Veiligheid van waterglijbanen 2006 Fact sheet
Voedsel en Waren Autoriteit Afdeling Signalering en Ontwikkeling Regio Zuid west (Deel)projectnummer: ZW 06 J243 Toezichtarrangement attractie- en speeltoestellen mei 2007
1. Inleiding Op 27 maart 2000 werd het Warenwetbesluit Attractie-en Speeltoestellen (WAS) gewijzigd. Als gevolg van deze wijziging werden voorzieningen met betrekking tot het zich te water begeven (als bedoeld in de Wet Hygiëne en Veiligheid Badinrichtingen en Zwemgelegenheden) onder de werkingsfeer van het besluit gebracht. Het toezicht op de veiligheid van waterglijbanen was hiermee niet langer de verantwoordelijkheid van de provincies maar die van de Voedsel en Waren Autoriteit, toen Keuringsdienst van Waren. Met de provincies zijn de volgende afspraken gemaakt: • •
De Voedsel en Waren Autoriteit houdt toezicht op de veiligheid van de waterglijbaan en controleert de keuring en de exploitatie van de waterglijbaan. De provincie houdt toezicht op de hygiëne en veiligheid van de gehele zwemgelegenheid, op het zwemwater en de hygiëne van de waterglijbaan en controleert of voldoende toezicht wordt gehouden op zwemmers.
Bij de aanvang van het toezicht in 2002 werd geschat dat ongeveer één derde van de 1500 in Nederland bekende zwemlocaties over één of meerdere waterglijbanen beschikt. Tot en met 2006 zijn op deze locaties 813 inspecties uitgevoerd. Sinds 2006 participeert de VWA, Afdeling S&O Productveiligheid in de Nederlandse normcommissie 330 040 Zwembaden om een bijdrage te kunnen leveren aan de herziening van de Europese normen voor waterglijbanen (EN 1069-1, EN 1069-2).
2. Doel van het project In 2002 is een handhavingplan opgesteld waarin tot doel werd gesteld om tot 2006 alle zwemlocaties met een waterglijbaan in Nederland te hebben bezocht. De doelstelling voor 2006 is het inspecteren van de nog niet eerder bezochte zwemlocaties en het verkrijgen van inzicht in ongevallen met waterglijbanen.
3. Werkwijze De inspecties zijn uitgevoerd conform alg04-wv109. De teamleider Non-food met het aandachtsterrein WAS heeft de inspecties gecoördineerd. In opdracht van de VWA onderzocht Consument en Veiligheid in 2006 ongevallen die in relatie staan met het gebruik van een waterglijbaan over de periode 2001-2005. Deze ongevalgegevens zijn sinds februari 2007 beschikbaar. In overleg met de afdeling Communicatie & Voorlichting wordt in de zomer van 2007 aandacht besteed aan de veiligheid van waterglijbanen.
4. Resultaten 4.1 Inspecties en maatregelen In de periode 2002 t/m 2006 zijn in totaal 697 inspecties en 116 herinspecties uitgevoerd. Hiervan hebben 84 inspecties en 29 herinspecties in 2006 plaatsgevonden. Bij één derde (32%) van de inspecties uit 2006 is een (of meer dan één) maatregel genomen. Dit is opvallend minder dan in 2005, toen werd bij ruim twee van de drie (67%) inspecties een maatregel genomen. Bij ruim één op de vijf (19%) inspecties is sprake van een technische tekortkoming en is een beschikking met eis tot technisch herstel opgemaakt. Daarnaast komt het voor dat toegangstrappen en balustraden van platforms beklimbaar of te laag zijn waardoor een gevaar op vallen bestaat. In de overige gevallen was sprake van een tekortkoming van administratieve aard, zoals een incompleet logboek (27%). Zie Bijlage I. Van de 84 geïnspecteerde waterglijbanen hebben er 11 een hoogte van meer dan 12 meter. Bij 3 van deze banen werd geconstateerd dat de balustrade van het platform onvoldoende hoog is, d.w.z. lager dan 1,20 meter. De meeste glijbanen hebben een hoogte lager dan 12 meter. Bij gemiddeld één op de zes van deze banen (17%) is de balustrade van het platform onvoldoende hoog, d.w.z. lager dan 1,0 meter.
2
De meeste valongevallen worden echter niet veroorzaakt door een te lage balustrade op het platform, maar door de toegangstrap van de baan. In één op de vijf gevallen staat de toegangstrap in relatie met een ongeval met een waterglijbaan. In 2006 is daarom een inspectielijst ingevoerd met specifieke vragen over de toegangstrappen. Hieruit blijkt dat bijna één op de vier waterglijbanen een toegangstrap heeft die 60° of steiler is. In drie van de tien gevallen (28%) beschikt een dergelijke trap niet over de vereiste onderbreking (om de 2 meter) door een platform. Hierdoor bestaat een groot risico op ernstig letsel bij een val. In een enkel geval ( 6%) ontbreekt eveneens één van twee de vereiste trapleuning, waardoor een nog groter risico op vallen bestaat. Één van de vier (25%) geïnspecteerde waterglijbanen zijn in gebruik genomen na 21 april 2001. Vanaf deze datum zijn de veiligheidseisen uit het WAS eveneens van toepassing op waterglijbanen. De effecten hiervan zijn merkbaar. In 2006 is bij 37% van de waterglijbanen welke voor 21 april 2001 in gebruik waren een maatregel genomen. In 2005 was dit bij 48% het geval. Bij waterglijbanen welke na 21 april 2001 in gebruik zijn genomen en volgens het WAS zijn gekeurd wordt nog bij 14% een tekortkoming aangetroffen, meestal van administratieve aard.
4.3 Overige resultaten: ongevallen In 2002 werd het aantal ongevallen met waterglijbanen door Consument & Veiligheid op gemiddeld 1000 per jaar geschat. Uit een recent onderzoek door Consument & Veiligheid blijkt dat jaarlijks gemiddeld 830 slachtoffers op een SEH-afdeling worden behandeld na een ongeval met een waterglijbaan. Zie tabel 1. De helft (52%) van de slachtoffers is jonger dan 15 jaar. Één op de vijf (21%) is tussen de 15 en 25 jaar en een kwart (25%) tussen de 25 en 55 jaar. De helft van de slachtoffers (51%) loopt letsel op door stoten tegen een stilstaand object. In veel gevallen gaat het om stoten tegen de glijbaan zelf, maar ook bijvoorbeeld tegen de zwembadrand of de zwembadbodem. Daarnaast komen veel valongevallen voor (24%), met name van de glijbaan en de toegangstrap. Bij dergelijke ongevallen speelt het gedrag een rol, maar vaak zien we dat toegangstrappen erg steil zijn of traptreden glad zijn. Uit de toedrachtbeschrijvingen blijkt dat bij 18% van alle ongevallen de toegangstrap van de waterglijbaan een rol speelt. Hierbij wordt relatief vaak een hersenschudding of een fractuur opgelopen. In één op de zes gevallen is lichamelijk contact de oorzaak van het letsel (17%), bijvoorbeeld een botsing. Ook komt het veel voor dat gebruikers botsen tegen de constructie of omstanders buiten de baan. Doordat het aantal waterglijbanen de afgelopen jaren is toegenomen en het aantal ongevallen licht is gedaald kan worden vastgesteld dat het aantal ongevallen per glijbaan is afgenomen.
Aanleiding
Aantal
%
Val van hoogte, val uit, van waterglijbaan
90
11
110
13
200
24
30
3
420
51
10
1
460
55
Lichamelijk contact , botsing
140
17
Letselmechanisme overig/onbekend
<10
<1
170
21
830
100
Val overig Val totaal Snijden aan object Stoten tegen stilstaand object of glijbaan Contact met object overig Contact met object totaal
Overige scenario’s totaal Totaal
Tabel 1: Ongevallen met waterglijbaan 2001-2005. Bron: Consument & Veiligheid
3
6. Conclusies Geconcludeerd wordt dat in 2006 minder tekortkomingen zijn aangetroffen dan voorgaande jaren. Er mag worden gesteld dat waterglijbanen veiliger zijn geworden door de aangepaste wetgeving en inspanningen van beheerders, keuringsinstanties en de VWA. Geconcludeerd wordt dat het aantal ongevallen de afgelopen jaren licht is gedaald. In 2005 werd door Consument & Veiligheid het aantal slachtoffers berekend op gemiddeld 920 over de periode 1999-2003. In februari 2007 is het aantal slachtoffers berekend op gemiddeld 830 over de periode 2001-2005. Conclusie van Consument en Veiligheid is dat het aantal ongevallen is gedaald en het aantal waterglijbanen de afgelopen jaren iets is toegenomen. Hierdoor kan worden gesteld dat het aantal ongevallen per waterglijbaan afneemt. In de periode 2002 t/m 2006 zijn nagenoeg alle zwemlocaties met één of meerdere waterglijbanen door de VWA gecontroleerd. Hiermee is de in 2002 gestelde doelstelling bereikt. In 2007 wordt het toezicht op de veiligheid van waterglijbanen gecontinueerd, waarbij van 100 zwemlocaties de waterglijbanen op hoofdzaken zullen worden geïnspecteerd. Tijdens deze inspecties zal speciale aandacht worden besteed aan de toegangstrappen die in één van de vijf gevallen in relatie staan met relatief ernstige ongevallen.
4
Bijlage I: Overzicht inspectielijsten 2006 RESULTATEN INSPECTIELIJST 2006
Ja
Nee
NVT
Is de waterglijbaan in gebruik genomen na 21 april 2001?
21
63
-
Is het logboek in orde?
61
23
-
Indien de toegangstrap/ladder ≥ 60° is, is deze dan aan beide zijden voorzien van een leuning?
62
4
18
Indien de toegangstrap/ladder ≥ 60° is, wordt deze dan om de 2 meter onderbroken door een platform?
50
14
20
Sluiten de trappentreden aan, of overlappen deze in het bovenaanzicht?
72
9
3
Zijn de traptreden tenminste 140mm diep, in de looprichting?
63
15
6
Voorkomt het oppervlak van de traptreden slipgevaar?
80
3
1
Hebben de traptreden in hoogte gelijke tussen afstanden van ± 10mm?
80
-
4
Zijn de traptreden voldoende vlak, d.w.z. : ± 3° horizontaal?
81
-
3
Bij valhoogte van ≤ 12m. : is de valbeveiliging tenminste 1m. hoog?
66
11
7
Bij valhoogte > 12m. : is de valbeveiliging tenminste 1,2m hoog?
8
3
73
Beschrijving type
T1
T2
T3
T4
T5
T6
T7
Welke typebeschrijving benadert deze waterglijbaan het beste?
1
4
60
5
8
-
6
1e inspectie Welke maatregel heeft u genomen?
2e inspectie Welke maatregel heeft u genomen?
Is de tekortkoming opgeheven?
Geen
Opm.
SW
Besch.
PV
MvA
58
-
18
17
1
-
Geen
Opm.
SW
Besch.
PV
MvA
26
-
-
2
-
1
Ja
Nee
22
7
5