Veilige veldsterktes Veldsterktemetingen in het kader van convenant kleine antennes
Aan
:
Hoofd Vergunningen
Van
:
Handhaving
Nummer :
2.0
Datum
:
14 maart 2005
Leden
:
Jos Kamer Hildegard Schulte Willem Wiersema Bert van Dijk Bram Bogaard
Copyright :
Onderdeel Ministerie van Economische Zaken
Agentschap Telecom ©2005
Inhoudsopgave
1 Achtergrond
3
1.1 Inleiding
3
1.2 Blootstellingslimieten
2 Werkwijze
3
4
2.1 Metingen
4
2.2 Meetvoorschrift
5
2.3 Locatiekeuze:
3 Resultaten
5
6
3.1 Vrij toegankelijke plaatsen
6
3.2 Metingen ter verificatie van veiligheidscontouren
8
4 Communicatie van de uitkomsten 9 5 Conclusies 9 6 Aanbeveling 9 Bijlage 1 10 1. Meetvoorschrift voor publiek vrij toegankelijke plaatsen10 1.1 Informatie afkomstig van het NABU:
10
1.2 De meting
10
1.2.1 Algemeen
10
1.2.2 Meetapparatuur
10
1.2.3 Uitvoering:
10
1.3 Wegschrijven meetresultaten
11
1.4 Post processing en meetonzekerheid
11
2. Meetvoorschrift voor toetsing antenneregister
12
2.1 Informatie afkomstig van het NABU:
12
2.2 De meting
12
2.2.1 Algemeen
12
2.2.2 Meetapparatuur
12
2.2.3 Uitvoering:
13
2.3 Wegschrijven meetresultaten
14
2.4 Post processing en meetonzekerheid
14
Veilige veldsterktes
1 Achtergrond 1.1 Inleiding In 2000 is het Nationaal Antennebeleid vastgesteld. Het doel van het Nationaal Antennebeleid is het binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten1. In dit kader is de regelgeving voor het bouwen van antennes aangepast. Antenne-installaties tot 5 meter zijn bouwvergunningvrij. Deze bouwvergunningvrijheid is geclausuleerd en de afspraken zijn vastgelegd in een Convenant2 . Het Convenant is gesloten tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de mobiele telecomoperators. In artikel 6 van het Convenant zijn onder andere afspraken gemaakt over de naleving van de blootstellingslimieten, om er zorg voor te dragen dat de veiligheid in de buurt van antenne-installaties is gegarandeerd. Deze rapportage heeft tot doel om de convenantspartijen te informeren over de bevindingen van het Agentschap Telecom betreffende de veiligheid in de buurt van antenne-installaties. Door meten van veldsterktes in de buurt van antenne-installaties is de naleving van de blootstellingslimieten gecontroleerd. De metingen zijn in 2003 en 2004 uitgevoerd.
1.2 Blootstellingslimieten Elektromagnetische velden kunnen effect hebben op mensen. De International Commission on Nonionizing Radiation Protection (ICNIRP) heeft aanbevelingen opgesteld voor een veilig verblijf in elektromagnetische velden. Op basis hiervan heeft de Europese commissie veiligheidseisen vastgelegd voor basisstations voor mobiele telecommunicatie. Dit zijn de zogenaamde blootstellingslimieten. In artikel 6.1 van het Convenant staat het volgende vermeld over de blootstellingslimieten: Ieder van de operators draagt er zorg voor dat de blootstelling van personen behorend tot het Algemeen publiek aan elektromagnetische velden afkomstig van door de betreffende operator geplaatste Vergunningvrije antenne-installaties zo gering als redelijkerwijs mogelijk is. Artikel 6.8 stelt: … dat op de website van het Nationaal Antennebureau voor een ieder de contouren van de referentieniveaus per geplaatste Vergunningvrije antenne-installaties te raadplegen zijn. Om invulling te geven aan artikel 6.8 heeft het Nationaal Antennebureau in samenwerking met de operators een antenneregister opgezet. Met behulp van het antenneregister kan de burger zien wat de veiligheidscontouren zijn van de antennes in zijn leefomgeving.
1
Nationaal antennebeleid, ministerie van Verkeer en Waterstaat, december 2000 Convenant in het kader van het Nationaal Antennebeleid inzake vergunningvrije antenne-installaties voor mobiele communicatie, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van VROM, Vereniging van Nederlandse gemeenten, Ben, Dutchtone, KPN mobile, Vodafone, O2, augustus 2002
2
3
Agentschap Telecom
De veiligheidscontouren rond de antenne zijn hieronder weergegeven.
Zijaanzicht
Bovenaanzicht
Toelichting: De veilige afstand voor de algemene bevolking is 2.9 meter recht voor de antenne en 0.5 meter onder de antenne.
Het Nationaal Antennebureau heeft een Uitvoerings- en Handhavingtoets opgesteld voor artikel 6 over de blootstellingslimieten en daarin staat het volgende: artikel 6.1 – 6.5: De operators mogen de limieten die gesteld worden in de ICNIRP guidelines niet overschrijden. Agentschap Telecom zal op 50 random gekozen locaties nalevingmetingen verrichten. Deze locaties worden uit het antenneregister geselecteerd. Voor de metingen zal het Agentschap Telecom een meetvoorschrift opstellen. Als de metingen gedaan zijn zal er een analyse van de gegevens gedaan worden door het Agentschap Telecom. Na deze analyse zal bepaald worden wat er met de verkregen meetgegevens zal gebeuren. Ook zal dan bepaald worden of er in de toekomst meer metingen gedaan zullen worden.
2 Werkwijze 2.1 Metingen Om aan deze maatregel uitvoering te geven zijn er twee soorten metingen gedefinieerd: 1. Metingen ter verificatie van het antenneregister: In het antenneregister wordt per individuele antenne een veilige afstand berekend aan de hand van de gegevens die de operators aanleveren. Om deze veiligheidscontouren te verifiëren worden metingen verricht in de hoofdbundel van de antenne. 2. Metingen op vrij toegankelijke plaatsen in de buurt van basisstations: Dit zijn plaatsen die toegankelijk zijn voor de algemene bevolking. In het convenant wordt gesteld dat operators de door de ICNIRP vastgestelde limieten niet mogen overschrijden op deze voor het publiek toegankelijke plaatsen.
4
Veilige veldsterktes
2.2 Meetvoorschrift Voor het uitvoeren van de metingen is geen nationaal meetvoorschrift beschikbaar, Daarom heeft Agentschap Telecom een eigen meetvoorschrift opgesteld3. Dit meetvoorschrift zal te zijner tijd worden vervangen door een Europees meetvoorschrift, EN 50400.4 Het meetvoorschrift heeft betrekking op het meten van veldsterktes rond vast opgestelde zendinstallaties, waarvan de frequentie ligt tussen 100 kHz en 3 GHz, in het bijzonder van basisstations ten behoeve van netwerken zoals GSM en UMTS. Het doel is om de veldsterkte te toetsen aan de vastgestelde referentiewaarden in relatie tot de gezondheid, de ICNIRP normen. De referentiewaarden voor de frequenties voor GSM- en UMTS-basisstations zijn: 41 Volt/meter voor 900 MHz (GSM) 58 Volt/meter voor 1800 MHz (GSM) 61 Volt/meter voor 2100 MHz (UMTS) In het meetvoorschrift wordt onderscheid gemaakt tussen metingen vlakbij de zendinstallatie, het nabije veld, en metingen op enige afstand van de zendinstallatie: het zogenaamde verre veld. Voor het uitvoeren van de metingen op vrij toegankelijke plaatsen wordt gebruikt gemaakt van berekeningen voor het verre veld. Ter verificatie van het antenneregister, metingen dichtbij de antenne, wordt het rekenmodel voor het nabije veld gebruikt. In bijlage 1 zijn de meetvoorschriften opgenomen.
2.3 Locatiekeuze: Op basis van het antenneregister zijn aselectief 50 locaties gekozen. De keuze is gemaakt op basis van verschillende criteria zoals: landelijke spreiding, inwonersaantal, “gevoelige” plekken zoals kerken en scholen, en plaatsen waar veel mensen samenkomen.
Foto 1: meerdere antennes op een locatie
3 4
Foto 2: antenne-installatie op het dak van een ziekenhuis
Meetvoorschrift voor het uitvoeren van EMF-metingen rond basisstations, Agentschap Telecom, april 2003 De Europese Commissie bereidt een meetvoorschrift voor. Zodra dit document gereed is, zal dit het meetvoorschrift vervangen.
5
Agentschap Telecom
3 Resultaten 3.1 Vrij toegankelijke plaatsen In de periode 2003 - 2004 hebben medewerkers van Agentschap Telecom metingen verricht op 48 locaties in den lande. In de volgende tabel zijn de 48 locaties, systeem/systemen van mobiele communicatie en de gemeten veldsterktes weergegeven. De tabel begint met de laagst gemeten veldsterkte en eindigt met de hoogst gemeten waarde.
Plaats Amsterdam 1 Nijmegen Sneek Sneek Gorinchem Ommen Arnhem Capelle a/d IJssel Vught Stompetoren Hengelo Leiden Alkmaar Hooglanderveen Nijkerk Schiphol Apeldoorn Arnhem Heemskerk Hilversum Amsterdam Venlo Maastricht Breda Tilburg Ede Rotterdam Zeist Sittard Leeuwarden Scheveningen Rotterdam Haarlemmermeer Den Haag
6
Systeem gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm gsm
Veldsterkte (V/m) 0.51 0.51 0.58 0.58 0.59 0.61 0.61 0.65 0.71 0.75 0.76 0.80 0.80 0.80 0.80 0.83 0.86 0.87 0.90 0.90 0.99 1.00 1.04 1.05 1.09 1.14 1.18 1.23 1.24 1.28 1.34 1.34 1.40 1.40
Veilige veldsterktes
Plaats Assen Wassenaar Amsterdam Eindhoven Den Haag Amsterdam St. Oedenrode Vianen Soest Prinsenbeek ‘s-Hertogenbosch ‘s-Hertogenbosch Almelo 1 Almelo 2
Systeem gsm gsm gsm + umts gsm gsm + umts gsm gsm gsm + umts gsm gsm gsm gsm gsm gsm
Veldsterkte (V/m) 1.40 1.43 1.50 1.62 1.70 1.82 1.90 2.00 2.24 2.47 2.93 4.57 4.96 5.41
Tabel: Meetresultaten op vrij toegankelijke locaties
7
Agentschap Telecom
Grafiek: Geclusterde meetwaarden op vrij toegankelijke locaties
In de grafiek is te lezen dat de hoogte van de veldsterktes varieert van 0,5 V/m t/m 5,41 V/m. De rode lijnen geven de waarden van de blootstellingslimieten weer: 41 V/m voor GSM 900, 58 V/m voor GSM 1800 en 61 V/m voor UMTS 2100. Uit de grafiek kan geconcludeerd worden dat de gemeten waarden ver beneden de blootstellingslimieten voor GSM en UMTS liggen. Twee locaties bleken niet in bedrijf te zijn, waardoor het aantal metingen is uitgekomen op 48 stuks. Aangezien een deel van de locaties in 2004 gemeten is, was het mogelijk om op drie locaties UMTSantennes mee te nemen in de metingen.
3.2 Metingen ter verificatie van veiligheidscontouren Het verifiëren van de veiligheidscontouren zoals berekend voor het antenneregister, vereist dat er vlakbij de zendinstallatie in de hoofdbundel wordt gemeten. In de praktijk bleek het niet mogelijk om deze metingen te verrichten. Het bepalen van de exacte locatie was niet mogelijk op basis van de huidige informatie uit het antenneregister. Tevens was het niet altijd mogelijk om dichtbij de antenne te komen, zoals antennes die aan de zijgevel waren gemonteerd. Daar was het niet mogelijk om in de hoofdbundel te meten. Bovendien zou het meten op daken vaak arbeidstechnisch onveilige situaties opleveren (onder andere de verplichting om een “klimbrevet” te hebben). Bij het selecteren van de locaties was met dit aspect geen rekening gehouden. Een andere belemmering voor het meten op daken werd gevormd doordat er geen voorzieningen waren getroffen om de toegang tot het dak te regelen.
8
Veilige veldsterktes
4 Communicatie van de uitkomsten Dit rapport wordt gepresenteerd aan de convenantspartijen. Burgers en beleidsmakers willen graag weten wat er in hun leefomgeving gebeurt. Daar is ook de communicatiestrategie van het Nationaal Antennebureau op geënt. De informatie die naar voren komt uit deze metingen maakt het beeld verder compleet van het hoe en waarom van antennes in de leefomgeving van mensen. Het doel van de verspreiding van de informatie over de metingen is om burgers, gemeenten en beleidsmakers inzicht te verschaffen in de waarden van de veldsterktes zoals die voorkomen in de leefomgeving van mensen. De uitkomsten zullen worden ingezet in de communicatie van het Nationaal Antennebureau. Onder andere zullen de uitkomsten van deze metingen met een begeleidende tekst op de internetsite van het Nationaal Antennebureau geplaatst worden.
5 Conclusies In 2003 en 2004 heeft Agentschap Telecom metingen uitgevoerd om de veldsterkte rond basisstations te toetsen aan de blootstellingslimieten die gelden voor GSM- en UMTS-basisstations. Uit de metingen gehouden op basis van de steekproef blijkt dat de veldsterktes in alle gevallen lager zijn dat 5,15 Volt per meter. Deze waarden liggen ruim onder de blootstellingslimieten van 41 Volt per meter voor GSM 900 MHz, 58 Volt per meter voor 1800 MHz en 61 Volt per meter voor UMTS. De tweede set metingen betrof de verificatie van de veiligheidscontouren zoals berekend in het antenneregister. Het bleek dat het niet mogelijk was om deze verificatiemetingen uit te voeren op basis van de gekozen steekproef. In 2005 zal dit onderdeel opnieuw opgepakt worden.
6 Aanbeveling In 2005 de metingen ter verificatie van het antenneregister herhalen. Er kunnen dan ook meer locaties met UMTS-antennes gemeten worden.
9
Agentschap Telecom
Bijlage 1 __________________________ 1. Meetvoorschrift voor publiek vrij toegankelijke plaatsen5
............................ 1.1 Informatie afkomstig van het NABU: Het NABU zal via een selectieprocedure de meetlocaties bepalen. Hierbij zullen de volgende gegevens aan de afdeling Handhaving worden verstrekt: • NAW (Naam, Adres , Woonplaats) gegevens, inclusief geografische coördinaten; • soort locatie; • eventueel gegevens contactpersoon; • overige relevante gegevens. ............................ 1.2 De meting 1.2.1 Algemeen Bij deze metingen wordt er vanuit gegaan dat er in het algemeen onder de verre veldconditie wordt gemeten. Die wordt bereikt op een afstand van r > 2 D² / λ van de antenne (D is de grootste afmeting van de antenne). Omdat in het verre veld het E-veld en het H-veld een vaste relatie met elkaar hebben, wordt alleen het E-veld gemeten. Bij metingen aan TDMA- (GSM/TETRA) of pulsachtige systemen (radar) moet er voor gewaakt worden dat er niet een te grote meetfout wordt gemaakt. De bevindingen van het onderzoek worden gerapporteerd via het formulier “EMF-meting voor publiek vrij toegankelijke plaatsen”. Hierop worden alle velden zoveel mogelijk ingevuld. Er wordt ook een foto van de meting/meetlocatie en het spectrumplaatje van de quick frequentiescan in de rapportage verwerkt. 1.2.2 Meetapparatuur Alle te gebruiken meetmiddelen moeten in ordelijke staat verkeren en gekalibreerd zijn, denk hierbij ook aan de toestand van de accu/batterij. Meetapparatuur moet gebruikt worden volgens de bijbehorende gebruiksaanwijzing. Bij gebruik van de veldsterktemeter met probe dient de bij de meting gevonden waarde vermenigvuldigd te worden met de "Cal.Factor" (zie kalibratie-gegevens) om de gecorrigeerde veldsterktewaarde te verkrijgen. 1.2.3 Uitvoering: Aangekomen nabij de locatie worden allereerst de NAW gegevens, geografische coördinaten en de andere informatie zoals opgegeven door het NABU op juistheid gecontroleerd. Eventuele afwijkingen of aanvullingen worden gerapporteerd. De meting dient in beginsel uitgevoerd te worden op een hoogte van 1,5 meter. Blijkt tijdens het meten dat iets hoger of lager de te meten waarde hoger is dan dient op die positie de meting verder uitgevoerd te worden. Neem hier ook de polarisatie (X, Y en Z) in acht. Stappenplan: 1. plaats de veldsterktemeter op een kunststofstaaf om deze hieraan vast te houden (dit om beïnvloeding door het menselijk lichaam zoveel mogelijk te voorkomen); 2. schakel de veldsterktemeter in en zet de meter op de instelling “max”. Eventueel kan de gemeten veldsterkte worden geregistreerd op een meetPC/laptop; 5
Afkomstig uit Meetvoorschrift voor het uitvoeren van EMF-metingen rond basisstations, Agentschap Telecom, april 2003
10
Veilige veldsterktes
3.
onderzoek met de veldsterktemeter (op statief) een bepaald gebied en zoek de hoogste meteraanwijzing op, zorg ervoor dat tijdens het lopen de probe zich op een hoogte van ongeveer 1,5 meter boven de grond bevindt. Controleer regelmatig of de meter nog steeds de maximum waarde aangeeft door meter te resetten met “shift-clear”; 4. op de locatie van de hoogste meteraanwijzing waarde noteren, dan: a. ⇒ voer op deze locatie m.b.v. een spectrum analyzer een quick frequentiescan (zie punt 4.6) uit. b. ⇒ vermenigvuldig de meteraanwijzing van de breedband veldsterktemeter met de correctie factor van de probe (gebruik hiervoor de correctie factor behorende bij de frequentie van het hoogste signaal afkomstig uit de quick frequentiescan), noteer het eindresultaat van deze waarde + meetlocatie. Als dit niveau lager is dan 10 V/m: einde meting. c. ⇒ Als het niveau hoger is dan 10 V/m, doorgaan met punt 5; Na de quick frequentiescan is bekend door welke frequentie(s) het gemeten niveau wordt veroorzaakt. 5. kijk of er tussen de waargenomen signalen, tijdens de quick frequentiescan, onderling 10 dB niveau verschil zit. a. ⇒ Bij meer dan 10 dB verschil, vermenigvuldig de meteraanwijzing van de breedband veldsterktemeter met de correctiefactor van de probe (gebruik hiervoor de correctiefactor behorende bij de frequentie van het sterkste signaal afkomstig uit de quick frequentiescan) noteer het eindresultaat van deze waarde + meetlocatie, einde meting. Kijk in de ICNIRP tabel, wat het referentieniveau is dat bij de waargenomen sterkste frequentie hoort. Bij vermoeden van overschrijden ICNIRP waarden; followup/projectleider informeren. b. ⇒ Bij minder dan 10 dB verschil, voer een selectieve meting uit per waargenomen signaal/frequentie(band). Doorgaan met punt 6; 6. selectief meten, per frequentie, sommeren van verticaal en horizontaal veld, eventueel sommeren van verschillende trunkingkanalen per systeem (zie stroomschema stappenplan in 4.4), dan: noteer de berekende totale veldsterkte per frequentie + locatie, einde meting. Bij vermoeden van overschrijden ICNIRP waarden; follow-up/projectleider informeren. ............................ 1.3 Wegschrijven meetresultaten De meetresultaten en overige relevante informatie worden verwerkt in een hiervoor ontworpen document. Zie het document “Formulier meting vrij toegankelijk”. ............................ 1.4 Post processing en meetonzekerheid Het doorrekenen en in voorkomende gevallen sommeren van signalen naar het totale SAR niveau zal door Handhaving uitgevoerd worden. Ook zal de meetonzekerheid worden meegenomen in de berekening.
11
Agentschap Telecom
______________________________ 2. Meetvoorschrift voor toetsing antenneregister
............................ 2.1 Informatie afkomstig van het NABU: Het NABU zal via een selectieprocedure de meetlocaties bepalen. Hierbij zal de volgende informatie aan de afdeling Handhaving worden verstrekt: NAW gegevens, inclusief geografische coördinaten; opstelplaats van de antenne; welke operator, sitenummer, systeem (GSM/UMTS/straalverbinding enz.) antennegegevens (welke sector, richting); berekende veilige afstand volgens ICNIRP (zowel EM-werkers als algemeen publiek). Indien er meerdere systemen op één combiantenne zijn aangesloten (b.v. GSM900 + GSM 1800), zal ook dit door het NABU worden aangegeven (deze cumulatieve velden kunnen alleen indicatief worden berekend omdat er bij de berekening vanuit wordt gegaan dat alle aanwezige systemen gezamenlijk één hoofdbundel hebben en dat is in de praktijk onjuist). ............................ 2.2 De meting 2.2.1 Algemeen Bij het meten nabij GSM antennes als toetsing van de berekende veilige afstand uit het antenneregister zal het niet altijd mogelijk zijn om in het verre veld te kunnen meten. Bij antennes op daken kan niet op altijd voldoende afstand worden gemeten.Tussen de afstand van λ/2π en 2D²/λ tot de antenne is de zogenaamde radiating near-field region (zie ook tabel 1). Uit praktijkervaring blijkt dat de EMF-meting wel vanaf λ/2π afstand tot de antenne uitgevoerd kan worden, al zal de meetfout wat groter kunnen zijn, zie ook 3.1. De meting wordt uitgevoerd met een non-directional meetinstrument dat breedbandig genoeg is om de betreffende frequentiebanden te meten. In de praktijk zal dit meestal plaatsvinden met een veldsterktemeter met daarop een E-veld probe. Omdat er direct in de antennebundel wordt gemeten, kan beïnvloeding van andere systemen (afkomstig van andere antennes) vrijwel uitgesloten worden. Bij metingen aan TDMA- (GSM/TETRA) of pulsachtige systemen (radar) moet er voor gewaakt worden dat er geen te grote meetfout wordt gemaakt. Omdat de E-veld probe werkt met detectordiodes, dient de veldsterktemeter ingesteld te worden op “maximum value” (beter is bij dit soort modulatievormen, indien voorhanden, gebruik te maken van een thermocoupler probe). De bevindingen van het onderzoek worden gerapporteerd via het formulier “EMF meting antenneregister”. Hierop worden alle velden zoveel mogelijk ingevuld. Ook wordt er een foto van de antennemeting in de rapportage geplaatst. 2.2.2 Meetapparatuur Alle te gebruiken meetmiddelen moeten in ordelijke staat verkeren en gekalibreerd zijn, denk hierbij ook aan de toestand van de accu/batterij. Meetapparatuur moet gebruikt worden volgens de bijbehorende gebruiksaanwijzing. Bij gebruik van de veldsterktemeter met probe dient de bij de meting gevonden waarde vermenigvuldigd te worden met de "Cal.Factor" (zie kalibratie-gegevens) om de gecorrigeerde veldsterktewaarde te verkrijgen. Let op: bij gebruik van een spectrum analyzer of meetontvanger dient er minimaal 10 dB voorgeschakeld te worden ter voorkoming van beschadiging van de ingangstrap (deze extra verzwakker wel meenemen in de eindberekening!).
12
Veilige veldsterktes
2.2.3 Uitvoering: Aangekomen op de antennesite worden allereerst de NAW gegevens, geografische coördinaten en de andere informatie zoals opgegeven door het NABU op juistheid gecontroleerd. Eventuele afwijkingen of aanvullingen worden gerapporteerd. Voorwaarde hierbij is dat de antenne bereikbaar is voor de degenen die de meting uitvoeren. Niet iedere locatie is dus geschikt. Als de juiste (sector)antenne is vastgesteld wordt hier in de hoofdbundel de veldsterkte gemeten. Er zijn antennes waar de zend en ontvang antenne onder elkaar in één antennebehuizing zitten. Pas op bij antennes met elektronische en/of mechanische tilt. Afhankelijk van de richting (up- of downtilt) wordt de hoofdbundel iets naar beneden of naar boven gericht (zie figuur 7).
Figuur 7: Downtilt Stappenplan: 1. zoek de juiste sectorantenne die door het NABU ter verifiëring/toetsing is genoemd; 2. zet hier in het horizontale vlak m.b.v. een meetlint zo nauwkeurig mogelijk de door het NABU berekende veilige afstand uit, gerekend vanaf de voorkant van de antenne in de stralingsrichting; 3. plaats op dit meetpunt de veldsterktemeter (met de 8.2 probe) op (kunststof)statief (dit om menselijke beïnvloeding tijdens de meting zoveel mogelijk te voorkomen); 4. schakel de breedband veldsterktemeter in en zet de meter op de instelling “max”. Eventueel kan de meteraanwijzing worden geregistreerd op een meetPC/laptop, 5. varieer de veldsterktemeter met statief op deze positie in hoogte (in de stralingsbundel van de antenne) tot de hoogste meteraanwijzing wordt gevonden, eventueel met “shift-clear” de meter tussendoor indien nodig resetten. Noteer deze waarde; 6. vermenigvuldig de meteraanwijzing met de correctiefactor van de probe (behorende bij de gemeten frequentie) en noteer de frequentie (is bekend uit gegevens van NABU); 7. loop vervolgens iets verder van de antenne vandaan en loop daarna al metende terug (in de stralingsbundel van de antenne) naar de antenne totdat het referentie niveau wordt gemeten. Probeer hier de probe in de antenne stralingsbundel te houden en zelf daar zoveel mogelijk buiten te blijven. Het referentieniveau is bij GSM 900 ⇒ de meteraanwijzing = 41 V/m (na deling door de bijbehorende corr.factor probe) en voor GSM 1800 ⇒ de meteraanwijzing = 58 V/m (na deling door de bijbehorende corr.factor probe); 8. meet vervolgens vanaf dit punt de afstand in cm tot de voorkant van de antenne (in het horizontale vlak) a. ⇒ Als de gemeten afstand minder dan 10% hoger is dan de afstand opgegeven door het NABU, noteer de gevonden afstand, einde meting. b. ⇒ Als de gemeten afstand meer dan 10% hoger is dan de afstand opgegeven door het NABU, noteert deze gevonden afstand en volg dan de procedure (op die gevonden “meet hoogte”) van: quick scan, selectief meten, per frequentie, sommeren van verticaal en horizontaal veld, eventueel sommeren van verschillende trunkingkanalen per systeem (zie stroomschema stappenplan in 4.4), dan: noteer de berekende totale veldsterkte per frequentie, einde meting. Let op: plaats bij het meten met spectrum analyzer/ontvanger nabij de antenne altijd een extra demping van minimaal 10 dB voor de ingang van de spectrum analyzer. Toelichting: Het NABU gaat bij haar berekeningen van de “veilige afstand” uit van het maximale erp-niveau per sectorantenne. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de informatie afkomstig van de desbetreffende provider en wordt er van uitgegaan dat alle TRX-en (controlchannel en trafficchannel) op maximaal
13
Agentschap Telecom
zendervermogen uitzenden. In de berekening wordt een cumulatief effect van GSM 900 en 1800 meegenomen. Ofwel de berekening gaat uit van een “worstcase” situatie die hooguit alleen in de piekuren gehaald zal worden. Omdat we direct in de stralingsbundel van de genoemde antenne meten, kunnen we beïnvloeding van nabuursignalen (afkomstig van antennes) in principe uitsluiten. De gebruikte veldsterktemeter/probe is bedoeld voor het meten van een enkel signaal. Bij het meten van meerdere signalen/kanalen kan er een meetfout ontstaan. Deze fout is mede afhankelijk van het aantal kanalen, onderlinge frequentie afstand, soort modulatie en vermogen per signaal. Deze meting als toetsing van de veilige afstand moet dan ook gezien worden als een indicatieve meting. Het kan zijn dat de “10% toegestane afwijking” op de berekende/gemeten veilige afstand in de nabije toekomst nog bijgesteld gaat worden. Als de afwijking groter is dan 10% is er zeer waarschijnlijk wat anders aan de hand, b.v. meerdere kanalen of andere signalen die de meting beïnvloeden. ............................ 2.3 Wegschrijven meetresultaten De meetresultaten en overige relevante informatie worden verwerkt in een hiervoor ontworpen document. Zie het document “Formulier meting antenneregister”. ............................ 2.4 Post processing en meetonzekerheid Het doorrekenen en indien nodig sommeren van signalen naar het totale SAR niveau zal door Handhaving uitgevoerd worden. Ook zal de meetonzekerheid worden meegenomen in de berekening.
14