BOUWKOSTENNOTA 2003
Vastgesteld
door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 26 mei 2003 en gewijzigd vastgesteld op 7 juli 2003
Goedgekeurd
door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bouwkostennota 2003
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING 1.1 Wettelijk kader van de Bouwkostennota 1.2 Opzet van de Bouwkostennota
1 1
2. CAPITA SELECTA: ONTWIKKELINGEN IN DE ZORGBOUW 2.1 Modernisering AWBZ 2.2 Gevolgen van de gewijzigde bouwregelgeving 2.3 Aanbestedingsbeleid 2.4 Budgettair bouwen en aanbesteding kleine projecten 2.5 Aanbesteden met hoeveelheden 2.6 Contractvorming ten behoeve van de bouwvoorbereiding 2.7 Dubo- en energiebesparende maatregelen 2.8 Continuïteit in energie- (electriciteits-)voorziening 2.9 Parkeervoorzieningen 2.10 Veiligheidsbevorderende maatregelen in de psychiatrie
3 9 11 14 17 19 21 23 26 27
3. KOSTENONTWIKKELING 3.1 Inleiding 3.2 Kostenindexering 3.3 Sectorale ontwikkelingen 3.4 Aanvullende kostenonderzoeken 3.5 Aanbestedingsresultaten
29 31 33 45 49
4. UITGANGSPUNTEN EN KOSTENNORMEN PER 1 JANUARI 2003 4.1 Grondkosten 4.2 Bouwkosten 4.3 Bijkomende kosten 4.4 Inventariskosten 4.5 Directiekosten 4.6 Rente tijdens de bouw 4.7 Onvoorzien totale werk 4.8 Startkosten
52 56 60 61 62 64 65 66
5. ANDERE KOSTENTECHNISCHE ASPECTEN 5.1 Bouwtijd 5.2 Renovatie 5.3 Kostenverdeelsleutel 5.4 Interimvoorzieningen 5.5 Huurprojecten 5.6 Macro-kengetallen
68 69 70 71 74 79
Cbz/nr. 0142--03
Bouwkostennota 2003
Deel 2, Bijlagen
BIJLAGE 1 Kwaliteit 1.1 Bouwregelgeving 1.2 Referentiebestek 1.3 Samenvatting externe kostenonderzoeken 1.4 Regiotoeslagen grondverwerving BIJLAGE 2 Relevante WZV- en overige regelgeving 2.1 Inleiding 2.2 Toestemmingsprocedures - Reguliere toestemmingsprocedure Meldingsprocedure Verkorte procedure 2.3 Inbrengverplichting 2.4 Aanbesteding 2.5 Overige relevante circulaires - Overtreding WZV Verrekening planontwikkelingskosten - Niet-noodzakelijke bestanddelen - Afstoten van ziekenhuisvoorzieningen - Eigendomsverhoudingen - Financiële bijdrage kunstprojecten in de zorg - Rente tijdens de bouw - Vergoeden kosten van haalbaarheidsonderzoeken voor de verzorgingshuizen
1 5 6 8
10 12
16 17 21
BIJLAGE 3 Indexcijfers
26
BIJLAGE 4 Bouwtijden
28
BIJLAGE 5 Kostennormen
30
Cbz/nr. 0142--03
Bouwkostennota 2003
1.
INLEIDING
1.1 Wettelijk kader van de Bouwkostennota Jaarlijks brengt het Bouwcollege de zogenoemde Bouwkostennota uit. Het primaire doel van deze nota is een actualisatie van de bouwkostennormen die bij de beoordeling van bouwplannen worden gehanteerd. Daarnaast heeft de Bouwkostennota voor instellingen en adviseurs een informatieve functie ten behoeve van de voorbereiding van bouwaanvragen. De bouwkostennormen worden opgenomen in de Regeling bouwmaatstaven WZV (Wet ziekenhuisvoorzieningen). Deze regeling bevat een bundel bouwmaatstaven, zowel algemene maatstaven in de regeling zelf, als specifieke maatstaven voor afzonderlijke voorzieningen in bijlagen. Op grond van artikel 15a van de WZV heeft het Bouwcollege de bevoegdheid deze bouwmaatstaven vast te stellen. Zij worden goedgekeurd door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De bouwmaatstaven houden een nadere omschrijving in van de criteria die in artikel 15 van de WZV worden genoemd, die reden kunnen vormen tot weigering van de vergunning. De vergunning wordt geweigerd indien de beoogde bouw tekortschiet uit een oogpunt van doelmatigheid, voorzieningen omvat die nietnoodzakelijke bestanddelen vormen van de te bouwen ziekenhuisvoorziening of leiden tot toepassing van tarieven die hoger zijn dan in het algemeen belang verantwoord is. De kostennormen van de Bouwkostennota worden in de vorm van bouwkostenkengetallen opgenomen in artikel 2, derde lid, onder a, van de Regeling bouwmaatstaven WZV. De Bouwkostennota kan worden beschouwd als een onderbouwing van en een toelichting op de vigerende normen. In afwijking van de eerdere jaren zijn vanaf 2002 bij de bouwkostenkengetallen geen oppervlaktecijfers meer opgenomen. Voor de categorie ziekenhuizen geldt, bij een basispakket aan voorzieningen, een normatieve bruto vloeroppervlakte van 95 m2 per bed. Voor de bruto vloeroppervlakte die als uitgangspunt wordt gehanteerd voor de berekening van de toegestane investeringskosten voor de bouw van de onderscheiden carevoorzieningen wordt verwezen naar de daarvoor geldende maatstaven ex WZV, die in de bijlage bij de Regeling bouwmaatstaven WZV zijn opgenomen. De Bouwkostennota kent naast (de onderbouwing van) de bouwkostennormen nog andere onderdelen met een normatief karakter, die in de beoordelingspraktijk van bouwplannen in aanmerking worden genomen. Voorbeelden daarvan zijn onder meer de grondkosten, de directiekosten en de huurkosten.
1.1
Opzet van de Bouwkostennota
In het volgende hoofdstuk, “Capita Selecta: Ontwikkelingen in de zorgbouw”, wordt ingegaan op onderwerpen die invloed hebben op het bouwen in de gezondheidszorg en die het afgelopen jaar in de Commissie Bouw van het Bouwcollege zijn behandeld. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk aandacht geschonken aan enkele bijzondere onderwerpen, zoals de modernisering van de AWBZ, het aanbestedingsbeleid en de contractvorming en de gevolgen van de gewijzigde bouwregelgeving. In hoofdstuk 3 worden de recente kostenontwikkelingen in de bouw geanalyseerd. De hiermee verkregen kennis en informatie vormen de basis voor de vaststelling van de nieuwe bouwkostennormen.
1
Bouwkostennota 2003
De analyses zijn uitgevoerd aan de hand van de ontwikkeling van de indexcijfers, analyses van recent beoordeelde, representatieve nieuwbouwplannen, analyses van de aanbestedingsresultaten in het afgelopen jaar en onafhankelijk kostenonderzoek. Hoofdstuk 4 behandelt de vaststelling van de bouwkostennormen op prijspeil 1 januari 2003. Bijzonder in deze Bouwkostennota is dat op aangeven van de Minister van VWS een tweedeling is ontstaan in de bouwkostennormen. Voor nieuwe projecten gelden bouwkostennormen, waarin op aangeven van de Minister een korting van 5% is verdisconteerd. Voor lopende projecten worden kostennormen gehanteerd, waarin deze korting niet is doorgevoerd. In dit hoofdstuk wordt niet alleen ingegaan op de specifieke bouwkosten, maar wordt ook aandacht besteed aan de uitgangspunten en kostenkaders voor de overige, onder de investerings- of stichtingskosten ressorterende kostenrubrieken. Hoofdstuk 5 “Andere kostentechnische aspecten" behandelt onderwerpen die geen directe relatie hebben met de kostenuitgangspunten voor nieuwbouwplannen. In dit hoofdstuk worden ondermeer de uitgangspunten beschreven die voor renovatieprojecten gelden. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven welke uitgangspunten voor huurprojecten worden aangehouden. Hierbij wordt mede op de beoordelingskaders en op het beleid inzake eigendomsverhoudingen ingegaan. Bijlage 1 behandelt de kwalitatieve vertrekpunten waarmee voor het verkrijgen van de gewenste kwaliteit bij de uitwerking van de bouwaanvragen rekening moet worden gehouden. Bijlage 2 beschrijft de relevante regelgeving voor bouw in het kader van de WZV. Bijlage 3 gaat in op de achtergronden van de gezondheidszorgindex. Tevens is een overzicht van de indexcijfers over een periode van 15 jaar opgenomen. Bijlage 4 geeft een indicatie van de bouwtijd die voor de uitvoering van een bouwproject nodig is. Bijlage 5 geeft de opbouw van de maximale bouwkostennorm voor de onderscheiden voorzieningen weer.
2
Bouwkostennota 2003
2.
CAPITA SELECTA: ONTWIKKELINGEN IN DE ZORGBOUW
2.1 Modernisering AWBZ Bestuurlijke context Per 1 april 2003 is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gemoderniseerd. De instellingsgebonden benadering is vervangen door een functiegerichte benadering. In het kader van de gemoderniseerde AWBZ kunnen instellingen verschillende functies leveren aan verschillende doelgroepen. De zorgaanspraken in de gemoderniseerde AWBZ zijn huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding, verpleging, behandeling en verblijf (onder voorwaarde dat de functie verblijf dienstig is aan een doelmatige verstrekking van ten minste één van de voorgaande functies). Het onderscheid in de verschillende care-sectoren (verpleging en verzorging, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg) verdwijnt in een aantal opzichten, opdat zorgvragers en aanbieders AWBZ-breed zorg kunnen inkopen dan wel leveren. De beleidsregels ex artikel 3 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV), die regels stellen aan de opzet en het kwaliteitsniveau van te leveren verblijfsvoorzieningen, zijn eveneens per 1 april 2003 aangepast. Voorzieningen voor intramuraal verblijf en voorzieningen die onlosmakelijk met de functie verblijf zijn verbonden, blijven onder de WZV vallen. Voorzieningen voor op ambulante en poliklinische zorg gerichte functies vallen in de nieuwe systematiek buiten de WZV. Het Bouwcollege is momenteel bezig de bouwmaatstaven in de gehele care-sector te harmoniseren en te integreren. Hieronder wordt in het kort ingegaan op de uitgangspunten voor de nieuw te ontwikkelen kostennormen voor deze geharmoniseerde bouwmaatstaven. Op dit moment is nog niet te voorzien hoe de bouwkostennormen zich gaan ontwikkelen. Daarom worden deze gerelateerd aan de geactualiseerde kostennormen van de huidige bouwmaatstaven. Probleemstelling AWBZ-breed Het Bouwcollege heeft in zijn uitvoeringstoets over de Modernisering AWBZ 1) gesteld dat de bouw in de gezondheidszorg gerelateerd is aan de zorgbehoefte van zorgvragers. In de care kan grosso modo onderscheid worden gemaakt tussen zorgvragers bij wie de kwaliteit van het wonen voorop staat, mensen die verpleging of behandeling behoeven en zorgvragers die een beveiligd verblijf nodig hebben. Het Bouwcollege heeft voorgesteld om in de functie verblijf drie categorieën te onderscheiden: • categorie licht – wonen met verzorging deze categorie betreft de bouw voor mensen die in redelijke mate zelfstandig kunnen en willen wonen. De zorgvragers in deze categorie hebben een handicap, een chronische of gestabiliseerde ziekte of zijn oud en kwetsbaar. In voorzieningen voor deze categorie ligt de nadruk op de kwaliteit van het wonen met daarbij mogelijkheden voor welzijn, dienstverlening en zorg; • categorie zwaar – verblijf met verzorging, verpleging, behandeling deze categorie betreft de bouw voor mensen die intensieve zorg behoeven, respectievelijk voor wie 24uurs beschikbaarheid van zorg gewaarborgd is. Gezien de continue beschikbaarheid van voorzieningen voor begeleiding, toezicht, verpleging enz. moeten deze AWBZ-functies onlosmakelijk gerelateerd zijn aan het verblijfsareaal; • categorie beveiligd mensen die door de combinatie van ziekte en gevaarlijk of agressief gedrag tijdelijk of langer moeten
3
Bouwkostennota 2003
worden opgevangen dan wel behandeld, komen in aanmerking voor beveiligd verblijf. Een groot deel van de cliënten in de categorie beveiligd heeft te maken met een juridische status voor opname vanwege een zogenaamd gevaarscriterium. In de categorie beveiligd is doorgaans sprake van een gesloten setting. Omdat de maatschappij tegen deze cliënten moet worden beveiligd, is sprake van een gesloten setting, waarbij alle AWBZ-zorgfuncties, die onlosmakelijk met de functie verblijf zijn verbonden, in het beveiligde woonareaal worden geïntegreerd. De Minister van VWS heeft instemmend gereageerd op het voorstel van het Bouwcollege om de in het kader van de modernisering AWBZ te harmoniseren bouwmaatstaven te enten op dit onderscheid in de categorieën licht, zwaar en beveiligd. Het ligt in de bedoeling dat de nieuwe bouwmaatstaven voor de care-voorzieningen op 17 november 2003 worden vastgesteld. Op dezelfde datum zal een nieuw referentiekader voor bestaande bouw worden vastgesteld . Vuistregels bouwmaatstaven in het kader van de Modernisering AWBZ Voor de periode tot het moment van de goedkeuring en publicatie van de nieuwe, geharmoniseerde bouwmaatstaven voor de care-sector heeft het Bouwcollege vuistregels ontwikkeld, die aan de thans geldende bouwmaatstaven zijn ontleend. Ze sluiten aan bij de functies zoals die thans onder de AWBZ zijn omschreven en bij het huidige toepassingsgebied van de WZV. De vuistregels zijn geformuleerd als basiskwaliteitseisen en voorzien van maximale investeringskosten per m². Voor de beoordeling van voorzieningen voor kinder- en jeugdpsychiatrie, forensisch-psychiatrische afdelingen, forensisch-psychiatrische klinieken en klinieken voor intensieve behandeling worden de bestaande maatstaven en referentiekaders gebruikt. De vuistregels betreffen de volgende, thans geldende bouwmaatstaven: • bouwmaatstaven voor een regionaal GGZ-centrum (RGC), vastgesteld op 9 juli 2001; • bouwmaatstaven voor logeervoorzieningen in de GGZ-sector, vastgesteld op 8 oktober 2001; • bouwmaatstaven voor langdurige zorg GGZ, vastgesteld op 14 januari 2002; • bouwmaatstaven voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten (GHZ), vastgesteld op 14 januari 2002; • bouwmaatstaven voor verpleging en verzorging (V&V), vastgesteld op 8 juli 2002; • bouwmaatstaven voor verslavingszorg, vastgesteld op 8 juli 2002; • basiskwaliteitseisen voor bestaande voorzieningen voor gehandicaptenzorg, vastgesteld op 14 januari 2002; • basiskwaliteitseisen voor bestaande voorzieningen voor verpleging en verzorging, vastgesteld op 8 juli 2002; • basiskwaliteitseisen voor bestaande voorzieningen voor verslavingszorg, vastgesteld op 8 juli 2002; • basiskwaliteitseisen voor bestaande voorzieningen langdurige GGZ, vastgesteld op 14 januari 2002; • basiskwaliteitseisen voor bestaande regionale GGZ-centra (RGC), vastgesteld op 9 juli 2001. Per 1 april 2003 vallen de volgende functies niet langer onder de WZV: dagopvang/ dagverzorging, dagbehandeling, nachtopvang, 1
)
College bouw ziekenhuisvoorzieningen, Modernisering AWBZ, tweede fase , 8 juli 2002.
4
Bouwkostennota 2003
poliklinische, deeltijd- en ambulante behandeling (AWBZ-gefinancierd), bouwkundige zorginfrastructuur bij scheiden van wonen en zorg, extramurale zorgverlening, dagactiviteitencentra voor extramurale cliënten, keuken voor extramurale cliënten. De financiering van deze onderdelen zal worden geregeld via nieuwe beleidsregels ex WTG. Bij het opstellen van beoordelingsrapporten, adviezen en beschikkingen zal tot de inwerkingtreding van de geharmoniseerde bouwmaatstaven onderstaande indeling van ruimtelijke voorzieningen worden aangehouden: Functie
Onderdelen, zoals genoemd in bouwmaatstaven
Verblijf
(individueel wonen, groepswonen, afdelingswonen:) -
appartement
-
zit-/ slaapkamer
-
huiskamer, rookruimte, multifunctionele ruimte
-
pantry, keuken groepswonen
-
(overige) sanitaire ruimten
(ondersteunende functies en verkeersruimten:)
Persoonlijke verzorging en verpleging
Ondersteunende begeleiding
Activerende begeleiding
-
civiele en technische diensten (incl. centrale of satellietkeuken)
-
directie en beheer
(zorgverlening) -
kantoor zorgteam, afdelingshoofd
-
personeelsvoorzieningen
-
bijbehorende algemene bergruimte
(dagbesteding, recreatie, begeleiding) -
recreatiezaal, inloopruimte
-
kantoor begeleidingsteam
-
kapsalon, pedicure, winkel
-
ruimte voor geestelijk verzorger
-
stilte-, meditatie-, gebedsruimte bijbehorende bergruimten en toiletvoorzieningen
(activiteitenbegeleiding) -
dagactiviteitenruimte/bedrijfsruimte/werkplaats
-
snoezelruimte
-
rustruimte
-
bijbehorende bergruimten en toiletvoorzieningen
5
Bouwkostennota 2003
Functie
Onderdelen, zoals genoemd in bouwmaatstaven
Behandeling
(medische en paramedische zorg) -
spreek-/werkkamer arts, ergotherapeut, logopedist, fysiotherapeut, psycholoog, psychiater, maatschappelijk werkende
-
therapieruimte
-
onderzoek-/ behandelkamer
-
behandelruimte fysiotherapie
-
laboratorium
-
motoriekruimte, sportruimten
-
separeer- en afzonderingsvoorzieningen
-
bijbehorende wachtruimten
-
bijbehorende bergruimten en toiletvoorzieningen
-
medische administratie
6
Bouwkostennota 2003
Vuistregels voor cliënten met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap* Basiskwaliteitseisen AWBZ-functie
Ruimteomschrijving
Minimale nuttige Opmerkingen oppervlakte in m2
Verblijf zit-/ slaapkamer Slaapkamer zit-/ slaapkamer, rolstoeltoegankelijk badstretcher toegankelijke sanitaire ruimte rolstoeltoegankelijk toilet rolstoeltoegankelijke verkeersruimten
12 10 15 7 4 assistentietoilet 1,5 m vrije doorgang
Persoonlijke verzorging en verpleging kamer slaapwacht, inclusief sanitair toilet met voorruimte, personeel
11 8 1 dames- en 1 herentoilet
Ondersteunende en activerende begeleiding
uitgaande van 10 deelnemers per groep per groep
werk-/ activiteitenruimte Magazijnruimte koffie-/ lunchruimte pantry/ keuken toilet incl. voorruimte standaard kantoorruimte voor 1 werkplek Wachtruimte receptie, administratie rolstoeltoegankelijke verkeersruimten snoezelruimte zorgbadkamer
35 1 7 2,5 8 10 4 10
Afzonderingsruimte Separeerunit
12 PM indien aanwezig
per deelnemer per groep per groep 1 dames- en 1 herentoilet
1,5 m vrije doorgang
12 indien aanwezig 7 indien aanwezig
Behandeling
Maximale investeringskosten gehandicaptenzorg per m2 bruto vloeroppervlakte (inclusief BTW, op prijspeil 1 januari 2003):
categorie instellingsverblijf individueel/ groepsverblijf dagbesteding kantoren
*
Voor nieuwe aanvragen*): Bedrag aan bouwkosten per bruto m2 € 1.493,-€ 1.070,-€ 1.246,-€ 1.413,--
Voor lopende aanvragen: Bedrag aan bouwkosten per bruto m2 € 1.553,-€ 1.114,-€ 1.297,-€ 1.471,--
Voor duiding van de begrippen en de context zie de huidige bouwmaatstaven en referentiekaders.
7
Bouwkostennota 2003
Vuistregels voor cliënten met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking* Basiskwaliteitseisen AWBZ-functie
Ruimteomschrijving
Minimale nuttige oppervlakte per m²
Opmerkingen
Verblijf individueel verblijf (een- of tweepersoonsappartement) Eenpersoonsappartement (verzorging, inclusief sanitair) Tweepersoonsappartement (verzorging, inclusief sanitair) zit-/slaapkamer eenpersoonsappartement verpleging
45 49 18 exclusief sanitair
kleinschalig groepsverblijf (tot 7 cliënten) zit-/ slaapkamer tweepersoonskamer (splitsbaar) huiskamer (excl. keuken) Badstretchertoegankelijke sanitaire ruimte
15 30 6 per plaats een per groep
afdelingsverblijf (tot 10 cliënten) Eenpersoonskamer tweepersoonskamer (splitsbaar) huiskamer (excl. Keuken) per bewoner Badstretchertoegankelijke sanitaire ruimte
15 30 4 een per groep
verblijfsareaal, algemeen totale oppervlakte voor zit-/ slaapkamer, huiskamer en zitjes
22 voor verpleging, per plaats
gemeenschappelijke verkeersruimten 1,1 m vrije doorgang
vrije toegangsbreedte tot verblijfsruimten vrije doorgangsbreedte verkeersruimten bewoners verblijven op meer dan 1 bouwlaag
1 beddenlift
2,0 m bij ganglengte van minimaal 8 m liftkooi 1,4 bij 2,4 m 1 lift per 60 cliënten
Persoonlijke verzorging en verpleging 20 bij meer dan 29
overlegruimte
cliënten op 1 locatie
Ondersteunende en activerende begeleiding zorgbadkamer (indien aanwezig)
Behandeling fysiotherapie oefenruimte ruimten fysiotherapie, incl. ADL oefenzaal
50 60 m² bij reactivering 200 bij ten minste 15 > 60
plaatsen voor reactivering bij reactivering
Maximale investeringskosten verpleging en verzorging per m2 bruto vloeroppervlakte (inclusief BTW, op prijspeil 1 januari 2003):
categorie
*
Voor nieuwe aanvragen*): Bedrag aan bouwkosten per bruto m2
Voor lopende aanvragen: Bedrag aan bouwkosten per bruto m2
Voor duiding van de begrippen en de context zie de huidige bouwmaatstaven en referentiekaders.
8
Bouwkostennota 2003
woonareaal verpleging woonareaal verzorging algemene voorzieningen / overige functies
€ 1.573,-€ 1.203,-€ 1.573,--
€ 1.639,-€ 1.255,-€ 1.598,--
9
Bouwkostennota 2003
Vuistregels voor cliënten met een psychiatrische aandoening of psychosociaal probleem* Basiskwaliteitseisen AWBZ-functie
Ruimteomschrijving
Minimale nuttige oppervlakte in m2
Opmerkingen
Verblijf individueel verblijf (1 of 2 cliënten)
woonareaal
Slaapkamer slaapkamer rolstoelgebruiker totaal woonareaal individueel verblijf
12 verslaving+ langdurige zorg 15 verslaving+ langdurige zorg conform reguliere verslaving+ langdurige zorg volkshuisvesting
kleinschalig groepsverblijf (3 tot 7 cliënten)
woonareaal
zit-/ slaapkamer zit-/slaapkamer rolstoeltoegankelijk sanitaire ruimten totaal woonareaal
12 15 1 per voorziening 3 rolstoeltoegankelijk: 5 m² 30 per plaats
afdelingsverblijf (8 tot 12 cliënten)
woonareaal
individuele zit-/ slaapkamer individuele zit-/ slaapkamer, rolstoelgebruik zit-/ slaapkamer langdurig klinisch verblijf (ook rolstoelgebruik en/ of oudere cliënt) Badstretchertoegankelijke sanitaire ruimte Verslavingszorg Kortdurende zorg GGZ Langdurige zorg GGZ
15 inclusief individueel sanitair 19 inclusief individueel rolstoeltoegankelijk sanitair
16 inclusief berging, exclusief sanitair
7 1 per afdeling 29 plus 6 (35)
inclusief zit-/slaapkamers, huiskamer, multifunctionele ruimte, rookruimte, keuken, bergruimten en teampost.
ondersteunende functies personeelsruimten, beheer en opleiding, civiele en technische dienst, per cliënt
Kortdurende zorg GGZ Verslavingszorg Langdurige zorg GGZ
6,2 bij 60 plaatsen plus 3,6 bij 32 plaatsen plus 4,2 bij 24 plaatsen
gemeenschappelijke verkeersruimten vrije doorgangbreedte verkeersruimte
Ondersteunende en activerende begeleiding activiteitenruimte in verblijfsareaal, recreatie en dagbesteding, per cliënt
1,8 m in besloten/ gesloten setting 2,5 bij gesloten verblijf per groep 1 ruimte
per cliënt Kortdurende zorg GGZ Verslavingszorg Langdurige zorg GGZ
3,2 bij 60 plaatsen plus 0,8 bij 32 plaatsen plus 7,3 bij 24 plaatsen
Kortdurende zorg GGZ Verslavingszorg Langdurige zorg GGZ Langdurige zorg GGZ Kortdurende zorg GGZ Verslavingszorg Separeerunit
3,1 plus 0,9 plus 1,3 3,4 7,1 11 PM
Behandeling medische, paramedische zorg en therapie, per cliënt therapie-/ behandelruimten, per cliënt
bij 60 plaatsen bij 32 plaatsen bij 24 plaatsen bij 40 plaatsen bij 60 plaatsen bij 32 plaatsen besloten/ gesloten setting
Maximale investeringskosten GGZ per m2 bruto vloeroppervlakte (incl. BTW, op prijspeil 1 januari 2003): categorie
*
Voor nieuwe aanvragen*): Bedrag aan bouwkosten per
Voor lopende aanvragen: Bedrag aan bouwkosten per bruto m²
Voor duiding van de begrippen en de context zie de huidige bouwmaatstaven en referentiekaders.
10
Bouwkostennota 2003
woonareaal verpleging woonareaal verzorging algemene voorzieningen / overige functies
bruto m² € 1.573,-€ 1.203,-€ 1.573,--
€ 1.639,-€ 1.255,-€ 1.598,--
2.2 Gevolgen van de gewijzigde bouwregelgeving Op 1 januari jl. zijn wijzigingen in de bouwregelgeving in werking getreden, die betrekking hebben op de Woningwet en het nieuwe Bouwbesluit. Een tweede pakket wijzigingen, waarvan de inwerkingtreding is beoogd in 2004, heeft betrekking op een verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving. Een derde pakket, voorzien in 2006, behelst een integrale herziening van de bouwregelgevi ng, waarbij onder meer de huidige bouwparagraaf van de Woningwet in een Bouwwet wordt ondergebracht. In deze Bouwkostennota 2003 zijn de kostenverhogende effecten van de wijziging in de bouwregelgeving voor de zorgbouw in kaart gebracht (zie ook Bijlage 1). De kostenverhogende effecten voor nieuw te bouwen woningen worden veroorzaakt doordat de minimale eisen voor de hoogte van plafonds en deuren zijn bijgesteld. Deze eisen zijn bedoeld ter waarborging van de toekomstwaarde, omdat de gemiddelde Nederlander steeds langer wordt. De wijzigingen van het Bouwbesluit betekenen voor de woningbouw een kostenstijging. Het ministerie van VROM heeft de hieraan verbonden meerkosten (excl. BTW, prijspeil januari 2002) als volgt becijferd: voor een tussenwoning € 2.000,-- tot € 3.000,--; voor een ruime twee-onder-één-kapwoning € 3.000,-- tot € 4.000,--. Afhankelijk van het type woning komt de kostenstijging daarmee overeen met € 20,-- tot € 30,-- per m². Voor de verzorgingshuizen zal het effect voor de kostennorm verwaarloosbaar zijn. In de Bouwkostennota 2002 is al rekening gehouden met een grotere verdiepinghoogte (gemiddeld 3,30 m, overeenkomstig verpleeghuizen) en is tevens rekening gehouden met de toepassing van rookmelders. Voor woningen in de sectoren geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en gehandicaptenzorg (GHZ) zal wel sprake zijn van een verhogend effect voor de bouwkostennorm. Voor deze voorzieningen wordt veelal gebruik gemaakt van standaardwoningbouw. Rekening houdend met het feit dat de woningen reeds worden voorzien van rookmelders, wordt dit effect geraamd op € 25,-- per m², inclusief extra afwerking en BTW, prijspeil januari 2003. De meerkosten hebben geleid tot een verhoging van de bouwkostennormen voor woningen in de sectoren GGZ en GHZ (zie hoofdstuk 4.2). De aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) voor niet voor bewoning bestemde gebouwen (Besluit van 22 oktober 2002) heeft voor de gezondheidszorg ook effect op de bouwkostennorm. Het ministerie van VROM heeft de meerkosten berekend op circa € 12,- per m². Deze kosten hebben geleid tot een verhoging van de bouwkostennormen voor alle sectoren (zie hoofdstuk 4.2). Brandveiligheidsvoorschriften Een belangrijk aandachtspunt in verband met de wijziging van het Bouwbesluit vormen de gewijzigde brandveiligheidsvoorschriften. In het nieuwe Bouwbesluit zijn maximale afmetingen van (sub)brandcompartimenten voor te bouwen instellingen vastgelegd. Dit heeft als consequentie dat oplossingen die eerst nog werden geaccepteerd, nu niet meer zijn toegestaan. In verband met de beperkte mate van zelfredzaamheid van bewoners en patiënten is met het oog op brandveiligheid gekozen voor een opdeling van verpleegafdelingen in relatief kleine compartimenten (subbrandcompartimenten). De deuren van patiëntenkamers moeten zelfsluitend en brandwerend worden uitgevoerd. Om de uit functioneel
11
Bouwkostennota 2003
oogpunt nadelige effecten van zelfsluitende deuren te vermijden, worden kostbare technische oplossingen toegepast. Technische maatregelen die frequent worden toegepast zijn deurdrangers die in actie komen bij brandalarm en sprinklersystemen. Volgens het nieuwe Bouwbesluit heeft een subbrandcompartiment een oppervlakte van maximaal 50 m². In de praktijk komt dit overeen met één cliënten- of beddenkamer. De meerkosten voor het realiseren van zelfsluitende deuren, installaties en brandwerende maatregelen bedragen € 1.250,-- per subbrandcompartiment. In sommige gevallen, met name in ziekenhuizen, wordt de toepassing van een sprinklerinstallatie vereist. Een sprinklerinstallatie wordt toegepast voor het opheffen van de indeling in brandcompartimenten in bijvoorbeeld verkeersruimten en atria. In geval de toepassing van een sprinklerinstallatie wordt vereist bedragen de meerkosten € 19,-- per m². Het effect van de meerkosten van de brandveiligheidsvoorzieningen kan voor alle sectoren worden geraamd op ten hoogste 1,2% van de bouwkostennormen, waarbij voor de sector ziekenhuizen is uitgegaan van een uitgebreid pakket aan voorzieningen waarin ook in toepassing van sprinklerinstallaties is voorzien. Zoals in hoofdstuk 4.2 is beschreven zijn de meerkosten voor alle brandveiligheidsvoorzieningen opgenomen in de bouwkostennormen per 1 januari 2003. De in het Bouwbesluit 2003 gestelde prestatie-eisen voor brandveiligheid geven problemen bij het functioneren van een zorginstelling onder normale bedrijfsomstandigheden. In 2002 is door TNO in opdracht van het ministerie van VWS (mede namens de ministeries van VROM en BZK) een onderzoek verricht, waarbij onder andere bestaande zorginstellingen zijn bezocht. Aan TNO was gevraagd een voorstel te formuleren voor mogelijke - in eerste instantie technische – alternatieven. Dit onderzoek is inmiddels afgerond, maar de publicatie van de resultaten heeft nog niet plaatsgevonden. Daar vanwege de beperkte omvang van het onderzoek geen algemene conclusies konden worden getrokken zal de Inspectie van VROM in de loop van 2003 een grotere steekproef nemen. Inmiddels is het Nederlandse Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA) bezig met de opzet van een landelijke databank voor ‘good practice’-voorbeelden voor brandveiligheidsvoorzieningen. In de kennisbank zullen voorbeelden worden opgenomen van gelijkwaardige oplossingen voor brandveiligheid. De kennisbank gaat naar verwachting het tweede kwartaal van 2003 in bedrijf en zal door iedereen geraadpleegd kunnen worden. Het Bouwcollege verkent de mogelijkheden om op dit gebied met het NIBRA samen te werken. Groot voordeel van een dergelijke databank is dat gelijkwaardige oplossingen landelijk geregistreerd zijn. Het is van belang om bij de voorbereiding van een bouwinitiatief in een vroege fase met de brandweer en met het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht contact te leggen over de brandveiligheidseisen. In overleg met de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) onderzoekt het Bouwcollege de mogelijkheden tot afstemming van de brandweereisen in de WZV-procedure. De praktijk zou zo moeten werken dat voor afgifte van de bouwvergunning overleg is gevoerd tussen de initiatiefnemer en de brandweer.
12
Bouwkostennota 2003
2.3 Aanbestedingsbeleid In de voorgaande Bouwkostennota’s is ingegaan op alternatieve aanbestedingsvormen en zijn aanbevelingen gedaan ter verbetering van de aanbestedingsprocedure. Aanleiding daartoe vormde vooral de overspannen marktsituatie en de tegenvallende aanbestedingsresultaten. Thans vallen de aanbestedingsresultaten weer mee. Het aanbestedingsbeleid blijft echter sterk in de belangstelling staan. Dit thans vooral als gevolg van het op 12 december 2002 uitgebrachte rapport “De bouw uit de schaduw” van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid. De Parlementaire Enquête Bouwnijverheid De Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid constateert in haar rapport ernstige onregelmatigheden in de bouwnijverheid. De commissie stelt dat op grote schaal werd gehandeld in strijd met elementaire eisen die het Europese en nationale recht aan een gezond economisch verkeer stellen. Afspraken over marktverdeling en prijsstelling bleken geen incident, maar hebben systematisch plaatsgevonden. In haar rapport doet de commissie een groot aantal aanbevelingen. Aan enkele punten die direct voor aanbesteders van belang zijn willen we aandacht besteden. Aanbestedende diensten moeten naar de mening van de commissie zelf meer marktwerking stimuleren. De commissie doelt daarbij op de wijze van aanbesteden (openbaar), het hanteren van redelijke selectiecriteria in relatie tot de aard en omvang van het werk, het niet nodeloos verhogen van de kosten van inschrijvers en de melding van vermoedens van onregelmatigheden aan de NMa. Voor standaardwerken 1) stelt de commissie dat in beginsel de laagste prijs het gunningscriterium moet zijn. In dergelijke gevallen moet de opdrachtgever precies zijn wensen en eisen kunnen kwantificeren en kwaliteitsaspecten kunnen definiëren. Voor het uitbetalen van rekenvergoedingen door de overheid (zoals in het UAR 2001 is beschreven) kan naar het oordeel van de commissie geen sprake zijn. Bij complexe en innovatieve projecten zouden echter wel ontwerpvergoedingen kunnen worden betaald. Verder heeft de commissie een voorkeur voor het schrappen van de verplichting om aanbestedingsgeschillen aan de Raad van Arbitrage voor te leggen. In plaats daarvan staat de gang open naar de rechter. De andere aanbevelingen van de commissie hebben vooral een beleidsmatig karakter en richten zich op zowel wijzigingen van de wet- en regelgeving als op gedragsverandering van de bij de aanbesteding betrokken partijen. De kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid is met brief van 24 maart 2003 aan de Tweede Kamer voorgelegd. Het kabinet stelt hierin dat “de commissie met haar rapport de basis heeft gelegd voor een herstel van de verhoudingen tussen de overheid en het bouwbedrijfsleven. Niet alleen omdat de bouw uit de schaduw is gehaald, maar ook omdat er bruikbare aanbevelingen zijn gedaan om te komen tot een vorm van ‘nieuwe zakelijkheid’”. Het kabinet geeft aan dat de overheid zijn rol van opdrachtgever verder zal professionaliseren. Hiervoor zijn in de reactie voorstellen gedaan. Zo komt er onder meer een wettelijk kader voor de overheidsaanbestedingen, worden de bestaande Uniforme Aanbestedingsreglementen nog in 2003 vervangen en zal een kenniscentrum informatie over vormen van aanbesteding toegankelijk maken voor de gehele overheid (zie ook de paragraaf ‘cahier’). De Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid heeft zich bij de bepaling van de te onderzoeken Cbz: Dit geldt in de regel voor de voor de bouwwerken in de gezondheidszorg
13
Bouwkostennota 2003
ministeries beperkt tot de zogenoemde ‘bouwministeries’. Naar aanleiding van vragen in de Tweede Kamer heeft de regering geantwoord dat het ministerie van VWS niet tot de bouwministeries wordt gerekend en derhalve niet in het onderzoek betrokken is. Ook is door de kamer gevraagd of gebouwen in de gezondheidszorg Europees moeten worden aanbesteed. Op deze vraag is door de regering geantwoord dat de aanbesteding van intramurale zorginstellingen onder de reikwijdte van de Wet ziekenhuisvoorzieningen valt. Het hiervoor gebruikte aanbestedingsbeleid ligt vast in de circulaire van de minister van VWS van 23 december 1996, die is verlengd bij circulaire van 23 september 2002. Cahier “Handreiking voor het aanbesteden van werken” In de Bouwkostennota 2002 is melding gemaakt van de voorbereiding van een afzonderlijke publicatie waarin het gehele aanbestedingsbeleid is beschreven. Deze publicatie is in het najaar van 2002 in concept gereed gekomen. Met de uitgave is echter gewacht tot de afronding van de parlementaire behandeling van het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid. Het cahier “Handreiking voor het aanbesteden van werken” is eind juni 2003 door het bureau van het Bouwcollege gepubliceerd. Met het cahier wil het Bouwcollege aanbesteders suggesties en handreikingen doen en ervaring en kennis met (toekomstige) aanbesteders delen. Mede op deze wijze wil het Bouwcollege invulling geven aan zijn expertisefunctie op het gebied van het aanbesteden in de zorg. In het cahier wordt aan de hand van de beantwoording van een vijftiental vragen het aanbestedingsproces in beeld gebracht. Met enige casuïstiek uit de uitvoeringspraktijk wordt tevens gewezen op valkuilen. In het cahier zijn aanbevelingen voor verbetering van de aanbestedingsprocedure gedaan. De belangrijkste daarvan zijn hieronder weergegeven. 1.
2.
3.
4.
5.
6
Uitgangspunt is dat op basis van bestek en tekeningen wordt aanbesteed. Dit houdt in dat ook indien de vergunning ex WZV op basis van een ingediend schetsontwerp (DO) wordt verleend, verder gegaan wordt met de bouwvoorbereidings- of besteksfase. Het opstellen van een bestekvolgende begroting maakt van deze bouwvoorbereiding deel uit. Deze begroting is niet alleen nodig voor een gedegen raming van de investeringskosten, maar ook voor een goede vergelijking met de inschrijfbegrotingen. De vraagstelling aan aannemers en installateurs wordt aanmerkelijk vereenvoudigd en verbeterd door toevoeging van hoeveelheden- of meetstaten. Dit komt de kwaliteit van de bouwvoorbereiding ten goede en voorkomt onder meer de voor de inschrijvers tijdrovende en daarmee kostbare bepaling van hoeveelheden. Teneinde discussie over de hoeveelheden tijdens de uitvoering te vermijden verbindt de aannemer zich voor gunning aan deze hoeveelheden. De laagste inschrijver zal dan wel de gelegenheid moeten krijgen de genoemde hoeveelheden op juistheid te toetsen. Het voor de bouw van ziekenhuisvoorzieningen vigerende aanbestedingsbeleid is gebaseerd op het systeem van vrije mededinging en openbaarheid van handelen. In dat kader verdient een openbare aanbesteding of een aanbesteding met voorafgaande selectie aanbeveling. Het is belangrijk dat de bekendmakingen, de aankondigingen en de uitnodigingen tot inschrijving, gezien de verstrekkende gevolgen daarvan voor het verdere verloop van de aanbestedingsprocedure, met grote zorgvuldigheid worden opgesteld. Het Adviescentrum Aanbestedingen Burgerlijke en Utiliteitsbouw te Nieuwegein heeft voor de bekendmakingen modellen en checklists opgesteld (zie www.acabenu.nl ) De in de bekendmaking en aankondiging genoemde criteria behoren objectief en eenduidig te zijn opgesteld en in redelijke verhouding te staan met de aard en omvang van het werk. In zijn algemeenheid moet worden gewaakt voor het hanteren van te zware omzet- en ervaringseisen.
14
Bouwkostennota 2003
7. 8.
Specifieke ervaring in de gezondheidszorg is als selectiecriterium niet zeer relevant. Het uitgangspunt van vrije mededinging zou met een dergelijke wijze van selecteren geweld worden aangedaan. Op basis van een goed bestek kunnen ook andere aannemers op het werk inschrijven. Met nadruk is te vermelden dat de aanbesteder niet tot gunning kan overgegaan indien het inschrijfbedrag, na onderhandeling, het in de WZV-vergunning vastgestelde budget te boven gaat. Voor een goede (objectieve) en snelle beslissing over aanbestedingsgeschillen verdient het aanbeveling de geschillen, in afwijking van het gestelde in het UAR, aan de rechter voor te leggen.
Vragen over het aanbesteden kunnen eventueel aan het Bouwcollege worden gesteld via het e-mailadres
[email protected]. Ze worden zo mogelijk direct beantwoord.
15
Bouwkostennota 2003
2.4 Budgettair bouwen en aanbesteding kleine projecten Inleiding Op 29 januari 2002 heeft de Commissie terugdringing administratieve lasten zorgsector (Commissie De Beer) haar eindrapport ‘Minder regels, meer zorg’ uitgebracht. Een van de opdrachten van de commissie, was voorstellen te doen om de administratieve lasten bij het bouwen in de gezondheidszorg terug te dringen. Over twee voorstellen van de Commissie, die zij binnen korte termijn uitvoerbaar acht, is het Bouwcollege met brief d.d. 3 mei 2002 door de Minister van VWS gevraagd een uitvoeringstoets uit te brengen. Het betreft het bevorderen van budgettair bouwen en het vereenvoudigen van de aanbestedingsprocedures voor kleine projecten. Daarnaast heeft de Commissie De Beer voorgesteld om de mogelijkheden van elektronische datauitwisseling tussen gezondheidszorginstellingen en het Bouwcollege te bevorderen. In eerdergenoemde brief d.d. 3 mei 2002 verzocht de Minister van VWS het Bouwcollege een signaleringsrapport over elektronische data-uitwisseling uit te brengen. Budgettair bouwen Het Bouwcollege heeft in zijn uitvoeringstoets over budgettair bouwen aangegeven de deregulerende werking van budgettair bouwen te onderschrijven en voorstander te zijn van een verdere deregulering door bevordering van budgettair bouwen. Budgettair bouwen vormt een belangrijke stap in de richting van vermindering van administratieve lasten voor instellingen. Dit neemt niet weg dat er ook risico's zijn verbonden aan budgettair bouwen. De voordelen voor instellingen bij budgettair bouwen bestaan uit meerdere componenten: in de eerste plaats meer eigen verantwoordelijkheid en het wegvallen van afhankelijkheid van besluitvorming van derden; bijkomende voordelen zijn de vermindering van de administratieve lasten en enige tijdwinst. De administratieve lastenvermindering bij de instellingen is bij budgettair bouwen gelegen in het feit dat aanbestedingsresultaten en meer- en minderwerken niet ter goedkeuring hoeven te worden voorgelegd. Verder hoeft de instelling maar een keer per half jaar in plaats van een keer per kwartaal te rapporteren over de bouw. Doordat men niet afhankelijk is van, respectievelijk niet hoeft te wachten op besluitvorming van derden, kan tijdwinst behaald worden. Daarnaast kan er sprake zijn van een financieel voordeel indien de eindkosten binnen het vergunningsbudget blijven. Daarentegen ontstaat voor de instelling een risico omdat tegenvallende aanbestedingsresultaten en tijdens de uitvoering noodzakelijk gebleken meerwerken niet meer in de nacalculatie kunnen worden betrokken. Verder lijken ook de vele voorwaarden die VWS in de circulaire van 30 augustus 1996 heeft opgenomen voor instellingen een belemmering te vormen om voor budgettair bouwen te kiezen. Het Bouwcollege komt in zijn uitvoeringstoets tot de conclusie dat de verplichting tot budgettair bouwen kan blijven gelden voor die gevallen, waarin het thans ook is voorgeschreven: projecten vergelijkbaar met woningbouw, grondverwerving en verzorgingshuizen. Daarnaast wordt een uitbreiding van de verplichting voorgesteld voor projecten met een investeringsbedrag lager dan € 1,5 mln. Dit zal bijdragen aan de beoogde deregulering en de vermindering van de administratieve lasten. Voor deze projecten zijn bovendien de risico’s voor de instellingen, zoals een analyse heeft uitgewezen, beperkt. Er wordt voorgesteld over enkele jaren een evaluatie te houden en te bezien of een verdere verruiming mogelijk is. Het systeem van budgettair bouwen wordt niet toepasbaar geacht voor de sloop van ziekenhuisvoorzieningen. Verder is budgettair bouwen in beginsel toepasbaar op ieder bouwinitiatief. Nadrukkelijk zij gesteld dat het de verantwoordelijkheid van de instelling is hiervoor al dan niet te kiezen.
16
Bouwkostennota 2003
Behoudens voor projecten met een investeringsbedrag lager dan € 1,5 mln. beoogt het Bouwcollege budgettair bouwen slechts te stimuleren, maar wil het budgettair bouwen niet verplicht stellen. Bovendien heeft het Bouwcollege de Minister van VWS in overweging gegeven de mogelijkheden voor budgettair bouwen te limiteren, dit in verband met de verantwoordelijkheid voor de algemene middelen en ter beperking van de financiële risico’s voor instellingen. Met name zou voor complexe projecten, projecten met een lange looptijd en/of ingrijpende renovaties van budgettair bouwen moeten worden afgezien. Ter stimulering van het gebruik van het systeem van budgettair bouwen is op basis van onderzoek van het Bouwcollege naar meerwerk aanbevolen het percentage voor de rubriek 6.1 ‘programma- en bestekswijzigingen’ te verhogen van 2% naar 4%. Bovendien heeft het Bouwcollege aanbevolen om geen specifieke indieningsvereisten bij verzoeken tot budgettair bouwen voor te schrijven. Met brief van 28 februari 2003 heeft de Minister van VWS aangegeven in te kunnen stemmen met de voorstellen van het Bouwcollege en deze te beschouwen als een eerste stap in de richting van een meeromvattend beleid van budgettair bouwen. Over dit te vormen beleid zal nog overleg plaatsvinden tussen het ministerie en het Bouwcollege. Aanbesteden kleine projecten Ter bevordering van vrije mededinging en openbaarheid van handelen heeft het Bouwcollege in zijn uitvoeringstoets onder meer de voorkeur uitgesproken voor het houden van openbare aanbestedingen en is voorgesteld de aanbesteding te baseren op bekende hoeveelheden, hetgeen kan leiden tot een verbetering van zowel de bouwvoorbereiding als de vraagstelling aan de inschrijvers. Daarnaast kan ook nog ruimte worden geboden voor de thans in de vergunningsvoorwaarden genoemde onderhandse aanbesteding en de aanbesteding met voorafgaande selectie. Een verbetering van de marktwerking door het houden van openbare aanbesteding wordt eveneens door de Enquêtecommissie bouwnijverheid aanbevolen. Het vigerende aanbestedingsbeleid is ook van toepassing op de ‘kleine projecten’. Juist voor deze kleine projecten is een groot aantal uitvoerende partijen in staat de werken op basis van bestek en tekeningen uit te voeren, en kan de marktwerking voor deze werken een positief effect hebben. De mede op de resultaten van de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid afgestemde aanbevelingen zouden in de gezondheidszorg in principe moeten gelden voor alle initiatieven, inclusief de meldingen. De Minister heeft nog niet gereageerd op de voorstellen van het Bouwcollege inzake aanbesteding kleine projecten. Elektronische data-uitwisseling Op 18 november 2002 heeft het Bouwcollege het signaleringsrapport ‘elektronische data-uitwisseling’ uitgebracht. Het Bouwcollege onderschrijft hierin - in navolging van de Commissie De Beer - het belang van het toepassen van ICT ten behoeve van het realiseren van administratieve lastenverlichting. In het rapport wordt aanbevolen om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen die tot een verlichting van de administratieve lastendruk bijdragen. Deze maatregelen betreffen: het indienen van aanvraagformulieren per e-mail; het elektronisch indienen van bijlagen op CD-rom; het toezenden van informatie in enkelvoud. Hiermee zou het mogelijk moeten worden om bijvoorbeeld een aanvraag die bestaat uit vijf omvangrijke pakketten te reduceren tot één document (per e-mail), met eventueel een CD-rom met bijlagen. Door middel van een aanpassing van de Regeling toestemmingsprocedures WZV door het ministerie van VWS zouden deze maatregelen eenvoudig kunnen worden ingevoerd. Andere ICT-ontwikkelingen, zoals het gebruik van zogenaamde intelligente formulieren en web-enabling, zijn minder eenvoudig in te voeren. Bovendien moeten daarover vooraf afspraken met instellingen worden
17
Bouwkostennota 2003
gemaakt. Verder zouden deze ontwikkelingen pas verder kunnen worden uitgewerkt, wanneer hiervoor (extra) budget beschikbaar wordt gesteld. Met brief van 7 januari 2003 heeft de Minister van VWS gereageerd op het signaleringsrapport. De Minister geeft aan van harte in te stemmen met het voorstel om het indienen van informatie te vereenvoudigen door het gebruik van e-mail en/of CD-rom te bevorderen. Echter, de Minister vraagt bij de daartoe te nemen maatregelen ook uitdrukkelijk rekening te houden met de (technische) mogelijkheden die instellingen en hun adviseurs hebben en met de vraag of de kosten die zij dienen te maken met het elektronisch indienen van WZV-aanvragen en overige informatie, opwegen tegen de besparing op de inspanning die de papieren indiening vergt. Naar aanleiding van de reactie van de Minister is het Bouwcollege inmiddels van start gegaan met het voorbereiden van concrete maatregelen die de elektronische data-uitwisseling verder zullen bevorderen.
18
Bouwkostennota 2003
2.5 Aanbesteden met hoeveelheden Ter bevordering van vrije mededinging en openbaarheid van handelen heeft het Bouwcollege in zijn uitvoeringstoets “budgettair bouwen / aanbesteding (kleine projecten)” d.d. 13 januari 2003, onder meer voorgesteld de aanbesteding te baseren op bekende hoeveelheden materiaal, zodat iedere inschrijver over dezelfde basisgegevens beschikt. Dit kan leiden tot een verbetering van zowel de bouwvoorbereiding als de vraagstelling aan de inschrijvers. In de Bouwkostennota’s 2001 en 2002 is deze aanbeveling ook gedaan. De huidige wijze van prijsvorming in de bouw is inefficiënt. Het zou de transparantie en objectiviteit ten goede komen als een hoeveelhedenbegroting met de bestekstukken zou worden meegestuurd. Dit is een technische oplossing om het aanbestedingsproces te vereenvoudigen (en geen procedurele). Om het werken met bekende hoeveelheden nader te bezien is aan een bouwkostenadviseur opdracht verstrekt om de voor- en nadelen van dergelijk nieuw systeem in kaart te brengen. Ook wordt door het Bouwcollege over dit onderwerp overleg gevoerd met de Nederlandse Vereniging van Bouwkostendeskundigen (NVBK). De hoeveelheden worden in het buitenland veelal door of namens de aanbestedende partij verstrekt. Ook in Nederland bij de Grond-, Weg- en Waterbouw (RAW bestek) is dit de gebruikelijke werkwijze. Uit ervaring in het buitenland blijkt, dat er tijdens de uitvoeringsfase toch nog veel tijd aan wordt besteed en daarmee kosten gemaakt, vanwege de verschillen tussen opgegeven en werkelijke hoeveelheden. Ons voorstel gaat er daarom vanuit dat vóór opdrachtvertrekking de aannemer die het werk krijgt gegund, de hoeveelheden accordeert. Een arbeidsintensief onderdeel van een inschrijfbegroting is dat in het huidige Nederlandse systeem voor de Burger & Utiliteitsbouw iedere inschrijver zelfstandig de volledige begroting in STABU volgorde gaat uitschrijven en alle hoeveelheden moet bepalen. De begrotingskosten zijn circa 0,4% van de aanneemsom. Ongeveer 70% daarvan wordt besteed aan het uitschrijven van de onderlegger en het bepalen van de hoeveelheden. De overige kosten worden besteed aan het aanvragen van offertes voor de diverse onderdelen, het maken van de planningen, het opstellen van de begroting voor de algemene bouwplaatskosten (ABK), etc. Door te kiezen voor een andere methode van kostenbepaling kunnen zowel aannemers als architecten veel tijd besparen. Nu doen zij bij een aanbesteding in hoge mate hetzelfde werk. De aannemer maakt een inschrijfbegroting, de architect maakt een directiebegroting. Beide begrotingen zijn echter in principe gebaseerd op dezelfde documenten, namelijk bestek en tekeningen. Voor beide begrotingen moeten dezelfde werkzaamheden worden verricht; het maken van de hoeveelhedenbegroting. Een reductie van de transactiekosten kan tot stand worden gebracht als de opdrachtgever opdracht geeft aan de architect of aan de bouwkostenadviseur om deze werkzaamheden uit te voeren. In deze situatie wordt op basis van alle bij de aanvraag horende en voor de prijsvorming noodzakelijke documenten een begroting samengesteld. Deze begroting dient dan meerdere doelen. In afgeprijsde vorm is het de directiebegroting, in niet afgeprijsde vorm gaat deze als hoeveelhedenbegroting naar de aannemers. De werkzaamheden van de inschrijver zijn dan beperkt tot het afprijzen van de aangeleverde begroting en de uitvoeringaspecten. Na de aanbesteding heeft de laagste inschrijver gedurende een vooraf afgesproken periode de gelegenheid
19
Bouwkostennota 2003
de hoeveelheden te controleren en hier overleg over te voeren. Hoeveelheidverschillen worden gecorrigeerd op de inschrijfsom. Indien hier overeenstemming over is bereikt wordt de aanneemsom vastgesteld. Alle voor- en nadelen zijn na de overeenstemming (accorderen) en de opdracht voor rekening en risico van de aannemer. Deze werkwijze heeft voor alle partijen voordelen. Taken komen te liggen waar ze horen, juiste calculaties en een volledige planuitwerking door architecten en adviseurs. De huidige verantwoordelijkheid van de architect voor zowel het programma van eisen als het budget verandert niet. De vergelijking tussen de directie- en aannemersbegrotingen is objectiever door hun grote onderlinge gelijkenis van de begrotingsstructuur. In het voorstel worden de hoeveelheden dus een keer bepaald en alleen door de laagste inschrijver gecontroleerd. De aannemer heeft hierbij een redelijke zekerheid over de juistheid van de hoeveelheden. Aannemers maken minder kosten om tot een begroting te komen wat tot scherpere prijsvorming kan leiden. Natuurlijk zijn er ook nadelen verbonden aan het systeem. Wanneer de hoeveelhedenbegroting onzorgvuldig is voorbereid kan de opdrachtgever bij het overleg over het accorderen van de hoeveelheden geconfronteerd worden met prijsverhogingen. In dit systeem zal de architect of de bouwkostenadviseur nauwkeuriger en gedetailleerder moeten werken. Het accorderen van de hoeveelheden na de besteding door de aannemer kan, ondanks zeer kleine verschillen, veel werk met zich meebrengen. Een gestructureerde werkmethode en inzichtelijke hoeveelhedenstaten kan dit grotendeels voorkomen. Bij contractering van een bouwkostenadviseur t.b.v. de hoeveelhedenbegroting, zal er vooraf afgewogen moeten worden of daarmee de inhoud en omvang van de architect en overige adviseurs wordt gewijzigd, dan wel dat deze werkzaamheden volledig additioneel zijn t.o.v. ontwerpwerkzaamheden. In het geval dat de partijen betrokken bij het bouw voorbereidingsproces hun eigen ramingen en begrotingen maken kan hij wellicht volstaan met een second opinion. In andere gevallen zal hij zelf de werkzaamheden moeten verrichten. Over het onderwerp is gepubliceerd1) door de Nederlandse Vereniging van Bouwkostendeskundigen (NVBK). Ook de voorzitter van de NVBK bepleit dezelfde methode met een hoeveelhedenbegroting t.b.v. een efficiënte aanbesteding. Hij stelt, dat uitgaande van een gereed zijnde directiebegroting het heel eenvoudig is om een hoeveelhedenstaat mee te sturen met de bestekstukken. Dit bespaart de aannemer veel calculatietijd. In die tijd kan hij doen waar vaak onvoldoende tijd voor is, te weten nadenken over de maakbaarheid van het werk: de risico’s, de inzet van materieel, een gedegen planning, etc. Aanbevelingen: In overleg met de NVBK een model hoeveelhedenstaat ontwikkelen die aansluit bij de Nederlandse bouwpraktijk alsmede een procedure voor het dat geval dat er discussie over de hoeveelheden ontstaat.
1
)
Het organiseren van enkele experimenten met aanbesteding op basis van hoeveelheden in overleg met
Bouwmarkt oktober 2002
20
Bouwkostennota 2003
potentiële opdrachtgevers in de gezondheidszorg.
21
Bouwkostennota 2003
2.6 Contractvorming ten behoeve van de bouwvoorbereiding Het Bouwcollege heeft dankzij de individuele planbeoordeling en de bouwbegeleiding kennis van de contractvorming tussen instellingen (opdrachtgevers) en adviseurs en architecten. Een niet optimale contractvorming blijkt in de praktijk grote gevolgen te hebben voor de kwaliteit van het werk en het verloop van het bouwproces. Voorbeeldovereenkomsten in de bouw Het bovenstaande is geen nieuw gegeven. Met schrijven van 18 mei 1998 heeft het College voor ziekenhuisvoorzieningen de Minister de uitvoeringstoets “Voorbeeldovereenkomsten in de bouw” voorgelegd. Hiermee heeft het College, daarbij ondersteund door externe deskundigen, uitwerking gegeven aan het verzoek van de Minister om standaardcontracten/toetsingskaders op te stellen, waarin de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende (opdracht)partijen in de bouw adequaat wordt geregeld. In de uitgewerkte voorbeeldovereenkomsten is uitgegaan van de gebruikelijke organisatievorm bij grotere projecten in de gezondheidszorg, te weten: de combinatie van projectmanagement en een team van adviseurs die verantwoordelijk zijn voor de bouwvoorbereiding en die vervolgens de uitvoerende aannemerspartijen voor de realisatie van een project aanzoeken. De door het College uitgewerkte voorbeeldovereenkomsten hebben betrekking op de partijen in de voorbereidende fase. Het rapport met de voorbeeldovereenkomsten, die primair zijn bedoeld voor opdrachtgevers in de gezondheidszorg, is verkrijgbaar bij het Bouwcollege (rapportnummer 456), of kan van de website worden gedownload. De indruk bestaat dat de Voorbeeldovereenkomsten nog onvoldoende in de praktijk bekend zijn en dientengevolge nog (te) weinig worden toegepast. Financiële kader Het financiële kader voor de contractvorming voor de bouwvoorbereiding en de bouwbegeleiding, is verwoord in hoofdstuk 4.5 van deze Bouwkostennota en in de circulaire “Bekendmaking beleid verrekening planontwikkelingskosten” van 16 juni 1995 (geactualiseerd 15 november 2002). Tot op heden geldt dat, onder de rubriek directiekosten, maximaal 14% van de bouwkosten voor de bouwvoorbereiding en bouwbegeleiding kan worden goedgekeurd. Voor de goede orde zij vermeld dat de honoraria en vergoedingen voor architecten en adviseurs binnen het hierboven genoemde kader onderhandelbaar zijn. Dit houdt in dat niet zonder meer hoeft te worden ingestemd met de berekeningswijze van de honoraria die in de standaardregelingen (zoals de SR voor de architecten en de RVOI voor de adviseurs) zijn opgenomen.. Aandachtspunten bij de contractvorming Hoewel in sommige situaties ‘alternatieve contractvorming’ niet wordt uitgesloten, is - zoals ook bij het aanbestedingsbeleid is vermeld – uitgangspunt dat op basis van bestek en tekeningen wordt aanbesteed, bij voorkeur openbaar of met voorafgaande selectie. De contracten met adviseurs en architecten moeten daarin voorzien. De afgifte van de WZV-vergunning vindt sinds enige tijd meestal plaats op basis van het schetsontwerp (definitief ontwerp, D.O.). De facultatieve goedkeuringsfase “Bestedingsgerede stukken” wordt nog maar zelden toegepast (bijvoorbeeld bij grote of complexe projecten). Hiermee is een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verkorting van de proceduretijd. Indien de WZV-vergunning gelijktijdig met de goedkeuring
22
Bouwkostennota 2003
van het schetsontwerp wordt afgegeven, moet de ‘bouwvoorbereiding’ echter nog wel verder worden uitgevoerd en afgerond. Eerst daarna kan worden overgegaan tot de aanbestedingsprocedure. De bouwvoorbereiding wordt als volgt gedefinieerd: De werkzaamheden voor de fase bouwvoorbereiding omvatten het nauw vastleggen van het bouwproject op een zodanige wijze, dat het uitvoeringscontract kan worden gesloten en dat kan worden voldaan aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de gegevensverstrekking bij de aanvang van het werk, met als resultaat: a. de benodigde bestekken met de voor de prijs- en contractvorming benodigde tekeningen en overige specificaties; b. begrotingen in relatie tot de besteksverdeling (bestekvolgend). Het bovengenoemde uitwerkingsniveau geldt niet alleen voor de bouwkundige voorzieningen, maar wordt ook voor de installatietechnische werken noodzakelijk geacht. Het verdient nadrukkelijk aanbeveling om de ten behoeve van de bestekvolgende begrotingen berekende hoeveelheden als hoeveelheid- of meetstaat in het kader van de gegevensverstrekking bij aanbesteding toe te voegen. Gezien het grote belang van betrouwbare kostenramingen in de diverse planstadia, verdient het tevens aanbeveling om professionele kostendeskundigen bij de bouwvoorbereiding te betrekken. Uiteraard is het van belang dat de contracten volledig en eenduidig zijn en dat het totale pakket van contracten één coherent geheel vormt, waarbij vaagheden en dubbelingen in taken en bevoegdheden zijn uitgesloten en risico’s voor de opdrachtgever zo veel mogelijk zijn beperkt. Het voert echter te ver om alle daarmee samenhangende aanbevelingen in dit hoofdstuk te behandelen. Cahier Het bureau van het Bouwcollege werkt momenteel aan een cahier dat specifiek op de contractvorming ten behoeve van de bouwvoorbereiding betrekking zal hebben. Dit cahier wordt naar verwachting eind 2003 uitgegeven. In de handreiking zal onder andere aan de hand van casuïstiek worden gewezen op mogelijke valkuilen bij het contracteren en zullen tegelijk aanbevelingen worden gedaan voor optimalisering van de contractvorming. De Nieuwe Regeling De inhoud van de contracten met architecten en adviseurs wordt momenteel in hoge mate bepaald door de “Standaard rechtsverhouding opdrachtgever – architect” (de SR) en de “Regeling voor de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieur” (de RVOI). De BNA en ONRI zijn inmiddels twee jaar aan de slag om beide regelingen grondig te herzien en in elkaar te schuiven tot één nieuwe regeling (bekend onder de projectnaam “De Nieuwe Regeling”, de DNR). De inwerkingtreding van de DNR zal naar verwachting eind dit jaar plaatsvinden. Het Bouwcollege zal deze ontwikkeling nauwlettend volgen en in het aangekondigde cahier opnemen.
23
Bouwkostennota 2003
2.7 Dubo- en energiebesparende maatregelen Duurzaam Bouwen In juli 2002 is het signaleringsrapport “Duurzaam bouwen tweede fase” aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangeboden. In dit rapport is aangegeven hoe het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen in de gezondheidszorg kan worden geïmplementeerd en welke partijen daarbij betrokken zijn. De belangrijkste aanbevelingen in het signaleringsrapport waren dat de zorginstellingen in een ‘ambitienotitie' zouden aangeven wat hun intenties voor duurzaam bouwen waren en vervolgens in het langetermijnhuisvestingsplan (LTHP) zouden vastleggen op welke wijze die intenties in de huisvesting gestalte zouden krijgen en welke maatregelen in het kader van duurzaam bouwen worden uitgevoerd. Er is in de uitvoeringstoets onderscheid gemaakt in vaste maatregelen, die standaard in de bouw worden toegestaan, en variabele maatregelen, waarbij weer onderscheid kan worden gemaakt tussen variabele maatregelen zonder, en variabele maatregelen met meerkosten. Voor de financiering van deze laatste maatregelen is in het signaleringsrapport voorgesteld een toeslag op de bouwkostennormen van 3% tot 5% toe te staan. De Minister van VWS heeft in een reactie op het signaleringsrapport aangegeven dat duurzaam bouwen (DuBo) kabinetsbeleid is waarvoor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu verantwoordelijk is. Hij acht het vanzelfsprekend dat dit pakket onderdeel gaat vormen van de prestatieeisen in de zorg, voorzover deze maatregelen geen extra huisvestings- en/of exploitatielasten veroorzaken. Ten aanzien van de maatregelen die alleen kunnen worden uitgevoerd als het budget wordt verruimd, heeft de minister echter aangegeven dat, gezien de huidige economische situatie en het belang om de beperkte financiële ruimte bij voorrang te besteden aan het realiseren van extra capaciteit in de zorg, niet kan worden ingestemd met DuBo-maatregelen die de huisvestingskosten verhogen. Om de doelmatigheid van de uit te voeren DuBo-maatregelen juist te beoordelen zou moeten worden uitgegaan van de reële kosten voor de betreffende zorgsector. Het rekenmodel GreenCalc zou hiervoor kunnen worden ingezet om de effectiviteit en de milieuprestatie van een gebouw te kunnen berekenen. Voorts meent de minister dat het implementatietraject voor de overige maatregelen in samenwerking met NOVEM, een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, en andere organisaties reeds kan worden gestart. In het verlengde van dit verzoek werkt het Bouwcollege thans mee aan workshops, georganiseerd door NOVEM, de Nederlandse Vereniging voor technisch facilitair management ( NVTG) en externe DuBoadviseurs om de kennis over te dragen op facilitair managers in de zorg en adviesbureaus werkzaam in de zorg. In het najaar van 2003 zullen de resultaten van deze workshops tijdens een studiedag, die in het teken zal staan van duurzaamheid, worden gepresenteerd. Energiebesparing Vanaf 1992 heeft de overheid in het kader van het energiebesparingsbeleid met een groot aantal sectoren, waaronder de zorgsector, een meerjarenafspraak (MJA) gemaakt over de verbetering van de energieefficiency. In tegenstelling tot de positieve resultaten in bijvoorbeeld de industriële sector heeft de intramurale zorgsector de MJA-doelstelling niet gerealiseerd. In januari 2001 heeft het Bouwcollege een uitvoeringsrapport inzake energie-efficiency aan de Minister van VWS uitgebracht. Daarin is nader ingegaan op de factoren die een rol spelen bij het bepalen van het energiebudget, de energiebehoefte, het energiegebruik, de invloed van energiebesparende maatregelen en gedragsinvloeden, institutionele belemmeringen en mogelijke stimulerende maatregelen. Een van de conclusies was dat een normatief systeem voor het energiegebruik per instelling niet haalbaar zou zijn. De nieuwe meerjarenafspraken (MJA2) die het Ministerie van Economische Zaken thans met 13 sectoren
24
Bouwkostennota 2003
(waaronder individuele grote bedrijven, branches en bevoegd gezag) heeft afgesloten, richt zich op energieefficiency en op zogenaamde verbredingsthema’s, zoals duurzame energie. Hierbij wordt een nauwe relatie gelegd met de milieuvergunningverlening. De MJA2 heeft een looptijd van twaalf jaar, verdeeld in drie perioden van vier jaar. Aangesloten bedrijven verplichten zich onder meer tot het volgende: elke vier jaar maakt het bedrijf een energiebesparingsplan (EBP) in overleg met het Bevoegd Gezag. In het EBP beschrijft het bedrijf welke maatregelen worden genomen; binnen twee jaar na deelname heeft het bedrijf een systeem van energiezorg volgens de NOVEMreferentie; jaarlijks rapporteert het bedrijf aan het Bevoegd Gezag, NOVEM en de brancheorganisatie over de uitvoering van het EBP en de implementatie van energiezorg. Indien aan de MJA2 wordt deelgenomen, wordt tevens voldaan aan de eisen die door de vergunning-verlener van het betreffende Bevoegd Gezag (meestal de gemeente) in het kader van de Wet milieubeheer worden gesteld. Veel van de MJA2-verplichtingen zijn reeds in de milieuvergunning opgenomen. Verder geeft NOVEM de deelnemende bedrijven steun bij het ontwikkelen van een EBP. Een van de onderzoeken die eens in de vier jaar kunnen worden uitgevoerd is een EPA-onderzoek. Dit is vergelijkbaar met het voor particulieren bedoelde energieprestatieadvies (EPA). Het resultaat hiervan is een lijst met energiebesparingsopties met bijbehorende terugverdientijden. Een dergelijk EPA-advies levert een energieprestatiecertificaat, dat per 2006 vanuit Europese regelgeving verplicht wordt voor gebouwen. Op welke wijze de gezondheidssector betrokken kan worden in een dergelijke MJA is op het ogenblik onderwerp van bespreking. Een belangrijk voordeel kan zijn dat door de facilitering van NOVEM bij het opstellen van een EBP en het ontwikkelen van een EPA toegespitst op de zorg, het instellingen gemakkelijker wordt gemaakt om te voldoen aan hun wettelijke verplichtingen in het kader van de Wet milieubeheer.
25
Bouwkostennota 2003
2.8 Continuïteit in energie- (electriciteits-)voorziening Inleiding In de Capita Selecta van de vorige Bouwkostennota is aandacht geschonken aan de toen op handen zijnde liberalisering van de energiemarkt. In 2003 hebben de meeste zorginstellingen (indien ze grootverbruiker zijn, dat wil zeggen een aansluitvermogen hebben van meer dan 50 kW) de mogelijkheid zelf te kiezen bij welke leverancier energie wordt ingekocht. Na de invoering van de Elektriciteitswet in 1998 zijn de productiebedrijven, de elektriciteitscentrales, volledig geprivatiseerd. Het landelijk hoogspanningsnet is en blijft naar het lijkt in handen van de overheid. De lokale energiebedrijven zijn verzelfstandigd en door fusies overgegaan in enkele grote (Nuon, Essent en Eneco) en enkele kleinere bedrijven. Deze bedrijven hebben een scheiding aan moeten brengen in hun activiteiten van distributie en netbeheer. Distributie De distributiebedrijven kopen de energie die ze moeten leveren aan hun afnemers in bij de productiebedrijven (de basislast) en door aan- en verkoop van energie op de Amsterdam Power eXchange (APX). De grootverbruikers zijn vrij om hun eigen distributeur (energieleverancier) te kiezen en kunnen door de ontstane vrije concurrentie besparingen op hun energierekening bereiken. Of deze besparing ook bereikt wordt is vooralsnog onduidelijk. Slechts over 55 tot 65% van de elektriciteitsprijs is concurrentie mogelijk. Van de overige kosten bestaat 10 tot 15% uit de zogenaamde regulerende energiebelasting (REB) en 25 tot 30% zijn transportkosten die door de Dienst Toezicht en uitvoering Energie (DTe) worden vastgesteld; Er bestaat verder een ingewikkelde tariefstructuur. Een grootverbruiker betaalt een gedifferentieerd tarief, afhankelijk van het moment van levering. Tevens zijn er in bepaalde gevallen boeteclausules van toepassing indien de afnemer in zekere perioden meer afneemt dan van te voren is overeengekomen. Gelijkmatigheid van afname over langere perioden kan daarentegen weer worden beloond in de vorm van lagere tarieven. De tariefstructuur is afhankelijk van de keuze van de distributeur. Netwerkbeheer De netbeheerder, de eigenaar van de elektriciteitsvoorzieningen (de elektriciteitskabels op de openbare weg, de verdeel- en schakelstations), kan niet door de klant worden gekozen. Per gemeente of regio is er maar één fysiek net aanwezig en van de eigenaar van dat net moet de klant de diensten afnemen. De DTe en een kamer van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) bepalen de tarieven van de netdiensten die gelden voor alle afnemers. Vóór 1998 leverde het elektriciteitsbedrijf het inkoopstation met transformatoren, de hoogspanningsschakelinstallatie en de bemetering en werden de kosten van deze voorzieningen in de elektriciteitstarieven doorberekend naar de klant. Thans ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de klant. Deze installaties kunnen worden gekocht of gehuurd bij een netbeheerder of bij een elektrotechnisch installatiebedrijf. De netbeheerder is verantwoordelijk voor de continuïteit van levering. Continuïteit van levering In de pers is de laatste tijd ruim aandacht besteed aan het aantal en de mogelijke oorzaak van storingen in het openbare net en de reactie hierop van de netbeheerders. Van de zijde van de netbeheerders wordt gemeld dat de investeringen in het stroomnet op peil blijven, zo niet stijgen. Onduidelijk is welk deel daarvan betrekking heeft op onderhoud van bestaande netten en welk deel op de aanleg van nieuwe netten. Niemand kan echter zeggen hoe het precies staat met de huidige netkwaliteit. De netbeheerders voeren
26
Bouwkostennota 2003
die registratie zelf uit op vrijwillige basis onder coördinatie van EnergieNed. De meest interessante vraag is uiteraard of de mogelijke afnemende kwaliteit van de elektriciteitsvoorziening een gevolg is van het liberaliseringsbeleid van de overheid. Toezichthouder DTe bepaalt de tarieven die de netbeheerders mogen hanteren. Door een beleid van de DTe om de tarieven zo laag mogelijk te houden, zouden de netbeheerders weinig middelen meer over houden voor onderhoud van hun netten. Dit argument wordt echter door anderen ontkend, omdat de gevolgen van verwaarloosd onderhoud pas na jaren zichtbaar zouden worden. Het resultaat van de discussies in de afgelopen maanden is dat de Dte nader onderzoek zal gaan doen naar de kwaliteit van levering. Een niet eenvoudige opgave, omdat men, indien men netbeheerders wil afrekenen op hun prestatie inzake betrouwbare levering, moet beschikken over nauwkeurige storingsgegevens. Deze gegevens, waaronder onderhoudsinvesteringen, worden uit de bedrijfsvoering van de meest belanghebbende partijen verkregen. Een tweede complicerende factor is het ontwikkelen van een maatstaf voor het begrip ‘kwaliteit’ van stroomlevering. Naast storingen zijn daarbij ook begrippen als frequentie en spanningskwaliteit van belang. Verder kunnen ook storingen optreden ten gevolge van een hoogspanningsleiding, waarop een netbeheerder geen invloed heeft. Continuïteit van levering in de zorgsector Het waarborgen van de continuïteit van infrastructurele voorzieningen neemt in de zorgsector een bijzondere plaats in. Immers, indien de stroom uitvalt, kan dit ernstige gevolgen hebben in die situaties waar levensfuncties van elektrische apparatuur afhankelijk zijn. Behalve de stroomvoorziening naar deze apparatuur betreft het ook communicatievoorzieningen, signalering en brandalarmering en in toenemende mate ICT-voorzieningen. Onduidelijk is welk niveau van veiligheidsvoorzieningen moet worden aangehouden. Normen geven hieromtrent geen uitsluitsel. De NEN 1010 geeft wel aan, aan welke technische eisen de voorzieningen moeten voldoen, maar niet aan welke mate van betrouwbaarheid. De huidige techniek maakt het mogelijk om de continuïteit in hoge mate te garanderen. Het is evident dat hieraan tevens aanzienlijke kosten zijn verbonden. Er is in de loop der jaren binnen de installatietechniek een zekere consensus ontstaan die zich richt naar gebruikelijke en betaalbare voorzieningen op een wijze dat in individuele gevallen zeker is dat het noodzakelijke is gedaan om de gevolgen van calamiteiten te minimaliseren. In de praktijk zal het altijd een compromis zijn tussen het wenselijke en het betaalbare. Een wetenschappelijke onderbouwing van minimaal noodzakelijke voorzieningen ontbreekt. Voor zover bekend wordt er geen statistiek bijgehouden van het aantal en de aard van storingen in het openbare elektriciteitsnet in relatie tot mogelijke slachtoffers ten gevolge hiervan in de zorgsector. Er is wel eens geopperd een landelijk meldpunt op te zetten voor calamiteiten of bijna-calamiteiten. Een aanzet hiertoe, die gegeven zou moeten worden door de brancheverenigingen van de verschillende sectoren, ontbreekt echter tot nu toe. Om extra maatregelen op het gebied van noodstroomvoorzieningen e.d. te kunnen onderbouwen is het noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in statistische gegevens. Maatregelen om continuïteit in de stroomlevering zeker te stellen De belangrijkste maatregelen die in de zorginstellingen worden toegepast en binnen de huidige bouwkostennormen voor financiering in aanmerking komen, zijn: de hoogspanningsvoeding van de netbeheerder wordt zo mogelijk van twee zijden gevoed; er worden noodstroomaggregaten geïnstalleerd voor plusminus 40% van het aangesloten vermogen, die in het geval van uitval van het openbare net, de levering van elektriciteit kunnen overnemen; het verdeelnet wordt gesplitst in een preferent en een niet-preferent deel. Het preferente deel wordt
27
Bouwkostennota 2003
aangesloten op het noodstroomaggregaat; uit een oogpunt van risicospreiding wordt, indien mogelijk, meer dan één verdeelkast toegepast en worden hoofdvoedingskabels niet via dezelfde route aangelegd. Continuïteit gegarandeerd? Het lijkt erop dat de betrouwbaarheid van de landelijke elektriciteitsvoorziening minder is dan enige jaren geleden. Het besluit dat de energiemarkt ook voor de kleinverbruikers wordt vrijgegeven (gepland in 2004) zal de regering dan ook pas nemen nadat een commissie onder leiding van oud-staatssecretaris Van Rooy hierover heeft gerapporteerd. Noodstroomvoorzieningen behoren tot de standaardvoorzieningen in gezondheidszorggebouwen en dienen letterlijk alleen voor nood. Uit de beperkte informatie die bekend is over calamiteiten, blijkt dat bij spanningsuitval van het openbare net de noodstroomvoorziening niet altijd functioneerde of dat in die gevallen niet snel genoeg een externe noodstroombron kon worden aangesloten. Meer aandacht is noodzakelijk voor interne testprocedures ten aanzien van techniek en organisatie bij calamiteiten bij spanningsuitval in de zorgsector.
28
Bouwkostennota 2003
2.9 Parkeervoorzieningen Ook in de zorgsector neemt de druk op parkeervoorzieningen in bevolkingsconcentraties de laatste jaren sterk toe. Vooral in binnensteden is dat het geval, zoals uit de toetsingspraktijk van het Bouwcollege naar voren komt. Bij de toetsing van bouwplannen worden de Bouwmaatstaven parkeervoorzieningen in de zorgsector gehanteerd, die in 2001 door de minister zijn goedgekeurd. Van deze maatstaven worden de financiële consequenties van parkeervoorzieningen in de Bouwkostennota afgeleid. Daarnaast zijn de Bouwmaatstaven terreingrootte in de zorgsector van belang. De voor een zorginstelling noodzakelijke terreinoppervlakte is in deze maatstaven mede gerelateerd aan de parkeerbehoefte zoals omschreven in de maatstaven parkeervoorzieningen. In de maatstaven is bovengronds parkeren op maaiveldniveau, met andere woorden parkeren op een parkeerterrein, als vertrekpunt genomen, omdat parkeergebouwen (garages, kelders en dergelijke) in het bestek van de WZV als een niet-noodzakelijk bestanddeel worden aangemerkt. Dat heeft als consequentie dat de kapitaallasten die voortvloeien uit de investeringskosten van parkeergebouwen in beginsel niet voor nacalculatie ex WTG in aanmerking komen. De instelling zal de financiering van een parkeergarage dan op een andere wijze, bijvoorbeeld uit parkeergelden, moeten waarborgen. Met langlopende contracten kan zij aantonen dat de kosten van het niet-noodzakelijke bestanddeel voor de lange termijn financieel gedekt zijn. De huidige regelgeving staat echter toe dat van parkeren op maaiveldniveau in bijzondere omstandigheden wordt afgeweken, in het bijzonder wanneer niet voldoende terrein beschikbaar is. In zo’n geval ligt het realiseren van parkeermogelijkheden in meer dan één laag in de rede. Een parkeerdek (parkeren in twee lagen) of een parkeergebouw als hierboven bedoeld komt dan in aanmerking. Met name in de maatstaven terreingrootte, die in 2002 door de minister zijn goedgekeurd, wordt (in het hoofdstuk “Berekening minimaal noodzakelijke terreingrootte”) aan alternatieven voor parkeren op maaiveldniveau aandacht besteed. Het voorgaande betekent dat daar, waar van het uitgangspunt ‘parkeren op maaiveldniveau’ moet worden afgeweken, de instelling vanuit de WZV een ‘bijdrage’ kan krijgen voor de investeringskosten in een parkeergarage, maar dat de investeringskosten die daarboven uitgaan door parkeergelden zullen moeten worden gedekt. Deze bijdrage kan bestaan uit: de kosten voor parkeren op het maaiveldniveau, berekend op basis van het toegestane aantal parkeerplaatsen en het standaard bedrag per parkeerplaats; indien van toepassing, de kosten van terreinoppervlakte waar de betreffende norm van uitgaat minus de beschikbare oppervlakte. Met andere woorden: de ten opzichte van de norm bespaarde m² maal de kostennorm voor grond, zoals die van toepassing is. Situaties als bedoeld onder het laatste punt doen zich niet alleen voor waar instellingen er niet in slagen om een voldoende groot kavel te verwerven, maar ook wanneer op een bestaande locatie extra voorzieningen worden bijgebouwd, waardoor de enerzijds de parkeerbehoefte toeneemt en anderzijds de beschikbare ruimte afneemt. Een voorbeeld van zo’n situatie is de bouw van een RGC op een ziekenhuisterrein.
29
Bouwkostennota 2003
2.10 Veiligheidsbevorderende maatregelen in de psychiatrie Agressie is een relatief veel voorkomend probleem op psychiatrische afdelingen en is een bedreiging voor zowel het welbevinden als de fysieke en (ervaren) veiligheid van hulpverleners en (mede)cliënten. Om agressie te voorkomen, wordt door instellingen vaak verzocht om extra - met name installatietechnische voorzieningen en dientengevolge een verhoging van het toegestane investeringsbudget. Naar aanleiding hiervan heeft het Bouwcollege een onderzoek verricht naar de veiligheidsaspecten in verblijfs- en behandelvoorzieningen in de sector geestelijke gezondheidszorg (GGZ), met name als het gaat om (gesloten) afdelingen voor intensieve zorg en/of voorzieningen voor bijzondere doelgroepen. Het betreft hierbij afdelingen voor crisisopvang en (kortdurende) opname (doorgaans ondergebracht in een RGC), maar ook afdelingen voor intensieve (specialistische en veelal langdurige) vervolgbehandeling en begeleiding (doorgaans gesitueerd op een ‘hoofdlocatie’ van een instelling). Afdelingen voor intensieve (specialistische) behandeling en begeleiding zijn bestemd voor chronische cliënten met (zeer) ernstige psychiatrische problematiek, die blijvend dan wel langdurig, gestructureerde en beveiligde zorg behoeven. Agressie en een gevoel van onveiligheid komen vooral voor op dit type afdelingen. Er zijn verschillende mogelijkheden om agressie te voorkomen of te verminderen. Vanuit de literatuur worden drie oorzaken genoemd welke tot stress kunnen leiden: communicatiestress. Communicatieproblemen tussen staf en cliënten kunnen bijdragen aan irritatie en frustratie van de cliënt en zo agressie in de hand werken; cognitieve stress. Hierbij wordt agressie bevorderd doordat de cliënt het gebruik van toegepaste middelen en maatregelen verkeerd interpreteert, zich bedreigd voelt en deze als straf ervaart. omgevingsstress. Door een gebrek aan rust en privacy, afdelingsdrukte maar ook door onderstimulatie (bijvoorbeeld door een gebrek aan zinvolle dagbesteding) kan een situatie van overprikkeling ontstaan die kan leiden tot agressie. Met name deze laatste stress oorzaak kan door bouwkundig-functionele maatregelen worden beïnvloed door afdelingen te realiseren die voldoende ruimte, maar ook privacy bieden aan cliënten. Dit betekent onder meer: eenpersoonskamers, voldoende verpoosruimten op de afdeling en ruime verkeersgebieden. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de meeste incidenten zich voordoen in de verkeersgebieden, met name bij de (gesloten) toegangsdeur van de afdeling, en gemeenschappelijke ruimten waar cliënten samenkomen. Een andere mogelijkheid om overprikkeling van cliënten te verminderen is het beperken van het aantal cliënten per afdeling. Op een gesloten afdeling wordt doorgaans een aantal van 8 tot maximaal 10 cliënten als wenselijk beschouwd. Ook moet er aandacht zijn voor maatregelen ter beperking van geluidoverlast. Cliënten die als gevolg van hun ziekte voortdurend schreeuwen of jammeren, kunnen veel onrust veroorzaken bij hun medecliënten. Aangezien cliënten de afdeling doorgaans niet kunnen verlaten, is het van groot belang dat er op de afdeling zelf voldoende mogelijkheden voor dagbesteding en/of therapie aanwezig zijn. Essentieel daarbij is dat deze aansluiten bij de individuele behoeften en capaciteiten van de cliënt, dit om verveling of overvraging te voorkomen. Dergelijke bouwkundig-functionele maatregelen zijn reeds in de bouwmaatstaven voor de betreffende doelgroepen opgenomen. Een goed overzicht over de afdeling bevordert zowel overdag als ’s nachts de veiligheid. Omdat personeel ‘s nachts slechts in beperkte mate aanwezig is, zijn extra overzichtsbevorderende maatregelen met name voor de nachtdienst van belang In het onderzoek van het Bouwcollege zijn tevens aandachtspunten opgenomen omtrent materiaalkeuze en afwerkingsniveau. Daarbij zal steeds de vraag spelen of het afwerkingsniveau zelf al dan niet agressie of
30
Bouwkostennota 2003
onbehaaglijkheid oproept. Naast deze bouwkundig-functionele mogelijkheden om stress te verminderen zijn voorzieningen noodzakelijk om de veiligheid van cliënt en personeel te waarborgen. Voor alle zowel forensische als reguliere klinische GGZ-voorzieningen kan het toepassen van een persoonsbeveiligingsysteem als een basiskwaliteitseis worden gezien. Hierbij moeten in ieder geval alle verpleegkundigen, receptie- en transportmedewerkers worden voorzien van een semafoon (ook wel bodyguard of pieper genoemd) met zone-indicatie. Een persoonsbeveiligingsysteem is erop gericht dat bij calamiteiten binnen zeer korte tijd (30 tot 60 sec.) voldoende personeel op de plaats van het incident kan zijn. Het is een preventief systeem dat niet vaak daadwerkelijk wordt gebruikt. Het geeft de medewerkers allereerst een veilig gevoel. Verder zijn de cliëntenkamers in vrijwel alle zowel forensische als reguliere klinische GGZ-voorzieningen voorzien van een zusteroproepinstallatie. Er wordt in het onderzoek verder ingegaan op de toegepaste veiligheidsvoorzieningen, die afhankelijk zijn van het vluchtgevaar, zoals knopcilinders op deuren om het barricaderen van deuren en het zichzelf insluiten tegen te gaan, uitluisterapparatuur in slaapkamers, cameratoezicht bij de toegang tot het terrein of de voorziening, centraal gestuurde elektrische deursloten in combinatie met het gebruik van pasjestoezicht, elektrische deursensoren, specifieke brandbeveiliging, veiligheidssluizen bij entrees, omheiningen om ontvluchten tegen te gaan en specifieke sanitaire voorzieningen. Het Bouwcollege benadrukt dat het vooral gaat om een combinatie van verschillende maatregelen. Naast aandacht voor interventies op bouwkundig-functioneel niveau en voor beveiliging zal er dus ook aandacht moeten zijn voor agressieontlokkende factoren op het niveau van de cliënt en de staf. Op grond van de inzichten die zijn opgedaan bij de bezoeken aan instellingen en na in- en extern kostenonderzoek naar de eventuele kostenverhogende effecten van veiligheidsbevorderende maatregelen is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de bouwkostennormen aan te passen. De kostennormen voor forensisch-psychiatrische afdelingen (FPA) en klinieken (FPK) zijn respectievelijk circa 20% en 30% hoger dan de kostennorm voor een instellingswoonvoorziening en mede door de recente aanpassing in het kader van de ICT-ontwikkeling is er voldoende ruimte voor het realiseren van veiligheidsvoorzieningen. In een vervolgonderzoek zal in 2003 ook aandacht worden besteed aan veiligheidsvoorzieningen in andere sectoren van de gezondheidszorg.
31
Bouwkostennota 2003
3.
KOSTENONTWIKKELINGEN
3.1 Inleiding In de Bouwkostennota 2002 zijn onder meer de bouwkostenkengetallen door het Bouwcollege vastgesteld. Deze kengetallen vormen bouwmaatstaven in de zin van artikel 15a, vijfde lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Met schrijven van 4 oktober 2002 zijn deze bouwmaatstaven door de Minister van VWS goedgekeurd. Op basis van de op 31 maart 2003 in het Bouwcollege behandelde analyse van de aanbestedingsresultaten over het jaar 2002, zie ook hoofdstuk 3.5 van deze Bouwkostennota, heeft het Bouwcollege tussentijdse voorstellen voor aanpassing van de bouwkostenkengetallen aan de Minister voorgelegd. Gezien de structurele en trendmatige meevallende aanbestedingsresultaten in het voorbije jaar en de drastische verandering van de marktsituatie in de burgerlijke- en utiliteitsbouw, was het Bouwcollege van oordeel dat er geen aanleiding bestond de als gevolg van de overspannen marktsituatie verhoogde bouwmaatstaven voor de bouwkosten nog langer te hanteren. Voorgesteld is de vigerende bouwkostennormen (of bouwkostenkengetallen) te schonen van de in de jaren 2000 en 2001 toegekende markttoeslag van per saldo 4,2%. Met schrijven van 29 april 2003 is het vervallen van de tijdelijke toeslag op de bouwkostenkengetallen door de Minister van VWS goedgekeurd. Tabel 1 Bouwkostenkengetallen 2002 Categorie Ziekenhuizen Verpleging en verzorging - woonareaal verpleging - woonareaal verzorging - algemene voorzieningen Geestelijke gezondheidszorg - instelling woonvoorziening - woningen Gehandicaptenzorg - instelling woonvoorziening - woningen - dagbesteding
Bouwkostennota 2002
Bouwkostenkengetallen 2002 exclusief markttoeslag
€ 1.817,--
€ 1.745,--
€ 1.371,-€ 1.047,-€ 1.339,--
€ 1.317,-€ 1.005,-€ 1.287,--
€ 1.304,-€ 941,--
€ 1.253,-€ 905,--
€ 1.304,-€ 941,-€ 1.087,--
€ 1.253,-€ 905,-€ 1.044,--
Bovengenoemde bedragen zijn inclusief 19% BTW en op basis van prijspeil 1 januari 2002. In dit hoofdstuk worden de recente kostenontwikkelingen in de bouw geanalyseerd. De verkregen kennis en informatie vormen de basis voor de vaststelling in hoofdstuk 4 van deze Bouwkostennota van de bouwkostenkengetallen per 1 januari 2003.
32
Bouwkostennota 2003
De kostenontwikkelingen worden beschouwd vanuit een viertal invalshoeken, te weten: de wijzigingen van de loon- en materiaalprijzen. Deze worden bepaald aan de hand van de actualisatie van de gezondheidszorgindex (paragraaf 3.2); de praktijk van indiening en vergunningverlening. Aan de hand van analyses van recente nieuwbouwinitiatieven wordt bezien of de vigerende bouwkostenkengetallen nog steeds toepasbaar zijn. Ook de relevante ontwikkelingen binnen de sectoren en de bouwregelgeving komen daarbij aan bod (paragraaf 3.3); recente (kosten)onderzoeken die door en in opdracht van het Bouwcollege zijn uitgevoerd. De door het Bouwcollege uitgevoerde onderzoeken betreffen de onderzoeken naar kostenconsequenties van de diverse structuur- en vormkeuzen in de ziekenhuisbouw en de studie naar de gedifferentieerde m²kosten in deze sector. De door derden uitgevoerde onderzoeken leggen onder meer een relatie tussen de kosten voor de ziekenhuisbouw en het kostenniveau in andere sectoren van de bouw (paragraaf 3.4); de invloed van de marktwerking. Dit gebeurt aan de hand van een analyse van de aanbestedingsresultaten over het jaar 2002 (paragraaf 3.5).
33
Bouwkostennota 2003
3.2 Kostenindexering 3.2.1 De gezondheidszorgindex voor de bouwkosten Bij de actualisatie van de in de Bouwkostennota vermelde kostennormen wordt uitgegaan van de gezondheidszorgindex. Naast het gebruik voor actualisatie van de bouwkostennorm wordt deze gezondheidszorgindex vooral ook toegepast voor een eenduidige bepaling van de kostenconsequenties van ontstane tijdsverschillen (prijspeilcorrectie). In de Bouwkostennota 2001 is een herziening van de berekeningswijze van de gezondheidszorgindex beschreven. Deze herziening was destijds noodzakelijk omdat het Centraal Bureau voor de Statistiek de CBS-index voor nieuwbouwwoningen vanaf medio 1999 heeft stopgezet en geen bruikbaar alternatief voor handen was. De CBS-index is daarom niet langer bij de bepaling van de gezondheidszorgindex betrokken. Tevens is het basisjaar van de gezondheidszorgindex verlegd van januari 1984 = 100 naar 2001 = 100. De gezondheidszorgindex wordt thans bepaald door het gewogen gemiddelde van de volgende indexcijfers: de BDB-index woningbouw van het Bureau Documentatie Bouwwezen (factor 2); de MBK-index woningbouw van Elsevier Bouwkosten (MBK/w) (factor 2); het gemiddelde van de MBK-index bedrijfsgebouwen en de MBK-index kantoorgebouwen (MBK/b en MBK/k) (factor 5). De BDB-index en MBK/w-index geven de kostenontwikkeling in de woningbouw weer. De MBK/b- en k-indexen volgen de kostenontwikkeling van de bedrijfs- en de kantoorgebouwen. Tussen 1 januari 2002 en 1 januari 2003 hebben de indexreeksen zich als volgt ontwikkeld: de BDB-index : +2,6% (incl. BTW) de MBK-woningbouwindex : +2,4% (excl. BTW) de MBK-(bedrijf/kantoor)-index : +2,1% (excl. BTW) Rekening houdend met de eerder genoemde wegingsfactoren bedraagt de stijging van de gezondheidszorgindex 2,3% (zowel inclusief als exclusief BTW ). Over een periode van drie jaar, van 1 januari 2000 tot en met 1 januari 2003, bedraagt de toename van de gezondheidszorgindex 13,11%, ofwel een gemiddelde stijging van 4,4% per jaar. Ten opzichte van de voorafgaande jaren is de stijging in 2002 beperkt gebleven. Voor een toelichting op deze aan de gezondheidszorgindex ten grondslag liggende gewijzigde indexcijfers wordt verwezen naar bijlage 3.
34
Bouwkostennota 2003
Grafiek 1 Ontwikkeling gezondheidszorgindex en bouwkostennorm ziekenhuizen 2001 = 100
inclusief BTW
110 100 90 80 70 60 8 4 8 5 8 6 8 7 8 8 8 9 9 0 9 1 9 2 9 3 9 4 9 5 9 6 9 7 9 8 9 9 ' 0 0' 0 1' 0 2 ' 0 3 Index
Kosten
De gezondheidszorgindex wordt, naast het gebruik voor de actualisatie van de bouwkostennormen, vooral ook toegepast voor de eenduidige bepaling van de kostenconsequenties van ontstane tijdsverschillen (prijspeilcorrectie). 3.2.2. Indexering van de totale investeringskosten De gezondheidszorgindex is in principe alleen geschikt om de bouwkosten te indexeren, omdat in de index geen rekening is gehouden met ontwikkelingen op het gebied van de bouwtijd, de rentestand en de verwachte loon- en prijsstijgingen. Met uitzondering van die gevallen waarin geen wijzigingen zijn ontstaan in de geraamde bouwtijd, de rentestand en de loon- en prijsstijgingen, zullen de effecten hiervan afzonderlijk over de geïndexeerde bouwkosten moeten worden doorberekend.
35
Bouwkostennota 2003
3.3 Sectorale ontwikkelingen 3.3.1 Ziekenhuizen Bouwmaatstaven algemeen ziekenhuis In een algemeen ziekenhuis vinden uiteenlopende activiteiten plaats gericht op onderzoek, behandeling en verpleging van patiënten. De bij deze activiteiten behorende ruimtelijke voorzieningen zijn over het algemeen zodanig specifiek, dat voor deze ziekenhuisfuncties afzonderlijke bouwmaatstaven gelden (bijvoorbeeld operatieafdeling, spreekuurafdeling, beeldvormende diagnostiek, laboratoria). In aanvulling op deze afzonderlijke maatstaven heeft het Bouwcollege in 2002 bouwmaatstaven vastgesteld voor een algemeen ziekenhuis als geheel, die in november 2002 door de minister zijn goedgekeurd. Het betreft een zogeheten paraplumaatstaf, waarin onder andere de samenhang tussen de bestaande maatstaven voor de verschillende functies is aangegeven en de basiskwaliteitseisen zijn beschreven op het niveau van het ziekenhuis als geheel. In deze ‘paraplumaatstaf’ is ook aangegeven op welke wijze het investeringskostenkader voor de nieuwbouw van een ziekenhuis wordt bepaald en hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan. Investeringskostenkader nieuwbouw Het investeringskostenkader voor de nieuwbouw van een ziekenhuis wordt bepaald door twee grootheden, de normatieve vloeroppervlakte en de nieuwbouwprijs per m². Voor beide grootheden zijn in de Regeling bouwmaatstaven kengetallen opgenomen. Tot dusver was het vigerende oppervlaktekengetal voor ziekenhuizen, op basis waarvan de normatieve vloeroppervlakte wordt berekend, gekoppeld aan de parameter bed. Deze parameter, die uitsluitend gebaseerd is op de klinische patiëntenstroom, houdt evenwel onvoldoende rekening met het verminderde beddengebruik in de ziekenhuizen als gevolg van een verschuiving van de klinische zorg naar poliklinische zorg en dagverpleging. Op 26 november 2001 heeft het Bouwcollege de minister in een signaleringsrapport geadviseerd de parameter bed los te laten en over te stappen op de parameter ‘adherente inwoner’, en de berekening van de normatieve vloeroppervlakte van een ziekenhuis te baseren op niet alleen de klinische patiëntenstroom maar ook op de poliklinische patiëntenstroom. In de nieuwe berekeningsmethodiek wordt per patiëntenstroom (klinische en poliklinische adherentie) een marktaandeel bepaald dat geprojecteerd wordt op de bevolking in 2010, leidend tot de toekomstige adherentie per patiëntenstroom van het ziekenhuis. Voorts wordt deze toekomstige adherentie per patiëntenstroom vermenigvuldigd met een normatieve vloeroppervlakte per patiëntenstroom (klinisch: 162 m² per 1.000 adherente inwoners, poliklinisch: 104 m² per 1.000 adherente inwoners). De aldus berekende normatieve vloeroppervlakten per patiëntenstroom vormen tezamen de totale normatief toegestane vloeroppervlakte voor het gebruikelijke functiepakket van een algemeen ziekenhuis. In sommige gevallen beschikt een algemeen ziekenhuis ook over bijzondere functies, waarvoor met behulp van de door het College voor ziekenhuisvoorzieningen op 7 oktober 1996 (advies inzake capaciteitsparameters artikel 18 WZV) en 18 november 1996 (advies inzake overige PM-posten ruimtebehoeftenormering) vastgestelde aanvullende oppervlaktekengetallen de ruimtebehoefte kan worden bepaald. Het investeringskostenkader voor volledig vervangende nieuwbouw van een ziekenhuis wordt vervolgens bepaald door de totale bruto vloeroppervlakte (gebruikelijke en specifieke functies) te vermenigvuldigen met
36
Bouwkostennota 2003
de nieuwbouwprijs per m² voor een ziekenhuis zoals opgenomen in onderhavige Bouwkostennota1). Toepassing in de praktijk Gegeven het investeringskostenkader heeft een ziekenhuisorganisatie de vrijheid de benodigde bouwkundige zorginfrastructuur naar eigen inzicht in te vullen. In het ene geval, bijvoorbeeld in een meerlocatiemodel of teneinde de transmurale samenwerking met andere zorgvoorzieningen te faciliteren (bijvoorbeeld huisartsenpost, herstelafdeling), kan een ziekenhuisorganisatie binnen het investeringskostenkader meer vloeroppervlakte realiseren dan volgens de berekeningsmethodiek normatief zou zijn toegestaan. Omgekeerd kan een ziekenhuisorganisatie ervoor kiezen om minder vloeroppervlakte te realiseren dan volgens de berekeningsmethodiek normatief is toegestaan en de ‘uitgespaarde’ investeringskosten te gebruiken om additionele investeringen in bijvoorbeeld ICT te bekostigen. Hierbij wordt opgemerkt dat als de vermindering van de vloeroppervlakte een gevolg is van uitbesteding van bepaalde diensten het investeringskostenkader naar rato wordt verlaagd, een en ander in lijn met de CTGbeleidsregel “Kapitaallasten bij uitbesteding”. De hierboven beschreven regels zijn één op één toepasbaar als sprake is van volledig vervangende nieuwbouw van een ziekenhuis. In situaties waarin dit niet het geval is, zoals bijvoorbeeld bij concentratienieuwbouw waarbij nieuwbouw wordt gerealiseerd naast een bestaand ziekenhuis dat wordt gerenoveerd, vindt de bepaling van het investeringskostenkader als volgt plaats. In eerste instantie wordt op basis van de hiervoor beschreven methodiek de normatief toegestane vloeroppervlakte van het ziekenhuis berekend. Vervolgens wordt bezien wat de omvang van de indelingsverliezen van het bestaande ziekenhuis is op basis waarvan kan worden bepaald hoeveel m² nieuwbouw respectievelijk renovatie kan worden toegestaan. De omvang van de nieuwbouw wordt vermenigvuldigd met de nieuwbouwprijs per m² voor een ziekenhuis zoals opgenomen in de Bouwkostennota, terwijl de investeringskosten voor de renovatie afhangen van de bouwkundigfunctionele en installatietechnische staat van het bestaande ziekenhuis en van de daar geprojecteerde functies. Nieuwbouwprijs per m² Het onderzoek voor de categorie ziekenhuizen heeft betrekking op de zes meest recente initiatieven voor complete nieuwbouw van ziekenhuizen. De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte plannen bedragen in totaal € 404 mln., respectievelijk € 522 mln., inclusief BTW, op ingediend prijspeil. Uit de toetsing van de gemiddelde bouwkosten per m² aan de in de Bouwkostennota 2002 gestelde maximale bouwkostennorm (zie tabel 2), blijkt dat de ingediende kostennorm met slechts 0,3% wordt onderschreden. De goedgekeurde kosten voor de volledige nieuwbouwprojecten onderschrijden de normkosten met 0,6%. De onderschrijding wordt voor een klein deel veroorzaakt doordat de bouwkosten in een enkel geval worden afgestemd op de normatieve oppervlakte volgens de bouwmaatstaven. De gerealiseerde vloeroppervlakte is dan groter dan de vloeroppervlakte waaraan, overeenkomstig de bouwmaatstaven, de bijbehorende budgetberekening wordt getoetst. De onderschrijding valt deels toe te rekenen aan de in de Bouwkostennota 2002 vastgestelde (geoormerkte) verhoging van de bouwkostennorm voor de toepassing van additionele ICT-voorzieningen. Dit extra bedrag is echter niet in alle gevallen in de vergunningen opgenomen. Hiermee wordt geconcludeerd dat de gemiddelde bouwkosten van de in het onderzoek betrokken 1
)
Zolang de minister nog niet heeft ingestemd met de nieuwe berekeningsmethodiek zoals opgenomen in het Signaleringsrapport “Berekeningsmethodiek normatieve vloeroppervlakte: alternatief voor de parameter bed” (nov. 2001) blijft de op basis van de parameter bed gebaseerde oppervlakteberekening van toepassing (zie ook het hiervoor genoemde signaleringsrapport).
37
Bouwkostennota 2003
ziekenhuizen overeenkomen met de in de Bouwkostennota 2002 gestelde maximale bouwkostennorm.
38
Bouwkostennota 2003
Tabel 2 Investeringskosten Ziekenhuizen Categorie: ZIEKENHUIZEN Kosten per m² (geïndexeerd naar 1 januari 2002)
gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte ingediend
goedkeuring
max. norm
(6 plannen)
(5 plannen)
bij nieuwbouw
Gemiddeld aantal bedden
355
416
Gemiddelde oppervlakte per bed
115
109
95
Gemiddelde verdiepinghoogte
4,0
3,85
3,75
Gemiddelde bouwtijd Percentage directiekosten
31
33
30
14%
14%
14%
€ 0.0. GRONDKOSTEN
340
%
€
%
€
%
-
-
PM
-
-
-
1.1. bouwkundige voorzieningen
975
53,8
980
54,3
960
52,8
1.2. werktuigbouwkundige voorzieningen
372
20,5
370
20,5
368
20,3
1.3. elektrotechnische voorzieningen
282
15,6
279
15,4
307
16,9
1.4. vaste inrichtingen
122
6,7
124
6,9
129
7,1
61
3,4
53
2,9
53
2,9
1.812
100
1.806
100
1.817
100
1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE TIJDENS DE BOUW
48
47
-
-
45 -
254
252
254
-
-
-
6.1. programma- en bestekswijzigingen
42
42
42
6.2. loon- en prijsstijgingen
74
73
66
-
-
-
2.230
2.220
2.224
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
(N.B. Kosten incl. BTW in € per m², geïndexeerd naar prijspeil 1 januari 2002. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn ook de kosten van de ingediende en goedgekeurde plannen, voorzover dat niet reeds in de kosten was verdisconteerd, verhoogd met de in de kostennorm verrekende effecten van de marktwerking.)
Dat de in de tabel vermelde oppervlakte van de ingediende en goedgekeurde plannen hoger uitkomt dan het oppervlakte-kengetal (95 m²), vindt zijn oorzaak in het feit dat in de ziekenhuizen bijzondere functies (zie hiervoor) en ruimte voor derden, zoals RGC’s en huisartsenposten en andere niet-noodzakelijke voorzieningen zijn opgenomen. Zoals vermeld betreft de hiervoor genoemde nieuwbouwprijs per m² een gemiddelde prijs per m², waarin zowel dure m² (bijvoorbeeld ten behoeve van de operatieafdeling, laboratoria) zijn opgenomen als goedkope m² (bijvoorbeeld ten behoeve van kantoorvoorzieningen). Voor de diverse ziekenhuisfuncties wordt onderzocht hoe de bouwkosten voor deze functies ‘sec’ zich verhouden tot de gemiddelde bouwkosten per m² nieuwbouw. De betreffende percentages zijn indicatieve richtgetallen en vormen enerzijds een referentiekader voor de opbouw en beoordeling van de bouwkosten van een nieuwbouwplan van een ziekenhuis, anderzijds een referentiekader voor die situaties waarin een ziekenhuisorganisatie een bepaalde ziekenhuisfunctie in nieuwbouw wil realiseren. Academische ziekenhuizen In 1992 heeft het College advies uitgebracht over de maatstaven voor de bouw van academische ziekenhuizen. In dat advies zijn de verschillen en overeenkomsten beschreven tussen de algemene en academische ziekenhuizen. Dit wat betreft de nuttige en bruto m²’s per functiegroep per bed, de kwaliteit van afbouw en de technische installaties op het niveau van de hoofdfunctiegroepen. Voorts is afzonderlijk
39
Bouwkostennota 2003
aandacht besteed aan de investeringskosten voor nieuwbouw van academische ziekenhuizen. In het advies is geconcludeerd dat de relatieve verdeling van de totale bruto vloeroppervlakte in goedkope en dure m²’s in een academisch ziekenhuis overeenkomt met de verdeling in een algemeen ziekenhuis. Derhalve wordt voor de beoordeling van investeringskosten voor bouwplannen van academische ziekenhuizen uitgegaan van de richtbedragen voor nieuwbouw van algemene ziekenhuizen. In het advies is benadrukt dat bij de beoordeling van de kosten de aard van het initiatief, eventuele bijzondere omstandigheden en/of extra tarra oppervlakte mede in de beoordeling van de te ramen investeringskosten moeten worden betrokken. In dat verband is opgemerkt dat als de noodzaak van een hoger afwerkingsniveau van de installaties voor een bouwplan van een academisch ziekenhuis kan worden aangetoond, dit tot een afwijking van de normkosten per m² bruto vloeroppervlakte kan leiden. In 1996 heeft het College een advies uitgebracht over de actualisering van de bouwmaatstaven academische ziekenhuizen, in verband met de verlaging van de planningsnorm voor algemene ziekenhuizen van 3,4 tot 2,8o/oo. In het adviesrapport is vermeld dat de nuttige oppervlakte kan worden verhoogd van 86 m² per bed tot circa 96 m² per bed (exclusief X- en Y-factoren en de 3e en 4e geldstroomactiviteiten). 3.3.2 Verpleeg- en verzorgingshuizen In de Bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor verpleging en verzorging is rekening gehouden met het verder naar elkaar toegroeien van deze beide sectoren. Hiertoe is reeds in de vorige Bouwkostennota een splitsing aangebracht in de kosten per m² voor het woonareaal en is inzicht gegeven in de kosten per m² voor de algemene voorzieningen. Op basis van de thans geldende maatstaven zijn enkele plannen uitgewerkt en in de voorliggende evaluatie betrokken. Initiatieven voor de combinatie verpleging en verzorging zijn buiten beschouwing gebleven vanwege het feit dat het veelal situaties betrof waarin een relatief kleine verpleegvoorziening in of bij een nieuw verzorgingshuis is gerealiseerd. Verpleeghuizen Het onderzoek van de categorie verpleeghuizen heeft betrekking op acht nieuwbouwinitiatieven. De omvang van de projecten varieert van 110 bedden tot 162 bedden. Alle in het onderzoek betrokken initiatieven zijn nog gebaseerd op de in 1997 geactualiseerde maatstaven. De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte schetsplannen, waarop een vergunning is afgegeven, bedragen in totaal € 87,6 mln. respectievelijk € 107,3 mln., inclusief BTW op ingediend prijspeil. Uit tabel 3 volgt dat de gemiddelde bouwkosten van de in het onderzoek betrokken verpleeghuizen de in de Bouwkostennota 2002 gestelde maximale bouwkostennorm in geringe mate onderschrijden. De ingediende bouwkosten overschrijden de kostennorm met 0,8%, de in de vergunning opgenomen bouwkosten onderschrijden de normkosten met 2,0%. De onderschrijding wordt deels veroorzaakt doordat de bouwkosten in de vergunningen worden afgestemd op de normatieve oppervlakte volgens de bouwmaatstaven. De gerealiseerde vloeroppervlakte is gemiddeld circa 5,9% hoger dan de vloeroppervlakte waaraan, overeenkomstig de bouwmaatstaven, de bijbehorende budgetberekening wordt getoetst. De onderschrijding valt deels toe te rekenen aan de in de Bouwkostennota 2001 vastgestelde (geoormerkte) verhoging van de bouwkostennorm voor de toepassing van topkoeling. Dit extra bedrag voor de koelinstallatie is echter niet in alle gevallen benut. Voor een goede vergelijking zijn bij de onderzochte plannen waar koeling is toegepast, de hiervoor toegekende extra middelen in mindering gebracht. Voorts is in zes van de onderzochte bouwinitiatieven geen centrale keuken opgenomen.
40
Bouwkostennota 2003
In de normbedragen voor 2003 zal eveneens rekening worden gehouden met aparte bedragen voor de te realiseren topkoeling. Tabel 3 Investeringskosten Verpleeghuizen Categorie: VERPLEEGHUIZEN Kosten per m² (geïndexeerd naar 1 januari 2002)
gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte Ingediend
vergunning
max. norm
(8 plannen)
(8 plannen)
woonareaal
gemiddeld aantal bedden
131
131
gemiddelde oppervlakte per bed (m²)
66,2
66,2
gemiddelde verdiepinghoogte (m)
3,40
3,40
17
17
15
14,4%
14,0%
14,0%
verpleging
gemiddelde bouwtijd (maanden) percentage directiekosten 0.0 GRONDKOSTEN
100 3,30
€
%
€
%
€
-
-
-
-
PM
% -
1.1 bouwkundige voorzieningen
863
62,4
858
63,9
842
61,4
1.2 werktuigbouwkundige voorzieningen
181
13,1
180
13,4
216
15,8
1.3 elektrotechnische voorzieningen
153
11,1
155
11,5
180
13,1
1.4 vaste inrichtingen
108
7,8
105
7,8
89
6,5
77
5,6
46
3,4
44
3,2
1.382
100
1.343
100
1.371
100
1.5 terreinvoorzieningen 1.0 BOUWKOSTEN 2.0 BIJKOMENDE KOSTEN 3.0 INVENTARIS 4.0 DIRECTIEKOSTEN 5.0 RENTE TIJDENS DE BOUW
35
34
-
-
34 -
199
188
192
-
-
-
6.1 programma- en bestekswijzigingen
38
37
32
6.2 loon- en prijsstijgingen
39
30
25
1.693
1.633
1.654
7.0 STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
(N.B. Kosten incl. BTW in € per m², geïndexeerd naar prijspeil 1 januari 2002. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn ook de kosten van de ingediende en goedgekeurde plannen, voorzover dat niet reeds in de kosten was verdisconteerd, verhoogd met de in de kostennorm verrekende effecten van de marktwerking.)
De splitsing van normatieve bedragen per m² voor woonareaal en algemene voorzieningen blijkt in de beoordelingspraktijk te voldoen en een juist beeld te geven van de te besteden financiële middelen. De verschijningsvorm van de onderzochte verpleeghuizen is gevarieerd, waarbij op te merken valt dat de gebouwen doorgaans in 2 tot 4 bouwlagen zijn uitgevoerd. Slechts één van de onderzochte plannen kent een paviljoenachtige opzet voor het woonareaal. Verzorgingshuizen Het onderzoek van de categorie verzorgingshuizen heeft betrekking op acht nieuwbouwinitiatieven. De omvang van de projecten varieert van 68 tot 162 plaatsen. Alle in het onderzoek betrokken projecten zijn gebaseerd op het geactualiseerde Referentiekader 2001. De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte bestekplannen bedragen € 49,1 mln. respectievelijk € 67,1 mln., inclusief BTW, op ingediend prijspeil. Tabel 4 geeft de onderzoeksresultaten weer (exclusief de grond- en startkosten). Uit de vergelijking volgt
41
Bouwkostennota 2003
dat de gemiddelde bouwkosten van de in het onderzoek betrokken verzorgingshuizen de in de Bouwkostennota 2002 gestelde maximale bouwkostennorm voor het woonareaal met 3% onderschrijden. De onderschrijding wordt veroorzaakt doordat de bouwkosten in de vergunningen zijn afgestemd op de normatieve oppervlakte volgens het Referentiekader 2001. De gerealiseerde vloeroppervlakte is gemiddeld circa 7% groter dan in het referentiekader is aangehouden en is voornamelijk gerealiseerd in het woonareaal. In de projecten is gemiddeld 17,8% aan algemene voorzieningen gerealiseerd. Teneinde een beter beeld te krijgen van de juistheid en de haalbaarheid van de gestelde kostenkaders heeft het Bouwcollege ook een opdracht aan een externe kostendeskundige verstrekt. De uitgangspunten, de opzet en de resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in hoofdstuk 3.3.4. Tabel 4 Investeringskosten Verzorgingshuizen Categorie: VERZORGINGSHUIZEN Kosten per m² (geïndexeerd naar 1-1-2002)
Gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte Ingediend
Vergunning
max. norm
(8 plannen)
(8 plannen)
woonareaal
68
68
gemiddelde oppervlakte per plaats (m²)
90,4
88,5
gemiddelde verdiepingshoogte (m)
3,00
3,00
16
15
15
10,3%
10.0%
14,0%
verzorging gemiddeld aantal plaatsen
gemiddelde bouwtijd (maanden) percentage directiekosten € 0.0 GRONDKOSTEN
%
€
100 3,30
%
€
%
-
-
-
-
PM
-
1.1 bouwkundige voorzieningen
674
66,2
653
64,2
675
64,5
1.2 werktuigbouwkundige voorzieningen
110
10,8
108
10,6
112
10,7
1.3 elektrotechnische voorzieningen
141
13,8
151
14,8
155
14,8
1.4 vaste inrichtingen
73
7,2
84
8,3
82
7,8
1.5 terreinvoorzieningen
20
2,0
21
2,1
23
2,2
1.018
100
1.017
100
1.047
100
1.0 BOUWKOSTEN 2.0 BIJKOMENDE KOSTEN 3.0 INVENTARIS 4.0 DIRECTIEKOSTEN 5.0 RENTE TIJDENS DE BOUW 6.1 programma- en bestekswijzigingen 6.2 loon- en prijsstijgingen 7.0 STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
27
27
-
-
105
102
-
-
20
21
22
19
1.192
1.059
26 147 24 19 1.263
(N.B. Kosten incl. BTW in € per m², geïndexeerd naar prijspeil 1 januari 2002. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn ook de kosten van de ingediende en goedgekeurde plannen, voorzover dat niet reeds in de kosten was verdisconteerd, verhoogd met de in de kostennorm verrekende effecten van de marktwerking.)
3.3.3 Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Een tweetal maatstaven in de sector GGZ is in 2002 geactualiseerd. Het gaat om de Bouwmaatstaven verslavingszorg en de Bouwmaatstaven ten behoeve van separeer- en afzonderingsvoorzieningen. Met betrekking tot de verslavingszorg is de normatief toegestane bruto vloeroppervlakte verruimd. Voor verslavingsklinieken wordt voor het woonareaal thans uitgegaan van een normatieve oppervlakte van circa 46 m² per plaats. De normatief toegestane oppervlakte voor behandeling en ondersteunende
42
Bouwkostennota 2003
voorzieningen is afhankelijk van de omvang van de kliniek: hoe kleiner de voorziening, des te groter de toegestane oppervlakte per plaats. Gezien de tendens tot deconcentratie en schaalverkleining zal dit gevolgen hebben voor de kosten per klinische plaats. Voor de te realiseren separeer- en afzonderingsvoorzieningen gaan de nieuwe maatstaven uit van een beperkte verruiming van de toegestane kosten. Als basiskwaliteitseis is nu voor het eerst opgenomen dat vanuit de separeervoorziening een afgesloten en veilige buitenruimte direct toegankelijk moet zijn. Veiligheid voor cliënten, personeel en maatschappij is een regelmatig terugkerend onderwerp van gesprek tussen instellingen en het bureau van het Bouwcollege. Instellingen doen regelmatig het verzoek om extra veiligheidsvoorzieningen te mogen realiseren en vragen met het oog daarop om een verhoging van het toegestane investeringsbudget. Door het Bouwcollege is hiernaar een in maart 2003 afgerond onderzoek verricht. Op grond van inzichten die zijn opgedaan bij bezoeken aan instellingen en na een in- en extern kostenonderzoek is geconcludeerd dat het vooralsnog niet nodig is de bouwkostennormen aan te passen. Na de aanpassing van de bouwkostennormen in het kader van de ICT-ontwikkeling in 2002, bieden de onderscheiden kostennormen voor bouwkundige en elektrotechnische voorzieningen voldoende ruimte voor realisatie van de vereiste veiligheidsvoorzieningen. Het ligt in de bedoeling de kosten van veiligheidsvoorzieningen over circa twee jaar nogmaals aan een onderzoek te onderwerpen teneinde na te gaan of de getrokken conclusies nog geldingskracht hebben. Om te bezien of de kostennormen voor de categorie GGZ overeenkomen met de praktijk van indiening en vergunningverlening heeft wederom een kostenonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek voor de GGZ heeft betrekking op negen recente initiatieven voor de nieuwbouw van RGC’s en vier recente initiatieven voor de nieuwbouw van woonwerkvoorzieningen voor autisten (WWA’s). De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte plannen voor RGC’s bedragen in totaal € 107,2 mln., respectievelijk € 140,0 mln. inclusief BTW, op ingediend prijspeil. De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte plannen voor WWA’s bedragen in totaal € 7,8 mln., respectievelijk € 10,1 mln. inclusief BTW, op ingediend prijspeil. De tabellen 5 en 6 geven de onderzoeksresultaten (exclusief de grond- en startkosten) weer.
43
Bouwkostennota 2003
Tabel 5 Investeringskosten RGC Categorie GGZ: REGIONAAL CENTRUM VOOR GGZ (RGC) Kosten per m²
gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte
(geïndexeerd naar 1-1-2002) Ingediend
vergunning
max. norm
(9 plannen)
(8 plannen)
bij nieuwbouw
gemiddeld aantal plaatsen (klin. en deeltijd) gemiddelde oppervlakte per plaats (m²)
114
123
73,2 (incl. RIAGG)
73,8 (incl. RIAGG)
3,39
3,39
17
17
14
13,79%
13,88%
14%
gemiddelde verdiepinghoogte (m) gemiddelde bouwtijd (maanden) percentage directiekosten €
%
€
-
-
3,30
%
€
%
-
PM
0.0. GRONDKOSTEN
-
1.1. bouwkundige voorzieningen
927
64,8
899
64,9
857
65,7
1.2. werktuigbouwkundige voorzieningen
178
12,5
163
11,7
138
10,6
1.3. elektrotechnische voorzieningen
180
12,6
174
12,6
159
12,2
1.4. vaste inrichtingen
90
6,3
94
6,8
96
7,4
1.5. terreinvoorzieningen
55
3,8
56
4,0
54
4,1
1.430
100
1.385
100
1.304
100
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE TIJDENS DE BOUW
-
39
37
-
-
33 -
197
192
183
-
-
-
6.1. programma- en bestekswijzigingen
33
32
30
6.2. loon- en prijsstijgingen
32
28
22
-
-
-
1.731
1.674
1.572
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
(N.B. Kosten incl. BTW in € per m², geïndexeerd naar prijspeil 1 januari 2002. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn ook de kosten van de ingediende en goedgekeurde plannen, voorzover dat niet reeds in de kosten was verdisconteerd, verhoogd met de in de kostennorm verrekende effecten van de marktwerking.)
Uit tabel 5 blijkt dat de gemiddelde ingediende bouwkosten van de in het onderzoek betrokken RGC’s de in de Bouwkostennota 2002 gestelde maximale bouwkostenrichtlijn met 9,7% overschrijden. Binnen de ingediende bouwkosten vindt een kleine verschuiving van kosten plaats naar met name de werktuigbouwkundige voorzieningen. De onderzochte RGC’s zijn met gemiddeld 114 behandelplaatsen groter dan de in de vorige Bouwkostennota betrokken plannen voor RGC’s. De gemiddelde bouwtijd is dan ook langer dan de 14 maanden conform de richtlijn. De gemiddelde goedgekeurde bouwkosten overschrijden de bouwkostenrichtlijn met 6,2%. Deze overschrijding is toe te rekenen aan de toegekende ‘plussen’ in verband met kostenverhogende factoren. Deze betreffen met name separeervoorzieningen, liften, centrale infrastructurele voorzieningen en eventuele bijzondere eisen in verband met het realiseren van een verbinding met een bestaand ziekenhuis. Deze kosten zijn niet opgenomen in de normen. Voor de investeringskosten van separeervoorzieningen wordt een richtbedrag van € 2.816,-- per m² op prijspeil januari 2002 gehanteerd. De in de beoordelingspraktijk toegekende toeslag op de investeringskosten voor een personen- of brancardlift bedraagt € 56.500,-- en voor een beddenlift € 77.050,-- op prijspeil januari 2002. De gemiddelde verdiepinghoogte van de onderzochte RGC’s is in verband met de verdiepinghoogte van de met de RGC’s verbonden ziekenhuizen circa 9 cm hoger dan de verdiepinghoogte waarop de RGC-richtlijn is gebaseerd. Ook hiervoor zijn, waar noodzakelijk, toeslagen toegekend.
44
Bouwkostennota 2003
45
Bouwkostennota 2003
Tabel 6 Investeringskosten WWA Categorie GGZ: WOON-/WERKVOORZIENING VOOR AUTISTEN Kosten per m²
gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte
(geïndexeerd naar 1-1-2002) Ingediend
vergunning
max. norm
(4 plannen)
(4 plannen)
bij nieuwbouw
gemiddeld aantal plaatsen
20
20
gemiddelde oppervlakte per plaats (m²)
76,6
75,6
gemiddelde verdiepingshoogte (m)
3,49
3,49
13
13
12
13,86%
14%
14%
gemiddelde bouwtijd (maanden) percentage directiekosten
3,20
€
%
€
%
€
0.0. GRONDKOSTEN
-
-
-
-
PM
-
1.1. bouwkundige voorzieningen
862
66,7
861
66,7
857
65,7
1.2. werktuigbouwkundige voorzieningen
144
11,1
143
11,1
138
10,6
1.3. elektrotechnische voorzieningen
151
11,6
150
11,6
159
12,2
1.4. vaste inrichtingen
68
5,3
68
5,3
96
7,4
1.5. terreinvoorzieningen
68
5,3
68
5,3
54
4,1
100
1.291
100
1.304
100
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE TIJDENS DE BOUW
1.294 48
51
-
-
-
179
181
183
33
-
-
-
6.1. programma- en bestekswijzigingen
30
30
30
6.2. loon- en prijsstijgingen
24
20
19
-
-
-
1.574
1.573
1.569
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
%
(N.B. Kosten incl. BTW in € per m², geïndexeerd naar prijspeil 1 januari 2002. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn ook de kosten van de ingediende en goedgekeurde plannen, voorzover dat niet reeds in de kosten was verdisconteerd, verhoogd met de in de kostennorm verrekende effecten van de marktwerking.)
Op de nieuwbouw van WWA’s is de kostennorm voor een instellingwoonvoorziening van toepassing. De gemiddelde bouwkosten van de vier onderzochte ingediende plannen onderschrijden de kostennorm met slechts 0,8%. De goedgekeurde bouwkosten onderschrijden de normkosten met 1,0%. Daarentegen komen de bijkomende kosten vanwege toenemende leges- en aansluitkosten beduidend hoger uit (circa 4,0% van de toegestane bouwkosten). De gemiddelde verdiepinghoogte van de onderzochte WWA’s is hoog vanwege de vaak toegepaste hellende daken. 3.3.4 Gehandicaptenzorg Aan de hand van de begin 2002 goedgekeurde Bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten zijn het afgelopen jaar de verschillende bouwplannen beoordeeld. Bij het bepalen van de investeringskosten voor de diverse hoofdfunctiegroepen is de Bouwkostennota 2002 uitgangspunt geweest. Kostenaspecten Om te bezien of de kostennormen voor de categorie GHZ overeenkomen met de praktijk van indiening en vergunningverlening heeft een kostenonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek voor de GHZ heeft betrekking op acht recente initiatieven (vier uit 2001 en vier uit 2002) voor de nieuwbouw van
46
Bouwkostennota 2003
woonvoorzieningen. In 2002 zijn wederom weer een groot aantal projecten door het Bouwcollege beoordeeld, maar voor de analyse van projecten in het kader van de bouwkostennota zijn gegevens nodig over projecten die door instellingen in eigen beheer zijn uitgevoerd. Door een toename van het aantal projecten dat gebruik maakt van huur of van aankoop en verbouwing van bestaande panden is het aantal projecten dat voor een kosten analyse in aanmerking komt relatief toch relatief klein. De initiatieven uit 2001 zijn derhalve toegevoegd, omdat er maar een beperkt aantal projecten in 2002 is gerealiseerd door middel van bouw door instellingen en de doelgroepen waarvoor de initiatieven zijn ingediend zeer divers zijn. De projecten uit 2001 zijn projecten die weliswaar nog onder de vigeur van de oude maatstaf tot stand zijn gekomen, maar die qua opzet reeds op dat moment moderne opvattingen weergaven. Bovendien moet bij de analyse worden opgemerkt dat deze zich primair richt op de kosten per m2. Uit het vorig jaar in de Bouwkostennota beschreven kosten onderzoek van een aantal plannen in de gehandicaptensector is gebleken dat de kosten per m2 tussen verschillende projecten redelijk constant waren ook als dat met bijvoorbeeld extra sanitair samenhing. In onderstaande analyse is mede op basis hiervan een vergelijking van de kosten per m2 gemaakt. Voor zover dit te toetsen is aan de praktijk zijn in 2002 geen problemen omtrent de handhaving van de kostennormen gesignaleerd. De ingediende bouw- en investeringskosten van de onderzochte plannen bedragen in totaal € 19,87 mln., respectievelijk € 23,81 mln. inclusief BTW, op ingediend prijspeil. Tabel 7 geeft de onderzoeksresultaten (exclusief de grond- en startkosten) weer. Uit de tabel blijkt dat de gemiddelde ingediende bouwkosten van de in het onderzoek betrokken woonvoorzieningen de in de Bouwkostennota 2002 gestelde maximale bouwkostennorm met 1,8% overschrijden. Binnen de ingediende bouwkosten is een verschuiving van kosten waar te nemen tussen de elektrotechnische voorzieningen en vaste inrichtingen. De gemiddelde bouwtijd is iets hoger dan de 12 maanden aangegeven in de Bouwkostennota. De gemiddelde goedgekeurde bouwkosten overschrijden de bouwkostenrichtlijn met 1,1%. De overschrijding zijn toe te rekenen aan additionele investeringskosten voor specifieke voorzieningen. Voor visueel gehandicapten kan voor toepassing van speciale armaturen een toeslag van € 55,-- per m² op prijspeil januari 2002 worden toegekend. Voor toepassing van een plafondtilliftsysteem kan een additioneel bedrag van € 6.625,-- op prijspeil januari 2002 per gerealiseerde plaats worden gehanteerd. Daarnaast kunnen de investeringskosten (exclusief grond- en startkosten) voor SGLVG-verblijf en LVGachtervang voor een woning verhoogd worden met een toeslag van 10% voor een verzwaarde uitvoering. Per saldo kan geconstateerd worden dat de vigerende kostenkaders nog gehanteerd kunnen worden. Gezien het beperkte aantal plannen dat volgens de nieuwe maatstaven is ingediend door middel van bouw door de instellingen is nog geen kosten kader per doelgroep aan te geven.
47
Bouwkostennota 2003
Tabel 7 Investeringskosten woonvoorzieningen Categorie GHZ: WOONVOORZIENINGEN Kosten per m²
gewogen gemiddelde per m² bruto vloeroppervlakte
(geïndexeerd naar 1-1-2002) Ingediend
Vergunning
max. norm
(8 plannen)
(8 plannen)
bij nieuwbouw
gemiddeld aantal plaatsen
40
40
gemiddelde oppervlakte per plaats (m²)
50,4
50,4
gemiddelde verdiepinghoogte (m)
3,21
3,21
13
13
12
13,48%
13,60%
14%
gemiddelde bouwtijd (maanden) percentage directiekosten €
%
€
-
-
3,20
%
€
%
-
PM
0.0. GRONDKOSTEN
-
1.1. bouwkundige voorzieningen
851
64,1
849
64,4
857
65,7
1.2. werktuigbouwkundige voorzieningen
153
11,5
154
11,7
138
10,6
1.3. elektrotechnische voorzieningen
140
10,6
134
10,2
159
12,2
1.4. vaste inrichtingen
133
10,0
133
10,1
96
7,4
1.5. terreinvoorzieningen
505
3,8
48
3,6
54
4,1
1.0. BOUWKOSTEN
1.327
100
1.318
100
1.304
100
2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE TIJDENS DE BOUW
-
33
33
-
-
33 -
179
179
183
-
-
-
6.1. programma- en bestekswijzigingen
31
31
30
6.2. loon- en prijsstijgingen
21
21
19
-
-
-
1.591
1.582
1.569
7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
(N.B. Kosten incl. BTW in € per m², geïndexeerd naar prijspeil 1 januari 2002. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn ook de kosten van de ingediende en goedgekeurde plannen, voorzover dat niet reeds in de kosten was verdisconteerd, verhoogd met de in de kostennorm verrekende effecten van de marktwerking.)
Uitvoeringstoetsen Met de actualisatie van de bouwmaatstaven ten behoeve van nieuwbouwplannen voor voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten zijn randvoorwaarden gedefinieerd waar een voorziening aan moet voldoen. In de maatstaven zijn aanvullende eisen geformuleerd voor rolstoelgebonden cliënten, maar geen specifieke eisen voor mensen met meervoudige handicaps en mensen met enkelvoudige lichamelijke handicaps. Op 8 april 2002 is de uitvoeringstoets Voorzieningen lichamelijk gehandicapten vastgesteld door het Bouwcollege en uitgebracht. Op 18 november 2002 is de uitvoeringstoets Voorzieningen voor zintuiglijk gehandicapten vastgesteld door het Bouwcollege en uitgebracht. In deze uitvoeringstoetsen zijn voor desbetreffende doelgroepen specifiek bij de hoofdfunctiegroepen aangegeven wat voor voorzieningen er nodig zijn ten opzichte van de bouwmaatstaven voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten. Signaleringsrapport Gestart zal worden met het signaleringsrapport zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren (LVG). Deze zal in de 2e helft van 2003 worden afgerond.
48
Bouwkostennota 2003
Regeling Kleinschalige Woonvormen (RKW) Op 1 juli 2002 is bovenstaande regeling ingevoerd. Deze zal tevens gelden voor de kleinschalige woonvoorzieningen in de TVWMD (de semi-murale woonvoorzieningen). Het kleinschalig wonen wordt gedefinieerd als huisvesting in kleine groepen van maximaal 6 personen in zelfstandige en afzonderlijke woningen, in clusters van maximaal 12 personen per postcode, buiten het instellingsterrein. Het zorgkantoor checkt of het inderdaad kleinschalige woonvoorzieningen zijn. Kleinschalige woonvoorzieningen kunnen, zonder bouwprocedures, gehuurd, gekocht, verkocht, gebouwd en/of gerenoveerd worden. Alle kosten voor deze voorzieningen worden vergoed via een speciale beleidsregel van het CTG. Door deze regeling kunnen instellingen sneller reageren op de woningmarkt en dus beter inspelen op de wensen van de cliënten met een indicatie voor verblijf.
49
Bouwkostennota 2003
3.4 Aanvullende kostenonderzoeken Het Bouwcollege initieert elk jaar onderzoeken naar de vergelijking van de ontwikkeling van bouwkosten in de gezondheidszorg met aanpalende sectoren. Dit aspect is onderzocht door middel van het uitvoeren van extern onderzoek naar toepasbaarheid van de kostenkaders. In de Bouwkostennota’s 2001 en 2002 is aandacht besteed aan aanvullende kostenonderzoeken in de sectoren verpleeghuizen, GGZ (RGC’s) en GHZ. In deze Bouwkostennota is de aandacht gericht op de sectoren ziekenhuizen en verzorgingshuizen. In de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2 is al gerefereerd aan deze kostenonderzoeken. De volgende aanvullende kostenonderzoeken zijn uitgevoerd: 1. Kostenconsequenties van vormkeuzen, analyse van 10 ziekenhuisprojecten, waarbij ontwerp- en kostenanalyses zijn gemaakt op basis van berekende vormfactoren en diverse clusteringen van kostenelementen 2. Extern onderzoek “Bouwkosten ziekenhuisbouw en aanpalende sectoren”. In dit onderzoek is tevens een relatie gelegd met het in andere bouwsectoren gehanteerde prijs- en kwaliteitsniveau. 3. Extern onderzoek “Onafhankelijke kostencalculatie verzorgingshuizen”. De resultaten van deze opdracht zijn gekoppeld aan de bij de aanvraag ingediende directie- en inschrijfbegrotingen. Deze onderzoeken geven een aanwijzing dat in de huidige marktsituatie de vigerende financiële toetsingskaders voor ziekenhuizen en verzorgingshuizen toepasbaar zijn. Een beschrijving van de projecten die betrokken zijn bij de externe onderzoeken alsmede de detailopmerkingen van de onderzoekers zijn opgenomen in bijlage 1.3. 3.4.1
Kostenconsequenties van vormkeuzen. Analyse van ziekenhuisprojecten
Het onderzoek heeft zich dit jaar gericht op de variatie in verschijningsvorm en uitvoering van algemene ziekenhuizen. In totaal zijn 10 algemene ziekenhuizen geanalyseerd en gedocumenteerd. Van deze plannen zijn alle voor de ontwerp- en kostenanalyses relevante capaciteits-, functionele, bouw- en installatietechnische en financiële aspecten onderling vergeleken. Op basis van kwantitatieve gegevens over de vormfactoren en clusteringen van (geïndexeerde) kostenelementen is een schat aan informatie ontstaan, die velerlei doelen kan dienen. De variatie in de 10 onderzochte plannen is groot. Dit betreft zowel de verscheidenheid in capaciteit en vloeroppervlakte als de verschillen in functionele en technische uitwerking. Daarbij spelen ook de verschillende organisatiemodellen zoals beschreven in de bouwmaatstaven algemene ziekenhuis een rol. De capaciteit van de projecten loopt uiteen van 274 tot 736 (klinische) bedden. De bruto oppervlakte loopt uiteen van circa 26.000 m² tot 69.000 m². De verschijningsvorm van de onderzochte ziekenhuizen is zeer verschillend. De hoogte van de gebouwen loopt uiteen van vier tot tien bouwlagen. Dit heeft te maken met de verschillende typologieën die aan de ontwerpen ten grondslag hebben gelegen. Daarnaast hebben de bij deze verschillende typologieën behorende organisatiemodellen hun invloed op verschijningsvorm en uitvoering. Interessant aspect daarbij is de vormgeving van de meer recente ziekenhuisontwerpen die de aspiratie hebben ‘ziekenhuis van de 21e eeuw’ te zijn. Met name in de uiterlijke verschijningsvorm onderscheiden deze zich van de soberder modellen uit het verleden. Voor het in kaart brengen van de verschillen in vormgeving en technische uitwerking en de daaraan verbonden kostengevolgen zijn van alle projecten kwantitatieve gegevens over de vormfactoren verzameld en vergeleken. Onder vormfactoren wordt verstaan de bepaalde hoeveelheden (vierkante meters) van een
50
Bouwkostennota 2003
bouwdeel (bijvoorbeeld daken) gedeeld door de bruto vloeroppervlakte. Deze vormfactoren hebben invloed op de bouwkosten. Normaal gesproken leidt een lage gevel-, dak- en binnenwandfactor tot lagere bouwkosten. Opgemerkt wordt dat een gunstige vormfactor soms teniet wordt gedaan door hoge(re) uitvoerings- en productiekosten. Indien de bruto vloeroppervlakte in relatie tot de nuttige oppervlakte relatief beperkt is, betekent dit dat de constructie-, installatie- en verkeersoppervlakten beperkt blijven. In onderstaande tabel is voor enkele vormfactoren de spreiding weergegeven. Van de onderzochte projecten zijn achtereenvolgens de minimum-, de maximum- en de gemiddelde waarden weergegeven. Tabel 8 Spreiding vormfactoren vormfactor
laagste
hoogste
gemiddelde
waarde
waarde
waarde
gevelfactor
0,35
0,53
0,43
dakfactor
0,24
0,47
0,33
dak + gevel per m²
0,61
0,97
0,76
0,16
0,24
0,20
binnenwandfactor
1,05
1,41
1,27
bruto/nuttig-
1,51
1,77
1,59
3,68
4,20
3,91
bruto vloeropp. dak + gevel per m³ inhoud
verhouding gemiddelde verdiepinghoogte
In onderstaande tabel is voor de bouwkundige voorzieningen de spreiding in kosten weergegeven van 4 onderzochte ziekenhuizen. Voor de belangrijkste elementgroepen zijn de hoogste, de laagste en de gemiddelde waarden per m² bruto vloeroppervlakte en per m² van het betreffende element bepaald. Tabel 9 Kosten bouwkundige voorzieningen van gebouwonderdelen per m² bruto vloeroppervlakte (incl. BTW, prijspeil januari 2001) elementgroep onderbouw
hoogste waarde
laagste waarde
Gemiddelde waarde
per m² b.v.o.
per m² element
per m² b.v.o.
per m² element
per m² b.v.o.
per m² element
€ 76,--
€ 319,--
€ 49,--
€ 132,--
€ 57,--
€ 211,--
€ 252,--
€ 502,--
€ 164,--
€ 459,--
€ 215,--
€ 476,--
€ 269,--
€ 224,--
€ 236,--
€ 179,--
€ 255,--
€ 207,--
€ 132,--
€ 368,--
€ 36--
€ 146,--
€ 67,--
€ 219,--
(11+13+16+17) gevels (21+31+41) binnenwanden (22+32+41) Daken (27+37+47)
Het onderzoek naar de relatie tussen vormfactoren en kosten bij algemene ziekenhuizen zal in de komende jaren verder worden uitgebreid en met nieuwe plannen worden geactualiseerd. 3.4.2 Extern onderzoek “Bouwkosten ziekenhuisbouw en aanpalende sectoren” In opdracht van het Bouwcollege zijn door een externe kostendeskundige1) de bouwkosten en de daarvoor geleverde kwaliteit van een ziekenhuis vergeleken met de buiten de gezondheidszorg gehanteerde
51
Bouwkostennota 2003
kostenuitgangspunten. Het gaat er daarbij om een indruk te krijgen van de verhouding tussen de bouwkosten en de daarvoor geleverde kwaliteit, in vergelijking met bouwprojecten in andere sectoren zoals kantoren, recreatievoorzieningen en woonvoorzieningen. Ontwikkelingen als de flexibilisering van de zorg en vraaggerichtheid leiden tot een grote diversiteit aan voorzieningen. De nieuwe bouwmaatstaven voor een algemeen ziekenhuis spelen hier op in door de ziekenhuizen meer vrijheid te geven de benodigde zorginfrastructuur naar eigen inzicht in te vullen. Het onderhavige onderzoek betreft de nieuwbouwkosten van één representatief ziekenhuis. Omdat het bij ziekenhuizen om specifieke gebouwen gaat, die niet direct vergelijkbaar zijn met gebouwen in andere sectoren, is de vergelijking met de andere sectoren gemaakt met behulp van zogenaamde referentie-elementen. Referentie-elementen zijn verzamelingen van aan elkaar verwante technische oplossingen binnen een elementencluster. Vaak zijn deze technische oplossingen op zichzelf niet specifiek voor een bepaalde soort gebouwen, maar dikwijls is juist een combinatie van referentie-elementen kenmerkend voor de soort. Door de elementenclusters van gebouwen te beschrijven als combinaties van referentie-elementen, krijgt men een kosten-kwaliteitsbeeld. De beoordeling van de kostenposten in de onderzochte begroting op basis van deze werkwijze heeft geresulteerd in uitspraken die betrekking hebben op circa 75% van de bouwkosten. Deze “dekkingsdraad” is niet voor alle onderdelen van de begroting gelijk. Met name de dekkingsgraad van de installaties en de terreinvoorzieningen, ligt het percentage beduidend lager. Daarnaast is aanvullend kostenonderzoek uitgevoerd, waarbij voor de functies verpleging en poliklinisch onderzoek is bezien hoe de bouwkosten voor deze functies zich verhouden tot de overige bouwkosten. Met behulp van de projectdelen-methode is bepaald welk deel van de bouwkosten van het totale project betrekking heeft op de onderscheiden functiegroepen. Om dat te kunnen realiseren moesten zowel de bouwkundige als de installatietechnische begrotingen van het hele project verdeeld worden naar elementen. De toedeling van de installaties naar de diverse ziekenhuisfuncties vormt een punt van nadere uitwerking. Het ligt in de bedoeling om voor de overige ziekenhuisfuncties waarvoor basiskwaliteitseisen zullen gelden een dergelijk kostenonderzoek uit te voeren. Bevindingen analyse van het ziekenhuis Het resultaat van de in opdracht van het Bouwcollege opgestelde kostenvergelijking ligt per saldo 7,3% lager dan de inschrijfbegrotingen. Hiervan heeft 5,4% betrekking op de directe bouwkosten. De kostendeskundige stelt voor een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren naar de samenhang tussen kosten en kwaliteit van de installaties. De algemene bouwplaatskosten van de bouwkundige aannemer moeten in een project zoals dit afgezet worden tegen het totaal van de directe kosten van bouwkundige en installatietechnische werken samen. Hoewel deze toeslagen op het moment van rapportage wat hoog overkomen, wordt gesteld dat zij op de peildatum van de begroting marktconform waren. De personeelskosten die zijn opgenomen onder de bouwplaatskosten zijn beduidend hoger dan in andere projecten wordt aangetroffen. Een deel van deze kosten moet eigenlijk toegerekend worden aan bouwteam werkzaamheden tijdens de projectontwikkelingsfase. De op deze manier veronderstelde verschuiving van bouwkosten naar projectontwikkeling bedraagt 1,9% van de bouwkosten. De goedgekeurde aanbestedingsresultaten overschrijden het goedgekeurde budget met per saldo 4,4%. 1) Bureau Winket voor de bouw / ir. Tim de Jonge
52
Bouwkostennota 2003
Het werk is op alternatieve wijze aanbesteed en kwam als meest economische ‘design en construct’contract uit de bus. Daarbij is circa een derde deel van het bedrag dat onder de bouwplaatskosten was verantwoord ten laste gebracht van de directiekosten. Dit onderzoek geeft een bevestiging dat het financiële toetsingskader toepasbaar is.
53
Bouwkostennota 2003
3.4.3 Extern onderzoek “Onafhankelijke kostencalculatie verzorgingshuizen” In opdracht van het Bouwcollege zijn door een extern bouwkostenadviesbureau1) twee verzorgingshuizen nagecalculeerd. Dit op basis van opgevraagde bestedingsgerede stukken en inschrijfbegrotingen. De hoeveelheden zijn ontleend aan de directie- of inschrijfbegrotingen. De hoeveelhedenstaten zijn door de bouwkostenadviseur afgeprijsd tot actuele kostencalculaties op prijspeil januari 2003. Er is niet alleen een kostenanalyse gemaakt van de projecten, er is ook een oordeel gegeven over het afwerkingsniveau. Een onderdeel van het onderzoek behelsde de vergelijking met de bouwkostenkengetallen voor het woonareaal verzorging en de algemene voorzieningen. De maximale investeringskosten worden berekend aan de hand van toegestane bruto vloeroppervlakte en de genormeerde m²-prijzen. Binnen deze kaders is een vrije invulling mogelijk, mits aan de omschreven basiskwaliteitseisen wordt voldaan. Voor de verzorgingshuizen is uitsluitend het principe van budgettair bouwen van toepassing. Combinatie project van verzorging en verpleging Uit de vergelijking van de resultaten van de nacalculatie met de kostennormen volgt dat de bouwkosten voor het woonareaal verzorging ruim 10% lager uitkomen. Dit verschil wordt verklaard doordat de gerealiseerde vloeroppervlakte 8,1% groter is dan volgens het referentiekader 2001 is toegestaan. Het verschil zit voornamelijk in de wintertuin en verkeersruimten. Een juiste vergelijking is alleen mogelijk, als ‘appels met appels’ worden vergeleken. Bij de vergelijking zijn twee hoofdposten van de bouwkosten buiten beschouwing gelaten omdat op het moment van aanbesteding niet alle onderdelen zijn opgedragen. Dit betreft de posten vaste inrichtingen en terreinvoorzieningen. Na het opnieuw afprijzen van de hoeveelheden, en daar waar nodig het aanpassen van de hoeveelheden, blijkt dat de bouwkosten per m² niet uit de pas lopen met de kostennormen. Kijkende naar de uitkomst van de bouwkosten, is sprake van een gebouw dat efficiënt is ingedeeld en waarin duidelijke, heldere keuzen zijn gemaakt ten aanzien van het materiaalgebruik, zowel buiten als binnen. Ook de indeling van de gevels zorgt ervoor dat de eenheidsprijs per m² acceptabel blijft. Woonzorgcomplex Uit de vergelijking van de resultaten van de nacalculatie met de kostennormen volgt dat de bouwkosten (exclusief de grond- en startkosten) voor het woonareaal verzorging en de algemene voorzieningen respectievelijk 13,5% hoger en 0,7% lager uitkomen. De bouwactiviteiten van het woonzorgcomplex zijn voor de vergunningverlening aangevangen. Op grond hiervan is het plan niet beoordeeld maar is een beschouwing gegeven waarin is geconcludeerd dat de ingediende investeringsraming met 5,6% moest worden verlaagd. Het opnieuw afprijzen van de hoeveelheden leidde tot een hoge uitkomst van de bouwkosten per m² voor het woonareaal verzorging. Dit heeft voornamelijk te maken met het materiaalgebruik, zoals de toepassing van aluminium kozijnen en een piramidevormig glasdak. Het hoge investeringsbedrag per m² heeft ook te maken met het ontwerp en de invulling van de gevels. Verhoudingsgewijs zijn er veel gevelopeningen en zijn er veel inspringende delen in de gevels. Ook de veelhoekige plattegronden hebben consequenties voor de eenheidsprijs per m². Dit onderzoek geeft een bevestiging dat het financiële toetsingskader toepasbaar is. Uit de opdracht aan het bouwkostenadviesbureau en het daarmee gevoerde overleg volgt dat de combinatie van verzorging en verpleging een representatief voorbeeld is van een doelmatig gebouw, waardoor de bouwkosten binnen het normatief toegestane kostenkader kunnen blijven. 1) Peritas Bouwkosten Adviseurs / A.C. klein Gunnewiek
54
Bouwkostennota 2003
3.5 Aanbestedingsresultaten 3.5.1 Reguliere projecten Vergelijkingen van de aanbestedingsresultaten met de gegevens uit de door de initiatiefnemer ingediende aanvragen, de afgegeven beschikkingen van het Bouwcollege en de gegevens uit de vergunning dragen in belangrijke mate bij in het verschaffen van inzicht in de ontwikkeling van de bouwkosten. In het onderzoek naar de aanbestedingsresultaten dat in het kader van de voorbereiding van de Bouwkostennota 2003 is uitgevoerd, zijn 37 in het jaar 2002 aanbestede bouwplannen betrokken, tegenover 47 in het jaar 2001. Het totale bedrag aan inschrijfsommen dat met deze aanbestedingsresultaten is gemoeid, bedraagt € 258 mln. inclusief BTW. De totale toegestane bouwkosten bedragen volgens de daarvoor afgegeven vergunningen € 266 mln., inclusief BTW. De uiteindelijk goedgekeurde opdrachtverstrekkingen ten laste van de WZV bedragen per saldo € 253 mln., een onderschrijding van 4,8% op de in de vergunning opgenomen toegestane bouwkosten. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van het aantal aanbestedingsresultaten per categorie alsmede de hoogte van de daarmee per categorie gemoeide bedragen die als basis hebben gediend voor het onderzoek naar de aanbestedingsresultaten. Tabel 10 Inschrijfsommen van projecten die de reguliere bouwbegeleidingsprocedure hebben gevolgd Categorie
Ziekenhuizen Verpleeghuizen Geestelijke gezondheidszorg gehandicaptenzorg Totaal
aantal projecten
inschrijfsommen (x € 1 mln.) bouwkundig
Werktuigbouwkundig
elektrotechnisch
totaal
9
82
34
22
138
13
57
18
9
84
8 8
16 11
3 2
3 1
22 14
37
166
57
35
258
In de volgende tabel zijn de resultaten van de aanbestedingen van de afgelopen twee jaar weergegeven. Hierbij zijn per categorie de procentuele afwijkingen van de aanbestedingsresultaten ten opzichte van de vergunningbedragen vermeld. Uit deze tabel blijkt dat de goedgekeurde aanbestedingsresultaten over het gehele jaar gemiddeld 0,6% zijn meegevallen ten opzichte van de in de vergunningen opgenomen budgetten. In de Bouwkostennota van 2000 en 2001 zijn alle bouwkostennormen met respectievelijk 1,7% en 2,5% verhoogd als gevolg van de destijds geconstateerde (gemiddeld) tegenvallende aanbestedings-resultaten. Indien bij de vergunningverlening of bij de bepaling van het aanbestedingsbudget van de bij de nu uitgevoerde analyse betrokken aanbestedingen niet is gerekend met deze verhoogde kostennorm, is het aanbestedingsbudget met 1,7% danwel 2,5% verhoogd. Dit ten behoeve van een eenduidige toetsing. Indien rekening wordt gehouden met de reeds toegepaste generieke verhoging in de Bouwkostennota’s van 2000 en 2001 van per saldo 4,2% (1,7% + 2,5%) en de 1% specifieke meerkosten resteert per saldo een gemiddeld voordelig aanbestedingsresultaat van 5,8%. Specifieke meerkosten betreffen aanvullende brandweer- en welstandseisen, legionella preventie en toepassing van ICT in de bouw, die bij de aanbestedingen zijn betrokken.
55
Bouwkostennota 2003
Tabel 11 Resultaten van de aanbestedingen in de reguliere bouwbegeleidingsprocedure in 2001 en 2002 Categorie
Analyse van de aanbestedingsresultaten in 2001 en 2002 Percentage t.o.v. het vergelijkbare budget uit de vergunning* ) Bouwkundig 2001en 2002
Werktuigbouwkundig 2001 en 2002
Elektrotechnisch 2001 en 2002
Gemiddeld 2001 en 2002
Ziekenhuizen Verpleeghuizen Geestelijke gezondheidszorg Gehandicaptenzorg
6.8 7.0 9.5 7.4
-4.6 2.3 3.4 -1.0
2.4 5.5 -4.1 3.6
4.7 -1.1 -6.0 10.9
8.0 5.2 9.4 1.5
-7.0 8.5 4.5 16.5
5.8 6.5 7.2 6.6
-2.9 2.2 2.1 2.2
Totaal
7.1
-1.4
2.7
2.5
7.1
-3.9
6.1 **
-0.6 **
*)
Positieve bedragen houden overschrijdingen ten opzichte van de geïndexeerde budgetten in en negatieve bedragen onderschrijdingen ten opzichte van de geïndexeerde budgetten.
**)
Deze percentages zijn exclusief de additionele budgetverruiming van 1,7% en 2,5% op basis van de Bouwkostennota’s 2000 en 2001 en de 1% specifieke meerkosten.
3.5.2 Aanbestedingsresultaten in de eerste en tweede helft van 2002 Als onderscheid wordt gemaakt tussen de eerste en de tweede helft van 2002, is duidelijk de neerwaartse trend waar te nemen die reeds in het voorgaande jaar is ingezet (zie grafiek 2). De eerste helft van 2002 gaf een (verdere) daling te zien van de aanbestedingsresultaten naar een gemiddeld voordelig aanbestedingsresultaat van 2,8%. In de tweede helft daalde het resultaat verder tot een gemiddeld voordelig aanbestedingsresultaat van 10,4%, waardoor het (gewogen) gemiddelde resultaat van 2002 uitkomt op een onderschrijding van de reeds genoemde 5,8% ten opzichte van de in de vergunning opgenomen budgetten. Grafiek 2 Overzicht van de aanbestedingsresultaten
percentage onder- en overschrijding
25,0%
Aanbestedingsresultaten
20,0%
trendlijn
15,0% 10,0% 5,0% 0,0% -5,0%
-10,0% -15,0% -20,0% feb-03
augnov-02
jul-02
apr-02
feb-02
mrt-02
jun-01
jan-01 mrt-01
jul-00
dec-00
dec-00
nov-00
jul-00 aug-
mei-00
mei-00
feb-00
mrt-00
dec-99
okt-99 nov-99
jul-99
sep-99
jun-99
apr-99
mei-99
feb-99 feb-99
jan-99
-25,0%
datum van aanbesteding
56
Bouwkostennota 2003
3.5.3 Aanbestedingsresultaten in het eerste kwartaal 2003 Om te monitoren of de neerwaartse trend in de aanbestedingsresultaten zich voorzet in het eerste kwartaal 2003 is ook een analyse van de aanbestedingsresultaten over die periode gemaakt. Uit de grafiek blijkt dat de neerwaartse trend die zich aftekende in de tweede helft 2002 in het eerste kwartaal 2003 afvlakt. Het (gewogen) gemiddelde resultaat van 2002 en het eerste kwartaal van 2003 komt uit op een onderschrijding van 5,4% ten opzichte van de in de vergunning opgenomen budgetten. In tabel 12 zijn de resultaten van de aanbestedingen 2002 en het eerste kwartaal 2003 verwerkt. Het gaat om de resultaten van in totaal 23 projecten. Hierbij zijn per categorie de procentuele afwijkingen van de aanbestedingsresultaten ten opzichte van de vergunningbedragen vermeld. Uit deze tabel blijkt dat de afwijkingen tussen de sectoren onderling klein zijn ten opzichte van het gemiddelde en dat er voor alle sectoren meevallende resultaten zijn geboekt. Tabel 12 Resultaten van de aanbestedingen in de reguliere bouwbegeleidingsprocedure in tweede helft 2002 en het eerste kwartaal 2003 Categorie
Analyse van de aanbestedingsresultaten in de tweede helft 2002 en het eerste kwartaal 2003. Percentage t.o.v. het vergelijkbare budget uit de vergunning* ) Bouwkundig
Werktuigbouwkundig
Elektrotechnisch
Gemiddeld
Ziekenhuizen Verpleeghuizen Geestelijke gezondheidszorg Gehandicaptenzorg***
-4.3 3.7 0.7 -2.1
-1.2 -3.0 -18.6 -40.0
-1.6 -8.4 -10.5 -29.2
-3.2 -1.1 -3.0 -9.5
Totaal
-2.0
0.1
-3.3
-2.2 **
*)
Positieve bedragen houden overschrijdingen ten opzichte van de geïndexeerde budgetten in en negatieve bedragen onderschrijdingen ten opzichte van de geïndexeerde budgetten.
**)
Deze percentages zijn exclusief de additionele budgetverruiming van 1,7% en 2,5% op basis van de Bouwkostennota’s 2000 en 2001 en de 1% specifieke meerkosten.
***)
Het betreft één project met een relatief lage bouwsom
57
Bouwkostennota 2003
4.
UITGANGSPUNTEN EN KOSTENNORMEN PER 1 JANUARI 2003
In dit hoofdstuk worden rubrieksgewijs de kostenuitgangspunten en kostennormen per 1 januari 2003 vastgesteld en nader toegelicht. Volgens de nieuwe procedure worden de nu in de Bouwkostennota geactualiseerde bouwkostennormen, na goedkeuring door de Minister van VWS, bij Regeling opgenomen in het Besluit bouwmaatstaven. Deze regeling wordt in de Staatscourant gepubliceerd. 4.1 Grondkosten Gedurende een reeks van jaren is in voorgaande Bouwkostennota’s gewezen op het feit dat het als gevolg van het beperkte aanbod en de stijging van de grondprijzen steeds moeilijker wordt geschikte bouwgrond te verwerven. In de Capita Selecta van de Bouwkostennota’s 2001 en 2002 is uitgebreid aandacht besteed aan de problematiek van de grondverwerving. Onder verwijzing naar de op 26 november 2001 uitgebrachte “Uitvoeringstoets grondverwerving” en de “Bouwmaatstaven terreingrootte in de zorgsector” is gesteld dat onder meer door een actiever grondbeleid en een soms intensiever en effectiever grondgebruik de grondproblematiek voor de zorginstellingen kan worden verminderd. De binnen de zorgsector ervaren grondproblematiek is door het ministerie van VROM onderkend. Mede op basis van de eerder door het Bouwcollege geschetste grondproblematiek heeft de Staatssecretaris van VROM met brief van 22 augustus 2001 aan de provincies en gemeenten gewezen op een noodzakelijk op de zorginstellingen toegesneden ruimtelijke ordenings- en grondbeleid. Hierbij is gesteld dat de algemeen gewenste vermaatschappelijking van de zorg en extramuralisering van zorginstellingen niet of onvoldoende kunnen plaatsvinden indien er geen geschikte, betaalbare locaties worden aangeboden. Meldpunt grondverwerving Naast een behoefte aan bouwgrond, komen er in de zorgsector ook met regelmaat terreinen vrij. Met de afstoting daarvan moet terughoudend worden omgegaan. In diverse gevallen zijn terreinen nog binnen de zorgsector te benutten. Om de behoefte aan en de beschikbaarheid van terreinen effectief te laten samenkomen, hebben het Bouwcollege en het College sanering ziekenhuisvoorzieningen gezamenlijk het ‘meldpunt grondverwerving’ ingericht. Wil het meldpunt een succes zijn dan moeten instellingen met vraag of aanbod zich tijdig tot respectievelijk het Bouwcollege en het College sanering wenden. Meer informatie over het ‘meldpunt grondverwerving’ treft u aan op de websites van het Bouwcollege (www.bouwcollege.nl) en het College sanering (www.sanering.org) . Kostenkaders Voor de verwerving van grond gelden voor de diverse sectoren financiële bovengrenzen. De grondkosten worden daarbij uitgedrukt in maximaal te besteden kosten per bed of per plaats. In de Bouwkostennota 2000 zijn de maximale grondkosten, nadat hiervoor gedurende enkele jaren vaste bedragen zijn gehanteerd, met respectievelijk 17% en 20% verhoogd, waarmee aan de ervaren krapte van de kostenkaders tegemoet werd gekomen. Sindsdien zijn de bovengrenzen met de gezondheidszorgindex verhoogd en is, in 2002, het kostenkader voor de grondverwerving ten behoeve van de nieuwbouw van verzorgingshuizen gelijkgetrokken met het voor
58
Bouwkostennota 2003
de verpleeghuizen genoemde bedrag. Ook dit jaar zijn de kostenkaders met behulp van de gezondheidszorgindex verhoogd. De maximaal te besteden grondkosten per bed of plaats per 1 januari 2003 zijn vermeld in tabel 12. Tabel 12 Grondkosten Categorie
Ziekenhuizen Instellingen voor verpleging en verzorging Instellingen voor GGZ en GHZ Woningen (GGZ en GHZ)
Bouwkostennota 2003
‘Normatieve 1)’ oppervlakte
Grondkosten in € per
in m2 b.v.o.
m2 b.v.o.
€ 17.895,--
95
188,--
€ 14.110,--
65 resp. 81
217,-- resp. 174,--
€ 17.895,--
60 resp. 63
298,-- resp. 284,--
€ 9.000,--
36
250,--
De weergegeven bedragen zijn inclusief BTW, verwervingskosten, rentekosten tot aanvang bouw2), overdrachtskosten, sloopkosten van opstallen, bouwrijp maken, ontsluitingskosten en eventuele saneringskosten, voorzover deze voor rekening van de koper ko men.
De bedragen gelden verder voor een instelling in totaliteit. Het kostenkader voor de verwerving van grond voor realisering van een gedeelte van de instelling kan worden bepaald door de voor dat deel geldende normatieve bruto vloeroppervlakte te delen door de normatieve vloeroppervlakte van de instelling. In het gearceerde deel van bovenstaande tabel is dat principe nader uitgewerkt. Uit zowel recente als in het verleden uitgevoerde studies is gebleken dat het stellen van bindende normen voor de grondkosten, uitgedrukt in kosten per m² grondoppervlakte, gezien het in ons land zeer sterk variërende kostenbeeld, lastig is. Feit is dat per saldo sprake is van grote regionale verschillen. Problemen met het nu geldende kostenkader doen zich dan ook met name voor in de Randstad en in de provincie Utrecht. In die regio’s blijkt het nauwelijks meer mogelijk te zijn om binnen de gestelde kaders grond aan te kopen. Bronmateriaal van Kadata BV en IBG Makelaars bevestigt het beeld dat de grondkosten per m2 in de noordelijke provincies en Zeeland gemiddeld aanmerkelijk lager liggen dan elders en dat de hoogste grondprijzen in de Randstad en in de provincie Utrecht optreden. De regionale verschillen zijn dit jaar erkend en vertaald in regionale toeslagen die over de maximaal te besteden grondkosten berekend worden. De te hanteren procentuele toeslagen komen overeen met de toeslagen zoals deze door het ministerie van VWS worden gehanteerd voor de bepaling van de budgetten voor de grondaankoop van de in het kader van de TVWMD (‘Tijdelijke verstrekkingen wet maatschappelijke dienstverlening’) te realiseren voorzieningen. Voor deze toeslag hanteert het ministerie een postcodesysteem, waarmee - afhankelijk van de locatie - toeslagen van 0%, 10%, 20%, 30% of 40% worden toegekend. Toepassing van dit postcodesysteem voor de WZV voorzieningen leidt tot een plus van 20% voor de duurste regio’s. Waar in het kader van de TVWMD dus de percentages 0%, 10%, 20%, 30% en 40% worden gehanteerd, luidt de vertaling naar de WZV-voorzieningen: –20%, –10%, 0%, +10%.en +20% ten opzichte van de in tabel 12 en 13 vermelde bedragen. Een specificatie van de postcodegebieden en de regiotoeslagen is opgenomen in bijlage 1.4.
1
)
2
)
Volgens Bouwkostennota 2001 Ter beperking van de grondkosten wordt zo spoedig mogelijk na overdracht van de grond tot activering van de grondkosten overgegaan, zodat de rentekosten (zowel tot start bouw, als tijdens de bouw) worden uitgesloten dan wel tot een minimum beperkt.
59
Bouwkostennota 2003
Dit systeem zal extra financiële ruimte bieden in de probleemgebieden, met name voor grondaankopen in de vier grote steden, waar nu al frequent met hogere bedragen moet worden ingestemd. Daarnaast zal het systeem een kostendrukkende werking hebben op de grondaankopen in de ‘goedkopere’ regio’s. De werking van dit systeem zal in 2004 worden geëvalueerd.
De grondkosten per plaats worden bepaald door de grondkosten per m² en de terreingrootte per plaats. De grondkosten per m² worden in hoge mate bepaald door het gemeentelijke beleid inzake de grondexploitatie. Hierbij speelt de liberalisering van het grondprijsbeleid een rol. Geconstateerd wordt dat bij de indiening van aanvragen voor grondverwerving de grondkosten veelal worden bepaald door de marktwaarde en niet door de feitelijke grondprijs. Overeenkomstig de eerdere uitgangspunten van de gemeentelijke grondexploitatie en de strekking van de Nota Grondbeleid zouden de verwervingskosten ten behoeve van de gezondheidszorg in principe niet meer behoren te bedragen dan de werkelijke kosten van het bestemmingsplan, gecorrigeerd voor bovenwijkse en infrastructurele voorzieningen. De instellingen dragen immers vaak zelf zorg voor de infrastructurele voorzieningen op de soms grote terreinen en benutten slechts in beperkte mate gemeentelijke voorzieningen. Voor een optimale beoordeling van de grondkosten wordt inzicht in de door de betrokken gemeente opgestelde grondexploitatieberekening wenselijk geacht. Enkele gemeenten passen de zogenaamde bruto-vloeroppervlaktemethode (b.v.o.-methode) toe. Bij deze methode wordt de grondwaarde door de gemeente bepaald door de toekenning van een gebruikswaarde per m² bruto vloeroppervlakte en per m² onbebouwd terrein. Deze methode wordt door het Bouwcollege van de hand gewezen. Zij vormt immers geen weergave van de feitelijke grondkosten. Bij een hoge grondprijs per m² ligt het in de rede dat het bouwplan hierop wordt afgestemd. Hoge grondkosten dwingen een efficiënt grondgebruik af. Ook zal de initiatiefnemer bij zijn selectie van vestigingsmogelijkheden af moeten zien van te grote, te exclusieve en zeer gewilde locaties. In overleg met de gemeentelijke grondbedrijven zal soms gezocht moeten worden naar locaties die een compromis inhouden tussen locatie- en kostenaspecten. Er zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt moeten worden van locaties waaraan de gemeente reeds de bestemming bijzondere bebouwing heeft toegekend. Uiteraard worden bij de locatiekeuze randvoorwaarden gehanteerd. Daarbij gaat het om de bereikbaarheid per openbaar vervoer en per eigen vervoer, de realisering van parkeerruimte (al dan niet op eigen terrein, parkeergarage of gecombineerd grondgebruik), uitbreidbaarheid, de nabijheid van winkels, beperkende bepalingen, enz. Indien de grondkosten per plaats, ondanks de beperking van de grondoppervlakte tot het uit zorgoverwegingen hoogst noodzakelijke, de gestelde kostennormen ruim blijven overschrijden, verdient het aanbeveling alternatieve vestigingsplaatsen te overwegen. De uitgangspunten voor zowel de terreingrootte als de aan de locatie te stellen randvoorwaarden zijn verwoord in de op 26 november 2001 door het Bouwcollege vastgestelde ‘Bouwmaatstaven terreingrootte in de zorgsector’. Deze maatstaven maken een onderscheid naar de wenselijke en de minimaal noodzakelijke terreingrootte. De financiële consequenties van parkeervoorzieningen kunnen worden gerelateerd aan de door het Bouwcollege vastgestelde maatstaven voor deze voorzieningen. Indien de bouw van een parkeergarage noodzakelijk is, bijvoorbeeld vanwege een te geringe beschikbare terreingrootte, zal deze in principe uit de parkeergelden moeten worden bekostigd. In de investeringskosten is vanuit de WZV-vergunning echter wel een bijdrage mogelijk, die gelijk is aan de investeringskosten voor de aanleg van reguliere parkeerplaatsen
60
Bouwkostennota 2003
op het terrein. Voor deze toerekening kan worden uitgegaan van een bedrag van € 1.750,-- per parkeerplaats, prijspeil januari 2003. Deze kosten maken onderdeel uit van rubriek 1.5 Terreinvoorzieningen. Erfpacht Naast de verwerving door middel van koop kan grond ook in erfpacht worden verkregen. Erfpacht is in principe aanvaardbaar indien de kosten vooraf bekend zijn. Dit is het geval indien vooraf afkoop plaatsvindt voor ten minste de gebruiksduur of wanneer in het erfpachtcontract een indexering voor de jaarlijkse canon is vastgelegd. Bij de berekening van het genormeerde afkoopbedrag per plaats wordt uitgegaan van het normbedrag per plaats bij vol eigendom. Omdat de afkoop een beperkte periode betreft, moet hierop, in tegenstelling tot grond in eigendom, worden afgeschreven. Het afkoopbedrag wordt berekend door het normbedrag voor eigendom te verminderen met de contante waarde van de afschrijvingen gedurende 50 jaar. In de volgende tabel zijn de op deze wijze berekende normbedragen opgenomen. Tabel 13 Erfpacht categorie
ziekenhuizen verpleeg- en verzorgingshuizen instellingen GGZ en GHZ woningen
maximale grondkosten per plaats
netto contante waarde afschrijvingen
maximaal bedrag voor afkoop
€ 17.895,-€ 14.110,-€ 17.895,-€ 9.000,--
€ 5.270,-€ 4.155,-€ 5.270,-€ 2.650,--
€ 12.625,-€ 9.955,-€ 12.625,-€ 6.350,--
Het niet afkopen van de erfpachtcanon is alleen aanvaardbaar als kan worden aangetoond dat de erfpachtcanon uitsluitend bestaat uit een marktconforme rentevergoeding over de oorspronkelijke grondwaarde. In Bijlage 2.3 wordt ingegaan op enkele aspecten met betrekking tot afstoting van grond en overig onroerend goed.
61
Bouwkostennota 2003
4.2 Bouwkosten 4.2.1 Inleiding (zie ook de aanbiedingsbrief) Op 26 mei 2003 is de Bouwkostennota 2003 in eerste instantie door het Bouwcollege vastgesteld. Met brief van gelijke datum zijn de in de Bouwkostennota vermelde bouwkostennormen ter goedkeuring aan de Minister van VWS voorgelegd. Met schrijven van 4 juli 2003 berichtte de Minister het Bouwcollege de goedkeuring aan de bouwkostennormen te onthouden. De Minister achtte het niet noodzakelijk en niet gewenst deze op het door het Bouwcollege aangegeven niveau vast te stellen, dit vanwege “het ontbreken van de financiële ruimte”. De door het Bouwcollege vastgestelde bouwkostennormen dienden volgens de Minister, na de verwerking van alle plussen (inclusief 1 procent voor de brandveiligheid) en minnen, met 5 procent te worden verlaagd. De door het Bouwcollege op 26 mei 2003 vastgestelde bouwkostennormen kunnen wel worden gehanteerd voor (lopende) projecten, waarop een overgangsregime (zie verder) van toepassing is. Het Bouwcollege heeft in zijn vergadering van 7 juli 2003 de bouwkostennormen op aangeven van de Minister gewijzigd vastgesteld. De gewijzigd vastgestelde bouwkostennormen zijn met schrijven van 23 juli 2003 door de Minister goedgekeurd. Hieronder volgen eerst de uitgangspunten voor de bouwkostennormen die op 26 mei zijn vastgesteld en gelden voor de lopende projecten waarop het overgangsregime van toepassing is. In paragraaf 4.2.3 wordt ingegaan op de op aangeven van de Minister gewijzigd vastgestelde bouwkostennormen zoals deze voor alle overige projecten gelden. 4.2.2. Bouwkostennormen voor lopende projecten (‘Overgangsregime’) Voor lopende projecten is in overleg met de Minister een overgangsregime vastgesteld. Om planwijzigingen en daarmee verbonden extra directiekosten te voorkomen is besloten dat voor bepaalde projecten de (hogere) bouwkostennormen kunnen worden gehanteerd zoals die op 26 mei 2003 door het Bouwcollege zijn vastgesteld. De projecten waarvoor het overgangsregime kan gelden moeten aan de volgende drie criteria voldoen: het project komt voor op de bouwprioriteitenlijst; voor het project is een verklaring van behoefte afgegeven; het project verkeert ten minste in de schetsplanfase. Hierbij geldt de datum van 6 augustus 2003 als peildatum (datum van inwerkingtreding). De op 26 mei 2003 vastgestelde bouwkostennormen (thans dus de bouwkostennormen voor projecten waarop het ‘overgangsregime’ van toepassing is) zijn gebaseerd op de bevindingen als omschreven in de hoofdstuk 3 van dit rapport. Deze kunnen als volgt worden samengevat: - de gezondheidszorgindex laat over de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari 2003 een stijging zien van 2,3%; - het onderzoek naar de gemiddelde kosten van de ingediende en beadviseerde bouwplannen geeft aan dat de voor de diverse categorieën gestelde kostennormen voldoen; - aanvullende kostenonderzoeken gericht op de sectoren ziekenhuizen en verzorgingshuizen bevestigen de toepasbaarheid van het vigerende toetsingskader; - de aanbestedingsresultaten zijn in het jaar 2002 ten opzichte van de vergunningbedragen met
62
Bouwkostennota 2003
gemiddeld 5,8% meegevallen. Daarbij zij opgemerkt dat in de vergunningbedragen rekening is gehouden met de additionele budgetverruiming van 1,7% en 2,5% op basis van de Bouwkostennota’s 2000 en 2001. In de voorgaande Bouwkostennota’s is aangekondigd dat in de volgende jaren zal worden bezien of een blijvende verhoging geboden is van de in 2000 en 2001 als gevolg van de toen heersende marktsituatie toegekende extra percentages. Zoals in de inleiding van hoofdstuk 3 is vermeld is het besluit van het Bouwcollege om de tijdelijke markttoeslag van per saldo 4,2% te laten vervallen reeds op 29 april 2003 door de Minister van VWS goedgekeurd en in de wijziging van de Regeling bouwmaatstaven WZV (Staatscourant 2003, nr. 89) verwerkt. Na aftrek van deze 4,2% resteerde ten opzichte van de vergunningbedragen in 2002 nog een gemiddeld meevallend aanbestedingsresultaat van 1,6%, waarvan 1% voor specifieke meerkosten, waaronder aanvullende brandweereisen, is aangewend. Over de van de twee tijdelijke markttoeslagen geschoonde bouwkostennormen kan gezien de overige bevindingen uit hoofdstuk 3 worden volstaan met een doorrekening van de stijging van de gezondheidszorgindex van 2,3%. Verder zijn ook de effecten van de gewijzigde bouwregelgeving, als beschreven in paragraaf 2.2, in de bouwkostennormen per 1 januari 2003 verwerkt. Deze effecten zijn als volgt samen te vatten: - de aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) leidt bij alle sectoren tot een toename van de bouwkosten met € 12,- per m²; - de verhoging van de verdiepingshoogte van woningen in de sectoren geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg leidt tot een toename van de bouwkosten met € 25,- per m2 ; - de gewijzigde brandveiligheidsvoorschriften leiden voor alle sectoren tot een toename van de bouwkosten met ten hoogste 1,2% (e.e.a. afhankelijk van de gekozen oplossing en de te treffen maatregelen). De meerkosten als gevolg van de aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) en de verhoging van de verdiepingshoogte van woningen zijn ‘als plus’ in de nieuwe bouwkostenkengetallen verdisconteerd. De meerkosten als gevolg van de gewijzigde brandveiligheidsvoorschriften zijn daarentegen niet betrokken bij de additionele ophoging van de bouwkostennormen. De meerkosten worden geacht te kunnen worden gefinancierd uit de extra ruimte die de kostennormen blijkens de analyse van de aanbestedingsresultaten (zie hoofdstuk 3.5) bieden. 4.2.3 De bouwkostennormen voor nieuwe aanvragen (waarin de korting van 5% is verwerkt) Op aangeven van de Minister van VWS is in de gewijzigd vastgestelde bouwkostenkengetallen op prijspeil 1 januari 2003 rekening gehouden met de verschillende kostencomponenten: de stijging van de gezondheidszorgindex met 2,3 procent en de gevolgen van de aanpassing van het Bouwbesluit (een kostenstijging met 1 procent als gevolg van de aanscherping van de brandveiligheidseisen, een plus van € 12,-- per m² in verband met de aanpassing van de energieprestatiecoëfficiënt en een plus van € 25,-- per m² in verband met de verhoging van de verdiepingshoogte van woningen in de sectoren geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg). Na verwerking van de plussen zijn de kostennormen verlaagd met de eerder genoemde korting van 5 procent. Deze verlaging vloeit voort uit de huidige financieel-economische situatie en uit het feit dat er enige ruimte zit in de kengetallen (dit heeft onder meer te maken met de verwachting dat de aanbestedingsresultaten ook in de komende periode een dalende lijn te zien zullen geven). 4.2.4 Overzicht van de bouwkostennormen
63
Bouwkostennota 2003
De bouwkostennormen per m² bruto vloeroppervlakte, inclusief 19% BTW, op prijspeil 1 januari 2003 zijn in tabel 14 per categorie weergegeven. In deze tabel zijn de bouwkostennormen voor nieuwe aanvragen en de bouwkostennormen voor lopende projecten naast elkaar geplaatst. Tabel 14 Bouwkostennormen 2003 categorie ziekenhuizen verpleging en verzorging - woonareaal verpleging - woonareaal verzorging - algemene voorzieningen geestelijke gezondheidszorg - instelling woonvoorziening - woningen gehandicaptenzorg - instelling woonvoorziening - woningen - dagbesteding
Voor nieuwe aanvragen*): Bedrag aan bouwkosten per bruto m² € 1.724,--
Voor lopende aanvragen: Bedrag aan bouwkosten per bruto m2 € 1.794,--
€ 1.304,-€ 997,-€ 1.274--
€ 1.358,-€ 1.040,-€ 1.325--
€ 1.241,-€ 923,--
€ 1.291,-€ 961,--
€ 1.241,-€ 923,-€ 1.036,--
€ 1.291,-€ 961,-€ 1.078,--
*) In deze bouwkostenkengetallen is op aangeven van de Minister de verlaging met 5% doorgevoerd. In de bovenstaande bouwkostenkengetallen zijn voor alle sectoren geoormerkte bedragen opgenomen voor extra ICT-toepassing1). Verder is een geoormerkt bedrag opgenomen voor topkoeling in het woonareaal verpleging. Een deel van dit geoormerkte bedrag voor topkoeling is bestemd voor de algemene voorzieningen in het verpleeghuis. Het Bouwcollege zal de komende tijd extra aandacht besteden aan de feitelijke effecten van de gewijzigde bouwregelgeving. Naast de bevindingen op basis van de periodieke analyse van de marktontwikkeling zal dit mogelijk aanleiding kunnen geven tot tussentijdse aanpassingen van de bouwkostennormen. De opbouw van de bouwkostennormen en de verdere kostenrichtlijnen is weergegeven in Bijlage 5 van deze nota. De bouwkostennormen gelden als maximale normen. De verdeling naar de deelnormen of (sub)rubrieken 1.1 t/m 1.5 is echter niet absoluut. Binnen het totaal van de bouwkosten is substitutie toegestaan, ervan uitgaande dat er via het proces van integraal ontwerpen een optimaal resultaat wordt bereikt. Zo kunnen installatietechnische meerkosten, bijvoorbeeld ten behoeve van de toepassing van liften, worden 1
)
Aanvullende ICT-investeringen worden in beginsel alleen toegestaan: a) bij projecten die nog in de vergunningprocedure zijn, dan wel b) bij projecten met een vergunning die, op het moment van goedkeuring van de Bouwkostennota 2002, nog in uitvoering waren en/of momenteel nog niet opgeleverd zijn. De informatie die overgelegd dient te worden betreft: een ingevuld formulier IIB; eventuele extra kosten van bouwkundige voorzieningen t.b.v. elektrotechnische voorzieningen; een toelichting waarin aangegeven wordt waaraan de geoormerkte bedragen besteed worden. Voor de projecten onder b) moet hiertoe een verzoek om meerwerk op het vergunningplichtige initiatief ingediend worden, waarbij bovengenoemde informatie wordt verstrekt. Aanvullende ICT-investeringen voor onderdelen van het ziekenhuis die niet begrepen zijn in het vergunningplichtige initiatief dienen in beginsel bekostigd te worden uit de beschikbare instandhoudingsmiddelen in het kader van de meldingsregeling.
64
Bouwkostennota 2003
gecompenseerd door lagere kosten voor de bouwkundige voorzieningen als gevolg van een efficiëntere of meer rationele bouwkundige uitwerking.
65
Bouwkostennota 2003
De vermelding van de kostenrubrieken stemt overeen met de rubricering zoals deze is gehanteerd in het Formulier IIA behorende bij het Besluit toestemmingsprocedures Wet ziekenhuisvoorzieningen. De indeling en codering van de goedkeuringsformulieren zijn gebaseerd op de ‘Elementenmethode 1991’. Dit rapport is een uitgave van de Stichting Bouwkwaliteit te Rijswijk. Hieronder is aangegeven hoe de in de voornoemde goedkeuringsformulieren benoemde (sub)rubrieken aansluiten op deze codering. rubriek 1.1 Bouwkundige voorzieningen elementen 11 t/m 48 rubriek 1.2 Werktuigbouwkundige voorzieningen elementen 51 t/m 58 rubriek 1.3 Elektrotechnische voorzieningen elementen 61 t/m 67 rubriek 1.4 Vaste inrichtingen elementen 71 t/m 76 rubriek 1.5 Terreinvoorzieningen element 90 rubriek 3.0 Inventariskosten elementen 81 t/m 86 Een uitzondering op de voorgaande verdeling van de elementen betreft de toerekening van het element Vaste medische inrichtingen aan de rubriek 3.0 Inventariskosten. De investeringen voor deze voorzieningen vallen onder de Beleidsregels voor investeringen in medische en overige inventarissen.
66
Bouwkostennota 2003
4.3 Bijkomende kosten Onder de rubriek Bijkomende kosten valt een reeks indirecte kostenposten, waarvan de voornaamste de overheidsheffingen zijn, zoals leges en precario, en de aansluitkosten van de nutsbedrijven. Voorts biedt de rubriek ruimte voor onder meer de kosten van verzekeringen, waaronder de CAR, de kosten van bodemonderzoek en kunsttoepassing. Het richtbedrag voor de bijkomende kosten is vorig jaar, mede op basis van het door het Bouwcollege uitgevoerde onderzoek naar de legeskosten (juni 2002), verhoogd tot 2,5% van de bouwkosten. In de Capita Selecta van de Bouwkostennota 2002 is aan voornoemd onderzoek ruim aandacht besteed. Uit het onderzoek volgde dat de door gemeenten gehanteerde tarieven in hoge mate kunnen verschillen. Voor een project met een bouwsom van € 5 mln. bleek de legesheffing over deze bouwsom te variëren van 3,5‰ tot 32,2‰. Ook is gebleken dat er geen eenduidigheid bestaat in de berekeningsgrondslagen voor de bepaling van de bouwleges. De feitelijke verschillen in de legesheffing kunnen daardoor nog hoger (tot zelfs een factor 14) uitvallen. De zeer grote spreiding in de legesheffing is naar de mening van het Bouwcollege niet acceptabel. Dit standpunt is aan de Minister van VWS kenbaar gemaakt. Daarbij is aan de Minister, gelet op de al jaren slepende problematiek, in overweging gegeven overleg te openen met de ambtgenoten van Binnenlandse Zaken en VROM, teneinde te bevorderen dat het wettelijk kader voor de legesheffing zo spoedig mogelijk wordt aangescherpt. Initiatiefnemers zullen zich in een zo vroeg mogelijke fase op de hoogte moeten stellen van de door de gemeente gehanteerde tarieven. In gevallen waar sprake is van een onredelijk hoog bedrag aan legeskosten, mogelijk in combinatie met hoge andere gemeentelijke heffingen, verdient het aanbeveling bezwaar tegen deze heffing aan te tekenen. Het Bouwcollege zal, daar waar bij de beoordeling van individuele bouwplannen sprake is van ‘onredelijke’ heffingen, deze kosten niet langer zonder meer accepteren. Het Bouwcollege zal overigens wel - binnen redelijke grenzen - rekening houden met diversiteit in legestarieven. Met circulaire van 12 maart 2001 heeft de minister van VWS aangekondigd haar uitvoeringstaken wat betreft de toekenning van de kunstbijdrage met de overdracht van de vergunningverlening naar het Bouwcollege te zullen overhevelen. De inhoudelijke uitvoeringstaken zijn inmiddels overgegaan van de Mondriaanstichting naar de Stichting Kunst en Openbare Ruimte (SKOR). In Bijlage 2.5 wordt nader ingegaan op de circulaire “Mogelijkheden van een financiële bijdrage voor kunstprojecten in de zorg”.
67
Bouwkostennota 2003
4.4 Inventariskosten Voor tariefstelling binnen de WTG kent het CTG beleidsregels op het gebied van ‘investeringen in medische en overige inventarissen’ voor de verschillende categorieën van instellingen, die ook voorzien in de aanschaf van inventaris voor nieuwe capaciteit. Sinds het van kracht worden van deze beleidsregels is een beoordeling van inventarissen binnen de WZV niet langer noodzakelijk. Slechts in bijzondere gevallen is het mogelijk dat aanvullend onder de WZV inventariskosten worden goedgekeurd. Hierbij valt met name in de sector ziekenhuizen te denken aan noodzakelijke extra inrichtingen bij vervangende nieuwbouw in verband met de noodzakelijke continuïteit bij de functieuitoefening. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen bij vervangende nieuwbouw van operatieafdelingen en afdelingen beeldvormende diagnostiek. De initiatienemer moet dan aantonen welke investeringen in inventaris in dit verband als onvermijdelijke extra kosten moeten worden beschouwd.
68
Bouwkostennota 2003
4.5 Directiekosten Afhankelijk van de ingewikkeldheid van het project kan het bedrag voor directiekosten variëren, waarbij als maximum 14% van de bouwkosten wordt gehanteerd. Bij de onderhandelingen over de opzet en samenstelling van de projectorganisatie wordt het genoemde percentage voor de directiekosten als een bovengrens beschouwd. De in de standaardregelingen opgenomen tarieven zijn als richtinggevend te beschouwen. De onderhandelingen tussen de opdrachtgever en de adviseurs zijn uiteindelijk bepalend voor de hoogte van de definitief overeen te komen honoraria. Tot de rubriek directiekosten worden alle met de bouwvoorbereiding en bouwbegeleiding verband houdende kosten gerekend, waaronder ook de kosten voor managementondersteuning en planontwikkeling door externe adviseurs. In dit verband is ook te verwijzen naar de circulaire van het Ministerie van VWS, d.d. 16 juni 1995 (geactualiseerd d.d. 15 november 2002) over de bekendmaking van het beleid inzake de verrekening van de planontwikkelingskosten (zie ook Bijlage 2.5). Onder de directiekosten worden o.a. geacht te zijn begrepen de kosten voor: - het opstellen van een programma van eisen; - de bouwkundig architect; - de adviseurs voor werktuigbouwkundige en elektrotechnische installaties, vaste inrichtingen e.d.; - de constructeur; - planning- en coördinatie (door externen); - bouwbegeleiding en projectadministratie (door externen); - toezicht tijdens de bouw (door externen); - ondersteuning van het management bij de planontwikkeling; - bijzondere adviseurs (o.a. tuin- en interieurarchitect, kostendeskundigen, de bouwfysicus en TNO). Voorgaand overzicht geeft geen strikte taakafbakening aan van de afzonderlijk bij een project in te schakelen adviseurs. De keuze van de adviseurs kan niet los worden gezien van de aard en de omvang van het project en de organisatie van een instelling. Bij de managementondersteuning kan het gaan om allerlei vormen van onderzoek, zoals bijvoorbeeld haalbaarheidsonderzoeken, onderzoeken naar mogelijkheden voor verwerving van grond en/of gebouwen en onderzoeken gericht op de gevolgen van een initiatief voor de bestaande organisatie. Het management kan zich laten ondersteunen door externe adviseurs dan wel door een speciaal daarvoor aangenomen bouwdirecteur en/of bouwcoördinator of door binnen de organisatie werkzame personen die tijdelijk beschikbaar worden gesteld voor de ontwikkeling en realisatie van een project. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer te bepalen in welke mate deze gebruik wenst te maken van de diensten van extern adviseurs dan wel van binnen de organisatie daarvoor aangestelde of reeds werkzame personen. Overeenkomstig het gestelde in de paragrafen 2.4 en 2.6 geldt als uitgangspunt dat gebouwen en installaties in principe door onafhankelijke architecten en adviseurs worden ontworpen en niet door aannemers of ontwerpende installateurs. Ook de noodzakelijke bouwvoorbereidingstekeningen (bestektekeningen) worden in principe door de ontwerpers opgesteld. Hiermee wordt bereikt dat concurrerende inschrijvingen kunnen plaatsvinden en dat het toezicht op de geleverde kwaliteit door de ontwerpers op een adequate wijze kan geschieden. In uitzonderingsgevallen zullen ook door aannemers of installateurs ontwerpkosten worden gemaakt. Deze kosten worden opgevoerd onder de rubriek Directiekosten.
69
Bouwkostennota 2003
Voor de selectie van architecten en adviseurs hebben de verschillende belangenverenigingen, zoals de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) en de Organisatie van advies- en organisatiebureaus ONRI, procedures ontwikkeld om de opdrachtgever hierin te begeleiden. Ook zijn er door de voornoemde belangenverenigingen opgestelde standaardregelingen die als leidraad kunnen dienen bij het opstellen van overeenkomsten tussen opdrachtgevers en adviseurs. Hierin worden naast het honorarium ook de verhouding tussen de partijen, de aansprakelijkheid van de adviseur, beëindiging van de overeenkomst, geschillenbeslechting en de omvang van de werkzaamheden in de verschillende fasen vastgelegd. Voorbeelden van standaardregelingen zijn de SR 19971) (Standaardvoorwaarden Rechtsverhouding opdrachtgever - architect 1997) en de RVOI 2001 (Regeling van de Verhouding tussen Opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau)2). Zoals in paragraaf 2.6, “Contractvorming ten behoeve van de bouwvoorbereiding”, is genoemd is in dit verband uiteraard ook te wijzen op de door het College voor ziekenhuisvoorzieningen uitgebrachte en door opdrachtgevers te hanteren uitvoeringstoets “Voorbeeldovereenkomsten in de bouw” (rapportnummer 456). Bij de contractvorming is rekening te houden met de besluitvormingsprocedure ex WZV en met het feit dat voor de planontwikkeling referentiekaders beschikbaar zijn in de vorm van richtlijnen, maatstaven en kostennormen. De adviseurs worden geacht zich hierop bij de planontwikkeling te baseren. De honoraria per opdrachtfase (voorlopig ontwerp, definitief ontwerp bouwvoorbereiding, enz.) worden gebaseerd op de goedgekeurde bedragen per goedkeuringsfase (verklaring, schetsontwerp en bestedingsgerede stukken). De aanbestedingsresultaten mogen niet als grondslagberekening voor het bepalen van het honorarium worden gehanteerd.
1
)
Met betrekking tot de SR 1997 is door het College voor ziekenhuisvoorzieningen overleg gevoerd met de BNA. Hierbij is overeenkomstig de gedragslijn van de Rijksgebouwendienst (RGD) ingestemd met de in de SR 1997 opgenomen uitgangspunten. Ten aanzien van de in de SR 1997 voorgehouden berekeningswijze van het honorarium is evenwel opgemerkt dat deze tot een te grote en daarmee onaanvaardbare kostenverhoging zal leiden.
2
)
De inhoud van de contracten met architecten en adviseurs zijn momenteel in hoge mate bepaald door de SR (Standaard rechtsverhouding opdrachtgever – architect) en de RVOI (regeling voor de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieur). De BNA en ONRI zijn bezig beide regelingen grondig en totaal te herzien en in elkaar te schuiven tot één nieuwe regeling (bekend onder de projectnaam De Nieuwe Regeling, de DNR). De inwerkingtreding van de DNR zal naar verwachting eind 2003 plaatsvinden.
70
Bouwkostennota 2003
4.6 Rente tijdens de bouw Vanaf 2002 maakt rente tijdens de bouw geen onderdeel meer uit van de WZV-vergunning en de eindafrekening van een bouwinitiatief. Dit was voor meldingsprojecten reeds het geval. De bouwrente wordt meegenomen in de totale rente waarvan via de WTG-beleidsregel ‘Rente’ de aanvaardbare omvang kan worden bepaald. Het CTG heeft zijn beleidsregel zo gewijzigd, dat de bouwrente in het reguliere instellingsbudget kan worden opgenomen. In deze beleidsregel is overigens opgenomen dat de rente op onderhanden werk in verhouding moet staan tot de tijdsduur van bouwprojecten. Hiervoor geldt de in de WZV-vergunningen vermelde bouwtijd als uitgangspunt. Voor oudere projecten kan de overgangsregeling van belang zijn. Voor de overgang naar deze nieuwe situatie is tussen VWS, het CTG en het Bouwcollege het volgende afgesproken. Voor de projecten waarvan de bouw vóór 1 januari 2002 van start is gegaan en na die datum is of wordt beëindigd, wordt een theoretische verdeling van de bouwrente over de tijdvakken voor 1 januari en na 1 januari gemaakt. Bij de verdeling wordt uitgegaan van de bouwtijd zoals vermeld in de vergunning. Uiteraard kan de eindafrekening afwijken van de vergunning. Indien de bouwtijd korter is geworden dan in de vergunning is aangenomen, behoeft de genoemde verdeling niet te worden aangepast. Wel is het nodig over de aanvaardbaarheid van deze langere bouwtijd een uitspraak te doen in de eindafrekening. Er zal dan in principe sprake moeten zijn van omstandigheden die als overmacht zijn aan te duiden en die ertoe hebben geleid dat de bouwtijd uit de vergunning niet gehaald kon worden. Voor het toekennen van extra rentekosten gedurende de langere periode dient het CTG dan te zorgen. Indien de bouwtijd niet is gewijzigd, maar bijvoorbeeld het investeringsbedrag hoger is uitgevallen, kan bij de eindafrekening de toedeling van rentekosten ongewijzigd worden gehanteerd, zij het dat van een hoger investeringsbedrag wordt uitgegaan.
71
Bouwkostennota 2003
4.7 Onvoorzien totale werk In deze rubriek zijn twee subrubrieken opgenomen, namelijk: 6.1. programma- en bestekswijzigingen; 6.2. loon- en prijsstijgingen. Voor de bepaling van de kosten voor programma- en bestekswijzigingen wordt een percentage van 2% gehanteerd over het totaal van de rubrieken 1.0. t/m 4.0. In aansluiting op de voorstellen die de Commissie terugdringing administratieve lasten zorgsector (Commissie de Beer) in haar eindrapport ‘Minder regels, meer zorg’ met betrekking tot onder meer de bevordering van het budgettair bouwen heeft gedaan, heeft het Bouwcollege op 13 januari 2003 de ‘Uitvoeringstoets budgettair bouwen / aanbesteding (kleine projecten)’ uitgebracht. Ter stimulering van het gebruik van het systeem van budgettair bouwen wordt in deze uitvoeringstoets op basis van een door het Bouwcollege uitgevoerd onderzoek naar meerwerk aanbevolen het percentage voor de rubriek 6.1 ‘programma- en bestekswijzigingen’ te verhogen van 2% naar 4%. Voor de verdere voorwaarden en toepassingsmogelijkheden met betrekking tot het systeem van budgettair bouwen wordt verwezen naar paragraaf 2.9 van deze Bouwkostennota. Voor de bepaling van de kosten voor loon- en prijsstijgingen wordt voorshands uitgegaan van een percentage van 2,5%, berekend over de halve bouwtijd van het bouwinitiatief en het totaal van de rubrieken 1.0. t/m 4.0. De verwachte loon- en prijsstijging gedurende de uitvoering van bouwproject volgt zoveel mogelijk de ontwikkeling van de bouwkosten. Dit houdt in dat bij gefaseerde bouw zal moeten worden gerekend met de effecten van de wachttijd, de feitelijke uitvoeringsduur van de bouwfasen alsmede de bouwkosten per fase. Over de wachttijd dient het effect van de stijging van de loon- en prijsstijging immers over de volle wachttijd (tijd vanaf aanvang project tot start van de betreffende fase) te worden berekend.
72
Bouwkostennota 2003
4.8 Startkosten Besluitvorming over de startkosten moet in elke fase van de toestemmingsprocedure plaats (kunnen) vinden. Dit betekent dat ook in een aanvraag om afgifte van een verklaring reeds een raming en onderbouwing van de startkosten moet zijn opgenomen, opdat in de af te geven verklaring de investeringskosten kunnen worden vastgesteld. Een en ander laat onverlet dat in de verklaring de kosten van de rubriek startkosten minder definitief worden bepaald dan de kosten van de overige rubrieken. De opmerkingen die in de afgegeven verklaring over de startkosten zijn gemaakt, vormen echter het uitgangspunt bij de beoordeling van de startkosten in latere goedkeuringsfasen. In de goedkeuringsformulieren zijn de startkosten maar beperkt gespecificeerd. Dit is aanleiding geweest om het beoordelingskader voor de startkosten in nauw overleg met VWS nader te preciseren en meer expliciet aan te geven welke kosten wel en niet tot de startkosten kunnen worden gerekend. Een en ander is geschied in aansluiting op de beleidspraktijk zoals die in de afgelopen jaren vanuit het College en VWS invulling heeft gekregen. Overigens kan hierbij nog worden opgemerkt dat niet op voorhand een uitputtende opsomming van het begrip startkosten is te geven, omdat de te onderscheiden categorieën startkosten moeilijk zodanig af te bakenen zijn dat in alle mogelijke gevallen wordt voorzien. In bijzondere gevallen zullen de regels naar redelijkheid, en toegesneden op de individuele situatie, worden toegepast. Onder startkosten kunnen in beginsel worden verstaan de kosten: - voor interimvoorzieningen, mits deze verband houden met bouwkundige aanpassingen; - voor verhuizing van patiënten/bewoners en inboedel; - voor energie ná oplevering (droogstoken), bewaking (in de periode tussen oplevering en ingebruikname) en schoonmaak; - voor public relations-activiteiten: eerste paal, hoogste punt, opening en voorlichting; - voor onderbezettingsverliezen uitsluitend voor een instelling waarvoor nog geen budgetsystematiek op basis van de WTG geldt; - voor managementondersteuning wanneer sprake is van het opzetten van een totaal nieuwe organisatie (bijvoorbeeld een instelling in oprichting). De maximale vergoeding is het bedrag dat overeenkomt met het vervroegd aantrekken van een directeur (voor een periode van maximaal één jaar) of het in beperkte mate aantrekken van twee personeelsleden op stafniveau (voor een periode van maximaal 6 maanden). Kosten voor het vervroegd in dienst nemen van overig personeel kunnen niet als startkosten worden aangemerkt; - voor oude plankosten. Bij verrekening van planontwikkelingskosten dient volgens de circulaire van VWS d.d. 16 juni 1995 (geactualiseerd d.d. 15 november 2002), sprake te zijn van een bijzondere, niet voorzienbare situatie: a. de initiatiefnemer heeft op verzoek van de minister andere of meer dan gebruikelijke onderzoeken moeten verrichten waarvoor extra advisering noodzakelijk is; b. de overheid wijzigt één of meer op het bouwinitiatief betrekking hebbende voorschriften, zonder dat de initiatiefnemer dit heeft kunnen voorzien. Dit kan leiden tot aanpassing of zelfs stopzetting van het bouwinitiatief; c. de initiatiefnemer besluit, na schriftelijke instemming van de minister, tot stopzetting van de werkzaamheden voor het bouwinitiatief. Een voorwaarde is tevens dat de kosten niet op een andere manier kunnen worden verrekend. Onder startkosten voor een bouwinitiatief worden niet verstaan:
73
Bouwkostennota 2003
-
-
-
-
-
onderbezettingsverliezen (deze kosten vallen binnen het budget ‘aanvaardbare kosten’); bedrijfskapitaal (idem); personeelskosten, afvloeiingskosten, kosten wachtgeldregeling, kosten sociaal plan, wervingskosten ten behoeve van het aannemen van nieuw personeel, opleidingskosten, organisatie-advieskosten en dergelijke (idem); kosten voor planontwikkeling, bouwbureau, personeel technische dienst, voorbereiding programma van eisen, ruimteboeken voor inventaris, opzet onderhoudsplan of het opstellen van een langetermijnhuisvestingsplan, secretariële ondersteuning, diverse werkgroepen binnen de organisatie. Deze kosten worden geacht te zijn begrepen binnen het onder de rubriek Directiekosten aangegeven procentueel kader; kosten voor overbruggingsvoorzieningen, die gemaakt moeten worden om bestaande gebouwen (voorzieningen) te laten functioneren totdat de nieuwbouw in gebruik wordt genomen. Deze voorzieningen moeten afzonderlijk in het kader van de WZV worden aangevraagd; kosten voor tijdelijke huisvesting, vooruitlopend op het gereedkomen van nieuwbouw, waarbij alvast met een deel van de capaciteit wordt gestart, noch extra exploitatiekosten in verband met tijdelijke huisvesting. Voor kosten veroorzaakt door een tijdelijke dubbele huisvestingssituatie kan in uitzonderlijke gevallen een tegemoetkoming worden verleend. Aan deze toekenning zijn voorwaarden verbonden. In de eerste plaats moet het gaan om een situatie waarbij huisvesting van een interimvoorziening op een andere locatie onvermijdelijk is. Daarnaast moet worden aangetoond dat de noodzakelijke extra kosten in verband met de tijdelijke dubbele huisvestingssituatie niet zoals gebruikelijk via het reguliere WTG-budget kunnen worden opgevangen. Uitsluitend extra kosten voor personeel (bijvoorbeeld in verband met een dubbele receptie), energie en transport komen voor vergoeding in aanmerking. Voor de genoemde kostensoorten gelden maximumbedragen die voor vergoeding in aanmerking komen voor de periode waarover de dubbele huisvesting in gebruik is, van respectievelijk € 7.500,--, € 2.500,-- en € 2.500,-- per maand; kosten voor tijdelijke huisvesting die gemaakt worden bij het realiseren van verpleegunits.
Voor de volledigheid wordt ook voor de rubriek startkosten verwezen naar de circulaire van het Ministerie van VWS, d.d. 16 juni 1995 (geactualiseerd d.d. 15 november 2002), gericht aan alle besturen van instellingen in de intramurale gezondheidszorg, over de bekendmaking van het beleid inzake de verrekening van de planontwikkelingskosten.
74
Bouwkostennota 2003
5.
ANDERE KOSTENTECHNISCHE ASPECTEN
5.1 Bouwtijd Op 20 december 1999 heeft de Minister een circulaire inzake bouwtijd en prijsontwikkeling tijdens de bouw uitgebracht. Deze beoogt een einde te maken aan de onderhandelbaarheid van het verschil tussen de geraamde en werkelijke bouwtijd in het traject van de eindafrekening. Dit betekent dat de voor- en nadelen van een meevallende of tegenvallende bouwtijd door de instellingen voor gezondheidszorg worden geïncasseerd. Er vindt geen bijstelling van deze posten meer plaats in het kader van de eindafrekening. De minister acht dit verantwoord, omdat de werkelijke bouwtijd sterk afhankelijk is van beslissingen die inrichtingen voor gezondheidszorg kunnen nemen. Bovendien kunnen afspraken over de bouwtijd in de aannemingsovereenkomst worden vastgesteld. De circulaire vermeldt dat voor alle initiatieven waarvoor een WZV-vergunning wordt verleend: de bouwtijd vanaf 1 mei 2001 taakstellend in de vergunning wordt opgenomen; bij de berekening van de aanvaardbare kosten in het kader van de eindafrekening van het bouwinitiatief voortaan wordt uitgegaan van een normatieve berekeningsmethodiek. Deze is gebaseerd op de taakstellende bouwtijd en op de indexreeks van de Risicoregeling Woning- en Utiliteitsbouw. In de praktijk wordt de bouwtijd van het project door het Bouwcollege beoordeeld en na vaststelling als zodanig normatief in de vergunning opgenomen. De bouwtijd wordt vermeld in de investeringsraming die als bijlage bij de beschikking wordt gevoegd. Bij de aanvragen is informatie opgenomen over de planning en de bouwtijd, met een analyse van de haalbaarheid van de opleveringsdatum. In 2003 is een studie verricht waarbij van 165 projecten (nieuwbouw en verbouw), waarvoor in 2001 en 2002 een vergunning is verstrekt de bouwkosten zijn gerelateerd aan de bouwtijd. De gegevens zijn verwerkt in een grafiek, die als Bijlage 4 in deze nota is opgenomen. De grafiek geeft een indruk van de bouwkosten en bouwtijd in maanden. Uit de grafiek blijkt een grote spreiding in de bouwtijd. Onder de bouwtijd wordt in dit kader verstaan de termijn in kalendermaanden, waarbinnen het werk moet worden opgeleverd. Voor een nadere definitie wordt aangesloten bij de bepalingen uit hoofdstuk IV van de UAV, waarin de begrippen aanvang, uitvoeringsduur en oplevering zijn omschreven.
75
Bouwkostennota 2003
5.2 Renovatie Veel ingediende bouwprojecten hebben geheel of gedeeltelijk betrekking op renovatie. De in deze Bouwkostennota vermelde bouwkostenkengetallen hebben echter alleen betrekking op nieuwbouw. Bij renovatieprojecten geldt als uitgangspunt dat de investeringskosten maximaal 50% van de kosten voor nieuwbouw bedragen. Indien mede sprake is van aanpassingen van de daken en gevels (de ‘schil’ van het gebouw) geldt als uitgangspunt dat de investeringskosten maximaal 65% van de kosten voor nieuwbouw bedragen. Hierbij wordt aangenomen dat een dergelijke grondige renovatie normaal gesproken niet eerder dan 20 jaar na de ingebruikneming van een gebouw aan de orde zal zijn. Vanzelfsprekend bestaat er een relatie tussen het niveau van een renovatie, de ouderdom en de nog te verwachte levensduur van een gebouw. De prijs/kwaliteit-verhouding van het eindresultaat van de renovatie moet steeds worden afgewogen ten opzichte van nieuwbouw. Concrete ramingen zijn daarom in een vroeg planstadium van groot belang om een correcte afweging te kunnen maken. Bij een hoge kostprijs in vergelijking met nieuwbouw zal veelal vervangende nieuwbouw moeten worden overwogen. In ieder geval als de investeringskosten meer bedragen dan 65% van de kosten voor nieuwbouw. Overigens zullen bij de afweging tussen nieuwbouw en verbouw ook aspecten als de boekwaarde van het huidige complex en de grond, en eventuele opbrengsten van grondverkoop moeten worden betrokken. Daarbij kan een kostentechnische afweging tussen nieuwbouw en renovatie resulteren in tijdelijke instandhouding, ofwel gebruikmaken van de resterende functionele mogelijkheden zonder hoge investeringen. Op een later tijdstip zal dan alsnog sloop of afstoten volgen. Uit de adviespraktijk van renovatieprojecten blijkt dat de kosten in een eerste fase nogal eens te optimistisch worden geraamd. In een volgende fase blijkt een raming dan veel hoger uit te vallen. Regelmatig aangetroffen planonderdelen die in eerdere fasen onvoldoende op hun kostenconsequenties zijn onderzocht, zijn: - de technische kwaliteit; - de mogelijkheden voor functionele aanpassingen; - het aanpassen van draagconstructies aan de nieuwe lay-out; - het bouwfysisch op peil brengen van de omhullende constructies; - het aanpassen van installaties buiten het te renoveren gebouw(deel); - het integreren van de luchttechnische installatie in het bestaande gebouw; - nadere eisen van brandweer en nutsbedrijven voor zowel binnen als buiten het te renoveren gebouw(deel); - noodzakelijke asbestverwijdering; - interimvoorzieningen en voorzieningen ter beperking van overlast en onderbezetting. In kostenramingen moeten ook bovengenoemde kostenfactoren begrepen zijn om een vergelijking met de kosten voor nieuwbouw te kunnen maken.
76
Bouwkostennota 2003
5.3 Kostenverdeelsleutel Om de bouwkosten naar participanten in een project te kunnen toedelen, bestaat er behoefte aan een afsprakenstelsel voor de bouwkosten. Deze kostenverdeelsleutel wordt gebaseerd op de verhouding van het gebruik van het aantal vierkante meters vloeroppervlakte. Grondkosten De grondkosten worden verdeeld over alle gebruikers naar rato van hun vloeroppervlakte, ongeacht de bouwlaag waarop de gebruiksfuncties gelegen zijn. Omdat in de praktijk steeds zal moeten worden beoordeeld of de te maken kosten onderdeel uitmaken van de verdeelsleutel, gelden daarbij twee toetsingscriteria. Ten eerste toerekenbaarheid: er bestaat een causaal verband met daadwerkelijk voor de locatie gemaakte kosten. Ten tweede proportionaliteit: als meer dan één gebruiker profijt heeft van de voorziening, worden de kosten naar rato verdeeld. Bouwkosten Voor de verdeling van de bouwkosten naar het gebruik van ruimten is in de Bouwkostennota 2001 (Bijlage 1.4) een uitgebreide toelichting gegeven op het afsprakenstelsel voor gedifferentieerde kostenkaders. Voor een exacte bepaling van de kostentoerekening van bijvoorbeeld de kosten voor de verkeersvoorzieningen, de fundering, het dak en de gebouwinstallaties kan deze in de Bouwkostennota 2001 beschreven methode worden aanbevolen.
77
Bouwkostennota 2003
5.4 Interimvoorzieningen Met de realisering van interimvoorzieningen zijn in de regel zeer hoge investeringskosten gemoeid. In het algemeen is realisatie van (grootschalige) tijdelijke voorzieningen eerst acceptabel als alle andere oplossingsmogelijkheden zijn onderzocht en onmogelijk zijn gebleken. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende, niet limitatieve, mogelijkheden. Is een ontwerp mogelijk waarbij interimvoorzieningen achterwege kunnen blijven? Is het mogelijk het initiatief te faseren zodat de omvang van de interimvoorzieningen kan worden beperkt? Is het mogelijk tijdelijk gebruik te maken van een voorziening, bijvoorbeeld een nieuwe dependance, die daarna structureel als dependance wordt aangewend? Kan gebruik worden gemaakt van een bestaand gebouw? Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een bestaand verpleeghuis, een bestaand verzorgingshuis, leegstaande verpleegafdelingen van algemene ziekenhuizen en zelfs aan leegstaande appartementcomplexen of kantoorgebouwen. Is het mogelijk de benodigde capaciteit te bereiken door intensivering van gebruik van ruimten of door gebruik van algemene ruimten voor tijdelijke huisvesting van andere functies? Is het binnen de regionale context mogelijk om tijdelijk capaciteit te reduceren door een opnamestop? Is het mogelijk bestaande interimvoorzieningen van andere instellingen over te nemen, dan wel deze voorzieningen op dezelfde locatie te gebruiken? Indien er geen alternatieven zijn en de noodzaak van nieuwbouw van een tijdelijke voorziening is komen vast te staan, dan dient nog het volgende onderzocht te worden. Is het mogelijk de voorziening samen met andere initiatiefnemers (volgtijdelijk) te gebruiken, waardoor de gebruiksduur kan toenemen en de afschrijvingkosten per jaar kunnen afnemen? Is het mogelijk de interimvoorziening na voltooiing van het renovatieplan als tijdelijke capaciteit te laten doorfunctioneren (bijvoorbeeld bij wachtlijstproblematiek)? (Het primair aanwenden van interimhuisvesting voor het oplossen van de wachtlijstproblematiek wordt, indien sprake is van een structurele behoefte, echter sterk ontraden.) Is het mogelijk de tijdelijke voorzieningen op eigen terrein of op het terrein van een andere zorginstelling te plaatsen? Streef tenslotte naar standaardisatie bij de ontwikkeling van interimvoorzieningen, zodanig dat ook anderen in de sector daarvan gebruik kunnen maken. Met betrekking tot het (voorgenomen) gebruik van een interimvoorziening geldt ten algemene dat de kwaliteit van de geboden huisvesting minimaal gelijk maar bij voorkeur beter moet zijn dan de huisvesting die wordt verlaten. De ‘Uitvoeringstoets inzake volgtijdelijk gebruik van interimvoorzieningen’ Op 14 januari 2002 is de ‘Uitvoeringstoets inzake volgtijdelijk gebruik van interimvoorzieningen’ aangeboden aan de Minister van VWS. De Minister had het Bouwcollege hierom verzocht, omdat de vraag naar en de kosten voor interimhuisvesting in de afgelopen jaren explosief waren gestegen. Op basis van een inventarisatie knelpunten zijn in de uitvoeringstoets ter bevordering van een doelmatig gebruik van interimvoorzieningen diverse aanbevelingen gedaan. Zo is voorgesteld dat een aanvraag om een verklaring voor het realiseren van een interimvoorziening vergezeld moet gaan van een exploitatieplan geënt op volgtijdelijk gebruik, waarbij de kapitaallasten zijn gelimiteerd. Voorts wordt een meer nadrukkelijke inbreng vanuit de zorgkantoren/ zorgverzekeraars voorgestaan.
78
Bouwkostennota 2003
Zo heeft het Bouwcollege het ‘Meldpunt interimhuisvesting’ opgezet. Fysiek bestaat het meldpunt uit een databank en de website interimhuisvesting. In de databank wordt relevante informatie over de (toekomstige) behoefte en de (toekomstige) beschikbaarheid van interimhuisvesting vastgelegd. De website interimhuisvesting is een voor eenieder toegankelijk medium en is feitelijk de plaats waar informatieuitwisseling over behoefte en beschikbaarheid van interimhuisvesting plaatsvindt. Het meldpunt heeft tot taak de vraag naar en het aanbod van interimhuisvesting te registreren en in breed verband (o.a. initiatiefnemers, branche-organisaties, zorgkantoren, zorgverzekeraars en het College sanering ziekenhuisvoorzieningen) kenbaar te maken ter bevordering van een zo doelmatig mogelijk, volgtijdelijk gebruik van de interimhuisvesting. Verdere informatie over het meldpunt en de website ‘interimhuisvesting’ treft u aan op www.bouwcollege.nl. Voorts is ook het e-mail adres
[email protected] beschikbaar om vragen te kanaliseren en zo mogelijk direct te beantwoorden. Volgtijdelijk gebruik van interimvoorzieningen Een interimvoorziening kan nodig zijn op het moment dat een bestaande voorziening voor huisvesting bouwkundig aangepast wordt. De noodzaak tot het gebruik van een interimvoorziening en de hiermee gepaard gaande kosten kunnen mede een rol spelen bij de keuze voor renovatie dan wel nieuwbouw. Met name in de care-sector worden grootschalige interimvoorzieningen gerealiseerd die door meerdere instellingen achtereenvolgens worden gebruikt. Het onderstaande heeft dan ook op de care-sector betrekking. Om de noodzaak te kunnen bepalen is het nodig dat participerende instellingen in overleg treden met het regionale zorgkantoor. De noodzaak voor (tijdelijke) huisvesting zou voor of gelijktijdig met de afgifte van de verklaring van een bouwinitiatief moeten kunnen worden vastgesteld. Dit wordt daarna opgenomen in het ‘meldpunt interimhuisvesting’. De eerste stap bij het aanwenden van een wissellocatie, ten behoeve van volgtijdelijk gebruik, is het afstemmen van de behoefte en de beschikbaarheid van (tijdelijke) huisvesting. De planning van het gebruik van een wissellocatie zal een periode van mogelijk minimaal 10 jaar of meer moeten beslaan (voor zover er geen beperkingen vanwege de Wet Ruimtelijke Ordening bestaan). Het is echter praktisch niet mogelijk om alle bouwplannen in een regio voor de periode van 10 jaar vast te leggen omdat de meeste instellingen doorgaans concrete (ver)bouwactiviteiten binnen kortere perioden plannen c.q. in het LTHP hebben vastgelegd. Wel is het denkbaar dat de eerste gebruiker in het bezit is van een vergunning voor nieuwbouw, de tweede in het bezit van een verklaring en de derde en mogelijk opvolgende gebruikers op termijn renovatie voorzien. Deze participanten kunnen tezamen een intentieovereenkomst opstellen. Deze overeenkomst zou, samen met de instemming van zorgkantoor, voor VWS / het Bouwcollege voldoende moeten zijn om met de realisatie van een (tijdelijke) voorziening in te stemmen. Voor opvolgend gebruik van een interimvoorziening behoeft, zoals in de uitvoeringstoets is aangegeven, geen goedkeuringsprocedure meer te worden doorlopen. Het is in het voortraject van groot belang dat door de participanten vooraf wordt aangegeven welke soort voorziening en capaciteit in een interimvoorziening noodzakelijk is dan wel beschikbaar komt. Benadrukt wordt dat het hierbij kan gaan om zowel bestaande(permanente) als tijdelijke huisvesting. Bij de reservering van de benodigde investeringskosten in het kader van de bouwprioritering zou tevens rekening moeten worden gehouden met de kosten voor de tijdelijke huisvesting. Zorgkantoren hebben een coördinerende rol bij de prioritering van bouwinitiatieven en daarmee samenhangend feitelijk ook met het volgtijdelijk gebruik van (interim) huisvesting. Als zodanig is een interregionaal en intersectoraal planningsproces voor (interim)huisvesting gekoppeld aan de bouwprioritering. Bij het combineren van (tijdelijke) huisvesting voor verschillende bouwinitiatieven (wissellocaties) is een
79
Bouwkostennota 2003
intensieve interregionale en intersectorale coördinatie noodzakelijk. Het ligt in de rede dat de zorgkantoren daarin de regiefunctie bekleden. Samenwerkingscontracten en boeteclausules Bij het realiseren van interimvoorzieningen zijn diverse varianten denkbaar voor wat betreft de eigendomsverhoudingen (eigendom bij één gebruiker of bij een gemeenschappelijke rechtspersoon, doorverkoop, doorverhuur) en de wijze van vormgeven van de samenwerking. Het ontwikkelen van een eenduidig format voor een samenwerkingscontract ligt derhalve niet in de rede. Wel kunnen enkele aandachtspunten worden aangegeven welke kunnen worden gehanteerd als een checklist bij het opstellen van een samenwerkingscontract. Deze punten zijn de volgende: 1. Welke instelling vraagt de WZV-vergunning aan? 2. Welke instelling krijgt de kapitaallasten van de interimvoorziening nagecalculeerd in zijn tarieven en hoe vindt een eventuele verrekening met de overige gebruikers plaats? 3. Wie treedt op als bouwheer en op welke wijze kunnen de opvolgende gebruikers invloed uitoefenen opdat al bij de bouw rekening kan worden gehouden met specifieke eisen van deze gebruikers? 4. Tijdschema voor ingebruikneming en oplevering van de voorziening, waarbij een inspanningsverplichting wordt opgenomen om de gestelde termijnen te halen. Het ligt niet in de rede om dit als resultaatsverbintenis op te nemen, omdat de gebruikers van de interimvoorziening het tijdstip van de aanvang van de bouw niet (geheel) in eigen hand hebben. Zo zijn zij afhankelijk van het afgeven van vergunningen/toestemmingen. Zij kunnen echter wel aangesproken worden op het tijdig en juist indienen van de benodigde aanvragen en men kan zich tot elkaar verplichten om vroegtijdig overleg met locale overheden te voeren. 5. Bij opvolgend gebruik van een interimvoorziening is het niet altijd mogelijk dat alle gebruikers al op voorhand bekend zijn. In veel gevallen is alleen de tweede gebruiker in een vroeg stadium bekend. Wanneer de samenwerking wordt aangegaan lijkt het echter verstandig om de deelname van de partners zeker te stellen en te regelen dat een partner zich niet "zomaar" kan terugtrekken. In dat geval zou deze bijvoorbeeld de leegstand voor zijn rekening moeten nemen. Met betrekking tot het in samenwerkingscontracten opnemen van boetebepalingen voor het niet-tijdig opleveren c.q. in gebruik nemen van de voorziening kan het volgende worden gesteld. Op zichzelf beschouwd zou dat kunnen maar het feitelijk effect daarvan zal niet groot zijn. Opeisbaarheid van de boetes zal immers slechts in een klein aantal gevallen aan de orde kunnen zijn, namelijk daar waar een instelling verwijtbaar tekort is geschoten in zijn (inspannings)verplichting de termijnen te halen (zie 6:91-92 BW). Het feit dat een instelling zich niet aan de termijnen houdt zal evenwel in een groot aantal gevallen niet aan de instelling toe te rekenen zijn, bijvoorbeeld in geval van overheidsmaatregelen, onvoorziene omstandigheden (asbest, vervuilde grond), bouwvertraging (extreme weersomstandigheden en staking), het buiten de schuld van de instelling niet tijdig beschikbaar komen van vergunningen. Pas wanneer de vertraging de instelling toegerekend kan worden zou een boete opeisbaar kunnen worden. Om evenwel de schade (ook in overdrachtelijke zin) door te late oplevering van een interimvoorziening zoveel mogelijk te beperken of te voorkomen zouden de navolgende maatregelen genomen kunnen worden: - vooraanmelding van de oplevering van de interimvoorziening aan de volgende gebruiker op een vast moment (bijvoorbeeld glasdicht zijn van het bouwproject); - oplevertermijnen in de afzonderlijke aannemingsovereenkomsten op vooraf bepaalde data stellen en niet op basis van werkbare dagen bepalen. De UAV biedt deze mogelijkheid. De aannemer kan dan alleen nog bij extreem lang slecht weer een beroep doen op overmacht;
80
Bouwkostennota 2003
-
het begin van de werken richting aannemers afhankelijk stellen van de opleverdata van de interimvoorziening.
Kostenaspecten De aanvragen voor interimhuisvesting worden getoetst aan het eerdergenoemde exploitatieplan en/of aan de tot nu toe gehanteerde basisprijs voor units, variërend van € 595,-- tot € 755,-- inclusief BTW per m2, op prijspeil januari 2003. De kosten voor ontwerp, transport en plaatsing van de voorziening alsmede een basispakket aan bouwkundige en installatietechnische voorzieningen en vaste inrichtingen, waaronder zonwering, vloerbedekking, verwarming, ventilatie en standaard sanitair zijn in de kosten begrepen. Niet in deze kosten (basisprijs) zijn begrepen de kosten voor de aansluiting van nutsvoorzieningen, voor terreinvoorzieningen, de aanvullende advieskosten (bijvoorbeeld met betrekking tot het p.v.e.) e.d. Deze kosten kunnen worden geraamd op circa 10% van voornoemde basiskosten. Gelet op de grote verschillen zijn de locatiegebonden kosten PM gesteld. Te denken valt aan kosten voor bijzondere funderingen en kosten voor aansluiting op bestaande gebouwen. Er bestaat een duidelijke relatie tussen kwaliteit en kosten. Daarbij mag de invloed van de akoestische en thermische eigenschappen op het woon- en werkklimaat niet worden onderschat. De prijsvorming bij aankoop of de huurbedragen per m² blijken in de regel de keuze voor een bouwsysteem te bepalen. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van aangevraagde offertes. Het moge duidelijk zijn dat bij een vergelijking van offertes ook naar de bouwkundige en technische specificaties wordt gekeken. Het exploitatieplan Zoals hiervoor is aangegeven, zal een financiële beschouwing over een interimvoorziening gebaseerd zijn op de jaarlijkse exploitatiekosten van die voorziening. De van het ‘exploitatieplan’ af te leiden jaarlijkse kosten voor afschrijving en rente voor een te ontwikkelen interimvoorziening mogen het richtbedrag van € 170,-- + PM, inclusief BTW per m2 per jaar niet overschrijden. Dit exploitatieplan is vooralsnog facultatief. Voor het opstellen van een exploitatieplan wordt kortheidshalve verwezen naar de uitvoeringstoets interimhuisvesting.
81
Bouwkostennota 2003
5.5 Huurprojecten
5.5.1 Beleid inzake eigendomsverhoudingen Voor de beoordeling van de eigendomsverhoudingen zijn nog steeds de circulaires d.d. 4 april 1997 en 1 april 1999 richtinggevend. Een beschrijving van deze circulaires is opgenomen in Bijlage 2.4. Centraal in het beleid staat nog steeds dat de tot de verzekering toegelaten instellingen over het volle eigendom van de activa beschikken. Echter na het uitkomen van de circulaires zijn er in de diverse sectoren belangrijke veranderingen opgetreden. Zo is het bijvoorbeeld in de sector ouderenzorg, met name voor wat betreft de verzorgingshuizen, gebruikelijk dat de huisvesting wordt gehuurd. Ook in de verpleeghuissector zijn ontwikkelingen gaande die het huren van gebouwen mogelijk maken. Naar verwachting zal dit ook in de nieuwe circulaire inzake eigendomsverhoudingen die in 2003 verschijnt worden geformaliseerd. 5.5.2 Beoordeling van bouwprojecten Indien sprake is van huur wordt veelal gebruik gemaakt van de Netto Contante Waarde methode (NCWmethode). Deze methode sluit nauw aan bij de systematiek die wordt gehanteerd in de volkshuisvesting en in de semimurale sectoren. Op basis van deze methode is voor frequent voorkomende huurinitiatieven een huurnorm ontwikkeld. Het betreft de woonvoorzieningen in de gehandicaptenzorg en de GGZ, en de woningen in de GGZ. Voor de overige huurinitiatieven (vooral verzorgingshuizen) wordt de methode separaat toegepast of zijn aparte normen van toepassing (kantoorruimte, bedrijfsruimte). De NCW-methode biedt de mogelijkheid om toekomstige betalingen, zoals huurbedragen, naar één moment te herleiden. Hierbij wordt uitgegaan van een disconteringsvoet, die in de praktijk veelal gelijkgesteld wordt aan de lange termijn rente. In de huursector wordt dezelfde methode gehanteerd om na te gaan of alle met de onroerende zaak samenhangende kosten gedurende de exploitatieperiode worden gedekt door de huuropbrengsten. Op deze wijze is het ook mogelijk om de kostennormen uit de Bouwkostennota (inclusief een correctie voor rente tijdens de bouw) te herleiden tot aanvangshuren die verhuurders in rekening zouden mogen brengen. Hierdoor kan een betere afweging worden gemaakt tussen nieuwbouw of koop en huur. Om een correct huurbedrag te kunnen berekenen is het overigens noodzakelijk om uit te gaan van een aantal veronderstellingen1). De veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de huurnormen zijn opgesteld naar analogie van hetgeen gebruikelijk is binnen de sociale huursector. Aldus wordt bij de berekening van huurnormen uitgegaan van: - een exploitatieperiode van 50 jaar; - rente en disconteringspercentage van 6%; - huurstijging van 2,5%. Voor de sector verzorgingshuizen geldt bij de beoordeling, dat naast de bovengenoemde methode ook rekening gehouden moet worden met bestaande huurcontracten en de daaraan ten grondslag liggende 1
)
Voor de gezondheidszorg betekent deze benadering dat de aanvangshuur zodanig wordt bepaald dat de toekomstige, contant gemaakte huurbedragen gelijk zijn aan de initiële investeringskosten inclusief grondkosten.
82
Bouwkostennota 2003
berekeningen. Daarom geldt ten algemene als uitgangspunt bij de beoordeling dat de exploitatielasten die voortvloeien uit huur of uit eigendom (kapitaallasten) niet substantieel van elkaar mogen verschillen. Voor de woningen/woonvoorzieningen in de GGZ en GHZ wordt een plus gehanteerd voor het feit dat sinds 1 januari 2001 niet langer trekkingsrechten worden opgebouwd voor ruimten die van derden (nietgezondheidszorginstellingen) worden gehuurd. Tevens zal de toekomstige opbouw van trekkingsrechten worden gecorrigeerd voor de trekkingsrechten die in het verleden zijn opgebouwd (CTG-beleidsregel instandhoudingsinvesteringen d.d. 14 december 2000). De plus is gelijk aan de kapitaallasten samenhangend met de in een jaar op te bouwen trekkingsrechten. Daarnaast wordt opgemerkt dat de normhuur voor woonvoorzieningen/woningen alleen is gebaseerd op de kapitaallasten, terwijl de huur die de verhuurder in rekening brengt meestal ook een vergoeding voor onderhoud bevat. Deze component is echter in het instellingsbudget verwerkt en daarom niet in de normhuur opgenomen. Instellingen kunnen dus ook woonvoorzieningen/woningen boven het normbedrag huren. De huur die voor nacalculatie in aanmerking komt is echter altijd gebaseerd op de normhuur. Voor de Bouwkostennota 2004 zal onderzoek plaats vinden naar de huurnormen en de daaraan ten grondslag liggende parameters. De systematiek van de huurnormen voor de semimurale sector en de kleinschalige woonvoorzieningen zal bij het onderzoek worden betrokken. Huurnorm woonvoorzieningen gehandicaptenzorg en GGZ Op basis van de investerings- en grondkostennormen voor woonvoorzieningen en met gebruikmaking van de NCW-methode gelden, afhankelijk van de toegestane oppervlakte, verschillende normbedragen. In onderstaande tabel zijn drie varianten uitgewerkt. Voor de GGZ is uitgegaan van de meest voorkomende oppervlakte. Voor de GHZ zijn twee uitersten voor standaardsituaties doorgerekend. De huur bij afwijkende (norm)oppervlakten kunnen worden herleid door de genoemde bedragen om te rekenen tot een bedrag per m² en deze te vermenigvuldigen met de normoppervlakte. In de tabel is rekening gehouden met de regionale variatie in de grondprijzen, waardoor de normhuren per regio verschillen. Opgemerkt wordt dat bij aanvullende voorzieningen in de GHZ-woonvoorzieningen afhankelijk van de doelgroep aanvullende investeringen mogelijk zijn. Voor een overzicht wordt verwezen naar de Bouwmaatstaven Voorzieningen voor Verstandelijk Gehandicapten (rapportnr. 0.103). Huurprijs per plaats per maand, prijspeil 2003 m² grond –20% GGZ-woonvoorziening GHZ-woonvoorziening GHZ-woonvoorziening
46 m² 42 m² 63 m²
grond +10%
grond +20%
€ 330
€ 340
€ 335
grond –10% € 345
€ 340
basishuur € 350
€ 345
€ 355
€ 350
€ 360
€ 300
€ 310
€ 305
€ 315
€ 310
€ 320
€ 315
€ 325
€ 320
€ 330
€ 450
€ 470
€ 460
€ 475
€ 465
€ 480
€ 475
€ 490
€ 480
€ 495
De gearceerde bedragen gelden voor projecten waarvoor het ‘overgangsregime’ van toepassing is (zie ook hoofdstuk 4.2).
Vanwege de aard van de zorg wordt bovenstaande norm in de gehandicaptenzorg altijd toegepast. De huur van woonvoorzieningen in de GGZ is van toepassing op cliënten met een relatief hoge zorgzwaarte, waarvoor bij nieuwbouw de norm voor woonvoorzieningen zou worden toegepast. Voor cliënten met een lagere zorgzwaarte die vooruitlopend op huisvesting in beschermende woonvormen in woningen in de wijk worden ondergebracht, is de norm voor woningen van toepassing.
83
Bouwkostennota 2003
Huurnormen woningen GGZ Binnen de GGZ is, gestimuleerd door het beleidsuitgangspunt van de vermaatschappelijking in toenemende mate sprake van de huur van woningen voor de groep langdurig zorgafhankelijke cliënten in APZ’en1). Voor een deel van deze cliëntèle gaat het om een tijdelijke situatie: doorstroming naar een beschermende woonvorm of naar (begeleid) zelfstandig wonen is op termijn het perspectief. Vaak neemt de cliënt dan zelf de huur over en gaat de instelling op zoek naar een vervangende huurwoning. Voor een ander deel van deze cliëntèle betreft het een meer permanente situatie. In onderstaande tabel zijn de huurnormen naar regio weergegeven. Huurprijs per plaats per maand, prijspeil 2003 m² grond –20% GGZ-woningen
42 m²
€ 215
GGZ-woningen
55 m²
€ 275
grond +10%
grond +20%
€ 225
€ 220
grond –10% € 225
€ 225
basishuur € 230
€ 225
€ 235
€ 230
€ 240
€ 285
€ 280
€ 290
€ 280
€ 290
€ 285
€ 295
€ 290
€ 300
NB Door afronding op € 5,-- vallen de huurnormen soms samen. De gearceerde bedragen gelden voor projecten waarvoor het ‘overgangsregime’ van toepassing is (zie ook hoofdstuk 4.2).
Voor bestaande woningen kunnen beperkte aanpassingskosten worden toegestaan, waarbij ieder project op eigen merites wordt beoordeeld. Maximaal kan dit € 4.650,-- per plaats bedragen. Huurnormen kantoor- en bedrijfsruimte en ruimte voor dagbesteding De huurnorm voor kantoor- en bedrijfsruimte en voor dagbestedingsvoorzieningen is een afgeleide van de markt en niet te herleiden op investeringskosten. Ten opzichte van vorig jaar zijn de normbedragen ongewijzigd gelaten alhoewel de NVM-marktontwikkelingen over de transacties in 2002 nog een huurstijging laten zien. Het aanbod van ruimten is echter dermate gestegen dat het niet reëel wordt geacht om de normbedragen te laten stijgen. De norm die wordt gehanteerd is afhankelijk van het type activiteit dat wordt aangeboden. Voor huur van kantoorruimte wordt afhankelijk van ligging, kwaliteit en functie in principe uitgegaan van een maximumnorm van € 141,-- per m² per jaar (prijspeil 2003). Voor bedrijfsruimte ten behoeve van arbeidsmatige dagbesteding bedraagt de normhuur € 54,-- per jaar (prijspeil 2003) per m². Indien de lokale marktomstandigheden daartoe aanleiding geven is afwijking van de norm mogelijk. De huur van kantoor- en bedrijfsruimte is dus niet te herleiden tot investeringskosten zoals bij woonvoorzieningen en woningen het geval is. Dit geldt ook voor de voorzieningen voor dagbesteding, waarbij van een normhuur van € 108,-- per m² per jaar (prijspeil 2003) wordt uitgegaan. Ten algemene geldt dat bij huur van een commerciële verhuurder sprake kan zijn van belaste verhuur waarbij BTW over de huur in rekening wordt gebracht. Een belaste verhuur is slechts mogelijk als de activiteiten van de huurder voor tenminste 90% recht op aftrek BTW garanderen. De prestaties van instellingen in de gezondheidszorg zijn, voor zover het zorg betreft, echter vrijgesteld van BTW. Derhalve kan een zorginstelling nooit expliciet BTW in rekening gebracht krijgen voor huur van ruimte ten behoeve van zorgactiviteiten. De verhuurder die de door hem betaalde BTW niet kan terugvorderen van de fiscus zal dit wel als kostenpost (BTW compensatie) impliciet in het verhuurbedrag verwerken. De hoogte van de compensatie kan van situatie tot situatie verschillen en vormt een punt van onderhandeling. Bij het indienen van initiatieven moet duidelijk worden aangegeven of de huur nog moet worden gecorrigeerd voor kosten in verband met de BTW compensatie. Een eventuele compensatie voor BTW dient binnen de 1
)
Dit fenomeen doet overigens zich ook voor bij RIBW’en. Deze voorzieningen vallen sinds 1 januari 2001 niet meer onder de werkingssfeer van de WZV.
84
Bouwkostennota 2003
norm plaats te vinden. In het algemeen verdient het bij het aangaan van huurcontracten aanbeveling te regelen dat eventuele terugbouwkosten niet voor rekening van de huurder komen. Het Bouwcollege is voornemens in het jaar 2003 door middel van een nota extra aandacht te besteden aan huursituaties. Hierbij zal worden nagegaan of zich met betrekking tot het huren van voorzieningen onvolkomenheden voordoen. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan het door de brancheorganisaties opgestelde standaardhuurcontract.
85
Bouwkostennota 2003
5.6 Macro-kengetallen Naast de in deze Bouwkostennota opgenomen normbedragen, die in eerste instantie bedoeld zijn voor de beoordeling van de bouwkosten/investeringskosten van individuele bouwinitiatieven, worden jaarlijks door het Bouwcollege kengetallen voor andere doeleinden vastgesteld. Deze kengetallen zijn in eerste instantie bedoeld voor het opstellen c.q. beoordelen van exploitatieramingen op macro- en meso-niveau ten behoeve van prioriteitenoverzichten en voor een toetsing aan de planning en bouwkaders zoals weergegeven in de Zorgnota. Daarnaast worden deze kengetallen gebruikt ten behoeve van het ramen van exploitatiegevolgen van een individueel bouwplan indien geen verdere gegevens bekend zijn. Deze Bouwcollege-kengetallen bestaan uit ramingen van gemiddelde investeringskosten en maximale exploitatiegevolgen per bed/plaats voor de verschillende categorieën van voorzieningen. De investeringskosten zijn gebaseerd op de Bouwkostennota en omvatten tevens een opslag voor thans niet-genormeerde grond- en startkosten. Wat betreft de exploitatiegevolgen wordt in principe aangesloten bij de vigerende CTG-beleidsregels.
86
Bouwkostennota 2003
Deel 2 Bijlagen
BIJLAGE 1 Kwaliteit 1.1 Bouwregelgeving 1.2 Referentiebestek 1.3 Samenvatting externe kostenonderzoeken 1.4 Regiotoeslagen grondverwerving
1 5 6 8
BIJLAGE 2 Relevante WZV- en overige regelgeving 2.1 Inleiding 2.2 Toestemmingsprocedures - Reguliere toestemmingsprocedure Meldingsprocedure Verkorte procedure 2.3 Inbrengverplichting 2.4 Aanbesteding 2.5 Overige relevante circulaires - Overtreding WZV Verrekening planontwikkelingskosten - Niet-noodzakelijke bestanddelen - Afstoten van ziekenhuisvoorzieningen - Eigendomsverhoudingen - Financiële bijdrage kunstprojecten in de zorg - Rente tijdens de bouw - Vergoeden kosten van haalbaarheidsonderzoeken voor de verzorgingshuizen
10 12
BIJLAGE 3 Indexcijfers
26
BIJLAGE 4 Bouwtijden
28
BIJLAGE 5 Kostennormen
30
16 17 21
1
Bouwkostennota 2003
BIJLAGE 1 KWALITEIT
1.1 Bouwregelgeving Op 1 januari jl. zijn wijzigingen in de bouwregelgeving in werking getreden, die betrekking hebben op de Woningwet en het nieuwe Bouwbesluit. Een tweede pakket wijzigingen, waarvan de inwerkingtreding is beoogd in 2004, heeft betrekking op de verbetering van de handhaving van de bouwregelgeving. Een derde pakket, voorzien in 2006, behelst een integrale herziening van de bouwregelgeving, waarbij onder meer de huidige bouwparagraaf van de Woningwet in een Bouwwet wordt ondergebracht. De Woningwet De belangrijkste wijzigingen in de van oorsprong uit 1901 daterende en laatst in 1991 herziene Woningwet hebben betrekking op de (gemeentelijke) bouwvergunningsprocedures, de introductie van de gefaseerde bouwvergunning en het welstandstoezicht. De (gemeentelijke) bouwvergunningsprocedure Om tot een vereenvoudiging van de vergunningsprocedures te komen, is een nieuwe categorisering van bouwwerken geïntroduceerd, waarbij een onderverdeling is gemaakt in vergunningsvrije en vergunningplichtige bouwwerken. Daarbij is de categorie vergunningsvrije bouwwerken verruimd en is voor de vergunningplichtige bouwwerken een onderscheid gemaakt in een lichte vergunningprocedure en een reguliere vergunningprocedure. Het voordeel van deze lichte procedure is dat de beslistermijn geen 12, maar nog slechts 6 weken bedraagt, die in tegenstelling tot die voor de reguliere procedure niet te verdagen is. De categorie meldingsplichtige bouwwerken is uit de Woningwet geschrapt. In het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken is gedetailleerd gedefinieerd welke bouwwerken onder de genoemde categorieën vallen. De gefaseerde bouwvergunning In de gewijzigde Woningwet is geregeld dat de bouwvergunning gefaseerd wordt behandeld, indien de aanvrager daarom verzoekt. De eerste fase heeft dan betrekking op de ruimtelijke en welstandaspecten van het bouwplan. In de tweede fase komen de bouwtechnische aspecten aan bod. Het nut van de gefaseerde vergunningverlening is dat in de eerste fase op basis van minimale gegevens (gevelaanzichten en plattegronden) een appellabel besluit kan worden verkregen omtrent de uitleg van het bestemmingsplan en de welstandsbeoordeling. Als onherroepelijk vaststaat dat er op dit punt geen belemmering voor de bouw bestaat, kan in de nadere bouwtechnische uitwerking van het bouwplan worden geïnvesteerd. Welstandstoezicht Op basis van de gewijzigde Woningwet zijn gemeenten thans onder meer verplicht een welstandsnota op te stellen die het uitgangspunt vormt voor de welstandsbeoordeling van ingediende bouwplannen. Volgens een overgangsbepaling moeten gemeenten binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van de gewijzigde Woningwet hun welstandsnota hebben vastgesteld. Indien geen welstandsnota is gemaakt, is het na het verlopen van de overgangstermijn niet langer mogelijk om bouwplannen en bestaande bouwwerken te beoordelen op redelijke eisen van welstand. Dit betekent niet dat bouwplannen automatisch worden goedgekeurd, maar alleen dat niet op basis van welstandsoverwegingen een vergunning kan worden geweigerd. De gewijzigde Woningwet definieert verder zaken met betrekking tot de samenstelling,
1
Bouwkostennota 2003
inrichting en werkwijze van de Welstandscommissie. Het Bouwbesluit Het per 1 januari 2003 in werking getreden nieuwe Bouwbesluit is een conversie van het uit 1992 daterende Bouwbesluit. Met deze conversie is het Bouwbesluit toegankelijker en daarmee gebruiksvriendelijker geworden. De conversie In het Bouwbesluit staan de minimum (technische) bouwvoorschriften die gelden voor alle bouwwerken. Deze voorschriften hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieuvriendelijkheid. Uit een evaluatie van het Bouwbesluit in 1996 was naar voren gekomen dat de bouwwereld in de praktijk moeite had met de toegankelijkheid daarvan. Gekozen is om via een vormtechnische verandering, de conversie, aan deze kritiek tegemoet te komen. Deze conversie is in samenspraak met de bouwwereld, de VNG en VROM, vertegenwoordigd in het Overleg Platform Bouwregelgeving, tot stand gekomen. Door de conversie hoeft de gebruiker niet langer per type bouwwerk de eisen voor alle beoordelingsaspecten op te zoeken, maar kan hij nu per beoordelingsaspect (bijvoorbeeld ‘vrije doorgang’) de eisen voor alle gebruiksfuncties in een gebouw bij elkaar vinden. Gebouwen - zeker die in de gezondheidszorg hebben namelijk steeds vaker meer dan één gebruiksfunctie. Per beoordelingsaspect staan de eisen voor alle gebruiksfuncties in het nieuwe Bouwbesluit nu in één tabel. Bouwbesluit ‘tweede fase’ Met de inwerkingtreding van het nieuwe Bouwbesluit is tevens de zogenoemde ‘tweede fase’ van het Bouwbesluit van kracht geworden en geïntegreerd in het Bouwbesluit. Deze ‘tweede fase’ was overigens al in 1998 gepubliceerd en bevat met name de aan utiliteitsgebouwen te stellen prestatie-eisen. In de eerste versie van het Bouwbesluit waren deze prestatie-eisen alleen aan woningen en kantoren gesteld, waarbij voor de andere functies vooralsnog werd volstaan met functionele eisen. De ‘tweede fase’ bevat ook de specifiek voor gezondheidszorggebouwen geformuleerde brandveiligheidseisen. Inhoudelijke wijzigingen In het nieuwe Bouwbesluit is een beperkt aantal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen richten zich vooral op de woonfunctie en zijn bedoeld de toekomstwaarde van de woningen te vergroten. De wijzigingen betreffen onder meer : de toename van de plafondhoogte van 2,40 naar 2,60 m; de verhoging van de vrije doorgang (en deurhoogte) van 2,10 naar 2,30 m; de verbetering van de beloopbaarheid van trappen (minder steil); de verbetering van de geluidsisolatie; brandveiligheidseisen (o.a. worden thans rookmelders voorgeschreven). Voor de gezondheidszorgfunctie beperken de inhoudelijke wijzigingen zich (naast de inwerkingtreding van de tweede fase) tot de volgende aanscherping van de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) voor niet tot bewoning bestemde gebouwen (Besluit van 22 oktober 2002): voor functies voor aan bed gebonden patiënten een verlaging van 3,8 naar 3,6; voor andere gezondheidszorgfuncties een verlaging van 1,8 naar 1,5. Discrepantie in de voorschriften In het nieuwe Bouwbesluit is sprake van een discrepantie in de voorschriften voor de hoogten tussen de woonfunctie en de gezondheidszorgfunctie. Een harmonisatie of nadere afstemming van deze eisen is
2
Bouwkostennota 2003
noodzakelijk. Daarbij geldt ook dat duidelijkheid gewenst is voor de rubricering van de functies. De voor de woonfunctie geldende eis van 2,60 m netto verdiepinghoogte voor de verblijfsruimte van verpleegen verzorgingshuizen (maar ook GGZ- en GHZ-bestemmingen) wordt bij toepassing van verlaagde plafonds (bijvoorbeeld bij toepassing van mechanische ventilatie) in de relatief beperkte kamergrootte te zwaar en niet noodzakelijk geacht. Brandveiligheid Eisen met betrekking tot de brandveiligheid zijn vastgelegd in het Bouwbesluit en de daarbij behorende ministeriële regelingen en de Bouwverordening. In het Bouwbesluit staan eisen omtrent brand- en rookcompartimentering, de loopafstanden naar nooduitgangen en de capaciteit en uitvoering van vluchtroutes en vluchttrappenhuizen. De bouwverordening bevat eisen voor het brandveilig gebruik van het gebouw als het er eenmaal staat, en welke brandveiligheidsinstallaties noodzakelijk zijn. De achterliggende redenen zijn beschreven en toegelicht in het Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen van het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK). Ieder gebouw moet voldoen aan de relevante gebruiksvoorwaarden zoals vastgelegd in de Bouwverordening. Sommige gebouwen zijn van dien aard dat zij een gebruiksvergunning behoren te hebben. Vaak zijn dit gebouwen met een relatief groot aantal gebruikers (meer dan 50), of gebruikers die niet, of in mindere mate zelfredzaam zijn. Voor nieuwe gebouwen die vanzelfsprekend aan het Bouwbesluit moeten voldoen, is na afgifte van de bouwvergunning het afgeven van gebruiksvergunning relatief eenvoudig. Omdat ervan mag worden uitgegaan dat het gebouw aan de huidige eisen voldoet, behoeft alleen het brandveilig gebruik van het gebouw nog aandacht. In de vergunning ex WZV is een voorschrift opgenomen dat ervan uitgaat dat goedkeuringen voor het initiatief zijn verkregen van andere (overheids)instanties. Het is van belang om bij de voorbereiding van het bouwinitiatief in een vroege fase met de brandweer en het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht contact te leggen over de brandveiligheidseisen. Het overleg van het ministerie van VWS en het Bouwcollege met de ministeries van VROM en BZK over brandveiligheidseisen in de zorgsector is op aandringen van de Staatssecretaris van BZK hervat. Aanleiding voor het overleg vormen de in het Bouwbesluit, tweede fase, opgenomen technische eisen voor subcompartimentering van verpleegafdelingen. Deze eisen blijken vergaande gevolgen te hebben voor de indeling en opzet ervan, wat nadelige gevolgen heeft voor het functioneren binnen die afdelingen. In het Bouwbesluit, tweede fase, heeft het begrip subbrandcompartiment een duidelijke plaats gekregen. Dit begrip wordt gebruikt voor alle gebouwfuncties die zijn bestemd voor overnachting, bij de niet tot bewoning bestemde gebouwen, waaronder de gezondheidszorg. Hoewel bij zowel een brandcompartiment als een subbrandcompartiment het betreffende gedeelte van het gebouw als maximaal uitbreidingsgebied van een brand bestemd is, bestaat er toch een wezenlijk verschil in toepassing. Gaat het bij een brandcompartiment primair om het beheersbaar houden van een eventuele brand, bij een subbrandcompartiment gaat het erom het vluchten vanuit het brandcompartiment mogelijk te maken. Omdat slapende mensen bij brand nu eenmaal in een nadelige positie verkeren, is het gewenst dat de uitbreiding van een eventuele brand ook binnen een brandcompartiment wordt vertraagd. De interpretatie die de brandweer aan deze eisen geeft, leidt er in steeds meer gevallen toe dat zorginstellingen worden gedwongen bij alle patiëntenkamers deurdrangers met elektrische bediening aan te brengen.
3
Bouwkostennota 2003
Het aanbrengen van een zelfsluitende deur in de toegang tot het subbrandcompartiment verdraagt zich echter niet met: de wens om deuren open te hebben in verband met toezicht en sociale contacten; de moeilijkheden die verminderd zelfredzame patiënten ondervinden bij het openen van zelfsluitende deuren en de paniek die daardoor kan ontstaan; het transport van patiënt in bed door één persoon, bij evacuatie. Mede om die reden hebben de voorbereiders van het ontwerp-Bouwbesluit gezondheidszorggebouwen onder wie het Bouwcollege - destijds andere oplossingen voorgesteld, maar deze voorstellen zijn niet in het Bouwbesluit overgenomen. Bouwcollege en VWS pleiten voor één standaard voor subbrandcompartimentering in gezondheidszorggebouwen. Dit is onder meer gebaseerd op het Rijksbeleid met betrekking tot duurzaam en flexibel bouwen en de mogelijkheid om een bouwvergunning aan te vragen voor een niet-ingedeeld gebouw. Verzorgings- en verpleeghuizen bijvoorbeeld moeten zo kunnen worden ontworpen dat op eenvoudige wijze een appartement in een verzorgingshuis kan worden gesplitst in twee eenpersoonskamers in een verpleeghuis, en omgekeerd. Aan TNO is een opdracht verstrekt voor een onderzoek naar mogelijke - in eerste instantie technische alternatieven die een gelijkwaardig brandveiligheidsniveau garanderen, maar het dagelijks functioneren binnen de instellingen niet belemmeren. Publicatie van het rapport is enige tijd aangehouden totdat de drie betrokken departementen tot een standpuntbepaling zijn kunnen komen over de voorgestelde maatregelen en kostenconsequenties.
4
Bouwkostennota 2003
1.2 Referentiebestek In samenwerking met de Stichting STABU wordt het in de Bouwkostennota 2002 opgenomen “referentiebestek” geschikt gemaakt voor de STABU-‘Bouwbaak’ (CD-rom) en de STABU-website (www.stabu.org). De elk half jaar geactualiseerde cd’s van de stichting STABU bevatten informatie over standaardregelgeving voor de bouw, besteksteksten en productinformatie van leveranciers. De stichting STABU is een samenwerkingsverband tussen partners in de bouwnijverheid. Ze houdt zich bezig met het uitgeven en beheren van de gestandaardiseerde besteksystematiek voor de woning- en utiliteitsbouw. De cd die de STABU in een oplage van 7.500 uitbrengt, is gevuld met actuele informatie over contractuele zaken, standaardregelingen, regelgeving en besteksteksten. Op deze manier bevordert de stichting het op de juiste manier omgaan met bestekken voor de bouw. Vanaf de cd kunnen digitaal complete besteksomschrijvingen worden ’geplakt’. Voor de bestekschrijvers heeft dat als voordeel dat ze foutloos en snel over complete bestekomschrijvingen beschikken. De jury voor de Bouwprijs 2003 heeft de cd-uitgave van FSS/ Stichting STABU genomineerd voor de categorie Communicatie en Kennisoverdracht. Het beheer en actualiseren van de teksten is daarmee overeenkomstig de DGW&T aanbevelingen van het Ministerie van Defensie, de RS van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de voorbeeldbepalingen van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). De teksten zullen in de vorm van voorbeeldbestekken beschikbaar zijn, die artikelsgewijs van een toelichting worden voorzien. De drie voorbeeldbestekken zijn beperkt tot de hoofdstukken 01 “Algemeen” en 02 “Voor het werk geldende voorwaarden”, behoudens de garantiebepalingen. Vanuit de voorbeeldbestekken kunnen bepalingen worden gekopieerd naar het projectenbestek, alwaar ze door de bestekschrijver desgewenst kunnen worden bewerkt. In de voorbeeldbestekken zijn aantekeningenschermen opgenomen die door het Bouwcollege zijn opgesteld. De aantekeningen zijn een mix uit het referentiebestek en de overige voorbeeldbestekken. De aantekeningenschermen bevatten daarnaast de reguliere STABU-opmerkingen binnen de specificaties, de STABU-helpteksten en de digitale STABU-informatiebladen. Op deze manier wordt de bestekschrijver van voldoende informatie voorzien om gedegen projectgebonden besteksteksten te kunnen opstellen. In de STABU-opleidingen en het STABU-Bulletin zal de nodige aandacht worden gegeven aan de structurele samenwerking tussen de Stichting STABU en het Bouwcollege.
5
Bouwkostennota 2003
1.3 Samenvatting externe kostenonderzoeken Analyse van het ziekenhuis Het ziekenhuis bestaat het uit twee gebouwen, die onderling met elkaar zijn verbonden. De gebouwen worden maximaal vijf verdiepingen hoog. In het één gebouw komen de medisch-technische afdelingen, zoals laboratoria, ok's, beeldvormende technieken en dergelijke. Het andere gebouw gaat de poliklinieken, de facilitaire voorzieningen en het beheer bevatten. Het ziekenhuis heeft een bruto oppervlakte van circa 56.000 m². Van het bouwproject zijn de kwaliteit en kosten geanalyseerd op basis van bestekken, tekeningen en begrotingen (contractstukken). Om een goed beeld te krijgen van de werkelijke kosten en kwaliteiten zijn daartoe de onbewerkte contractstukken aan de onderzoekers ter beschikking gesteld. Daarbij zijn eerst de algemene bouwkundige kenmerken van het project geïnventariseerd, zoals de bruto inhoud, de bruto vloeroppervlakte en gebruiksoppervlakte (conform NEN 2580). Ook zijn analyses gemaakt van de inschrijfbegrotingen van de bouwkundige werken en van de werktuigbouwkundige, de elektrotechnische en de transportinstallaties. In verband met de vergelijkbaarheid van de gegevens met kostenanalyses van gebouwen in andere sectoren is die verdeling uiteraard uitgevoerd op basis van elementen volgens de NEN 2634 / NL-SfB. De geanalyseerde begrotingen zijn op het elementen niveau onderzocht naar de plausibiliteit van de technische inhoud (komen de begrotingen overeen met de bestekken en tekeningen?). Ook zijn per element opgevoerde kosten (met behulp van kostengegevens uit referentie-elementen) getoetst aan het kostenniveau dat op grond van marktgegevens voor de betreffende elementen verwacht kan worden. De bevindingen over de directe bouwkosten zijn: er bestaat in sommige elementclusters discrepantie tussen enerzijds de mate waarin de diverse elementen gespecificeerd zijn en anderzijds het aandeel van die elementen in de totale bouwkosten. Bij een groot aantal elementcluster zijn de kosten onvoldoende gespecificeerd om een onderbouwd oordeel over de verhouding van kosten en kwaliteit te kunnen geven. Soms zijn posten van een paar euro afzonderlijk in de begroting vermeld, op andere plaatsen worden posten in de orde van vijfhonderd duizend euro en meer zonder nadere specificatie opgenomen; het bestek geeft op sommige punten aanleiding tot extra kosten. Bij betonwerk is bijvoorbeeld de hoeveelheid wapening aangegeven als te bepalen door de aannemer en niet verrekenbaar. Bij een aanbesteding in concurrentie kan dit misschien tot een scherpe vaste prijs leiden, binnen een bouwteam stelt de aannemer natuurlijk zijn eigen belang zeker door in de begroting van een royale hoeveelheid uit te gaan; op andere punten geeft het bestek geen uitsluitsel over welke kwaliteiten op welke plaats gewenst zijn, terwijl dat uit de tekeningen ook niet eenduidig is op te maken. Dit leidt tot (relatief) moeilijk controleerbare hoeveelheden in de begroting. Combinatie project van verzorging en verpleging Het verzorgingshuis bestaat uit en rechthoekig gebouw van vier bouwlagen. De tweede en derde verdieping worden volledig gereserveerd voor zorgappartementen. Op de begane grond zijn zorgappartementen, de dagverzorging en algemene voorzieningen gesitueerd. Op de eerste verdieping bevindt zich de verpleeghuisdependance. De huiskamers zijn op een binnentuin georiënteerd. De totale bruto vloeroppervlakte van het verzorgingshuis bedraagt circa 5.700 m². Het ontwerp van de combinatie van verzorging en verpleging kenmerkt zich door strakke en eenduidige
6
Bouwkostennota 2003
vormen. De grote geveloppervlakken hebben een duidelijk repetitie-effect (ongeveer 4 gelijke gevels), waardoor differentiatie in detaillering is voorkomen. Daarbij zijn de gevelopeningen niet erg groot (65% van de gevels is gesloten en 35% open), waardoor de gevelkosten relatief laag zijn. Ook bij de binneninrichting van het complex is een repetitie-effect toegepast door het zoveel mogelijk volgen van de stramienmaten. Hierdoor zijn ruimten met dezelfde gebruiksfunctie vrijwel overal even groot. In het gebouw is getracht eenduidig te zijn het toepassen van materialen. Na het opnieuw afprijzen van de hoeveelheden, en daar waar nodig het aanpassen van de hoeveelheden, blijkt dat de bouwkosten per m² niet uit de pas lopen met de kostennormen. Kijkende naar de uitkomst van de bouwkosten, is sprake van een gebouw dat efficiënt is ingedeeld en waarin duidelijke, heldere keuzen zijn gemaakt ten aanzien van het materiaalgebruik, zowel buiten als binnen. In de bouwkundige directiebegroting en de hoeveelhedenstaat zijn fouten gemaakt bij zowel het bepalen van de hoeveelheden als het afprijzen zelf. De directiebegroting is zodanig van opzet dat het moeilijk is eenheidsprijzen te traceren. Verder zijn er verschillen geconstateerd van posten die wel in de begroting zijn opgenomen maar niet terugkomen in het bijbehorende bestek. Hierdoor is de vergelijking tussen bestek en begroting moeilijk. Dit zou ertoe kunnen leiden dat financiële fouten onopgemerkt blijven. Woonzorgcomplex Het zorgcentrum bestaat uit aaneengeschakelde bouwdelen van drie, vier en vijf lagen. Op alle verdiepingen, behalve de vierde, bevinden zich zowel zorgappartementen als woningen. De woningen zijn geïntegreerd in het zorgcentrum, maar hebben wel een eigen entree. Op de begane grond bevinden zich algemene voorzieningen (recreatiezaal, kapsalon en winkel) en dienstruimten (technische dienst, satellietkeuken). Op de vijfde verdieping zijn kantoor- en vergaderruimten gelegen. De totale bruto vloeroppervlakte van het verzorgingshuis bedraagt circa 9.300 m². Het ontwerp van het woonzorgcomplex kenmerkt zich door een gebouwmassa met veel inspringende delen en kent veel verschillende type appartementen en kleine ruimten. De hoge bouwkosten per m² hebben dan ook te maken met het ontwerp en de invulling van de gevels. Verhoudingsgewijs zijn er veel open gevels en veel inspringende delen in de gevels. Ook de veelhoekige plattegronden hebben consequenties voor de bouwkosten per m². Het opnieuw afprijzen van de hoeveelheden leidde tot een hoge uitkomst van de bouwkosten per m² voor het woonareaal verzorging. Dit heeft voornamelijk te maken met het materiaalgebruik, namelijk toepassing van aluminium kozijnen, een piramidevormig glasdak plus omliggende gevels bovendak. Het valt op dat de vormfactor gevel/b.v.o. voor de centrale diensten op de vierde verdieping hoog is. Ook de invulling van de gevel zorgt ervoor dat de bouwkosten per m² hoog zijn. De gevels bestaan voor ruim 60% bij de algemene voorzieningen en 40% bij de appartementen uit aluminium kozijnen / vliesgevels. De bouwkundige directiebegroting en de hoeveelhedenstaat zijn volledig en zorgvuldig opgesteld. Wel zijn er enkele posten geconstateerd die wel in de begroting zijn opgenomen maar niet op de tekeningen terugkomen. De kostendeskundige wijst er in het algemeen op dat het aanbieden van een begroting op velerlei manieren gebeurt, waardoor onduidelijkheden onvermijdelijk zijn. Aanbevolen wordt om te werken met standaard begrotingsuitdraaien.
7
Bouwkostennota 2003
1.4 Regiotoeslagen grondverwerving
Postcode cijfers
1000 1100 1200 1250 1300 1361 1400 1500 1600 1700 1800 2000 2040 2499 2499 2500 2600 2740 2800 2900 2950 3000 3100 3240 3260 3400 3500 3600 3700 3770 3800 3840 3900 3990 4000 4120 4200 4301 4330 4400 4500 4600
-
1099 1199 1249 1299 1360 1399 1499 1599 1699 1799 1999 2039 2499 2499 2499 2599 2739 2799 2899 2949 2999 3099 3239 3259 3399 3499 3599 3699 3769 3799 3839 3899 3989 3999 4119 4199 4300 4329 4399 4499 4599 4799
Toeslag grond investering
20% 10% 10% 10% 0% 10% 10% 10% 0% 0% 0% 10% 10% 10% 10% 20% 10% 10% 10% 10% 0% 20% 10% 0% 10% 10% 20% 10% 10% 0% 10% 0% 0% 10% 0% 0% 0% -10% 0% -10% -10% 0%
Plaatsnamen: (niet uitputtend)
Amsterdam Amsterdam, Volendam, Amstelveen Hilversum Laren, Huizen Almere Weesp Bussum, Uithoorn, Purmerend Zaandam, Wormerveer, Enkhuizen, Hoorn Enkhuizen, Hoorn Heerhugowaard, Schagen, Den Helder, Alkmaar Castricum, Beverwijk, IJmuiden Haarlem Heemstede, Hoofddorp, Lisse, Noordwijk Katwijk, Wassenaar, Voorschoten, Leidschendam Voorburg, Rijswijk, Leiden, Alphen a/d Rijn Den Haag Delft, Naaldwijk, Monster, Zoetermeer Waddinxveen Gouda Capelle, Krimpen Alblasserdam, Ridderkerk Rotterdam Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Spijkenisse Middelharnis Oud-Beijerland, Dordrecht, Zwijndrecht, Papendrecht IJsselstein, Nieuwegein, Woerden Utrecht Maarssen Zeist, Bilthoven, Baarn, Soest Barneveld Amersfoort Harderwijk, Nijkerk Veenendaal, Doorn, Driebergen Houten Tiel, Culemborg Leerdam Gorinchem Zierikzee Middelburg,Vlissingen Goes Oostburg, Terneuzen, Hulst Bergen op Zoom, Roosendaal,
8
Bouwkostennota 2003
4800 - 4839 4840 - 4999 5000 - 5059 5060 - 5199 5200 - 5239 Postcode cijfers
5240 5600 5660 5800 5900 5930 6040 6050 6200 6230 6440 6500 6560 6800 6860 6900 7300 7340 7400 7440 7500 7620 7800 7880 8000 8070 8200 8250 8899 8900 9000 9300 9410 9700 9800
-
5599 5659 5799 5899 5929 6039 6049 6199 6229 6439 6499 6559 6799 6859 6899 7299 7339 7399 7439 7499 7619 7799 7879 7999 8069 8199 8249 8899 8899 8999 9299 9409 9699 9799 9999
10% 0% 10% 0% 10% Toeslag grond investering
0% 10% 0% -10% 0% -10% -10% -20% 10% 0% -10% 10% 0% 10% 0% -10% 0% -10% 0% -10% 0% -10% -10% -20% 0% -10% -10% -20% -20% -10% -20% -10% -20% 0% -20%
Breda Breda, Oosterhout Tilburg Tilburg, Waalwijk Den Bosch Plaatsnamen: (niet uitputtend)
Den Bosch Eindhoven Eindhoven, Helmond, Deurne Venray Venlo Weert Roermond Sittard, Geleen Maastricht Maastricht, Heerlen Brunssum, Kerkrade Nijmegen Wijchen, Elst, Ede, Wageningen Arnhem Arnhem, Velp Zevenaar, Dieren, Doetinchem, Winterswijk, Zutphen Apeldoorn Apeldoorn Deventer Nijverdal, Goor Enschede, Hengelo, Oldenzaal, Almelo Vriezenveen, Dedemsvaart, Coevorden Emmen Emmen, Hoogeveen, Meppel Zwolle Nunspeet, Raalte, Epe Lelystad Kampen, Emmeloord, Steenwijk, Gorredijk Heerenveen, Joure, Sneek, Bolsward, Franeker Leeuwarden Leeuwarden, Dokkum, Drachten, Bergum Roden, Assen Assen, Stadskanaal, Hoogezand, Veendam, Winschoten Groningen Groningen, Appingedam, Winsum
9
Bouwkostennota 2003
BIJLAGE 2 RELEVANTE WZV- EN OVERIGE REGELGEVING
Deze bijlage behandelt in het kort de voor de Bouwkostennota relevante WZV-regelgeving. In paragraaf 2 wordt een overzicht gegeven van de verschillende toestemmingsprocedures, waaronder de reguliere procedure en de meldingsprocedure. Het fenomeen inbrengverplichting en de berekeningssystematiek ervan wordt besproken in paragraaf 3. Paragraaf 4 behandelt de aanbesteding. In paragraaf 5 komen vervolgens enkele circulaires aan de orde.
2.1. Inleiding Het Bouwcollege is een zelfstandig bestuursorgaan op het terrein van de planning en bouw van de intramurale gezondheidszorg. Het Bouwcollege ontleent zijn taken in hoofdzaak aan de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Deze taken behelzen onder meer: adviseren over het uitvoeringskader en het signaleren van ontwikkelingen en trends: het desgevraagd rapporteren aan de minister omtrent de uitvoerbaarheid van voorgenomen beleid met betrekking tot ziekenhuisvoorzieningen; het gevraagd en ongevraagd signaleren aan de minister van feitelijke ontwikkelingen op het terrein van de infrastructuur van de gezondheidszorg; ontwikkelen en vaststellen van kaders: het ontwikkelen en vaststellen van bouwmaatstaven; het adviseren van de minister over de bouwbehoefte; structurele informatievoorziening: het ontwikkelen en onderhouden van het Gegevens Referentie Informatie Programma (GRIP); het monitoren van de gebouwkwaliteit c.q. de infrastructuur; bouwplanbeoordeling: het toetsen van aanvragen voor een verklaring (adviseren aan de minister); het beslissen over de aanvragen voor goedkeuring van het programma van eisen; het beslissen over de aanvragen voor goedkeuring van het schetsontwerp; het beslissen over de aanvragen voor goedkeuring van de bestedingsgerede stukken; het afgeven van vergunningen; het goedkeuren van eindafrekeningen; het beoordelen op rechtmatigheid van meldingen; het geven van visies op langetermijnhuisvestingsplannen (LTHP); het geven van visies op complexe projecten; het toezicht houden op de uitvoering van vergunningen. Op basis van de wettelijke taken heeft het Bouwcollege een missie geformuleerd. Het Bouwcollege acht zich ten aanzien van de intramurale voorzieningen in de gezondheidszorg medeverantwoordelijk voor: voldoende capaciteit; een kwalitatief optimale infrastructuur; een goede kwaliteit/prijs-verhouding.
10
Bouwkostennota 2003
11
Bouwkostennota 2003
Voor verdere informatie met betrekking tot WZV-regelgeving wordt verwezen naar de website van het Bouwcollege (www.bouwcollege.nl). Een nadere omschrijving van taken, kaders en procedures is te vinden in het door het Bouwcollege uitgebrachte Compendium, dat tevens integraal op de website van het Bouwcollege is opgenomen.
12
Bouwkostennota 2003
2.2 Toestemmingprocedures Reguliere toestemmingprocedure Alvorens een vergunning voor de bouw van een ziekenhuisvoorziening wordt verleend, doorloopt een bouwaanvraag een wettelijk voorgeschreven advies- en toestemmingsprocedure. De procedure is nader geregeld in de Regeling toestemmingprocedures WZV. In de verklaringsfase wordt getoetst aan de beleidsregels ex WZV. In deze fase vindt tevens een eerste bouwkundig-functionele toetsing van de opzet van het bouwplan en een beoordeling van de investeringskosten plaats. Over de aanvraag om afgifte van een verklaring brengt het Bouwcollege een advies uit aan de minister. De minister verleent vervolgens al dan niet de verklaring. Na de verklaringfase volgen de fasen waarbij meer in het bijzonder de bouwkundig-functionele beoordeling plaatsvindt. Dit zijn achtereenvolgens: het programma van eisen (niet-verplichte fase, tenzij voorgeschreven in de verklaring); het schetsontwerp; de bestedingsgerede stukken (niet-verplichte fase, tenzij voorgeschreven in de beschikking over het schetsontwerp); de vergunning. De facultatieve fasen programma van eisen en bestedingsgerede stukken worden nauwelijks meer voorgeschreven. De vergunning wordt in de praktijk vrijwel altijd afgegeven op basis van een schetsontwerp. In feite is er in de regel daardoor slechts sprake van twee fasen. Het Bouwcollege beoordeelt of de beoogde bouw doelmatig is, geen voorzieningen bevat die een nietnoodzakelijk bestanddeel van de inrichting vormen of leidt tot te hoge tariefsgevolgen (artikel 15, tweede lid, van de WZV). Deze criteria zijn verder uitgewerkt in de Regeling bouwmaatstaven WZV. Na afgifte van de vergunning houdt het Bouwcollege toezicht op de uitvoering van de bouw (bouwbegeleiding). Dit houdt onder meer in dat het Bouwcollege de aanbestedingsresultaten, meer- en minderwerk en de eindafrekening beoordeelt. Budgettair bouwen Budgettair bouwen is een variant op de reguliere bouwbegeleidingsprocedure. Met circulaire van 29 oktober 1992, kenmerk FBP/AFB/EP92559 zijn alle instellingen voor gezondheidszorg met uitzondering van gezinsvervangende tehuizen en dagverblijven voor ouderen geïnformeerd over een wijziging van het Besluit toestemmingsprocedures WZV met betrekking tot onder andere budgettair bouwen. Over het toetsingskader voor de organisatie van het bouwproces in geval van budgettair bouwen in het kader van de WZV is afzonderlijk bericht met circulaire van 30 augustus 1996, kenmerk FBP/PBIZ/9685. De laatstgenoemde circulaire beschrijft dat bij de wijziging van het Besluit toestemmingprocedures WZV budgettair bouwen verplicht werd gesteld voor projecten vergelijkbaar met woningbouw, voor grondverwerving en sloop alsmede initiatieven die het traject van de verkorte procedure volgen. Gelet op de veranderende milieu-eisen verklaart de circulaire de procedure echter niet langer toepasbaar op sloop. Aangegeven is dat de procedure kan worden toegepast op (vervangende) nieuwbouwinitiatieven en op de restcategorie, niet zijnde de bouwinitiatieven die in één van de andere categorieën thuishoren, en niet zijnde meldingen. In een toetsingskader is aangegeven dat, voordat kan worden overgegaan tot budgettair bouwen, wordt getoetst of de initiatiefnemer maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om het systeem van
13
Bouwkostennota 2003
budgettair bouwen toe te passen. Een aanvraag moet uiterlijk bij de aanvraag om verlening van de vergunning plaatsvinden. Bij budgettair bouwen vervalt de goedkeuring van de aanbestedingsresultaten en het meer- en minderwerk. Wel vindt een beoordeling van de eindafrekening plaats. Voor verzorgingshuizen is bepaald dat budgettair bouwen in alle situaties is voorgeschreven. Budgettair bouwen betekent dat het in de vergunning opgenomen bedrag voor de investering van het bouwplan taakstellend is (alleen loon- en prijsstijgingen tijdens de bouw worden nagecalculeerd). De gebruikelijke procedure van beoordeling vooraf van de aanbestedingsresultaten en de bouwbegeleiding door het Bouwcollege vervalt daarbij. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de vergunning ligt (zowel financieel als kwalitatief) bij de initiatiefnemer. Deze verantwoordt zich achteraf over de uitvoering van de vergunning door middel van toezending van de eindafrekening, voorzien van een accountantsverklaring en eventuele revisietekeningen. Op deze wijze kan, naast de verantwoording voor de kosten, worden geverifieerd of het project overeenkomstig de vergunning is uitgevoerd. De bovengenoemde circulaire bevat een toespitsing van de procedure voor budgettair bouwen en een toetsingskader voor de beoordeling van de verzoeken tot budgettair bouwen. Voordat kan worden overgegaan tot budgettair bouwen, wordt door het Bouwcollege aan dit kader getoetst. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de organisatie van het bouwproces, de kwaliteit van de uitvoering en de administratieve organisatie van het bouwinitiatief. Het bouwproces wordt ten aanzien van voorbereiding (zowel intern als extern), uitvoering, bewaking van kwaliteit, kosten en voortgang zodanig verantwoord georganiseerd, dat dreigende financiële tegenvallers tijdig kunnen worden gesignaleerd en zoveel mogelijk worden voorkomen. In de praktijk wordt bij kleinere initiatieven, maar in voorkomende gevallen ook bij grotere initiatieven, ingestemd met budgettair bouwen zonder dat hiervoor van de initiatiefnemer specifieke informatie verlangd wordt. Het Bouwcollege beslist op verzoeken om budgettair te mogen bouwen. Uitzonderingen op de reguliere toestemmingsprocedure Het Besluit uitzondering toestemmingprocedures WZV voorziet in twee procedures die afwijken van de reguliere toestemmingprocedure. Dat zijn de meldingsprocedure, die door alle sectoren behalve de verzorgingshuizen kan worden gevolgd, en de verkorte procedure, die alleen door de sector verzorgingshuizen kan worden gevolgd. Meldingsprocedure Om te voorkomen dat voor alle bouwprojecten, ongeacht aard en omvang, de volledige vergunningprocedure wordt gevolgd, is op basis van artikel 6 van de WZV een uitzonderingsmogelijkheid gecreëerd: de meldingsprocedure. Vanaf 1 januari 1996 is een nieuwe meldingsregeling van kracht geworden. 1) De oude meldingsregeling en de oude verkorte procedure zijn vanaf dezelfde datum komen te vervallen. De nieuwe meldingsregeling is van toepassing op alle WZV-voorzieningen, uitgezonderd academische ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Met deze meldingsregeling is de verantwoordelijkheid voor instandhouding primair bij de instellingen gelegd, dat wil zeggen alle bouw die niet wordt gerekend tot (vervangende) nieuwbouw en bestemmingswijziging gericht op uitbreiding van het zorgniveau, gemeten in bedden of plaatsen. Hieronder wordt de regeling in hoofdlijnen geschetst. Voor gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de 1
)
Regeling van 19 december 1995 tot wijziging van enkele uitvoeringsregelingen van de Wet ziekenhuisvoorzieningen in verband met een wijziging van het meldingsregime (Stcrt. 1995, 249)
14
Bouwkostennota 2003
toelichting bij de meldingsregeling en een viertal circulaires van de Minister van VWS (d.d. 19 december 1995, 26 augustus 1996, 25 november 1997 en 31 mei 2001), waarin de meldingsregeling nader wordt uitgewerkt. Kernpunt van de meldingsregeling is dat het vergunningvereiste voor instandhoudingsinvesteringen onder bepaalde voorwaarden is komen te vervallen. De instellingen bouwen volgens de WTG-richtlijn instandhoudingsinvesteringen een budget op in de vorm van trekkingsrechten, tot 50% van de nieuwbouwwaarde van de gebouwen (kosten grote renovatie). Daarnaast bouwen instellingen jaarlijkse instandhoudingsmiddelen op ten bedrage van 0,8% van de nieuwbouwwaarde. Deze jaarlijkse instandhoudingsmiddelen worden aan het budget toegevoegd. Instandhoudingsprojecten waarvoor krachtens de WTG-richtlijn voldoende middelen zijn opgebouwd, worden vooraf, door middel van een kennisgevingsformulier, ingediend bij het Bouwcollege, dat de meldingen op juistheid toetst. Instandhoudingsinvesteringen waarvoor onvoldoende trekkingsrechten zijn opgebouwd, zijn geheel vergunningplichtig (ook al zouden deze uit andere bronnen kunnen worden gefinancierd). Bij deze projecten is de zogenaamde inbrengverplichting van toepassing. Bij de zogenaamde complexe projecten, dat wil zeggen instandhoudingsinvesteringen boven € 9,1 mln. voor ziekenhuizen en € 4,5 mln. voor de overige sectoren, geldt dat deze, voordat zij als melding worden ingediend, aan het Bouwcollege worden voorgelegd. Het Bouwcollege voert ten behoeve van het instellingsmanagement een niet-bindende beoordeling uit. Op 31 mei 2001, kenmerk Z/PB-2138208, heeft het Ministerie van VWS een circulaire over een wijziging van de meldingsprocedure uitgevaardigd. Het betreft een vereenvoudiging van de indiening van bouwinitiatieven waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen kleine aanpassingen en overige instandhoudingsinvesteringen. Voor beide soorten investeringen wordt voortaan een apart formulier gehanteerd. Voor als kleine aanpassingen gedefinieerde investeringen, die uitsluitend bekostigd worden uit het WTG beleidsonderdeel ‘jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen’, wordt de mogelijkheid geboden ze geclusterd bij het Bouwcollege te melden. De jaarlijkse instandhoudingsmiddelen bedragen, zoals gezegd, 0,8 % van de nieuwbouwwaarde. De geclusterde melding van de in enig kalenderjaar beoogde kleine aanpassingen vindt vóór 1 juli van dat kalenderjaar plaats. De vereenvoudiging zit vooral in het feit dat de geclusterde initiatieven slechts globaal behoeven te worden omschreven. Voor geclusterd gemelde kleine aanpassingen wordt het principe van budgettair bouwen gehanteerd (zie circulaire FBZ/PBIZ/9685 van 20 augustus 1996). Dit betekent dat bij de uitvoering van een goedgekeurde melding het goedgekeurde investeringsbedrag niet wordt overschreden. De verantwoording van deze initiatieven vindt via de jaarrekening plaats. De overige instandhoudingsinvesteringen die aan de gestelde eisen voor een melding voldoen, maar die niet voldoen aan de definitie van kleine aanpassingen of die niet geclusterd worden ingediend, worden afzonderlijk gemeld. De melding kan gedurende het gehele jaar, met het daarvoor bestemde kennisgevingsformulier, bij het Bouwcollege plaatsvinden. Voor deze categorie meldingen is budgettair bouwen niet van toepassing en vindt een beoordeling plaats van de eindafrekening. Een van de indieningsvereisten voor het in behandeling nemen van een kennisgeving is dat het project is opgenomen in een door de instelling opgesteld langetermijnhuisvestingsplan (LTHP). In het kader van genoemde wijziging van de meldingsprocedure WZV zijn tevens enkele uitvoeringsregelingen ex WZV gewijzigd. Zo is de invulling van het begrip ‘bestemmingswijziging’ in het Besluit begripsomschrijvingen WZV voor alle sectoren gelijk: voor alle categorieën zal in het vervolg de definitie van de sectoren ziekenhuizen en verpleeghuizen gaan gelden.
15
Bouwkostennota 2003
Voorheen gold voor psychiatrische ziekenhuizen en zwakzinnigeninrichtingen en voor de (sector) overige voorzieningen een beperkter begrip, inhoudend dat voor genoemde categorieën de vervanging van de ene hoofdfunctiegroep door een andere vergunningplichtig was, terwijl voor de ziekenhuizen en verpleeghuizen, mits er voldoende instandhoudingsmiddelen aanwezig waren, kon worden volstaan met een melding. Slechts als de bestemmingswijziging tevens een uitbreiding van het zorgniveau inhield, moesten de ziekenhuizen en de verpleeghuizen ook een vergunning aanvragen. Daarnaast is het begrip ‘nieuwbouw’ uit het Besluit begripsomschrijvingen WZV gewijzigd. Dit begrip valt uiteen in ‘nieuwbouw (uitbreiding)’ en ‘nieuwbouw (vervanging)’. Vergunningplichtig is uitbreidingsnieuwbouw als het gaat om bouw die gericht is op de oprichting van een nieuwe ziekenhuisvoorziening of de uitbreiding van het zorgniveau van een bestaande ziekenhuisvoorziening, gemeten in bedden of plaatsen. Tevens werd opstelling en indiening van het LTHP verplicht gesteld. Bij algemene maatregel van bestuur (op basis van artikel 22 WZV) is de verplichting geregeld dat een instelling ten minste eens in de vier jaar een LTHP indient. Ook ten aanzien van huursituaties is het een en ander gewijzigd. De wijziging van de Beleidsregel instandhoudingsinvesteringen van het CTG impliceert voor huursituaties waarvoor geen trekkingsrechten worden opgebouwd dat voor investeringen in deze gebouwen geen instandhoudingsbudget kan worden aangewend. Er kan dus geen melding worden ingediend. Verkorte procedure Verzorgingshuizen kunnen voor instandhoudingsprojecten geen gebruik maken van de meldingsregeling. Zij bouwen namelijk geen trekkingsrechten op. Om toch tot een vereenvoudiging van de procedure te komen, is voor deze projecten een verkorte procedure (vkp) ingevoerd. In het Besluit uitzondering toestemmingsprocedures WZV is een nieuw artikel 3 ingevoegd: een verklaring is niet vereist voor instandhoudingsbouw met een maximum aan investeringskosten van € 1.815,-- excl. BTW per plaats. Een dergelijk initiatief kan eenmaal per 12 maanden worden ingediend. De beoordelingstermijn van het schetsontwerp (onder samenvoeging met de vergunningverlening) is teruggebracht tot maximaal 13 weken.
16
Bouwkostennota 2003
2.3 Inbrengverplichting Bij de totstandkoming van de meldingsregeling voor instandhoudingsinvesteringen is een zogenaamde inbrengverplichting ingesteld voor vergunningplichtige projecten, dat wil zeggen dat de op grond van de WTG-beleidsregel “Instandhoudingsinvesteringen” opgebouwde investeringsruimte in de vorm van trekkingsrechten, dient te worden aangewend ter (mede)financiering van de investering waarvoor vergunning wordt verkregen. Bij Besluit van 20 september 1999, Stcrt. 1999, 192, is de inbrengverplichting door de Minister van VWS gekwalificeerd als bouwmaatstaf: Het niet kunnen voldoen aan de inbrengverplichting kan als onverantwoord tariefsgevolg leiden tot weigering van de vergunning. De nadere omschrijving van de weigeringsgrond is uitgemond in een methodiek ter berekening van de inbrengverplichting in concrete gevallen. Deze methodiek is op 8 januari 2001 door het Bouwcollege vastgesteld als bouwmaatstaf en toegevoegd als bijlage 0.02 aan de Regeling bouwmaatstaven WZV. De vereiste ministeriële goedkeuring is op 27 februari 2001 verkregen. Het Bouwcollege heeft vervolgens de Regeling tot wijziging van de bouwmaatstaf berekeningsmethode inbrengverplichting (Stcrt. 2002, 128) vastgesteld, waarvoor op 17 juni 2002 ministeriële goedkeuring is verkregen. Deze wijziging heeft betrekking op de toepassing van de inbrengverplichting bij huursituaties. In de praktijk is gebleken dat de berekeningsmethodiek zoals deze wordt toegepast op eigendomsituaties niet altijd eenduidig toepasbaar is op huursituaties. De wijziging beoogt hieraan tegemoet te komen. In beginsel geldt een inbrengverplichting voor alle huurinitiatieven in het kader van de WZV die niet gepaard gaan met capaciteitsuitbreiding gemeten in bedden en/of plaatsen. De Regeling tot wijziging van de bouwmaatstaf berekeningsmethodiek inbrengverplichting bepaalt echter dat er toch een uitzondering bestaat die verband houdt met de beleidsregel “Instandhoudingsinvesteringen”. De inbrengverplichting vervalt, indien in de bestaande situatie reeds werd gehuurd van een niet WZV-instelling (bijvoorbeeld een woningcorporatie) en deze eigendomsverhouding zich in de beoogde situatie wijzigt (eigendom, andere invulling van de huurovereenkomst e.d.). Indien een instelling ex WZV reeds vóór 1 januari 1996 van een niet-gezondheidszorginstelling huurde, kan deze instelling toch voor de gehuurde m² instandhoudingsmiddelen hebben opgebouwd. In die gevallen zal het CTG deze over de periode tot 2001 ten onrechte opgebouwde middelen in de resterende periode verrekenen met de in totaal nog op te bouwen instandhoudingsmiddelen. Instandhoudingsprojecten kunnen worden gerealiseerd hetzij door een melding, hetzij door middel van het met goed gevolg doorlopen hebben van de vergunningsprocedure. In geval van een melding wordt het bedrag dat ten laste van de instandhoudingsmiddelen komt, vermeld op het kennisgevingsformulier. In geval van een vergunningplichtig project wordt als regel in de verklaring aangegeven of op een initiatief al dan niet een inbrengverplichting van toepassing is. Indien dit inderdaad het geval is, zal in de vergunning het bedrag van de inbrengverplichting indicatief worden vastgesteld. De definitieve hoogte van de inbrengverplichting wordt tenslotte bepaald in de door het Bouwcollege af te geven beschikking inzake de eindafrekening. In beginsel zal het definitieve bedrag van de inbrengverplichting gelijk zijn aan het in de vergunning reeds indicatief vastgestelde bedrag. Voor nadere informatie over de bepaling van de inbrengverplichting wordt verwezen naar de derde meldingscirculaire van de Minister van VWS d.d. 25 november 1997, kenmerk FBZ/PBIZ 97633, alsmede naar de circulaire van het Bouwcollege d.d. 2 mei 2001, kenmerk 2338-o1/Baa inzake informatievoorziening berekeningswijze inbrengverplichting (Stcrt. 2001, nr. 92). Op de website van het Bouwcollege is een spreadsheet opgenomen waarmee instellingen zelf de inbrengverplichting van een project kunnen berekenen.
17
Bouwkostennota 2003
2.4 Aanbesteding In de circulaire van 8 augustus 1988 heeft de toenmalige Staatssecretaris van WVC zijn beleid kenbaar gemaakt inzake aanbesteding van bouw- en installatiewerken. Met de circulaire van 23 december 1996, kenmerk FBZ/BIZ96621, is de werkingsduur van voornoemde circulaire (na eerdere verlenging in 1992) wederom met vier jaar verlengd. In deze circulaire is voorts ingegaan op de Europeesrechtelijke aspecten van het houden van aanbestedingen. Als het Europees aanbesteden niet van toepassing is, geldt in hoofdlijnen nog steeds de strekking van de circulaire van 1988. De Minister van VWS heeft op 23 september 2002 een nieuwe circulaire, kenmerk Z/PB-2321584, uitgebracht, waarin bekend is gemaakt dat het huidige aanbestedingsbeleid wordt voortgezet, met dien verstande dat het Uniform Aanbestedingsreglement (UAR) 2001 van toepassing wordt verklaard. Circulaire van 8 augustus 1988 In de circulaire van 1988 werd het beleid als volgt gedefinieerd: “Gelet op artikel 15, tweede lid, van de WZV is mijn beleid, met het oog op doelmatigheid en ter voorkoming van te hoge tarieven, erop gericht dat de prijsvorming van bouw- en installatiewerken in concurrentie door middel van aanbestedingen tot stand komt. De in de voorschriften bij de vergunning en de voorafgaande documenten vermelde aanbestedingsvormen - overeenkomstig het Uniforme Aanbestedingsreglement - vloeien uit die visie voort en zijn mede ingegeven door aspecten van vrije mededinging en openbaarheid van handelen (fraudegevoeligheid).” Bij het afgeven van beschikkingen in de diverse procedurestadia ex WZV wordt ten aanzien van de aanbesteding de volgende passage opgenomen: “Zoals u eerder bekend werd gemaakt, wordt met betrekking tot de bouwkundige en installatietechnische werken het houden van: a. openbare aanbestedingen, dan wel b. aanbestedingen met voorafgaande selectie noodzakelijk geoordeeld, een en ander overeenkomstig het Uniform Aanbestedingsreglement. Voor elke aanbesteding moeten tenminste 3 of 5 natuurlijke of rechtspersonen tot inschrijving worden uitgenodigd.” Bij het verlenen van de vergunning ingevolge voornoemde wet zal het voorafgaande hieraan als voorschrift worden verbonden. Ontheffingsmogelijkheid Indien zich in de praktijk situaties voordoen waarbij de voorgeschreven aanbestedingsmethodiek niet doelmatig is, is bij uitzondering ontheffing mogelijk van de verplichting tot aanbesteding. Deze uitzonderingsgevallen zijn in de circulaire van 1988 als volgt gedefinieerd: 1. tijdnoodgevallen. Doelmatigheidsmotief: de bouw mogelijk te maken indien de tijdsspanne tussen het ontstaan van de bouwnoodzaak (aanvraag verklaring) en de start van de uitvoering zeer kort is; te denken valt aan circa 6 maanden; 2. indien uitvoerende partijen reeds op de bouwplaats aanwezig zijn. Doelmatigheidsmotief: kostenverlaging door bijvoorbeeld lagere bouwplaatskosten; 3. renovatiewerken in bestaande gebouwen, met name wat installaties betreft. Doelmatigheidsmotief: bekendheid met de bestaande situatie kan in voorkomende gevallen de doelmatigheid ten goede komen.
18
Bouwkostennota 2003
Wil men een andere vorm van aanbesteden, dan is ontheffing van de voorgeschreven aanbestedingsmethodiek noodzakelijk. Voorbeelden van voorstellen om af te wijken, anders dan in de drie hiervoor genoemde situaties, zijn: a. bouwteamconstructies waarbij de aannemer in een vroeg stadium bij het voorbereidingsproces wordt betrokken; b. kleine projecten in de woningbouwsfeer die als eenvoudig te kenschetsen zijn. Het verzoek daartoe wordt ingediend bij het Bouwcollege, waarbij het voordeel moet worden aangetoond. Bij de verlening van ontheffing wordt ervan uitgegaan dat het bouwproject binnen het in de vergunning vastgestelde investeringsbudget wordt gerealiseerd. Selectie en uitnodiging Conform de vigerende vergunningvoorwaarden worden - voor zover de Europese aanbestedingsregels niet van toepassing zijn - bij de aanbesteding ten minste vijf kandidaten per discipline (bouwkundig, werktuigbouwkundig en elektrotechnisch) geselecteerd. Bij een aan te besteden bedrag onder de € 2,3 mln. voor de sector ziekenhuizen, dan wel € 1,4 mln. voor de overige sectoren, kan volgens de vergunningvoorwaarden worden volstaan met drie inschrijvers. Europees aanbesteden In de circulaire van 23 december 1996 is ingegaan op de Europeesrechtelijke aspecten van het houden van aanbestedingen. Hierin wordt aangegeven dat elke instelling, aan de hand van de in de EG-richtlijn voor werken vermelde criteria voor een publiekrechtelijke dienst, zelf moet bepalen of zij in de zin van de richtlijn is aan te merken als een zogenoemde aanbestedende dienst. Indien een instelling niet als zodanig is aan te merken, dan blijft bij het plaatsen van een overheidsopdracht de UAR 2001 van toepassing. Een instelling, die wel als aanbestedende dienst is aan te merken, moet bij het plaatsen van een overheidsopdracht voor de uitvoering van een werk boven het in de EG-richtlijn voor werken vermeld drempelbedrag (5 mln. SDR), de betreffende EU-aanbestedingsregelgeving toepassen. In deze circulaire wordt voorts ingegaan op de inhoud, het werkingsbereik en de handhaving van de toepassing van de EG-richtlijn voor werken. 1) De Circulaire informatievoorziening betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken van 23 december 1996 is gewijzigd met Circulaire d.d. 25 februari 2002, kenmerk Z/PB-2253662. Met ingang van 1 juli 2001 wordt de vereiste informatie inzake de aanbesteding aan het Bouwcollege gericht. Een verzoek tot ontheffing van de aanbestedingsverplichting wordt met ingang van die datum ter goedkeuring voorgelegd aan het Bouwcollege. Inhoud Vanaf het drempelbedrag moeten aanbestedende diensten hun opdrachten vooraf publiceren in het “Supplement op het Publicatieblad van de Europese gemeenschappen". Door de verplichting voor de aanbestedende dienst om bekendheid te geven aan (objectieve) selectie- en gunningscriteria en door het verbod op discriminatoire technische voorschriften wordt een objectieve behandeling gewaarborgd. Daartoe zijn onder meer in de EG-richtlijn voor werken specifieke aanbestedingsprocedures voorgeschreven. De EG-richtlijn voor werken schrijft voor dat aanbestedende diensten hun opdrachten voor de uitvoering van 1
)
Overigens zijn de Europese aanbestedingsrichtlijnen gewijzigd met Richtlijn 97/52. Deze wijziging heeft onder meer betrekking op het drempelbedrag dat met deze wijziging op 5 mln. SDR (Special Drawing Rights, de in de Wereldhandelsorganisatie gehanteerde rekeneenheid) is vastgesteld. Om de twee jaar worden de tegenwaarden in nationale valuta herzien. Voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 is het drempelbedrag van 5 mln. SDR bepaald op € 6.242.028,--, exclusief BTW.
19
Bouwkostennota 2003
werken vanaf bepaalde drempelbedragen volgens bepaalde procedures publiceren en voor inschrijvers, ongeacht hun EU-nationaliteit, gelijke voorwaarden hanteren. Aan de EG-richtlijn is een algemene nondiscriminatiebepaling toegevoegd, die voorschrijft dat aanbestedende diensten tegenover gegadigden en inschrijvers uit de Europese Unie even gunstige voorwaarden toepassen als tegenover gegadigden en inschrijvers uit derde landen die de GPA ondertekend hebben 1). Reikwijdte De EG-richtlijn voor werken heeft betrekking op overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken. In de circulaire is aangegeven dat onder werken niet alleen gebouwen worden verstaan, maar evenzeer de activiteiten die onlosmakelijk onderdeel van de bouwopdracht uitmaken, zoals architectuurdiensten of installatiewerken. Van een overheidsopdracht kan worden gesproken bij een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel, gesloten tussen een aannemer enerzijds en een aanbestedende dienst anderzijds. Als aanbestedende diensten worden aangemerkt de Staat, zijn territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen, gevormd door een of meer van deze lichamen of instellingen. De EG-richtlijn voor werken verstaat onder publiekrechtelijke instelling iedere instelling die: 1. is opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang, andere dan die van industriële of commerciële aard, en 2. rechtspersoonlijkheid heeft en 3. waarvan hetzij (a) de activiteit in hoofdzaak door de Staat, de territoriale of andere publiekrechtelijke instellingen worden gefinancierd, hetzij (b) het beheer is onderworpen aan toezicht door deze laatsten, hetzij (c) de leden van de directie, de raad van bestuur of van toezicht voor meer dan de helft door de Staat, de territoriale lichamen of andere publiekrechtelijke instellingen zijn aangewezen. De circulaire geeft niet aan of instellingen voor gezondheidszorg vallen onder het begrip publiekrechtelijke instelling. Instellingen zullen zelf moeten bepalen of zij op grond van de EG-richtlijnencriteria als publiekrechtelijke instellingen zijn aan te merken en derhalve bij het doen van de aanbestedingen voor de uitvoering van werken als aanbestedende dienst kunnen worden aangemerkt. Indien dit het geval is, zullen zij conform één van de in de richtlijn vermelde procedures moeten aanbesteden. Aanbestedingsprocedure Bij de goedkeuring van de vergunning wordt als voorschrift gesteld dat de processen-verbaal van aanbesteding en de aanbestedingsresultaten met bijbehorende afschriften van de inschrijvingsbiljetten c.q. prijsaanbiedingen van de laagste inschrijvers zijn goedgekeurd alvorens een opdracht tot uitvoering mag worden verstrekt. De indiening van de aanbestedingsresultaten zal met het aanvraagformulier ‘Bouwbegeleiding voor de goedkeuring van de aanbestedingsresultaten’ plaatsvinden. De vergelijking van de inschrijfsommen met de vergunningsbudgetten worden daarbij opgesteld overeenkomstig het formulier IV A ‘aanbestedingsgegevens’. Ten behoeve van de beoordeling en goedkeuring van de aanbestedingsresultaten wordt de aanvraag, vergezeld van de bovengenoemde bescheiden, bij het Bouwcollege ingediend. 1
)
De GPA (overeenkomst inzake overheidsopdrachten) is in het kader van de wereldhandelsorganisatie WTO tot stand gekomen. Sinds de inwerkingtreding op 1 januari 1996 dient de GPA door Nederlandse aanbestedende diensten te worden toegepast. De GPA is door middel van de Richtlijn 97/52/EG geïmplementeerd in de bestaande Europese richtlijnen inzake aanbesteding. De GPA werd ondertekend door de EU, Canada, Israël, Japan, Zuid-Korea, de Verenigde Staten en Zwitserland.
20
Bouwkostennota 2003
Daarnaast verschaft een instelling die een werk aanbesteedt, met het oog op het toezicht op de naleving van het door de minister gevoerde aanbestedingsbeleid, zoals verwoord in de circulaire van 23 december 1996, de volgende informatie: - een korte omschrijving van de opdracht; - de waarde van de opdracht; - de gehanteerde aanbestedingsprocedure (inclusief de redengeving); - de categorie van werken; - de nationaliteit van de aannemer aan wie de opdracht is gegund. Deze informatie is tevens relevant in verband met de verplichting van de minister om de Europese Commissie tweejaarlijks een overzicht omtrent het plaatsen van overheidsopdrachten toe te zenden. Het Bouwcollege is gevraagd de minister hierover periodiek te informeren. Gunning Er moet een keuze worden gemaakt aan welk van de bedrijven die een aanbieding hebben gedaan het werk zal worden gegund. Is de prijs doorslaggevend of spelen andere criteria een rol? Aangezien reeds een keuze is gemaakt voor de bedrijven die een prijsaanbieding mogen doen, zal de hoogte van de prijsaanbieding veelal bepalend zijn. Wel kan worden opgemerkt dat, ingeval sprake is van een nadelig aanbestedingsresultaat, dit leidt tot het opstellen van een verschillenanalyse tussen de open begroting van de aannemer en de zogenaamde directiebegroting. Aan de hand hiervan kan worden onderzocht op welke onderdelen enige prijsbijstelling mogelijk is. Vooralsnog worden positieve aanbestedingsresultaten in mindering gebracht op het goedgekeurde investeringsbudget. Indien sprake is van (per saldo) een positief aanbestedingsresultaat (gemeten over de rubrieken 0.0 t/m 1.5), is het - onder omstandigheden - mogelijk dat een deel van de aanbestedingsmeevallers wordt gebruikt voor bijvoorbeeld kwalitatieve aanpassingen in het afwerkingsniveau van het betreffende project of voor aanpassingen die leiden tot lagere exploitatiekosten. Voor eventuele aanwending van het positieve bestedingsresultaat is goedkeuring nodig. Voordat men zich hiervoor verplicht, worden dan ook voorstellen ter goedkeuring aan het Bouwcollege voorgelegd.
21
Bouwkostennota 2003
2.5 Overige relevante circulaires In deze paragraaf worden enkele voor de WZV relevante circulaires besproken. Het gaat daarbij om: Overtredingen WZV, Niet-noodzakelijke bestanddelen, Afstoten van ziekenhuisvoorzieningen, Eigendomsverhoudingen, Financiële bijdrage kunstprojecten in de zorg, Rente tijdens de bouw en Vergoeden kosten van haalbaarheidsonderzoek voor verzorgingshuizen. Overtreding WZV Met circulaire van 10 april 1995 (Stcrt. 1995, 184) is het beleid inzake overtredingen WZV kenbaar gemaakt. In de circulaire is aangegeven wanneer sprake is van een overtreding van de WZV, wat in voorkomende gevallen van betrokkenen (o.a. instelling, ministerie van VWS, inspectie, Bouwcollege en gemeente) wordt verwacht en wat de gevolgen zijn van een geconstateerde overtreding. De bijlage van de circulaire bevat een schematische weergave van de procedure bij overtredingen en een overzicht van de taken van betrokkenen. Het beleid ten aanzien van overtredingen is een voortzetting van het beleid zoals verwoord in de (geëxpireerde) circulaire van 12 april 1991. Verrekening planontwikkelingskosten De circulaire van 16 juni 1995 (Stcrt. 1995, 185) inzake bovengenoemd onderwerp gaat in op de kosten voor onderzoek en advisering die in het kader van de ontwikkeling van bouwinitiatieven worden gemaakt. Deze zogenoemde planontwikkelingskosten kunnen ten laste komen van de normale exploitatie, de rubriek directiekosten of de rubriek startkosten. De circulaire geeft aan wanneer welke rubriek van toepassing is en in welke gevallen de planontwikkelingskosten voor eigen risico en rekening van de initiatiefnemer komen. In hoofdstuk 4 van de Bouwkostennota is deze circulaire verwerkt. De Circulaire verrekening planontwikkelingskosten van 16 juni 1995, kenmerk ZZT/Z 951622 is gewijzigd met Circulaire d.d. 25 februari 2002, kenmerk Z/PB-2253662. In die gevallen waar in de Circulaire gesproken werd over het laten verrichten van een onderzoek door de initiatiefnemer op verzoek van de minister of het verkrijgen van instemming van de minister dient gelezen te worden ‘het Bouwcollege’. De beoordeling van de planontwikkelingskosten is hiermee een taak van het Bouwcollege geworden. Met circulaire van 15 november 2002, kenmerk Z/PB-2336277, wordt het beleid uit de circulaire van 1995 voortgezet. Niet-noodzakelijke bestanddelen Op grond van artikel 15, tweede lid, onder b, WZV kan een vergunning voor het bouwen van een ziekenhuisvoorziening worden geweigerd, indien de beoogde bouw voorzieningen omvat die een nietnoodzakelijk bestanddeel van de te bouwen voorziening vormen (zie ook paragraaf 2 van deze bijlage). De circulaire van 12 juli 1995 (Stcrt. 1995, 184) beoogt het begrip niet-noodzakelijk bestanddeel te verduidelijken. Aangegeven wordt wat als zodanig kan worden beschouwd en hoe een niet-noodzakelijk bestanddeel kan worden gerealiseerd. Over de concrete uitwerking van het in deze circulaire geschetste beleid is aan het College advies gevraagd. Het advies is op 15 januari 1996 uitgebracht. Afstoten van ziekenhuisvoorzieningen Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid is de Commissie Sanering Ziekenhuisvoorzieningen per 1 januari 2000 omgevormd tot College sanering ziekenhuisvoorzieningen. Op grond van artikel 17a van de WZV doet het bestuur van een ziekenhuisvoorziening dat voornemens is om gebouwen of terreinen, of delen daarvan, blijvend niet meer voor de ziekenhuisvoorziening te gebruiken,
22
Bouwkostennota 2003
hiervan onverwijld aan het College sanering mededeling. De Commissie Sanering Ziekenhuisvoorzieningen bracht voorheen advies uit aan de minister, terwijl het College sanering ziekenhuisvoorzieningen thans zelfstandig kan besluiten dat het bestuur van een ziekenhuisvoorziening de gebouwen of terreinen niet kan verhuren, vervreemden of aan enig beperkt recht kan onderwerpen zonder zijn goedkeuring. Op 11 mei 2001 heeft het CTG een beleidsregel vastgesteld, kenmerk I-472/II-473/III-628, waarin wordt geregeld dat de boekwinst uit verkoop van onroerende zaken wordt gebruikt als extra afschrijving op de boekwaarde van andere investeringen, respectievelijk bij onvoldoende saldo daarvan als korting op het budget. Met deze beleidsregel wordt rechtstreeks aangesloten bij het door VWS en het CTG tot nu toe gevoerde beleid. De directe aanleiding voor dit besluit is het besluit van het College sanering om deze boekwinsten in principe niet in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten te laten storten. Een rechtshandeling in strijd met artikel 17a van de WZV is vernietigbaar. In zijn circulaire van 27 december 1999 geeft het College sanering aan dat, indien goedkeuring is vereist, normaal gesproken een gemachtigde zal worden benoemd die de instelling bij het transactieproces begeleidt. Doel hiervan is een transparant proces te realiseren, waarbij naar een in principe maximale opbrengst wordt gestreefd. In geval van gehele of gedeeltelijke sluiting van een ziekenhuisvoorziening gelden de artikelen 18a en 18b van de WZV. Een ziekenhuisvoorziening wendt zich tot het College sanering binnen zes weken na het onherroepelijk worden van een beslissing tot sluiting van de ziekenhuisvoorziening dan wel vermindering van het aantal bedden of plaatsen van de ziekenhuisvoorziening of van het aantal functie-eenheden van een medisch specialisme op grond van artikel 18a, eerste lid, van de WZV. Het College sanering stelt de financiële gevolgen van sanering vast. Dit kan inhouden dat het College sanering subsidie verstrekt ter voorziening in de financiële gevolgen van de sanering. Indien tevens sprake is van afstoting van onroerende zaken, zal de eventuele boekwinst worden gesaldeerd met de te verstrekken subsidie. Aan door het Bouwcollege af te geven vergunningen wordt op basis van de Circulaire eigendomsverhoudingen, die in paragraaf 5 aan de orde komt, het voorschrift verbonden dat een wijziging in de eigendomsverhouding, waaronder ook afstoten, aan het Bouwcollege wordt voorgelegd. Eigendomsverhoudingen Mede naar aanleiding van de adviezen van het College voor ziekenhuisvoorzieningen heeft de Minister van VWS op 4 april 1997 een circulaire uitgebracht, waarin het standpunt met betrekking tot eigendomsverhoudingen bekend wordt gemaakt. Daarnaast is een eerste aanzet voor een beoordelingskader opgenomen. Ook heeft de minister in deze circulaire laten weten dat voortaan in de vergunning ex WZV wordt vastgelegd op basis van welke eigendomsverhouding de WZV-vergunning wordt verleend. In de circulaire van 26 augustus 1996 inzake wijziging van de meldingsregeling is voorts aangegeven op welke wijze een wijziging van de voorschriften in de vergunning terzake van de eigendomssituatie moet worden aangevraagd. In de circulaire “Bekendmaking van beleid inzake eigendomsverhoudingen binnen de gezondheidszorg in Nederland” neemt de minister het standpunt in dat de tot de verzekering toegelaten instellingen voor gezondheidszorg in principe beschikken over de volle eigendom van hun activa. Op dit beleid worden enkele generieke - uitzonderingen gemaakt. Daarnaast worden afwijkingen van het beleid slechts bij uitzondering toegestaan, indien de aanvrager kan aantonen dat de beoogde eigendomsverhouding meer voordelen biedt en ook niet elders binnen het geheel van de gezondheidszorg leidt tot nadelige gevolgen.
23
Bouwkostennota 2003
Bij de beoordeling van de uitzonderingen wordt ook bezien of wordt voorkomen dat: - onevenredig risico ontstaat voor de continuïteit van de zorgverlenende instelling; - collectieve middelen privaat worden aangewend (‘weglekken’); - het kan leiden tot hogere tarieven dan in het algemeen belang verantwoord is te achten; - de vermogenspositie en de zeggenschap van de desbetreffende instellingen(en) ten aanzien van de ziekenhuisvoorzieningen worden aangetast. Deze criteria zijn voor bepaalde situaties (huur, beheer-/exploitatiestichtingen, gezamenlijke voorzieningen en erfpacht) door het College uitgewerkt in een referentiekader, dat is opgenomen in het advies inzake eigendomsverhoudingen d.d. 12 januari 1998. Op 1 april 1999 heeft de minister een vervolgcirculaire inzake eigendomsverhoudingen uitgebracht. De circulaire is een aanvulling op de eerdere circulaire van 4 april 1997. Deze circulaire beoogt een verduidelijking met betrekking tot: - het beoordelingskader bij situaties waarbij geen sprake is van volledig eigendom en de betreffende soorten van voorzieningen; - specifieke situaties; - de inhoud van de contracten bij onvolledig eigendom; - de juridische verankering en de handhaving. Tevens is, naar aanleiding van het advies van het College d.d. 12 januari 1998, het aantal generieke uitzonderingen op volledige eigendom uitgebreid. Voor de volgende voorzieningen wordt niet volledig eigendom, maar huur als de aangewezen eigendomsverhouding beschouwd: * Reguliere /marktconforme voorzieningen: - woning in de sociale huursector; - kantoor- en bedrijfsruimte; - ontmoetingsruimte; - warmte-krachtcentrale; - gebruiksmogelijkheden van een winkel, therapeutisch zwembad, sporthal. * Verpleegunits in verzorgingshuizen. * Interimvoorzieningen. Voor alle overige voorzieningen is volledig eigendom de aangewezen eigendomsverhouding. De circulaires van 4 april 1997, kenmerk FBZ/PBIZ 96700 en van 1 april 1999, kenmerk Z/PB-98392 zijn gewijzigd met circulaire d.d. 25 februari 2002, kenmerk Z/PB-2253662. Wijzigingen in de eigendomsverhouding na vergunningverlening moeten aan het Bouwcollege ter goedkeuring worden voorgelegd. Een wijziging van de eigendomsverhouding zonder voorafgaande goedkeuring blijft strafbaar als economisch delict ingevolge artikel 1, onder 4, van de Wet op de economische delicten. Financiële bijdrage kunstprojecten in de zorg In vervolg op de circulaire van 15 februari 1994, kenmerk FBP/AFB/EP 9419, heeft de Minister van VWS op 12 maart 2001, kenmerk Z/PB-2144837, een vervolgcirculaire uitgebracht over het beleid inzake de mogelijkheden van een financiële bijdrage voor kunst in de gezondheidszorg. Met laatstgenoemde circulaire wordt het ingezette beleid voortgezet, zij het dat inhoudelijke en procedurele wijzigingen zijn aangebracht. Het blijft mogelijk dat een financiële bijdrage wordt toegekend voor kunstprojecten in verband met nieuw- of verbouwprojecten die vergunningplichtig zijn binnen het kader van de WZV. Per verklaring die aan de vergunning voorafgaat, kan in het kader van deze regeling slechts éénmaal een financiële bijdrage worden toegekend.
24
Bouwkostennota 2003
De Stichting Kunst en Openbare Ruimte (SKOR), die de taken heeft overgenomen van de Mondriaanstichting, kent de bijdrage toe, bepaalt de hoogte van het budget, adviseert over de selectie van kunstenaars, beoordeelt de ontwerpen, kiest de locatie(s), en neemt de begeleiding op zich. De financiële bijdrage ex WZV wordt opgenomen in de brief waarin de vergunning wordt verleend. Als gevolg van de formele overdracht van de bevoegdheid van de verlening van de WZV-vergunning per 1 juli 2001 zal het Bouwcollege de investeringskosten van het bouwplan van de instelling verhogen met eenzelfde bedrag als het door SKOR toegekende bedrag. De beslissing voor de bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het totaal van de goedgekeurde investeringskosten, opgenomen in één of meer vergunningsbeschikkingen die van dezelfde verklaring deel uitmaken. Aan de goedgekeurde investeringskosten ex WZV is een ondergrens verbonden van € 10 mln. De bijdrage ex WZV bedraagt de helft van het toegekende subsidie bedrag met een minimaal van € 22.500,-- en maximaal van € 45.000,--. Opgemerkt wordt dat het budget van SKOR voor deze regeling beperkt is. Het kan dus voorkomen dat er op enig moment geen middelen meer beschikbaar kunnen worden gesteld, waardoor geen bijdrage kan worden toegekend. In die situatie zal ook geen bijdrage ex WZV plaatsvinden. Rente tijdens de bouw Op 8 juli 2002 heeft het Bouwcollege de circulaire “Rente tijdens de bouw” vastgesteld (Stcrt. 2002, 142). Deze heeft tot doel te informeren over de verandering in de wijze waarop de post ‘rente tijdens de bouw’ zal worden vergoed voor bouwinitiatieven waarvoor een (reguliere) WZV-vergunning is of zal worden verleend. In overleg met het Ministerie van VWS en het CTG is een nieuwe vergoedingswijze tot stand gekomen. Naar aanleiding van een uitvoeringstoets die het Bouwcollege in oktober 2001 aan de Minister van VWS heeft uitgebracht, heeft de minister besloten om de post ‘rente tijdens de bouw’ geen deel meer te laten uitmaken van de krachtens de WTG nacalculeerbare investeringskosten van de WZV-vergunning. In plaats daarvan zal vergoeding van deze kostenpost met ingang van 1 januari 2002 plaatsvinden via het systeem van rentenormering. Een dergelijke praktijk wordt reeds toegepast bij projecten die in het kader van de meldingsregeling worden gerealiseerd. Om deze wijziging in de praktijk mogelijk te maken, is de beleidsregel “Rente” van het College tarieven gezondheidszorg (CTG) aangepast. Deze wijziging treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 in werking. Met het uitbrengen van deze circulaire zal het Bouwcollege met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 stoppen met het in de vergunningen opnemen van bouwrente. Ná 1 januari 2002 is evenwel een aanzienlijke hoeveelheid WZV-vergunningen verleend, waarin de post ‘rente tijdens de bouw’ nog wel is opgenomen. Ten aanzien van deze categorie vergunningen zal in de door het Bouwcollege af te geven beschikking inzake de eindafrekening de post ‘rente tijdens de bouw’ geen deel meer uitmaken van de goed te keuren investeringskosten die voor nacalculatie in aanmerking komen. Voor de vaststelling, c.q. berekening van sommige rentebedragen levert dit overgangsperikelen op, waarop hier nader wordt ingegaan. In het kader van de WZV zijn diverse vergunningen verleend vóór 1 januari 2002, waarvan de bouwtijd ná 1 januari 2002 doorloopt. Hiervoor geldt dat rentekosten tijdens de bouw, die zijn gemaakt in de periode tot en met 31 december 2001, worden beschouwd als onderdeel van het op basis van de WZV goed te keuren investeringsbedrag. Deze rentekosten zullen, zoals tot nu toe gebruikelijk was, worden vergoed door middel van nacalculatie in de tarieven ex WTG. De rentekosten die betrekking hebben op de bouwperiode ná 1 januari 2002 zullen worden vergoed via de gewijzigde beleidsregel “Rente” van het CTG. Daartoe zal een theoretische verdeling worden gemaakt van de bouwrente over de tijdvakken vóór en ná 1 januari 2002. Uitgangspunt daarbij vormt de normatieve bouwtijd, zoals vermeld in de vergunning. In de circulaire is aan
25
Bouwkostennota 2003
de hand van een voorbeeld de verdeling van rentekosten met betrekking tot de overgangsperiode toegelicht. Wanneer een volledig nieuwe instelling wordt gerealiseerd, is vóór ingebruikname nog geen sprake van een budget waarin de rentekosten van de onderhanden zijnde bouw kunnen worden opgenomen. Dit betekent dat de vergoeding van rente tijdens de bouw via het systeem van rentenormering, zoals met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 zal gelden, op dergelijke nieuwbouwinitiatieven niet van toepassing is. In deze gevallen zullen de kosten die verband houden met rente tijdens de bouw op de tot nu toe gebruikelijke wijze worden vergoed. Dat wil zeggen dat bij de realisatie van een volledig nieuwe instelling de rentekosten als onderdeel van de investeringskosten worden beschouwd, welke worden vergoed door middel van nacalculatie in de tarieven ex WTG. Voor de afschrijving van deze rentekosten gaat het CTG uit van een periode van 2 jaar. Vergoeden kosten van haalbaarheidsonderzoek voor de verzorgingshuizen Op grond van het Referentiekader verzorgingshuizen 2001 was het mogelijk de kosten van een haalbaarheidsonderzoek ter voorbereiding van een bouwplan vergoed te krijgen tot maximaal € 16.000,-. Bij het vaststellen van het Referentiekader 2001 is er bewust voor gekozen om deze vergoeding, die in het kader van de Overgangswet verzorgingshuizen als subsidie werd verleend, nog enige tijd te handhaven. Dit, omdat in tegenstelling tot de andere WZV-instellingen, aan verzorgingshuizen voor directiekosten 10% van de bouwkosten werd vergoed. In de Bouwkostennota 2002 zijn de directiekosten voor de verzorgingshuizen op hetzelfde niveau vastgesteld als voor de overige WZV-voorzieningen, namelijk op 14% van de bouwkosten. De kosten voor een haalbaarheidsonderzoek zijn in dit percentage begrepen. Met circulaire d.d. 31 januari 2003, kenmerk Ke, is aangegeven dat dit impliceert dat de separate vergoeding van de haalbaarheidsstudie vooraf komt te vervallen. De bekostiging voor haalbaarheidsstudies moet door de instelling zelf worden voorgefinancierd. Na het realiseren van het bouwinitiatief kunnen achteraf de kosten van een dergelijke studie uit de directiekosten worden bekostigd. In de periode na 4 oktober 2002, de datum van vaststelling van de Bouwkostennota 2002, zijn door veel initiatiefnemers verzoeken ingediend voor bekostiging van een haalbaarheidsstudie. Voor de periode van 4 oktober 2002 tot 1 februari 2003 is daarom besloten een overgangsregeling te treffen. De regeling komt erop neer dat verzoeken die in de voornoemde periode zijn ontvangen alsnog in aanmerking komen voor de vergoeding vooraf van € 16.000,-. Dit betekent dat de instellingen de studies niet behoeven voor te financieren. Wel zal deze vergoeding, bij het goedkeuren van een bouwinitiatief, worden gekort op de directiekosten, voorzover de kosten van de haalbaarheidsstudie veroorzaken dat de directiekosten boven 14% van de bouwkosten uitstijgen. Verzoeken voor haalbaarheidsstudies die vanaf 1 februari 2003 bij het Bouwcollege worden ingediend, zullen niet meer voor deze vergoeding in aanmerking komen, maar worden te zijner tijd via de directiekosten van bouwinitiatieven verrekend.
26
Bouwkostennota 2003
BIJLAGE 3 INDEXCIJFERS
In deze bijlage worden de drie indexen behandeld die worden gebruikt bij de vaststelling van de gezondheidszorgindex. De CBS-index is daarbij buiten beschouwing gelaten, omdat deze reeks vanaf medio 1999 is stopgezet en hiervoor nog geen bruikbaar alternatief beschikbaar is. BDB-index De indexcijfers van het Bureau Documentatie Bouwwezen (BDB) hebben betrekking op een eengezinshuis in een complex van 40 huizen in de gesubsidieerde sector. Men neemt aan dat dit woningcomplex een goede afspiegeling vormt van wat in Nederland aan gebouwen tot stand komt. De oorspronkelijke aanneemsom van deze woning is aan de hand van de begroting verdeeld in een materialenpakket en een loonpakket. Door maandelijks beide pakketten opnieuw te prijzen aan de hand van de geldende prijzen van bouwmaterialen en loonkosten ontstaat een nieuwe aanneemsom. Door de nieuwe aanneemsom te delen door de aanneemsom uit het basisjaar ontstaat een nieuw indexcijfer. Het BDB-indexcijfer is een zogenaamd input-indexcijfer, dat wil zeggen dat gewerkt wordt met een vaststaand pakket van hoeveelheden materiaal, manuren en indirecte kosten. Dit betekent dat wijzigingen in hoeveelheden, arbeidsproductiviteit en winstvoet niet doorwerken in deze indexcijfers. Met ingang van januari 2003 wordt de BDB-woningbouwreeks (aanneemsom inclusief BTW) met als basis januari 2003 = 100 gehanteerd bij de berekening van de gezondheidszorgindex. Aansluiting met de reeks met als basisjaar 1990 =100 is verkregen door de nieuwe reeks met een factor 1,09308 te vermenigvuldigen. Momenteel worden naast de zogenaamde woningbouwindex door het Bureau Documentatie Bouwwezen nog meer reeksen gepubliceerd, waaronder de indexen voor kantoor- en bedrijfsgebouwen Deze reeksen zijn evenwel niet betrokken bij de berekening van de gezondheidszorgindex. MBK/woningbouw-index De MBK-indexcijfers bouwkosten woningbouw van Elsevier Bouwkosten hebben betrekking op woningen die kwalitatief en technisch voldoen aan de eisen van eind 1996. De indexcijfers zijn gebaseerd op de standaardbegroting van een referentieproject in de woningbouw. Het MBK/w-indexcijfer is een inputindexcijfer. Dit betekent dat geen rekening wordt gehouden met wijzigingen in bouwregelgeving, kwaliteitseisen en de marktsituatie. Met ingang van januari 1997 is de MBK-woningbouwindex van Misset van basisjaar 1985 omgevormd tot een reeks met als basisjaar 1997. In het MBK-indexcijfer woningbouw zijn alleen de kosten begrepen die direct samenhangen met het bouwen en installeren van een woning. Elsevier geeft voor dit indexcijfer een onderverdeling naar loonkosten, materiaalkosten en kosten onderaannemer. Aan de hand van deze afzonderlijke ontwikkelingen is het totaalindexcijfer opgebouwd.
27
Bouwkostennota 2003
MBk/utiliteits-index De MBK-indexcijfers utiliteitsbouw van Elsevier Bouwkosten zijn het resultaat van het samenvoegen van afzonderlijke indexcijfers voor kantoorgebouwen en bedrijfsgebouwen. De tot in de Bouwkostennota 1996 gehanteerde MBK-utiliteitsbouwindex is komen te vervallen en vervangen door twee andere reeksen zijnde : MBK-bedrijfsgebouwen; MBK-kantoorgebouwen. De samenstelling is gebaseerd op een wegingsfactor 1 : 1. In de MBK/b- en MBK/k-indexcijfers zijn alleen de kosten begrepen die direct samenhangen met het bouwen en installeren van het gebouw. De gezondheidszorgindex, thans met basis 2001 = 100, wordt hierna in tabelvorm weergegeven voor de periode 1990 tot heden. Maandelijks vindt actualisatie van de indexcijfers plaats, welke cijfers op de website van het Bouwcollege beschikbaar zijn. De reeks tot en met december 2002 kan daarbij als definitief worden beschouwd.
28
Bouwkostennota 2003
BIJLAGE 4, BOUWTIJDEN N.B. Met ingang van 1 januari 2001 is het basisjaar verlegd van 1984=100 naar 2001=100 excl incl jaar excl incl jaar excl 9001 74,6 74,3 9401 84,2 83,1 9801 9002 74,6 74,3 9402 84,2 83,1 9802 9003 74,8 74,5 9403 84,2 83,1 9803 9004 75,1 74,8 9404 84,2 83,2 9804 9005 75,7 75,4 9405 84,2 83,1 9805 9006 75,7 75,4 9406 84,2 83,1 9806 9007 76,1 75,8 9407 84,2 83,1 9807 9008 76,5 76,2 9408 84,2 83,1 9808 9009 76,6 76,3 9409 84,2 83,1 9809 9010 76,9 76,6 9410 84,5 83,4 9810 9011 76,9 76,6 9411 84,5 83,4 9811 9012 77,1 76,8 9412 84,5 83,4 9812
92,2 92,3 92,4 92,7 92,9 93,1 93,5 93,5 93,7 94,0 94,0 93,9
incl 91,0 91,1 91,2 91,5 91,7 91,9 92,3 92,3 92,5 92,8 92,8 92,8
jaar excl. incl. 0201 106,3 106,3 0202 106,5 106,5 0203 106,6 106,6 0204 106,9 106,9 0205 107,0 107,0 0206 107,3 107,3 0207 107,8 107,8 0208 107,9 107,9 0209 107,9 107,9 0210 107,9 107,9 0211 107,9 107,9 0212 107,9 107,9 0301 0302 0303 0304 0305 0306 0307 0308 0309 0310 0311 0312
9101 9102 9103 9104 9105 9106 9107 9108 9109 9110 9111 9112
79,4 79,4 79,6 79,6 79,3 79,2 79,3 79,3 79,3 79,4 79,5 79,7
79,0 79,0 79,3 79,3 79,0 78,9 79,0 79,0 79,0 79,0 79,2 79,4
9501 9502 9503 9504 9505 9506 9507 9508 9509 9510 9511 9512
85,2 85,7 86,3 86,3 86,9 87,0 86,9 86,9 86,9 87,0 86,9 86,9
84,1 84,6 85,2 85,2 85,8 85,9 85,8 85,8 85,8 85,9 85,8 85,8
9901 9902 9903 9904 9905 9906 9907 9908 9909 9910 9911 9912
94,6 94,6 94,8 95,5 95,7 95,6 96,1 96,1 96,1 96,3 96,4 96,4
93,4 93,4 93,6 94,3 94,4 94,4 94,9 94,9 94,9 95,1 95,2 95,2
9201 9202 9203 9204 9205 9206 9207 9208 9209 9210 9211 9212
80,6 80,6 80,9 81,7 81,8 81,9 81,9 81,9 81,9 82,4 82,4 82,4
80,3 80,3 80,5 81,3 81,4 81,5 81,5 81,5 81,5 81,3 81,3 81,3
9601 9602 9603 9604 9605 9606 9607 9608 9609 9610 9611 9612
87,5 87,5 88,4 88,3 88,3 88,3 88,6 88,6 88,6 88,8 88,8 88,8
86,4 86,4 87,3 87,2 87,2 87,2 87,5 87,5 87,5 87,7 87,7 87,7
0001 0002 0003 0004 0005 0006 0007 0008 0009 0010 0011 0012
97,3 97,4 97,7 98,0 98,2 98,2 98,6 98,9 98,9 98,9 99,0 99,0
96,1 96,2 96,4 96,8 96,9 97,0 97,3 97,6 97,6 97,7 97,7 97,7
9301 9302 9303 9304 9305 9306 9307 9308 9309 9310 9311 9312
82,7 82,7 82,8 83,1 83,2 83,2 83,3 83,3 83,3 83,3 83,3 83,3
81,6 81,6 81,8 82,0 82,2 82,2 82,3 82,3 82,3 82,3 82,3 82,3
9701 9702 9703 9704 9705 9706 9707 9708 9709 9710 9711 9712
89,4 89,6 89,8 90,2 90,3 90,2 90,5 90,5 90,5 90,9 90,9 90,9
88,2 88,4 88,7 89,1 89,1 89,1 89,3 89,3 89,4 89,7 89,7 89,7
0101 0102 0103 0104 0105 0106 0107 0108 0109 0110 0111 0112
100,0 100,1 100,7 101,8 102,6 103,0 104,4 104,6 104,6 104,8 105,0 105,0
100,0 100,1 100,7 101,8 102,6 103,0 104,4 104,6 104,6 104,8 105,0 105,0
108,7 108,9 109,4
108,7 108,9 109,4
Zoals hierboven reeds is aangegeven is het basisjaar van de gezondheidszorgindex verlegd naar januari 2001=100. Hiertoe is de oude gezondheidszorgindex (met basis 1984=100) herberekend door de oude reeks te delen met de deelfactor 1,527 (afgerond). Met ingang van 1 januari 2001 wordt de gezondheidszorgindex berekend op basis van het gewogen gemiddelde van : 2 * BDB, 2 * MBK/w, en 5 * MBK/(b en k) index De BDB/w cijferreeks met basis 2003=100 is herberekend naar basis 2001=100 De MBK cijferreeksen met basis 1997 = 100 zijn herberekend naar basis 2001=100 N.b. Kleine wijzigingen voorbehouden
29
Bouwkostennota 2003
In de grafiek hieronder is de relatie tussen de bouwtijd en de bouwkosten weergegeven. De gegevens zijn afkomstig van 165 projecten (nieuwbouw en verbouw) waarvoor in 2001 en 2002 een vergunning is verstrekt. Uit de grafiek blijkt een grote spreiding in de bouwtijd; in de ‘puntenwolk’ is de trendlijn ingetekend.
45 42 39 36
Bouwtijd in maanden
33 30 27 24 21 18 15 12 9 6 3 0 0
1
10
100
Bouwkosten in Euro's ( x 1.000.000)
30
Bouwkostennota 2003
BIJLAGE 5 KOSTENNORMEN
Deze bijlage bevat de bouwkostenkengetallen voor nieuwe aanvragen alsmede de bouwkostenkengetallen voor lopende projecten, waarop het overgangsregime van toepassing is.. De eerste vier tabellen bevatten de bouwkostenkengetallen voor nieuwe aanvragen. In deze bouwkostenkengetallen is de korting van 5% verwerkt, zulks met het oog op de huidige financieeleconomische situatie. De laatste vier tabellen bevatten de bouwkostenkengetallen voor lopende projecten. Deze projecten moeten voldoen aan drie criteria: het project komt voor op de bouwprioriteitenlijst, voor het project is een verklaring van behoefte afgegeven, het project verkeert ten minste in de schetsplanfase. In de volgende tabellen worden per categorie zorgvoorzieningen kostenkengetallen weergegeven. Hierbij is een onderscheid gemaakt in kostenkengetallen die worden vastgesteld via het Besluit bouwmaatstaven (normen) en kosten die door analyse van projecten gevonden zijn (richtlijnen) en die als leidraad zijn te hanteren bij de ontwikkeling van plannen. De maatstaven die zijn ontwikkeld ten behoeve van de diverse categorieën zorgvoorzieningen, zijn opgenomen op de internetpagina van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (http://www.bouwcollege.nl, onder ‘publicaties’). De hierbij gebruikte nummering correspondeert met de Bijlagen van het Besluit bouwmaatstaven WZV zoals deze in de vorm van compendia zijn gepubliceerd in de Staatscourant. De bestelnummers voor de volledige versie van de betreffende maatstaven zijn ook vermeld. Rapporten die niet on-line beschikbaar zijn, kunnen worden aangevraagd bij de afdeling Documentatie van het Bouwcollege, telefoonnummer: 030 - 29 83 268.
31
Bouwkostennota 2003
Ziekenhuizen (nieuwe aanvragen) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Algemeen ziekenhuis Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden opp. per bed (bruto) [m²] gem.verd.hoogte [m1] bouwtijd [mnd] directiekosten rentekosten programma & besteks wijzigingen loon & prijsstijgingen Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. bouwkundige voorzieningen 1.2. werktuigk. voorzieningen 1.3. electrotechn. voorzieningen 1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE tijdens de BOUW 6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN Status
Academisch ziekenhuis
340 * 95 3,75 30 14,0% n.v.t. 2,0% **** 2,5%
800 * 154 3,75 30 ** 14,0% n.v.t. 2,0% **** 2,5%
p.m. 910 353 290 *** 121 50
p.m. 910 353 290 *** 121 50
1.724
1.724
43 p.m. 241 n.v.t. 40 63 p.m.
43 p.m. 241 n.v.t. 40 63 p.m.
2.111
2.111
163.785 200.550
265.505 325.103
Norm
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal bedden voorziening: radiotherapeutisch centrum revalidatie centrum klinisch astmacentrum epilepsiecentrum
Norm
opp. per bed [m²]
bouwtijd [mnd] 18 19 14 16
1.0 bouwkosten [per m²] 2.083 1.532 1.476 1.449
Investeringen [per m²] 2.521 1.856 1.779 1.750
*) exclusief wiegen gezonde zuigelingen **) fasering ***) waarvan € 30,81 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ****) Percentage bij budgettair bouwen 4%
32
Bouwkostennota 2003
Verpleging en verzorging (nieuwe aanvragen) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Woonareaal
Algemene
Woonareaal
verzorging
voorzieningen
verpleging
Uitgangspunten voor de berekeningen:
Keuken
incl. topkoeling
aantal bedden opp. per bed (bruto)
[m²]
*
gem.verd.hoogte
[m1]
3,30
3,30
3,30
3,50
bouwtijd directiekosten
[mnd]
15 14,0%
15 14,0%
15 14,0%
15 14,0%
*
*
rentekosten
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
programma & besteks wijzigingen loon & prijsstijgingen
2,0% **** 2,5%
2,0% **** 2,5%
2,0% **** 2,5%
2,0% **** 2,5%
Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
640
800
799
1.2. werktuigk. voorzieningen 1.3. electrotechn. voorzieningen
111 146 **
179 170 **
210 *** 170 **
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
p.m. 1.041 462 266
77 22
84 41
84 41
709 40
997
1.274
1.304
2.518
25
32
33
63
3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN
n.v.t. 140
n.v.t. 178
n.v.t. 182
n.v.t. 353
5.0. RENTE tijdens de BOUW
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
23 18
30 23
30 24
59 46
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
p.m. 1.203
p.m. 1.537
p.m. 1.573
p.m. 3.039
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN
0
TOTALE INVESTERINGEN
0
Status
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
*) afhankelijk van doelgroep en woonvorm **) waarvan € 14,21 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ***) waarvan € 31,41 per m² is geoormerkt voor het aanbrengen van topkoeling. Een deel van dit geoormerkte bedrag is bestemd voor de algemene voorzieningen in het verpleeghuis. Bij de zelfstandige nieuwbouw van een verpleegafdeling of algemene voorzieningen voor een verpleeghuis bedraagt het geoormerkte bedrag voor topkoeling € 23,56 per m². ****) Percentage bij budgettair 4%
33
Bouwkostennota 2003
Geestelijke gezondheidszorg (nieuwe aanvragen) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Regionaal
Instelling
centrum voor
woonvoorziening
Woningen
Dagbesteding
Kantoor ambulante
GGZ
zorg
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal plaatsen opp. per plaats (bruto)
[m²]
gem.verd.hoogte bouwtijd
[m1] [mnd]
directiekosten
*
*
*
3,30 14
3,20 12
2,95 10
3,20 12
3,20 12
14,0%
14,0%
10,0%
14,0%
14,0%
rentekosten programma & besteks wijzigingen
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
p.m.
p.m.
Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen 1.2. werktuigk. voorzieningen
813 136
813 136
680 67
1.3. electrotechn. voorzieningen
151
151 **
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
91 **
90 51
90 51
48 36
1.241
1.241
923
31 n.v.t.
31 n.v.t.
762 166
23 n.v.t.
178 26 42 1.036 26 n.v.t.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
174
174
92
145
5.0. RENTE tijdens de BOUW 6.1. programma & bestekswijzigingen
n.v.t. 29
n.v.t. 29
n.v.t. 21
n.v.t. 24
21
18
11
15
6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
p.m. 1.496
1.175 29 n.v.t. 165 n.v.t. 27 17
p.m. 1.493
p.m. 1.070
p.m. 1.246
p.m. 1.413
Norm
Norm
Richtlijn
Richtlijn
1.0 bouwkosten
Investeringen
[per m²] 1.507 1.598
[per m²] 1.813 1.947
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN Status
Richtlijn
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal plaatsen
opp per plaats
Voorziening
[m²]
bouwtijd
Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK)
* *
[mnd] 12 25
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
*
18
1.352
1.636
Kliniek voor verslavingszorg
*
13
1.296
1.561
*) afhankelijk van doelgroep en woonvorm **) waarvan € 23,70 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ***) voor separeervoorzieningen kan aan additionele investeringskosten € 1.183,-- per m² worden toegekend. ****) Percentage bij budgettair bouwen 4%
34
Bouwkostennota 2003
Gehandicaptenzorg (nieuwe aanvragen) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Instelling
Dagbesteding
Woningen
woonvoorziening
Kantoor ambulante
Uitgangspunten voor de berekeningen:
zorg
aantal plaatsen opp. per plaats (bruto)
[m²]
*
gem.verd.hoogte
[m1]
3,20
3,20
2,95
3,20
bouwtijd directiekosten
[mnd]
12 14,0%
12 14,0%
10 10,0%
12 14,0%
*
rentekosten
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
programma & besteks wijzigingen loon & prijsstijgingen
2,0% *** 2,5%
2,0% *** 2,5%
2,0% *** 2,5%
2,0% *** 2,5%
Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
813
680
762
1.2. werktuigk. voorzieningen 1.3. electrotechn. voorzieningen
136 151 **
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
67 91 **
90 51
166 178
48 36
26 42 1175
1.241
1.036
923
31
26
23
3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN
n.v.t. 174
n.v.t. 145
n.v.t. 92
n.v.t. 165
5.0. RENTE tijdens de BOUW
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
29 18 p.m.
24 15 p.m.
21 11 p.m.
27 17 p.m.
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
29
1.493
1.246
1.070
1.413
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
Investeringen per plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN Status *) afhankelijk van doelgroep en woonvorm **) waarvan € 23,70 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ***) Percentage bij budgettair bouwen 4%
35
Bouwkostennota 2003
Ziekenhuizen (lopende projecten) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Algemeen ziekenhuis Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal bedden opp. per bed (bruto) [m²] gem.verd.hoogte [m1] bouwtijd [mnd] directiekosten rentekosten programma & besteks wijzigingen loon & prijsstijgingen Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN 1.1. bouwkundige voorzieningen 1.2. werktuigk. voorzieningen 1.3. electrotechn. voorzieningen 1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN 5.0. RENTE tijdens de BOUW 6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN Status
Academisch ziekenhuis
340 * 95 3,75 30 14,0% n.v.t. 2,0% **** 2,5%
800 * 154 3,75 30 ** 14,0% n.v.t. 2,0% **** 2,5%
p.m. 947 367 302 *** 126 52
p.m. 947 367 302 *** 126 52
1.794
1.794
45 p.m. 251 n.v.t. 42 65 p.m.
45 p.m. 251 n.v.t. 42 65 p.m.
2.197
2.197
170.435 208.720
276.285 338.347
Norm
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal bedden voorziening: radiotherapeutisch centrum revalidatie centrum klinisch astmacentrum epilepsiecentrum
Norm
opp. per bed [m²]
bouwtijd [mnd] 18 19 14 16
1.0 bouwkosten [per m²] 2.168 1.594 1.536 1.508
Investeringen [per m²] 2.623 1.931 1.852 1.821
*) exclusief wiegen gezonde zuigelingen **) fasering ***) waarvan € 32,06 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ****) Percentage bij budgettair bouwen 4%
36
Bouwkostennota 2003
Verpleging en verzorging (lopende projecten) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Woonareaal
Algemene
Woonareaal
verzorging
voorzieningen
verpleging
Uitgangspunten voor de berekeningen:
Keuken
incl. topkoeling
aantal bedden opp. per bed (bruto)
[m²]
*
gem.verd.hoogte
[m1]
3,30
3,30
3,30
3,50
bouwtijd directiekosten
[mnd]
15 14,0%
15 14,0%
15 14,0%
15 14,0%
*
*
rentekosten
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
programma & besteks wijzigingen loon & prijsstijgingen
2,0% **** 2,5%
2,0% **** 2,5%
2,0% **** 2,5%
2,0% **** 2,5%
Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
668
832
832
1.2. werktuigk. voorzieningen 1.3. electrotechn. voorzieningen
116 153 **
186 177 **
219 *** 177 **
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
p.m. 1.083 480 277
80 23
87 43
87 43
737 42
1.040
1.325
1.358
2.619
26
33
34
65
3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN
n.v.t. 146
n.v.t. 185
n.v.t. 190
n.v.t. 367
5.0. RENTE tijdens de BOUW
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
24 19
31 24
32 25
61 48
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERINGSKOSTEN
p.m. 1.255
p.m. 1.598
p.m. 1.639
p.m. 3.160
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN
0
TOTALE INVESTERINGEN
0
Status
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
*) afhankelijk van doelgroep en woonvorm **) waarvan € 14,80 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ***) waarvan € 32,72 per m² is geoormerkt voor het aanbrengen van topkoeling. Een deel van dit geoormerkte bedrag is bestemd voor de algemene voorzieningen in het verpleeghuis. Bij de zelfstandige nieuwbouw van een verpleegafdeling of algemene voorzieningen voor een verpleeghuis bedraagt het geoormerkte bedrag voor topkoeling € 24,54 per m². ****) Percentage bij budgettair 4%
37
Bouwkostennota 2003
Geestelijke gezondheidszorg (lopende projecten) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Regionaal
Instelling
centrum voor
woonvoorziening
Woningen
Dagbesteding
Kantoor ambulante
GGZ
zorg
Uitgangspunten voor de berekeningen: aantal plaatsen opp. per plaats (bruto)
[m²]
gem.verd.hoogte bouwtijd
[m1] [mnd]
directiekosten
*
*
*
3,30 14
3,20 12
2,95 10
3,20 12
3,20 12
14,0%
14,0%
10,0%
14,0%
14,0%
rentekosten programma & besteks wijzigingen
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
n.v.t. 2,0% ****
loon & prijsstijgingen
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
2,5%
p.m.
p.m.
Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen 1.2. werktuigk. voorzieningen
846 141
846 141
708 70
1.3. electrotechn. voorzieningen
157
157 **
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen 1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN 3.0. INVENTARIS
95 **
94 53
94 53
50 38
1.291
1.291
961
32 n.v.t.
32 n.v.t.
793 173
24 n.v.t.
186 27 44 1.078 27 n.v.t.
4.0. DIRECTIEKOSTEN
181
181
96
151
5.0. RENTE tijdens de BOUW 6.1. programma & bestekswijzigingen
n.v.t. 30
n.v.t. 30
n.v.t. 22
n.v.t. 25
22 p.m.
19 p.m.
11 p.m.
16 p.m.
6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
1.556
1.553
1.114
1.297
1.223 31 n.v.t. 171 n.v.t. 28 18 p.m. 1.471
Investeringen per bed/plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN Status
Richtlijn
Norm
Norm
Richtlijn
Richtlijn
1.0 bouwkosten
Investeringen
[per m²] 1.568 1.662
[per m²] 1.886 2.026
Bij de ontwikkeling van plannen als richtlijn te hanteren parameters: aantal plaatsen
opp per plaats
Voorziening
[m²]
bouwtijd
Kliniek voor intensieve zorg (KIB) en FPA Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK)
* *
[mnd] 12 25
Kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis
*
18
1.406
1.702
Kliniek voor verslavingszorg
*
13
1.349
1.624
*) afhankelijk van doelgroep en woonvorm **) waarvan € 24,65 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ***) voor separeervoorzieningen kan aan additionele investeringskosten € 1.231,-- per m² worden toegekend. ****) Percentage bij budgettair bouwen 4%
38
Bouwkostennota 2003
Gehandicaptenzorg (lopende projecten) MAXIMALE KOSTEN PER M² GEBOUW (inclusief 19% BTW) per 1 januari 2003 (exclusief grondkosten, inventariskosten, rentekosten en startkosten) Instelling
Dagbesteding
Woningen
woonvoorziening
Kantoor ambulante
Uitgangspunten voor de berekeningen:
zorg
aantal plaatsen opp. per plaats (bruto)
[m²]
*
gem.verd.hoogte
[m1]
3,20
3,20
2,95
3,20
bouwtijd directiekosten
[mnd]
12 14,0%
12 14,0%
10 10,0%
12 14,0%
*
rentekosten
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
programma & besteks wijzigingen loon & prijsstijgingen
2,0% *** 2,5%
2,0% *** 2,5%
2,0% *** 2,5%
2,0% *** 2,5%
Maximale kosten per m² bruto vloeroppervlak: 0.0. GRONDKOSTEN
p.m.
p.m.
p.m.
1.1. bouwkundige voorzieningen
846
708
793
1.2. werktuigk. voorzieningen 1.3. electrotechn. voorzieningen
141 157 **
1.4. vaste inrichting 1.5. terreinvoorzieningen
70 95 **
94 53
173 186
50 38
27 44 1223
1.291
1.078
961
32
27
24
3.0. INVENTARIS 4.0. DIRECTIEKOSTEN
n.v.t. 181
n.v.t. 151
n.v.t. 96
n.v.t. 171
5.0. RENTE tijdens de BOUW
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
30 19 p.m.
25 16 p.m.
22 11 p.m.
28 18 p.m.
1.0. BOUWKOSTEN 2.0. BIJKOMENDE KOSTEN
6.1. programma & bestekswijzigingen 6.2. loon & prijsstijgingen 7.0. STARTKOSTEN TOTALE INVESTERING
31
1.553
1.297
1.114
1.471
Norm
Norm
Norm
Richtlijn
Investeringen per plaats: BOUWKOSTEN TOTALE INVESTERINGEN Status *) afhankelijk van doelgroep en woonvorm **) waarvan € 24,65 per m² geoormerkt is voor additionele ICT-voorzieningen ***) Percentage bij budgettair bouwen 4%
39