Veel tegelijk doen
Jan Theeuwe s
ONZ E HER S EN EN K U N N EN N IET M U LT I TA S KE N
Prof. dr. Jan Theeuwes is hoogleraar en afdelingshoofd van de afdeling Cognitieve Psychologie van de Vrije Universiteit Amsterdam.
De hedendaagse maatschappij verlangt van ons dat we goed zijn in het tegelijk uitvoeren van verschillende taken. Ouderen hebben er misschien moeite mee, maar het is de nieuwe manier van werken, zo is het idee. Uit wetenschappelijk onderzoek naar het brein blijkt echter dat mensen niet ontworpen zijn om te multitasken, en dat heeft met oud of jong weinig te maken. Het brein lijkt namelijk als een seriële processor te werken, laat recent fMRI-onderzoek zien. Daardoor kunnen we zelfs taken, die weinig met elkaar te maken hebben, slecht tegelijk uitvoeren. We kunnen wel snel tussen taken afwisselen: switchtasking dus, eerder dan multitasking. Wel is het mogelijk bepaalde eenvoudige taken zo te automatiseren dat zij zonder aandacht kunnen worden uitgevoerd. Dit gaat echter ten koste van flexibiliteit: je kunt de uitvoering van de taak niet veranderen als dat nodig is. Verder laat onderzoek zien dat leren wordt gehinderd wanneer mensen door andere taken worden afgeleid. Het onderzoek dat in dit artikel wordt behandeld, staat maar één duidelijke conclusie toe ten aanzien van multitasken: doe het helemaal niet. Zorg dat je strategieën ontwikkelt waarmee je je volledig op de voornaamste taak kunt concentreren.
1. De multitaskende hersenen Tegenwoordig lijkt het alsof we veel dingen tegelijkertijd kunnen doen. In plaats van geconcentreerd één taak uitvoeren, zijn we vaak aan het multitasken: aan het vergaderen en onze e-mail checken, autorijden en bellen, studeren en naar muziek luisteren. Door onze mobiele apparaten die altijd aanwezig zijn, hebben we de mogelijkheid om veel dingen tegelijkertijd te doen. U als manager juicht het ook toe: uw medewerkers zijn altijd bereikbaar en reageren direct op uw mail, tweets of sms’en. Multitasking is de nieuw manier van werken. Net zoals de seriele computer is vervangen door computers met parallelle processoren, lijkt het alsof onze hersenen ook parallelle verwerkingscapaciteit hebben verworven. Met de mobiele telefoon in de hand kunnen we op elk moment van de dag het nieuws checken, kijken of het nog gaat regenen en zoeken naar die bijzondere vakantiebestemming. We laten ons graag afleiden, en reageren vaak 100
NUM M ER 6 - NOV EM BE R/ D E CE MB E R 2 0 1 2
VEEL TEGELIJK DOEN
Jan Theeuwes
direct op het geluid van een binnenkomend telefoongesprek, e-mail of sms. En zelfs wanneer we niet direct kijken van wie het bericht afkomstig is, vragen we ons tijdens die vergadering af van wie dat bericht zou kunnen zijn. Het lijkt alsof de continue stroom van informatie ons bezighoudt zelfs als we de informatie proberen te negeren. En hoewel het soms lijkt dat deze interrupties maar van korte duur zijn en geen invloed hebben op de workflow, blijkt uit onderzoek dat de gemiddelde werknemer zich zo ongeveer elke tien minuten laat afleiden. Belangrijker nog is dat wanneer mensen hun werkzaamheden hebben onderbroken het meer dan 20 minuten kost om weer helemaal terug te zijn op het niveau waar ze waren toen het werk werd onderbroken (Mark et al., 2005). Nu zullen de jongere lezers van dit artikel wellicht denken dat multitasken een ‘ouderen’-probleem is, iets voor die generatie die nog heeft getelefoneerd met zo’n zwarte draaischijftelefoon. Immers jongeren hebben hun hele leven met computers, tablets en smartphones gewerkt, spelen uren computergames en studeren altijd met muziek op het hoofd. Toch valt dit tegen. Sterker nog: onderzoek laat zien dat mensen die veel multitasken zich feitelijk eerder laten afleiden. In een artikel in de Proceedings of the National Academy of Sciences uit 2009 onderzochten Ophir en collega’s de mate waarin multitaskers zich lieten afleiden. Een groep studenten die middels een vragenlijst aangaven zeer bedreven multitaskers te zijn, werd vergeleken met een groep studenten die zeer weinig aan multitasken deden. De twee groepen werden blootgesteld aan drie verschillende taken waarbij de proefpersonen informatie in het geheugen moesten prenten, informatie uit de omgeving moesten negeren en afwisselend of de ene of de andere taak moesten uitvoeren (zgn. taskswitching). Wat bleek: de studenten die echte multitaskers waren, presteerden slechter op alle taken. Ze lieten zich sneller afleiden door irrelevante informatie uit de omgeving, hadden moeite met de geheugentaak, en wanneer ze van de ene taak naar een andere taak moesten switchen waren ze relatief langzaam. De informatie van de taak die niet meer relevant was interfereerde met de taak die ze dan feitelijk moesten uitvoeren. Dit laatste resultaat is opzienbarend, omdat met name de mate waarin we kunnen switchen van de ene naar de ander taak van belang is bij multitasken. S E R I Ë L E HERSENEN
Hoewel de omgeving om ons heen steeds vaker een beroep doet op onze multitaskkwaliteiten, kan de vraag gesteld worden of onze hersenen daar feitelijk wel geschikt voor zijn. Hoewel de menselijke hersenen in staat zijn om complexe problemen op te lossen, werken ze toch vooral serieel. Daar is ook een reden voor. De wereld om ons heen is zodanig complex en bevat zoveel informatie dat we nooit in staat zijn om al deze informatie in één keer verwerken. Daarom zijn onze hersenen zodanig geëvolueerd dat we relevante informatie uit onze omgeving selecteren (voorrang geven) waardoor irrelevante informatie feitelijk gefilterd wordt (zie bijv. Verstraten en Theeuwes, 2002). Hoewel veel informatie op ons netvlies valt, wordt maar een klein 101
NUM M ER 6 - NOV EM BER /DECE MB E R 2 0 1 2
Jan Theeuwe s
gedeelte van die informatie daadwerkelijk verwerkt door onze hersenen. Doordat onze hersenen op deze wijze zijn geëvolueerd kunnen we met name die taken uitvoeren waarbij we ons moeten concentreren op één aspect. Bijvoorbeeld het aandachtig bestuderen van dit artikel zonder dat u wordt afgeleid door het telefoongesprek van uw kamergenoot. Het probleem is dat voor optimaal multitasken u juist moet openstaan voor alle bronnen van informatie die op u afkomen. U zou juist gebruik moeten maken van uw parallelle informatieverwerkingscapaciteit en zo min mogelijk informatie moeten filteren uit de omgeving. Er is lange tijd gedacht dat mensen in staat zijn om meerdere taken tegelijkertijd uit te voeren zo lang die taken een beroep doen op afzonderlijke, separate verwerkingsmechanismen in de hersenen. Zolang de afzonderlijke processen niet gebruikmaken van dezelfde verwerkingsbottlenecks in de hersenen zou parallelle verwerking mogelijk moeten zijn (Wickens, 1992). Bijvoorbeeld het verwerken van visuele en auditieve informatie zou zonder al te veel problemen parallel moeten kunnen worden uitgevoerd. Een callcenter medewerker kan zonder problemen een klant te woord staan en tegelijkertijd data invoeren. U heeft het gevoel dat u een goed gesprek kunt voeren in de auto terwijl u met 120 km/u (in veel gevallen 130 km/u) over de snelweg rijdt.
2. Taskswitching of switchtasking Er is wel enige evidentie dat bepaalde deelaspecten van een taak tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd zolang zo’n taak een beroep doet op verschillende hulpbronnen in onze hersenen (zgn. multiple resources; Wickens, 1992). In eerste instantie bijvoorbeeld wordt auditieve en visuele informatie separaat in de hersenen verwerkt door de visuele en auditieve cortex. De idee is dat taken die een beroep doen op verschillende sensorische, motorische of cognitieve functies ook in de hersenen verschillende gebieden aanspreken. Ondanks deze plausibele veronderstelling, laat recent onderzoek van de onderzoeksgroep van Rene Marois, verschenen in 2011 in the Proceedings of the National Academy of Sciences (Tombu et al., 2011) zien dat deze veronderstelling wel eens onjuist zou kunnen zijn. De studie toonde aan dat er in onze hersenen geen verschillende bottlenecks zijn voor diverse processen maar slechts één. Deze unified bottleneck zorgt ervoor dat er beperkingen zijn in onze mogelijkheden om diverse cognitieve processen tegelijkertijd uit te voeren. In het experiment van Marois en collega’s dienden proefpersonen diverse taken uit te voeren waarbij de hersenactiviteit werd gemeten met een fMRI-scanner. Gedurende het eerste gedeelte van het experiment dienden de proefpersonen drie taken uit te voeren. In de auditieve-vocale taak dienden proefpersonen op het horen van een bepaalde toon te reageren met een vocale response (bijv. bij het horen van een hoge toon dienden de proefpersonen te reageren met het woord ‘Koo’). In de visuele-manuele taak dienden de proefpersonen een van drie knoppen in te drukken bij het zien van een bepaald plaatje. Als derde taak dienden proefpersonen deze twee taken tegelij102
VEEL TEGELIJK DOEN
NUM M ER 6 - NOV EM BE R/ D E CE MB E R 2 0 1 2
VEEL TEGELIJK DOEN
Jan Theeuwes
kertijd uit te voeren. De fMRI-data liet zien dat de hersenen in deze laatste conditie het zwaar voor de kiezen kregen: er waren diverse gebieden in de hersenen die sterk geactiveerd waren. Volgens de onderzoekers waren deze sterk geactiveerde gebieden de mogelijke bottlenecks die een rol spelen bij het selecteren van een response. Immers, bij beide taken dienden de proefpersonen een response te geven. In een tweede experiment kregen proefpersonen een aantal snel achter elkaar gepresenteerde letters te zien met de instructie om deze te onthouden. Pas na 14 seconden mochten zij antwoord geven. Gedurende deze 14 seconden werd opnieuw gekeken welke hersenengedeelten actief waren, bij een taak waarbij proefpersonen nu alleen de letters moesten identificeren en onthouden. In deze periode hoefden de proefpersonen dus geen response te geven. De cruciale bevinding was dat gedurende deze identificatie en onthoudtaak dezelfde hersengebieden actief waren als tijdens het eerste experiment waarbij het selecteren van een response de belangrijkste component was. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat er een unified neural bottleneck was voor zowel perceptie als actie gesitueerd in de pariëtale en frontale hersengebieden. Met andere woorden: deze resultaten suggereren dat er op diverse plaatsen in de hersenen ‘knelpunten’ (bottlenecks) zijn in de informatieverwerking waardoor taken die weinig met elkaar te maken hebben (bijv. het besturen van een auto en het luisteren naar een bericht) toch gaan interfereren op een neuraal niveau. Dit geeft aan dat het tegelijkertijd, parallel uitvoeren van twee taken, – ook al zijn die taken heel verschillend – niet mogelijk is. Je kunt je dan afvragen hoe het tegelijkertijd uitvoeren van twee taken dan feitelijk in zijn werk gaat. We kunnen autorijden en een gesprek voeren aan de telefoon. Het antwoord daarop is eenvoudig: wat er feitelijk gebeurt is dat er snel tussen twee taken wordt geschakeld. De hersenen doen even iets van de ene taak en dan weer iets anders van de andere taak. Met name wanneer er zich bottlenecks in de informatieverwerking voordoen zullen de hersenen volledig serieel opereren. In plaats van multitasking kun je spreken van switchtasking: de vaardigheid om snel effectief te kunnen schakelen tussen twee taken. Meestal zit er een prijs aan het uitvoeren van twee of meerdere taken tegelijkertijd: je bent langzamer, je maakt meer fouten en het stressniveau neemt toe. Als je meerdere dingen tegelijk doet, ben je doorgaans meer tijd kwijt dan wanneer je die dingen een voor een uitvoert. In het algemeen is de kwaliteit van de prestatie bij het uitvoeren van meerdere taken tegelijkertijd ook minder dan wanneer je de taken apart zou uitvoeren.
3. Het automatiseren van een taak Een belangrijke vraag is waarom sommige mensen erg vaardig zijn in dit switchtasking terwijl anderen daar meer moeite mee hebben. Een voorwaarde voor het effectief verdelen van de aandacht tussen twee taken is dat ten103
NUM M ER 6 - NOV EM BER /DECE MB E R 2 0 1 2
minste een van deze taken niet te veel verwerkingscapaciteit van onze hersenen vereist. Met ander woorden: de uitvoering van de taak dient zoveel mogelijk automatisch te verlopen. Dit impliceert dat er nauwelijks meer cognitie, geheugen en denkvermogen nodig is om zo’n taak uit te voeren. Een kind dat voor het eerst leert fietsen heeft nog alle aandacht nodig voor die ene taak: het fietsen. Wanneer je een kind toespreekt tijdens zo’n eerste ritje is de kans groot dat het kind valt. Het kind is zo bezig met het fietsen dat er geen extra capaciteit meer over is om te luisteren naar de instructies van de ouders. Hetzelfde doet zich voor bij een beginnende automobilist die regelmatig de medepassagiers zal vragen om even de mond te houden wanneer de verkeerssituatie complex wordt. Door oefening worden deze taken langzaam maar zeker geautomatiseerd en vereisen ze steeds minder actieve monitoring.
Jan Theeuwe s
Onderzoek laat zien dat door oefening van relatief eenvoudige taken de hersenen tijdelijk ‘geherstructureerd’ worden. In sommige gevallen lijken de hersenen ook minder verwerkingscapaciteit nodig te hebben terwijl de prestaties beter worden. Er wordt in dit verband dan gesproken van een ‘geautomatiseerde’ taak. Niet alle taken kunnen worden geautomatiseerd, maar eenvoudige taken (met name perceptueel motorische taken) zullen door oefening automatisch worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld fietsen, lezen, pianospelen, typen en bepaalde aspecten van de rijtaak (zoals koers houden). Door oefening wordt de informatieverwerking in onze hersenen anders gestructureerd. Hersenengebieden die bij een ongeoefende taak nog een belangrijke rol vervullen, kunnen na oefening minder belangrijk worden terwijl andere gebieden een grotere rol gaan spelen. In die zin is er is sprake van een grote plasticiteit van onze hersenen. In een studie van Sigman en collega’s verschenen in 2005 in het tijdschrift Neuron dienden proefpersonen te zoeken naar een bepaald object (de letter T) tussen andere objecten (gedraaide T’s). Na drie tot zes dagen oefening in het zoeken naar de letter T werden de hersenen van de proefpersonen gescand door middel van fMRI. Figuur 1 geeft de resultaten. Het is duidelijk dat door oefening er een reorganisatie van activiteit in de hersenen heeft plaats gevonden. Door consistent te oefenen in het herkennen van een bepaald object kunnen vroege visuele gebieden (de eerste primitieve informatieverwerking in de hersenen) taken overnemen van de hogere cognitieve gebieden (o.a. pariëtale en frontale gebieden). Dit onderzoek geeft aan dat na verloop van tijd onze informatieverwerking wordt afgestemd op datgene dat we vaak moeten doen. Het proces wordt sneller en efficiënter. Onze hersenen worden meer dedicated voor de taak die geoefend werd: het visuele gebied wordt een parallelle verwerker toegespitst op het herkennen van dat specifieke object (in dit onderzoek de letter T). De bovenste rij laat de voor- en achterkant van de hersenen zien, de middelste rij de linker- en rechterhersenhelft en de onderste rij het onderste gedeelte van de hersenen (ventraal) en het bovenste gedeelte van de hersenen (dorsaal). 104
VEEL TEGELIJK DOEN
NUM M ER 6 - NOV EM BE R/ D E CE MB E R 2 0 1 2
Figuur 1. Hersenactiviteit voor en na training van een
A
VEEL TEGELIJK DOEN
More Active for Trained than Untrained
(p<0.01)
More Active for Untrained than Trained
visuele zoektaak (Sigman et al., 2005)
Jan Theeuwes
Gebieden die vooral actief zijn als de proefpersoon nog niet getraind is met een bepaalde taak zijn aangegeven in groen; gebieden die vooral actief zijn na training in rood. Als mensen nog niet getraind zijn is er activiteit die zich spreidt over een groot netwerk van pariëtale en frontale gebieden. Na training is die activiteit verminderd en is er activiteit in de vroege visuele gebieden (in rood achterop het hoofd). 105
NUM M ER 6 - NOV EM BER /DECE MB E R 2 0 1 2
VEEL TEGELIJK DOEN
Jan Theeuwe s
Het automatiseren van een taak heeft vele voordelen: goede prestaties, weinig mentale belasting en de mogelijkheid om naast deze geautomatiseerde taak nog andere taken uit te voeren. Toch dient bedacht te worden dat er ook nadelen zijn aan het hebben van zo’n dedicated informatieverwerkingssysteem. Doordat onze hersenen gespecialiseerd zijn, zijn we minder flexibel. Neem bijvoorbeeld lezen, een taak die we gedurende ons hele leven oefenen. Wanneer we een woord zien, is het niet mogelijk om het woord niet te lezen. Het komt automatisch binnen (behalve natuurlijk wanneer het woord is geschreven in een taal die we niet kennen). Doordat we ons hele leven lezen is het vaak lastig om bijvoorbeeld goed te proofreaden. Wanneer er fouten in de tekst staan of woorden zijn weggelaten, hebben we de neiging deze op een automatische en onbewuste manier in te vullen en te corrigeren. Doordat het lezen automatisch verloopt, is het vinden van fouten in een tekst lastig. Een zwakke lezer is misschien wel een betere proofreader dan iemand die goed kan lezen. Een ander voorbeeld: het intypen van uw pincode wanneer u bij de bank geld ophaalt. Uw pincode is vooral opgeslagen als een motorische handeling waarbij u uw pincode herinnert als een set van handbewegingen. Wanneer u nu in het buitenland bent en geld wilt opnemen, kan het voorkomen dat de indeling van de cijfers op het keyboard bij die buitenlandse bank anders is dan u gewend bent in Nederland (bijv. de 1 links onderaan in plaats van rechts bovenaan). U komt er dan snel achter dat u uw pincode onjuist heeft ingetoetst en u heeft waarschijnlijk de grootste moeite om de juiste cijfercombinatie te herinneren, omdat u niet meer de beschikking heeft over het motorische geheugen dat u doorgaans gebruikt voor het intikken van de cijfercombinatie. Figuur 2. Het Stroop-effect: benoem (zeg hardop) de kleur van de inkt waarmee het woord is geschreven. De bovenste rij is het uitvoeren van deze taak eenvoudig. Bij de onderste rij is het zeer lastig en worden veel fouten gemaakt.
106
zwart
groen
blauw
rood
zwart
groen
blauw
rood
Een andere klassieke bevinding gerelateerd aan taakautomatisering is het Stroop-effect (Stroop, 1935). Bij deze welbekende taak is de opdracht om zo snel mogelijk de kleur te benoemen van de inkt waarmee het woord is geschreven. Wanneer de kleur van de inkt overeenstemt met het woord (zie figuur 2 bovenste rij) dan zijn mensen snel en efficiënt. Wanneer de kleur niet overeenstemt (onderste rij) dan zijn mensen erg traag en maken veel fouten. De reden dat we er zo’n moeite mee hebben is dat bij het uitvoeren van deze taak we feitelijk het geschreven woord moeten negeren en ons alleen moeten concentreren op de kleur van de inkt. Omdat lezen sterk geautomatiseerd is en woordrepresentaties sterk verankerd zijn in het brein, worden de woorden automatisch geactiveerd wat leidt tot interferentie bij het benoemen van kleur van de inkt. Het Stroop-effect treedt niet op wanneer de woorden zijn geschreven in een taal die u niet beheerst. Het verhaal gaat dat in het verleden Russische spionnen woonachtig in de Verenigde Staten de Stroop-taak moesten uitvoeren waarbij de kleurwoorden in het Russisch waren geschreven. Wanneer zo’n
NUM M ER 6 - NOV EM BE R/ D E CE MB E R 2 0 1 2
VEEL TEGELIJK DOEN
spion moeite had met het benoemen van de kleur van de inkt (en dus moeite had met het negeren van het woord) werd direct duidelijk dat hij ook de Russische taal machtig was. Figuur 3. Gebieden die actief worden bij een Stroop-taak.
(a)
De anterior cingulate en
Anterior insula
ACC
de dorsolaterale prefronatle cortex spelen een belangrijke rol bij conflict monitoring (figuur
dIPFC
van Sanfey: http://www. sciencedirect.com/science/article/pii/ S1364661306000271 Jan Theeuwes
- aff1 et al., 2006).
Het Stroop-effect gaat over hoe onze hersenen omgaan met conflicterende informatie. Hersenscans hebben laten zien dat er met name activiteit optreedt in de frontale kwab, in het bijzonder de anterior cingulate cortex (ACC) en de dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC). Er wordt verondersteld dat deze structuren betrokken zijn bij de reacties op conflicten en het nemen van beslissingen. Met name de anterior cingulate cortex speelt een belangrijke rol bij cognitieve controle. Wanneer we ons realiseren dat we een fout hebben gemaakt, is er een response te zien van de ACC. Deze activiteit wordt ook wel de ‘oeps’ (een fout) response genoemd, bijvoorbeeld wanneer we een e-mail versturen zonder dat we de bijlage hebben toegevoegd. In een recent onderzoek naar multitasking van Leber en collega’s (Leber et al., 2008) werd aangetoond dat de activiteit van onder meer anterior cingulate cortex een rol speelt bij fluctuaties in cognitieve controle. Wanneer de activiteit in dit gebied hoog was, was de prestatie in multitasking beter dan wanneer de activiteit relatief laag was. Het interessante van dit onderzoek was 107
NUM M ER 6 - NOV EM BER /DECE MB E R 2 0 1 2
dat Leber en collega’s konden voorspellen op basis van de fMRI-activiteit wanneer mensen in de fout zouden gaan. De hersenenactiviteit voorspelt hoe goed we het zullen gaan doen.
4. Multitasking en leren
Jan Theeuwe s
Het is duidelijk dat er een prijs zit aan multitasking: mensen zijn langzamer, maken meer fouten en nemen inadequate beslissingen. Maar daarnaast is er nog een prijs die betaald moet worden. Hersenonderzoek heeft laten zien dat multitasking van invloed is op de capaciteit waarmee we in staat zijn nieuwe zaken aan te leren. In een onderzoek van de onderzoeksgroep van Poldrack (2006) dienden proefpersonen een eenvoudige classificatietaak uit te voeren. Proefpersonen leerden verschillende abstracte vormen classificeren in twee categorieën waarbij er door trial en error feedback werd gegeven. In een van de taakcondities leerden de proefpersonen deze classificatie zonder een afleidende taak. In een andere conditie dienden proefpersonen deze vormen ook te classificeren en tegelijkertijd dienden ze te luisteren naar hoge en lage tonen via een koptelefoon. De proefpersonen telden het aantal hoge tonen. De resultaten lieten zien dat mensen in beide condities de abstracte vormen accuraat konden classificeren. Er wordt dus wel degelijk geleerd wanneer mensen twee taken tegelijkertijd dienden uit te voeren. Cruciaal was de bevinding dat naderhand, in een aparte sessie, mensen die gemultitaskt hadden veel minder kennis hadden over datgene dat ze hadden geleerd. Deze studie is van belang omdat het aantoont dat er – afhankelijk van de condities – verschillend geleerd wordt. Ons zogenaamde declaratief geheugen is een vorm van langetermijngeheugen waarbij we informatie opslaan die we ons bewust kunnen herinneren. Dit soort geheugen ondersteunt het flexibel opslaan en ophalen van informatie en doet een beroep op de mediale temporale kwab (o.a. de hippocampus). Een andere vorm van leren heeft te maken met het leggen van stimulus-response associaties en doet met name een beroep op het striatum (e.g. Knowlton et al., 1996). Het onderzoek van Poldrack en collega’s (2006) liet zien dat in condities waarbij mensen een tweede taak moesten uitvoeren (het detecteren en tellen van de hoge toon) ze vooral gebruikmaakten van het striate stimulus-responsesysteem waarbij er feitelijk geen expliciete kennis over de taak werd aangeleerd. Daarentegen, wanneer mensen alleen de classificatietaak moesten uitvoeren bleek met name de mediale temporale kwab actief waarbij het werkgeheugen actief werd ingeschakeld. Dit werkgeheugen doet een beroep op het declaratief geheugen. Wanneer dit werkgeheugen bezet was door de tweede taak kon alleen een eenvoudig stimulus-response associatie worden aangeleerd. Dit onderzoek laat zien dat er twee verschillende vormen van leren zijn die een beroep doen op verschillende gedeeltes van de hersenen. In eerste instantie geven beide vormen van leren goede prestaties, maar alleen in het geval dat er geen afleiding is van een tweede taak kunnen mensen de eerste taak tot op een hoog cognitief niveau leren waarbij ze flexibel kunnen reflecteren op datgene dat 108
VEEL TEGELIJK DOEN
NUM M ER 6 - NOV EM BE R/ D E CE MB E R 2 0 1 2
VEEL TEGELIJK DOEN
ze geleerd hebben. Uit dit onderzoek kunnen we concluderen dat wanneer we iets moeten leren wat enigszins complex is, we ons beter niet kunnen laten afleiden door muziek, internet of andere storende factoren. In eerste instantie kunnen we met afleiding hetgeen dat we wilden leren nog wel reproduceren, maar uiteindelijk leidt het niet tot leren op een hoog cognitief, flexibel niveau. Ook uit meer toegepast onderzoek blijkt dat leren met afleiding slechtere prestaties geeft. Bijvoorbeeld middelbare scholieren die studeren met de tv aan presteerden slechter dan studenten die niet waren afgeleid. Dit kon niet worden toegeschreven aan de tijd die ze hadden gespendeerd aan tv, omdat in dit onderzoek studenten in beide groepen even veel tijd hadden besteed aan het studeren zelf (Pool et al., 2003). Het switchen tussen het tv kijken en het studeren brengt kosten met zich mee. Bovendien zal de afleiding door de tv ervoor zorgen dat het werkgeheugen voor een deel bezet wordt waardoor er minder informatie wordt verwerkt in het declaratieve geheugen. Jan Theeuwes
5. Multitasken: wat doen we er mee? Onze omgeving vraagt ons te multitasken. Onderzoek laat zien dat onze hersenen daar eigenlijk niet zo van houden. Onze hersenen doen het liefst de dingen een voor een, en als er meerdere taken op ons afkomen dan switchen we tussen die taken. Hoe erg is het dat we multitasken? Volgens Harvard Business Review neemt de productiviteit met 40% af, is er een toename van stress en zakt ons IQ met ongeveer 10% (Bergman, 2010). Onderzoek heeft laten zien dat telefoneren in de auto (zowel handsheld als handsfree) leidt tot een slechtere rijprestatie. Strayer et al. (2003) lieten proefpersonen in een rijsimulator een bepaald traject afleggen waarbij in de ene conditie handsfree een gesprek met de proefleider moest worden gevoerd terwijl in de andere conditie er geen afleidende taak was. Er werd gekeken naar hoe de hersenen reageerde op het aangaan van de remlichten van de voorligger. De opzienbarende ontdekking was dat zelfs wanneer automobilisten recht vooruitkeken en de remlichten van de voorligger goed in de gaten hielden, een hersenpotentiaal van het EEG (ElectroEncefaloGram, die de activiteit van de hersenen aan de oppervlakte van de schedel meet) aanzienlijk kleiner was wanneer proefpersonen een gesprek voerden terwijl ze aan het rijden waren. Meer specifiek, voor die proefpersonen was de amplitude van de P300 van het EEG gereduceerd met 50%. Het is dus niet alleen afleiding (bijv. het niet voldoende naar de voorligger kijken), maar onze hersenen reageren trager op bepaalde relevante gebeurtenissen. De risico’s bij bellen in de auto zijn aanzienlijk. Strayer et al. (2006) lieten zien dat voor een automobilist telefoongebruik ongeveer even gevaarlijk is als rijden met een bloedalcoholpercentage van 0.8‰ (het maximum toegestane promillage in Nederland is 0.5). Er waren wel verschillen in rijgedrag: tijdens het bellen gingen automobilisten langzamer rijden terwijl ze de instructie hadden om een bepaalde vaste snelheid te rijden. Ook reageerden ze langzamer op verkeersborden en misten ze richtingborden. Met alcohol gingen proefpersonen agressiever rijden, met 109
NUM M ER 6 - NOV EM BER /DECE MB E R 2 0 1 2
Jan Theeuwe s
korte volgafstanden en hogere snelheden. Ook al weten mensen dat telefoneren tijdens het autorijden meer risico’s met zich meebrengt en hun rijgedrag daarop aanpassen (bijv. langzamer rijden), worden de risico’s sterk onderschat. Met name jonge automobilisten en automobilisten die denken dat ze beter rijden dan de gemiddelde automobilist, onderschatten de gevaren en maken vaker gebruik van de telefoon tijdens het rijden (Schlehofer et al., 2010). Het meest gevaarlijke wat een autobestuurder kan doen is sms’en tijdens het autorijden. Door te sms’en tijdens het rijden is de kans 23 keer hoger om betrokken te raken bij een ongeval of bijna-ongeval dan voor bestuurders die niet zijn afgeleid (Dingus et al., 2011). Hoe kunnen we omgaan met multitasking? Het antwoord is simpel. Ontwikkel een strategie waarbij je zo min mogelijk laat afleiden. Wanneer je ergens mee bezig bent, zet je de telefoon af en reageer niet op binnenkomende e-mails en sms. Prioriteer de verschillende taken op je ‘to-do-lijst’. Concentreer je op je hoofdtaak en laat je pas afleiden wanneer die taak volledig is volbracht. Wanneer we al kunnen multitasken dan kan dat alleen wanneer die taken (of delen van die taken) geautomatiseerd zijn. Ontwikkel daarom routines, vaste gedragspatronen waarmee je bepaalde taken oplost. Wanneer je al gaat bellen in de auto doe dat op een traject dat je goed kent en al vele malen hebt gereden. Door verdere technische innovatie en connectiviteit zullen we steeds meer plaats- en tijdongebonden kunnen werken via een arsenaal aan apparaten. Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat de mogelijkheden om te multitasken alleen nog maar zullen toenemen. Aan u de uitdaging om uw seriële hersenen te beschermen voor chaos.
Literatuur
110
Bergman, P. – How (and why) to stop multitasking. – In: Harvard Business Review (2010), May 20 Brasel, S.A., en J. Gips – Media Multitasking Behavior: Concurrent Television and Computer Usage. – In: Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking 14 (2011) 9, p. 527-534 Dingus, T.A., R.J. Hanowski, en S.G. Klauer – Estimating crash risk. – In: Ergonomics in Design 19 (2011), p. 8-12 Foerde, K., B.J. Knowlton, en R.A. Poldrack – Modulation of competing memory systems by distraction. – In: Proceedings of the National Academy of Sciences USA 103 (31), p. 11778-83 Knowlton, B.J., J.A. Mangels, en L.R. Squire – A neostriatal habit learning system in humans. – In: Science 273 (1996), p. 1399-1402 Leber, A.B., N.B. Turk-Browne, en M.M. Chun – Neural predictors of moment-to-moment fluctuations in cognitive flexibility. – In: Proceedings of the National Academy of Sciences USA 105 (2008), p. 13592-97 Mark, G., V.M. Gonzalez, en J. Harris – No Task Left Behind? Examining the Nature of Fragmented Work. – Conference on Human Factors in Computing Systems 2005. – Portland, Oregon, 2005 Ophir, E., C.I. Nass, en A.D. Wagner – Cognitive control in media multitask-
VEEL TEGELIJK DOEN
NUM M ER 6 - NOV EM BE R/ D E CE MB E R 2 0 1 2
VEEL TEGELIJK DOEN
Jan Theeuwes
ers. – In: Proceedings of the National Academy of Sciences USA 106 (2009), p. 15583-15587 Pool, M.M., C.M. Koolstra, en T.H.A. van der Voort – Distraction effects of background soap operas on home work performance: An experimental study enriched with observational data. – In: Educational Psychology 23 (2003), p. 361-380 Sigman, M., H. Pan, Y. Yang, E. Stern, D. Silbersweig, en C.D. Gilbert – Topdown reorganization of activity in the visual pathway afterlearning a shape identification task. – In: Neuron 46 (2005), p. 823-835 Sanfey, A.G., G. Loewenstein, S.M. McClure, en J.D. Cohen – Neuroeconomics: cross-currents in research on decision-making. – In: Trends in the Cognitive Sciences 10 (2006), p. 108-116 Stroop, J. – Studies of interference in serial verbal reactions. – In: Journal of Experimental Psychology 18 (1935), p. 643-662 Schlehofer, M.M., S.C. Thompson, S. Ting, S. Ostermann, A. Nierman, en J. Skenderian – Psychological predictors of college students’ cell phone use while driving. – In: Accident Analysis and Prevention 42 (2010) 4, p. 110712 Strayer, D.L., F.A. Drews, en W.A. Johnston – Cell phone induced failures of visual attention during simulated driving. – In: Journal of Experimental Psychology: Applied (2003) 9, p. 23-52 Strayer, D.L., F.A. Drews, en D.J. Crouch – Comparing the cell-phone driver and the drunk driver. – In: Human Factors 48 (2006), p. 381-391 Tombu, M.N., C.L. Asplund, P.E. Dux , D. Godwin, J.W. Martin, en R. Marois – A Unified attentional bottleneck in the human brain. – In: Proceedings of the National Academy of Sciences USA 108 (2011) 33, p. 1342613431 Wickens, C.D. – Engineering psychology and human performance. – New York : Harper Collins, 1992 Verstraten, F.A.J., en J. Theeuwes – Blind voor verandering. – In: Natuur & Techniek 70 (2002) 2, p. 36-39.
111