Veilig werken in een omgeving met biologische agentia
Regionale Brandweer Drenthe Ing. D.H. van Dijken augustus 2004
Voorwoord
In het kader van de opleiding Veiligheidsmanager van het NIBRA heb ik de module NBC Veiligheid en Terreur gevolgd. Ik wil een ieder bedanken die tijd voor mij heeft vrijgemaakt om in een zeer open sfeer te praten over dit fascinerende onderwerp. In het bijzonder wil ik naast mijn scriptiebegeleider de heer R. Plomp van het bedrijf Managenet de volgende personen bedanken: Dhr. P.B. Wulp, arts Dr. J.S. Lolkema Dr. S.M. Hoffer
Adviseur Arbeid & Gezondheid bij de Arbeidsinspectie Universitair docent Biologisch Centrum van de Rijksuniversiteit Groningen Deskundige biologische / chemische calamiteiten bij het RIVM
Ing. D.H. van Dijken
Het voorblad toont de Serratia bacterie (een van de enterobacteriën)
2
Inhoudsopgave
Samenvatting
4
1. Inleiding
5
2. Biologische agentia 2.1 Indeling biologische agentia 2.2 Arbeidssituaties 2.3 Gezondheidseffecten 2.4 Het risico
6
3. Wettelijk kader 3.1 Europese regelgeving 3.2 Nederlandse regelgeving 3.3 Handhaving
10
4. Maatregelen ter bescherming 4.1 Maatregelen tijdens het werk 4.2 Maatregelen tijdens het vervoer 4.3 Persoonlijke bescherming bij incidenten met biologische agentia 4.4 Maatregelen bij de bestrijding van incidenten 4.5 Maatregelen na besmetting
14
5. Onderzoek naar bestaande maatregelen 5.1 De informatiebronnen 5.2 De bedrijven en instellingen in Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel
19
6. Resultaten van het onderzoek
20
7. Conclusies en aanbevelingen
23
Geraadpleegde literatuur
27
Bijlagen
29
I II III IV V VI VII VIII
30 32 36 37 38 39 40 41
Arbeidssituaties waarin men door de werkzaamheden in aanraking kan komen met BA Infectieziekten en exo- en endotoxinen-producerende bacteriën met hun effecten Maatregelen ter bescherming tijdens het werk Vervoersvoorschriften in het kort Voorbeeld vervoersdocument en gevarenkaart Schema selectie bescherming biologische agentia Personen die hebben meegewerkt aan een interview Afkortingen
3
Samenvatting In talrijke sectoren en arbeidssituaties kunnen werknemers en hulpverleners in aanraking komen met biologische agentia. De effecten kunnen zich manifesteren in een infectie, een allergische reactie of een vergiftiging. De effecten kunnen variëren van lichte klachten tot ernstige ziekten die de dood tot gevolg kunnen hebben. Het risico is hierbij moeilijk te kwantificeren omdat de kans reëel is, maar de gezondheidseffecten sterk kunnen variëren. Met aanbevelingen uit deze scriptie wordt een handreiking gegeven op welke wijze de veiligheid van werknemers en brandweerlieden, die door hun werkzaamheden in aanraking kunnen komen met biologische agentia, beter kan worden gewaarborgd. Daarnaast is het geschreven om de bewustwording te vergroten van het risico, het effect en de maatregelen die werknemers en brandweerlieden kunnen nemen. Door het bewustzijn te vergroten van het risico bij bijvoorbeeld een repressieve inzet (achterkant van de veiligheidsketen) zullen maatregelen in de andere schakels van de veiligheidsketen bewuster worden genomen. Arbeidssituaties waar men in aanraking kan komen met biologische agentia kunnen verdeeld worden in arbeidssituaties waarin gewerkt wordt met biologische agentia en waar een kans bestaat om in aanraking te komen met biologische agentia. Voor de brandweer geldt voornamelijk dat men in aanraking kan komen met biologische agentia in arbeidssituaties met direct contact met bloed, lichaamsvocht of speeksel, met open water, in arbeidssituaties waar gewerkt wordt met biologische agentia (bijvoorbeeld genetisch gemodificeerde organismen) en met besmette voorwerpen. De maatregelen die volgens de wet ter bescherming van werknemers en de omgeving moeten worden genomen, hangen onder andere af van de zwaarte van de categorie waarin de biologische agentia is ingedeeld. Verder is het afhankelijk van de vraag of biologische agentia genetisch zijn gemodificeerd. De te nemen maatregelen zijn verankerd in het Arbeidsomstandighedenbesluit, de Regeling genetisch gemodificeerde organismen en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Uit de praktijk blijkt dat de brandweer vaak niet op de hoogte is van die bedrijven waar gewerkt wordt met biologische agentia (bijvoorbeeld genetische gemodificeerde organismen) en wat de consequenties zijn bij een uitruk. Doordat (specifieke) kennis bij brandweerlieden, maar ook bij de regionale alarmcentrale ontbreekt, bestaat de kans dat kostbare tijd verloren gaat. Dit komt doordat eerst de Ongevalbestrijding Gevaarlijke Stoffen organisatie (OGS) moet worden opgestart en de adviezen worden afgewacht van de Regionaal Officier Gevaarlijke Stoffen (ROGS). Door het contact tussen de afdeling milieu en de brandweer te intensiveren, is de brandweer beter op de hoogte van de afgegeven vergunningen. Hierdoor kunnen door de brandweer specifieke veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Door informatie over die bedrijven op te nemen in de informatiesystemen van de regionale alarmcentrale kan, in een vroegtijdig stadium, specifieke informatie aan de uitrukdiensten worden verstrekt. Dit kunnen de te nemen beschermingsmaatregelen zijn, die zijn bepaald aan de hand van het selectie schema uit het ontwerpprotocol “bescherming hulpverleners bij incidenten”. Een presentatie van deze scriptie kan verder bijdragen aan de kennis van biologische agentia waaronder de genetisch gemodificeerde organismen. In een omgeving waar men in aanraking kan komen met biologische agentia worden door de brandweer over het algemeen de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen toegepast. Niet omdat de kennis van deze omgeving aanwezig is, maar omdat de werkomgeving vaak gepaard gaat met onhygiënische omstandigheden die bescherming noodzakelijk maakt. Toch komt het voor dat in een situatie niet de juiste beschermingsmiddelen worden toegepast. Dit komt onder andere door het gebrek aan kennis over de arbeidssituaties en de te nemen maatregelen. Door elke tankautospuit te voorzien van zogenaamde mond-masker systemen, geen handschoenen van vinyl meer toe te passen en per korps deze scriptie te presenteren, wordt het bewust dragen van de juiste beschermingsmiddelen gestimuleerd. Een presentatie kan daarnaast onduidelijkheid over de bestaande NBC steunpunten en de mogelijkheden van preventieve vaccinatie wegnemen. De veiligheid wordt verder beter gewaarborgd door een nazorg protocol op te stellen en door in de bestaande RI&E procedures vast te leggen hoe contact met biologische agentia kan worden voorkomen en hoe te handelen indien men in aanraking is gekomen met biologische agentia.
4
1. Inleiding Werknemers en hulpverleners kunnen in talrijke sectoren en arbeidssituaties in aanraking komen met biologische agentia. Vaak zijn hulpverleners, werkgevers en werknemers zich onvoldoende bewust van deze blootstelling aan biologische agentia en van de effecten die hierdoor kunnen ontstaan. De effecten kunnen echter variëren van lichte klachten, zoals chronische verkoudheid, tot ernstige ziekten die de dood tot gevolg kunnen hebben. Doordat men zich vaak onvoldoende bewust is van de blootstelling aan biologische agentia en de effecten die dit met zich mee kan brengen, kan het voorkomen dat te weinig rekening wordt gehouden met de veiligheid van werknemers en hulpverleners. Het doel van deze scriptie is ten eerste de veiligheid van werknemers en brandweerlieden, die door hun werkzaamheden in aanraking kunnen komen met biologische agentia, beter te waarborgen. Het tweede doel is brandweerlieden, werkgevers en werknemers zich meer bewust te maken van die arbeidssituaties waar men in aanraking kan komen met biologische agentia en de effecten die dat met zich mee kan brengen. Dit wil ik bereiken door het geven van aanbevelingen en deze te presenteren in de twaalf gemeentelijke brandweerorganisaties in Drenthe. In deze scriptie wordt antwoord gegeven op de vraag welke maatregelen in de praktijk genomen worden ter bescherming van werknemers en brandweerlieden en hoe deze zich verhouden tot de maatregelen die kunnen en moeten worden genomen. Werkzaamheden waarbij de arbeid zelf geen blootstelling aan biologische agentia met zich meebrengt, maar wel sprake kan zijn van blootstelling aan biologische agentia, is in dit onderzoek niet meegenomen. Een dergelijk gezondheidsrisico is namelijk nooit groter dan voor de algemene bevolking. Denk bijvoorbeeld aan contact met een grieperige collega. Tevens zijn terroristische aanslagen buiten beschouwing gelaten. Deze scriptie is in eerste instantie geschreven voor werkgevers en vergunningverleners. Zij kunnen de veiligheid van werknemers en brandweerlieden beter waarborgen door de in deze scriptie beschreven aanbevelingen over te nemen. Daarnaast is het voor brandweerlieden en werknemers een hulpmiddel om zich beter bewust te worden van het risico wat men in hun sector loopt en hoe hun veiligheid in onder andere de vergunningverlening is gewaarborgd. Door het bewustzijn te vergroten van het risico bij bijvoorbeeld een repressieve inzet (achterkant van de veiligheidsketen) zullen maatregelen in de andere schakels van de veiligheidsketen bewuster worden genomen. In hoofdstuk 2 wordt uitgelegd wat wordt verstaan onder biologische agentia en hoe biologische agentia worden ingedeeld. Verder wordt ingegaan op de talrijke arbeidssituaties waar werknemers blootgesteld kunnen worden aan biologische agentia en welke gezondheidseffecten biologische agentia kunnen veroorzaken. Nadat in hoofdstuk 3 ingegaan is op het wettelijke kader worden de vergunningen geïnventariseerd die een rol spelen bij de in hoofdstuk 2 behandelde arbeidssituaties. De maatregelen die moeten worden genomen ter bescherming van werknemers en brandweerlieden tijdens het werk, het vervoer, tijdens een incident en na besmetting worden in hoofdstuk 4 beschreven. In hoofdstuk 5 wordt aangegeven welke informatiebronnen in het veldonderzoek zijn geraadpleegd om de praktijksituatie te vergelijken met de theorie. Hoofdstuk 6 vergelijkt de genomen maatregelen met de in hoofdstuk 2 beschreven maatregelen die moeten worden genomen om de veiligheid te garanderen. In hoofdstuk 7 worden aanbevelingen gegeven hoe de bestaande en de toekomstige vergunningen en te nemen maatregelen kunnen worden aangescherpt. Gezien het gebruik van vele afkortingen in deze scriptie is, om de leesbaarheid te vergroten, in bijlage VIII een lijst met afkortingen opgenomen die tijdens het lezen kan worden “uitgeklapt” en geraadpleegd.
5
2. Biologische agentia In dit hoofdstuk wordt uitgelegd wat wordt verstaan onder biologische agentia en in welke categorieën deze worden onderverdeeld. Hiernaast worden de talrijke arbeidssituaties beschreven waarin werknemers blootgesteld kunnen worden aan biologische agentia. De categorie en de arbeidssituatie zijn van belang bij het bepalen van de maatregelen die moeten worden genomen ter voorkoming of beperking van de blootstelling aan biologische agentia (zie hoofdstuk 4). Als laatste worden de verschillende soorten gezondheidseffecten besproken die biologische agentia kunnen veroorzaken. 2.1
Indeling biologische agentia
Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt onder biologische agentia (BA) verstaan: Al dan niet genetisch gemodificeerde celculturen, menselijke endoparasieten en micro-organismen1. Binnen de definitie van biologische agentia vallen dus bacteriën, virussen, viroïden, schimmels, gisten en endoparasieten inclusief genetisch gemodificeerde organismen. Volgens de Wet milieubeheer wordt onder genetisch gemodificeerde organismen verstaan: “organismen waarvan het genetisch materiaal op een wijze is veranderd die van nature niet mogelijk is door voortplanting of recombinatie en die het vermogen bezitten dat genetisch materiaal te vermenigvuldigen of over te dragen”. Menselijke endoparasieten
insecten en andere dieren die ofwel direct ofwel als drager van ziektekiemen ziektes verwekken bij de mens
Micro-organismen
bacteriën, virussen en schimmels
GGO
genetisch gemodificeerde micro-organismen
Biologische agentia
Biologische agentia worden in de volgende categorieën onderscheiden2: categorie 1: categorie 2:
categorie 3: categorie 4:
categorie
een agens waarvan het onwaarschijnlijk is dat het bij de mens ziekten zal veroorzaken; een agens dat bij mensen ziekten kan veroorzaken en een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers kan opleveren, maar waarvan het onwaarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwijl er een effectieve manier ter voorkoming van ziekten of behandeling bestaat; een agens dat bij mensen ernstige ziekten kan veroorzaken en waarvan het waarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwijl er een effectieve manier ter voorkoming van ziekten of behandeling bestaat; een agens dat bij mensen ernstige ziekten kan veroorzaken en een groot gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers kan opleveren en waarvan het zeer waarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwijl er geen manier ter voorkoming van ziekten of behandeling bestaat;
Veroorzaker van ziekten
Gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer
1 X X 2 X X 3 X X 4 Tabel 1: categorisering biologische agentia
Kans op verspreiding onder de bevolking
Géén effectieve manier ter voorkoming van ziekten / behandeling
X X
X
1
Micro-organisme: een cellulaire of niet-cellulaire microbiologische entiteit met het vermogen tot vermenigvuldiging of tot overbrenging van genetisch materiaal. 2 Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.84 lid 3.
6
2.2
Arbeidssituaties
Werknemers kunnen in talrijke arbeidssituaties worden blootgesteld aan biologische agentia. Dit komt onder andere doordat biologische agentia worden verspreid door aërosolen3 en dus kunnen worden ingeademd. Biologische agentia kunnen echter ook in poedervorm door inhalatie in de luchtwegen terechtkomen. Daarnaast kunnen besmet water, besmette mensen en dieren, overdracht van ziektekiemen op derden veroorzaken. Denk hierbij terug aan de vogelpest waarbij diverse personen een ooginfectie hebben opgelopen. Grofweg kunnen drie arbeidssituaties worden onderscheiden: situatie 1. arbeidssituaties waarbij gewerkt wordt met biologische agentia; situatie 2. arbeidssituaties waar niet gewerkt wordt met biologische agentia, maar waar men wel door de arbeid in aanraking kan komen met biologische agentia; situatie 3. arbeidssituaties waarbij de arbeid zelf geen blootstelling aan biologische agentia met zich meebrengt, maar waar wel sprake kan zijn van blootstelling aan biologische agentia. Deze laatste categorie is, zoals in de inleiding vermeld, verder niet meegenomen in dit onderzoek. Arbeidssituatie 1. Diverse bedrijven en instellingen van uiteenlopende aard werken met biologische agentia. Denk hierbij aan laboratoria van farmaceutische, veterinaire en fermentatiebedrijven, producenten van diagnostica, dranken, levensmiddelen en genotsmiddelen, keuringsdiensten, onderzoeksinstellingen, universiteiten en opleidingsinstituten. Hier kunnen biologische agentia worden vervaardigd, beproefd, onderzocht, gekweekt, bewerkt, verwerkt, vernietigd of in voorraad worden gehouden. Arbeidssituatie 2. Arbeidssituaties waar niet gewerkt wordt met biologische agentia maar waar de werknemer of de hulpverlener toch in aanraking kan komen met biologische agentia zijn opgenomen in bijlage I van de Europese richtlijn 92/57/EEG d.d. 24 juni 1992. Hieronder volgen voorbeelden van relevante bedrijfstakken: Bedrijfstak Voedings- en genotsmiddelen industrie Landbouw Arbeid waarbij wordt gewerkt met dieren of dierlijke producten Gezondheidszorg Diagnoselaboratoria Afvalverwerking Rioolwaterzuivering
Voorbeeld zuivelindustrie, meelfabrieken, vleesverwerkende industrie glastuinbouw, akkerbouw, championkwekerijen veehouderij, kennels, visserij
ziekenhuizen, (tand)artspraktijken, zieke/gewonden vervoer werken met monsters lichaamsvocht (bloed, sperma, vocht) destructiebedrijven, composteringsinstallaties werkzaamheden bij de zuivering en het transport van rioolwater Hulpverlening brandweer, politie, GHOR Tabel 2: Bedrijfstakken waar men in aanraking kan komen met biologische agentia. Bijlage 1 geeft een overzicht van de meest risicovolle arbeidssituaties en de manier waarop men kan worden blootgesteld aan biologische agentia. Er zijn echter nog veel meer sectoren waarin de werknemer een kans loopt blootgesteld te worden aan biologische agentia. Zoals echter in de inleiding is vermeld, beperken we ons hier tot die situaties waarin het werk zelf blootstelling aan biologische agentia met zich mee kan brengen.
3
Aërosol: een wolk van zeer fijne zwevende vloeibare of vast deeltjes van 0,1 µm tot 0,1 mm.
7
Voor de brandweer geldt voornamelijk de volgende arbeidssituaties waarin een kans bestaat in aanraking te komen met biologische agentia: • in arbeidssituaties met direct contact met bloed, lichaamsvocht en/of speeksel; o het redden, bevrijden of hulpverlening bieden aan slachtoffers met ernstige brandwonden o het redden, bevrijden of hulpverlening bieden bij verkeersongelukken • in arbeidssituaties waar een kans bestaat in aanraking te komen met besmette voorwerpen van geïnfecteerde personen; • bij open water waar kans is op contact met afvalstoffen; o duikwerkzaamheden o redden van vee uit gierkelders o wegpompen van rioolwater tijdens wateroverlast • bij bluswerkzaamheden met besmet water; • bij werkzaamheden in besmet gebied bij incidenten; • bij bedrijven waar gewerkt wordt met biologische agentia. 2.3
Gezondheidseffecten voor de mens
Micro-organismen zijn pas ziekteverwekkend als de verdedigingsmechanismen van het lichaam falen en de ziekteverwekkers zich ten koste van hun gastheer in cellen of weefsel kunnen gaan vermenigvuldigen. Deze verdedigingsmechanismen zijn: • de passieve, fysieke verdediging door onder andere de huid en de slijmvliezen; • de actieve verdediging die kan worden onderverdeeld in: - humorale response zoals immuunresponse; - cellulaire response die op de werking van witte bloedcellen berust (cellen die lichaamsvreemd materiaal opnemen en vernietigen). Iemand die besmet is hoeft dus nog niet geïnfecteerd te zijn. Besmetting is ieder contact tussen een micro-organisme en een gastheer waarbij inhalatie de belangrijkste wijze van besmetting is. Besmetting is echter ook mogelijk door ingestie (via het spijsverteringskanaal) of via open wonden in de huid. Biologische agentia kunnen drie verschillende soorten gezondheidseffecten veroorzaken: 1. een infectie 2. een allergie 3. een vergiftiging Infecties kunnen optreden als een biologisch agens de kans krijgt zich in het lichaam te vermenigvuldigen. Het ziektebeeld is afhankelijk van het agens en kan heel verschillend zijn in verloop en ernst. Of echt ziekteverschijnselen worden veroorzaakt, hangt af van de hoeveelheid binnengedrongen micro-organismen, de manier van opname en de afweer van de persoon in kwestie. Iemand met griep of verminderde conditie heeft bijvoorbeeld een verminderde weerstand tegen biologische agentia. In alle onder paragraaf 2.2 genoemde bedrijfstakken kunnen infecties zich voordoen. Enkele bekende virussen zijn: het legionella virus en het influenzavirus (griep). Een allergie of overgevoeligheid wordt veroorzaakt doordat sommige stoffen in het lichaam een heftigere afweerreactie veroorzaken dan normaal. Als namelijk een vreemde stof het lichaam binnendringt, reageert het afweersysteem met het maken van antilichamen tegen deze stof wat bij sommige stoffen “doorslaat”. Voor het ontwikkelen van een allergie is een bepaalde mate van blootstelling nodig. Als een persoon overgevoelig is, kunnen zeer lage concentraties al voldoende zijn om een allergische reactie op te roepen. Luchtwegallergie en huidallergie (uitslag, eczeem) zijn enkele uitingsvormen van allergieën. Klinische symptomen kunnen variëren van niezen, tranende ogen tot een ernstige levensbedriegende shock. Enkele allergieën zijn: astma en chronische bronchitis.
8
Vergiftigingen worden veroorzaakt door uitscheidingsproducten van bacteriën of schimmels (toxinen) die zelf niet pathogeen (ziekte verwekkend) hoeven zijn. Vergiftigingen kunnen worden veroorzaakt door exotoxinen en endotoxinen. Exotoxinen worden geproduceerd en uitgescheiden door diverse (micro)-organismen. Bekende ziekteverwekkende exotoxinen zijn de toxinen van bacteriën die tetanus en difterie veroorzaken. Endotoxinen komen vrij bij beschadiging of dood van bepaalde bacteriën. Een vergiftiging kan zich uiten in koorts, misselijkheid, maagdarmklachten, ademhalingsproblemen, aantasting van het zenuwstelsel, celvergiftiging en overlijden. De ernst is afhankelijk van de hoeveelheid opgenomen endotoxinen en het soort. Een bekende bacterie is de bacillus anthracis (Antrax / miltvuur) en de salmonella bacterie. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van diverse infectieziekten en exo- en endotoxinenproducerende bacteriën met hun effecten. 2.4
Het risico
Het risico wordt aangeduid met de kans maal het effect. Zoals in het voorgaande is beschreven, is de kans om in aanraking te komen met biologische agentia (BA) in vele arbeidssituaties duidelijk aanwezig. Het effect kan echter variëren van lichte klachten tot ernstige ziekten en is afhankelijk van diverse omstandigheden. Zo zijn micro-organismen pas ziekteverwekkend als de verdedigingsmechanismen van het lichaam falen. De ernst van de ziekte is daarnaast afhankelijk van de soort en de hoeveelheid binnengedrongen micro-organismen, de manier van opname en de afweer van de persoon in kwestie. Hierdoor is het moeilijk het risico van het in aanraking komen met BA te kwantificeren. Het risico kan worden verkleind door de bewustwording te vergroten van de kans om in aanraking te komen met BA, de effecten die dit met zich meebrengt en de maatregelen die genomen kunnen worden om de kans en het effect te verkleinen. Deze maatregelen kunnen worden ingedeeld in de volgende vier niveau’s, waarbij maatregelen ten eerste op het hoogste niveau (zo dicht mogelijk aan de bron) moeten worden genomen: 1. 2. 3. 4.
het risico beperken door maatregelen aan de bron het risico verminderen door de mens af te schermen het risico verminderen door de blootstelling te verminderen het risico beperken door toepassing van persoonlijke bescherming
Zie verder hoofdstuk 4 voor de maatregelen ter bescherming.
9
3. Wettelijk kader In de Europese en Nederlandse regelgeving is in diverse wetten en besluiten vastgelegd hoe en waar met biologische agentia mag worden gewerkt en hoe deze moeten worden vervoerd. In de volgende paragrafen wil ik dit wettelijke kader schetsen om zo duidelijk te maken welke vergunningen een rol spelen, op welke wetgeving de te nemen maatregelen zijn gebaseerd en welke instanties verantwoordelijk zijn voor de handhaving. 3.1
Europese regelgeving
De Europese wetgeving bestaat voor een groot deel uit richtlijnen. Richtlijnen betreffende de bescherming van de werknemers en het ingeperkt gebruik zijn: Richtlijn 90/679/EG, 26 november 1990 richtlijn betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk. Richtlijn 90/219/EG, 23 april 1990 richtlijn betreffende het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen. 3.2
Nederlandse regelgeving
De EU richtlijnen zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de volgende wetten: 1. Wet milieubeheer * Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen (BIRO) * Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (IVB) 2. Wet milieugevaarlijke stoffen * Besluit genetisch gemodificeerde organismen (Besluit GGO) * Regeling genetisch gemodificeerde organismen (Regeling GGO) 3. Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WvGS) * Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (BvGS) 4. Arbeidsomstandighedenwet 1998 * Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbo-besluit) Wet milieubeheer Het is op basis van de Wet milieubeheer verboden zonder een vergunning een inrichting in werking te hebben. Burgemeester en wethouders zijn hiervoor bevoegd gezag behalve indien de inrichting boven een bepaalde grenswaarde valt van bijlage I of valt onder bijlage II van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (IVB). Voor inrichtingen die boven een bepaalde grenswaarde vallen van bijlage I zijn gedeputeerde staten (GS) het bevoegd gezag en voor inrichtingen die vallen onder bijlage II is de minister van VROM het bevoegd gezag. Bijlage I van het IVB beschrijft 28 categorieën waarin een bedrijf of inrichting kan vallen. Categorie 21 beschrijft inrichtingen die bestemd zijn voor de genetische modificatie van organismen of voor handelingen met genetisch gemodificeerde organismen. Bijlage II van het IVB behandelt inrichtingen die met de krijgsmacht van doen hebben. Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen (BIRO) Dit besluit stelt dat de gebruiker informatie aan burgemeester en wethouders (B&W) moet verstrekken over de mogelijke rampen die zich tijdens werkzaamheden kunnen voordoen waarin: • op grote schaal gevaarlijke micro-organismen worden toegepast en • activiteiten plaatsvinden met genetisch gemodificeerde organismen. Dit geldt alleen wanneer micro-organismen uit categorie 3 of 4 worden toegepast.
10
Wet milieugevaarlijke stoffen Wanneer biologische agentia genetisch gemodificeerd zijn, vallen zij onder het Besluit genetisch gemodificeerde organismen (Besluit GGO). Op grond van het Besluit GGO moet voor werkzaamheden met GGO’s een kennisgeving worden gedaan én een vergunning worden aangevraagd bij de minister van VROM. De milieuvergunning beperkt zich hierbij tot het aangeven van de delen van die inrichtingen die zijn bestemd voor het vervaardigen van en handelingen met GGO’s. Op deze wijze blijft de beslissing of een bepaalde inrichting met GGO’s mag worden gewerkt voorbehouden aan de gemeente of provincie. Zij worden hierdoor niet belast met de beoordeling van de technische details van de werkzaamheden in die inrichting. Diegene die voornemens is over te gaan tot ingeperkt gebruik of voornemens is GGO’s te introduceren in het milieu, dient een analyse van de risico’s voor mens en milieu te maken waarna deze wordt ingediend bij de minister van VROM. De Regeling GGO noemt onder andere alle inrichtings- en werkvoorschriften die moeten worden gehanteerd bij handelingen met, bij de vervaardiging van en bij het opslaan van genetisch gemodificeerde organismen. Door een wijziging in de richtlijnen geldt dat de regeling GGO nu ook geldt voor inrichtingen die onder categorie 21 van het IVB vallen! Hierdoor moeten nu ook inrichtingen, als bedoeld in categorie 21 van het IVB, voldoen aan de inrichtings- en werkvoorschriften van de Regeling GGO. Wet vervoer gevaarlijke stoffen De voorschriften voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor en via binnenwateren zijn vastgelegd in internationale verdragen met voorschriften zoals in tabel 3 is aangegeven. In Nederland valt het vervoer van biologische agentia onder de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WvGS). Als uitvoeringsbesluit bij de WvGS is het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (BvGS) vastgesteld. Het ministerie van Verkeer & Waterstaat heeft de internationale reglementen in de nationale wetgeving geïmplementeerd via drie ministeriële besluiten te weten de VLG, de VSG en de VBG. Vervoer via de weg per spoor binnen wateren door de lucht ADR : RID: DGR:
Internationale voorschriften ADR RID ADN DGR
Wet vervoer gevaarlijke stoffen regeling Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen regeling Vervoer per Spoor van Gevaarlijke stoffen regeling Vervoer over Binnenwateren van Gevaarlijke stoffen Internationale voorschriften
VLG VSG VBG
Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route; Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses; Dangerous Goods Regulations – richtlijnen van bij de IATA aangesloten luchtvaartmaatschappijen.
Tabel 3: voorschriften voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor en via binnenwateren. Voor vervoer worden gevaarlijke stoffen ingedeeld in 9 klassen4 die internationaal gehanteerd worden voor vervoer door de lucht, over de weg, via het binnenwater en via het spoor. Klasse 6 omvat de toxische (subklasse 6.1) en infectieuze stoffen (subklasse 6.2). In klasse 6.2 vallen uitsluitend de voor mens en dier infectieuze stoffen inclusief virussen, endoparasieten en cellen. In klasse 9 vallen de niet voor mens- en dier infectieuze maar wel voor het milieu gevaarlijke, al dan niet genetisch gemodificeerde organismen, waaronder plantpathogenen en niet-infectieuze GGO’s. Verdere indeling geschiedt vaak op basis van een stofidentificatienummer, ook wel UN-nummer genoemd, en de hieraan gekoppelde officiële benaming: - klasse 6.2, UN 2814, infectueuze stof, (ook GGO) gevaarlijk voor mensen - klasse 6.2, UN 2900, infectueuze stof, alleen gevaarlijk voor dieren - klasse 6.2, UN 3291, ziekenhuisafval, ongespecificeerd - klasse 6.2, UN 3373, diagnostisch monster - klasse 9, UN 3245, genetisch gemodificeerd micro-organisme met een groot milieurisico.
4
Aanwijzing gevaarlijke stoffen, ministerie van verkeer & waterstaat, 19 maart 1984.
11
Voor vervoer van genetisch gemodificeerde organismen bestemd voor ingeperkt gebruik zijn via het Besluit GGO nog afzonderlijke, veel minder gedetailleerde voorschriften opgesteld. Algemene voorschriften voor het extern transport van GGO’s zijn te vinden in bijlage 9 van de Regeling GGO. In de praktijk geldt dat wanneer wordt voldaan aan de eerder genoemde vervoersvoorschriften ook aan het Besluit GGO wordt voldaan. Wanneer niet aan de vervoersvoorschriften van het besluit GGO wordt voldaan, is voor het vervoeren van genetisch gemodificeerde organismen een specifieke vervoersvergunning van VROM nodig waarin per geval vervoersvoorschriften worden vastgesteld. Arbeidsomstandighedenwet 1998 De wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden in Nederland bestaat uit de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit, de Arbeidsomstandighedenregeling en de arbobeleidsregels. Een van de belangrijkste doelstellingen van de Arbo-wet is het voorkomen van ongevallen, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De werkgever is door deze wet verplicht de arbeid zodanig te organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. De werknemer is verplicht de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen. De werkgever dient verder alle maatregelen te nemen ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan de werknemers. Verder schrijft de Arbo-wet voor dat een werkgever verplicht is de risico’s die de arbeid met zich meebrengt, vast te leggen in een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). Arbeidsomstandighedenbesluit 1998 Bepalingen over arbeidsomstandigheden zijn niet in de Arbo-wet maar in het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen. Hoofdstuk 4 afdeling 9 behandelt biologische agentia. Hierin wordt aangegeven dat om het gevaar voor de werknemer te bepalen de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan biologische agentia moet worden beoordeeld. Dit in het kader van de in de Arbo-wet bedoelde risico-inventarisatie en –evaluatie. Deze beoordeling geschiedt met inachtneming van: • de categorie waarin de BA zijn ingedeeld (zie categorisering in hoofdstuk 2.1); • de informatie over ziekten die werknemers kunnen oplopen; • de effecten die werknemers kunnen ondervinden; • de resultaten van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek; • de ziekten waaraan een medewerker lijdt en de medicijnen die een werknemer gebruikt. Arbeidsomstandighedenregeling Hierin zijn nadere uitwerkingen opgenomen verwijzend naar de Arbo-wet en Arbobesluit met veel gedetailleerde voorschriften. Hierin is bijvoorbeeld opgenomen het waarschuwingsbord met biohazard teken dat hoort bij arbeidssituaties waar gewerkt wordt met biologische agentia. Arbobeleidsregels In deze regels zijn maatregelen neergelegd voor het tegengaan van risico’s van bijvoorbeeld blootstelling aan biologische agentia. Deze beleidsregels zijn geen algemeen verbindende voorschriften. Een werkgever mag andere maatregelen nemen dan in de beleidsregel zijn aangegeven mits deze maatregel hetzelfde beschermingsniveau oplevert. 3.3
Handhaving
In deze paragraaf worden de bestuursorganen genoemd die belast zijn met de handhaving. Hierdoor ontstaat een overzicht van instanties die in het veldonderzoek kunnen worden betrokken. Arbeidsomstandighedenwet De arbeidsinspectie is, in een omgeving waar gewerkt wordt met BA, belast met het toezicht op de naleving. Deze kunnen een eis stellen tot naleving en zelfs het werk stilleggen. De arbeidsinspectie heeft de mogelijkheid gekregen een bestuurlijke boete op te leggen. Wet milieubeheer Het bestuursorgaan dat bevoegd is een milieuvergunning te verlenen (B&W of gedeputeerde staten) heeft de taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving. Het bevoegd gezag kan hierbij gebruik maken van bestuursdwang, oplegging van een last onder dwangsom of intrekking van de vergunning.
12
Wet milieugevaarlijke stoffen Het bestuursorgaan dat zorg moet dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving, in een omgeving waar gewerkt wordt met GGO’s, is hierbij de minister van VROM. Wet vervoer gevaarlijke stoffen Met het toezicht en opsporing op de naleving binnen Nederland zijn de ambtenaren van de Rijksverkeersinspectie belast. Met de opsporing zijn tevens buitengewoon opsporingsambtenaren van het ministerie van VROM belast. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van bestuursdwang ter handhaving. Biro Diegene die een inrichting drijft c.q. gebruikt en die handelt in strijd met dit besluit is strafbaar op basis van de Wet Economische delicten. Bij toepassing van bestuursdwang of bij oplegging van een bestuurlijke boete of last onder dwangsom is de Algemene Wet Bestuursrecht (AwB hoofdstuk 5) van toepassing. Resumé wettelijk kader Wet Arbeidsomstandighe denwet Wet milieubeheer Wet Milieu gevaarlijke stoffen Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WvGS)
Besluit Regeling Arbeidsomstandighe Arbo regeling den besluit Inrichtingen- en cat 21 vergunningenbesluit milieubeheer IVB Besluit GGO Regeling GGO
Vergunning
Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (BvGS)
Indien niet voldaan wordt aan Besluit GGO
Regeling vervoer weg Regeling vervoer spoor Regeling vervoer water
Wm GGO
Handhaving Arbeids Inspectie B&W of GS VROM Inspectie Rijksverkeers Inspectie
Tabel 4: wettelijk kader
13
4.
Maatregelen ter bescherming
In dit hoofdstuk worden de uit de wetgeving verplichte maatregelen besproken ter beperking van de gezondheidseffecten tijdens het werk, tijdens het vervoer en tijdens een incident. Daarnaast wordt de persoonlijke bescherming tijdens incidenten besproken en de maatregelen na besmetting. 4.1 Maatregelen tijdens het werk Met het opstellen van de RI&E is inzicht verkregen in de gevaren van blootstelling aan biologische agentia en in de risico’s die dat met zich meebrengt. Om blootstelling aan biologische agentia te minimaliseren zullen op basis van de RI&E gerichte maatregelen moeten worden genomen. Het plan van aanpak (dat onderdeel uitmaakt van de RI&E) moet aangeven op welke wijze deze risico’s worden beperkt. Het Arbeidsomstandighedenbesluit beschrijft de maatregelen die voor werknemers moeten worden genomen ter voorkoming of beperking van de blootstelling aan biologische agentia aan de hand van de categorie indeling van en de werksituatie met biologische agentia. Wordt er gewerkt met biologische agentia uit categorie 1 dan moet bij de arbeid de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht worden genomen en moeten de noodzakelijke hygiënische voorzieningen getroffen worden. Dit is uitgewerkt in de richtlijnen van de NVvM (Nederlandse Vereniging voor Microbiologie). De NVvM adviseert werkvoorschriften te hanteren die bekend staan als Veilige Microbiologische Techniek (VMT). Indien volgens VMT wordt gewerkt dan wordt aan de eis van het Arbo-besluit voldaan. Voor de VMT werkvoorschriften verwijzen wij hierbij naar de handleiding van de NVvM “Veilig werken met micro-organismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimten“. Hier staat onder andere in dat het verboden is te eten, te drinken of te roken in een laboratorium. De specifieke maatregelen die men moet nemen wanneer men in aanraking kan komen met BA uit de categorie 2, 3 of 4 zijn opgenomen in bijlage III. Voor het werken met biologische agentia uit categorie 2, 3 of 4 zijn drie niveaus van fysische inperking ingesteld (ook wel beheersingsniveaus genoemd). Ook deze zijn uitgewerkt in inrichtingsvoorschriften, werkvoorschriften en procedures in de handleiding van de NVvM “Veilig werken met micro-organismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimten“. Indien er gewerkt wordt met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) moeten de inperkingniveaus (de inrichtings- en werkvoorschriften) worden bepaald aan de hand van de Regeling GGO. Op grond van de Regeling GGO is het bedrijf tevens verplicht een biologische veiligheidsfunctionaris (BVF) aan te stellen. Deze is belast met de coördinerende, motiverende en signalerende taak op het gebied van biologische veiligheid. Voor onder andere ziekenhuizen heeft de Werkgroep Infectiepreventie (WIP) richtlijnen opgesteld ten aanzien van reiniging, desinfectie en ter preventie van infecties als gevolg van verscheidene oorzaken5. Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft verder aan dat gebruik moet worden gemaakt van de arbeidshygiënische strategie (tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden geëist). Deze strategie geeft aan dat maatregelen ten eerste zo dicht mogelijk aan de bron moeten worden genomen. Deze maatregelen kunnen worden ingedeeld in de volgende vier niveau’s: 1. het risico beperken door maatregelen aan de bron 2. het risico verminderen door de mens af te schermen 3. het risico verminderen door de blootstelling te verminderen 4. het risico beperken door toepassing van persoonlijke bescherming Voor brandweerlieden geldt al snel dat (ten eerste) persoonlijke beschermingsmaatregelen moeten worden genomen. In een later stadium kunnen alsnog maatregelen worden genomen op een hoger niveau. 5
De richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie zijn te downloaden vanaf www.wip.nl.
14
4.2
Maatregelen tijdens het vervoer
Zoals in hoofdstuk 3 is vermeld, is het vervoeren van gevaarlijke stoffen alleen toegestaan mits regels in acht zijn genomen die zijn opgenomen in de regelingen: • Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen; • Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen; • Regeling vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen. Om de risico’s voor mens, dier of omgeving tijdens het transport te minimaliseren, moeten verpakkingen van gevaarlijke biologische materialen voldoen aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn onder andere vastgelegd in verschillende verpakkingsinstructies die afhankelijk zijn van de categorie. Bijlage IV geeft kort de vervoersvoorschriften weer welke overgenomen zijn uit het door de Nederlandse Vereniging voor Microbiologie (NVvM) uitgegeven handleiding “Veilig werken met microorganismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimten“. Het BVF Platform heeft verder een instructie geschreven voor het versturen van infectueuze en genetisch gemodificeerde micro-organismen die zich beperkt tot de twee meest voorkomende vormen van transport namelijk weg- en luchttransport. Kort willen wij hier nog ingaan op de gevaarsetiketten en opschriften. De buitenverpakking moet worden voorzien van een gevaarsetiket van de desbetreffende klasse (voor diagnostische monsters (klasse 6.2, UN3373) is een gevaarsetiket niet vereist). Tevens moet op de verpakking het van toepassing zijnde UN-nummer en de hieraan gekoppelde juiste vervoersnaam worden vermeld. Bij het gebruik van droogijs zijn bij het wegvervoer geen extra opschrift en etiket van toepassing. Met vloeibare stikstof gekoelde verpakkingen moeten tevens zijn voorzien van het opschrift UN1977 (Stikstof, sterk gekoeld, vloeibaar) en van een klasse 2 etiket. Bij het wegtransport van stoffen met UN codes UN 2814, UN 2900, UN 3291 en UN3245 (zie voor verklaring bladzijde 11) moet een vrachtbrief, een vervoersdocument en een gevarenkaart aanwezig zijn. De gevarenkaart bevat instructies voor chauffeur en hulpverleners om ongevallen of incidenten te voorkomen. Zie bijlage V voor een voorbeeld van een vervoersdocument en gevarenkaart.
Gevaarsetiket klasse 6.2 Gevaarsetiket klasse 9 Gevaarsetiket klasse 2 Pakket oriëntatie etiket Zowel de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) als de WvGS bevatten van elkaar verschillende voorschriften betreffende de indeling, de etikettering en de verpakking. Hierom is in de Wet milieugevaarlijke stoffen bepaald dat de voorschriften van de Wms bij vervoer terugtreden voor die van de WvGS.
15
4.3
Persoonlijke bescherming bij incidenten met biologische agentia
Bij incidenten met biologische agentia moet worden voorkomen dat de ziektekiem via de ademhaling, de spijsvertering of de huid het lichaam kan binnen dringen. Hygiënische maatregelen, waaronder het wassen van handen, dragen hierbij sterk bij aan de persoonlijke bescherming. Fysieke bescherming bestaat uit de bescherming van de ademhaling en de afscherming van de huid. Een gasmasker met een aërosolfilter (P3-filter), zoals het NBC6 masker, of onafhankelijke adembescherming is hiervoor geschikt. Let wel: het NBC masker mag niet worden gebruikt bij binnenbrandbestrijding of langdurig verblijf in afgesloten ruimten omdat dit masker niet beschermd tegen zuurstoftekort. Voor de huid biedt kleding voldoende bescherming tegen biologische middelen mits alle openingen in de kleding goed afgesloten worden. Echter, om voor een goede inperking te zorgen is, bij BA categorie 3 en 4, een chemie- of gaspak aan te bevelen omdat deze pakken eenvoudiger te ontsmetten zijn. De maximale fysieke bescherming van de huid wordt bij het dragen van een chemiepak of NBC kleding verkregen. Deze NBC pakken zijn opgeslagen bij de zes NBC steunpunten die ons land kent. Groningen fungeert als steunpunt voor de provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Om bij brandweerlieden te voorkomen dat men in aanraking komt met BA door direct bloedcontact moet uitrukkleding, inclusief handschoenen, worden gedragen. Bij verkeersongevallen moet tevens latex handschoenen onder de brandweerhandschoenen worden gedragen. Het is af te raden handschoenen van vinyl te dragen omdat latex handschoenen sterker zijn en een grotere barrière vormen voor infectueuze micro-organismen. Bij mond-op-mond beademing dient men gebruik te maken van zogeheten mond-masker systemen dat direct contact voorkomt (zie figuur 1). Bij duikwerkzaamheden moet naast het duikpak gebruik worden gemaakt van een volgelaatsmasker. Een waadpak inclusief adembescherming moet worden gebruikt bij reddingswerkzaamheden in een gierkelder en in bossen moet uitrukkleding goed gesloten worden gedragen. Zoals in hoofdstuk 2.3 al is aangegeven zijn micro-organismen pas ziekteverwekkend als de verdedigingsmechanismen van het lichaam falen en de ziekteverwekkers zich ten koste van hun gastheer zich in cellen of weefsel kunnen gaan vermenigvuldigen. De natuurlijke verdediging van het lichaam zal dus veel van de besmetting tegengehouden. Profylactische middelen kunnen de gevolgen van een dergelijke besmetting zoveel mogelijk tegen gaan. Het toepassen van zo’n middel ter voorbereiding van biologische incidenten wordt profylaxe genoemd. Profylaxe is het meest effectief wanneer deze wordt gebruikt voor een blootstelling maar kan ook kort na een besmetting nog worden toegepast. Een voorbeeld hiervan is het toedienen van antibiotica aan hulpverleners tijdens de vogelpest. Immunoprofylaxe betreft het toedienen van vaccins, antilichamen of beide. Vaccins zijn bijvoorbeeld zeer geschikt voor bescherming tegen infectieziekten. De werking van een vaccin berust op het oproepen van een immuunreactie tegen een ongevaarlijke vorm van de ziekteverwekker. Deze actieve immuniteit komt langzaam tot stand maar blijft lang bestaan. Bij het inspuiten van antistoffen wordt directe immuniteit verkregen maar is van tijdelijk aard (dagen tot weken). Preventieve vaccinatie is echter alleen mogelijk wanneer de potentiële ziekteverwekker bekend is. Duidelijk moet zijn dat niet voor alle infectieziekten vaccins bestaan, dat niet alle vaccins even goed werken en dat sommige vaccins ernstige bijwerkingen kunnen geven.
Figuur 1: mond-masker systeem 6
Nucleair Biologisch Chemisch
16
4.4
Maatregelen bij de bestrijding van incidenten
Bij de bestrijding van incidenten waar biologische agentia bij betrokken kunnen zijn, past de brandweer in principe de procedure ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen (OGS) toe. Evenals bij andere ongevallen met gevaarlijke stoffen bestaat het gebied rond zo’n incident uit de volgende deelgebieden: brongebied, effectgebied, gevarengebied, besmet gebied en onbesmet gebied. Het brongebied betreft het gebied direct rond de plaats van het ongeval of het incident. In dit gebied bevindt zich de bron van het incident en vindt de bronbestrijding plaats. Voor incidenten en ongevallen met pathogenen uit de risicoklasse 3 en 4 dienen voor werknemers specifieke protocollen aanwezig te zijn die beschrijven hoe gehandeld moet worden. De handleiding van de NVvM “Veilig werken met micro-organismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimten“ geeft enkele richtlijnen hoe te handelen bij kleine ongelukken met risicoklasse 2 pathogenen. Bronbestrijding betekent voor de brandweer alle activiteiten in het brongebied gericht op het controleren, beperken en neutraliseren van de gevaarsdreiging vanuit de bron. Bij biologische incidenten heeft de brandweer alleen een taak als er bronbestrijding en/of een facilitaire en ondersteunende taak ten aanzien van informatievoorziening en dergelijke nodig is. Wanneer de brandweer te maken krijgt met een situatie waarbij wordt vermoed dat het een biologisch incident betreft moet deze direct de omgeving, het voorval of de situatie door de politie laten afzetten. Bij een repressieve inzet kan advies worden ingewonnen bij het Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen (LIOGS). Specifieke deskundigheid kan opgeroepen worden bij de Milieuongevallendienst (MOD) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Bijvoorbeeld voor monstername en identificatie van het biologische agens en advisering ten aanzien van de verdere afwikkeling van het incident. De bronbestrijding richt zich op besmettingbeperkende maatregelen zoals isolatie van de agentia en/of stabilisatie van de situatie. Maatregelen die kunnen worden getroffen zijn: het zo snel mogelijk afsluiten van de ventilatie, het ontruimen van een gebouw of het in quarantaine stellen van alle in het gebouw aanwezige personen. Dergelijke maatregelen worden alleen genomen na inwinning van professioneel medisch/infectiologisch advies. De brandweer kan materialen die mogelijk besmet zijn ontsmetten met chloorbleekmiddelen of formaldehyde. Na de chloorbehandeling kan de biologische bron worden ingesloten in een vat en vervolgens worden opgestuurd naar het onderzoeksinstituut voor nader onderzoek. Besmette personen kunnen eventueel worden geïsoleerd. Het effectgebied is over het algemeen het benedenwindse deel van de omgeving dat als gevolg van het incident gevaar loopt en waarbinnen de concentratie hoger is dan de alarmeringsgrenswaarde7 (AGW). Bij biologische incidenten gaat dit echter niet op omdat de manier waarop het virus of de bacterie zich onder de bevolking verspreidt het effectgebied bepaalt (1 deeltje kan hierbij voldoende zijn) en kan daarom ook bovenwinds uitstrekken. Evenals het brongebied is ook het effectgebied moeilijk te lokaliseren. De verspreiding van een besmettelijke ziekte hangt immers af van de contacten die besmette personen met andere mensen hebben (gehad). Elk besmette persoon vormt een bron met een nieuw effectgebied. Hierbij wordt gesproken over primaire besmetting indien de persoon besmet is met een ziekteverwekkend organisme. Er is sprake van secundaire besmetting indien ziekteverwekkers door bijvoorbeeld hoesten of direct contact worden verspreid. Effectbestrijding vormen alle handelingen gericht op het voorkomen en beperken van verspreiding. Bij biologische incidenten is de effectbestrijding primair een taak van de GHOR en aanverwante medische diensten. De Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI) is beschikbaar voor de aanpak van de uitbraak van infectieziekten en beheert behandelprotocollen voor de bestrijding van infectieziekten. Hierin wordt onder andere aandacht besteedt aan de ziekteverschijnselen, diagnostiek, therapie en preventie van een groot aantal infectieziekten. Wanneer personen eenmaal besmet zijn met een virus of bacterie kan de verspreiding van de ziekte meestal alleen worden beperkt door maatregelen zoals preventieve vaccinatie (immunoprofylaxe), chemoprofylaxe en quarantaine. Het gevarengebied wordt gevormd door het brongebied en het effectgebied samen.
7
De concentratie van een stof waarboven irreversibele of andere ernstige gezondheidsschade kan optreden door direct toxische effecten bij een blootstelling van een uur.
17
Het besmette gebied is het gebied waarbinnen de verspreiding is waargenomen. Omdat hulpverleners bij hun activiteiten in het gevarengebied moeten komen, kunnen ze daar zelf besmet raken en bij terugkeer naar het ontsmettingsveld ook bovenwinds de besmetting verspreiden. Hierom wordt een opstellijn gehanteerd als grens tussen het besmette en onbesmette gebied. De hulpverleners mogen pas de opstellijn oversteken nadat ze ontsmet zijn. Individuele ontsmetting betreft de ontsmetting van individuele personen in het besmette gebied. Het goed wassen met water en zeep is bij besmetting met een biologische agens meestal voldoende. Hierbij is het zaak grondig is ontsmetten; controle van de ontsmetting is namelijk niet mogelijk. Hierbij moet natuurlijk ook worden gedacht aan het reinigen van het NBC-pak of de uitrukkleding. Besmette kleding kan (op de plaats van het incident !) worden ontsmet met bijvoorbeeld een oplossing van natriumhypochloriet (chloorbleekloog) of speciale desinfecteermiddelen. Tijdens de vogelpest werkte de brandweer met een 1% Halamid oplossing vanwege de sterk corroderende werking van Vircon S (de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees hanteerde slechts dit middel). Is de ontsmetting op de plaats van het incident niet mogelijk dan zal de kleding geïsoleerd moeten worden verpakt zodat later deze kleding kan worden ontsmet of worden vernietigd. Collectieve ontsmetting is het ontsmetten van grotere aantallen personen. Het ministerie van BZK werkt momenteel aan protocollen voor een dergelijke grootschalige ontsmetting bij biologische en chemische incidenten. Het onbesmette gebied is het gebied waarin geen verspreiding is waargenomen. De contouren van het gevarengebied en van het besmette gebied worden bepaald met behulp van metingen. Let wel: bij een verspreiding van biologische agentia als aërosol in de open lucht of via ventilatiekanalen is het vaak niet mogelijk op tijd de bron te onderkennen, te detecteren en af te schermen. Er gaat namelijk altijd enige tijd overheen voordat een effect van biologische agentia merkbaar is. De eerste detectie zal waarschijnlijk dan ook via de geneeskundige lijn geschieden. De brandweer beschikt niet over apparatuur of methoden waarmee biologische agentia kunnen worden aangetoond en is dus niet in staat biologische agentia te detecteren. Voor detectie ter plaatse bestaat nog nauwelijks meetapparatuur en is voor detectie en identificatie meestal geavanceerde laboratoriumtechnieken nodig. De identificatie van biologische agentia kost minimaal enkele uren tot een paar dagen. Gezien het feit dat de brandweer niet over middelen beschikt om biologische agentia te meten is het moeilijk het gevaren- en besmette gebied te bepalen. Hierom wordt bij een incident vaak een gebouw in zijn geheel of een groot deel van het gebouw als het gevarengebied beschouwd. Dat biologische agentia niet door de brandweer gemeten kunnen worden betekent tevens dat het voor de brandweer niet mogelijk is een biologische besmetting vast te stellen en de kwaliteit van ontsmetting te controleren. 4.5
Maatregelen na besmetting
Bij bloedcontact op een intacte huid moet het bloed goed worden afgewassen met ruim water. Zijn verwondingen in het spel dan de wond goed door laten bloeden. Hierbij de wond nooit uitzuigen. Ook wanneer de mond in contact is geweest met bloed, open water of rioleringswater deze goed spoelen met veel water. Omdat de incubatietijd (tijd tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte) kan variëren van enkele uren tot enkele weken is registratie van een dergelijk incident en monitoring zeker van belang. Het toedienen van antibiotica of antivirale middelen is een voorbeeld van chemoprofylaxe. Deze profylactische middelen bieden bescherming tegen een ziekteverwekker nadat men is blootgesteld maar er nog geen sprake is van ziekteverschijnselen. Dikwijls kan gebruik worden gemaakt van antibiotica bij ziekten veroorzaakt door een bacteriële infectie. Tegen veel virale infectieziekten bestaan echter geen antivirale middelen. Zie hoofdstuk 4.4 Het besmette gebied voor de mogelijkheden rond ontsmetting.
18
5.
Onderzoek naar bestaande maatregelen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke informatiebronnen in het veldonderzoek zijn geraadpleegd om de praktijksituatie te vergelijken met de theorie. Daarnaast wordt aangegeven welke bedrijven en instanties in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel over een GGO vergunning beschikken zodat ook enkele van deze bedrijven betrokken kunnen worden in het veldonderzoek. 5.1
De informatiebronnen
Kijkend naar de inrichtingen waar werknemers in aanraking kunnen komen met biologische agentia kan worden gesteld dat bijna alle beschreven bedrijven vallen onder één van de categorieën van bijlage I IVB. Burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten zijn hierom het bevoegd gezag voor afgifte van een milieuvergunning. Inrichtingen waar gewerkt wordt met genetisch gemodificeerde organismen hebben naast een milieuvergunning ook een GGO – vergunning nodig. Het Bureau Genetische Gemodificeerde Organismen (Bureau GGO) is een onderdeel van het Stoffen Expertise Centrum (SEC) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het bureau is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VROM en verleent deze GGO – vergunningen. Verder geldt dat de werkgever verplicht is op basis van het Arbo-besluit een risico-inventarisatie en evaluatie op te stellen teneinde het gevaar voor de werknemer te bepalen. In het kader van het Biro besluit, moet informatie worden verstrekt over onder andere de preventieve voorzieningen die zijn getroffen ten aanzien van mogelijke rampen die zich zouden kunnen voordoen. Ook deze informatiebronnen worden tijdens het onderzoek aangehaald. Resumé: Zowel de Wm-vergunning, de vergunning GGO, de gegevens versterkt in het kader van het Biro besluit alsmede de risico-inventarisatie en evaluatie Arbobesluit worden in dit onderzoek geraadpleegd om vast te stellen hoe op dit moment de veiligheid van werknemers alsmede de brandweerlieden bij bedrijven is gewaarborgd. Ook de betrokken instanties zoals de afdeling milieu en de arbeidsinspectie worden hieromtrent bezocht. Daarnaast wordt via een enkele brandweercommandant of hoofd repressie, enkele officieren van dienst (OVD), de Regionale Brandweer, de OGS organisatie en een regionaal officier gevaarlijke stoffen (ROGS) onderzocht hoe repressief gezien de brandweerorganisatie is voorbereid op incidenten waar biologische agentia zijn betrokken. 5.2
Bedrijven en instellingen in Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel
In tabel 5 wordt aangegeven welke bedrijven en instanties in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel over een GGO vergunning beschikken. Deze gegevens zijn opgevraagd via het Bureau GGO: Categorie Provincie Naam Plaats Drenthe Averis Seeds B.V. Valtermond 1 Overijssel Universiteit Twente Enschede 1 Overijssel Friesland Coberco Dairy Foods B.V. Deventer 1 Groningen Packard BioScience B.V. Groningen 1 Groningen Bioclear B.V. Groningen 1 Groningen IQ Corporation B.V. Groningen 1 Groningen Rijksuniversiteit Groningen Groningen 2 Groningen Academisch Ziekenhuis Groningen Groningen 2 Groningen Synvolux Therapeutics B.V. Groningen 2 Groningen DSM Biologics Company B.V. Groningen 3 of 4 Tabel 5: bedrijven in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel met een GGO vergunning.
19
6.
Resultaten van het onderzoek
In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven voortvloeiend uit de diverse interviews. Ten aanzien van de interviews met de brandweer is één onderzoeksresultaat beschreven. Dit omdat de gesprekken met een paar gemeentelijke brandweerorganisaties representatief worden geacht voor de gehele brandweerorganisatie in de provincie Drenthe. Omdat in de gesprekken met de diverse bedrijven veel overeenkomsten zijn waargenomen, is voor een tweetal bedrijven het resultaat uitgeschreven. De personen die hebben meegewerkt aan een interview zijn opgenomen in bijlage VII. Centraal stond de vraag welke maatregelen er in de praktijk worden getroffen ter bescherming van werknemers en brandweerlieden. Brandweer De risico-inventarisatie en evaluatie Elke brandweerkorps beschikt over een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E). Ten aanzien van BA is niet altijd een procedure vastgelegd en zijn vrijwilligers onvoldoende op de hoogte van de gevaren en de maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat men in aanraking komt met BA. De maatregelen bij bedrijven die werken met BA Uit gesprekken met diverse gemeentelijke brandweer organisaties blijkt dat men niet altijd op de hoogte is van de plaatselijke bedrijven die met BA werken en hiervoor eventueel een GGO vergunning beschikken. De afdeling milieu wordt door VROM wel op de hoogte gehouden maar een kennis- en informatieoverdracht naar de brandweer ontbreekt. Hierdoor worden voor deze bedrijven geen aanvullende maatregelen getroffen. Kennis over de verschillen in biologische agentia ontbreekt. Tijdens een repressieve inzet waar de brandweerlieden op een biohazard teken stuiten, is de procedure dan ook om niet naar binnen te gaan maar eerst de adviezen van de ROGS af te wachten. Een biohazard teken duidt bij veel personen slechts op gevaar terwijl het een teken is dat men het inperkingniveau moet handhaven. De maatregelen die een ROGS adviseert De informatie die de centralist van de meldkamer verstrekt, is bepalend voor de ROGS. Aan de hand van de aangeleverde informatie adviseert de ROGS het gebruik van gaspakken, chemicaliënpakken of alleen ademlucht. Tevens neemt de ROGS contact op met de biologische veiligheidsfunctionaris (BVF) en met de geneeskundige adviseur gevaarlijke stoffen (GAGS). Deze kan onder andere adviseren in de manier waarop het beste kan worden ontsmet. Uit gesprekken met een geneeskundige adviseur gevaarlijke stoffen blijkt dat deze doorverwijst naar een arts infectieziekten van de GGD. De bepaling van te nemen maatregelen door brandweerlieden Op elke tankautospuit bevinden zich ERIC8 kaarten die de repressieve dienst kan gebruiken bij de vaststelling van specifieke kenmerken van een gevaarlijke stof, het gevaar, de persoonlijke bescherming, de bronbestrijding, de voorzorgsmaatregelen en de ontsmetting. De UN- nummers UN2814 (infectueuze stof gevaarlijk voor mensen), UN2900 (infectueuze stof gevaarlijk voor dieren) en UN3291 (ziekenhuisafval) verwijzen allen naar ERICard 6.12. Voor de UN nummer UN3373 (diagnostisch monster) en UN3245 zijn geen ERIC kaarten beschikbaar. Op ERIC kaart 6.12 wordt voor de persoonlijke bescherming een chemicaliën overall inclusief ademlucht geadviseerd. In de nabijheid van de stof zelfs een gaspak. ERICard 6.12 verwijst bij de ontsmetting naar de ROGS. Verder wijst de kaart mond-op-mond beademing af maar adviseert alternatieve methoden. Naast ERIC kaarten heeft een Officier van Dienst (OVD) de beschikking over een zogenaamde gevarenkaart met daarop de betekenis van de gevaarsetiketten, de aandachtspunten bij het eerstelijns optreden en de telefoonnummers van (landelijke) informatiepunten zoals het LIOGS9 van het DCMR Milieudienst Rijnmond. Dit bureau van de DCMR Milieudienst Rijnmond is 24 uur per dag bereikbaar voor adviezen bij incidenten met gevaarlijke stoffen. Ook kan de OVD gebruik maken van het chemiekaartenboek en kan in contact worden getreden met het Milieuongevallendienst (MOD) van het RIVM. Het MOD maakt verder onderdeel uit van het Beleidsondersteunend Team Milieuincidenten (BOT-Mi) die bij grote incidenten op nationaal niveau alle beschikbare middelen kan inzetten. 8 9
ERIC = Emergency Response Intervention Card LIOGS = Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen.
20
De maatregelen in een omgeving waar men in aanraking kan komen met BA De kennis over de werkomgevingen waar de repressieve dienst in aanraking kan komen met BA, blijkt onvoldoende aanwezig. Er zijn bijvoorbeeld geen aanvalsplannen waarin rekening wordt gehouden met kans op aanraking met BA. Doordat die omgevingen echter vaak gepaard gaan met onhygiënische situaties worden al wel vaak de juiste beschermingsmiddelen (onder andere latex handschoenen en perslucht) toegepast. Het kan echter voorkomen dat men geen ademlucht hanteert waar dit eigenlijk wel zou moeten of dat men handschoenen van vinyl onder de brandweerhandschoenen draagt. In het geval waar mond-op-mond beademing moet worden toegepast, beschikken enkele korpsen over zogeheten mond-masker systemen. Dit masker voorkomt rechtstreeks mond-mond contact met een slachtoffer. Nazorg De brandweer beschikt in relatie tot BA niet over een nazorg protocol. Alleen wanneer de OGS procedure in gang is gezet zou bijgehouden moeten worden wie, waar, hoelang is ingezet en waarmee men in aanraking is geweest. In de praktijk wordt dit niet structureel maar alleen bij grootschalige incidenten bijgehouden. Regionale Brandweer De maatregelen die de alarmcentrale neemt Indien de regionale alarmcentrale uit de eerste melding verneemt dat het mogelijk gaat om contact met biologische agentia wordt automatisch de OGS procedure opgestart. Uit gesprekken met de regionale alarmcentrale blijkt dat in het geïntegreerd meldkamer systeem geen informatie voorkomt van bedrijven die werken met BA en hiervoor eventueel over een GGO vergunning beschikken. Deze informatie is wel in te voeren zodat bij een melding direct zichtbaar wordt wat de specifieke aandachtspunten zijn. De maatregelen in het handboek KAM De Regionale Brandweer Drenthe (RBD) beschikt over een handboek KAM (kwaliteit, arbeid en milieu) waarin repressieve veiligheidsinstructies zijn beschreven. Onder deze instructies is een instructie voor contact met biologische agentia die is onderverdeeld in: • bloedcontact & infectie / vaccinatie; • legionella; • veterinaire ziekten; • bedreiging met miltvuur in poedervorm (antrax). Een van de instructies vermeldt het goed beschermen van lichaamsdelen door het dragen van een gelaatscherm, adembescherming en/of latex handschoenen. De commandanten van de plaatselijke brandweerkorpsen zijn verantwoordelijk voor het beheer van het KAM-zorgsysteem en de daarbij behorende jaarlijkse revisie van dit handboek. Bij de plaatselijke brandweerkorpsen wordt de informatie uit het handboek KAM echter (nog) niet bij oefeningen toegepast. Om dit te stimuleren wordt door de RBD gewerkt aan een kruisverwijzingslijst die, met de Leidraad Oefenen als uitgangspunt, verwijst naar de veiligheidsinstructies uit het handboek KAM. Deze lijst inclusief een evaluatieformulier wordt verzonden aan de oefencoördinatoren in de gemeente zodat deze makkelijker de veiligheidsinstructies kunnen implementeren in de oefeningen. Bedrijven waar gewerkt wordt met biologische agentia Uit gesprekken met diverse bedrijven en instellingen blijkt dat in de drie noordelijke provincies alleen met biologische agentia wordt gewerkt van categorie 1 of 2. Slechts één bedrijf in Groningen (DSM) is uitgerust voor categorie 3 maar werkt vooralsnog met categorie 2. In een GGO vergunning wordt verwezen naar de maatregelen die men moet treffen (er wordt bijvoorbeeld verwezen naar bijlage 4 van de Regeling GGO en aanvullende handelingen zoals het verplicht dragen van handschoenen) Averis Seeds te Valthermond kweekt resistente aardappelsoorten of aardappelsoorten met andere eigenschappen. Hiervoor gebruikt men een bacterie die valt onder categorie 2. Wanneer men met een nieuwe proef wil beginnen wordt deze bacterie van Wageningen naar Valthermond vervoerd volgens de Regeling vervoer over de weg van gevaarlijke stoffen. Na genetische modificatie van de aardappelsoort wordt deze bacterie met antibiotica vernietigd. De aardappelsoort valt in categorie 1 waarvoor ook een GGO vergunning is verleend. Alle medewerkers werken volgens de richtlijnen VMT.
21
Er zijn vooralsnog geen afspraken gemaakt met de brandweer omdat er geen gevaar bestaat voor derden. In het bedrijf zijn ook speciale schimmels aanwezig waarmee men onderzoekt of de nieuwe aardappelsoort ook ziek kan worden gemaakt of resistent is geworden. Voor deze schimmels is een speciale toestemming aanwezig van de plantkundige dienst en hoeft geen GGO vergunning worden aangevraagd. Alle genetisch gemodificeerde aardappelsoorten zijn altijd rood gelabeld verpakt. In het bedrijf wordt veelvuldig het biohazard teken gebruikt. Het biologisch centrum van de Rijksuniversiteit Groningen verricht fundamenteel onderzoek. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van GGO’s die in het biologisch centrum worden gemaakt van bacteriën waarin vectoren (stukken DNA) worden ingebracht. Aanvoer van GGO’s komt niet voor omdat zowel de vectoren als de bacteriën worden aangevoerd. Na het onderzoek worden de GGO’s vernietigd. Voor deze werkzaamheden zijn GGO vergunningen verplicht. In veel van deze vergunningen wordt qua vectoren en bacteriën verwezen naar de lijsten die zijn opgenomen in de Regeling GGO. Dit betekent dat op voorhand nooit bekend is met welke bacteriën, vectoren en GGO’s de Rijksuniversiteit Groningen een onderzoek verricht. Het biologisch centrum is met name voorzien van laboratoria ingericht voor BA categorie 1 en een enkele laboratorium ingericht voor BA categorie 2. Men onderkent dat de Regeling GGO bijdraagt aan de veiligheid van de werknemers en hulpverleners. Aanvullende maatregelen ter bescherming van hulpverleners zijn niet genomen. Wel zijn er contacten met de plaatselijke brandweer en wordt eenmaal per jaar een oefening gehouden. Ook binnen het biologisch centrum wordt, ook wanneer wordt gewerkt met categorie 1 BA, het biohazard teken gebruikt. Arbeidsinspectie De arbeidsinspectie is belast met het toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit omvat onder andere alle werksituaties waar gewerkt wordt met BA of waar men in aanraking kan komen met BA. Wordt er gewerkt met GGO’s dan valt het bedrijf tevens onder de Regeling GGO waar de VROM Inspectie is belast met toezicht op naleving. Bedrijven die werken met biologische agentia (niet zijnde een GGO) moeten hiervan de arbeidsinspectie in kennis stellen. Deze zijn echter niet bekend en men vermoedt een onderrapportage. Het ernstig ziek worden door contact met BA komt zeker in de praktijk voor maar wordt vaak niet gerelateerd aan het werk doordat bijvoorbeeld de incubatietijd erg lang is. De Arbeidsinspectie heeft samen met het ministerie van SZW opdracht gegeven een protocol te ontwerpen ter bescherming van hulpverleners bij ongelukken. Dit heeft geresulteerd in het report “Ontwerp protocol bescherming hulpverleners bij incidenten”. Centraal hierin staat een protocol waarin beschreven staat hoe hulpverleners beschermd dienen te worden tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia tijdens de repressiefase van een incident dat valt onder de Wet Rampen en Zware Ongevallen (WRZO). Het rapport is een uitwerking van actiepunt 78 van het kabinetsstandpunt Vuurwerkramp. Het rapport bevat een ontwerpversie die na een evaluatie door de taskforce “Slagen voor Veiligheid” nog geïmplementeerd dient te worden. Het rapport geeft aan welke stappen en beslissingen door de verschillende partijen genomen dienen te worden om te komen tot een verantwoorde keuze en gebruik van de beschikbare beschermingsmiddelen. In bijlage 6 van dat rapport is een schema opgenomen waarmee het beschermingsmiddel tegen biologische agentia kan worden geselecteerd. Dit schema is in deze scriptie overgenomen in bijlage VI. Gezien het feit dat bij categorie 3 en 4 er een kans bestaat op verspreiding onder de bevolking en dus een goede inperking zeer belangrijk is, wordt geadviseerd een chemie- of gaspak te hanteren omdat deze eenvoudig te ontsmetten zijn. In dit schema wordt soms de opmerking geplaatst “geen extra beschermingsmiddelen nodig”. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de reguliere werkprocedures op het gebied van persoonlijke hygiëne en werkkleding wel opgevolgd dienen te worden. NBC Steunpunt Een enkeling van de ondervraagden is op de hoogte van het bestaan van een NBC steunpunt te Groningen. Geen van de ondervraagden is op de hoogte van wat het NBC steunpunt voor hun organisatie kan betekenen. De hulpverleningsdienst Groningen geeft aan dat het NBC centrum wel is voorzien van middelen maar dat het centrum niet operationeel is omdat te weinig vast is gelegd rondom (provinciaal overschrijdende) taken, verantwoordelijkheden, aanvullende fte’s en financiën .
22
7. Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk worden de conclusies en aanbevelingen aan de hand van de veiligheidsketen uiteengezet. De aanbevelingen hebben hierbij bepaald onder welke schakel ik het heb gerubriceerd. Heeft de conclusie een repressief karakter maar de aanbeveling een meer pro actieve, dan zult u deze conclusie en aanbeveling onder Pro Actie vinden. Door de maatregelen welke in de praktijk worden genomen te vergelijken met de maatregelen die kunnen en moeten worden genomen ben ik tot de volgende conclusies gekomen. Per conclusie wordt, waar mogelijk, een aanbeveling gegeven. Aan het eind van dit hoofdstuk worden de aanbevelingen opnieuw puntsgewijs genoemd. PROACTIE 1. Vaak worden geen extra of specifieke veiligheidsmaatregelen getroffen voor bedrijven die werken met BA omdat de plaatselijke brandweer hiervan niet op de hoogte is. Afgegeven GGO vergunningen zijn bijvoorbeeld niet bekend. Dit komt doordat de informatie voorziening vanuit VROM wel bij de afdeling milieu terecht komt maar niet doorstroomt naar de plaatselijke brandweer. Intensiveer het overleg tussen de brandweer en de afdeling milieu in een pro actieve fase en zorg er voor dat alle milieu- en gerelateerde vergunningen ter inzage worden verzonden aan de brandweer zodat op basis van deze informatie de brandweer kan besluiten specifieke veiligheidsmaatregelen te treffen. 2. In de door de brandweer opgestelde risico-inventarisatie & evaluatie (RI&E) zijn ten aanzien van BA slechts incidenteel procedures vastgelegd. Stel een procedure op hoe contact met BA kan worden voorkomen en hoe te handelen indien men in aanraking is gekomen met BA. Neem deze procedure over in de RI&E van de gemeentelijke brandweerkorpsen. 3. Geen enkel bedrijf in de provincie Drenthe werkt met BA uit de categorie 3 of 4. Geen van de bedrijven en/of instanties heeft dan ook in het kader van het BIRO besluit gegevens moeten verstrekken over de mogelijke rampen die zich zouden kunnen voordoen. Er zijn dan ook geen aanvullende pro actieve of preventieve maatregelen getroffen. PREVENTIE 4. Bedrijven hanteren de maatregelen conform de Regeling GGO of de Arbo-wet. De maatregelen die bedrijven moeten treffen dragen bij aan de veiligheid van werknemers en hulpverleners. Presenteer in de districtsoverleggen in Drenthe dit onderzoek om hiermee aan te geven dat voor werknemers en hulpverleners al diverse maatregelen zijn getroffen ten behoeve van de veiligheid. 5. Preventieve vaccinatie is alleen mogelijk wanneer de potentiële ziekteverwekker bekend is en is daarom vaak niet haalbaar. Op voorhand is het namelijk bijna nooit duidelijk met welke biologische agentia men in aanraking komt. Dit komt onder andere doordat sommige GGO vergunningen verwijzen naar alle genoemde bacteriën en vectoren in de Regeling GGO of door de geheimhoudingsverplichting van een bedrijf. Neem deze informatie, om duidelijkheid te verschaffen over deze maatregel, mee in de presentatie.
23
PREPARATIE 6. In sommige brandweerkorpsen worden handschoenen van vinyl onder de brandweerhandschoenen gedragen. Het is echter af te raden handschoenen van vinyl te dragen omdat latex handschoenen sterker zijn en een grotere barrière vormen voor infectueuze micro-organismen. Adviseer de brandweerkorpsen geen handschoenen van vinyl maar latex handschoenen te dragen. 7. Ook in bedrijven waar slechts gewerkt wordt met BA uit de categorie 1 wordt toch veelvuldig het biohazard teken gehanteerd. Bij veel mensen is dit teken ten onrechte synoniem voor gevaar terwijl het een teken is dat men het inperkingniveau moet handhaven. Presenteer in de districtsoverleggen in Drenthe dit onderzoek om kennis van BA en met name de gevaren van de verschillende categorieën BA over te dragen op de plaatselijke brandweerkorpsen. Hierdoor zal onder andere duidelijk worden dat werkterreinen met een biohazard teken niet altijd duidt op verhoogd gevaar maar dat het inperkingniveau moet worden gehandhaafd. 8. Er bestaat veel onduidelijkheid over de (te vormen) NBC steunpunten. Het is onbekend dat dit centrum niet operationeel is. Ook wat van dit steunpunt kan worden verwacht, bijvoorbeeld welke maatregelen dit centrum kan nemen als het operationeel zou zijn, is niet duidelijk. Adviseer de hulpverleningsdienst Groningen te communiceren dat het NBC centrum (nog) niet operationeel is met daarbij de redenen waarom en de stappen die nog zullen worden gezet. Dit zal de duidelijkheid rondom dit centrum zeker ten goede komen. 9. De regionale alarmcentrale kan op voorhand geen specifieke informatie over bijvoorbeeld beschermingsmaatregelen aan de uitrukdienst verstrekken omdat zij niet op de hoogte is van de bedrijven die werken met BA en hiervoor eventueel over een GGO vergunning beschikken. Laat de Regionale Brandweer Drenthe informatie opnemen in het geïntegreerd meldkamer systeem van die bedrijven die werken met BA en hiervoor eventueel over een GGO vergunning beschikken. Hierdoor kan specifieke informatie in een vroegtijdig stadium aan de uitrukdiensten worden verstrekt. Neem deze actie alleen wanneer het beheer van deze gegevens gewaarborgd is (zie aanbeveling 1). 10. Over het algemeen worden de juiste beschermingsmiddelen toegepast in een werkomgeving waar men in aanraking kan komen met BA; namelijk ademlucht en goed gesloten kleding. Niet omdat de kennis van deze werkomgeving aanwezig is, maar omdat de werkomgeving vaak gepaard gaat met onhygiënische omstandigheden die bescherming noodzakelijk maakt. Presenteer in de districtsoverleggen in Drenthe dit onderzoek om kennis van BA en de werkomgevingen waar men in contact kan komen met BA over te dragen op de plaatselijke brandweerkorpsen. Tevens kan in deze presentatie aandacht worden besteed aan de effecten waardoor de juiste beschermingsmiddelen meer bewust worden gehanteerd. 11. Brandweerlieden kennen de betekenis van de diverse gevaarsetiketten en kunnen via de UN nummers met de ERIC kaarten op de hoogte komen van de specifieke kenmerken van een gevaarlijke stof. Ook de persoonlijke bescherming, de bronbestrijding en de voorzorgsmaatregelen worden hiermee gecommuniceerd. Elke tankautospuit beschikt over ERIC kaarten. Voor de UN nummer UN3373 (diagnostisch monster) en UN3245 (niet infectueuze GGO) zijn geen ERIC kaarten beschikbaar. Presenteer dit onderzoek om kennis betreffende de inhoud van vervoersdocumenten over te brengen zodat de eerste lijns uitruk met het vervoersdocument het UN nummer kan bepalen, daarmee de ERICard en vervolgens de beschermingsmaatregelen.
24
Hanteer het selectieschema bescherming biologische agentia uit het ontwerpprotocol “bescherming hulpverleners bij incidenten” indien geen UN nummer voorhanden is maar de categorie van de BA wel bekend is. Zie conclusie 16. 12. Niet alle korpsen in de provincie Drenthe hanteren de zogenaamde mond-masker systemen die bij mond-op-mond beademing met een slachtoffer rechtstreeks mond-mond contact voorkomt. Inventariseer de korpsen waar nog geen mond-masker systemen aanwezig zijn en adviseer deze aan te schaffen. 13. Het handboek KAM met daarin repressieve veiligheidsinstructies wordt niet toegepast bij de voorbereidingen van plaatselijke oefeningen. Een kruisverwijzingslijst die, met de Leidraad Oefenen als uitgangspunt, verwijst naar de veiligheidsinstructies van het handboek KAM moet dit stimuleren. REPRESSIE 14. Doordat (specifieke) kennis over de verschillen in biologische agentia ontbreekt, kan bij een uitruk kostbare tijd verloren gaan omdat men eerst het advies van de ROGS af wil wachten. Presenteer de verschillen in biologische agentia. 15. Het advies rond de te hanteren persoonlijke beschermingsmiddelen is op dit moment niet gerelateerd aan de categorie van de biologische agentia. Gaat de een uit van een chemiepak, de ander gaat in eerste instantie uit van ademlucht inclusief het beschermen van lichaamsdelen. Zie conclusie 16. 16. Ondanks dat het protocol “bescherming hulpverleners bij incidenten” geschreven is voor een incident waarbij er een “rampplaats” of verspreidingsgebied te onderscheiden is, kan ook in reguliere uitrukken het schema in bijlage 6 zeer goed worden gebruikt bij de selectie van de beschikbare beschermingsmiddelen. Dit schema is opgenomen in bijlage VI. Gezien het feit dat bij BA categorie 3 en 4 er een kans bestaat op verspreiding onder de bevolking en dus een goede inperking zeer belangrijk is, wordt geadviseerd een chemie- of gaspak te hanteren. Niet voor de persoonlijke bescherming (zie advies 10) maar omdat deze eenvoudig te ontsmetten zijn. Hanteer het selectieschema bescherming biologische agentia uit het ontwerpprotocol “bescherming hulpverleners bij incidenten” en geef het protocol na het afronden van het implementatietraject een plaats in de RI&E van de plaatselijke brandweerkorpsen NAZORG 17. Het ernstig ziek worden door contact met BA komt zeker in de praktijk voor maar wordt vaak niet gerelateerd aan het werk doordat bijvoorbeeld de incubatietijd erg lang is. 18. De brandweer beschikt ten aanzien van BA niet over een nazorg protocol. Alleen bij grootschalige incidenten waar de OGS procedure is opgestart wordt bijgehouden wie, waar, hoelang is ingezet en waarmee men in aanraking is geweest. Stel ten aanzien van BA een nazorg protocol op waarbij in het bijzonder het belang van registratie wordt benadrukt.
25
De aanbevelingen puntsgewijs: 1. Intensiveer het overleg tussen de brandweer en de afdeling milieu in een pro actieve fase en zorg er voor dat alle milieu- en gerelateerde vergunningen ter inzage worden verzonden aan de brandweer zodat op basis van deze informatie de brandweer kan besluiten specifieke veiligheidsmaatregelen te treffen. 2. Presenteer in de districtsoverleggen in Drenthe dit onderzoek om: a. kennis van BA en vooral de gevaren van de verschillende categorieën BA over te dragen op de plaatselijke brandweer korpsen. Hierdoor zal onder andere duidelijk worden dat werkterreinen met een biohazard teken niet altijd duidt op verhoogd gevaar maar dat het inperkingniveau moet worden gehandhaafd; b. aan te geven dat voor werknemers en hulpverleners al diverse maatregelen zijn getroffen ten behoeve van de veiligheid; c. duidelijkheid te verschaffen over preventieve vaccinatie; d. kennis van BA en de werkomgevingen waar men in contact kan komen met BA over te dragen op de plaatselijke brandweerkorpsen. Tevens kan in deze presentatie aandacht worden besteed aan de effecten waardoor de juiste beschermingsmiddelen meer bewust worden gehanteerd; e. Presenteer dit onderzoek om kennis betreffende de inhoud van vervoersdocumenten over te brengen zodat de eerste lijns uitruk met het vervoersdocument het UN nummer kan bepalen, daarmee de ERICard en vervolgens de beschermingsmaatregelen. 3. Stel een procedure op hoe contact met BA kan worden voorkomen en hoe te handelen indien men in aanraking is gekomen met BA. Neem deze procedure over in de RI&E van de gemeentelijke brandweerkorpsen. 4. Adviseer de brandweerkorpsen geen handschoenen van vinyl maar latex handschoenen te dragen. 5. Adviseer de hulpverleningsdienst Groningen te communiceren dat het NBC centrum (nog) niet operationeel is met daarbij de redenen waarom en de stappen die nog zullen worden gezet. Dit zal de duidelijkheid rondom dit centrum zeker ten goede komen. 6. Laat de Regionale Brandweer Drenthe informatie opnemen in het geïntegreerd meldkamer systeem van die bedrijven die werken met BA en hiervoor eventueel over een GGO vergunning beschikken. Hierdoor kan specifieke informatie in een vroegtijdig stadium aan de uitrukdiensten worden verstrekt. Neem deze actie alleen wanneer het beheer van deze gegevens gewaarborgd is (zie aanbeveling 1). 7. Inventariseer de korpsen waar nog geen mond-masker systemen aanwezig zijn en adviseer deze aan te schaffen. 8. Hanteer het selectieschema bescherming biologische agentia uit het ontwerpprotocol “bescherming hulpverleners bij incidenten” en geef het protocol na het afronden van het implementatietraject een plaats in de RI&E van de plaatselijke brandweerkorpsen. 9. Stel ten aanzien van BA een nazorg protocol op waarbij in het bijzonder het belang van registratie wordt benadrukt.
26
Geraadpleegde Literatuur BVF Platform,
Instructie voor het versturen van infectueuze en genetisch gemodificeerde micro-organismen, Utrecht, 10 april 2003.
Min. van BZK,
Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen, ’s Gravenhage 20 juni 1994.
Min. van BZK,
Handboek NBC, ’s Gravenhage januari 2004.
Min. van Sociale Zaken en werkgelegenheid,
Arb-informatieblad AI-9 Biologische Agentia, tweede druk, Den Haag, 2000.
Min. van Sociale Zaken en werkgelegenheid,
Arbeidsomstandighedenwet, ’s Gravenhage 18 maart 1999.
Min. van Sociale Zaken en werkgelegenheid,
Arbeidsomstandighedenbesluit, ’s Gravenhage 15 januari 1997.
Min. van Sociale Zaken en werkgelegenheid,
Arbeidsomstandighedenregeling, ’s Gravenhage 12 maart 1997.
Min. van V&W,
Vervoer Gevaarlijke Stoffen, ’s Gravenhage 1999.
Min. van V&W,
Wet vervoer gevaarlijke stoffen, ’s Gravenhage 12 oktober 1995.
Min. van V&W,
Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, ’s Gravenhage 5 juni 1996.
Min. van V&W,
Aanwijzing Gevaarlijke Stoffen, 19 maart 1984.
Min. van VROM,
Wet milieubeheer, ’s Gravenhage 13 juni 1979.
Min. van VROM,
Inrichtigen- en vergunningenbesluit milieubeheer, ’s Gravenhage 5 januari 1993.
Min. van VROM,
Wet milieugevaarlijke stoffen, ’s Gravenhage 5 december 1985.
Min. van VROM,
Besluit genetisch gemodificeerde organismen, ’s Gravenhage 25 januari 1990.
Min. van VROM,
Regeling genetisch gemodificeerde organismen, ’s Gravenhage 28 mei 1998.
Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR)
Procedure Vogelpest Brandweer, versie 2, Arnhem, 13 maart 2003.
Nederlandse Vereniging voor Microbiologie,
Veilig werken met micro-organismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimten. tweede druk, Bilthoven, 2000.
27
Rego, A., Roley, L.,
(In-use barrier integrity of gloves: Latex and nitrile superior to vinyl), American Journal of Infection Control, volume 27, number 5, (1999), pagina 405 t/m 410.
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Ontwerp protocol bescherming hulpverleners bij incidenten, Rapport 609022003, Bilthoven, 2003. Van Veen, B.,
Biologische agentia - Onderzoek naar de blootstelling aan biologische agentia bij de brandweer, Yde, 2002.
Verschuren, P. en Doorewaard, H.,
Het ontwerpen van een onderzoek, derde druk, Utrecht 2003.
Zwaard, A.W.,
Praktijkgids Arbeidsveiligheid 2002, Alphen aan den Rijn / Diegem, 2002.
28
Bijlagen
I
Arbeidssituaties waarin men door de werkzaamheden in aanraking kan komen met BA 30
II
Infectieziekten en exo- en endotoxinen-producerende bacteriën met hun effecten
32
III
Maatregelen ter bescherming tijdens het werk
36
IV
Vervoersvoorschriften in het kort
37
V
Voorbeeld vervoersdocument en gevarenkaart
38
VI
Schema selectie bescherming biologische agentia
39
VII
Personen die hebben meegewerkt aan een interview
40
VIII
Afkortingen
41
29
Bijlage I sector
Arbeidssituaties waarin men door de werkzaamheden in aanraking kan komen met biologische agentia bedrijfstak vleesverwerkende industrie
Voedings- en genotmiddelen industrie
Aardappelver werkende industrie zuivelindustrie diervoeder industrie graanverwerkende industrie suikerindustrie koffiebranderijen en thee pakkerijen bierbrouwerijen
Werken met dieren of dierlijke producten
Landbouw
algemeen
champignon kwekerij algemeen
melkveehouderij varkenshouderij pluimveehouderij viskwekerij jagers, bosbouwers en boswachters proef- en gezelschapsdieren werken met dierlijke producten veterinaire dienstverlening
blootstelling door contact met organen die infectieuze organismen bevatten snijongelukken tijdens het slachten en verwerken van vlees contact met geïnfecteerde huid of vacht hoge blootstelling aan organische stof bij bijv. transport pluimvee. schimmels, bacteriën en endotoxinen
Gevolg infecties
verwerking rauwe melk blootstelling aan schimmels bij kaasproductie hoge blootstelling (bijvoorbeeld bij het lossen van ruwe grondstoffen) aan (graan)stof waarin schimmels en endotoxinen aanwezig kunnen zijn. opslag, overslag, het transport, de vermaling en verwerking van graan. In graanstof kan o.a. schimmels, bacteriën exco- en endotoxinen voorkomen snijden van suikerbieten, het transport, de opslag van bietenpulp en schoonmaak- en onderhoudswerkzaamheden van machines roosteren van koffiebonen. In theepakkerijen blootstelling aan theestof door uitpakken, mengen en inpakken van de thee. het mouten bij de open vergistingstank en het koken van het gort contact met hooi, stro en andere opgeslagen plantaardig materiaal contact met grond waar veel bacteriën en schimmels in voorkomen contact met schimmels en bacterien
allergie
intensief contact met dieren; met name het verzorgen van zieke dieren of bij het assisteren bij verlossingen. Ook het vaccineren, voeren en het vangen van dieren veroorzaken vaak een grote stofconcentratie wat blootstelling aan BA kan vergroten het melkproces of assisteren bij verlossing. direct contact met varkens met vlekziekte het rapen van eieren, het vangen en laden van slachtrijpe kuikens contact met besmette vissen of met besmet zoet of zout water contact met in het wild levende dieren of met uitwerpselen van dezen. intensieve behandeling van (besmette) dieren waaronder het geven van injecties en het aftappen van lichaamsvloeistoffen. het werken met stoffige huiden en vachten, met bont, leer, beenderen en haren. intensief contact met zieke dieren
infecties
allergie
vergiftiging allergie infecties
allergie allergie allergie allergie vergiftiging allergie
infecties infecties allergie infecties infecties infecties infecties infecties
30
infecties
in de open lucht (aëroob) of in gesloten vergistingstanks (anaëroob)
contact met afvalwater en het uitvoeren van onderhouds-, schoonmaak-, en reparatiewerkzaamheden.
infecties
algemeen
het inzamelen, sorteren, storten zeven, verkleinen, opslaan en overslaan van afval incl. schoonmaken van auto’s en machines contact met voedselresten, dierlijke faecaliën en rottend en schimmeld materiaal contact met voedselresten door handmatig sorteren op kleur en het handmatig verwijderen van papier van blik contact met bevuild papier en karton contact met o.a. wegwerpluiers, faecalien van huisdieren en voedselresten contact met bij operaties verwijderd weefsel, humane celkweken, met bloed gecontamineerde injectiespuiten en gebruikt verband. het verzamelen van materiaal dat ontsmet moet worden
allergie
transport en overslag van kadavers contact met slachtoffers met ernstige brandwonden verwondingen en beten toegebracht door arrestanten
infecties infecties
Rioolwater zuivering
Diagnose Lab
Gezondheid szorg
direct contact met besmette patiënten of materiaal (naalden) inhalatie van aërosolen die ontstaan door hoesten, niezen van een patiënt of door bloedcontact door prikongelukken of bijvoorbeeld door spatten van bloed op beschadigde huid. Prik- of snij-ongelukken, spatten van materiaal en werkzaamheden waarbij aërosolen kunnen optreden
klinisch- chemische en pathologische laboratoria
composteerbaar (gft) afval glas en blik
hulpverlening
Afvalverwerking
oud papier restafval ziekenhuisafval met humaan materiaal
destructiebedrijven brandweer politie
infecties
allergie infectie infecties allergie vergiftiging infecties
31
Bijlage II infectie ziekte AIDS
aspergillose
Creutzfeldt Jacobziekte cytomegalie
griep hepatitis A hepatitis B
hepatitis C herpes Kinkhoest
Legionellose en legionella
mazelen nekkramp en mening ococcensep sis parvovirus
Infectieziekten en exo- en endotoxinen-producerende bacteriën met hun effecten agens cat. besmettingswijze risicogroepen geschat werknemers in / op aantal infecties HIV 3 seksueel contact, contact prostituees, 40 met bloed verpleegkundigen, laboratotiumpersoneel, drugshulpverleners Aspergillus 2 inhalatie van aerosolen kaaspakhuizen, niet graanoverslagbedrijbekend ven, suikerindustrie, afvalverwerking een prion 3 eten van besmet vlees Pathologen, lab <10 analisten sectie afdelingen Cytomegalovi 2 contact met urine, de gezondheidszorg niet rus speeksel, sperma, en diagnoselaboratoria bekend cervicaal vocht en moedermelk, bloedtransfusie, orgaan transplantatie influenzavirus 2 druppelinfectie, direct via werknemers die veel in 200 besmette voorwerpen contact komen met mensen hepatitis A 2 faecaal-oraal de gezondheidszorg, 1000 scholen en rwzi’s hepatitis B 3 seksueel contact, contact de (geestelijke) 1000 met bloed gezondheidszorg, prostitutie, wasserettes voor ziekenhuiskleding, politie brandweer, bewakers, schoonmakers, drugs hulpverleners, detentie werkers, laboranten hepatitis C 3 contact met bloed de gezondheidszorg 100 herpes 2 contact met speeksel van de gezondheidszorg, niet simplex virus drager, seksueel contact prostitutie bekend bordetelle 2 druppelinfectie de gezondheidszorg, 100 pertussis kinderdagverblijven, creches, lagere scholen legionella 2 inhalatie van aerosolen gebouwen met airco, 50 spp. werknemers die met oliehoudende koelvloeistoffen werken, onderhoudsmonteurs mazelenvirus 2 druppelinfectie, (in)direct gezondheidszorg 100 contact neisseria 2 druppelinfectie militairen 400 meningitidis humaan parvovirus B19
2
druppelinfectie
de gezondheidszorg
90
32
respiratoir syncytium vormend virusinfectie rodehond shigellose
respiratoir syncytium vormend virus rubella virus shigella spp.
streptococc en groep A infecties syfillis
streptococcus groep A
2
druppelinfectie, direct contact (wondjes)
treponema pallidum
2
tetanus
clostridium tetani
2
sexueel contact, contact met moederkoek, cervicaal vocht tijdens bevallingen contact wond met besmette aarde
tuberculose
mycobacte rium tuberculosis varicella zoster virus
3
inhalatie van aerosolen
2
druppelinfectie, direct contact
waterpokken / gordelroos
2
druppelinfectie
de gezondheidszorg
niet bekend
2 2/3
druppelinfectie faecaal-oraal
de gezondheidszorg gezondheidszorg en rwzi’s gezondheidszorg
60 400
kraamverzorgers, artsen die bij bevallingen assisteren
500
plantsoenwerkers, composteerders, boeren verpleegkundigen, pathologen, analisten, longspecialisten de gezondheidszorg, scholen en kinderdagverblijven
5
besmettingswijze
risicogroepen werknemers in / op
direct contact met landbouwhuisdieren, honden, inhalatie met rauwe melk, contact met besmet bloed of urine faecaal-oraal
groepen die in contact komen met landbouw huisdieren en producten daarvan
geschat aantal infecties 1-99
Zoönose10
agens
brucellose
brucella spp.
3
campylobact eriose cryptos poridiose
campylobac ter spp. cryptosporidi um spp.
2
erysipeloïd
erysipelothrix rhusiopathiae
2
giardiase
giardia lamblia influenza virus hantaanvirus
2
koepokken virus leptospira spp.
2
griep Hantaan virusinfectie koepokken leptospirose (ziekte van Weil)
10
cat.
2
2 3
2
faecaal-oraal, direct contact, consumptie rauwe melk contact beschadigde huid met vlees
faecaal-oraal, contact met besmet water inhalatie van aerosolen beet, waarschijnlijk ook contact met urine, speeksel direct contact met huid besmet dier contact beschadigde huis/slijmvliezen met urine en met urine bevuilde aarde/water
300
1500 10
pluimveehouders, afvalverwerkers, rwzi’s veehouders
>1000
vlees- en visverwerkende industrie en slachterijen, veehouders, vishandelaren plantsoenwerkers
100-1000
(pluim) veehouders, vogelhandelaars proefdierwerkers, dierenartsen, rwzi’s veldbiologen veehouders, veeartsen
0-1
contact met runderen, vlees of urine daarvan, besmet water of besmette knaagdieren
1-100
100-1000
0-1
1-100 0-1
Zoönose: infectieziekte die wordt veroorzaakt door micro-organismen die van dieren op mensen worden overgedragen.
33
listeriose lymeziekte lymfocytaire choriomenin gitis microsporie miltvuur (antrax)
papagaaien ziekte
listeria monocyto genes borrelia burgdorferi lymfocytaire choriome ningitis virus microsporum canis bacillus anthracis
2
contact met besmette grond, stof, rioolwater
rwzi’s
1-100
2
beet door besmette teek
100-1000
2/3
contact met beschadigde huid met excreta
boeren, jagers, bosarbeiders, veldbiologen proefdierwerkers
2
direct contact
dierenartsen
1-100
3
direct contact, contact met met sporen besmette aarde, inhalatie sporen, soms vele jaren na dood besmet dier inhalatie aerosolen met gedroogde vogelexcreta
groepen die in contact komen met landbouwhuisdieren en producten daarvan
0-1
werknemers die contact hebben met pluimvee veehouders, vogelhandelaren, jagers
100-1000
vleesverwerkende industrie, zuivelindustrie, boeren, analisten beroepsgroepen die in contact komen met vleermuizen, vossen, honden, landbouwhuisdieren dierenartsen, veehouders voedingsindustrie, afvalverwerkers, rwzi’s slachthuizen en vleesverwerkende industrie, varkenshouders plantsoenwerkers, rwzi’s, afvalverwerking
1-100
boeren, plantsoenwerkers, rwzi’s, afvalverwerking
100-1000
boeren, jagers, bosarbeiders, laboranten pluimveehouders, dierenartsen, slachters, slotenbaggeraars
0-1
chlamydia psittaci / C. ornithoci pasteurella multocida
3
Q-koorts
coxiella burnetii
3
rabiës honds dolheid
rabiës virus
3
trichofytie (ringworm) Salmonel lose streptococc enmeningitis
trichophyton verrucosum salmonella spp. streptococcus suis
2
direct contact rund paard
2
contact met besmet vlees en eieren contact met besmet vlees, inhalatie aerosolen
toxocariase
toxocara canis
Toxoplas mose
toxoplasma gondii
tularaemie
francisella tularensis
yersiniose
yersinia enterocolitica
pasteurella multocida infectie
0-1
2
2
2/3 2
beet of krab, direct contact, aerosolen, soms zonder bekende blootstelling aan dieren inhalatie besmetstof afkomstig van stallen, weilanden, wol, huiden, inname rauwe melk via beet van rabide dier of mens, contact beschadigde huid met speeksel
inname van hondenfaeces besmette aarde etc inname besmet fruit en groente met kattenfaeces besmette aarde of besmet vlees direct contact met knaagdieren, beet of krab, beet door teek faecaal-oraal, contact met bsmet water
Niet bekend
0-1
1-100 >1000 1-100
100-1000
100-1000
34
Toxine Mycotoxines
agens diverse
cat.
Botuline Toxine
Clostridium botulinum
besmetting via huid, ogen, wonden, inhalatie, ingestie (o.a. via diverse graansoorten) inhalatie, ingestie, wond in huid
Enterotoxine B (SEB)
Enterobacte riën
inhalatie, ingestie, wond in huid
effect onder andere toxisch voor lever en/of nieren, ademnood, diarree, braken, huidirritatie, overlijden neurologische effecten (spastische) verlamming, verlamming ademhalings spieren en overlijden hoofdpijn, koorts, overgeven misselijkheid, diarree
35
Bijlage III Categorie 1
2, 3 of 4
11
Maatregelen ter bescherming tijdens het werk Men kan door de arbeid in aanraking komen met BA
Er wordt gewerkt met BA
Bij de arbeid moet de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht worden genomen. Dit is door de NVvM uitgewerkt in werkvoorschriften die bekend staan als Veilige Microbiologische Techniek (VMT) – Neem doeltreffende maatregelen ter voorkoming blootstelling aan BA. – tref hygiënische beschermingsmaatregelen t.a.v. werkkleding, persoonlijke beschermingsmiddelen, sanitaire voorzieningen. – geef iedere werknemer de gelegenheid een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. – informeer desgevraagd de OR over werkzaamheden, werknemers en maatregelen. – informeer de arbeidsinspectie over het mogelijk vrijkomen van BA categorie 3 of 4. – besteed bij de RI&E aandacht aan de onzekerheid omtrent de aanwezigheid van BA. – tref in afdelingen met patiënten of dieren die besmet zijn met BA categorie 3 of 4 passende beschermingsmaatregelen. – neem tenminste beheersingsniveau 2 van bijlage V bij de richtlijn11 in acht. – licht werknemers voor en geef onderricht.
– neem alle maatregelen zoals in de linkerkolom worden aangeven. – markeer de plaatsen waar arbeid wordt verricht duidelijk met een biohazard teken. – houd in een register bij welke werknemers arbeid verrichten met BA van categorie 3 en 4. – stel de OR op de hoogte van ieder incident dat zich (mogelijk) heeft voorgedaan. – breng de eerste maal de arbeidsinspectie op de hoogte van werkzaamheden met BA categorie 2, 3 of 4. – draag bij beëindiging van de werkzaamheden informatie over aan de arbeidsinspectie. – neem in ruimten waarin dieren besmet zijn met BA van categorie 2, 3 of 4 tenminste de beheersingsniveaus 2, 3 of 4 van bijlage V bij de richtlijn in acht. – neem indien BA van de categorie 2, 3 of 4 wordt gebruikt in industriële procédés tenminste de beheersingsniveaus 2, 3 of 4 van bijlage VI bij de richtlijn in acht. – neem indien arbeid wordt verricht met BA die naar verwachting worden ingedeeld in categorie 3 of 4 dan tenminste beheersingsniveau 3 van bijlage V resp. VI van de richtlijn in acht.
Richtlijn nr. 2000/54/EG van 18 september 2000 (Pb EG L 262) betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan BA op het werk.
Bijlage IV
Vervoersvoorschriften in het kort12
Voor elk vervoer van een biologisch agens geldt dat de afzender en de geadresseerde duidelijk op het pakket moeten worden vermeld, inclusief de telefoonnummers. Dit geldt niet alleen voor de buitenverpakking maar ook voor de binnenverpakkingen. De verpakking moet breukvast en bestand zijn tegen het lekken van de inhoud, schokken, drukveranderingen (bij vervoer per vliegtuig) en andere omstandigheden die tijdens het vervoer kunnen optreden. Ook moet worden aangegeven wie er in het geval van lekkage of beschadiging van de zending informatie kan verstrekken met betrekking tot de inhoud. Voor pathogeen of genetisch gemodificeerd materiaal dienen de binnen- en buitenverpakkingen ook te zijn voorzien van een biohazard teken. Bij het afvullen van het agens in de primaire verpakking, meestal een buis, moet rekening gehouden worden met een eventuele toename van de inwendige druk bij een hogere temperatuur. Voor micro-organismen uit de risicoklasse 3 en genetisch gemodificeerde organismen en cellen in volumina van minder dan 50 ml is een driedubbele verpakking noodzakelijk. De buis met materiaal dient van een etiket te zijn voorzien, waarop de inhoud duidelijk is vermeld. Tussen buis en binnenste verpakking dient genoeg schokabsorberend materiaal te zitten om breken tijdens het vervoer te voorkomen. Tussen de binnenste en middelste verpakking dient voldoende absorberend materiaal aanwezig te zijn om bij breuk de volledige inhoud van de buis te absorberen. Van ander biologisch materiaal (risicoklasse 1 en 2) is een dubbele verpakking voldoende. In de binnenste verpakking moet voldoende absorberend materiaal aanwezig te zijn om bij lekkage de volledige inhoud te absorberen. De buitenkant moet van dusdanig materiaal zijn, dat als er lekkage door de binnenverpakking optreedt deze niet door de buitenverpakking kan lekken. Wordt meer dan 50 ml materiaal vervoerd dan moet de buitenverpakking van hard materiaal zijn gemaakt. Wordt droog ijs gebruikt dan dienen de verpakkingen als boven genoemd in een container te worden geplaatst op een dusdanige wijze dat verpakkingen stabiel blijven ook nadat het droogijs is verdampt. Bovendien moet de container doorlaatbaar zijn voor CO2. Klasse 6.2, UN 2814 en UN 2900 De verpakking voor stoffen van klasse 6.2, UN 2814 of UN 2900 moet aan de eisen voldoen van verpakkingsinstructie P620. De verpakking moet UN gecertificeerd zijn, wat te herkennen is aan het UN verpakkingskenmerk op de verpakking. De opbouw van de verpakking is als volgt:
• een binnenverpakking bestaande uit: - een lekdichte houder als primaire verpakking; - voldoende vloeistof absorberend materiaal om de totale inhoud van de primaire houders te absorberen; als meer primaire houders in één secundaire verpakking worden geplaatst, dan moeten deze afzonderlijk omwikkeld worden, zodat onderlinge aanraking is uitgesloten. - een lekdichte secundaire verpakking; • een buitenverpakking van voldoende sterkte van ten minste 10 cm groot. Een gespecificeerde inhoudsopgave moet tussen de secundaire verpakking en de buitenverpakking worden bijgesloten.
12
Uit de handleiding van de NVvM “Veilig werken met micro-organismen, parasieten en cellen in laboratoria en andere werkruimten“, blz. 45.
Bijlage V
Voorbeeld vervoersdocument en gevarenkaart.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Het UN nummer en de juiste naam van de stof; De klasse waartoe de stof behoort; De verpakkingsgroep indien toegewezen; De afkorting “ADR”; Het aantal en de omschrijving van de verpakking; De totale hoeveelheid aan gevaarlijke goederen; De naam en het adres van de afzender; De naam en het adres van de geadresseerde; een verklaring van een eventuele bijzondere regeling.
38
Bijlage VI
Schema selectie bescherming biologische agentia
ja
ja
Risicoklasse van organisme bekend ?
Klasse 1
ja
Brongebied betreden
nee
In contact treden met besmet slachtoffer / materiaal
ja
Geen extra bescherming
nee
nee Gelaatsmasker ABEK2P3
ja
Klasse 2
ja
Brongebied betreden
nee
In contact treden met besmet slachtoffer / materiaal
ja nee
Geen extra bescherming
nee nee Chemiepak ja
Klasse 3
ja
Brongebied betreden
nee
In contact treden met besmet slachtoffer / materiaal
ja nee
Handschoenen / schoenbescherming overal + capuchon gelaatsmaskerABEK2P3
geen extra bescherming nee
Chemiepak of gaspak
ja
Klasse 4
ja
Brongebied betreden
nee
In contact treden met besmet slachtoffer / materiaal
ja nee
Handschoenen / schoenbescherming overal + capuchon gelaatsmaskerABEK2P3
geen extra bescherming
Risicoklasse van organisme onbekend ?
ja
Chemiepak of gaspak
39
Bijlage VII
Personen die hebben meegewerkt aan een interview.
Arbeidsinspectie Noord Groningen
De heer P.B. Wulp, arts
Adviseur Arbeid & Gezondheid
Averis Seeds Valthermond (onderdeel van AVEBE)
Ir. J. Draaistra
Manager Development
Brandweer Borger Odoorn
De heer J. Rozeboom
Commandant gemeente Borger Odoorn, OVD
Brandweer Assen
De heer G.J. Ruesink
Hoofd afdeling Pro Actie Preventie, OVD
Brandweer Emmen
Mevr. M. Latour
ROGS, OVD
DSM Pharmaceutical Products Groningen
De heer H. Watermulder
SHE en Facility Manager
Gemeente Groningen
De heer R. Dekker
Inspecteur Milieudienst
Hulpverleningsdienst Groningen
De heer J.O. Hamming
Hoofd afdeling Preparatie
Regionale Brandweer Drenthe
De heer C.L. Methorst
Beleidsmedewerker
Rijksuniversiteit Groningen
Dr. J.S. Lolkema
Universitair docent en BVF Biologisch Centrum
40
Bijlage VIII
Afkortingen AGW B&W BA BIRO BOT-Mi BvGS BVF BZK ERIC GAGS GGO GHOR GS IVB KAM LCI LIOGS NBC NCC NVvM OGS OVD RBD RI&E RIVM ROGS SZW VBG VLG VMT VROM VSG WIP Wms WRZO WvGS
Alarmeringsgrenswaarde Burgemeester & wethouders Biologische agentia Besluit informatie inzake rampen en zware ongevallen Beleidsondersteunend Team Milieuincidenten Besluit vervoer gevaarlijke stoffen Biologische Veiligheidsfunctionaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Emergency Response Intervention Card Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen Genetisch gemodificeerde organisme Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen Gedeputeerde Staten Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer Kwaliteit, Arbeid, Milieu Landelijk Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen Nucleair Biologisch Chemisch Nationaal Coördinatiecentrum Nederlandse Vereniging voor Microbiologie Ongevalbestrijding Gevaarlijke Stoffen Officier van Dienst Regionale Brandweer Drenthe Risico-inventarisatie en evaluatie Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Regionaal Officier Gevaarlijke Stoffen Sociale Zaken en Werkgelegenheid Regeling Vervoer over Binnenwateren van Gevaarlijke Stoffen Regeling Vervoer over Land van Gevaarlijke Stoffen Veilige Microbiologische Techniek Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Regeling Vervoer per Spoor van Gevaarlijke Stoffen Werkgroep Infectie Preventie Wet milieugevaarlijke stoffen Wet Rampen en Zware Ongelukken Wet vervoer gevaarlijke stoffen