Ö
PROJECTEN – STUDIES
Het voorkomen van ongevallen – en dan vooral in de privésfeer – is één van de gezondheidsdoelstellingen van de overheid. Tegenwoordig gebeuren er jaarlijks immers meer ongevallen in de privésfeer dan op het werk of in het verkeer. Een veilig gebouwde omgeving kan bijdragen tot deze ongevallenpreventie en zal de woning vaak ook toegankelijker en comfortabeler maken, met een verhoogde levenskwaliteit voor alle gebruikers tot gevolg.
" S. Danschutter, ir.-arch., onderzoeker, laboratorium ‘Duurzame ontwikkeling’, WTCB J. Desmyter, ir., afdelingshoofd, afdeling ‘Technologie en Milieu’, WTCB In het eerste deel van dit artikel gaan we dieper in op een aantal mogelijke oorzaken van dergelijke ongevallen. In het tweede deel stellen we enkele manieren voor waarop de veiligheid en de toegankelijkheid van onze bebouwde omgeving kan verbeterd worden, waarna we de voornaamste besluiten even op een rijtje zetten.
1
MOGELIJKE OORZAKEN VAN ONGEVALLEN IN DE PRIVÉSFEER
1.1 ALGEMEEN Ongevallen in en rond de woning vormen een omvangrijk en vaak onderschat probleem, dat zowel gevolgen heeft op fysisch, psychisch, sociaal als economisch vlak. Bij het formuleren van hun gezondheidsdoelstelingen (waaronder ongevallenpreventie) hebben de Belgische gemeenschapsregeringen vastgesteld dat een groot deel ervan zou kunnen voorkomen worden. In dit kader is het erg belangrijk te kunnen steunen op betrouwbaar cijfermateriaal. Deze gegevens zijn doorgaans echter schaars en vaak onvolledig. Zo werd het Europese ongevallenregistratiesysteem ‘EHLASS’ (➝ A) in België in 1999 stopgezet. De informatie over ongevallen in de privésfeer waarover we thans beschikken, is dan ook afkomstig uit verschillende sectoren die al dan niet rechtstreeks betrokken zijn bij dit thema (1). Aangezien er op het vlak van de bevoegdheden momenteel een opsplitsing bestaat tussen de federale en de gewestregeringen en de drastische vermindering van ongevallen in de
Veiligheid en toegankelijkheid van gebouwen A
HET EUROPEAN HOME AND LEISURE ACCIDENT SURVEILLANCE SYSTEM (EHLASS)
De inzameling van gegevens over ongevallen thuis en tijdens de vrijetijdsbesteding gebeurt op Europees niveau vooral via het EHLASS (European Home and Leisure Accident Surveillance System), dat tussen 1992 en 1999 kon rekenen op de actieve medewerking van het OIVO (Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisatie) voor het beheer en de exploitatie van zijn databank. De ingezamelde gegevens werden in de regel verwerkt tot jaarrapporten. Daarnaast stelde het OIVO een hele reeks specifieke rapporten op aan de hand van de EHLASS-gegevens. Wat ons land betreft, dateren de laatste gegevens van 1999, aangezien het project in België na die datum om financiële redenen stopgezet werd.
privésfeer een gezamenlijke aanpak vereist, zou het creëren van een samenwerkingsverband tussen de overheden tot de prioriteiten moeten behoren. Het is immers noodzakelijk de versnippering van middelen tegen te gaan en een wetenschappelijk kader te ontwikkelen dat gebaseerd is op de huidige gegevens (➝ B). In dit artikel zullen we voor de indeling van de mogelijke oorzaken van ongevallen gebruik maken van de gegevens uit een door het OIVO uitgevoerde studie met betrekking tot ongevallenstatistieken in de privésfeer [23]. Hierin wordt gesteld dat deze voornamelijk toe te schrijven zijn aan de wisselwerking van de volgende drie factoren : • persoonsgebonden factoren (§ 1.2) • locatiegebonden factoren (§ 1.3) • productgebonden factoren (§ 1.4).
B
1.2 PERSOONSGEBONDEN
FACTOREN
Hoewel ongevallen in de privésfeer in alle leeftijdsgroepen kunnen voorkomen, merkt men dat ouderen (vooral 65-plussers) en kinderen (jonger dan 5 jaar) er toch het vaakst door getroffen worden. Dit blijkt duidelijk uit een meting van de risico’s, verbonden aan de huiselijke activiteiten en vrijetijdsbesteding (met uitzondering van sport), die in 1996 uitgevoerd werd in het kader van de ‘Huisartsenpeilprakijk’ [22] en waarvan de resultaten samengevat zijn in tabel 1 (p. 2).
1.2.1 ONGEVALLEN
BIJ JONGE KINDEREN
In België bezoeken jaarlijks gemiddeld 40.000 kinderen van 0 tot 5 jaar de spoedafdeling van een ziekenhuis als gevolg van een onge-
ONGEVALLEN IN DE WONING : EEN AANTAL CIJFERS
Uit recente studies van het OIVO en Kind en Gezin blijkt dat ongevallen thuis en tijdens de vrijetijdsbesteding in Europa de belangrijkste oorzaak vormen van dodelijke kwetsuren (zo’n 80.000 slachtoffers) en letsels (maar liefst 40 miljoen personen). Niet minder dan 40 % van deze ongevallen heeft plaats in de woning zelf, meestal in de woonkamer of op de trap. De cijfers van het Nationaal Instituut voor de Statistiek tonen aan dat er tussen 1991 en 1995 niet minder dan 60 dodelijke slachtoffers te betreuren vielen door ongelukken met vloeren (o.a. vallen op gelijk niveau, uitglijden, stuikelen, ...). Ongelukken met trappen komen eveneens zeer frequent voor. Het aantal dodelijke ongelukken op trappen bedroeg in de voornoemde periode maar liefst 864, wat neerkomt op zo’n 173 per jaar. Het aantal ongevallen met dodelijke afloop in de bouw bleef in 2004 daarentegen beperkt tot 20. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Heer Pierre Tuypens zich tijdens de vakbeurs ‘Architect@work’ [24] afvroeg of we in elke woning, liefst naast de trap, niet best een veiligheidscoördinator zouden plaatsen. Het nut van preventieve acties kwam dan weer aan het licht in een recente publicatie uit de Artsenkrant, waaruit bleek dat het aantal ongevallen in de privésector per 100.000 inwoners daalde van 2993 in 1996 tot 2561 in 2002.
(1) Op de website van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisatie (OIVO : www.oivo-crioc.org) vindt men een overzicht van de verschillende bronnen voor ongevallenregistratie in de privésfeer en van de gegevens die deze partijen registreren.
VERSCHENEN IN DECEMBER 2005
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 1
Ö
PROJECTEN – STUDIES
Mannen
Vrouwen
Gemiddeld
< 5 jaar
3.133
2.058
2.598
5 - 14 jaar
2.645
1.622
2.147
15 - 29 jaar
1.365
1.203
1.281
30 - 44 jaar
1.336
1.399
1.367
45 - 59 jaar
1.407
1.800
1.603
60 - 74 jaar
1.726
3.217
2.530
75 - 89 jaar
4.451
9.184
7.531
> 89 jaar
12.329
12.903
12.779
val in de privésfeer, wat neerkomt op zo’n 10 % van het totaal. 60 % van deze ongevallen gebeurt tijdens een beweging of verplaatsing en 30 % tijdens het spelen. De oorzaken kunnen zeer gediversifieerd zijn : vallen, zich stoten, beknelling, verstikking, verdrinking, ... Studies hebben aangetoond dat bijna een kwart van de ongevallen met kinderen zou kunnen voorkomen worden door gebruik te maken van kinderbeschermingsmiddelen (2). Het gaat hier om producten die speciaal ontworpen werden om : • kinderen te beschermen tegen gevaarlijke situaties (bv. veiligheidshekjes bij trappen, fornuishekjes, ...) • aan bepaalde producten te bevestigen en aldus de risico’s voor kinderen te elimineren of te verminderen (bv. kastsloten, deurstoppers, hoekbeschermers, stopcontactbeschermers, ...). Ook door het ontwerp van veilige huizen (architectuur) en de ontwikkeling van veilige producten (wasmachines, ovens, ...) kan het aantal ongevallen in de privésfeer – en met kinderen in het bijzonder – sterk teruggedrongen worden.
1.2.2 ONGEVALLEN
BIJ SENIOREN
Dertig percent van alle thuiswonende senioren valt minstens één keer per jaar en naarmate ze ouder worden, gebeurt dit vaker. Hierbij spelen zowel het normale verouderingsproces (bv. slecht zicht), bepaalde ziektefactoren (zoals duizeligheid), het eigen gedrag (bv. op een wankel krukje gaan staan) als psychosociale factoren (o.a. eenzaamheid) een rol. Vallen vormt bij 65-plussers dan ook een van de voornaamste doodsoorzaken. Wat de 75plussers betreft, is het zelfs dé doodsoorzaak bij uitstek. In 1997 overleden in Vlaanderen niet minder dan 674 senioren na een valpartij.
Bij mensen jonger dan 65 jaar bleef dit cijfer beperkt tot 121. Van de 70-plussers komt 2 tot 3 % na een valpartij terecht in het ziekenhuis. Na hun ontslag is het voor deze ouderen vaak niet langer mogelijk zelfstandig te wonen. Velen onder hen worden dan ook doorverwezen naar rust- en verzorgingstehuizen. De aanpassing van de bebouwde omgeving kan in grote mate bijdragen tot valpreventie. In dit opzicht dient men zowel aandacht te besteden aan de thuisomgeving van de senioren als aan de publieke plaatsen.
1.3 LOCATIEGEBONDEN
FACTOREN
Er wordt vaak vanuit gegaan dat het huis een veilige plek is. Dit is echter een ernstige misvatting : uit tabel 2 blijkt immers dat het merendeel van de ongevallen in de privésfeer (zo’n 40 %) plaatsgrijpt in en rond de woning. De factoren die van belang zijn voor het risico op vallen in huis kunnen in twee categorieën ingedeeld worden : • structurele factoren : gevaarlijke trappen of vloeren, onvoldoende vaste verlichting, hoge drempels, ... • niet-structurele factoren : afwezigheid van antislipmateriaal in de badkamer, te hoge of te lage kasten, gevaarlijk meubilair, losse vloerbekleding, ... In de meeste gevallen zijn er ook bouwelementen (vloeren, trappen, deuren, vensters, liften, balkons) betrokken bij de ongevallen in de privésfeer. Daarom voerde het OIVO een gedetailleerde studie [22] uit met betrekking tot de belangrijkste risicozones, de risicoactiviteiten, het risicogedrag, de mogelijke kwetsuren en de risicogroepen (zie ook tabel 3, p. 3). Uit deze studie is gebleken dat elke plaats (zowel binnen als buiten de woning) typische gevaren met zich meebrengt en aldus specifieke voorzorgsmaatregelen vergt. Het profiel van de slachtoffers varieert volgens de plaats van het ongeval.
FACTOREN
De invoering van een grote Europese interne markt levert heel wat problemen op voor de veiligheid van de consument. Alle legaal geproduceerde en gecommercialiseerde producten moeten immers op de markt van alle lidstaten worden toegelaten. Ter concretisering van deze eenmaking werd in 1985 beslist om de technische handelsbelemmeringen op te heffen via harmonisering en normalisering, wat resulteerde in de zogenaamde ‘Nieuwe aanpak’. De in dit kader ingevoerde CE-markering legt minimale eisen op waaraan producten moeten voldoen. De fabrikant wordt als enige verantwoordelijk gehouden voor de kwaliteit van zijn product(en). De federale overheid acht het immers onmogelijk deze te onderwerpen aan systematische technische controles, aangezien er gemiddeld ongeveer 22,5 miljoen verschillende producten verkrijgbaar zijn op de Europese handelsmarkt. Om deze reden wordt de betrokkenheid van producten bij ongevallen niet stelselmatig opgevolgd. Er bestaan echter wel instellingen zoals Test-Aankoop en het OIVO die bepaalde producten of reeksen producten kunnen onderzoeken (bv. kinderspeelgoed, ...). Voor specifieke productcategorieën bestaan er bijzondere (sectorale) reglementeringen (o.a. voor bouwproducten, machines, …). In deze context willen we de aandacht vestigen op de volgende richtlijnen die leiden tot de CE-markering van de erdoor behandelde producten : • de bouwproductenrichtlijn, ook aangeduid als de BPR (89/106/EEG) [14]
Tabel 2 Risicozones in en rond de woning [22]. Risicozones in en rond de woning
Percentage
woonkamer
16 %
woonhuis (niet nader bepaald)
13 %
trap
44 %
Leeftijdsgroep
1.4 PRODUCTGEBONDEN
Woonhuis
Tabel 1 Aantal ongevallen in de privésfeer per leeftijdsgroep en per geslacht (per 100.000 inwoners).
keuken
7% 5%
badkamer
3%
Weg
15 %
Tuin
6%
Garage
2%
Rond het huis
2%
Toegangsweg
1%
Andere plaatsen
30 %
(2) In België is er slechts weinig bekend over de kwaliteit en de doeltreffendheid van dergelijke kinderbeschermingsmiddelen. In Nederland voerde de consumentenorganisatie ‘Stichting Consument & Veiligheid’ reeds enkele studies uit omtrent dit thema.
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 2
1% 3% 3%
1% 0% 2% 0% 0%
10 %
3%
4%
4%
10 %
Snijwonden
Blootstelling aan warmte
Te grote inspanningen
Verwonding door een vreemd voorwerp
Beklemming Vrouwen
18 %
14 %
27 %
Vallen op hetzelfde niveau
Volwassenen ouder dan 40 jaar
44 %
74 %
12 %
Vallen van een hoogte
Kinderen tussen 0 en 6 jaar
3% 13 %
5%
25 %
6% 0%
6% 8%
13 % 3% 4% 3% 3%
7% 4% 1% 1% 5%
Mannen tussen 30 en 60 jaar
21 %
20 %
41 %
Senioren
35 %
16 %
Geen specifieke groep
3%
9%
22 %
• In beweging (33 %) : bv. sporten, ... • Klussen (31 %) : bv. doe-hetzelven zonder de nodige beschermingsmiddelen, ...
Rond het huis (2 %)
8%
• Vrije tijd (41 %) : bv. sporten, ... • Klussen (34 %) : bv. doe-hetzelven en tuinieren zonder de nodige beschermingsmiddelen, ...
Tuin (6 %)
Mannen tussen 30 en 60 jaar
16 %
6%
4%
3%
37 %
7%
5%
17 %
Klussen (60 %) : bv. doe-hetzelven zonder de nodige beschermingsmiddelen, ...
Garage (2 %)
Risicozones rond de woning (zie tabel 2)
20 %
Persoonlijke behoeften (53 %) : bv. onpasselijkheid, ...
Huishoudelijke activiteiten (56 %) : bv. verstikking of verslikken door voeding, dronkenschap, ...
In beweging (92 %) : bv. trap gebruiken met kind in de armen, trap gebruiken in dronken toestand, ...
In beweging (50 %) : bv. spelen en sporten, ruziën, verhuizen van meubels, ...
10 %
Badkamer (3 %)
Keuken (5 %)
Trap (7 %)
Woonkamer (16 %)
Risicozones in de woning (zie tabel 2)
Zich stoten
Risicogroepen
Mogelijke kwetsuren
Risicoactiviteit
Risicozones
Tabel 3 Ongevallen in en rond de woning : risicozones, risicoactiviteiten, mogelijke kwetsuren, risicogroepen [22].
Geen specifieke groep
15 %
0%
8%
0%
6%
36 %
21 %
11 %
In beweging (49 %)
Toegangsweg (1 %)
PROJECTEN – STUDIES
Ö
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 3
Ö
PROJECTEN – STUDIES • de richtlijn gastoestellen (90/396/EEG) [15] • de laagspanningsrichtlijn voor elektrische toestellen (72/23/EEG, gewijzigd bij de richtlijn 93/68/EEG) [13] • de richtlijn huishoudelijke elektrische koelkasten en diepvriezers (96/57/EEG) [16].
C
DE SLIPWEERSTAND VAN VLOEREN : THEORETISCHE ACHTERGROND [25]
" Y. Vanhellemont, ir., projectleider, laboratorium ‘Renovatie’, WTCB
In 1992 trad op Europees niveau tevens de ‘General Product Safety Directive’ (GPSD) in voege die door de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van de consumenten werd omgezet in Belgisch recht (gewijzigd bij de wet van 18 december 2002) [17]. Deze wet omvat alle veiligheidsaspecten die niet aan bod komen in de sectorale reglementeringen.
De slipweerstand is een primordiale veiligheidseis in de bouw. Gladde vloeren bemoeilijken immers het lopen en liggen aan de oorzaak van vele ongevallen. De slipweerstand hangt af van tal van invloedsfactoren : de oppervlakteruwheid, de slijtage, de vervuiling, het onderhoud van de vloer, ...
2
De situatie wordt complexer wanneer de vloer vuil en/of vochtig is. In dat geval wordt het uitglijden veroorzaakt door het feit dat men geen grip krijgt op de vloer, omdat de aanwezige vloeistof of het aanwezige vuil niet (snel genoeg) kan afvloeien van onder de schoenzool of de voet. De vloeistof- of vuillaag verhindert m.a.w. een goed contact tussen de zool en het vloeroppervlak. Dit fenomeen wordt vaak aangeduid met de term ‘aquaplaning’ en wordt beïnvloed door de volgende factoren : • de viscositeit van de vloeistof • de materialen van de vloer, de vloeistof en de schoen : de aanwezigheid van vuil of vloeistoffen kan ervoor zorgen dat de intuïtieve verwachtingen over de slipweerstand niet stroken met de werkelijkheid • het macroreliëf van de vloer en de schoen.
HOE KAN MEN DE VEILIGHEID EN TOEGANKELIJKHEID VERBETEREN ?
2.1 AANDACHTSPUNTEN
BIJ VLOEREN
Uit tabel 3 blijkt dat ongevallen door vallen en uitglijden frequent voorkomen. Het is daarom erg belangrijk hier voldoende aandacht aan te besteden. In het geval van vloeren spelen vooral de volgende factoren een rol : • de slipweerstand (§ 2.1.1, ➝ C) • eventuele niveauverschillen (§ 2.1.2) • de plaatsing en het onderhoud (§ 2.1.3). Deze aspecten zullen hier nader toegelicht worden.
In droge omstandigheden is de stroefheid van een vloer in grote mate afhankelijk van het ‘haakeffect’, d.w.z. het effect waardoor het schoenzoolmateriaal blijft vasthaken aan oneffenheden op het vloeroppervlak. Ook de vervormbaarheid van de vloerbedekking en het schoeisel hebben een belangrijke invloed op de slipweerstand. Met rubberen schoenzolen glijdt men bijvoorbeeld minder snel uit dan met lederen zolen.
Het sliprisico wordt dus bepaald door diverse factoren die niet altijd met de vloer zelf te maken hebben. Metingen van de slipweerstand dienen daarom met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Er bestaan drie methoden voor de karakterisering van de slipweerstand van vloeren : • de methode van het hellende vlak, volgens de Duitse normen DIN 51091 [11] en DIN 51130 [12] • de methode met de SRT-slinger (Skid Resistance Tester) • de methode met de dynamische-wrijvingscoëfficiënt.
2.1.1 SLIPWEERSTAND Het kiezen van een voldoende slipvaste vloer is geen eenvoudige zaak, maar is dikwijls noodzakelijk om de toegankelijkheid en veiligheid van het gebouw te verhogen. De meeste fabrikanten van vloermaterialen beschikken dan ook over materialen met een verhoogde slipweerstand voor gebruik in specifieke omstandigheden. Hieronder stellen we enkele concrete richtlijnen voor ter verbetering van de veiligheid : • men moet voldoende slipvaste vloeren voorzien, afhankelijk van de locatie. Zo dient men de toepassing van geboende houten vloeren op trappen of van gladde tegels in de badkamer te vermijden, aangezien deze het risico op ongelukken sterk doen toenemen. TV 198 [29] vermeldt eveneens dat een geoliede of geboende houten trap een groter gevaar voor uitglijden inhoudt dan een geverniste trap. Een gepolijste vloer in de hal van een gebouw is evenzeer af te raden. Dergelijke vloeren kunnen namelijk gemakkelijk nat worden, wat een onaanvaardbaar veiligheidsrisico met zich meebrengt • men moet het gebruik van slijtgevoelige materialen in drukbelopen zones vermijden
aangezien deze zeer snel glad worden. Ook na het plaatsen van de vloer dient men de slipweerstand ervan nauwlettend in de gaten te houden. Bij de oordeelkundige keuze van de vloer volstaat een minimum aan onderhoud zonder bijkomende behandelingen. Indien men zich toch genoodzaakt ziet een extra bescherming aan te brengen, dient men vooreerst de invloed ervan op de slipweerstand van de vloer na te gaan. Vooral filmvormende beschermingsmiddelen kunnen de slipweerstand erg in het gedrang brengen.
• tactiele tegels om het niveauverschil of de aanwezigheid van trappen aan te geven [10]. De overgang tussen de binnen- en buitenomgeving wordt in dit kader meestal als een uitzondering beschouwd. Hier zijn niveauverschillen immers vaak wel wenselijk om stof, regen en vuil buiten te houden. Om de toegankelijkheid te vrijwaren, mag de drempel aan de ingangsdeur echter niet hoger zijn dan 2 cm. In een volgende publicatie zullen we dieper ingaan op een aantal mogelijke technische oplossingen.
2.1.2 NIVEAUVERSCHILLEN
2.1.3 PLAATSING
Niveauverschillen op eenzelfde verdieping moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Dergelijke niveauverschillen worden immers vaak niet opgemerkt en veroorzaken misstappen en ongevallen. Indien de aanwezigheid ervan onvermijdelijk is, moeten ze goed aangeduid en verlicht worden. Dit kan onder meer gebeuren door het voorzien van : • een markering op de treden en kleurverschillen • een goede verlichting aan de voorzijde van de trede
Oneffenheden van het vloeroppervlak en beschadigde of loskomende vloerbekledingen verhogen niet enkel het risico op uitglijden, maar ook op struikelongelukken. Dergelijke kleine hoogteverschillen moeten dus zoveel mogelijk vermeden worden. Dit kan gebeuren door het stellen van eisen aan het peil en de vlakheid van de vloer, evenals door de beperking van de niveauverschillen tussen de afzonderlijke vloerelementen. Om dit te kunnen doen, rekening houdend met de fabricageen uitvoeringstoleranties die van toepassing
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 4
EN ONDERHOUD
Ö
PROJECTEN – STUDIES
D
VISUEEL COMFORT EN NORMALISATIE [9]
" A. Deneyer, ir., projectleider, laboratorium ‘Licht en gebouw’, WTCB Licht is een fundamentele bouwsteen voor de menselijke waarneming. Ondanks de uitgebreide aanpassings- en accomodatiemogelijkheden van het oog, kan de visuele waarneming van de mens soms beperkt worden, indien de graad van visueel comfort onvoldoende is.
Afb. 1 Een beschadigde vloer verhoogt het risico op struikelen.
zijn op de verschillende vloeropbouwen en gebruikte vloerbedekkingen, verwijzen we naar de volgende Technische Voorlichtingen : • TV 223 ‘Draagvloeren in niet-industriële gebouwen’ [28] • TV 189 ‘Dekvloeren. Deel 1 : Materialen. Prestaties. Keuring’ [27] • TV 213 ‘Binnenvloeren van natuursteen’ [26] • TV 218 ‘Houten vloerbedekkingen : plankenvloeren, parketten en houtfineervloeren’ [30] • TV 165 ‘Leidraad voor de goede uitvoering van soepele vloerbedekkingen’ [31].
2.2 AANDACHTSPUNTEN
BIJ VERLICHTING EN
VISUELE AANDUIDINGEN
Het voorzien van een aangepaste verlichting en van geschikte visuele aanduidingen (signalisatie) kan in grote mate bijdragen tot de veiligheid en de toegankelijkheid van de woning (➝ D).
2.2.1 BELANG
Visueel comfort is een ingewikkeld begrip, dat niet enkel afhankelijk is van kwantificeerbare en meetbare parameters, maar ook van subjectieve factoren. Volgens de Guide du vocabulaire en éclairage (Woordenlijst voor de verlichtingskunde), uitgegeven door het Belgisch Nationaal Comité voor Verlichtingskunde, is visueel comfort ‘een subjectieve toestand van visueel welbehagen, die zijn oorsprong vindt in de omgeving’. Dit hangt af van een combinatie van : • fysische parameters (verlichtingssterkte, luminantie, …) : er werd een hele reeks normen (NBN EN 12464-1 [6], NBN EN 1837 [3], NBN EN 1838 [4], NBN EN 12193 [5] en NBN EN 12665 [7]) opgesteld om de binnenverlichtingsvoorwaarden en het visuele comfort te becijferen. Hoewel de meeste ervan betrekking hebben op de verlichting van de werkplaats, bevatten ze doorgaans ook richtwaarden die in de particuliere woning kunnen toegepast worden • karakteristieken, eigen aan de omgeving (binnen, buiten, …) : de onmiddellijke of naaste omgeving heeft een belangrijke invloed op het visuele comfort. De geometrische opbouw en de eigenschappen van de wanden dragen onder andere bij tot de bepaling van de verdeling van de lichtflux • karakteristieken, eigen aan de uit te voeren taak (werkblad, trap, berging, …) : de benodigde verlichtingssterkte is niet gelijk voor alle types taken en activiteiten. Het oog vereist een zeker verlichtingsniveau om voorwerpen te kunnen onderscheiden • fysiologische factoren (leeftijd, …) : vooral het ouder worden en de daarmee gepaard gaande lichamelijke beperkingen kunnen een woning met onvoldoende lichtpunten of lichtschakelaars gevaarlijk maken. Visuele veroudering komt in eerste instantie tot uiting door een verminderd accommodatievermogen (bv. door het feit dat het oog zich op normale leesafstand niet meer goed kan scherpstellen). Daarnaast kan ook de kleurperceptie wijzigen, wat leidt tot een grotere behoefte aan witter licht (hogere kleurtemperatuur) • psychologische en sociologische persoonsgebonden factoren (cultuur, opvoeding, …) : een zwak verlichte ruimte lijkt ons doorgaans meer gesloten en kleiner dan dezelfde, beter verlichte ruimte waarin men zich minder benauwd zal voelen.
Zo is het raadzaam omlijstingen en deuren een kleur te geven die verschilt van deze van de wanden. Hetzelfde principe kan eveneens
toegepast worden op de deurklink en het deurblad, op sanitaire toestellen en de vloer en wand, ... (zie afbeeldingen 2 en 3).
VAN CONTRAST
Het contrast tussen twee oppervlakken is afhankelijk van hun reflectiecoëfficiënten. Een gegeven zwart oppervlak reflecteert bijvoorbeeld minder licht dan een wit oppervlak met dezelfde afmetingen. Tabel 4 geeft een overzicht van de reflectiecoëfficiënten die voor bepaalde oppervlakken aanbevolen worden.
Doorgaans wordt aanbevolen om heldere kleuren te kiezen voor plafonds en zones in de buurt van lichtbronnen, iets donkerdere kleuren voor de muren en nog donkerdere kleuren voor de vloer. Deze contrasten zijn erg belangrijk voor de oriëntatie van slechtzienden.
Tabel 4 Aanbevolen reflectiecoëfficiënten voor bepaalde oppervlakken [9].
Afb. 2 Door het voorzien van een sterk contrast zijn de toestellen makkelijk van de vloer en de wand te onderscheiden [18].
Afb. 3 Bij afwezigheid van sterke contrasten zijn de toestellen moeilijker van de vloer en de wand te onderscheiden.
Oppervlak
Aanbevolen reflectiecoëfficiënten
Plafonds
0,7 tot 0,85
Muren in de buurt van de lichtbron
0,5 tot 0,7
Andere muren
0,3 tot 0,5
Vloeren
0,05 tot 0,3
Meubelen
0,25 tot 0,6
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 5
Ö
PROJECTEN – STUDIES 2.2.2 GOEDE
VERLICHTING VAN DE TRAP
Indien de trap enkel uitgerust is met kunstmatige verlichting, gebeurt de inschakeling van de lichtbron doorgaans vanuit de hal beneden en/of boven op de overloop. Als de lichtschakelaars zich bij het betreden van de trap buiten handbereik bevinden, worden ze echter slechts zelden gebruikt. Door het voorzien van lichtschakelaars boven- en onderaan de trap wordt de inschakeling van de trapverlichting vergemakkelijkt, wat het (noodzakelijke) gebruik ervan bevordert. We willen er overigens op wijzen dat de inschakeling van de trapverlichting niet automatisch betekent dat de trap ook goed verlicht zal zijn. Indien het licht niet op de trap zelf gericht is, is de kans immers groot dat er onvoldoende licht op de trap terechtkomt en dat dit bovendien vanuit de verkeerde richting gebeurt. Om dit probleem te verhelpen, kan men de verlichting in de traptreden zelf inwerken of in de muur ter hoogte van de trap. Het gebruik van daglicht is echter steeds te verkiezen boven kunstlicht. Eventuele verblinding door invallend zonlicht kan vermeden worden door een aangepaste zonnewering.
2.2.3 GOEDE VERLICHTING DER(KAST)
VAN DE KEL-
Een kelder of kelderkast is de plaats bij uitstek om levensmiddelen en drank op te slaan. De toegang tot deze ruimte wordt vaak bemoeilijkt door de aanwezigheid van een trap of treden. In dergelijke gevallen bestaat er een groot gevaar voor mistrappen, vooral indien de lichtschakelaar in het donker moeilijk te vinden is of indien er een (kale) lamp opgehangen is die visuele hinder veroorzaakt. De goede verlichting van de treden en van de kelder(kast) is dan ook geen overbodige luxe. De lamp wordt best zo hoog mogelijk gehangen om de gebruiker niet te verblinden bij het betreden van de kelder. Ook het voorzien van aangepaste armaturen is belangrijk. Door te werken met lichten die automatisch aan- en uitgaan bij het openen van de deur of bij aanwezigheid, hoeft men niet langer te zoeken naar de lichtschakelaar.
Afb. 4 Mogelijke signalisatieborden.
doende verlichting voorzien is. Heel wat mensen doen echter ’s nachts het licht in de slaapkamer en hal niet aan om hun partner niet te wekken. Wanneer ze vervolgens het toilet verlaten dat wel verlicht was, is de overgang van licht naar donker zo groot dat de ogen tijd nodig hebben om hieraan te wennen. Tijdens deze gewenningsperiode, die bij ouderen bovendien langer duurt dan bij jonge mensen, is het zicht beperkt. Daardoor is de kans op vallen extra groot op de weg terug naar de slaapkamer. Dit risico kan beperkt worden door het voorzien van onderbedverlichting. Dit principe bestaat erin een lamp onder het bed te plaatsen die de vloer rondom het bed voldoende verlicht om de oriëntatie te waarborgen, zonder daarbij de volledige slaapkamer op te klaren. Deze lamp wordt ingeschakeld door middel van correct geplaatste aanwezigheidsdetectoren. Zodra de sensor een beweging registreert (bv. bij het uit het bed stappen of bij de terugkeer in de slaapkamer), treedt het licht in werking.
2.2.5 COLLECTIEVE
Ondanks het feit dat er weinig voorschriften bestaan voor particuliere woningen, is het bij wet verplicht om noodverlichting te plaatsen in de collectieve delen van meergezinswoningen of appartementen. De belangrijkste regels zijn opgenomen in de normen NBN EN 1838 [4], NBN C 71-100 [1] en NBN L 13-005 [8]. In dit kader moet men een onderscheid maken tussen veiligheidsverlichting (d.w.z. evacuatieverlichting en antipaniekverlichting) en reserveverlichting.
AANDUIDINGEN EN SIGNA-
LISATIE
Dit alles bewijst dat het eveneens voor particulieren noodzakelijk is te beschikken over aangepaste technische documentatie bij de aanschaf van een lamp of armatuur.
Om het risico op ongevallen te beperken, dient men niet enkel aandacht te besteden aan de verlichting, maar ook aan de goede visuele aanduiding en signalisatie (zie afbeelding 5) van bepaalde gevaarlijke objecten.
2.2.4 WEG
Objecten worden niet alleen waargenomen wanneer we er rechtstreeks naar kijken, maar ook wanneer onze blik op iets anders is gericht. Het oog kan de aanwezigheid van voorwerpen namelijk registreren van zodra onze blik deze dicht genoeg benadert. Het gebied waarbinnen
VAN DE SLAAPKAMER NAAR HET
TOILET
Veel ouderen verlaten ’s nachts hun bed om naar het toilet te gaan. Het is dus belangrijk dat er op de weg van en naar het toilet vol-
Hoogteverschillen en risicovolle objecten (bv. glazen deuren) moeten goed visueel aangeduid worden om het risico op misstappen en ongevallen te verminderen. Bij normaal lopen is onze blik vooral gericht op de omgeving en is de grond doorgaans enkel vanuit de ooghoek zichtbaar. Soms wordt de grond daarentegen wel direct bekeken (zoals bijvoorbeeld aan het begin van een roltrap), zodat reeds van tevoren duidelijk is dat er een valrisico bestaat. Misstappen kan daarom voornamelijk toegeschreven worden aan onopgemerkte hoogteverschillen en obstakels. Door het aanbrengen van strips op de bovenste en onderste trede of van contrasterende markeringen op glazen deuren is het mogelijk dit gevaar te beperken.
DELEN IN APPARTEMEN-
TEN
2.2.6 VISUELE
we een object waarnemen, wordt het ‘opvallendheidsgebied’ genoemd. Dit hangt in de eerste plaats af van de grootte, de kleur en de vorm van het voorwerp evenals van de mate waarin het zich onderscheidt van de omgeving. Als de kijkrichting buiten het opvallendheidsgebied valt, zullen onze ogen moeten bewegen om het betreffende object te zien.
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 6
Op het gebied van signalisatie in particuliere of collectieve woningen bestaan er slechts weinig wettelijke of normatieve voorschriften, behalve deze met betrekking tot de veiligheidssignalisatie, opgenomen in de normen NBN EN 1838 [4] en NBN ISO 3864.
Afb. 5 Voorbeeld van goede signalisatie.
Ö
PROJECTEN – STUDIES
Hoewel badkamers en keukens ruimten zijn waarin we relatief weinig tijd doorbrengen, gebeuren er verhoudingsgewijs wel veel ongevallen : uitglijden in bad, zich snijden, zich verbranden, ... De veiligheid en toegankelijkheid van deze ruimten mogen bijgevolg niet verwaarloosd worden.
2.3.1 EEN
VEILIGE KEUKEN
Men dient voldoende aandacht te besteden aan de slipvastheid, de goede plaatsing en het onderhoud van de keukenvloer en te vermijden dat deze niveauverschillen vertoont. Wat de veiligheid van de keukentoestellen betreft, dient men enerzijds toe te zien op de veiligheid van het product zelf en anderzijds op de goede keuze van het producttype. Zo zijn er zowel kookplaten met gas of elektriciteit in de handel beschikbaar met hun respectievelijke voor- en nadelen. Bij kookplaten op gas is het bijvoorbeeld moeilijk te zien (of te ruiken) of de gaskraan nog openstaat. Daarom is het belangrijk de kookplaat per brander uit te rusten met een onafhankelijk veiligheidssysteem dat de gastoevoer automatisch onderbreekt wanneer de gasvlam ongemerkt zou doven. Elektrische kookplaten vertonen dan weer het nadeel dat ze blijven nagloeien. Vooral ouderen met een verminderde tastzin hebben daardoor meer kans op verbranden. Vitrokeramische platen bieden het belangrijke voordeel dat ze volledig vlak zijn en vaak een aanduiding van de restwarmte geven. In dit geval gebeurt de opwarming door middel van gloeispiralen, halogeen, gas of inductie. In laatstgenoemd geval wordt de warmte opgewekt door een magnetisch veld, waardoor deze rechtstreeks wordt doorgegeven aan de ijzeren bodem van de pan. Voor ovens gaat de voorkeur naar modellen waarbij de deur zijwaarts geopend wordt. Als de deur naar beneden openklapt, is men immers verder van de oven verwijderd en moet men dieper voorover bukken, waardoor de kans op verbranden toeneemt. De veiligheid en toegankelijkheid van de keuken kan nog verder verbeterd worden door een logische plaatsing van de schakelaars en een correcte verlichting. Tenslotte moet de weerkaatsing van het werkoppervlak zoveel mogelijk beperkt worden.
2.3.2 DE
VEILIGHEID VAN DE BADKAMER EN
HET TOILET
Om de veiligheid van de badkamer en het toilet te verbeteren, kunnen de volgende maat-
regelen getroffen worden : • het is aanbevolen een vloer te kiezen die ook in natte of bevuilde toestand voldoende slipvast is • binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest moeten de minimale afmetingen van een toilet 80 x 120 cm bedragen en dient de deur van het toilet altijd naar buiten open te draaien. Indien de luchtafvoer in het toilet op mechanische wijze verzekerd wordt, dient men er ook op toe te zien dat er een toereikende luchttoevoer is (hetzij mechanisch, hetzij natuurlijk met behulp van een verluchtingsrooster) • aangezien baden meestal een hoge instap hebben en een bodem waarop het uitglijgevaar reëel is, is het raadzaam een bad te kiezen met een voldoende groot afzetvlak aan het voet- en/of hoofduiteinde, dat dienst kan doen als zitplaats en vanwaar men het bad gemakkelijk kan betreden of verlaten. Een verzonken bad is uit den boze. Indien de voorkeur uitgaat naar een douche, zijn modellen zonder douchebak, waarbij de bodem op hetzelfde niveau ligt als de badkamervloer, aanbevolen. Hierbij dient men voldoende aandacht te schenken aan het ont-
E
werp en de uitvoering van de details en de diverse aansluitingen (bv. de aansluiting wand/vloer, de aansluiting douchevloer/ badkamervloer, …). Deze problematiek zal uitgebreid aan bod komen in een volgende publicatie • kranen van het thermostatische type, die ingesteld blijven op een vaste temperatuur (bv. 38 °C), zijn veiliger en voorkomen verbranding. De greep van de kraan moet bovendien gemakkelijk en met weinig kracht hanteerbaar zijn • bij de plaatsing van contactpunten, schakelaars en lichtpunten in een badkamer moet bijzondere aandacht besteed worden aan de voorschriften uit het Algemeen Reglement op Elektrische Installaties (A.R.E.I., ➝ E) • omdat het in de badkamer vaak erg warm kan worden, is het van groot belang deze ruimte te voorzien van een goede verluchting om te vermijden dat men het er benauwd zou krijgen. De reglementering voor de ventilatie van gebouwen is een gewestelijke bevoegdheid [20, 21]. In Vlaanderen en Brussel was een dergelijke regelgeving totnogtoe onbestaande. Het besluit tot vaststelling van de EPB-eisen van gebouwen
VOORSCHRIFTEN UIT HET ALGEMEEN REGLEMENT OP ELEKTRISCHE INSTALLATIES
Om de veiligheid van personen bij het gebruik van elektrisch materieel en elektrische installaties te waarborgen, bevat de A.R.E.I.-reglementering onder meer de volgende voorschriften : • het volumeomhulsel : binnen het volumeomhulsel en in de bad- of stortbadkuip is enkel elektrisch materieel toegelaten dat gevoed wordt op zeer lage veiligheidsspanning van ten hoogste 12 volt wisselspanning, 18 volt gelijkspanning met rimpel of 36 volt gelijkspanning zonder rimpel. Het voedingstoestel voor deze zeer lage veiligheidsspanning moet zich bovendien buiten de wasruimte bevinden. Vast opgestelde, onder laagspanning gevoede waterverwarmers worden wel toegelaten in het volumeomhulsel, indien zij een beschermingsgraad hebben van ten minste IP X 5 • het beschermingsvolume : in het beschermingsvolume van wasruimten mogen geen bedieningstoestellen, contactdozen of thermostaten aanwezig zijn, tenzij de voeding geschiedt op zeer lage veiligheidsspanning van ten hoogste 25 volt wisselspanning, 36 volt gelijkspanning met rimpel of 60 volt gelijkspanning zonder rimpel. Het voedingstoestel voor deze zeer lage veiligheidsspanning moet zich bovendien buiten de wasruimten bevinden. Vast opgestelde waterverwarmers en lichtarmaturen, waarvan de lampen mechanisch beschermd zijn, zijn wel toegelaten. Ook schakelaars zijn verboden, met uitzondering van deze, die ingebouwd VolumeBeschermingszijn in toestellen en omhulsel volume machines overeenkomstig de desbetreffende regels van goed vakmanschap. De beschermingsgraad van het elektrische materiaal moet ten minste gelijk zijn 60 cm aan IP X 4. VerbindingsResterend dozen zijn verboden volume • het resterende volume : de beschermingsgraad van het elektrische materieel is ten minste gelijk aan Badkuip IP X 1. Vast opgestelde gebruikstoestellen, schakelaars, regeltoestellen en 60 cm contactdozen zijn toegelaten. Illustratie van de A.R.E.I.-voorschriften. 60 cm
EN TOEGANKELIJKHEID VAN
DE KEUKEN EN DE BADKAMER
225 cm
2.3 VEILIGHEID
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 7
Ö
PROJECTEN – STUDIES [19], dat goedgekeurd werd op 11 maart 2005, zal hier echter verandering in brengen. De nieuwe eisen zullen gelden voor alle bouwwerken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning aangevraagd wordt na 1 januari 2006. In het Waalse Gewest is er daarentegen reeds sinds 1 december 1996 een ventilatiereglementering voor woningen en andere gebouwen van kracht [21]. Deze reglementering bepaalt dat nieuwe gebou-
wen (bedoeld voor bewoning) en gebouwen die omgevormd worden tot woongebouwen moeten voldoen aan de voorschriften voor luchtverversing zoals bepaald door de Belgische norm NBN D 50-001 [2].
3
BESLUITEN
Men kan zich de vraag stellen of de prioriteiten op het gebied van veiligheid niet verkeerd gelegd worden. Uit de statistische gegevens blijkt immers dat er in de woning (bv. op trappen) meer ongevallen met dodelijke afloop gebeuren dan in de bouw.
Verder hebben verschillende studies aangetoond dat de veiligheid en de toegankelijkheid van woningen kunnen verbeterd worden door het opstellen van overkoepelende professionele checklists, zoals de lijsten van het Provinciaal Veiligheidsinstituut (veiligheid), het Toegankelijkheidsbureau Limburg (toegankelijkheid) of het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (veiligheid), ... Tot slot dient men eveneens toe te zien op de verspreiding van de beschikbare technische documentatie (bv. omtrent slipvaste materialen, de eigenschappen van verlichtingsarmaturen en de gebruiksveiligheid van toestellen) naar de particulieren toe. ■
Om te komen tot een goede ongevallenpreventie is het dan ook noodzakelijk de versnippering bij het verzamelen van gegevens tegen te gaan en te werken aan een geschikt wetenschappelijk kader.
Afb. 6 Voorbeeld van een aangepaste inrijdouche.
i
NUTTIGE
INFORMATIE
Dit artikel kwam tot stand in het kader van een project van Thematische Innovatiestimulering met als titel ‘Toegankelijkheid, aanpasbaarheid en innovatie in de woningbouw’ dat het WTCB momenteel uitvoert in samenwerking met de NAV (de Vlaamse Architectenorganisatie) en In-HAM (het Innovatiecentrum voor Huisvesting met Aangepaste Middelen).
Afb. 7 Inrijdouche met afvoer ter hoogte van de douchedeur.
t
LITERATUURLIJST
1 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN C 71-100 Elektrische verlichtingstoestellen en toebehoren. Veiligheidsverlichting. Installatieregels en instructies voor de controle en het onderhoud. Brussel, BIN, 1988. 2 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN D 50-001 Ventilatievoorzieningen in woongebouwen. Brussel, BIN, 1991. 3 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 1837 Veiligheid van machines. Integrale verlichting van machines. Brussel, BIN, 1999. 4 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 1838 Toegepaste verlichtingstechniek. Noodverlichting. Brussel, BIN, 1999. 5 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 12193 Licht en verlichting. Sportverlichting. Brussel, BIN, 1999. 6 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 12464-1 Licht en verlichting. Werkplekverlichting. Deel 1 : Binnenwerkplekken. Brussel, BIN, 2003. 7 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN EN 12665 Licht en verlichting. Basistermen en -criteria voor het vastleggen van eisen aan de verlichting. Brussel, BIN, 2002. 8 Belgisch Instituut voor Normalisatie NBN L 13-005 Veiligheidsverlichting in gebouwen. Fotometrische en calorimetrische voorschriften. Brussel, BIN, 1988.
(vervolg op p. 9)
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 8
Ö
PROJECTEN – STUDIES
t
LITERATUURLIJST (VERVOLG)
9 Deneyer A. Visueel comfort en normalisatie. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, herfst 2003. 10 Desmyter J. en Decaesstecker C. Toegankelijkheid van trappen. Randbemerkingen bij § 2.4.2 van TV 198. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Dossiers, Katern nr. 6, 4e trimester 2004. 11 Deutsches Institut für Normung DIN 51091 Prüfung von Bodenbelägen. Bestimmung der rutschhemmenden Eigenschaft. Naßbelastete Barfußbereiche. Begehungsverfahren. Schiefe Ebene. Berlijn, Beuth Verlag, 1992. 12 Deutsches Institut für Normung DIN 51130 Prüfung von Bodenbelägen. Bestimmung der rutschhemmenden Eigenschaft. Arbeitsträume und Arbeitsbereiche mit erhöhter Rutschgefahr. Begehungsverfahren. Schiefe Ebene. Berlijn, Beuth Verlag, 1992. 13 Europese Commissie Richtlijn 72/23/EEG van de Raad van 19 februari 1973 (gewijzigd bij 93/68/EEG) betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der Lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L077, 26 maart 1973. 14 Europese Commissie Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten, gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L040, 11 februari 1989. 15 Europese Commissie Richtlijn 90/396/EEG van de Raad van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten inzake gastoestellen. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L196, 26 juli 1990. 16 Europese Commissie Richtlijn 96/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 september 1996 betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan. Brussel, Publicatieblad van de Europese Unie, nr. L236, 18 september 1996. 17 Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Wet van 18 december 2002 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de gebruikers. Brussel, Belgisch Staatsblad, 6 februari 2003. 18 Jacobs R. en Vergauwe S. Richtlijnen voor de aanpassing van gebouwen voor visueel gehandicapten. Brussel, Blindenzorg Licht en Liefde, http://www.blindenzorglichtenliefde.be/801_TG.HTM 19 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen. Brussel, Belgisch Staatsblad, 17 juni 2005. 20 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. Brussel, Belgisch Staatsblad, 8 juni 1999. 21 Ministerie van het Waalse Gewest Besluit van de Waalse Regering van 15 februari 1996 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, wat de thermische isolatie en de ventilatie van gebouwen betreft. Brussel, Belgisch Staatsblad, 30 april 1996. 22 Renard C. Ongevallen met bouwelementen. Studie op basis van EHLASS-gegevens. België 1998. Brussel, Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisatie, maart 2001. 23 Renard C. Studie over ongevallenstatistieken in de privésfeer. Brussel, Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisatie. In : De wakkere consument, nr. 148, 15 januari 2004. 24 Tuypens P. Toegankelijkheid van trappen. Kortrijk, NAV, Presentatie tijdens de vakbeurs Architect@Work, 13 mei 2005. 25 Vanhellemont Y. De slipweerstand van vloeren. Brussel, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf, WTCB-Tijdschrift, winter 2002. 26 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Binnenvloeren van natuursteen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 213, 1999.
(vervolg op p. 10)
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 9
Ö
PROJECTEN – STUDIES
t
LITERATUURLIJST (VERVOLG
EN EINDE)
27 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Dekvloeren. Deel 1 : Materialen. Prestaties. Keuring. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 189, 1993. 28 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Draagvloeren in niet-industriële gebouwen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 223, 2002. 29 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Houten trappen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 198, 1995. 30 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Houten vloerbedekkingen : plankenvloeren, parketten en houtfineervloeren. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 218, 2000. 31 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Leidraad voor de goede uitvoering van soepele vloerbedekkingen. Brussel, WTCB, Technische Voorlichting, nr. 165, 1986.
WTCB-Dossiers – Katern nr. 2 – 2e trimester 2005 – pagina 10