Vaste koers Willem van Iependaal
bron Willem van Iependaal, Vaste koers. De Arbeiderspers, Amsterdam 1949
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/iepe001vast01_01/colofon.php
© 2010 dbnl / erven Willem van Iependaal
5
Van harte! Zo is dan ook dit tweede deel van de romancyclus, waarin Willem van Iependaal het een en ander uit de geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging heeft verwerkt, van de pers. Een en ander, inderdaad! Want hij die er aan zou willen beginnen de gehele geschiedenis van deze arbeidersbeweging in beeld te brengen, mocht er zich zeker op voorbereiden een roman in tien of meer delen te moeten schrijven. Ik heb dit dóórgekregen bij het zoeken naar materiaal, dat de schrijver van dit boek dienen kon bij de opzet van het boek, dat thans voor ons ligt. Neem nu maar alleen eens zo'n gedenkboek van de een of andere vakbond ter hand, ongeacht van welke vakbond. Wat een schat van materiaal is daarin bijeengezameld en welk een tijdperk van worstelend zwoegen, van vallen en opstaan, van strijd, nederlaag en overwinning openbaart zich voor ons oog in zo'n boek. En dan te weten, dat dit alles verteld kan worden van velerlei soort arbeiders, van de diamantbewerkers, de sigarenmakers, de landarbeiders, de zwoegers bij het verkeer en in de havens, de arbeiders die werken in de fabrieken, kortom, noem maar op. En dit niet van hun strijd in de vakbeweging alleen, maar ook van hun strijd op politiek gebied, zoals die gevoerd is in velerlei schakeringen. Willem van Iependaal heeft meer dan eenmaal zo langs zijn neus weg, als ik hem eens opzocht daar in Laren, gezegd: ‘Wil je wel geloven dat je tienmaal makkelijker een Polletje Piekhaar kan schrijven dan zo'n boek?’ Ik wilde het geloven, want ten eerste was daar de noodzaak voor de schrijver, ofschoon hij heel veel zelf had meebeleefd van wat hij in woorden wilde brengen, om onder te duiken in de stapels gedenkschriften; ten tweede was daar de moeilijkheid de romanvorm te behouden, geen nieuw gedenkboek te gaan schrijven, zij het dan in gecomprimeerde vorm, over van alles en nog wat hetgeen hier en daar in ‘de beweging’,
Willem van Iependaal, Vaste koers
6 gelijk wij de arbeidersbeweging plegen te noemen, heeft plaats gevonden. De lezer zelf moge oordelen, of de schrijver in zijn opzet geslaagd is. Ik die er iets van weet, hoe het boek is gegroeid, ben dankbaar voor wat de schrijver met dit werk opnieuw gewrocht heeft. Toen ‘Gegist Bestek’ verschenen was, het deel van de romancyclus dat hieraan voorafgaat, heeft een recensent in een van onze grote Rooms-Katholieke bladen de verzuchting geslaakt: Waarom is er in onze kring niet een man die hetzelfde doet als Willem van Iependaal heeft gedaan, namelijk in zulk een populaire vorm de geschiedenis schrijven van ònze arbeidersbeweging? Dit was méér dan een compliment voor Van Iependaal. Ik voor mij, dit werk gelezen hebbende, heb het gevoel dat het compliment herhaald mag worden. Het is zeker verdiend. Begeleid door deze weinige woorden, te weinige, wens ik ook dit werk van de schrijver van harte succes. 1 November 1948. C. VAN DER LENDE.
Willem van Iependaal, Vaste koers
7
Hoofdstuk I Na de vernielende overval gedurende de Oranjefurie was café Apollo, de kroeg der vrijgeesten in de Sint Annasteeg, gemoderniseerd en op aandringen van de bazin geverfd in een kleur die het midden hield tussen smeerworst en krentenwater. Maar noch de weelderige inrichting noch de bedarende werking van slappe tinten had invloed op de befaamde kastelein Heinrich Funkel, die trouw bleef aan z'n revolutionnair verleden en rebelse allures. Hij bekommerde zich bijna uitsluitend om z'n geestelijke inventaris en het bevorderen van de solidariteit onder de kameraden in Amsterdam en elders. Hij signaleerde het hondsgemene optreden van despoten en uitbuiters in de zeven werelddelen en twijfelde niet aan de grote ontploffing die hij propageerde. Funkel had geen oog voor de mooie stoelen en bijpassende tafeltjes, de spiegels aan de wanden of de zwierige gaskronen en kristallen opschik in het mahoniehouten buffet. Het tabouretje in de tapkast was z'n rossinant, die hij telkens weer besteeg om de Vrijheid - de bruid zijner dromen - te dienen. De mishandelingen door de bende van Malle Marten en de sabelhouw, opgelopen bij het Palingoproer in de Jordaan, hadden wel de schedel van Heinrich misvormd, maar z'n inzicht niet gewijzigd en z'n historie-kennis eerder verrijkt dan gedeukt. Danton, Robespierre en Marat huisden met de talloze revolutiehelden van formaat en feiten van betekenis nog altijd onder het gehavende schedeldak, dat minstens zo veel klanten trok als de goede borrel die Funkel schonk en de opstandige bespiegelingen die hij er bij weggaf. Ja, hij had jaren geleden moeten vluchten voor de beruchte wetten van de socialistenvreter Bismarck en was slokkiebaas geworden, maar hij wilde de verdoemden der maatschappelijke hel een beter lot bereiden en wees - tot verbazing van z'n begunstigers en tot ergernis van Bertha, z'n vrouw - op het nut en de noodzaak van de drankbestrijding. Het had geen zin te vechten voor een
Willem van Iependaal, Vaste koers
8 betere rechtsbedeling om op het einde gebukt te gaan onder de dictatuur van Schiedam! In een bevrijdingsfeest vol dronkelappen zag Heinrich de krankzinnigste kronkel der wereldgeschiedenis. Het privaatbezit was waarlijk niet het enige aambeeld waarop gehamerd diende te worden. Drankmisbruik was een ziekte der gemeenschap, zo funest als de andere, meer gelaakte, uitwassen van het kapitalistisch bestel. Met zatte mensen viel niets te bereiken: die zagen de revolutie als een verhevigd Maandaghouden, als een daverende kroegjool in een soort lijntrekkerswalhalla met damesbediening.... Zeker, oreerde Funkel, er viel ook veel te prijzen in de houding van de solidaire arbeiders. Dat had de eerste spoorwegstaking in Januari bewezen en zou ook nu, bij het wankelen van de tweede, blijken door de algemene staking, uitgeroepen door het Comité van Verweer, dat handelde in opdracht van de gezamenlijke zelfstandige vakverenigingen. Het was gesticht om het bekrachtigen van de aangekondigde wet tegen stakingen te beletten. Maar al was er dan een generale staf om de strijd tegen de reactie aan te binden over de hele linie, toch bleef er nog zat te klagen en te wensen. En lofspraak zou geen waarde hebben als critiek niet geuit mocht worden. Een vaste tred en een warme hartklop waren eerste voorwaarden bij het ontketenen van de opstand der verschoppelingen, die werden geboren en weer vergingen in sloppen en krotten, waar drankzucht en tering welig tierden, het leven geen andere perspectieven bood dan de schrik voor de ooievaar en het neenschudden van de lommerdbaas. Het volk, verdierlijkt en uitgebuit door schijnheilige loononthouders, had van bidden en braafblijven geen verlossing uit de ellende te verwachten. Het nam geen genoegen meer met droog roggebrood, aardappelen in azijn en femelende berustings-tractaatjes. De algemene staking was de aanloop naar de eindelijke omwenteling, die wel langer op zich had laten wachten dan de rekening was, maar nu, ondanks parlementaanbidderij en allerlei vrome dwaasheden, onvermijdelijk naderde. De revolutie diende zich reeds aan door verstandsverbijstering van doctor Abraham Kuyper, de
Willem van Iependaal, Vaste koers
9 minister-president, wiens dreigende wurgwet de kat in de gordijnen joeg. En niet alleen in Nederland begon het te kraken, verkondigde Heinrich aan de komende en gaande man. In heel Europa kreeg men door, dat de volkeren sedert eeuwen werden bedrogen door hun voorgangers op zedelijk, godsdienstig en staatkundig terrein. Alom werd begrepen, wat men had te denken van de bijzondere liefde der souvereinen voor hun onderdanen en van de gehechtheid der volkeren aan het regerende stamhuis. Men had achter de schermen gezien met welke middelen de diplomatie haar lorrige, maar gevaarlijke, goocheltoeren gereedmaakte. De volkeren ontwaakten uit hun lange dommel. Wel waren zij, jammer genoeg, nog niet in staat de zelfgevonden waarheid in de plaats te stellen van de onttroonde frazen, waarmee de eeuwen door werd gespeculeerd. De grote kentering was echter op til! De hogepriesters van altaar en brandkast geloofden zelf niet meer in het domme onverstand van de arbeiders. Ook de wetgevers en de wetenschappelijken onder de sociaal-democraten gingen inzien, dat tabellen, statistieken, wetboeken en de letterkunderij wel tot een overproductie van denkbeelden kon leiden en de onderlinge ruzie gaande hielden, maar geen sociale verbeteringen brachten. De professoren, doctors, advocaten en andere bollebozen behoorden bijna allen tot de deftige luitjes, die als jongelingen een korte tijd - en heel onfatsoenlijk! - Multatulisten waren geweest, maar later gezant, rechter, landvoogd, bankier, Kamerlid of makelaar in koffie en wachter op Zions toren werden! Ze hoorden zich dan liever prijzen om hun rijkdom en zakelijkheid dan om een vrijwillige armoede en een gevoelig hart. En al toonden de proletariërs zich vaak even onbekwaam als de besturende standen, toch zou het volk, eenmaal aan de macht, meer warmte en waardigheid leggen in de wetten die het dan ging voorschrijven. ‘Ach, nee!’ verwierp Funkel, z'n tabouretje berijdend om het geluk van de mindere man te bevorderen. ‘Van die wettenmakerij hangt het wel en wee van het volk niet af! Maar het zou nog dwazer zijn, dat geflodder rustig over te
Willem van Iependaal, Vaste koers
10 laten aan het benepen heilsegoïsme van grutters, schelmen en eerzuchtduikelaars, dat allegaartje van officieel gewicht en gering gehalte!’ Hij overzag z'n toehoorders, de vaste plakkers, die zich koesterden in de gloed van 's meesters betoog, en de wankelaars, die houvast zochten aan z'n woorden of de richels van de fraaie toonbank, de trots van Bertha en de stut van haar echtgenoot, die lijflang over de bierpomp ging hangen om verder af te rekenen met de geld-, sabel- en bloedaristocraten. Want de revolutionnaire gedachten behoorden niet alleen aan de geestverwanten in de hoofdstad: ze waren bestemd voor alle kameraden in het land en over de grenzen. Wie wat in zich had diende het te openbaren zonder Jan Boezeroen te vleien, allerminst dat deel van de arbeiders dat nog kortzichtiger was dan minister Kuyper, die meende dat hij door het arresteren van de stakers de staking in arrest kon stellen! ‘Hahahahaha!’ Ja, het was vermakelijk! De werkman knielde niet meer voor dreunende titels. Abraham, die verschoten dominee, was een kwarteeuw abuis, hoewel de arbeider in z'n strijd om recht ook flaters maakte. Dat viel niet te ontkennen en moest ook gezegd wezen. Maar het volk zou, door schade en schande wijs geworden, z'n eigen misslagen boeten en zich dan snel herstellen, want het behoefde zich niet politiek van kant te maken uit respect voor het bezit. De werkman had alles te winnen en niets te verliezen dan z'n ketenen. De directe actie, dat was de oplossing! Kautsky en Rosa Luxemburg begonnen ook in te zien, dat de algemene staking als strijdmiddel gesteld moest worden tegenover het zielig vertrouwen in het parlement, het stokpaardje van de revisionisten. Evolutie en geen revolutie predikten de halfzachten, maar de heren die de omwenteling vreesden, hielden ook de evolutie tegen en veronderstelden in hun stompzinnigheid, dat de armen braaf zouden blijven hongeren tot de rijken waren genezen van hun schraapzucht, verblindheid en huichelarij. ‘Vermijd de schijn des kwaads, wordt geleerd op de kansels en in de Zondagsscholen! Maar dat voorschrift van apostel Paulus kunnen ook de sociaal-democraten in
Willem van Iependaal, Vaste koers
11 hun oor knopen!’ hakte Funkel, gezellig op dreef. ‘Die daveren wel over de strijd van morgen tegen gisteren, maar ze wekken het wantrouwen van iedere eerlijke revolutionnair door het verraderlijke geschrijf van Troelstra met z'n Wat Nu? in Het Volk en z'n geleuter in het parlement. Motie zus, motie zo! Brammetje zegt dit en dan zegt Troelstra weer dat! De heren vliegen elkander bij het debat heftig in de haren en gaan een uur later naar de koffiekamer om de ruzie af te drinken. Allemaal komedie!’ Gelach en protest rumoerde. ‘Allemaal komedie!’ herhaalde Heinrich meer uitdrukkelijk. Niet die vertoning op het Binnenhof, niet dat geharrewar tussen rechts en links of tussen marxisten en reformisten, maar een solidariteit door dik en dun kon op het laatste nippertje het afkondigen van de wurgwet verijdelen. Geen rariteiten als algemeen stemrecht, staats-commissies, weerstandskassen, zangverenigingen of vrouwenclubs en heel die makke rompslomp, waar Jan Lovendaal en diens vrouw oude kennissen uit Hoek van Holland, die een brief hadden meegegeven aan d'r buurman de oud-Amsterdammer Freek Kroeze - zich om uitsloofden of ze er het eeuwige leven door beërven konden. Dat gedweep van die twee daar, in d'r blikken keet in de duinen, zou wel luwen nu het daadwerkelijk verzet de doorslag ging geven in alle hoeken van het land. Ja, het was vriendelijk van kameraad Kroeze om de groeten over te brengen, maar Jan Lovendaal was met zo'n wetenschappelijke getrouwd, met Hilda, de dochter van wijlen Sardou, die wel onder de vrijgeesten gerekend mocht worden, maar toch meer had gehouden van mooie verzen en polderluchten dan van barricaden en straatgevechten. Sardou was in z'n leven een nobele kerel geweest. Dat kon geen tegenspraak velen. Hij was indertijd zo geleerd als vrijgevig en had menigeen door z'n hulp aan zich verplicht. En toch.... Nee, bij het losbreken van de volkswoede had Sardou liever naar de lier dan naar de bijl gegrepen, het despotisme zangerig gehekeld en zich voor de rest in zeven sluiers gehuld. Hij was te week geweest voor een lijf-aan-
Willem van Iependaal, Vaste koers
12 lijf gevecht met uitbuiters en tyrannen. En z'n dochter Hilda, met haar zweverige idealen en morele scrupules, had van haar man, van het vroeger zo felle Sparappeltje, een fluwelen parlementer gemaakt. ‘Niks waard!’ richtte Heinrich zieh weer tot Kroeze, die naar Amsterdam was gekomen om de stakersvergaderingen mee te maken en knikkend het schuim van z'n gekregen biertje blies. ‘Niks waard!! De boel er pardoes bij neersmijten, dat heeft in Januari binnen een etmaal de victorie gebracht! Waar of niet? Ozo!!’ En nu bleek dat de opperhoofden van het land- en watertransport hun beloften niet wilden nakomen en de christelijke regering knevelwetten in plaats van verbeteringen in het vooruitzicht stelde, nu lag de boel wéér plat! Geen interpellaties van allerlei geleerde lulla's, maar kort en bondig de vuren doven, de fabrieken stop, de havens leeg en de toeter aan de wand! Geen schimmenspel in de Tweede Kamer, maar de algemene staking in alle bedrijven, ten einde de spoormannen te schragen in hun strijd tegen de vuile streek van Kuyper. De remslof hanteren, daar was het Comité van Verweer immers voor benoemd en toe gemachtigd! Je hoefde het wel niet in alles eens te zijn met Kolthek, Rijnders, Wessels, Van Erkel en die Jan Oudegeest, de sociaal-democraat, maar het waren in elk geval geen bellenblazers. Domela Nieuwenhuis bekeek het nog het beste: dat aai-poesverrek-maar-kreng in het parlement was lariekoek, kost voor de gekken die het slikken wilden. De grote staking was een feit en Abraham de Wurger kreeg z'n treken thuis. Schaper en kokadorus Troelstra konden wel inpakken met hun gekibbel in de kinderkamer. En het gedoe van de generaal met z'n staf, van Henri Polak, Jan van Zutphen, consorten, met d'r spaarvarkensysteem voor de diamantbewerkers, was een klucht en wekte de lachlust. ‘Henri Rockefeller, de millioenenkoning van de Franse Laan!’ spotte Funkel, liet een glimlach opbloeien en frommelde de brief uit Hoek van Holland in de borstzak van z'n mouwvest. Hij zocht met de elbogen steun op het blad van de toonbank, keek geladen naar een politieke analfa-
Willem van Iependaal, Vaste koers
13 beet, die knus z'n borreltje sipte en neen schudde als het ja moest zijn. Enfin, als Abraham Kuyper voor Pharao ging spelen, dan was het de taak van de arbeiders om de pyramide op z'n punt te zetten! Het beroep van de minister-president op de bajonetten zou falikant uitkomen, want ook de gemeentewerklieden legden het bijltje er bij neer en de fabrieken en havens lagen plat. ‘Overal! Het hele land door!’ Er was voor de regering geen houden meer aan! De arbeiders lieten zich de pas niet afsnijden door het oproepen van de militie en het plan het Centraal Station te bezetten met grof geschut! De directies van de spoorwegen en het havenbedrijf hadden hun woord gebroken; en nu was de opmars van de bedrogenen niet meer te stuiten, ondanks de bidstonden in de kerken en het ronselen van onderkruipers, hoewel de mogelijkheid om in de cel te verzeilen groter was dan de kans op een plaatsje in de Almanach de Gotha. ‘Hahahahaha!’ genoot Heinrich van z'n vondst, zoog smokkend vuur in z'n pijp, volgde het verijlen van de rookslierten en viel weer uit tegen de parlementer Troelstra, Onzelieveheer Troelstra met z'n gewaande wereldmissie: ‘Ook een advocaat! Houdt dat soort in de gaten, jongens! Ik zeg, weest op je hoede! Waar is de echte, eensgezinde broederlijkheid van vroeger, toen we van de straat werden geslagen en voor ons hachie moesten vechten, hè, Klaas?’ zocht Funkel steun bij z'n oude vriend Ris, het oliemannetje, dat geestdriftig gebaarde. ‘Waar is die tijd gebleven, hé?! We hadden vaak te kiezen tussen de kerker en het gasthuis, maar we waren solidair, rood zonder meer! En nou, Klaas?!’ ‘Ja, zeg dat wel, Heinrich....’ ‘En nou?! Ja, we zijn met elkaar in de strijd gegaan tegen de wurgwet. Maar nou komen er allerlei onbekende snuiters van de hoge school om ons te zeggen hoe het moet! Met die lui is de verslapping begonnen! Met de wetenschappelijken! Je hoeft geen meester in de rechten te zijn om te weten, dat een dragondersabel sterker is dan
Willem van Iependaal, Vaste koers
14 een mensenschedel!.... Hier!’ Funkel legde de vingers in het litteken, liet z'n misvormde linkerpols zien en keek bestraffend: ‘Waar blijven de praatjesverkopers?! Me hele kop uit mekaar! Dat is mijn hoge school! Toen de wetenschappelijke zich met ons socialen ging bemoeien, werd het praten in plaats van handelen! Ze werden geen bestormers maar behoeders van beginselen, die ze zelf hebben uitgedacht om elkander op een zacht zitje te helpen en ons te overdonderen. Aan die partijredders gaat de revolutie kapot, als wij er geen stokkie voor steken. De algemene werkstaking....’ ‘Algemeen?!.... Ik hoor het je zeggen!’ kwam uit de hoek bij de kachel van een als heer geklede bezoeker, die een eigenwijs lorgnetje droeg aan een zwart koord, dat ook al zo treiterig geleerd aandeed. ‘Ik vrees....’ ‘Wij niet! Wij vrezen niks en nooit!’ pareerde Heinrich grimmig, lette op het bevestigend knikken van Ris en plaatste vinniger: ‘Mensen van ons slag niet, mijnhéér!’ ‘De staking is verre van algemeen’, hervatte deze, de hoon ignorerend. ‘Het wordt een fiasco. Ik vrees, dat Vliegen en Oudegeest er net zo over denken.’ ‘Nou, ja, Oudegeest....’ ‘In elk geval een kerel van de daad!’ kwam terug van Kroeze, die de sigaaras van z'n uniform klopte en door een gebaar te kennnen gaf, dat het smalen op de strijdbaren hem mishaagde. ‘Jan Oudegeest.... Ja, die....’, retireerde Funkel, de kwasten aan z'n pijp knedend. ‘Dat is te zeggen....’ Hij peilde de mening van de andere bezoekers, erkende rookuithijgend: ‘Nou, ja, goed.... Oudegeest en Petter hebben in Januari het sein: Heft de riemen hoog! gegeven. Die twee vechten ten minste niet tegen hun eigen schaduw in het een of andere kletscollege, al werd er door het Comité van Verweer nog te lang gewikt en geweifeld eer het tot daden kwam.’ ‘Tot daden....’, herkauwde een der klanten, die nog een biertje bestelde en met z'n vingertoppen irriterend op het tafelvlak begon te trommelen. Heinrich tapte het biertje, versmeet korzelig de vaatdoek
Willem van Iependaal, Vaste koers
15 op het rooster van de spoelbak en beleed, dat het uitbroeien van de slavenwet een geraffineerd stuk werk was, dat van alle arbeiders moed tot tegenweer en solidariteit vergde. Maar als Kuyper het spoorwegpersoneel contractbreuk drufde verwijten, dan moest Zijne Excellentie de brochure ‘Diagnose’ van Tak eens doornemen. Als de heren van de Beurs een corner maakten in meel, suiker, vet of steenkolen en die eerste levensbehoeften van de markt hielden om hoger winst te bedingen, dan zouden die een woedend spektakel ontketenen als de wet ook dát staken ging verbieden en de heren met gevangenisstraf bedreigde. Ze zouden dan van de daken schreeuwen, dat zo'n belemmering van de vrije handel een schandaal was en tot verzet noopte, omdat het tyrannieke optreden van de wettenmakers in Den Haag de welvaart belaagde en in strijd was met elk begrip van recht en billijkheid. Maar als de arbeiders staakten - niet uit winstbejag, maar om erkenning van hun organisaties af te dwingen -, als die weigerden hun spierkracht en vakmanschap tegen hongerloon op de markt te brengen, dan zette de regering hun het geweer op de borst met een beroep op Gods Woord! Kroeze beaamde, dat de vieze truc van Kuyper zat te vreten bij alle rechtschapen arbeiders, kreeg luidruchtige bijval van het oliemannetje, dat de vonken uit z'n doorrokertje blies en de rake tekeningen van Albert Hahn, in Het Volk, prees. Nee, die krant was zijn krant niet, niet helemaal, maar die Hahn verstond de kunst je een hart-klopping te bezorgen. Meesterlijk! Van zulke rake prenten konden er niet genoeg gedrukt en verspreid worden. Die deden meer dan alle proclamaties en nachtvergaderingen. Van zulke opdonders moest Brammetje Kuyper welhaast een beroerte krijgen! Schaterlach klaterde.... ‘Zeker!’ kwam Heinrich weer los. ‘Je hebt onder de sociaal-democraten ook flinke jongens! Het zijn niet allemaal moegeworden revolutionnairen. Maar de meeste zijn me toch te zijig en de vloek van de arbeidersbeweging zetelt in de Franse Laan: Henri Polak is de doodgraver van alle daadwerkelijke actie!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
16 Enfin, de eerste spoorwegstaking had de sympathie van de burgerij gehad en nu, bij de tweede, zou het daar weer op uitdraaien, in spijt van het gestook van de christelijke bladen en het opjutteren van de kerkelijke arbeiders. Die lieten zich ook niet langer voor het karretje van de bankiers spannen al gingen de kapelaans en de dominees huis aan huis om hun kudden op te jagen en saam te drijven, terwijl de vrouwen werden omgepraat, opdat zij hun mannen zouden overhalen uit de zelfstandige vakbeweging te gaan en toe te treden tot de zogenaamde christelijke, die in het voorheen geen belangstelling bij de werkman had gevonden en niet tot ontluiking was gekomen. Geen laagheid was te gemeen en geen laster vuig genoeg om het vrome doel - het breken van de staking - te bereiken. Terwijl de godsdienstige arbeider werd gevleid om z'n opofferingsgezindheid, werd hem, in artikelen druipend van zalving, het redden van orde en vaderland als een uit de hemel opgelegde taak voorgehouden. Strijdbreker te zijn in de geweldige worsteling tussen de spoorwegslaven en de regering, tussen arbeid en kapitaal, dat was de verheven roeping van de kerkelijke werklieden en onderkruipen het doel en streven van hun nieuwbakken bonden, waar zij om hun braafheid werden geprezen en in hun domheid werden misbruikt tegen hun vak- en klassegenoten. Het dagblad De Tijd, de trouwe schildknaap van de geestelijkheid bij het onderdrukken van elk verlangen naar verenigingsleven onder de katholieken, was plotseling bekeerd en femelde over het nut en de heerlijkheid van een broederlijk samenzijn en samengaan van gelijkgezinden. En het Synodaal Comité der Nederlands Hervormde kerk?! Het had een soort biddag uitgeschreven voor al haar gelovigen. In het manifest werd met geen woord gerept van de gerechtvaardigde grieven der arbeiders. De officiële Nederlandse kerk, die op geestelijk gebied niets wilde weten noch vàn de Calvinisten noch van de Rooms-Katholieken, stelde zich partij tegen de verdoemelijken, die afgesard naar het wapen van de staking hadden gegrepen uit drang naar recht en in het belang van vrouw en kinderen. De
Willem van Iependaal, Vaste koers
17 schandelijke houding van het Synodaal Comité, dat trappen van de belaagden met een wijzen op Christus, zou niet licht vergeten worden door de mannen die het ondergingen en het kroost dat er getuige van was. De kerk had geen vinger uitgestoken tot vrijmaking van de mens uit het bewustzijn van de slaaf, maar de dominees en de pastoor begonnen hun vat op de gelovige werklieden te verliezen! Want ook de christelijke arbeiders leden honger, ook die werden in eindeloze arbeidsduur uitgebuit en als koelies behandeld. De kerkelijke werkman en diens vrouw en kroost stierven eveneens te vroegtijdig aan allerlei mishandelingen en armoeziekten. Neen, de christelijke werkman nam het ook niet langer, zou zich solidair verklaren voor de dag verstreek! De klant achter de kachel wenkte afsnijdend, weersprak de profetie. Hij beweerde, poetsend aan de glazen van z'n lorgnet: ‘Je verkoopt dromen, kastelein! Op de kerkelijke arbeiders valt niet te rekenen. Integendeel! Van die kant kunnen we alleen overwerk verwachten.... Ja, het is belabberd.... De staking wordt een fiasco, om het zacht uit te drukken.’ ‘Man, zwam niet! Het Comité van Verweer....’ ‘Heeft halsbrekend werk zich tegen zichzelf te verweren, Funkel!’ ‘Maar het kan....’ ‘Het kan de staking proclameren, maar het kan de toestand niet veranderen noch onder de arbeiders noch in eigen boezem. De wurgwet is in aantocht en zal niet gekeerd worden, zelfs niet door het smijten met de vaatdoek en alle illusies in de tapkast.’ ‘Dat zeg jij, maar wij staan in slagorde!’ verzekerde Heinrich, blikkend als een veldmaarschalk naar de mijnheerachtige ongeluksbode met z'n hoge boord en aanstellerig lorgnetje, waarmee hij op z'n knie zat te tikken, terwijl hij rustig het kabaal van de tegensprekers over zich liet heengaan. ‘Tegen het leger van de solidairen helpt geen grof geschut’, wist Ris, die vriend Heinrich aanmoedigend toeknikte.
Willem van Iependaal, Vaste koers
18 ‘Dat klinkt wel martiaal, maar het doet zo weinig’, bedierf de andere weer. ‘Slagzinnen over de macht van het proletariaat zijn al zo dikwijls en goedkoop in omloop gebracht.’ ‘Wij zijn....’ ‘Was het maar waar, Funkel! Wij zijn op geen stukken na sterk genoeg om ons te verweren tegen de machten van de burgermaatschappij. De wet, het leger, de regering, de justitie, de politie, de pers en de lastercampagne in schier alle bladen. Vliegen en Oudegeest hebben daar reeds op gewezen voor het uitroepen van de staking. En Troelstra....’ ‘Die?!’ gruwde Heinrich, opwippend van z'n tabouretje. ‘Praat geen onzin! Troelstra ondermijnde de goede geest al van tevoren door z'n verradersgeschrijf!’ Weer rumoerden bijval en protesten. De mijnheerachtige gaf toe, dat het misschien tactisch een fout van Troelstra was geweest z'n ontmoedigende conclusie te publiceren. Maar die had dan toch de moed gehad te waarschuwen voor de ramp die hij voorzag. De feiten hadden hem in het gelijk gesteld: de boel lag nergens plat. Zelfs in Amsterdam, dat de grote stoot zou geven, was de staking verre van algemeen. Het ging hopeloos mis met de actie tegen de knevelwet en de gevolgen zouden niet uitblijven. ‘Als Kuyper het robbertje wint, wat nog te bezien staat’, kwam de politieke analfabeet voorzichtig los, hikte hoorbaar bij het zwijgen der omstanders en liet z'n glaasje nog eens vullen. ‘Als Kuyper z'n zin doordrijft’, verwerkte een derde klant, van stoel verwisselend. Als.... Het gaat er op lijken, hè, als je zo hoort wat hier gezegd wordt. De Leeuw van Maassluis is niet voor de poes. Die weet niet van wijken, die is zo hard als een galeibank. Wat waar is, is waar: Kuyper zet door.... en dat kan van de arbeiders niet gezegd worden. Ten minste.... Af fijn, hartjesdag slaagt beter.’ In verhevigd verzet begon Heinrich af te rekenen met Abraham de Geweldige, die op bijbelse leeftijd nog poseerde als vurig strijder voor de kleine luiden, maar druk in
Willem van Iependaal, Vaste koers
19 de weer was de vreze Gods er bij de arbeiders in te wurgen. ‘Ze kunnen niet wachten, geen dag en geen uur!’ mekkerde Ris. De anderen spektakelden geamuseerd. ‘Doktor Abraham Kuyper’, vervolgde Funkel smalend, ‘de beginselvaste leider, die als theologisch student en candidaat modern is gewéést, daarna overstudeerde en orthodox predikant is gewéést, virtuoos bespeler van de volks-conciëntie is gewéést en in verschillende fazen een man van bijzondere, zeer eigenaardige opvattingen is gewéést, leider van allerlei electorale knutselakefietjes is gewéést, maar als minister-president het hoge decorum heeft te bewaren en in dienst van kroon en brandkast de knoet hanteert!’ Die telkens verkleurde dominee, met z'n garderobe aan versleten plunje, trok van leer tegen de bedrogen arbeiders, sterk in hun overtuiging en trouw aan het gegeven woord. En dan kwam zo'n mijnheerachtige, zo'n uitgestuurde vogel, café Apollo binnenstappen om met z'n aangewaaide pour-parles de ware strijders te overbluffen, met z'n lorgnetje te friemelen en te verkondigen, dat de spoormensen, de bootwerkers, de fabrieksarbeiders en heel de rest, het stakingsrecht maar huilebalkend moesten gaan begraven! ‘Dat kan geen eens!’ viel Kroeze lachend in de rede, speelde de verslagen doodbidder en betreurde. ‘Uit begraven.... Nee! Ik heb m'n hoge hoed overgedaan aan de voorzitter van de Bond van Orde!’ ‘Die is, gadzamme, goed!’ schreeuwde Funkel boven het gelach uit. ‘De Bond van Orde.... Ja, daar zijn ze onder een hoedje te vangen! Hahahaha!’ Hij nam schuddend van de pret z'n ontbijt in ontvangst van Bertha, die de aard van het gesprek en de lol van het oproerige stelletje niet bewonderen kon, de deur van de trap met een smak achter zich dichtsmeet en naar de opkamer verdween. De Bond van Orde, dat was al net zo'n frisse boel als Recht en Plicht van pater Weijers, die z'n getrouwen het fokken van konijnen en kinderen aanbeval en in het ser-
Willem van Iependaal, Vaste koers
20 veren van viskoppensoep de oplossing van alle sociale problemen zag! Niet de achturendag, loonsverhoging en beter onderwijs bevorderden de welvaart en het gezins-geluk, maar een konijnenhok op de vliering en bouillon van schollenkoppen! Die maatregelen brachten uitkomst! Zó luidde het priesterlijk advies, de grootmenselijke remedie tegen armoede, onrecht, geestelijk en lichamelijk verval! Kerk, pers, bank en adel: één samenspanning om de werkman mak te houden en te nekken! Maar al had dat kwartet zich uitgesloofd, toch was het nog niet sluw genoeg. Want - in vertrouwen - de spoorwegbrigade, waar de regering vast op rekende om het verkeer gaande te houden, was voor een groot deel samengesteld uit de solidairen, die, in overleg met hun organisaties, waren toegetreden om onderkruiperij te beletten. Ja, dat zat goed in elkaar! Om die klucht zouden de kindskinderen nog gnuiven. Natuurlijk waren er toch nog fouten begaan. In Januari waren de hoge knullen lam van schrik geweest en was hun ruggegraat nog slapper gebleken dan hun beleid. Toen hadden de spoormannen en bootwerkers de heren bij de strot, maar de stakers waren te fatsoenlijk geweest. Ze hadden kun kans niet waargenomen! ‘Mag zijn, maar....’ poogde de mijnheerachtige. ‘Niks te maren!’ voorkwam Heinrich, die breder over de toonbank ging hangen. ‘De stakers hebben toen niks voor zichzelf geëist!’ ‘Stom genoeg!’ ‘Zeg dat wel, makker! En omdat de arbeiders toen zo fatsoenlijk waren, worden ze nou als doetjes behandeld door de bandieten met hun plechtig bedrog op hoge zetel! Als dat tuig de kans kreeg. Als, zeg ik! Als!’ schorde Funkel, hijgend van verontwaardiging en strijdlust. ‘Tegen de solidairen baten geen geweren, haklatten en de krokodillentranen van de catechiseermeesters, noch het smijten met geld en bijbelteksten of het dopen in straffe catz! De staking is er en zal gewonnen worden! Juist nou zullen we tonen wat we mans zijn! De arbeiders hebben zich de vorige keer laten bezwendelen, maar ze laten deze reis....’
Willem van Iependaal, Vaste koers
21 ‘Voor het overgrote deel verstek gaan!’ weer stuitte de hatelijke stem achter de kachel. ‘Niet alleen Abraham Kuyper is oorzaak van de nederlaag.’ Bonkend sloeg Heinrich met de vuist op het toonblad of hij de voorzittershamer hanteerde en de vorige spreker het woord ontnam. Geweldenaars nog voortrekken en schoonpraten, dat was heulen met de vijand, dat was verraad! De mijnheerachtige verwierp de aantijging, zat weer aan z'n lorgnetje te poetsen met de punt van z'n zakdoek, terwijl hij poogde te overreden: ‘Luister is, Funkel....’ ‘Er valt aan jou niks goeds te beluisteren. Jij behoort zeker ook tot de studenten-, dominees- en advocatenpartij, hè? Maar als jij nog een vriendelijk woord hebt voor de bende die de mindere man onderdrukt en de gevangenis gunt, dan ben jij hier aan het verkeerde kantoor, mijnhéér,’ gaf Heinrich schamper terug. ‘Voor jasophouders en hielenlikkers ben ik als een kwartel. Ik lust geen lakeienpraatjes! Laat je dat gezegd zijn! We hebben maling aan jou en je soortgenoten, waar de duivel z'n neus voor ophaalt. Wat jou, Klaas?!’ ‘Dat spreekt, Heinrich!’ ‘Goed....,’ berustte de jasophouder, die niettemin uiteen begon te zetten wat de angeldiepe oorzaak was van de rel tegen de stakers in de christelijke pers. De felle campagne van Kuyper en diens banierdragers, zou, naar alle waarschijnlijkheid, heel wat gematigder tegen het spoorwegpersoneel uitgevallen zijn, wanneer de liberalen de Januari-staking niet hadden uitgebuit voor hun politiek tegen de clericale regering. Een regering, die om haar erbarmelijk te kort schieten in het conflict, bedolven was geworden onder een lawine van hoon en verwijt, terwijl met bewondering was geschreven over de prachtige eenheid, discipline en opofferingsgezindheid bij de stakers, bereid om alles in te zetten voor een idee. Het welberekend uitspelen van de mannelijke, zelfbewuste houding van het spoorwegpersoneel had gewerkt als een rode lap op een stier. De hatelijkheden van de liberale scribenten hadden van Kuyper een getergde leeuw gemaakt en van
Willem van Iependaal, Vaste koers
22 diens aanhangers een Gideonsbende, die zich in het Richterentijdperk waande en in de stakers Baal bestreed. Heinrich verslond de rest van z'n ontbijt, goot de lauwe koffie naar binnen en kwam uit de tapkast om trantelend te verkondigen: ‘Dat geflodder op het Binnenhof! Wat kopen we voor al die mooie smoesies en sluwe bedoelingen?! De politiek! De parlementers! Je zegt het nou zelf! De arbeiders hebben door de solidariteit de Januari-staking gewonnen en zijn niet van plan in April alles weer te verspelen door dat gemieter in de Tweede Kamer! Dat geplapper in Den Haag belooft meer wetten dan brood! Troelstra zegt ja en dan zegt Brammetje weer nee! En zo maar door, hè? Ja, nee! Ja, nee!’ ‘En dan, Funkel?!’ ‘Dan? Nou dan nog niks, hè? Dan de volgende generatie ook weer ja, nee en pootjesgeven in de koffiekamer!’ lachte Heinrich, die zich op de dijen sloeg om de goede zet. ‘Waf! Woef! Waf! Woef!.... Ach, ach, wat een spul! Ik krijg een dorst als Falstaff van al dat heen en weer gebek! Geen geparrel, maar flink antwoord geven op het getreiter van de quasi christelijke machthebbers. Tonen wat we waard zijn, ons niet langer in de luren laten leggen in allerlei kwebbelcolleges! Leve de solidariteit!’ De mijnheerachtige pareerde: ‘Er worden op het Binnenhof ook fiere woorden gesproken en ontroerende getuigenissen afgelegd, Funkel! Ik ken een getuigenis dat een roffel wekte in de borst van duizenden arbeiders en nog tienduizenden harten in gloed zal zetten als de onbeschoftheden van de adellijke Savornin Lohman reeds lang vergeten zullen zijn. Het was Troelstra, die....’ ‘Komt ie weer met z'n politieke advocaat op de proppen!’ mokte Heinrich terug op z'n tabouretje. De andere verzocht, met een beroep op de toehoorders: ‘Laat me uitspreken, Funkel! Het was Troelstra die in de Tweede Kamer raak protesteerde tegen de poging van Kuyper, consorten, om de vertegenwoordigers van het werkende volk buiten de zedelijke gemeenschap te sluiten. Het antwoord van Pieter Jelles, ken je dat?’ ‘Nee.... Toe maar....’
Willem van Iependaal, Vaste koers
23 De andere plaatste het lorgnetje op z'n neus, diepte een krantenknipsel op: ‘Hier! Troelstra zei bij die gelegenheid: En dan wens ik allen hier, die ons zo diep hebben trachten te vernederen, de mededeling te doen, ook namens m'n vrienden, dat wij vanaf het ogenblik dat wij plaats hebben genomen in de gelederen van de sociaal-democratie, onder de strijdende arbeiders hebben gevonden een vrede met ons zelf, die ons vroeger ontbrak; dat door velen onzer en vooral onder hen die voortgekomen zijn uit de burgerklasse, de inlijving in de strijd der arbeiders is geweest een zedelijke wedergeboorte. De strijd van de arbeiders is de belichaming van het hoogste ideale streven dat in onze dagen mogelijk is onder de mensen.... Heb je het verstaan en begrepen, Funkel?’ Deze hulde zich in een afwerend stilzwijgen, rangschikte glazen en flessen en begon dan zonder overgang te spreken over z'n jeugdervaringen in Pruisen en Rusland, waar de misdadige vuist van het tsarisme loodzwaar drukte op het volksleven, het beste deel van de idealistische jeugd monddood maakte of naar het schavot sleepte. Uit het ergerlijk wangedrag van de tsaren was het nihilisme ontsproten, het samenzweren nodig geworden en het opruimen van staats-hoofden het gevolg. Het anarchisme was ook een reactie op het geknoei van staatshoofden of regeringen en al zo oud als de bijbel. In Richteren IX was al sprake van de vijgeboom, de olijfboom en de wijnstok, die zich te edel wisten om te heersen en het liever overlieten aan de distel, het ezelsvoer! Wat de sociaal-democraten betrof, die verwaterden meer en meer, omdat ze, ter wille van het onmiddellijke succes, in het verkrijgen van gewichtig geachte hervormingen, afstand deden van de klassenstrijd en liever aanpapten met de bourgeoisie dan de waarachtige belangen van het proletariaat te dienen door het lijnrecht aansturen op de omwenteling. Dat verschijnsel was niet nieuw en er viel uit de historie nog wel wat te leren voor de halfslachtige aanpassers. Een dikke honderd jaar geleden waren in Frankrijk adel en koningschap onderling verdeeld. Ieder hunner wilde de macht voor zichzelf en ieder hunner vleide en paaide dus het volk om het als bond-
Willem van Iependaal, Vaste koers
24 genoot te winnen, in de hoop het weer in slaap te kunnen sussen na het gewekt te hebben. Daarom stemden hof en adel voor het bijeenroepen van de Algemene Staten in Parijs. Ze zagen hun fout pas in toen het te laat was. ‘Je dwaalt af!’ geroepen. ‘Je bent helemaal uit de koers, Heinrich: we zitten nou in de spoorwegstaking!’ ‘Even nog!’ verzocht Funkel, trok peinsvoren en had de draad weer te pakken. ‘De Franse revolutie was het antwoord op het oude spel met versleten kaarten. Dat mogen de vandaagse aanpappers wel eens in aanmerking nemen. Door ondervinding wijzer geworden zijn de vorsten, de ministers, de adel, de geestelijkheid en de bankiers nou stevig aaneengesloten in hun verweer tegen het opdringen der onterfden, die zich niet langer laten lijmen door schone beloften en advocatensmoesjes!’ ‘Algemeen kiesrecht!’ stoorde Kroeze plagend, hief z'n glas en grolde: ‘Kies Kobus!’ ‘Nou, ja, ieder diertje z'n pleziertje!’ grinnikte Heinrich, hield z'n glas onder de bierpomp en verhevigde: ‘Kies Kobus!.... Proost! De Fransen hebben het algemeen stemrecht, maar de arbeiders zitten daar ook niet met een speknek in de opera. Versta me goed’, oreerde Funkel, die plaatsnam aan een tafeltje bij z'n bezoekers om na een beheersende overblik te vervolgen. ‘Stemmen op een hielenlikker als Heldt, die zich als meubelmaker liet kiezen om als heer naar het Binnenhof te stappen en daar werd ontvangen met dezelfde minachting waarmee het hofkanalje van zeventienhonderd negen en tachtig de derde stand ontving! Ik ben voor de kameraadschap onder alle arbeiders, maar ik maak onderscheid tussen de volksvrienden uit de Franse revolutie en de duikelaars die langs de ruggen van de werklieden omhoog willen kruipen om de bondgenoten te worden van het banditisme.’ Die verdachte ambitie was de zwakke stee van het parlementaire stelsel en de sociaal-democraten, die zich willig lieten inpalmen door stadhuiswoorden en het spoken-getover van de wetenschappelijken. Maar er stak weer een les in de historie! In het laatst van de achttiende eeuw juichten de adel en de priesters een Montesquieu, een
Willem van Iependaal, Vaste koers
25 Diderot, een Voltaire en een Rousseau toe en lachten om de geestigheden van Beaumarchais, als die het despotisme, de ongelijkheid en het kerkgeloof aanviel. Maar toen Camille Desmoulins, Marat en Hérbért dezelfde beginselen verkondigden in vliegende blaadjes en in een voor het volk verstaanbare taal, toen lachten adel en clerus niet meer. Ze hadden berouw van hun toejuichingen, maar ook dat berouw kwam te laat: onder het schrikbewind vielen hun hoofden en hoogheid in het zaagsel. ‘En daar draait het weer op uit!’ voorspelde Heinrich, donker van dreiging. ‘Buigen of barsten!’ De anderen gaven blijk van instemming of twijfel. Kroeze bevoelde griezelend z'n nek, controleerde of z'n oubollige kop nog stevig op z'n schouders zat. ‘Daar draait het weer op uit!’ meende Funkel te moeten herhalen. ‘De stoel- en stedehouders smalen liever op het rooie gedoe van de mindere man dan z'n klachten aan te horen en z'n lot te verzachten. Van de toenemende ellende zal het moeten komen. Honger en wurgwetten! Het zal de heren nog opbreken!’ Hij slofte naar het buffet om een besteld biertje te tappen, ontried de politieke analfabeet een vijfde straffe, terwijl hij voortvoer: ‘Ze hebben Domela Nieuwenhuis indertijd in de gevangenis gestopt uit socialistenvrees, maar wat is socialistenvrees anders dan vrees voor het verlies van onrechtmatig bezit! En dan durft een Abraham Kuyper nog te spreken over de schromelijke middelen die Domela in de strijd aanbeveelt! Hoe noemen de brave heren dan de middelen, aangewend bij het dempen van het Palingoproer! Of op Atjeh en Lombok?!’ ‘En in de Banjoemas, niet te vergeten!’ animeerde Kroeze, plots ernstig en met grimmige ondertoon. ‘Ja, net!’ ging Heinrich op de aanmoediging in. ‘Waar elders ter wereld betaalt een koloniaal overheerser een jààrloon van drie centen?! Waar blijven de bidstonden tegen zo'n mensonterend schandaal?! Kerk, adel en brandkast.... Afrekenen, mannen! De straat op straks! Met pieken en bijlen antwoord geven op het uitplunderen van blank en bruin. Door een opstand de poenige wet van Kuyper onmogelijk maken!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
26 Weer kreeg Funkel het aan de stok met de mijnheerachtige, die hoofdschuddend een tuitmond trok en alle wraakgedachten verwierp. De maatschappelijke ommekeer diende zonder uitspattingen te worden volbracht. De leuze: ‘Oorlog aan de rijken!’ was te goedkoop en uit de tijd. Het prediken van een uitzinnig wildemansgedoe was niet alleen onwaardig en onzedelijk: het was zelfs ver beneden het peil der primitieven in het oerwoud. Zolang niet een ieder het nodige bezat was alle overdaad misdrijf, maar het socialisme ging z'n reden van bestaan niet bewijzen door plundertochten. ‘Die reden van bestaan is gelegen in de misdragingen van het kapitalisme!’ stoof Heinrich nogmaals op en betrok z'n bezoekers in z'n zienswijze. ‘De centen.... de centen van vader op zoon, dat is de erfzonde. Waar of niet soms?!.... Ozo!! De heren de stuipen op het lijf jagen! Het uur der vergelding nadert. Plat de boel! Er is geen andere uitweg! Omver alles!!’ ‘En dan, Funkel?!’ ‘En dan? Vraag je dat alweer?! Dan.... Nou dan mag monseigneur Schaepman aan doctor Kuyper gaan vertellen dat het socialisme dood is!’ De klanten braken in schaterlach uit, dronken proostend op de kostelijke toespeling. Smullend genoot Heinrich van z'n succes. Hij legde z'n handen over z'n welgedaanheid, lachte gul om de opmerking van Freek Kroeze, die vond dat Funkel in de klassen-strijd zwaarlijviger was geworden. ‘Aannemen!’ werd er geroepen, zelfs door Ris. ‘Ook gij, Klaas?!’ citeerde Heinrich, quasi versteld, beweerde dat hij last had van zucht, maar liet opeens alle goedmoedigheid varen om weer fel uit te vallen. Het volk heete in de mond van de besturende standen Jan Rap. Maar als de heren Jan Rap nodig hadden voor een koningsgezinde betoging, het schreeuwen van hoera, het klungelen met vlaggen en vetpotjes of het afrossen en plunderen van de socialen, dan sloegen ze een milder toon aan tegen het vulgus. Ja, ze hadden bij zo'n rel hem, Hein de Mof, de van de duivel bezeten oproerkraaier, getrapt
Willem van Iependaal, Vaste koers
27 en geslagen tot hij voor lijk in het puin van z'n kroeg lag. De beer was dood, hoera! Jawel, maar hij vertikte het nog steeds om te gaan liggen. ‘Hahahahaha!’ ‘Je bent weer buiten de orde!’ waarschuwde Ris, knipogend naar Kroeze, die z'n snor verbrandde aan een splintertje sigaar. ‘We zaten deftig op het Binnenhof!’ ‘Larie!’ ontplofte Heinrich. ‘Die luitjes die getoond hebben, hoe de moederlandse fabriekskinderen te exploiteren en de Javaan te mishandelen, moeten het Binnenhof maar blijven bevolken tot tijd en wijle.’ Ach, wat viel er nog te praten over die komedie in Den Haag? Mindere mensen van groot formaat zouden niet eens verkiesbaar zijn voor de Eerste Kamer. De grootheid van Nederland werd in het parlement vertegenwoordigd door bijbelvaste koffiebazen en de heldhaftigheid in de Oost door het uitschot van alle naties. Protesten braken los.... ‘Ja, jullie....’, ignoreerde Funkel. ‘Jullie zijn nog royalistischer dan de koning. Het spijt me dat ik oud begin te worden. Mirabeau, Robespierre, Danton en Saint-Just waren kerels in de kracht van hun leven toen zij de rechten van de mens bevochten. Die formidabelen waren van een ander maaksel dan een jeugd die in wanhoop koloniaal wordt! De wetenschappelijken en al dat soort parlementers, met d'r statistieken en uitpluiscommissies, preken de ruggegraatloosheid en geven niet thuis als het er om gaat de rotzooi uit te mesten!’ De mijnheerachtige wilde gaarne van Heinrich horen, of de wetenschappelijke Huygens dan zo'n slappeling was, toen die zich de evenknie toonde van Newton. Of Spinoza dan ook al een vent van niks was geweest, toen die aan de komende eeuwen het voorbeeld gaf door een ongeevenaarde zelfbeheersing bij een onberispelijke levenswandel en bovendien een wijsbegeerte schiep welke het bijgeloof deed wijken. Het was te wensen, dat het volk z'n belangen nastreefde met evenveel slapheid. Al dat smalen op de wetenschappelijken was niet alleen onzinnig, maar daarenboven een belediging aan het adres van de
Willem van Iependaal, Vaste koers
28 arbeiders. Strikt genomen was niemand in staat een definitie te geven van het onderscheid tussen arbeiders en intellectuelen. De ervaring leerde dat het vermeende onderscheid maar heel betrekkelijk was. In de socialistische beweging waren in de loop der jaren talrijke arbeiders opgedoken die blijk hadden gegeven van een brede, algemene ontwikkeling. Vliegen, Gerhard, Helsdingen, Fortuyn en nog zo velen, bekend en minder bekend. De vraag kon gesteld worden, of menig bouwvakarbeider, bankwerker, onderwijzer, typograaf, instrumentmaker en nog een aantal vakken in de arbeidersbeweging vertegenwoordigd, de hoger geschoolden in intellect en ontwikkeling niet evenaarden? Anderzijds kon toegegeven worden, dat de wetenschappelijke propaganda van mevrouw Holst en Herman Gorter van ontzaglijk belang was voor de denkende en strijdende arbeiders. ‘Nou, Heinrich?! polste een dorstige naar bier en kennis. ‘Schenk is in en zeg is wat?’ ‘Blech!’ antwoordde deze in de moedertaal en deed het geval met de schouders af. Blik en niets meer! Hij morrelde overdreven in de asla van de kachel en vond ten slotte, dat Mahomed helemaal niet aan wetenschap had gedaan en het toch had klaargespeeld het grootste deel van de toenmalige wereld mee te krijgen voor een soort omwenteling. ‘Niet eens zo gek!’ prees de mijnheerachtige, maar liet zich niet naar Mekka lokken. Hij bleef liever in de buurt van de Franse revolutie, waar Funkel immers zo goed in thuis was, en wees er op, dat die omwenteling aan werkman en boer een hoger dunk had gegeven van hun positie in de samenleving en dat dát besef van eigenwaarde op den duur moest uitlopen op het eisen van medezeggenschap bij het ontwerpen en bekrachtigen van wetten en besluiten op het Binnenhof. ‘Dwangwetten!’ plaatste Heinrich, weer op toeren. ‘Ik zeg, leve de solidariteit! Geen kletsvergaderingen, maar sterk in de strijd en broederlijk naar de zegepraal! Toon je solidair!! De daadwerkelijke actie!!’ Hij beklom z'n tabouretje, blikte vijandig naar de tegenstander, die be-
Willem van Iependaal, Vaste koers
29 daard het koord van z'n lorgnetje door de vingers liet glijden. ‘Jaja.... Met je brilletje spelen! Er zijn lui die geronseld worden om de ontmoediging te preken. Maar er zijn ook kerels die nergens voor op zij gaan. Nergens voor.... Dat wou ik je is zeggen,’ ‘Hoe bedoel je, Funkel?’ ‘Ik bedoel wat ik zeg, hè? Praatjes komen verkopen.... Juist nou, hè? De arbeiders vechten immers voor een verloren zaak, niet?’ ‘Inderdaad....’ ‘Wie heeft je gestuurd?!’ ‘Het episcopaat en de Nederlandse Bank. Nou goed?!’ ‘Met de spoorwegstaking loopt het mis, volgens jou!?’ ‘Ja, we vechten voor een verloren zaak.’ ‘We?!’ ‘We!! We kunnen amper een vuist maken tegen de geweldige macht waar wè mee te doen hebben.’ ‘En de solidariteit dan? Telt die dan niet meer mee?! Wij, Heinrich en ik, zijn toch ook niet zonder ervaring grijs geworden in de strijd.... Nou?’ drong Ris, niet zonder blijk van trots en hoop. ‘Als de arbeiders begrijpen waar het om gaat....’ ‘Ja, dan zouden de bitterste zekerheden zich omzetten in een blijder vooruitzicht.’ ‘Later.... Op den duur’, beleed Kroeze, die aan z'n uniformjas stond te rukken of de vlammen hem uitsloegen. ‘Ik weet.... Ik kan het niet tegenspreken. Maar eens zullen alle arbeiders hun belang begrijpen en....’ ‘Eens....,’ dubde het oliemannetje. ‘Eens.... We móéten het nou winnen! Als ze in alle bedrijven doen wat Domela Nieuwenhuis zegt. Die heeft het parool uitgegeven: Volhouden! Hij zal toch zeker ook wel weten wat hij doet, en wil?!’ ‘Nieuwenhuis weet, wat ik en sommigen hier reeds te verstaan gaven’, zag de mijnheer, die bijschoof aan het tafeltje onder het raam. ‘Er zullen talloze slachtoffers vallen. De beste onder het spoorwegpersoneel krijgen of kregen hun ontslagbrief thuis. Ze mochten eerst hun stand- plaats niet verlaten en zullen er dra niet mogen of kunnen blijven. Zo liggen de feiten.’
Willem van Iependaal, Vaste koers
30 ‘En wij zijn geen struisvogels’, aanvaardde Kroeze, z'n consumptie betalend. ‘Ik ben ladingmeester af en ga terug naar Hoek van Holland om te verkassen uit m'n blikken wigwam. Verder geen leed! Het Comité van Verweer moest de uitdaging van Kuyper aannemen. Maar we mogen ons geen illusies meer maken. U hebt gelijk, mijnheer!’ ‘Jammer genoeg wel’, betreurde deze. ‘We konden er niet onderuit, maar langer volhouden is dwaasheid, holle opwinding.’ ‘En jij.... Die van jullie?! Vliegen en Oudegeest zitten toch ook in het Comité?! Waarom noem je die niet?!’ vroeg Funkel, kwam uit de tapkast en stond in afwachting, uitdagend, met gekruiste armen. ‘De mannen die jij noemde weten evenzeer en handelen, als allen, op gezag van het noodlot, Funkel, Zij dragen....’ ‘De Judaspenningen in d'r beurs!!’ ‘Neen, Funkel! Zij dragen reeds wat anderen in de komende dagen, weken en maanden nog te dragen zullen krijgen.’ Ris tuurde naar de punt van z'n schoenen, schudde z'n grijze, verweerde kop: ‘Nee.... Dan zou alles tevergeefs zijn geweest, de jaren door! Dat kán niet waar zijn! Het stond er in Januari zo prachtig voor. En nou mis?! Al die eensgezindheid en kameraadschap van tien weken terug?! De spoormannen zijn toch in hun recht! De nederlaag.... Ik kan het niet geloven! In de havens ligt toch alles plat. En de gemeentewerklieden dan? Er zijn toch fabrieken waar geen wiel meer draait.’ ‘Zo is het!’ viel Heinrich bij. ‘De halfzachten willen de staking kapot hebben. Maar ik ben vanochtend zelf wezen kijken. Er hapert hier en daar wel wat aan het stopzetten Hier en daar....’ ‘Alles verloren.... Nee!’ streed de oude Ris met hopen en vertwijfelen. ‘Alles verloren? Dat geloof ik al evenmin’, verzekerde de man met het lorgnetje. ‘De arbeidersbeweging gaat een zeer zware tijd tegemoet. Er volgt een inzinking die op een ondergang zal lijken, maar funderingen worden in de diepte gelegd. Vergeet dat niet! De strijd waarin we betrokken
Willem van Iependaal, Vaste koers
31 zijn, ik ben ook spoorman, gaat verloren, omdat de boven-bouw van ons verzet geen voet heeft. We waggelden voor de staking al heen en weer bij elke windstoot en hebben nu te doen met een orkaan. We zijn een saamgeraapt leger zonder kruit en eenheid. Maar het besef dat we dát zijn, zal straks doorbreken en wonderen doen. En dan, eerst dan, zullen we kunnen spreken van macht en slagorde!’ ‘Dat zal ik niet meer meemaken....’ ‘Misschien ook ik niet, Ris.... Als onze kinderen die vreugd en glorie maar mogen beleven!’ ‘Welja!’ sakkerde Heinrich grimmig. ‘Afschuiven van vader op zoon!.... Jij bent dus ook een spoorman, hè?’ Hij mat de parlementer met tastende blik, plaatste be zerend: ‘Heb jij je vrije dag vandaag, als ik vragen mag?’ ‘Hoe bedoel je?!’ ‘Nou, ja.... Toevallig een paar dagen verlof, hè?’ ‘Ik staak.’ ‘Voor een verloren zaak?!’ ‘Voor een verloren zaak, Funkel! Een knechting zonder verzet verlaagt de arbeid tot slavernij en maakt eerloos!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
33
Hoofdstuk II De kippen van de Lovendaals scharrelden verwaaid rond op het erf achter de woning in de Blikken-buurt, verslonden wormen en torren, brachten het neem-en-eet in practijk zonder zich te verdiepen in de ethische kant van het menu of het soortelijk gewicht van hun slachtoffers. Ze leverden een ei en wat spektakel, slenterden verder op goed geluk door de buurt en het leven. De zwarte hennen waren niet rouwig, de witte waren niet preuts en de roestbruine alleen door hun miskleur wat nauwer verwant aan de mesthoop dan de parelgrijze, die opvliegerig kakelden bij het weg en weer lopen van de vrouw, bezig met het afnemen van het bonte goed. Ze stortte de knijpers uit haar schort in een lege emmer, droeg de driepoot van de wastobbe naar de schuur, terwijl ze met een half oor luisterde naar het hinderlijk geleuter van de nieuwe buurvrouw, die uit het slaapkamerraam hing om een deken uit te kloppen en een kwarteeuw kerkerstraf aan te kondigen voor de op hol geslagen doordrijvers, die hun brood hadden versmeten en hun gezin er aan hadden gewaagd. Haar man was niet geraakt geworden door de staakmaarraakkolder, gelukkig wijzer geweest. Die hoefde nou niet op schobberdebonk te lopen bij een boer en een tuinder om een slag werk of naar de Congo om in de gloeiende hitte z'n maandgeld te verdienen en misschien de koorts te krijgen. De stakers hadden gemeend met praten en neersmijten de wereld te kunnen veranderen in een Luilekkerland. Wat waren ze er mee opgeschoten? Kroeze had z'n woning moeten ontruimen, vuil en wel achtergelaten voor haar en haar man, die op z'n vrije dag nog moest helpen om de rommel van een ander te redderen. Die Kroeze zat nou ergens in een keet op het oude dorp, langs de Waterweg en kwam elke avond op de fiets naar huis met de blaren in z'n handen. Tegen de winter zou hij bij de boeren wel weer afgedankt worden en dan mocht z'n ziekelijke vrouw zien hoe ze het plooien moest. Aan de spoorwegen was het wel geen goudwinning, maar het was
Willem van Iependaal, Vaste koers
34 toch in elk geval beter dan achter de schoffel of ergens onder de Hottentotten. Je kon geen medelijden hebben met de kerels die moedwillig hun betrekking naar de bliksem hadden gejaagd en nog net deden of ze er eer mee inlegden! De vrouwen en de kinderen, ja daar kon je ziels mee te doen krijgen. Ook voor juffrouw Lovendaal zag het er belabberd uit: Ferdinand nog maar een hummeltje van zes, de tweede op komst en de vader ver van honk, in de wildernis! De narigheid kwam nooit alleen. Als de bal eenmaal aan het rollen ging, kwam er geen eind meer aan de misère! Juist nou Lovendaal z'n congé had gekregen aan de spoorwegen en z'n vrouw van de kopzorg geen raad meer wist, stond, na al die tijd, opeens de ooievaar weer op de stoep! Het was een ramp, want, nou ja, buur-vrouw Lovendaal had wel diep in de boeken geneusd en meer educatie genoten dan de meeste arbeidersvrouwen, maar je kon als moeder van twee kinderen niet leven van mooie verzen en een beetje vioolspelen. En op medelijden met de stakersvrouwen viel niet te rekenen. De menslievendheid was nou niet helemaal gek! Hilda bevestigde knikkend, keerde het stakkerig gezeur de rug toe en ging haar kippen voeren. Ze wilde de sociale tastsprieten van buurvrouw Wortel niet bezeren, greep de teil met gerst uit het kozijn en liet de koele korrels door haar vingers stroelen. Het gaf een gevoel van weelde, van toch nog rijk zijn bij alles wat griefde en bekommering wekte. Het ruigelen van de gerst riep herinneringen op, blij en leutig, uit de meisjesjaren. De duiven en de hoenders op de mooie binnenplaats in Amsterdam.... Uit het slaapkamerraam van juffrouw Wortel kwam weer storend: ‘Je moet er maar niet al te veel over tobben! Die kerels waren d'r hersens kwijt! Ze otterden net zo lang tot ze d'r huishouden uit mekaar hadden gestaakt. Dat meedoen met opstokers, daar komen moord en doodslag van. Zonder werk op de keien, dat noemen ze d'r idealen! Lotsverbetering en.... vort de laan uit! En dan nog net doen of er geen vuiltje aan de lucht is! Zelf je verstand gebruiken en je verder nergens wat van aantrekken in uw toestand! Wees wijzer mens.’
Willem van Iependaal, Vaste koers
35 Deze beloofde wijs te zullen zijn, ontliep het gesakker en voorzag haar beesten, scheutiger dan gewoonlijk, van eten. Ze trad bezwerend op tegen de ganzen, die gakkelend stormliepen langs het gaas van de kooi. Ook die kregen een te ruim rantsoen, terwijl de vrouw de aftocht dekte met de laatste graantjes en, met een trek van meewaren om de fijne mond, keek naar een manke woerd, die kwakend voorthompelde in de walkant van het slootje, dat zich volzoog met het zakwater uit de duinen. Ze verschikte de rietmatten op de ren, ten einde meer zon in te laten, raapte de eieren uit het nachthok, waar het plaatijzeren haantje op de nok was vastgeroest in een bepaalde richting. ‘Evenals juffrouw Wortel!’ Lachend droeg Hilda de eieren en het wasgoed naar de keuken, waar de zieligheden van de buurvrouw niet in doordrongen en de rest van de morgen werd besteed aan huiselijke bezigheden. In de middag sloot Hilda de achterdeur met een sekuur navoelen, knoopte haar mantel dicht en nam voor het huis strelend afscheid van de geit, die een kettinglengte meeliep op het sintelpaadje, dat naar de straatweg voerde. Het was misschien niet verstandig zo ver van honk te dolen om Ferdinand bij het uitgaan van de school op te vangen, overdacht de moeder, dieper wegduikend in haar wollen halsdoek. Er stond toch nog veel wind en het ging niet meer zo florissant met de voeten en het ademhalen. Dat was hetzelfde euvel als de vorige maal, toen ze van Ferdinand liep. Ze was toen maanden van tevoren in de mat geweest.... Ach, er waren nu wel andere zorgen! Op het ontslag van haar man was een bevel tot ontruiming van de woning gevolgd. De spoorwegmaatschappij eiste het huis op voor de vervanger van conducteur Lovendaal, wiens ontslag prompt was gevolgd op z'n actief deelnemen aan het verzet van z'n kameraden. Hij had alles op haren en snaren gezet om aan het wankel begin van de staking een steviger basis te geven, louter belangstelling getoond voor het beteugelen van de warboel en de vergadering in Plancius en
Willem van Iependaal, Vaste koers
36 het Paleis voor Volksvlijt in de hoofdstad, zich door geen hindernissen of strafbepalingen laten weerhouden. Hij noch z'n vriend Freek, wiens vlot en luchtig doen nog te begrijpen en te billijken was, althans voor z'n vrouw makkelijker te dragen viel dan het ernstige en zorgelijke van Jan, die al bij het dreigen van de tweede staking had gesproken over wegtrekken of weer naar zee gaan. In z'n ogen was hunkering geweest, telkens wanneer hij had gesproken over schip en water: een hongeren naar ruimte, breedte en uitzicht.... ‘Uitzicht!’ Het was ontstellend wat het spoorwegpersoneel te verduren had gekregen en het leed dat nog te wachten stond voor de ontslagenen en hun gezinnen, overdacht Hilda, de pas vertragend. De tweede staking had niets gebracht dan de ineenstorting van alle zekerheden, kameraadschap en idealen. Het gehele gebouw van vertrouwen, streven, hopen, solidariteit en strijdvaardigheid - alles waar de besten uit het volk in de loop der jaren hun bestaan, gezondheid, vrijheid en leven voor hadden geofferd! - was in puin gevallen onder de bezetenheid der wraakbezielden, met Abraham Kuyper aan de spits en de dragonders in de achterhoede. Ook op Jan waren rancunemaatregelen toegepast, omdat hij, die geen jeugd had gekend, rusteloos streefde en zou blijven streven naar lotsverbetering voor zich en z'n makkers. Dat was de misdaad die gestraft diende te worden met brood- en dakroof. Haar man, die immer had klaargestaan om mee te torsen aan de last des levens van zo menig vriend of collega, had nu een leed te dragen gekregen dat niet verzacht kon worden in de komende maanden, jaren misschien. Overal waarden haat en wraakzucht met een felheid die verbijsterde. Tegen Frank van der Goes was negen maanden geëist, omdat die aan de soldaten had gezegd: Als jullie schieten moeten, schiet dan in de goede richting! Ook Hugenholtz was een jaar gevangenis toegedacht en voor Wessels, de voorman van de Amsterdamse bootwerkers, werd de cel in gereedheid gebracht. Zelfs tegen de arbeiders die de wurgplaat van Albert Hahn voor hun raam hadden gehangen, was
Willem van Iependaal, Vaste koers
37 een aanklacht ingediend. Het regende processen en straffen wegens het molesteren van onderkruipers, het verspreiden van manifesten of het ageren op een andere wijze. Bij het haventje bleef Hilda staan in het ravotten van de wind, groette, terugzwaaiend, een dorpsgenoot, die bezig was met het teren en optuigen van z'n bottertje. Ze liep naar de steiger van de reddingboot, ten einde meer kijk te hebben op het binnenvaren van een viermaster in de mond van de Nieuwe Waterweg. Hoog in het want waren stipkleine matrozen doende met het bergen van de zeilen, die, tegen een achtergrond van donkere wolken, blinkend, afstaken en deden denken aan ontzaglijke meeuwen, voortijlend om de behouden vaart van het schip te melden.... ‘Behouden vaart!’ Zou de arbeidersbeweging toch, ondanks lastercampagne, broodroof, dwangwetten en kerkerstraf, eenmaal, na een lange reis in nacht en nevel, in storm en ontij, zo als het schip dat daar binnenvoer - de haven bereiken met de vlag in top en een bemanning zonder hoogtevrees? Zouden de arbeiders op den duur leren varen op sekuur bestek en koers weten te houden, vaste koers, om na jaren van dreigende ondergang het doel te bereiken met gejubel in alle masten en Bezinning op de brug?! Zou dat nog mogelijk zijn na de droeve ervaringen van de laatste weken en maanden? De tijd was moeilijk, beangstigend moeilijk voor de tallozen die hun bestaan hadden verloren of op vernederende voorwaarden het werk weer hadden moeten hervatten. Er was leed, vervolging, haat, verdachtmaking en onverschilligheid na de nederlaag. Het leek alles zo uitzichtloos voor de duizenden, die met zo veel hoop en vertrouwen de strijd waren ingegaan. Er heersten woede en razernij tegen en onder de ontslagenen, die met hun bestaan ook veelal hun illusies hadden verloren, zichzelf en hun vroegere makkers vervloekten.... Maar het schip dat daar voortgleed, was geen fatamorgana: het was gewrocht door de sterke knuisten der nijveren, die, in alle delen van de wereld, hunkerden naar erkenning, gerechtigheid en wat meer geluk.
Willem van Iependaal, Vaste koers
38 ‘Wat meer geluk....’ Neen, dat zou niet immer een wensdroom blijven! Het offer was te groot geweest! Niet alle geest was gedoofd: er klopten nog drift en drang in de polsen van sommigen uit de velen die zich verslagen hadden teruggetrokken in een beveiligende neutraliteit, het privilege der machtelozen. Mompelend staarde juffrouw Lovendaal naar het fraaie vaartuig met de blanke zeilen en zwierende wimpels. Dat schip, die hechte eenheid, het was een symbool, het antwoord op de vele doorwaakte nachten. Het droeg nog de sporen van de lange reis en zware zeeën, maar het want stond onwrikbaar en de vlag hield kleur! Hilda maakte zich los van het steigerhek, schreed weer voort in de richting van het dorp, waar het kleinbedrijf en het joelen van de nieuwe generatie op het schoolplein bij flarden hoorbaar werd in het ruisen van de zee. Onder die joelende kinderen was Ferdinand, haar Ferdinand, die nog niets besefte van de bekommeringen welke z'n ouders kwelden en thuis kinderlijk verrukt vreugde vond bij het ontkiemen van de erwten in z'n sponzedoos. En het tweede kind, onder welke omstandigheden zou het geboren worden? Er was weinig kans op een rustig kraambed. De woning moest op korte termijn worden ontruimd. Uitstel was twee keer gegeven, kon niet meer worden verleend en Jan, die had deelgenomen aan de ‘misdadige woelingen’, was een gesignaleerde en ver weg! Voor hem was ondanks zijn technische bekwaamheid weinig kans meer op passende arbeid in eigen land, althans in de eerste jaren. Jan smaakte geen genadebrood. Hij had het voorstel om in de Congo leiding te geven grif aanvaard, het vertrouwen in zijn capaciteiten en de aanbeveling door de vrienden uit zijn jeugdjaren een fortuintje genoemd. Hij had geld noch geduld gehad het langer uit te zingen, hij zomin als z'n vriend Freek Kroeze, die ook niet behoorde tot de bevoorrechten, die zich in hun jeugdjaren hadden kunnen bekwamen voor een ambt aan het laadje of in de zaak van hun pa konden stappen om vroege Mei te maken met de vrijster van hun stand of naar hun hart. Ook Freek had slechts enkele klassen van de lagere school
Willem van Iependaal, Vaste koers
39 doorlopen, z'n weten en verachten elders opgedaan. Z'n leergierigheid was hem door z'n ouders als zondig aangerekend en z'n tekort aan onderwijs op 's konings verjaardag aangevuld met een strook kantkoek, een beker jopebier en een papieren vaantje met zilveren sterren. Die sterren hadden nog een poosje aan z'n horizon getinteld en waren zo nu en dan nog opgedoken in de schamele alledaagsheid van z'n ladingmeestersbestaan. Op z'n dertiende jaar had hij geweten wat hij worden wilde: twee jaar later wist hij het niet meer en was als een geschenk aan het vaderland overgedaan aan de Marine, het instituut met de aantrekkelijke leervakken, snert, blauwe gort en capucijners. Met gretige ambitie had Kroeze zich op de studie geworpen, sneller vorderingen gemaakt op de bascule dan op de ranglijst. In achttienhonderd-zoveel was hij naar Indië vertokken, ten einde op Atjeh de orde te helpen herstellen en op Lombok de beschaving te redden. Na het uitdienen van z'n termijn was hij naar Patria teruggekeerd met een knauw in z'n lende en het Lombokkruis in petto. De medaille werd door Jannie op de trouwrdag ingelijst en hing de eerste jaren van het huwelijk aan de wand van de éénkamerwoning op het Lagepoorthofje in de hoofdstad. Het ereteken aan het bonte lint behoorde tot de kleine middelen om het armzalige interieur wat op te kwikken. Het wekte herinneringen aan schitterende wapenfeiten of.... een vaag gevoel van onbehagen. Al naar de stemming van het ogenblik. Want wat zich daar in de Oost had afgespeeld was waarlijk niet om op te pochen! Er waren beschamende episoden geweest. Maar het eremetaal bleef in de lijst en de lijst bleef aan de muur, tot Kroeze onder gehoor was gekomen van Fortuyn en Domela Nieuwenhuis, de rooie dominee, die het koloniale bewind striemend hekelde en zich daarbij meermalen had beroepen op de geschriften van Roorda van Eijsinga en Multatuli. Die geschriften, de vele vergaderingen en een herhaald bezoek aan café Apollo hadden hun uitwerking niet gemist. Het Lombokkruis werd speelgoed voor de buurtkinderen en het aantal aanhangers van de rode dominee met één vermeerderd. Freek had op zijn beurt gevlast op de komende, alles
Willem van Iependaal, Vaste koers
40 vernietigende ommekeer en gepoogd de loop der historie te beïnvloeden door het smijten met krasse termen, het aanschaffen van sandalen en het dragen van een lavalière. Hij had sterk gesympathiseerd met de anarchisten van de daad, aan alle staatshoofden de dood gezworen en in het kopen en niet betalen een middel gezien om het kapitalisme te ondergraven. Freek had meegedaan bij het slagleveren tegen politie en politieke tegenstanders en was later lid en instructeur geworden van de revolutionnaire schermclub, opdat de verloste mensheid na de omwenteling niet zonder gewapende macht zou zijn. Het groeiend inzicht, het spoorbaantje en de vriendschappelijke omgang met Jan hadden de rebelse bevliegingen danig getemperd, maar de oubollige Kroeze deed het ernstig argumenteren nog te gaarne af met een daverende tirade of een mop die pakte. De humor van Freek was echter meer dan louter grapjasserij: het was een pantsering tegen het noodlot, het noodlot der ontrechten, in wier strijd hij z'n bestaan had geofferd. Achter z'n vrolijk doen en geestig zijn stak een diepe teleurstelling, het verzet van de getrapte en het leed van de man wiens huwelijksgeluk werd aangevreten door de tering, de volkskwaal, die sluipende rondging in stegen en sloppen, schier huis aan huis. De staking was op niets uitgelopen en het gedroomde geluk met Jannie geëindigd in een martelgang met een zieke, wegterende vrouw, die in haar stille vergaan de opstandigheid van haar man niet begreep en gispte. Er viel met de vermoeide niet te praten over strijd, streven naar recht, kameraadschap, verzet en solidariteit. Zijn geestdrift en hunkeren drong niet tot haar door, ofschoon zij al heel jong als vestenmaakster bij een thuiswerker slavin van mooie kleren was geweest. Zij kende het leed van de bloedarme meisjes en sippe vrouwen op atelier en krotkamer. Zij kon weten, uit hoeveel ellende de protserige confectiepaleizen waren opgetrokken, maar zij kon niet meekomen, begreep niet waarom en waarover haar man zich zo druk maakte, vechten móést tegen de misstanden, die hij zo fel hekelde. Het smerige gewroet tegen de spoormannen was langs haar heen gegaan. Zij meende, dat een mens berusten moest in z'n lot, niet het recht had
Willem van Iependaal, Vaste koers
41 door staken en oproerige propaganda de bestaande orde in de war te sturen. Zelfs de beruchte Hoogerhuiszaak, die heel Nederland op stelten had gezet, was haar ontgaan. Jannie is ziek en heeft haar eigen leed, oordeelde Hilda, die bij het oversteken van de spoorbaan de behoedzaamheid niet in acht nam, peinzend voortliep en weifel knikte bij het groetend petjetikken van een seinhuiswachter, die gedurende de staking op z'n post was gebleven, de orde en het vaderland had helpen redden.... Neen, zij mocht niet hatelijk worden. Zij moest dat gevoel van vijandschap van zich afzetten, jegens buurvrouw en seinhuiswachter, jegens allen die aan het werk waren gebleven of van de mislukte staking profiteerden. Haar man had in de verstreken jaren geagiteerd, gesproken, geschreven, de trom geroerd. Voor hem was het opvolgen van het stakingsparool een vanzelfsprekendheid geweest, hoewel hij aan het mislukken van het verzet niet had getwijfeld. De catastrofe was te voorzien geweest, maar Jan had zich niet teruggetrokken, mannelijk gedaan wat hem te doen stond. Hij had wel z'n betrekking verloren en uitkomst moeten zoeken in de koortsgebieden van Afrika, maar hij behoefde zich niet te schamen voor z'n maats en z'n kinderen! Dat was zijn trots! Wat hij en zo velen met hem hadden gedaan was goed geweest, maar het gaf geen recht anderen te veroordelen, omdat die geen risico hadden durven of kunnen nemen. De bezitters van geld, macht of domheid hadden geen middelen geschuwd om het verzet te breken en de spoormannen weer in het gareel te dwingen onder verergerde slavenvoorwaarden. Er moejst bij het gedrag der wankelmoedigen rekening worden gehouden met de politieke en materiële onmacht van de arbeidersklasse, die door gebrek aan weerstand en inzicht heen en weer werd geslingerd tussen wanhoop en bravour. Dat gebrek aan kracht en koers verlamde de activiteit, doofde het gevoel van eigenwaarde en werkte ontmoedigend. Het was begrijpelijk, dat Jan in de uren van neerslachtigheid naar het strand was gegaan om adem en uitzicht te zoeken bij de zee, bij het wijde water, dat bleef lokken. Waarom koos ook zij, Hilda, de langere weg
Willem van Iependaal, Vaste koers
42 langs de rivier met het uitzicht op de zee?! Op haar aandringen had Jan, kort voor z'n huwelijk schuit en schipper vaarwel gezegd, maar de zee had niet losgelaten. Die was blijven ruisen en woelen in z'n dromen en gepeinzen. Zee en verten leenden hun breedheid in dagen van zorgen en benauwenis, schonken nieuwe levensmoed. In het loeien van de storm zong een strijdlied en in het wielen van de branding schuimde een nadrift...., heel wat nobeler dan het gore drijven van allerlei penvoeders, die zich, in hun haat op bestelling, hadden uitgesloofd bij het knevelen en vervloeken van de socialen, wier streven niet anders beoogde dan het bewoonbaar maken van de wereld voor alle mensenkinderen. Stakingen konden verloren gaan, vuilschrijvers mochten honen, tarten en lasteren, profaan of farizees, maar de onweerstaanbare dadendrang van de gesmaden zou door het ontwikkelen van zedelijke en geestelijke krachten het opgegroeid geslacht rijp maken voor een periode van actie, waarin de knechting van negentien-drie zou worden omgezet in een gloriëren van de vrije persoonlijkheid, menswaarde en makkerschap. In de verte werden seinen gehesen aan de stalen balken van de semafoor. ‘Laag water’, las Hilda, die de stand van de rivier vergeleek met het ebbende getij van de rode vloed. Het terugkrabbelen van de wankelmoedige was niet onverwacht. Het had vele avonden stof tot discussie en overdenken gegeven, maar erger en niet verwacht was de aanhoudende zwadderstroom in bijkans alle bladen en het verraad-geschreeuw in eigen gelederen. Onder de arbeiders, verdeeld als zij politiek reeds waren, woekerden het wantrouwen en een fanatieke bezetenheid, waardoor vele gematigden onverschillig of kopschuw waren geworden voor de geringste activiteit op sociaal gebied, dat, naar het scheen, zo klagelijk had gefaald. Het uitblijven van de victorie en het toepassen van de barre strafmaatregelen maakten klein, apathisch en gedwee. Dat kon en zou niet altijd zo blijven, maar de slag was te raak geweest en de wonde nog te vers.... Grauwe wolken braken los uit de kim, joegen voort over
Willem van Iependaal, Vaste koers
43 zee en polderland, waar de Brielse toren fors uit de neveling trad. Smaller en ijler werden de schaduwhellingen van de duinen omtrent Goeree. Rijzend en dalend scheerden meeuwen in schijnbare onevenwichtigheid over wad en water, om neer te strijken in de luwte achter de strek-dammen in de rivier. Schuimranden vormden zich, stoven uiteen over de schelpen, het wier en de derriekluiten langs de pier, waar stedelingen op paling visten of over de basaltblokken kropen om een botlijn uit te leggen op breder strand. Vooral in de zomer, als makreel en pieterman onder de kust aasden op zeebliek, bracht de hengelsport wat vertier in Hollands uithoek met z'n pantserfort, vuurtoren, ziekenbarak, haventje, loodswezen, kopstation en de plaatijzeren huizen, veelal bewoond door stuifzand, hagedissen, kopzorg, verveling en heimwee. Huizen met geeuwende deuren, schreiende vensters en ondergestoven tuintjes, die niets voortbrachten dan ontmoediging. Neen, in het bevel de woning van de spoorwegmaatschappij te ontruimen stak niet zo heel veel rouw. Conducteur in een woestijngebied had Kroeze spottend gezegd en zich ook een banneling in de Sahara geweten. Heinrich Funkel had meermalen plagend brieven geadresseerd aan het schuurzandboertje in Gehenna. 's Winters had de ingesneeuwde spoorbuurt veel van een nederzetting in de Poolstreek, maar van een verkassen naar Transvaal was niets gekomen door het gelamenteer van Jans moeder met haar vermurwende gehechtheid aan de oudste zoon, die met z'n schier weke verering, van z'n kranig oudje sprak en alles vermeed wat haar grieven kon. Zij was en bleef de heldin uit z'n kinderjaren, toen zij haar man en de mensen trotseerde en zo veel te dragen had gekregen om haar jongen, de rooie afdoler, die in Domela Nieuwenhuis meer profeet had gezien dan in alle orthodoxe voorgangers samen. Wel was de moeder van Jan na veel heen en weer praten voor het Afrika-plan te vinden geweest, maar de Boeren waren intussen verslagen en de kans op plaatsing bij de spoorwegen in Transvaal was verkeken. Het slecht geleide, technisch achteropgeraakte Britse leger had aanvankelijk danig klop gehad bij Storm-
Willem van Iependaal, Vaste koers
44 berg, Modderrivier, Magerfontein en Colenso, maar Abraham Kuyper had te vroeg gejuicht om de heerlijke berichten van de stamverwante broeders in Zuid-Afrika, die door hun eerste successen de Nederlanders en hun minister-president duizelig en oorlogzuchtig hadden gemaakt. En nu was Abraham weer op het oorlogspad. Ditmaal tegen de belaagden en in eigen land! Abraham de Geweldige met z'n kinderlijk-ijdele verkleedpartijen, z'n bluf tegenover buitenlandse journalisten en z'n wrede, dorre en sluwe gezagskant. De grote man met z'n onnozele koppigheid, pronkzucht en een naar binnen gekeerd gemoeds-leven, dat alles toetste aan de vooropgestelde voortreffelijkheid van het eigen ik. De Leeuw van Maassluis, een politieke persoonlijkheid die slechts vertrouwen inboezemde zover z'n hypnotische invloed reikte of zover z'n begunstigden nog konden hopen en verwachten. De van de hemel gegeven leider der kleine luiden, die als een praalzieke Caesar hoven en paleizen afliep, aan geheime diplomatie deed, overal z'n naam op de tong bracht en zich door de sluwheid der Engelsen had laten verschalken om middelaar te worden bij het vernietigen van de Boerenrepubliek.. Dieper trok Hilda de rand van haar hoed naar de windkant over het voorhoofd, ten einde het vlijmen van het stuifzand te weren en het manoeuvreren van de soldaten op het veld achter het fort niet te zien. Zij onderging het verschijnen van de militie nu anders dan enige maanden her. Toen had een enorme spanning het gehele land voor korte tijd in de ban gehouden, maar er was geen scherpslijperij bij te pas gekomen. Zeker, er hadden wat infanteristen verveeld staan schilderen op de grote stations, maar zij hadden met het geweer geen raad geweten, er mee gezeuld als een baker met een lastig wicht. Er was verder geen vuiltje aan de lucht geweest, toen het verkeer een etmaal had stilgelegen, tot schrik en verbluffing van de regering en de verwaten spoorwegdirecties en tot verbazing van de arbeiders zelf! Sarrensmoe hadden die er het bijltje bij neergesmeten, erkenning van hun organisaties afgedwongen en elkander gefeliciteerd met het resultaat van de solidaire actie van allen, kerkelijk en onkerkelijk.
Willem van Iependaal, Vaste koers
45 Nu stonden de stukken echter anders op het bord: er viel niets meer af te dwingen, hoogstens nog wat te pingelen in het bankje voor de strafrechter. Met die woorden had Jan de tragische wending getekend, z'n maatregelen getroffen en het zoeken van een broodwinning over zee verklaard en vergoelijkt. Hij had z'n plicht gedaan jegens z'n maats en de vakbeweging. Ze konden hem geen lak opleggen. Hij hoefde z'n ogen niet weg te moffelen onder de klep van z'n pet en voor niemand een straatje om te lopen. Z'n wegtrekkend naar het oerwoud was geen vlucht. Hij had geweigerd z'n nek te krommen, een uitweg gezocht en gevonden. De slachtoffers van Kuyper stonden genoteerd en de broodtrommel liet zich niet vullen door jammer-klachten. De klap was gevallen, maar bleef in al z'n rampzaligheid toch een groots en onvergetelijk evenement. Jan en Freek hadden er aan deelgenomen, als kinderen staan snotteren om de nederlaag en dan hun tranen gedroogd om als kerels weer aan te pakken. De ene in de wildernis van Afrika, de andere onder de blanke slaven op het platteland. Het denderen van een binnenkomende goederentrein overstemde het rollen van de brekers op het strand en de kribben in de Waterweg. Hilda verhaastte de pas of zij een hatelijke waarheid ontlopen wilde. Terwijl in Amsterdam vergadering op vergadering was gehouden om de strijd tegen dwang en onrecht voort te zetten, waren de treinen nagenoeg zonder vertraging aangekomen en weer vertrokken. Als een eenzame had Jan op het station gestaan bij de sissende locomotieven en het weg- en weer rangeren van het D-trein-materieel, dat jaren z'n aandacht had gevergd en z'n ziel bezat. Woordloos had hij het in elkander zetten van de boottreinen aangezien, z'n vuisten gebald in de zakken van z'n conducteursjas en bij z'n thuiskomst haar, Hilda, gezoend met een alleszeggende verinniging. Het reizen van de kust naar de grens was een aanvaardbare vergoeding geweest voor het gemis aan de ruimte der oceanen. De omgang met de passagiers en het spreken in vreemde talen hadden geest en lach lenig gehouden, kleur gegeven
Willem van Iependaal, Vaste koers
46 aan het conducteursbestaantje, dat een magere boterham bood, zo rijk was aan grieven en zo arm aan vrije Zondagen. Het actief deelnemen aan het scholen en onderrichten in de organisatie hadden het eigen innerlijk verstevigd en bevrediging geschonken; te meer waar zij, Hilda, hulp had kunnen verlenen bij het schrijven en stellen van de artikelen in vakbladen en tijdschriften. Ja, zij stond naast haar man in de grote strijd tussen kapitaal en arbeid, tussen gouddorst en recht, tussen despotisme en vrijheid. Dat was haar trots! De fortuin was haar gunstig geweest: ze had een blijde jeugd gekend en was opgevoed door een verstandige vader, die het haar mogelijk had gemaakt goede scholen te bezoeken, haar geest te verrijken en bijwijlen te zwelgen in de schoonheid van de kunst en de natuur. Ze had bovendien haar hart mogen schenken aan de man van haar keuze, een man die, naast z'n kleine kanten, zo veel in zich droeg van het grootse, waar beiden van droomden en naar streefden..... Zo was het goed! Pet en uniform waren ingeleverd. Het prettige en het kwade in dienst van de spoorwegen zou in herinnering blijven als een afgesloten post in beider levensboek, maar wat zich in Amsterdam had afgespeeld aan woede, haat, krenking en ontsteltenis, dat zou voor de geest blijven, de jaren door. Dat brullen van verraad en dreigen met doodslag, die ziedende opwinding der ontgoochelden en verblinden! Het razend kabaal van de mannen die kort tevoren nog schouder aan schouder hadden gestaan en bij de grote teleurstelling uitbarstten in onderlinge vijandschap, alle bezinning hadden verloren en aan de gnuivende tegenstanders een schouwspel boden van verscheurende dieren. Kerels, dol van drift en verbittering, waren elkander schreiend en vloekend te lijf gegaan, hadden stoelen gegrepen en revolvers getrokken om het vermeende verraad van Jan Oudegeest, Vliegen en Troelstra te wreken. Het was een laaiende hel geweest in die rampzaligste aller vergaderingen. Die dreiging van woeste hartstochten was erger gebleken dan de jaren gevangenisstraf, door Kuyper uitgedacht en geserveerd. Jan van Zutphen had, gewaarschuwd voor de wassende moord-
Willem van Iependaal, Vaste koers
47 zucht, z'n doodzieke vrouw alleen moeten laten, ten einde met een ploeg van de dappersten onder de geestverwanten, onder wie de oer-sterke Wolf Lelie, de aanslag op het leven van Troelstra en de anderen te beletten. De dag en nacht van zo'n inferno behoorde tot de schandelijkste van de arbeidersbeweging en de meest hopeloze van zo menig spoorman, die niet alleen z'n brood maar daarenboven alle vertrouwen in organisatie en kameraadschap had verloren. In de orkaan van hartstocht en wanhoop, had mevrouw Roland Holst vergeefs gepoogd op haar beurt het waarom van de nederlaag te verklaren. Ook zij was echter overschreeuwd door de verwoeden, die naar geen rede hadden willen luisteren, als de pikeurs van de revolutionnairen voor geen argumenten vatbaar waren geweest. Voor hen kon het verliezen van de staking geen andere oorzaak hebben dan het verraad. Jet Holst had er op gewezen, dat de strijd met veel moed maar weinig kans op succes was ingezet. Zij onderschreef het besluit van het Comité van Verweer en had met alle macht van woord en gebaar gewaarschuwd tegen het waanzinnig drijven van de anarchistische groepen, die het besluit om de arbeid te hervatten ongedaan wilden maken door nogmaals de staking te proclameren, ten spijt van het vreselijke fiasco. Er was dapper gestreden, maar de arbeiders moesten, juist in de bitterste uren, blijk geven van zelfbeheersing, karakter en vastbeslotenheid. Solidair in strijd en tegenspoed! Daar, in het Paleis voor Volksvlijt, in die hel van wanhoop en driften, hadden sommigen gepeild hoe klagelijk het nog was gesteld met een vakbeweging, wier slagvaardigheid bestond uit grote woorden, goede voornemens en lege kassen. In het tumult van de toorn waren de besten nauwelijks ontkomen aan de moord, omdat zij als mens, leider en kameraad hun plicht hadden gedaan tot het uiterste. Ze hadden zichzelf niet gespaard en de trieste gevolgen van het weerloos zijn niet verheimelijkt. Meer hadden ook zij niet kunnen doen. De grote gebeurtenis was voorbij, de spanning geweken. Maar de Aprilstaking zou een mijlpaal blijven in de geschiedenis der Nederlandse vakbeweging. En in de vakbeweging niet alleen ...
Willem van Iependaal, Vaste koers
48 Met geknepen wimpers tastte Hilda de horizon af. Die eindeloze wisseling van licht op grauw herinnerde aan de verhalen van haar man, uit de dagen toen hij als hulp-machinist op een vrachtzoeker de wereldzeeën doorkruiste en na het woeden van de storm aan dek kwam om te schouwen naar het worden van de dag, waarin het schemeren klaarde tot een heerlijk blauw. Zo, in het prilst van de morgen, was voor haar Jan het toneel van de schepping opengegaan in volste schoonheid en had de zin van het leven zich geopenbaard achter de horizon. Dat had rust geschonken, lust en kracht gegeven de arbeid voort te zetten en het kampen weer aan te vangen tegen hen, die met het prediken van slaafse onderdanigheid en het wijzen op de Schrift niet het kweken van deugd en een heiligen van het recht beoogden, maar het vormen van macht najoegen ter ere van hun standje en ten bate van de brandkast. Het wijde water had de blik gescherpt en het bloed gestaald. Het geweld van de storm had de zwalker geleerd zelf z'n weg te vinden en op eigen benen te staan. En dagen van zwalken stonden weer voor de boeg, voorzag Hilda, die zich quasi liet overrompelen door Ferdinand, haar guitige knulletje, dat hollend de dorpsstraat uitkwam met z'n klompen onder de armen. Ze kuste de knaap overdadig, streelde z'n blonde haren, terwijl zij tuurde naar het want van de viermaster op het kerende getij. Roerloos onderging ze een wijle de intense weelde van de herwonnen zekerheid en het heerlijk bezit van haar kind, haar kinderen, want de tweede zou niet lang meer op zich laten wachten. Het zou geboren worden in de donkerste uren van de arbeidersbeweging, maar het zou een belofte aan z'n wieg vinden, mee opgroeien bij de verwezenlijking van een ideaal, waar de vader het bestaan om geofferd had. Dat weten en vertrouwen gaf moed, lust en kracht om weer aan te pakken en mee te bouwen aan een hechter bolwerk in de strijd om vrijheid, welvaart en geluk. Zo gezien was de uitslag van de staking geen ramp en het offer van Jan, van alle makkers en iedere vader, een geschenk aan eigen kroost en alle kinderen....
Willem van Iependaal, Vaste koers
49
Hoofdstuk III Ondanks z'n politieke verleden en gebrek aan routine had Frederik Kroeze zich en de zijnen in de verstreken zomer drijvende weten te houden door het verrichten van landarbeid bij boeren en tuinders. Hij had zich aangemeld met een vlotheid die het deed en met een brutaliteit die overtuigde, ofschoon hij beter thuis was in het Communistisch Manifest en Büchner dan in de bollenschuur of op het veld, waar hij wel z'n drinkenskruik, maar niet z'n revolutionnair sentiment in de sloot kon hangen om af te koelen. Die tegenwerkende factor en z'n woelig gestel beletten het wortelschieten in zand, veen, klei of zavel, waar hij op z'n knieën en in de reek met de andere dagloners voort-kroop door bieten of uien en groter vaardigheid toonde in het zaaien van oproer dan in het wieden van onkruid. Hij had al ras bekeken, dat het kruipen van generatie op generatie hele gewesten lichamelijk stram en geestelijk star had gemaakt en het rechtopgaan van de landarbeiders belemmerde. Freek achtte zich geroepen althans de geestelijke lenigheid van z'n lotgenoten te bevorderen, sprak over het waarom van hun slavenbestaan en wees de uitweg, duidend naar het morgenlicht aan de horizon. Sommige loners luisterden, nog wat schuw en omzichtig, naar de nooit gehoorde verkondiging, schudden betwijfelend de verweerde koppen, bleven achter om vragen te stellen of kropen, geschrokken, sneller voort om na een wijle weer naderbij te komen en meer te vernemen omtrent organisatie, gerechtigheid, menswaarde en het doel van de socialen, die door hun satanieke leer blijkbaar geen last hadden van bevangenis en het paradijs voor een iedereen opensmeten of ze het in pacht hadden! De luisterenden kwamen, eerst nog wat onwennig, los, toonden vooral belangstelling voor de geschiedenis van hun streek en beroep. Telkens als de gelegenheid schoon was, vertelde Kroeze, hoe uit de eerste vorm van de menselijke samenleving,
Willem van Iependaal, Vaste koers
50 uit de primitieve natuurhuishouding, toen de grond en alles wat er op groeide nog behoorde aan de stam of de familie, het grootgrondbezit zich had ontwikkeld. Heel vroeger hadden de vrije boeren voor hun gezin gejaagd, gevist, geploegd, woningen gebouwd, zelf hun gereedschap vervaardigd en hun wapens gesmeed. Maar in de Middeleeuwen waren zij reeds grootdeels onderworpenen, rechtloze lijfeigenen of horigen, die de grond moesten bewerken voor de vorst, de ridder of het klooster. Wie onder de boeren nog vrij heette, was verplicht tot allerlei diensten en afdrachten aan geestelijke of wereldlijke meesters. De boer werd geknecht, gekneveld en uitgebuit door de land-vorst of de grondbezitter. Voor hen was niets van de boer veilig, noch z'n schamel bezit noch z'n leven noch z'n vrouw en dochters. In de vele oorlogen van ridders, vorsten en bisschoppen werd het platteland in eindeloze herhaling geplunderd, verwoest en in vlammen gezet. Van de oogsten die desondanks nog slaagden, ging het eerste en beste naar de kloosters en kastelen. Bij het overlijden van de boer erfde de grondbezitter het beste stuk vee. De boer was aangewezen op het gebruik van de molen, de oven en de brouwketel van het klooster of de burcht, hoe ver verwijderd dan ook. Hij moest de dijken aanleggen en herstellen, de wegen banen en onderhouden, het kasteel met z'n leven verdedigen en werd op de feesten van de adel als een hansworst gebruikt en bespot. Door de opkomst van de steden en, weer later, door de vernietiging van de privileges en heerlijke rechten in de Franse revolutie, alsmede door de vorderingen van de wetenschap en de ontwikkeling van de techniek, was de toestand sterk gewijzigd. De boeren waren geen rechteloze horigen en hansworsten meer. Ze hadden nu vaak zelf volk in hun dienst, loners, die de grond voor hen bewerkten. Maar hun optreden tegen hun arbeiders bewees nog al te dikwijls, dat de boeren hun eigen geschiedenis niet kenden of de allures van ridders en kloosterheren hadden overgenomen om - eeuwen abuis - hun loners te beschouwen als lijfeigenen en hen als zodanig te behandelen. Door het boeiend verhalen en de geestigheden van Kroeze
Willem van Iependaal, Vaste koers
51 begonnen de landarbeiders gedurfder blijk van toenadering te geven. Ze zochten zelfs in hun vrije tijd heimelijk contact, lieten zich inlichten over de prille organisatie van de Friese arbeiders in het zuivelbedrijf. Uiteenzettingen werden gevraagd en gegeven van de agrarische paragraaf in het rode strijdprogramma, dat ondermeer de grond in handen van staat of gemeente wilde brengen en verbetering van het landbouwonderwijs eiste. Na weeral en weeral vragen en antwoorden gingen de mannen met kranten of brochure in de voering van hun pet naar huis, om zich, met de knip op de deur, te verdiepen in de gevaarlijke ondermijningslectuur, die eerst vaag en dan klaarder antwoord gaf op de noden, de vele grieven en het nimmer geuit bevroeden van de losse en vaste loners, wier belangstelling was gewekt en wier geestdrift, moed en bewustwording de rest zou doen, ten einde ook de landarbeiders wakker te schudden, te wijzen op het waarom en daarom van hun zwoegerslot en kruipgedaante, wist Kroeze, die geen moment voorbij liet gaan om z'n makkers te bevrijden uit de slavernij der jongste eeuw. Tuinman en boerenknecht, melksters en zuivelbereiders zouden straks de boodschap doorgeven, een plaats aan 's levens dis eisen en veroveren voor zich en de hunnen. Bij de gesprekken op het veld of in de schuur hielden velen zich nog afzijdig. Weer anderen toonden hun vijandschap, kwamen ook nu weer over heg en sloot wippen om grinnikend neer te vallen in de graskant, sprietjeskauwend te schouwen naar de stadse nieuwlichter, die schaftend het woord voerde, de bijbel citeerde als een valse hagepreker. De geërgerden verkorten de afstand, schreeuwden bespottingen, namen deel aan het vergaderen en begonnen te wijzen op de klagelijke resultaten van de spoorwegstaking, de vergeefse actie van de wevers in Enschede, de tabaksbewerkers en de veenarbeiders. De hatelijksten onder de tegenstanders riepen: ‘Toontje Solidair!’ bejubelden diens overlijden en zongen treiterig: ‘Oudegeest! Oudegeest! Kijk ie nog is om?!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
52 Kroeze vergat z'n boterhammen, stapte uit de kring om plaats te nemen onder de zangers, die geen redelijke verklaring konden geven van het waarom van hun armzalig wroeten en vergaan. Ze beantwoordden de argumenten van de rooie heiden met een meewarig hoofdschudden, ver scholen zich achter teksten en citaten uit het Oude Testament, vergramden bij het wederkerig hanteren van de Schrift door Kroeze, die verbluffend goed op de hoogte bleek met de uitspraken van profeten en kerkvaders, Abraham Kuyper en andere geliefde voorgangers. Hij werkte met brokken uit de Bergrede, verzocht om weerwoord aan de bijbelvasten, die hun gebrek aan geestelijke onrust demonstreerden door een domme grijns. Ze geeuwden verveeld bij het betogen van de weggetrapte ladingmeester, wipten terug over heg en sloten om achter muren of struweel met lege hoon en stramme gebaren te protesteren tegen zoveel zondigen in koel beraad.... Freek maakte zich geen illusies, hij wist, zo goed als z'n vijanden, dat het gevaar niet wachtte en om tegenmaatregelen vroeg jegens de missionaris van de nieuwe leer, die de zielen belaagde, het land in vuur en vlam poogde te zetten en, op aanstichten van de euvele, nog prat ging op z'n verdachte herkomst! Hij had z'n langste tijd gehad tussen de knollen en voerbieten, zou binnenkort ontslagen worden om z'n gevaarlijke theorieën, die, na de drukte van het seizoen, onduldbaar zouden worden geacht. Maar er was nog werk aan de winkel: Hilda Lovendaal, die weeral uitstel had gekregen, ging nu eindelijk verhuizen en had hulp nodig bij het inpakken van haar boedeltje en het versjacheren van haar pluimvee, dat op een Amsterdamse bovenwoning geen toekomst meer had. Kroeze, die een paar uren vrijaf had gevraagd, stapte met een bezopen ruk aan z'n pet over de kwakel om naar Hoek van Holland te fietsen. Tja, hij moest naar een ander joppie uitkijken, zien dat hij, hoe dan ook, weer aan de slag kwam om Jannie en hun dochtertje Koba te vrijwaren voor blauwlijden. Van de financiële steun, zo spontaan toegezegd op de vergaderingen in het Paleis voor Volksvlijt, was weinig
Willem van Iependaal, Vaste koers
53 terechtgekomen. Wel was er in Amsterdam een winkel in allerlei artikelen geopend, ten einde de slachtoffers van de spoorwegstaking in de nieuwe nering onder te brengen of op een andere wijze behulpzaam te zijn. Maar noch het ploeteren van Reens, die het werven van klanten en het inzamelen van de steunpenningen op zich had genomen, noch de sommen door Frederik van Eeden beschikbaar gesteld, en het bijspringen van de Diamantbewerkersbond, waren afdoende gebleken om de ergste nood te lenigen. Alleen de Centrale Arbeiders Verzekering - eveneens opgericht om de ontslagenen bij te staan door indienststelling of anderszins - bleek onder de leiding van Nehemia de Lieme een succes te zijn en beloofde veel voor de toekomst door het karakter van haar winstverdeling, de aard van haar belegging en de wijze waarop zij, bij een toenemende ontplooiing, allerlei sociale acties en instituten zou kunnen steunen. Dat kon wel wat worden in de loop van de tijd.... ‘Ten minste....’, sprak Kroeze, die om de tegenwind op het stuur van z'n fiets ging liggen, zoveel mogelijk de luwte van de elzen zocht en z'n bespiegelingen hervatte Met de Centrale kon het wat worden, als het ten minste niet mis ging met Europa en heel de wereld. Want de Russisch-Japanse oorlog stond in het Verre Oosten op uitbreken en het viel nog te bezien wat er ging volgen. Aan de innerlijke rotheid van het Tsarenrijk viel niet te twijfelen en aan de gevaarlijke roerigheid van de Duitse keizer al evenmin. Als de Russen de oorlog wonnen, wat trouwens de vraag nog was, zou dat tot conflicten leiden met de andere grote mogendheden, die zich in China reeds hadden gevestigd. De bewapening werd in bijkans alle landen weer stevig opgevoerd en de pers kwam ruimte te kort om alle botsingen en diplomaten-manoeuvres te melden. ‘Frisse boel!’ Maar intussen gaven Russen en Jappen elkander op het Internationaal Socialistisch Congres de hand. Met dit blijk van broederschap was het dus gezonder gesteld dan met het solidariteitsbesef van de arbeiders onderling in Holland, waar zo ongeveer niemand meer wat afschoof voor
Willem van Iependaal, Vaste koers
54 de ontslagen makkers van negentien-drie. Het was maar heel, heel dunnetjes met de steunactie.... En de kwaal van Jannie vroeg extra-voeding, hulp en toezicht.... ‘Als het maar baten kon....’ De kameraadschap van voor negentien-drie was omgeslagen in een lamentabele vrees voor broodroof en strafrechter. Vele vroegere maats hadden zelfs de moed niet meer hun strijdgenoten uit het voorheen aan te spreken of in het voorbijgaan te groeten. Ze draaiden op straat het hoofd om of kozen een andere weg om de mogelijke consequenties van de ontmoeting met een gesignaleerde te vermijden. Jan Lovendaal had het goed bekeken met z'n rasse aftocht naar de niggers in de rimboe. Het scheen een onmogelijkheid de zo deerlijk gehavende vakbeweging weer op poten te zetten. De organisaties onder het spoorwegpersoneel waren volkomen verpletterd: van de zestien duizend leden waren er, goed geteld, nog acht over!! En van de vijftien duizend vakbladen, die Jan Oudegeest met taaie volharding bleef adresseren en posten, kwamen er prompt vijftien duizend geweigerd retour! ‘Jaja....’, verzuchtte Kroeze, kreeg het windje wat meer opzij en rekte z'n forse corpus. De erbarmelijke flauwhartigheid en het liegend geleuter over verraad, levend gehouden door allen die zich onder de vanen van het anarchistische N.A.S. schaarden, fnuikten elk herstel van de vroegere kameraadschap en saamhorigheid onder de arbeiders, terwijl de kans op hulp aan de gedupeerden er door werd vernietigd. Die moesten zichzelf redden, van het ene baantje in het andere duikelen en de blinde weken maar doorbrengen met het dresseren van d'r lintworm.... ‘Hahahaha!’ Neen, hij, Freekie, moest niet zo weelderig lachen, een beetje zuiniger zijn op z'n adem, want er zou dadelijk gebuffeld moeten worden bij het ontruimen van de blikken doos, het woonkasteeltje van moeder Hilda, die zat te popelen naar de krachtpatserijen van haar oude buurman. Misschien eerst een kippie de nek omdraaien en de staartveren planten in de kuif van Ferdinand. Dat ventje
Willem van Iependaal, Vaste koers
55 zou z'n vader bar missen, maar daar kon Abraham Kuyper geen rekening mee houden. Een staatsman had het toch al zo moeilijk.... ‘Niet lachen, Freek! Adem sparen, jongen!’ Wat deed zo'n kereltje ook met een vader die zich inliet met woelwaterij! En z'n eigen wijf en dochtertje zaten ook met zo'n slecht merk opgescheept, Koba, en Jannie, die omviel van zwakte en narigheid, maar van de mensen en de wereld geen kwaad wilde horen. Enfin, ze was in één opzicht toch haar tijd vooruit: ze beschouwde zich, zo ziek als ze was, toch niet als de onderdanige dienares van de man. Ze had wel is waar weinig vernomen en nooit iets gelezen van Mina Drucker en de vrouwen-emancipatie, maar ze ignoreerde, evenals Hilda Lovendaal, de macht van de traditie en stond, wonderlijk genoeg, ver boven de zielige, alles verdragende huissloofjes, het massaverschijnsel van haar tijd. Jannie, die zo weinig belangstelling toonde voor kunst, kennis en politieke vraagstukken, had zich niettemin vrijgemaakt van de vernederende overheersing der traditie en hij, haar Freekie, waande zich geen sultan, erkende grif de rechten van de vrouw. Hij had alleen graag gezien, dat Jannie, net als Hilda, meeleefde met de grote maatschappelijke problemen en het kleine gemieter dat er aan vastzat. Nog een goeie week misschien en het was weer kuieren op de keien en eten van de lat, als er geen boffertje kwam. De huur voor de oude directiekeet in de duinpan was nog wel op te brengen, maar de medicijnen, melk en eieren.... ‘Nog maar niet over tobbe, Freekie!’ sprak deze zichzelf moed in, trapte steviger door en alle narigheid van zich af, smeet in de Blikkenbuurt z'n fiets tegen het tuinhekje en stapte met z'n lange benen over de onderdeur achter de woning van Hilda om zich verrassend te presenteren: ‘Smeekschrift der edelen, mevrouw! Ik kom met verschuldigde eerbied m'n verhuistalent en spierkracht aanbieden tot ik er bij neersmak!’ ‘Wie bent u?!’ ging Hilda lachend in op de grapjasserij, keek bestraffend neer op de indringer en vroeg met meer klem: ‘Wie bent u, mijnheer?’
Willem van Iependaal, Vaste koers
56 ‘Laat dat mijnheer er maar af!’ adviseerde Kroeze, staal in z'n rol: ‘Nooit gehoord van Frederik, Willem Kroeze? Heeft zich niet minder meesterlijk in de nesten gewurmd dan uw gedroste echtgenoot. Ja, mevrouw, hij en ik hebben het zwaar van eieren gemaakt, moeten nu met een bezoedelde reputatie en een benauwd hart de polder intrekken of op de leeuwenjacht gaan, ergens aan het hof van Dinnezoeloe! Scheiden doet lijden.... Ik weet er alles van, mevrouw! Maar de mens wordt geboren om uit te vliegen, althans wij mannen. Smonselende liep Kroeze de kamer door, overzag de arbeid die wachtte en begon te spreken over z'n toekomstzo weids als de droom van een kameeldrijver. Hij liet zich wijzen waar en hoe de bulletjes moesten worden ingepakt, sleepte kisten en manden bij, zoog z'n koffie naar binnen. Hij prees de tederheid des gemoeds bij voormalige conducteursvrouwen en dacht er over zelf ook te verkassen, maar dan naar een ander werelddeel, waar het bestaan van de door de hemel geschonken leider Abraham de schutterij niet in het geweer riep en de gevangenissen niet ging overbevolken met een toevoer van geknechte huisvaders. In een ver, vreemd land, waar geen moreel terrorisme heerste en de religie nog niet was vervangen door petroleum, wilde Kroeze een nederzetting stichten van mensen die niet hoefden te staken, omdat ze niet werden bedrogen, niet geprest werden om de citroenen die zij inbrachten, uit te wisselen tegen knollen. Voor de komende winter stond het bouwen van een ark op het programma om over te steken naar een beter oord, want in het vaderland, beroemd om z'n vrijheidszin, kreeg je zes jaar tuchthuis als je even bleef staan om je neus te snuiten. En daar hadden de kloeke voorvaderen nou zo voor gestreden, gebeden, geleden en zeeschuimend de Zilvervloot om thuisbezorgd! Om de rechten en vrijheden des Volks was Jan van Schaffelaar pardoes van de toren gevallen en had Jacoba van Beieren zich van Gouda en een half dozijn bedgenoten meester gemaakt! Met een: ‘Leve de Democratie!’ was Bontekoe van Hoorn de lucht in gevlogen
Willem van Iependaal, Vaste koers
57 en neergekomen op het plaatijzeren hoedje van Alva, wat nog te zien was aan de deuken. Met een dreunende lach begon Freek aan het inpakken en versjouwen, kwam na een poosje in de keuken met Ferdinand aan z'n hand en stelde voor: ‘Robert en Bertrand!’ De knaap werd uitbundig geprezen om z'n gezellige stijl van in de weg lopen en z'n geniale kijk op een verhuizen met hindernissen. Hij werd er door oom Freek op attent gemaakt, dat de kamer hoe langer hoe groter begon te worden en als nooit tevoren gelegenheid bood om er in te ritten. Hij mocht overal aankomen, open inklimmen en kon, als z'n moeder bezwaren maakte, bij oom Freek in hoger beroep gaan! Kisten, manden, dozen en inmaakpotten werden volgestouwd, naar de schuur gesleept of bij het raam gereedgezet door Kroeze, die bij elke aanwijzing onderdanig aan z'n pet tikte, platen van de muren trok, boeken op stapeltjes sorteerde en een por van z'n opdrachtgeefster kreeg, omdat hij midden op de vloer ging zitten lezen of door z'n lachen het jonge wicht, dat amper een week oud was, wakker maakte. De berispte keek zuinig, beloofde beterschap, polste Ferdiand, die het wel heerlijk vond dat Pietertje eindelijk door de schoorsteen bezorgd was, maar toch ook z'n bezwaren had. Het nieuwe broertje had geen haar en de beste plek op moeders schoot. Het mocht wél helemaal tegen haar aanleunen om mee te luisteren naar de verhaaltjes, in moeder te bijten en dan in slaap te vallen! En je mocht 'm geeneens aanraken en mee over de heg hangen om 'm aan de nieuwe buren te laten zien. ‘Tja.... dubde Kroeze ontroerd. ‘Je broertje is een tegenvaller, maar de verhuizing wordt een festijn, waar of niet?!’ Hij nam het kind op de schouder, vergat z'n belofte om zo stil mogelijk te zijn en zong hossend, uit volle borst: ‘Reeds lang had ik m'n vrouw beloofd Naar Amsterdam te gaan. Zo'n belofte die maakt schuld
Willem van Iependaal, Vaste koers
58 En dient eindelijk vervuld!’ Na lang wachten brak die Vreugdevolle dag dan voor me aan Om met heel het stel naar....
‘St! St!’ waarschuwde Hilda, wees naar de zoldering, maar kon haar lachen niet houden en liep naar de achtertuin om bezem en dweil te halen. ‘Koest zijn, Freek!’ sprak Kroeze zichzelf toe in de spiegel die hij afnam en buiten bereik van Ferdinand stelde: ‘Koest zijn! De kinderen slapen!’ Hij verzette de trapleer, trok haken en spijker uit de wand en brak weer los: Beste chef, meheertje lief, Leen me een ouwe locomotief! Stoken kan me ouwe wel, Die stookt thuis ook als de hel. 'k Sta met al m'n kinderen hier, Zelfs het kleinste mormeldier: Jantje, Keetje, Pietje, Nel, Net zo'n landverhuizersstel, Maar nou 'k een reisie wil gaan maken Gaan ze staken!!
‘Koest Freek!’ Jawel, alles in het ordentelijke, maar spreken als spreken geboden was. Weinig spreken en toch veel zeggen, dat was nou juist de kunst. En die kunst verstond Hilda! Zij had zich gedurende haar zwangerschap en bij de geboorte van Pietertje door niks en niemand van de wijs laten brengen. Ze had het gedreig van de deurwaarder en het geleuter van de kletskousen met een koude schouder afgedaan en menig kerel nog een hart onder de riem gestoken. Ook hem, Freek, had ze bijgebracht dat de April-débâcle een noodzakelijkheid was en binnen afzienbare tijd als een zegen voor de arbeidersklasse zou worden beschouwd en gewaardeerd. Ook bij Hilda droop het vet niet van de trap, zolang Jan het voorschot op z'n uit-
Willem van Iependaal, Vaste koers
59 rusting niet had terugverdiend, maar zij raakte er niet door uit de rails, negeerde haar eigen zorgen en gaf op het lamenteren der kleinmoedigen ten antwoord, dat grote gebeurtenissen sterke schouders vroegen.... ‘Ozo! Flink antwoord geven op alle gezeur en de roestige litanie van reactionnaire boetgezanten!’ Pietertje ontwaakte, lag huilerig te kirren. ‘De muziekdoos!’ mekkerde Kroeze, sloeg zich berouwvol op de borst en keek kwasi geschrokken naar de moeder van de welgeschapen zevenponder Pieter Jelles, zo genoemd als een blijk van hoogachting en vertrouwen in de veelgesmade Troelstra. ‘Pieter Jelles....’, verwerkte Kroeze, verschoof z'n draadje tabak en knikte bevestigend. Pieter Jelles.... Dat was een uitdaging aan de wurgers, in Gods naam, van recht, welvaart en gezinsgeluk. De naam voor Jans tweede kleuter was waarlijk niet slecht gekozen! Hilda had het goed bekeken! De loop van de geschiedenis was wel degelijk vooruit te onderkennen. Reeds vele malen had men haar wegen voorspeld. Als de toekomst niet voor een deel uit de verte te zien was, dan zou men ze ook niet kunnen begrijpen als ze verwezenlijkt werd of wat geschiedde verleden tijd was geworden. ‘Troelstra.... Pieter Jelles....’ De naam van de felgehoonde, als verrader gebrandmerkte, zou straks een erenaam zijn.... ‘Goed bekeken!’ vond Kroeze, die weer werd aanklampt door de stoeise Ferdinand.
Willem van Iependaal, Vaste koers
61
Hoofdstuk IV Zuchtend ontkroop het tandradtreintje, met de speciale wagon voor Europeanen, het lianenbos, waar geen zonnestraal kon doordringen in de dichte warreling van slingerplanten en ondergroei. Steeds hoger ging de reis en al wijder werd het uitzicht over bossen en ravijnen in trillende hitte. Groen, blauw en grijs tekenden de wouden en bergen zich af tegen het onbarmhartig verzengen, dat opklom uit de horizon. Heel in de diepte kronkelde de grote rivier, die het zonlicht weerkaatste, met verblindende schittering, verdween en weer te voorschijn kwam uit het woud en de kale ongenaakbaarheid van het rotsplateau. Gestadig zwoegde het treintje voort, urenlang, opwaarts met het soezende negerpersoneel en de landerige, afgematte blanken, die in de namiddag de wagon verlieten, ten einde op de bergtop te overnachten in een houten gebouwtje, het hotel voor de reizigers op weg naar Kinshassa. Onder de weinige blanke passagiers was Jan Lovendaal, door z'n lastgevers in Holland uitgezonden om, na het oplappen van een oude raderboot in Dakar, proefboringen te gaan verrichten en opmetingen te doen voor de aanleg van een spoorbaan in het hart van de jungle. Het vooruitzicht om een jaar, misschien nog langer, door te brengen in het koortsggebied van de Congo was niet aanlokkelijk. Er viel aan zo'n karwei weinig eer te behalen en nog minder vreugd te beleven. Er moest met ongeschoolde inboorlingen gewerkt worden en de malaria boven Kinshassa was zo berucht als geducht. Maar het grootbrengen van Ferdinand en de smulzuchtige Pietertje vergde inspanning en geld, terwijl Hilda er nog steeds niet in slaagde om van een gulden zes kwartjes te maken. Zij had zich, vooral met het oog op haar toestand, aanvankelijk kras verzet tegen de reis naar Afrika, het achterblijven als stroweduwe beweend, de Congo een moordkuil genoemd en de hele onderneming ontraden. Maar achter haar tranen had het trots zijn op haar voortvarende Jan geblon-
Willem van Iependaal, Vaste koers
62 ken; en in de trek om haar mond was glans geweest, een onbewust verklikken van haar innerlijke vrede met een besluit, dat wel tot een lange scheiding noopte, man en gezin echter behoedde voor vernedering en genadebrood in een land waar de dwang hoogtij vierde, de vrije baantjes niet voor het opscheppen lagen en de arbeid zelden naar bekwaamheid werd beloond. De Congo was ver, heet en ongezond, maar de strenge keuring had uitgewezen, dat werkmeester Lovendaal tegen een stootje kon, er althans niet zo onttakeld opstond als de vrije persoonlijkheid in het lieve vaderland.... Jan lachte mat, nam een slok van de lavenis, welke op de warande werd rondgediend. Hij had reeds in het voorheen geleerd matig te zijn bij het nuttigen van spijs en drank in de tropen, genoot de koelte van de stenen beker, terwijl hij afwezig luisterde naar de gesprekken van de medereizigers, die nog niet uitgepraat waren over de muskieten en de goudzoekers, over Enriquez de Gusman, Francis Drake en andere zeeschuimers. Lovendaal beaamde knikkend de mogelijkheid van allerlei geheimzinnige ziekten in Afrika en elders, staarde naar het purperen van de bergtoppen en het welven van de wouden, die in de korte schemering vervaagden van oranje tot een vaal violet. Millioenen sterren begonnen te flonkeren, wekten herinneringen aan de winternachten in Holland, aan de dromerige verbazing in de jeugdjaren en de woordloze wandelingen in de wittebroodsweken. Tussen toen en thans lagen de verstreken jaren met hun voorspoed en tegenslagen, de dagen vol zorgen en de uren van geluk. De botsingen in het vaderhuis, waar de leerstelligheid de heiliging van het leven had miskend, alle sociale eisen waren verworpen en het vaderschap was stukgeranseld onder de karwats. De tinteling van de sterren voerde terug naar het onderdak bij de warmhartige Heinrich Funkel en diens vrouw, moeder Bertha, met haar schijnbare norsheid en gulle greep in de broodtrommel. Brood met worst en kaas! Wollen sokken, die ze zelf breide, met dubbele hielen om de slijtage in de klompen tegen te gaan. En toen de verkering met Hilda en het stichten van een eigen gezin. De eerste dag in con-
Willem van Iependaal, Vaste koers
63 ducteursuniform, toen Hilda op het station stond te wachten met een lach zo breed als de Nieuwe Waterweg! De geboorte van Ferdinand en het verkassen naar de Blikkenbuurt, het rijtje keten langs de spoorbaan in de woestijn tussen 's-Gravenzande en de Nieuwlandse polder. De wijde blik over zee, rivier en akkers. De kippen en de ganzen, die samenwerkten met Ferdinand om wat meer leven in de brouwerij te brengen. De stille weelde van het gedrietjes tafelen in het schijnsel van de petroleumlamp. En toen de grote staking, de kameraadschap van Freek Kroeze en vele anderen. Het leed en de verbittering na de verloren strijd. Het ontslag, het uitvaren naar de Congo en de geboorte van Pietertje, die z'n komst almaar had uitgesteld of hij de toestand op aarde niet vertrouwde. Pietertje wiens eerste verjaardag in het oerwoud zou worden herdacht en wiens wezen en aanschijn alleen door brieven en foto aan de vader bekend was. Het kereltje had niet geboft met een papa die z'n felicitatie straks in een uithoek van de wereld zou moeten posten. Denkelijk nog bij speciale renbode van de rimboe naar de kust. Maar er was, hoe dan ook, in Amsterdam brood op de plank en geen krimp voor de komende maanden. Het trompetten van een olifant klonk op uit diepte en duisternis, werd beantwoord door een satanisch krijten van de apen aan de voet van het gebergte. Het oerwoud ontwaakte! Het gebrul in de verte nam toe, kwam nader en overstemde bijwijlen het gezoem van het insectenheir, dat de blanke indringers verdreef naar de gelagkamer, waar, in het licht van de kaarsen op de tafel, vloer en wanden schimmerden van het kruipend, vliegend en klimmend ongedierte. Uit de onwezenlijke schaduwvlekken op de ruwe wanden brak, telkens weer, het zirpend gezwerm rond de kaarsen, die, monotoon knetterend, almaar nieuwe slachtoffers aantrokken en verschroeiden. Bij duizenden lagen de verlorenen met verbrande vleugels te stuiptrekken op het tafelvlak, waar de mannen uit Europa het avondmaal afkerig van zich schoven, nog wat napraatten over hun thuis, de muskieten, de koortsen en de wondermiddelen tegen malaria en slangenbeten, om dan woordkarig te
Willem van Iependaal, Vaste koers
64 staren naar het twinkelen van het gesternte en gemelijk weg te sluipen naar hun sponde.... Zwart en zwaar lag de nacht over het tussenstation naar Kinshassa, de nederzetting, waar ook werkmeester Lovendaal nadere instructies zou ontvangen en de negers op hem wachtten om behulpzaam te zijn bij het opmeten en aanboren van de bodem in de wildernis...., waar plots een kudde trompettende olifanten opdook, die de slaapruimte binnenstormden, met hun plompe poten de vloer en het reiskoffertje intrapten en met de slurven verward raakten in het muskietengaas, dat bescherming moest bieden tegen de gevreesde insecten, de veroorzakers van koorts en dood.... Met een schreeuw ontwaakte Lovendaal uit z'n wankele slaap, keek verdwaasd om zich heen en schikte rillerig de klamme wollen deken. Hij luisterde met de handen onder het hoofd naar het verstillend gebrul van de wilde dieren en het zangerig aanzwellen van het taaltje der negers, die hout voor de locomotief aandroegen en met ijzeren watervaten smeten. Sterren, kou en vocht losten op: als bij toverslag week de duisternis voor het licht aan een strak azuren hemel. Het flarden van de nevel versmolt boven rivier en ravijnen. Flauwer en flauwer klonk het gezoem van de insecten, die uitweg zochten of wegkropen in de spleten van de houten keet. ‘Howowowowow! Mahidijahowo! Howowowowow! Mahidijaho! Mahidijaho! Mahidijaho!’ Buiten spektakelden de zwartjes, hervatten telkens weer het gezang bij elke houtvracht die zij elkander doorgaven. Alleen in de morgen werd er gewerkt: zelfs de inboorlingen met hun stoere gestalte en verbluffend uithoudingsvermogen, waren niet opgewassen tegen de moordende hitte van de middag. Ze gingen dan schuil onder boom en loverdak, hielden zich rustig en hadden een heel wat korter arbeidstijd dan de werkman in Europa, die eindeloos moest ploeteren voor een kommervol bestaan. Het was jammer, dat er met de negers bijkans niet te praten viel: hun taal kende geen grammatica en er bestond geen woordenboek. Dat kon wat worden, straks in het binnen-
Willem van Iependaal, Vaste koers
65 land! Elk woord, dat de inheemsen meer zongen dan spraken, had zes, zeven betekenissen en iedere stam had, volgens het zeggen van de ervaren reisgenoten, z'n eigen taal! Dat zag er ongezellig uit: de moeilijkheden dienden zich al aan nog voor het karwei een aanvang had genomen! Het zou wel niet doenlijk zijn het koeterwaals zo'n beetje na te zingen, te minder waar de negers hun stamtaal angstvallig geheimhielden en nogal schuw bleken te zijn. Ze waren echter uiterst gevoelig voor glinsterende kralen, spiegels, spijkers en een handje zout. Die heerlijkheden moesten straks de voertaal vervangen. Met glas en zout moest worden gezegd en bevolen, maar ook in het vaderland werd de wet voorgeschreven door het glinsteren van de bajonet! Zo bekeken, had al wat schitterde een magische uitwerking. In de Congo verving het kleppermansspul de welsprekendheid en in sommige delen van Europa werd met de blanke dragondersabel geredeneerd. Het taal verschil was ten slotte toch niet zo heel groot! Het akefietje in de rimboe zou wel lukken, was er op het kantoor aan de Keizersgracht gezegd. Hij, werkmeester Lovendaal, was als een doortastende kerel aanbevolen en mocht, na geslaagde arbeid, nog op een gratificatie rekenen. Dat had heel scheutig geklonken. Maar de onkosten mochten niet hoog zijn en de neger niet verwend worden. Met de trein naar Kinshassa, daar inlichtingen inwinnen, volk aannemen, inkopen doen en dan verder trekken, stroomopwaarts het binnenland in met alle mogelijke of onmogelijke vervoergelegenheden. Desnoods in een holle boomstam of op de rug van een krokodil! ‘Alzo: geen witte olifant en geen vergulde draagstoel!’ Zout, kralen en andere snuisterijen uit Dakar en Holland meeslepen, gereedschappen transporteren en dan op stap met een half jaar leeftocht en een sectie zwartjes. Almaar de rivier langs, het avontuur tegemoet Dapper doorkuieren met de roofdieren in je lenden en de reuzenslang boven je pet! Kilo's kina meenemen tegen de koorts en vooral je geweer niet vergeten. Het treintje stond gereed, waarschuwde gillend. Lovendaal kleedde zich gehaast, negeerde het ontbijt in
Willem van Iependaal, Vaste koers
66 blik, dronk z'n thee en stapte weer in met de andere passagiers, een Belgische rubberplanter, een Pool, die zelf niet wist wat hij was, een Britse houtkoper en een Fransman, wiens Engels nóg ingewikkelder was dan het Ietjemelajo van de negers in het hotel en langs de spoorbaan. De Belg had reeds een termijn in de Congo doorgebracht, was in Brussel van z'n franken afgeholpen en onderweg naar het binnenste van de jungle. Hij was een man van ervaring, deelde goede raad en slechte sigaretten uit, deed onderwijl zaken met de Brit en animeerde de Pool om mee te doen aan de rubber- en ivoor-trade. Er was goud te verdienen in het binnenland! Goud!! Je werd er snel rijk of stierf een zachte dood aan de slaapziekte. Maar dat was geen malheur: in Europa werden de meeste mensen ook geen honderd jaar en rheumatiek was heel wat smartelijker dan een uitknijpen aan de tsetsvlieg. Er was een kans op fortuinmaken en er stonden bovendien twaalf kratten jenever in Kinshassa te wachten. De Pool moest het aanbod in beraad houden, zou wel tot de conclusie komen, dat hij z'n levensmoeilijkheden bezwaarlijk tegen een nog roser achtergrond kon plaatsen. De Engelse koopman vrolijkte de reis wat op door het opsommen van statistieken. Hij had een deel van z'n leven in Zuid-Amerika gesleten, kon meepraten over woestijnen, koortsen en sterfgevallen. Bij het graven van het Panamakanaal waren negentig millioen kubieke yard grond en rotsbodem uitgegraven en duizend millioen muskieten hadden zich, dansend van de lol, opgemaakt om de gravers in het graf te helpen. Fransen, Duitsers, Engelsen, Amerikanen, Hollanders, Grieken, Spanjaarden, Italianen, Noren, Indiërs, Mulatten en Negers hadden de dood gevonden bij het graven van die greppel dwars door de hel! Vijftig duizend man, blank en zwart, geel en bruin! Vijftig duizend! Meer dan twee Britse divisies op oorlogssterkte.... ‘Look!’ onderbrak de Belg de gezellige kout, smeet in razend tempo de ramen van de wagon dicht en wees waarschuwend naar een wolk, die vreemd zoemend naderde over rivier en oerwoud. Het treintje kwam met een schok tot staan in een regen
Willem van Iependaal, Vaste koers
67 van vonkend hout uit de schoorsteen van de locomotief. De negerconducteur holde door de wagens, sloot alles wat nog kierde of openstond af en zocht een goed heenkomen onder een bank. De Belg controleerde nogmaals alle ramen en roosters, gaf in drie talen instructies, ging weer op z'n plaats zitten en gebaarde kalmerend naar de verbaasd blikkende Lovendaal, die z'n eerste grote kennismaking met de Congo tegemoet ging. Het zoemen nam snel toe, versloeg het sissend afblazen van de locomotief, dwong tot schreeuwen in de wagon, waar men moeite had zich verstaanbaar te maken. Jan zat voor het raam, schouwde ontsteld naar de zoemende, gorgelende wolk, die meters dik en zo ondoorzichtbaar als Londense mist, kwam aangolven over de ganse breedte van woud en rivier. Steeds nader kwam het wolkgevaarte, als een wriemelend onheil, dat alles verduisterde en vreesaanjagend ruiste. ‘Butterflies!’ wist de Belg. Milliarden kleine, goor-gele vlinders stortte over de trein, die in wanden en schotten kraakte onder de lawine van aangolvend gesnipper. In een oogwenk waren de ruiten bezet met de vettige brij van de druipende, doodgedrukte diertjes, die steeds aankoekten en alle licht benamen. Het gezoem zwol aan tot een hels lawaai of de wereld verging, nam na een kwartier weer af en verstilde ten slotte geheel. Op de tast zochten de mannen de deur van het achterbalkon, wrikten met de schouders de doorgang vrij. Decimeters dik lagen de vlinderlijken op wagon en spoorbaan, verspreidden een verpestende stank, die bijkans niet te harden was. De stoker dook weer op, hanteerde de bezem om de vuurplaat begaanbaar te maken, en bracht voorzichtig de machine op gang door de pulpachtige smeurlaag, kilometers ver.... Het avontuur had ingezet voor werkmeester Lovendaal, die in Kinshassa werd begroet door Sakky, een inboorling wiens Engels en Frans uit twintig woorden bestond, dat werd aangevuld door een roffel van gebaren en het woest rollen van de ogen. Yes, hij was de gids en tolk, wees de weg naar de postmeester, eveneens een inboorling, en gaf
Willem van Iependaal, Vaste koers
68 inlichtingen omtrent de route en het doel van de expeditie. Mister Lovendaal kon alles rustig aan Sakky overlaten. Sakky kende de weg en de spraak van nigger en vreemdeling. Hij toonde trots een aantekenboekje, een getuigschrift, afgegeven door een Duitse geoloog, die verklaarde dat Sakky te lui was om te stelen en z'n meester alleen in den steek liet als deze in nood verkeerde. ‘All right!’ aanvaardde Jan, klopte z'n assistent op de schouder en overzag de sterk stromende rivier met de drooglopende zandbanken aan de steile oevers, bezet met reusachtige bomen, die op de hoge, slanke stammen brede kruinen droegen en deden denken aan de groene paraplu's in het Stedelijk Museum. Aan de voet van de woudgiganten hunkerde het struikgewas naar licht en ruimte, naar verlossing van de taaie, kronkelende lianen, die alle ondergroei dreigden te verstikken. Dat beeld van parasieten en benarde struiken had wel wat van de positie van de kleine man in Nederland, waar ook de hoogste bomen hun triomf vierden ten koste van het nederige, doodgedrukte gewas in de schaduw.... Hier en daar twijgde een grillig gevormd hout z'n dorst en treurnis over het snelvlietende water, dat kolkend voortjoeg naar de kust, waar het niet zo adembenemend heet was, de postboten aanlegden en de wind een ander deuntje zong dan de negers, die loom struiken kapten en hun verdriet om het bestaan en tegenzin in de zware arbeid schor verklankten. Tegen de middag getuigde alles in Kinshassa van melancholie, behoudens de postmeester, die glunderend uit z'n loverhut trad met de brieven voor mister Lovendaal, brieven en prentkaarten uit Holland, waar geklaagd werd over regen, kou en de lamentabele situatie van zo menig ontslagen makker. Maar de naweeën van de grote gebeurtenis in eigen land vielen weg bij de berichten uit het Verre Oosten, waar oorlog de gehele blanke mensheid met rampspoed bedreigde. Eigen zorgen werden klein en nietig bij de gedachten aan een internationaal onheil, schreef Hilda. Als de Russisch - Japanse oorlog niet spoedig werd geliquideerd, bestond de kans, dat heel Europa in vuur en
Willem van Iependaal, Vaste koers
69 vlam werd gezet. En de spoorwegstaking had wel bewezen, dat een actie van de arbeiders om de vrede te redden, weinig zou uithalen, ondanks manifesten en internationale congressen. Dat klonk niet erg moedgevend: te minder waar de algemene staking als middel tegen het uitbreken van oorlogen al meermalen het hoofdpunt van de besprekingen had gevormd. Maar er stak een diepe, welhaast ontmoedigend zuivere peiling in het pessimisme van Hilda, die beweerde, dat de strijd van de arbeidersbeweging om het behoud van de vrede niet anders kon zijn dan een kampen tegen de oorlogsgeest. Eerst als het zou gelukken in die worsteling de overwinning te behalen, maar ook dán alleen, zou het mogelijk zijn met revolutionnaire middelen de krijgszuchtige regeringen tot inbinden te dwingen. ‘Als....’ De tijd zou het leren. De vraag, de halve zekerheid bleef, dat de arbeiders zich in het noodlotsuur zouden scharen in de gelederen van Mars, om voor eigen land en volk te strijden tegen de werkelijke of vermeende bedoelingen van de vijand. Groot was de mogelijkheid, dat de nationale gedachte, opgezweept tot nationale razernij, het internationale gevoel van saamhorigheid te niet zou doen. In dat geval zouden de volkeren in een afschuwelijke baaierd van bloed, vuur en tranen boeten voor het feit, dat zij de vredesboodschap van het socialisme niet hadden begrepen. Jan vouwde het schrijven van z'n vrouw, dat naast de sombere beschouwing ook veel liefs en hoopgevends bevatte, in de enveloppe, amuseerde zich om de spelfouten in de brief van Ferdinand, die met oom Jul, de nieuwe buurman in Amsterdam, naar het Tolhuis was geweest. Moeder was wat later gekomen met Pietertje in een rieten wagentje, dat piepte als een muis en door oom Jul was opgeknapt met zwarte wielen en een gele bies! ‘Not bad for one so young!’ lachte de vader, Mark Twain citerend, nam zich voor aan de grootmoedige buurman een bedankje te schrijven en liet zich door Sakky onderbrengen in een hut, die schaduw, schuil en bedding bood voor de nacht en de ondragelijke hitte in de middag,
Willem van Iependaal, Vaste koers
70 als geen tak bewoog en geen voetstap kraakte op de dorre baan langs de rivier, die zacht, heimweewekkend, murmelde in de verlatenheid van het geblakerde, uitgestorven Kinshassa, ergens in de onmetelijkheid van Afrika, waar het tergen van de zon werd afgelost door het dreinen van de muskieten en het grommen van de bloeddorst in het oerwoud. Met het ronselen van de bijhulp en het inslaan van de benodigdheden ging minder tijd verloren dan berekend was. Ook het stoombootje, dat mensen en spullen zou overbrengen tot aan de eerste waterval, waar de rivier onbevaarbaar werd, viel niet tegen. De pijp was nog heel, het dek begaanbaar en de lekken in de romp beloofden beterschap. Het was nog een toonbaar schuitje, dat z'n koloniale jaren goed had doorstaan en nog tamelijk fleurig in de verf zat, althans meer kleur kon opbrengen dan de zwarte soldatenjas van de negerkapitein en diens officieren, die zich glanzend van smeerolie en plichtsbesef kwamen presenteren. De zwaarlijvige gezagvoerder hing het volle gewicht van z'n hoge waardigheid en vettig lijf aan de nek van de blanke tovermeester, die gekomen was om ondergrondse geheimen los te peuteren en kapitein John gelukkig te maken met tabak, ouwe klare en het zomerpetje, dat Jan verwisseld had voor de tropenhelm en grif werd afgestaan, ten einde de kapitein gunstig te stemmen en tot medewerking te bewegen. Driemaal per dag kwam de goedmoedige dikzak naar de welstand van mister Lovendaal informeren, sleet z'n mondje Engels en Frans, dankte voor het kruikje klare, dat hij bij de aanvang van de reis had gekregen, zo lovely all right, maar zo hopeloos soon leeg was! Ook de rest van de bemanning toonde een verbluffende intelligentie bij het vertolken van haar dorst, haar honger naar zout en liefde voor snuisterijen. De stuurman kreeg smul in de broekriem van de blanke waaghals, die tot ver boven de waterval ging en dus, naar menselijke berekening, z'n riem spoedig niet meer nodig zou hebben. De man toonde een glundere belangstelling voor de wonderlijke werktuigen, welker opsporing telkens weer
Willem van Iependaal, Vaste koers
71 verzocht moest worden aan de verontwaardigde kapitein John, die in het Engels vloekte om zoveel ongerechtigheid op zijn schip en het geweer ter leen vroeg om de crew te zuiveren. De vaart vorderde bevredigend. Zelfs de krokodillen stonden sympathiek tegenover de onderneming, veroorloofden een ganglopen zonder hindernis en lagen op veilige afstand geïnteresseerd te luisteren naar het kreunen en rochelen van de oude kraak. Het was Lovendaal gelukt in het bezit te komen van Engelse, Franse en Belgische kranten, die - of ze door Hilda waren opgesteld! - schier woordelijk weergaven wat zij in haar brieven te kennen had gegeven. Dezelfde uitingen van hoop en vrees, een eendere beschouwing over de gevaren voor Europa door de botsing in Azië. Des te opmerkelijker was evenwel de geringe aandacht in de pers voor het vredelievende streven van de arbeidersbeweging in alle landen en de preventieve kracht die zij tegen het uitlokken van een wereldoorlog in werking wilde stellen. De congressen uit de voorgaande jaren werden gebagatelliseerd, terloops even genoemd in de lange artikelen, waarin de aanvals- en afweerkracht van de diverse mogendheden werden berekend bij het opsommen van het aantal manschappen, paarden, kanonnen, spoorwegwagons en pantserschepen. Geen der scribenten geloofden aan een uitbreiding van de oorlog, maar allen schreven er kolommen over met een mak of grimmig commentaar op de mikado, de knoet van de tsaar of de snorpunten van Wilhelm II. Bij het lezen van artikelen in het Frans, Vlaams of Engels overheersten toch altijd weer de gedachten aan het geboorteland, de toestand thuis en de grote lijnen van het ganse volksbestaan. Sloeg de vlam ook in Europa in het kruit, dan zou alles moeten wijken of omvergaan in een drang tot behoud of een rode volksbeweging. Zouden Kuyper, consorten, worden weggevaagd? Of ging alles ten onder in een orkaan van waanzin?! ‘Neen!’ Hoe het drama in Europa zich ook mocht ontwikkelen en hoe ontmoedigd de arbeiders in Nederland ook heetten
Willem van Iependaal, Vaste koers
72 te zijn, dat wat leefde in het hart van de duizenden getrouwen in eigen land en de millioenen over de grenzen, dat kon niet worden gedood onder de hielen van Mars. Hilda had het goed gezien, in haar brieven gezegd, dat zij die dieper in het wezen van het socialisme waren doorgedrongen, wisten, dat het onvergankelijk was, storm en ontij kon en zou doorstaan. Het kanongebulder kon protesten overstemmen, de kruitdamp kon voor een tijd het zicht benemen, maar recht en rede zouden weer dagen na de bange stonden. Muren konden instorten, huizen en steden konden tot puin vergaan, wurgwetten konden van kracht worden en de gevangenissen vullen, maar het geloof in de mensheid, het hopen op de toekomst bleef, altijd weer, de eeuwen door. Het einde van de reis naar de eerste waterval kwam in zicht. Het wachten was op een lading brandhout voor de laatste ruk. Het opperhoofd van de stam in het gebied waar gemeerd werd, had na veel pingelen de leverantie toegezegd en bovendien een van z'n onderdanen, die de kuren van de rivier kende, als loods aangewezen. De hitte was in de laatste dagen drukkender geweest dan tevoren, maakte loom, lam en zwaarmoedig. Een onafschudbare beklemming overmeesterde de sterk vermagerde Lovendaal, die zich, te midden van alle bedrijvigheid aan boord en op de wal, hopeloos eenzaam voelde, bijwijlen huilbuien kreeg en dan maar weer kina, kina slikte. De loods bleek een lastig heerschap te zijn, was ongenaakbaar voor z'n rasgenoten uit Kinshassa en sneller op dreef met de brandewijn dan op de rivier. Hij schreed over het dek als de grote navigator, stond op het plat van de boegbolders met het air van een vlootvoogd, die z'n pantserkruisers wees waar de victorie rijp was. Hij heette Dinna, liet zich met Sir aanspreken, maar had bij al z'n tekortkomingen één gewaardeerde eigenschap: hij bouwde uit een mengelmoes van Europese talen zinnen die het deden, gebaarde onderstrepend en met een gedecideerdheid die geen tegenspraak duldde. Na een plechtig afscheid van het opperhoofd en diens rompslomp, die zich gulzend te goed deed aan de reuzenslang door de blanke tovermees-
Willem van Iependaal, Vaste koers
73 ter geschoten, werden de trossen losgegooid door de dol dansenden vaartgenoten, die hun tanden bloot lachten, de uitzinnigste capriolen vertoonden en hun hoon uitschreeuwden naar de krokodillen aan de oever van de stroom, die bochtend opklom door de verbijsterende pracht van het woud met de vage kreten en huiveringwekkende geheimenissen. Tegen de middag moest weer worden aangelegd in de buurt van een houtpost. De laaiende hitte benam alle werken levenslust en elke houvast aan het gloeiend metaal van het schip. Blank en zwart vluchtte naar de wal, lag of hurkte in de milde genade van het loofhout. Mens en oerwoud zwegen, urenlang.... Bij het afnemen van de middaghitte werd weer doorgevaren, tegen de zin van Dinna, die blijk gaf van onrust, niet onder woorden bracht wat hem beangstigde. Hij keek onophoudelijk van de lucht naar het water, dat zacht bruisend voortvloeide langs de kiel van het gehoorzame schip. Recht en roerloos staken de ontzaglijke bomen hun kruinen naar de plots wazig verkleurende hemel. Het fluisteren van de bladeren verstomde als op bevel: geen twijgje neeg meer onder de last van een vogel, insect of reptiel. Geen tak kraakte! Alleen het gemurmel van de stroom nam toe met het duisterend vergrauwen van de hemel.... Het oerwoud zweeg: geen dier gaf nog teken van leven. Hyena's, apen en olifanten schenen eensklaps uitgestorven te zijn.... Uit het schemerige, vreesaanjagende ergens begon een vreemde, weedommelijke fluittoon te waren.... ‘Naar de wal!’ begreep Lovendaal, uit het schreeuwen en gebaren van Dinna, de kapitein en de anders negers, die in paniek geraakten door het gefluit, dat schriller en schriller werd, bij het toenemen van de windstoten uit alle richtingen. Het water begon sterk te deinen, nam het schip op de warse golven en smeet het her en der met overrompelend geweld. Het fluiten groeide aan tot gieren. Zon en hemel gingen schuil achter de inktzwarte wolken, die drommend bankten in de negge boven de rivier. Een verblindende
Willem van Iependaal, Vaste koers
74 lichtstraal flitste, benam alle bezinning aan boord, werd onmiddellijk gevolgd door een krakende donderslag, die van alle kanten werd teruggeworpen door de echo in het woud. De gekgeworden wind loeide als een sirene door het geboomte en het spookachtig schijnselen van een verre brand. Een wolkbreuk sloeg verpletterend neer op het dek en de negers in wanhoop, die sidderend poogden te ontkruipen aan het geselen van de regen, het schichten van de bliksem en het voortdurend rollen van de donder. De woudreuzen bogen onder het tornadogeweld, waarin nu het angstgebrul van de wilde dieren bij flarden hoorbaar werd. De ziedende rivier wies in razend tempo, werd breder en breder, sleurde het onbestuurbaar geworden schip in ijlvaart over banken en klippen. De negers overschreeuwden in hun doodsnood het tempeest, grepen en beten zich vast aan alles wat niet verzonk of stuksloeg. Flits op flits doorkliefde het zwerk, spleet links en rechts de bomen, die half verkoold neerploften langs de oever, in de rivier en op het dek, waar Lovendaal zich, half onder water en snakkend naar adem, vastklampte aan de verschansing van het krengende scheepje, dat voortrollend werd opengescheurd door de spichte rotspunten en van alle zijden werd geteisterd door stenen, takken en kolkend water. Alle machten uit de hel spektakelden met demonische ijver, bezegelden het lot van het wrakke vaartuig, dat in een chaos van rotsblokken en gevelde bomen onderging met de spartelende negers en de blanke werkmeester, die, meegesleurd door de stroom, vocht voor zijn behoudenis.
Willem van Iependaal, Vaste koers
75
Hoofdstuk V In Rotterdam met het mooie Maasie, dat door het gemeentebestuur werd vertroeteld en door de schoolkinderen werd bezongen, hadden de slopers in hun liefdeloosheid voor het verleden niets gespaard, behoudens het Schielandhuis, de Sint Laurenskerk, de Delftse Poort, de Synagoge aan de Boompjes en een brandweer, waar zelfs de zo hopeloos ernstige Erasmus van opkeek uit z'n lectuur en in de lach schoot. Er waren in de woelige havenstad geen stille grachten, waar de paleizen der koopvorsten luisterend overhelden naar de scheepspraat uit verstreken eeuwen. Er stonden geen toogbruggen te peinzen bij de sluimering van rimpelloos water, vroeger bevaren en in beroering gebracht door een voortdurende aanvoer van leeftocht en stapelwaren uit aller heren landen. Het beetje stadsschoon dat nog restte, werd er aangevreten door een viaduct, dat als een legendarisch serpent voortkronkelde langs vemen en pakhuizen, havenkroegen en winkelpuien, fabrieken, binnensluizen, bordelen en krotten, waar de witwerkers, sigarenmakers, mandenvlechters, balenstoppers en confectiestompers hun bedrijf uitoefenden en zwoegend ten onder gingen met de uitgeputte vrouwen en het gedoemde, teringachtige kroost.... Een misdeelde stad was Rotterdam met z'n straten zonder karakter, bouwsels zonder gelaat, stegen om te wantrouwen en de legio hofjes, die liefelijke namen droegen, maar zo grauw waren als het uitzicht en vergaan van de termietmensen die er hokten en in bedwang werden gehouden door klaverjassen, ouwe klare, politiesabel, duivenmelken of de diaconie. Dulle, gedesillusionneerde mensen uit het achterland, die onder de baal in de haven of in de dompig-duistere krochten - met één raam en een veelvoud aan kinderen - het lachen en hun dorpsliedjes hadden verleerd en in vele gevallen zelfs geen heimwee meer kenden. Op een van die hofjes in het westen van de Maasstad was Freek Kroeze verzeild geraakt om er als bootwerker
Willem van Iependaal, Vaste koers
76 een nieuw bestaan te zoeken. Hij kon zich niet als vakman aanmelden, had bij de marine alleen touwsplitsen, pruimen en het exerceren met kanonnen geleerd en het spoorbaantje te danken gehad aan de voorspraak van een superieur. De machtige beschermer was dood, het bestaantje ontploft en de werkloosheid nóg ernstiger dan de troonrede, die ten minste nog van een verheugende opleving der beursnoteringen sprak. Het was en bleef moeilijk zelfs wat los werk te vinden en ook het buffelen in de havens bracht meer lendepijn dan centen op. Het zat Kroeze niet mee. Hij was in de nacht thuisgekomen van het meelmengen in een broodfabriek en kon door overspanning de slaap niet vatten. Hij was na veel woelen en draaien weer zo'n beetje ingesukkeld, maar al voor het krieken van de morgen wakker geworden door het snorren van de naaimachine bij buurman Van Horsen, het schriele, blauw-bleke mannetje, dat zich alleen op Vrijdag vertoonde om haastig, met knipperende ogen en wankele tred, het hofje te verlaten onder een vracht herenconfectie, in een zwarte doek geknoopt. Wat Kroeze, luisterend in de bedstede, aan ellende achter de muur bevroedde, dreigde werkelijkheid te worden in eigen gezin. Hij had het sjouwen onder de balen moeten opgeven, het na een korte rustpoze nogmaals geprobeerd, met de tanden op elkaar de ladder beklommen in de broodfabriek. Maar het ging niet langer meer met het zware draagwerk, de pijn maakte duizelig en onwel: z'n lende, gehavend door de klewanghouw in de Oost, liet hem in den steek, evenals z'n kameraden. Hij had z'n taak moeten onderbreken en was tegen middernacht thuisgekomen, gekraakt, te gammel om te kunnen slapen en te veel vent om te grienen. De huur kwelde nog erger dan de geknauwde heup; en Jannie, Jannie met haar zieke longen, had te kennen gegeven, dat ze haar oude vak weer wilde opnemen om huur en brood te verdienen. Ze kon dat hopeloos getob van vandaag niks en morgen een schimmetje niet langer verdragen en doorstaan. Ze dacht er over met Van Horsen overleg te plegen, ten einde het vestenmaken van hem over te nemen met behulp van Koba.
Willem van Iependaal, Vaste koers
77 ‘Confectiestompers! De zieke Jannie en Koba, nog een kind!’ In z'n verbeelden zag Kroeze de vale, stoffige kamer, waar buurman Van Horsen, diens vrouw en vier kinderen slaafden, gejaagd steken legden, het persijzer over linnen en laken joegen of de naaimachine in krankzinnig tempo gaande hielden. Almaar jachtend voort in het uitputtende gevecht tegen broodgebrek en winterkoude. Rusteloos jassen, vesten en broeken in elkaar smijten met trillende handen en brandende ogen tot diep in de nacht. Elke dag weer aan: de spichte vader, de ontkrachte moeder en de graatmagere kinderen, die kromgroeiden onder de blikken olielamp en wier longen waren aangetast in de verpestende atmosfeer vol stof en stank van weefsels en pietijzer. Op Zon- en werkdagen schokten de rampzalige ouders op uit hun korte, waakse rust en wekten hun kroost in de muffe woon-, eet-, werken slaapkamer van vijf bij vijf meter, om moe en slap aan te vangen met naald en draad, met watten en houtskool, met rijgen, pletten, knopen aanzetten en gierend hoesten bij het zenuwslopend gejakker van de naaimachine, alsof er op de ganse wereld niets anders meer bestond dan een eeuwig tobben en ploeteren in het belang van de graaizuchtige confectielords. En daaraan meedoen wilde Jannie, die in haar angst voor honger en dakroof ook Koba er aan ging wagen!! ‘Koba! M'n dochtertje lamgeslagen onder de zweep van de beruchtste slavendrijvers! Zij en Jannie, die bloed opgeeft....’ Kroeze vloekte, smeet met een ruk de dekens van z'n lichaam, stapte, nog steeds ketterend, in z'n broek en ging met de knuisten onder z'n kin aan de tafel zitten.... Neen, hij kon als sjouwerman z'n brood niet meer verdienen. Dat had niet alleen z'n lende hem laten voelen, ook de walbazen en de maats in de werkploeg hadden het te kennen gegeven. En Jannie begon de laatste tijd weer te praten over het wegsmijten van zijn vaste betrekking en over de solidairen, die wel ongelukken hadden veroorzaakt, maar geen stuiver afschoven voor de huur en de bakker. De anderen, die niet gestaakt hadden, waren wijzer ge-
Willem van Iependaal, Vaste koers
78 weest, netjes aan het werk gebleven. Die konden nou de banjer uithangen, zich overal vertonen en nergens last mee krijgen. Ze werden niet geschuwd en in de gaten gehouden, hoefden nergens dankje voor te zeggen. Die konden maling hebben aan alle steuncommissies, waar ze niks te presenteren hadden dan schone beloften en grote woorden. De anderen, die in negentien-drie niks in d'r hoofd hadden gehaald, konden in d'r vuistje lachen. Ze hadden ten minste eerst aan d'r huishouden gedacht en nou een bies op d'r kraag of een ster meer op d'r pet. De vaste aanstelling en de kans op promotie, dat was allemaal verkeken en versmeten om mee te geuren achter de rooie vlag! Dat kortzichtig gepraat van Jannie was wel niet dodelijk, maar het bezeerde toch: te meer waar zij nou twee ochtenden in de week op de Kruiskade uit werken ging als hulp in het huishouden bij een aardappelboer met zeven kinderen, de achterste opkomst. Jannie, zwak en ondervoed, de boel redderen in een gezin met negen personen, terwijl de dokter rust, absolute rust, frisse lucht, melk, eieren, vlees en fruit had voorgeschreven. Ja, de dokter van de stad had staan schrijven, geen cheque, maar een leefregel. Oppassen voor vermoeienis en vooral geen bedompte lucht. ‘Geen bedompte lucht!’ Het hofje stonk. Het hofje, de stad, het land en de hele wereld, waar ze elkander gegalonneerd naar de strot vlogen! Waar Sijmen in oorlogstijd sneuvelde en in vredestijd van de graat viel. Een hopeloze rotzooi! Jan Lovendaal had het wijzer uitgemikt. Onder krokodillen en giftslangen was het beter dienen dan in een beschaving, waar ze elkander de hersens insloegen en een vrouw met een ongeneeslijke kwaal ging uitrusten in een huishouden met zeven kinderen. Jan zat daar goed in de Congo, goed en in fatsoenlijk gezelschap. Ach, neen, het domme gepraat van Jannie over versmeten betrekkingen deerde niet. Zij kon het ook niet helpen, was ziek en had geen kijk op de werkelijke toestand. Maar haar verwijten dwong telkens tot weerwoord, dat in een stug naast elkander leven eindigde. En Koba praatte haar moeder na, had zich in haar onbenulligheid laten ontvallen, dat de stakers bij de politie genoteerd
Willem van Iependaal, Vaste koers
79 stonden! Dat te moeten horen van je eigen bloed.... Enfin, er waren nog anderen, die om erger feiten in de gaten waren gelopen. De gnuivende mijnheer Wortel aan de Hoek, was weggetrapt, omdat de gestolen paling uit z'n trommel kroop! De spoorwagen was gezuiverd van rebellen, maar er zat nog zat kaf, kaf en koren. Want conducteur Lonters, die in negentien-drie meer naar z'n wijf dan naar de inspraak van z'n hart had geluisterd, was aan z'n verraad kapotgegaan, had zich tussen Schiedam en de Beukelsdijk voor de trein gegooid. En ouwe machinist Van der Hoven, die wel trouw was gebleven aan z'n gegeven woord, stond elke dag aan de overweg met de hunkering in z'n botten te kijken naar de locomotieven, naar z'n vroegere machine, de oude Arent, waar nou een ander op de plaat stond. Neen, Van der Hoven zou het ook niet lang meer maken, die ging dood aan z'n heimwee.... Het jakkeren van de naaimachine bij Van Horsen werd intenser.... Dat gesnor was om gek te worden! Wat hielp dat jagen, jagen, jagen via de lommerd naar je graf?! En in zo'n bloedvak, te wreed om er moordenaars mee te straffen, zag Jannie uitredding!! Zij en Koba, almaar colbertjes afleveren tegen een gulden per stuk. Koba, met de aanleg voor de kwaal van haar moeder, straks afgebeuld en zenuwziek. Een verknoeid leven vol wrange verwijten aan haar vader, die geen kerel was, z'n vaste baan verstaakte en z'n vrouw en dochter voor zich liet werken om als beroeps-solidaire vergaderingen bij te wonen, meetings te bezoeken, voorstellen in te dienen en dan doodmoe van het revolutiemaken in z'n rietstoel neersmakte als een afgemartelde klassenstrijder! In de donkere ogen van Kroeze tintelde een zweem van z'n vroegere oubolligheid: ‘Er deugt geen haar aan me! Ik zit maar op me pijpie te kluiven als een sultan op een zoen!’ Jaja, hij had zich de weelde van het revolutionnair zijn niet mogen permitteren. Aan zo'n uitspatting mocht je pas deelnemen als je was aangeslagen in de vermogensbelasting. Het was een klucht, maar het werd je dan toch maar
Willem van Iependaal, Vaste koers
80 naar je hoofd geslingerd. Niet het staken, maar de gevolgen. En die waren verre van florissant: een lege kas, een tobbende vrouw en een geknauwde heup. En straks misschien nog een confectiefabriek in de zalen van z'n paleis! Mijnheer Frederik Willem Kroeze, confectiefabrikant.... En z'n dochter na verloop van tijd, met of zonder eega, ook weer in een slop met een snoezige naam en het opgehoopte huisvuil als instap naar het paradijs. ‘Ernstig blijven, Freekie!’ Verdomme nog toe! Was haar geboorte dan ook, als bij de kinderen van Van Horsen, in kommer verwacht en als een noodlot aanvaard?! Waren de kinderen van de arbeiders dan voorbeschikt om van hun prille jeugd tot aan hun vroege dood te ploeteren in de grauwste narigheid?! Was dat de bedoeling van natuur of Schepper?! Had het leven van de kinderen geen andere zin dan het oververtellen en doorgeven van wanhoop en ellende van generatie op generatie?! Moesten de jonge illusies en het beetje geluk, waarop ze toch recht hadden en waarop werd gehoopt door allen ook door Koba - te niet worden gedaan in de thuiswerkerskamer van een vestenmaakster of op een atelier met lage ramen en hoge eisen? Werden de veulens geschapen voor de wei in de zomer en een warme stal in de winter en de mensenkinderen voor een martelinstelling, die heel deftig confectie-industrie werd genoemd? Moest Koba worden opgeleid voor dat beruchte vak, met de ontzettend lange werktijden, om tegen de nacht, half dood van het beulen voor een hongerloontje, naar huis te sloffen, fut-, geest- en willoos?! ‘Vervloekt, die machine blijft maar jakkeren!!’ Kleermaken! Het slopende bedrijf, daar zag Jannie nog heil in en zou Koba in worden opgeleid, omdat de vader in de knoei was geraakt in de strijd om beider geluk! Daar had hij alles voor ingezet. Alles! En nou.... Nou kon hij niet meer meekomen met z'n slechte reputatie en gekraakte karkas! Hij had zich immers verslingerd aan oproerkraaiers, aan bommenwerpers en giftmengers. Ja, giftmengers, zo had het in de krant gestaan!! Hij had, evenals de spoorklerk in de kroeg van Funkel, een knechting zonder verzet
Willem van Iependaal, Vaste koers
81 eerloos geweten en moest nou gestraft worden met de martelgang van z'n dochter! Hij moest voelen wat hij het mensdom had aangedaan met z'n gestaak en andere rooie bevliegingen!! Het huren van een naaimachine en de verdere plannen van de wegterende Jannie, dat was z'n straf, omdat hij geen oorlogen had ontketend en geen koelies voor zich had laten werken tegen een jaarloon van drie centen! Misschien gingen moeder en dochter ook dagen maken van 's morgens vier tot middernacht! Dik honderd uren in de week, evenals de kinderen van Van Horsen, van wie er al drie waren weggeraapt door de kliertering. Weggeraapt in de volle bloei van hun mishandeling! Die sliepen nou als engeltjes op donzen bedjes en hoefden in de morgen alleen hun zijden hemdje aan te schieten om zangles te nemen bij harp en pijporgel.... ‘Mens blijven, Freek!’ Hij staarde op z'n handen, knuisten als bankschroeven, waarmee hij ijzer had weten te buigen, maar het lot niet kon omdwingen. Die handen waren nooit te lui en zelden leeg geweest. En z'n karkas kon ook nog wel mee, al lag passende arbeid niet voor het oprapen en al waren z'n benen dan niet geschapen voor een kleermakersschavot! Hij had de jaren door voor z'n gezin kunnen zorgen. En dat kon nóg en zou vertoond worden. Hoe dan ook! Het was nog niet zo ver met hem gekomen, dat hij geen raad meer wist met z'n knuisten en in beschamende nutteloosheid bij de pakken neerzat. Hij was nog niet aangetast door de wanhoopsstemming, die duizenden dof en apathisch maakte, hun levensrhythme vertraagde tot de regelmaat van dikke stroop! Onder alle omstandigheden de kop er voor houden en stevig staan op het vierkante vloertje! Vechten! Weer meedoen, maar niet in het confectiebedrijf! Een voorbeeld nemen aan de Lovendaals, in wier brieven niet gejammerd werd over zware dagen en naberouw. De Aprilcatastrofe had ook hun maatschappelijk de nekslag gegeven, maar zij namen al wat er op volgen moest voor kennisgeving aan en hadden geen last van een slecht humeur. Hilda kon haar lol wel op als vrouw alleen in een achterafbuurt zonder uitzicht en met de ratten op de trap.
Willem van Iependaal, Vaste koers
82 En Jan smolt zo ongeveer weg in hartje apenland. Maar ze klaagden niet, lachten tussenlijns in alle brieven en hadden nog altijd dezelfde grote belangstelling voor het maatschappelijk gebeuren en de strijd om een menswaardiger bestaan voor het volk, waartoe zij zich rekenden, ongeacht de betere afkomst en ontwikkeling van Hilda en het goud aan de pet van werkmeester Lovendaal. ‘Een fijn stel, zij en hun kinderen’, waardeerde Kroeze, nam z'n ellebogen van de tafel en liet z'n blik glijden over de portretten van Marx, Kropotkin en Domela Nieuwenhuis, wiens apostelkop het Lombokkruis had vervangen, nog altijd de ereplaats behield, ondanks het gewijzigde inzicht van z'n voormalige aanhanger, die wel is waar met de sociaal-democraten sympathiseerde, maar niet onder de parlementers gerekend wenste te worden, omdat het samenzitten onder één dak met de kapitalisten zijns inziens zinloos was en griezelig bleef. De omgang met Jan Lovendaal en diens vrouw hadden evenwel toch een andere kijk geopend op Domela. Diens starre onverzettelijkheid en gezaghebbend vasthouden aan aftandse principes, belemmerden de machtsontwikkeling van het proletariaat en hadden, voor en na de grote staking, de arbeidersbeweging de kink gegeven. Naast de buitengewone hoedanigheden van die rooie dominee stond een ik, dat zich niet op zij liet dringen, zich schrap zette tegen de mening en het streven van anderen, niet-anarchistische revolutionnairen, en in de ontreddering van de bestaande orde de voorwaarde zag voor een betere. ‘A la Funkel!’ verwoordde Freek, die afstand had gedaan van sandalen en flodderdas. Hij had leren begrijpen, dat zulke uiterlijkheden minder indruk maakten op meesters en gezaghebbers dan de straffe organisatie bij de diamantbewerkers en het vormen van weerstandskassen. In die bespotte maatregel stak de kracht van hun verweer en het geheim van hun onoverwinnelijkheid. Door gemis aan geld en tucht was het gejuich van Januari negentiendrie omgeslagen in het woedend haat-, wraaken verraadgehuil in de rampdagen van April, de donkerste lente in zo menig heugenis, maar dan toch een lente met een be-
Willem van Iependaal, Vaste koers
83 lofte voor een ieder die geloofde in de wetmatigheid der jaargetijden. Dat had Hilda Lovendaal scherp gezien en knap gezegd. En zij trok er weer moedig op uit, sprak op kleine vergaderingen over de vrijwording van de vrouw. Zij zag in de sociaal-democratie de komende macht, die ook het vrouwenvraagstuk zou oplossen en was er tegen, dat de vrouwen in de partij zich afzonderlijk organiseerden. Ze poogde op een klare, voor ieder duidelijke wijze haar denkbeelden voor te dragen, zocht, in weerwil van haar dichterlijke aanleg, niet naar fantastische gelijkheidsperspectieven. Die fazen was zij na haar huwelijk te boven gekomen. De natuur trok zich van gelijkheidsopvattingen nu eenmaal niets aan. Het ging er voorlopig om het duldende huissloofje wakker te schudden, te verlossen van haar minderwaardigheidsgevoelens. En naast haar arbeid in het belang van haar seksegenoten was Hilda het zonnetje in haar gezin en moeder voor haar kinderen. Weer daagde vrolijkheid in de ogen en op het gelaat van Kroeze, die z'n wimpers kneep, in gedachten de reis van Hoek van Holland naar Amsterdam meemaakte als helper bij het verhuizen en Ferdinand het liedje van de oude locomotief weer hoorde zingen. In eindeloze herhaling had het ventje z'n repertoire afgedraaid bij het vliegens passeren van bruggen, spoordijken, stations en overwegen. Hij had joelend gewezen op de hollende koeien en de slootjes met mosterd, telkens gevraagd naar het hoe en waar van de nieuwe woning. Op het Centraalstation was hij haast zoekgeraakt tussen mensen, koffers en postzakken, maar hij had toch nog kans gezien om even met z'n vingers te roeren in een mand met levende botjes! Van de dief tussen twee veldwachters en een huilende juffrouw er achter, had het kind weinig begrepen. Gelukkig maar! De Urker vissers had hij prachtig gevonden, maar het passeren van een admiraal in groottenue had de deur dichtgedaan! Sjongen, wat had dat kereltje verbaasd staan kijken naar die fonkelende verschijning met z'n sleepsabel en goudsmidswinkel op z'n pet!! En overal vlaggen! Niet omdat er iemand van het vorstelijk huis jarig was, maar omdat de
Willem van Iependaal, Vaste koers
84 familie Lovendaal weer in Amsterdam kwam, wonen! Ja, die draai had Hilda er aan gegeven, moeite gehad om haar roerige telg terug te houden van het schuitjewippen langs de grachten. Ferdinand met de groene baret op z'n blonde krulhaar, de krulletjes van z'n moeder. En maar steentjessmijten op de stalen luiken van de zolderschuiten. Een geratel als van de mitrailleurs op het fort in de Hoek, dat elk jaar bestormd werd door de grenadiers en jagers uit Den Haag en de mariniers uit Rotterdam, die meestal sneuvelden in de hooischelf van Jan Boon, de strandvonder, of van Jaap met de ijzeren haak, waar ze ook bier en stiekem een borreltje verkochten. Jaap had met allebei z'n benen en handen onder een zandspoorwagen gelegen, toen hij nog een polderjongen was, een houten been en twee ijzeren haken gekregen.... om van te leven! Hij hompelde schooiend rond, maar de gevechten om het fort hielden niet op: dat moest elk jaar weer opnieuw ingenomen worden. Desnoods met behulp van de marine, die strijk en zet in de grond werd geboord door de kanonnen uit de koepels van het fort en dan naar binnen stoomde om de nederlaag te gaan vieren op de Schiedamse dijk! Enfin, voor Ferdinand was het een meevallertje geweest, want bij de grote slag werd meestal ook de school voor een halve middag opgeblazen. Zo'n festijn zou hij in Amsterdam wel niet meemaken.... Jannie kwam binnensloffen, verschikte de mat in het portaaltje, legde een brood op de tafel en hing haar omslagdoek aan een haak in de bedsteedeur. Ze stond bleek en hijgend haar zweet te wissen, zocht steun bij de rand van de gootsteen, uitte haar bevreemding over het al op zijn en half naakt aan tafel zitten van haar man en luisterde: ‘Stil is!’ naar het kloppen van de buren. Ze klopte terug, zei met vermoeide stem: ‘Zal weer wat gaande zijn!’ en liep kuchend naar de voordeur, om even later te melden, dat juffrouw Van Horsen liet vragen of Kroeze even kon helpen om haar man op de kleermakerstafel te tillen. Er was haastwerk, dat af móést! Tijdig leveren was voorwaarde voor nieuwe opdrachten. Van
Willem van Iependaal, Vaste koers
85 Horsen, die twee nachten had overgewerkt, was in elkaar gezakt, maar nou al weer een beetje opgeknapt. Hij lag nog te bed, kon met behulp van de buurman op de werktafel worden gezet om de arbeid te hervatten. ‘Ik kom!’ zei Kroeze, opspringend, schoot gehaast in z'n boezeroen en trad, nog friemelend aan het boordknoopje, binnen in het kille, kelderachtige vertrek met de stenen vloer, waar het jongste, rachitische wicht rondkroop in de stoffige warreling van lorren en vulsel. De moeder deed een zielige poging de misère te vergoelijken door een wit lachje en een rad praten met een moeilijk bedwongen verdrietstem. Uit haar gejaagdheid sprak het gesloopt zijn en de angst voor morgen. Ze wees naar de bedstede, waar Van Horsen lag te kreunen en het hoofd afwendde of hij zich schaamde voor z'n lot. In de zuinige lichtveeg, die langs de muur van een fabriek door het bovenraam gleed, leek het gelaat van de zieke nog valer, bijkans loodkleurig. Hij lag woordloos, met gesloten ogen en dorre lippen, waarin, naar het scheen, de dood reeds bezig was z'n kreuken te vouwen. Kroeze begaf zich naar de sponde, overwon z'n beklemming, deed een poging Van Horsen te troosten en aan te moedigen. Hij sprak van weer gauw beter zijn en gunstiger vooruitzichten, maar bleef steken in de leugens en het snorren van de naaimachine, waarachter de vrouw weer had plaatsgenomen en zonder pozen mouwen schoof. Wezenloos keek Van Horsen naar z'n kinderen, die geen moment de arbeid hadden gestaakt bij het verschijnen van de buurman, wiens opbeurende woorden vertroebelden tot een onverstaanbaar gemompel en een snakken naar adem in de dikke armoelucht. De zieke hoestte scheurend, richtte zich op, zocht houding en houvast aan de armen en schouders van Kroeze, die de duizelende opnam en naar de werktafel droeg. Van Horsen streed zichtbaar tegen het deinen van het tafelvlak en het wankelen van de wanden. Hij bedankte door een mat handgebaar, gaf te kennen dat het wel weer gaan zou, dat hij vrij van de muur moest zitten, en graaide naar z'n werk, dat z'n vakmanschap en krachten vergde.
Willem van Iependaal, Vaste koers
86 De vrouw en de kinderen, drie minderjarige meisjes en een jongen van omstreeks negen jaar, met poppenpolsjes en zielloze, diepliggende ogen, jakkerden pikkend en peuterend voort of de rest van het gebeuren in de kamer hen niet raakte. Bij het gierend ademsnakken van haar man keek juffrouw Van Horsen op, giste de gedachte van Kroeze en liet zich eensklaps gaan: ‘Ja, ik weet wel, buurman! Ik begrijp wel wat u denkt! Frisse luciht heeft hij nodig. Rust, frisse lucht en de dokter! Ik weet: alles kleeft hier! Het ruikt hier naar armoe en vervuiling. Dit ellendevak heeft me vanaf het trouwen het leven vergald. Van ons allemaal! Ik kan de boel niet onderhouden en ik heb me geschaamd u binnen te roepen.’ ‘Ach, het is overal wat’, temperde Kroeze, die niet kon loskomen van de tragiek der verkwijnende kinderen. ‘Ik heb geen tijd en geen bullen meer’, hield juffrouw Van Horsen aan, liet de machine weer snorren en stapelde mouw op mouw. ‘Ik heb niks meer als ongelukkige kinderen en een man die zich kapot heeft gewerkt.’ Ze zweeg een wijle, blikte star voor zich heen, wilde haar arbeid weer hervatten, maar begon krampachtig te snikken en schudde ontmoedigd het tanige hoofd met de diepe voren en schreiende ogen: ‘Nee! Nee! Het helpt me allemaal niks! Niks meer!’ Ze verkneep de lippen als bij smart-gevoel, begon te spreken over haar jeugd op het dorpje op Voorne, over haar huwelijk en de zee van ellende die het had opgeleverd. De vreugdeloze arbeid had geen tijd gelaten om het huishouden waar te nemen. Dagen en nachten doorwerken, een zwoegen dat niet baatte, hoe hard zij, haar man en de kinderen ook voorttobden. Altijd weer die staagplagende angst voor honger en huisontzegging. Week in week uit schulden bij de bakker, de aardappelman, de kruidenier of de huisbaas. Ze was het knap en fatsoenlijk gewend geweest, thuis bij haar ouders, die het ook niet breed hadden, maar die vloek, dat vermoorden van eigen kroost, niet hadden gekend en nog in staat waren geweest hun dochters op de trouwdag wat mee te geven om bulletjes te kopen. Ze had voor haar doen
Willem van Iependaal, Vaste koers
87 knap in de meubelen gezeten, toen ze de bruid was en nog meende, dat ze het met een kleermaker getroffen had. Van maand tot maand waren ze verarmd. De meubelen waren in de slappe tijd naar de lommerd verhuisd, verlopen en verkocht. Er viel niets meer te belenen voor een extraspatje melk of een veeg boter voor de kinderen. Haar man verstond z'n vak en zwoegde als een lastdier, tot hij er bij neerviel, telkens weer! Hij was te goed, te gelaten in z'n lot. Maar wat moest hij anders? Er was geen recht, geen menslijkheid, geen kans op uitkomst of deernis met de kinderen. ‘Nergens!!’ Er was alleen het tobben, piekeren en ploeteren om te leven op de pof, van de ene week in de andere. Van dat nachten doorwerken, prakkizeren en schuldenmaken werd een mens gek, gek van de zorgen en schuw van schaamte. De hele buurt wist, dat zij overal in de schuld zat, dat zij de ergste armoezaaister was en d'r kroost in het graf joeg! Juist zij, die met haar man samen nog geen toonbaar loon kon verdienen. En wat buurman bij alle ellende nou ook nog wel weten mocht, dat daar, in die sinaasappelenkist, nóg een kind lag, op een na de jongste. Bijna vijf jaar.... Lam en achterlijk.... Kroeze knikte bij gebrek aan woorden, ontwaarde de krat onder de tafel, waar de peuterende kinderen omheen zaten. Hij stond hoofdschuddend, met een knoedel in z'n strot te pogen z'n deernis te uiten met de misschapene. ‘Laat maar....’, verzocht de moeder, blikte naar haar zwijgend voortrijgende man, staarde weer in verstarring voor zich uit en mompelde: ‘Toen die komen moest.... Ach, hij is misschien nog het beste af. Hij heeft nergens weet van.... Het is zo verschrikkelijk je kinderen aan 't werk te moeten zetten in zo'n hel! Ze hebben amper de buitenwereld gezien. Altijd maar hier in dit hok! En ze zijn toch ook jong. Toen ik op die leeftijd was, ging ik spelen, met m'n vriendinnetjes uit wandelen. Ze komen nooit buiten.... De drie op Crooswijk kennen geen leed meer..’ ‘Mens!!’ verweet de vader, opschrikkend, keek over z'n bril, laakte slikkend: ‘Is dat taal voor een moeder!!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
88 ‘Moeder....’ Het gefluisterde woord bracht z'n beklemmende stilte mee. Kroeze wist met z'n handen geen raad, stond te graaien naar de gesp van z'n broekriem, onderging het plotse weer razend voortjakkeren van de vrouw als een opluchting. Hij maakte aanstalte het vertrek te verlaten, werd weerhouden door de stem van juffrouw Van Horsen, die, met de remmende hand op het jaagwiel van de naaimachine, in toenemende felheid losbarstte: ‘Moeder! Dat mag ik niet wezen!! Dat ben ik nooit geweest! Ik en jij, wij zijn de beulen van onze kinderen!!’ ‘Stien toch!’ ‘De beulen!! Ze werden geboren om gemarteld te worden!!’ ‘Vrouw! Stien, wat bezielt je?!’ schorde Van Horsen, in verslagenheid steun zoekend met grijpende handen. ‘Wat me bezielt?.... Ik? Mij?!.... Laat me!.... Laat me! Het hele hoffie mag het weten! Mijn kinderen hebben geen uur blijdschap gekend! Nee, ik ben geen moeder!! Ze hebben in de wieg het lachen al verleerd! Honger, armoe, werken, werken en eeuwig binnen!! Ze hadden beter nooit geboren kunnen worden!!’ ‘Stien! Stien! Stien!’ kwam weer de vermaning, die klonk als een smeekbede. ‘Laat me, zeg ik! Laat me.... De buurman, de hele wereld moet het weten. Ik ben geen moeder!!’ De sidderende vrouw raakte in verwarring, legde de hand op de borst, kwam weer vrij van vrees en gelatenheid: ‘Een leven vol verdriet en bedelaarstranen. Geboren worden om je kinderen te zien verkwijnen en de gemeenste vloeken en verwensingen van de coupeurs aan te horen. Alles maar slikken! Bekhouden! Kruipen, heen en weer draven en nog soebatten en dankie zeggen! Donder maar op, naar je hoofd geslingerd krijgen als ze je van je bloedloontje nog begappen willen door boeten en vals voorrekenen. Tegen een moeder van zes kinderen zeggen: Je stinkt naar het zweet en de armoed, vuilak! Een zwangere vrouw urenlang laten wachten en als ze het dan durft wagen om in het
Willem van Iependaal, Vaste koers
89 magazijn even tegen een pilaar te leunen, de stakker een duw geven en afsnauwen: Op je eigen poten staan, sloerie! Je voor een messuurbroek vijf keer laten terugkomen, dan nog allerlei vitterige opmerkingen maken en vieze praatjes verkopen, omdat de heren coupeurs er behagen in scheppen je te grieven en te vernederen. De goeie niet te na gesproken. Vijf keer terugkomen voor de lol van de ploerten en dan wee van de narigheid naar huis met ene gulden dertig.... Nog geen daalder! En buiten de protsen die met de vigelant voor de winkel komen om zich op te dirken, terwijl onze kinderen verrekken, het ene na het andere!’ Nogmaals poogde Van Horsen de opstandigheid van z'n anders zo timide vrouw te stuiten. Hij stakkerde geschrokken, moest weer steun zoeken aan het blad van de werktafel en gebaarde bezwerend: ‘Zwijg toch!! Wat mankeert je opeens?! Als ze aan de winkel te weten komen hoe jij te keer gaat.’ ‘Aan de winkel....’ ‘Nee, toe nou! Toe nou!’ soebatte haar man, keek bangelijk naar de deur en het raam, waarschuwde, z'n voorhoofd drogend. ‘Je maakt ongelukken. Ik raak me werk kwijt!.... Toe nou, Stien.... Stil nou!’ Ze liet het hoofd zakken, bracht de machine op gang, duwde wars alles weer van zich af: ‘Wat horen?! Ze mogen.... Waarom niet?! Dat ploeteren helpt toch allemaal niks meer. We werken dag en nacht aan een vloek. Aan een vloek, zeg ik.... Is dat een leven, buurman?’ betrok zij deze in haar leed, schouwde snikkend naar de tierloze kinderen en begon weer te spreken over haar jeugd, over licht, lucht, spel en vreugde op het eiland met z'n weiden en water, stille gezelligheid en kleine pretjes. Vol zon, zang en levenslust had zij zich de wereld gedacht en als bruid van moeder worden en jolige kinderen gedroomd. Het was alles zo anders uitgekomen, zo hopeloos anders. Maar een mens hoefde toch niet alles en het verschrikkelijkste zonder meer te verduren?! Haar dromen waren bedrog geweest, maar zó martelend en uitzichtloos
Willem van Iependaal, Vaste koers
90 hoefde het leven van niemand te zijn. Er moest toch ergens uitkomst wezen, althans voor de kinderen.... Met de knop van de deur in z'n knijpende knuist stond Kroeze, in twijfel of zijn antwoord zou worden verstaan en uitkomst mocht voorzeggen aan de kinderen van Van Horsen, die woordloos en zweetwissend voortzwoegde aan de haastkarweitjes en opging in z'n zelfverlies.... In het veld, onder de landarbeiders en de vrije hemel, had Freek de macht over het woord gehad, de kruipende duiders gewezen op hun mislukte mens zijn en tot rechtop gaan aangespoord. Maar in de benauwenis van de krotkamer en het ontstellende kinderleed, stokte de adem en strandde het weerwoord. Hier, bij de afschuwelijkste werkelijkheid, kregen de slagzinnen een andere inhoud en dat wat gezegd moest worden een vage, vreemde klank. ‘Er is verlossing mogelijk, buurvrouw....’ ‘Ach, ja, dát....’, verstond zij, trok de schouders op en liet het aan Kroeze om uit te maken waar haar dát op sloeg. ‘Nee, zo meen ik het niet.... Geen diaconie.... Er is uitkomst voor u, uw man en uw kinderen. Er is maar één oplossing!’ ‘Ja, hoe, buurman?’ ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!!’ Van Horsen wankelde van ontsteltenis, schorde schier smekend. ‘Niet hier! Niet in mijn huis! Zeg in Godsnaam tegen niemand, dat u daar met ons over gesproken hebt. Zwijg er over, buurman! Zwijg er over!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
91
Hoofdstuk VI Der! Het boerenknulletje uit Hoek van Holland!’ had oom Funkel gezegd bij de kennismaking met Ferdinand Lovendaal, diens hoofd betast en twee dubbele kruinen ontdekt, een Zondagse en een door de weekse. Die verheugende vondst en een moedervlekje achter het linker oor hadden uitgemaakt, dat Ferdinand een koningskind was, recht had op eerbied en met onderscheiding behandeld diende te worden. ‘Boerenknulletje uit Hoek van Holland, ik verhef je tot de adelstand!’ had oom Funkel er nog aan toegevoegd, en de vriendschap bezegeld, eeuwige vriendschap met een opzegtermijn van zes maanden, de schoolvacantie niet meegerekend. Hij had heel plechtig gedaan, de eed van trouw gezworen op z'n zakmes en gezegd, dat de vriendschap wederzijds moest worden onderhouden met onbezwijkbare trouw, ondanks het standsverschil. Ferdinand mocht wel fier zijn op z'n hoge adel en schitterende vooruitzichten, maar hij mocht geen blijk geven van verwaandheid. Hij zou het nog ver brengen in de wereld, dat bewezen de kruinen en het moedervlekje, dat ook al precies zat waar het zitten moest om voor een troon in aanmerking te komen. En nu, na het verstrijken van al die weken en maanden, kon oom Funkel nóg niet uitmaken welk prinsdom Lovendaaltje beschoren was. Mocht hem de troon van Rusland worden aangeboden, dan moest hij die om gezondheidsredenen afwijzen. Bot en radicaal! Want in Rusland trokken de Proletariërs, aangevoerd door priester Capon, met heiligenbeelden en onder het zingen van vrome liederen naar het paleis van vadertje tsaar om een grondwet af te smeken. Dat klonk wel mak en ongevaarlijk, maar vadertje tsaar had niet thuis gegeven en z'n kozakken achtergelaten om de receptie te verzorgen. Hoeveel geliefde onderdanen daarbij hun laatste lied gezongen hadden moest geheim blijven, maar de gevolgen waren niet te overzien. Misschien ging priester Capon de heiligenbeelden vervangen door rode vanen en de vrome zangen door het lied van de op-
Willem van Iependaal, Vaste koers
92 stand. Dat stond nog niet helemaal vast, maar het was voor Ferdinand toch beter zich niet in een wespennest te steken en de voorkeur te geven aan de troon van Arabië, Overschie of Turkije. Er was trouwens nog niet zó'n haast om onder de pannen te komen. De pretendent kon, om te beginnen, z'n onchristelijke kikkergroene muts in de gracht gaan smijten. Dat ding moest binnen een uur te water liggen met een klinker in de voering en de complimenten aan de grondeltjes. Er zou op zo'n gebaar van zelfrespect wel slaag volgen, maar adel bracht nu eenmaal verplichtingen mee. Een ridder zonder moed en standvastigheid was een misselijke verschijning. In het uiterste geval kon Ferdinand terugtrekken op café Apollo, vastgaan op de defensiemaatregelen van oom Funkel, die nog nooit een gezworen vriend in den steek had gelaten, een beroep deed op de koffieklant, die bij het raam zat en niet tegensprak. ‘Dat pummelpetje in de gracht en in noodgeval stap voor stap achteruit naar de Sint Annasteeg. Wel wijken maar niet vluchten. Begrepen?’ ‘Ja, oom Funkel!’ Deze knikte goedkeurend, grabbelde naar een cent in het geldbakje in het buffet en gaf te verstaan, dat niet bij elk bezoek op zo'n uitspatting mocht worden gerekend. Zeker, een adelknaap mocht zich zo nu en dan in een snoepwinkel vertonen, behoorde als toekomstig landsvader ook de belangen van de suikerbakkers te behartigen, maar hij mocht zich niet inlaten met stroopwafels, want dat gaf kleefvlekken; en feodale onzindelijkheid was veel erger dan een vlieg in een zoet slokkie. Zo nu en dan een cent, nou ja.... Maar de vriendschap moest vriendschap blijven, niet ontaarden in brandkastbelangen! Het dagelijks even aankomen werd als een eer beschouwd en zeer op prijs gesteld. Na schooltijd gedagzeggen of boodschappen doen voor tante Bertha was traditie, dat had Ferdinands vader, toen die nog een joggie was, ook gedaan. Dat kon zo blijven. Maar de boom die geen vrucht droeg zou worden uitgehouwen. Zo stond het in Mattheüs zeven en daar viel niet aan te tornen. Van die uithouwerij begreep Ferdinand weinig, heel wat
Willem van Iependaal, Vaste koers
93 minder dan van de toezegging van tante Bertha, die beloofd had weer eens met hem naar de theetuin of het paardenspel te gaan. Dat was duidelijk genoeg en beter te verstaan dan het raardoen van oom Funkel, die telkens de deur open en dicht deed of hij een klant inliet: ‘Kom binnen, Klaas! Kom binnen, Gerrit! Een mens voelt zich nergens zo eenzaam als in een volle kroeg! Het loopt weer storm vandaag.... Zie je, hoogheid?!’ ‘Nee, oom Funkel!’ ‘O, niet? Jij ook al niet?!’ vroeg Heinrich verbaasd, schudde bedroefd het hoofd, tilde z'n vriendje naast zich op de stoel en wist opeens heel zeker, dat de troon van Arabië vacant kwam. Het was een ongelooflijke levensgang voor een jongen wiens vader de wijk had moeten nemen naar de Congo om er z'n afdwalingen uit te zweten. ‘Jij bent haast koning en dan word ik hofleverancier! Nou?!’ ‘Ja, oom Funkel.... En Pietertje?!’ Het gezicht van Heinrich betrok, hij keek zuinig, moest lang nadenken: ‘Die? Pieter Jelles? Nee, daar kunnen we niets voor doen. Die heeft een geboortefout. Dat is, eh.... die heet naar die politieke advocaat. Maar dit is de schuld van je moeder.’ Enfin, van stakerszoontje tot vorst over alle woestijnen en sprinkhanen, dat was in de historie nog niet eerder vertoond! De vader van Napoleon was ten minste nog notaris of zo iets geweest. Van een achtergracht naar de troonzaal! Zo'n carrière was adembenemend: heel de buurt zou het er benauwd door krijgen. Koning van Arabië en omstreken! Het was een roeping die vooroefening vereiste. Ferdinand kon alvast beginnen met te salueren voor elke tramhalte. Hij moest, om z'n baantje, waardering tonen voor alles wat stram stond, maar hij mocht z'n onderdanen niet gaan beschouwen als een soort achterlijke pakezels. Die foutieve opvatting had het gestel van menig tyran ondermijnd. Het beste was, om elke minister-president die z'n terreur wilde dekken door de troonrede eerst te fusilleren en dan aan het woord te laten. ‘Du, Heinrich!!’ waarschuwde Bertha, bezig met het zemen van de Wandspiegels, en verzocht in haar moeder-
Willem van Iependaal, Vaste koers
94 taal: ‘Red kein Unsinn! Du bist er ja doch....’ ‘Nur so muss man mit dem Könige sprechen!’ voorkwam haar ega verder commentaar, zette Ferdinand op een tafeltje: ‘Platz für Seine Majestät!’ Hij sprong in de houding, zag het snoepcentje branden in de knuist van de pretendent en regelde: ‘Eerst maar een pijpie drop kopen en dan de zorgen van land en volk op je nemen. Voelt Uwe Majesteit het ook zo?’ ‘Ik wel, oom Funkel!’ gaf de gehuldigde terug, wipte van het tafeltje en stond met vragende ogen bij de deur. ‘Ingerukt!’ veroorloofde Heinrich. ‘De barmhartige Samaritaan!’ lachte de koffieklant. ‘Ja, net!’ ging Funkel happig op de vergelijking in, schoof een stoel bij: ‘Er liggen nog zat uitgeplunderden langs alle wegen. Hier en overal! En dan praten ze nog over alles gemeenschappelijk! Pausen hebben het gezegd en profeten hebben het verkondigd.’ ‘In de woestijn....’ ‘Goed bekeken! Voor ons soort mensen is er geen vreugde meer, noch in de hemel, noch op het politiebureau.’ ‘Ik heb me afgezonderd van de wereld en alle heilsmogelijkheden’, verhevigde de andere, veegde de broodkruimels van het tafelvlak en smeet z'n pet in het kozijn. ‘De broederschap en de solidariteit....’ ‘Wees op je hoede!’ vulde Heinrich aan. ‘Ik zeg, wees op je hoede! De parlementers zijn van kleur verschoten! Dat zijn geen socialisten meer, nooit geweest! En de rasechte.... Nou, schei er over uit! Die zoeken tegenwoordig contact met de klopgeesten! Ze schuiven op de séances bij elkaar en vragen de ouwe Liebknecht te spreken! Achach.... Kan jij de toestand nog bijhouden?’ De koffieklant ontkende hoofdschuddend, sneed zwijgend stukjes negrohead in z'n pijp, begon te praten over de revolutionnaire woorden van Jezus en de lamlendige afzakkerij naar het opportunisme. ‘De wederopleving!’ genoot Funkel mekkerend, liep naar de tapkast en kwam terug met een circulaire, die hij met potsierlijk respect gladstreek: ‘Hier! Van afzakkerij
Willem van Iependaal, Vaste koers
95 gesproken! Heb je dit al bestudeerd? De oproep van de generaal, van Henri de kassenfokker!?’ ‘Nou, ja, Polak....’ ‘Onder meer, hè? Bruens van de sigarenmakersbond en Piet Verdorst van de timmerlieden hebben zich een tijdje geleden met Henri Rockefeller in verbinding gesteld om de mensheid te redden!! Ze gingen een nationale federatie van vakverenigingen stichten. Luister maar!’ Funkel zetten z'n bril op, ging met z'n rug naar het licht staan, bleef blind voor het wenken van Bertha, die wrevelig naar de poetslap op de toonbank wees. ‘Luister maar! Mijnheren.... Ja, we heten tegenwoordig geen kameraden meer!.... Mijne heren. Reeds lang hebben wij de toestand der Nederlandse vakbeweging met bezorgdheid gadegeslagen....’ ‘Ik ook....’ ‘Accoord!’ lachte Heinrich. ‘De ene heft van de arbeiders papt met de geesten aan en de anderen.... Ik zal het je voorlezen. De anderen moeten niets meer hebben van onbekookte theorieën en ergerlijke dwaasheden. Het staat er! Hier: ‘de ergerlijke dwaasheden ten aanzien van de vakbeweging bleven bij velen ingang vinden en leidde, gevoegd bij de onafgebroken lastercampagne, tegen degenen die over het wezen der vakbeweging andere denkbeelden huldigen en tegen de organisaties die moderner denkbeelden in practijk brengen, tot verhoudingen die maar weinig behoeven om tot desorganiserende daadwerkelijkheden over te slaan....’ Jaja, weg met de daadwerkelijke actie! De aap uit de mouw! Allemaal vlagsergeant worden of Zondags de tafel laten huppelen!’ spotte Funkel, verzocht met een komisch op trekken van de wenkbrauwen om stilte en snoot z'n neus om z'n aandoening meester te blijven. Het stichten van een Nederland verbond van vakverenigingen was godsjammerlijk ontroerend, een kranslegging op Toontje Solidair. Afschaffen van de directe actie en driemaal in de week ordeoefeningen in het opzitten en pootjesgeven! Mooie vaandels, koekies bij de thee en allemaal lid van de zangclub!
Willem van Iependaal, Vaste koers
96 ‘Waar zaten we ook weer?.. O, ja!’ hervatte Heinrich het napluizen van de circulaire, gebaarde afwerend naar z'n vrouw, die weeral poogde haar man in de arbeid te betrekken. ‘De organisaties werden geschokt, doordat tal van de onder de invloed der anarchistische propaganda komende leden zich afscheidden en afzonderlijke federaties gingen vormen. Met het oog op deze ernstige gebeurtenis zou langer aarzelen onzerzijds onvergeeflijk zijn. Het mag niet langer lijdelijk worden aangezien, dat allerlei meest onkundige anarchistische propagandisten het land doortrekken en overal de moderne vakbeweging besmetten met de kiemen van wantrouwen en ontbinding.... Nou, wat zeg je er van?!’ ‘Sjongejongejonge!’ deed de andere geschrokken, bestelde een tweede koffie en animeerde: ‘Dreun af!’ ‘De anarchisten, overkokend van anti-bourgeoisiewoede, scheppen er een kwaadaardig behagen in de sociaaldemocraten en de modern-georganiseerde arbeiders te vereenzelvigen met spitsburgers en parvenu's, die de boedelbeschrijving van de revolutie beogen.’ ‘Staat dat er ook in?!’ ‘Nee, maar daar komt het toch op neer, hè?!’ ‘Lezen wat er staat.... En graag eerst m'n koffie.’ ‘Wordt aan gewerkt!’ ijverde Funkel. ‘Koffie, Bertha!’ Hij gaf de kom door, nam de circulaire weer op: ‘Het mag niet langer worden gedoogd, dat omtrent doel, middelen en tactiek der moderne vakbeweging onzin en laster wordt verkondigd, die voor de arbeiders onvermijdelijk noodlottige gevolgen moeten hebben. Er moet front worden gemaakt, planmatig en beslist, tegen het Nationaal Arbeidssecretariaat en het drijven van de anarchisten....’ De moeder van Ferdinand kwam storen, groette de kasteleinse en wendde zich tot Heinrich: ‘Ik zoek m'n zoontje, Funkel!’ ‘Zoek en gij zult vinden!’ grapte deze, bood een stoel aan Hilda en speelde de gedienstige: ‘Een zoontje, zegt u?! Blank en van adel, maar verzot op pijpdrop?! De keus is niet groot. Ik had er maar één hier en die is uitgebroken naar de snoepwinkel.’
Willem van Iependaal, Vaste koers
97 ‘Is Ferdinand door naar huis?’ vroeg Hilda, kreeg een ontkennend antwoord van juffrouw Funkel, met wie zij een gesprek aanknoopte en in het achterzaaltje verdween. ‘Geheime vergadering! De dames trekken zich in raadkamer terug!’ wees Heinrich, gaf commentaar op de vraag die de koffieklant hem had gesteld: ‘Nee, ik heb geen kinderen, geen kameraden en geen illusies meer!’ Hij had niets meer op de wereld dan een opgedirkte kroeg, waar de ratten de polka onder de toonbank maakten en z'n ziel groen uitsloeg van het vocht en de narigheid. Amsterdam was een mafferstad, altijd geweest. Een groot dorp vol levende lijken, waar geen klank meer uit te kloppen viel. Behalve.... Nou ja, de baker had het er nóg drukker dan de doodbidder! Maar voor de rest.... Allemaal prullen, die op het historische ogenblik ver beneden de maat waren gebleken en de zeteljagers maar lieten betijen. Die hadden in negentien-drie Kuyper de kans gegeven om de wetten van de jungle in te voeren. De dikdoener, die, als de arbeiders solidair waren gebleven, z'n Armageddon tegemoet zou zijn gegaan. De godgeleerde doctor, die jaren geleden al een grafrede had gehouden op z'n eigen standje, door te zeggen, dat de waarheidszin in verzet kwam tegen de theorie van het geluk in het hiernamaals, die alleen dienst deed voor de rijken om zich op aarde de arme Lazarus van het lijf te houden. De arbeiders waren blind en doof geweest voor de feiten, hadden Abraham veel te mak van de ene overtuiging naar de andere laten stappen om z'n troeven uit te spelen. Dat Kuyper een doodval tegemoet ging werd wel uitgebazuind, maar dat stond nog te bezien. Op de praatjes van de parlementers viel geen staat te maken.... En als de kameraden van vroeger café Apollo nu meden uit angst voor het verliezen van hun betrekking, dan liep het tapkraantje er niet minder om, dan kwamen kruik en ketel toch wel leeg met een prosit op de afschaffers van de daadwerkelijke actie en de klassenstrijd. Als het respect van de hongerigen voor de zatten onuitroeibaar bleek te zijn, als de Proletariërs geen talent genoeg meer bezaten om zich te ergeren aan de rotte maatschappelijke toe-
Willem van Iependaal, Vaste koers
98 standen en de mishandelingen die zij ondergingen, als zij de kunst niet verstonden om razend te worden, dan hield alles op en was een stug slokkie nog de enige daadwerkelijkheid die restte om het bankroet van het socialisme te vieren.... Met een grijns van de mensenverachter mat Heinrich de denkbeeldige slappelingen in de gelagkamer. Allemaal prullen, die de uitbuiters gelegenheid hadden gegeven wurgwetten in te voeren achter een haag van bajonetten en vrome frazen. Wat viel er nog te verwachten van de slavenzielen, die, bij het zien van een geweer en het horen van de galmen op de kansels, geschrokken waren teruggekrabbeld naar het domein van de vrees? Ze hokten en stokten braaf in hun verzopen kelderwoningen van de krochtenstad, waar ze kromtrokken tot ze omkegelden van de rheumatiek, maar de vervloekte gedachten aan het geboren zijn niet van zich konden afzetten. Het nakroost kreeg in de tweede generatie zwemvliezen tussen de tenen, werd meermin, maar niet zo knap! Het half onderwater huizen in stank en schimmel had meer levens gekost dan de Frans - Duitse oorlog, de opstand in Ierland, de Boerenrobber en de botsing tussen Rusland en Japan. Als de schandelijke woningtoestand niet veranderde, als het bleef bij het eerste klussie arbeidershonken, die met veel heen- en weerwurgen waren verrezen, dan kostte het gebrek aan licht en lucht straks meer jonge levens dan de nieuwe conflicten die op stapel stonden. Met de vergaderzalen was het de jaren door droef gesteld geweest. De Geelvink, Plancius, De Werkende Stand en het Paleis voor Volksvlijt, die blikken tochtbak. Dit was al. Altijd tobben met vergaderruimte en zaalafdrijving, vroeger, toen de gedupeerden terecht konden bij hem, rooie Heinrich, die nou stikken kon, omdat de parlementers 'm niet lusten en de oude voorvechters, de ware strijders, in het graf lagen. Giethorst, Ris en zo veel anderen, terwijl de jongeren naar de fluwelen overliepen, bij de moordende misére van alle dagen nog lid werden van de halfzachte kweelvereniging en de rotzooi de rotzooi lieten. De nieuwe generatie begon te verdeftigen in snit en in trant, zag geeneens kans meer om accuraat te vloeken!
Willem van Iependaal, Vaste koers
99 ‘Hahahahaha!’ Broederschap en solidariteit waren ontploft. De mooie tijd was voorgoed voorbij! De hele zaak was nou in handen van een stel sluwe scharrelaars, die de werkman overdonderden met stadhuiswoorden. Je hoefde waarachtig niet met de helm geboren te zijn om te zien waar het heenging. Wat dat betrof werden er in Spreuken XXX spijkers met koppen geslagen, de komende kapitalistische overheersing raak getekend: Een geslacht, welks tanden zwaarden zijn, welks gebit uit messen bestaat om de ellendigen weg te vreten van de aarde en de armen onder de mensen. De rechtschapene erkent het recht der behoeftigen, maar de boze verstaat geen rede. Wie een behoeftige onderdrukt, smaadt diens Schepper! ‘Zo staat het geschreven!’ verduidelijkte Funkel, schonk zich een biertje in en inviteerde: ‘Doe je mee?!’ De andere accepteerde grif, prees de bijbelkennis van Heinrich, die beweerde, dat het in de Schrift wemelde van waarschuwingen en striemslagen en met afgezakte broek stond te peinzen op de uitspraak van Chrysostomus, bisschop van Constantinopel, die hem niet te binnen wilde schieten. Chrysostomus had het nóg raker gezegd.... Enfin, de parlement-aanbidders maakten geweldig veel tamtam voor de aanstaande verkiezingen. Maar wat haalde het uit?! Ook de liberalen hadden indertijd erg revolutionnair gedaan, maar ze heulden met de reactie als het er om ging de klink op de kluis te houden. Het toenemen van de geleerdheid en het toetreden van studenten en advocaten hadden aan de sociaal-democraten alle lust tot losslaan ontnomen, alle élan gebroken. Van die kant was niets meer te verwachten en de bijlopers waren met zichzelf in strijd of, wars van alle actie, kantlid geworden en als verloren zonen teruggekeerd in het zondaarsbankje. Konden zulke enghartigen solidair in het wegkruipen - het grote werk verrichten, dat de historie hun op de schouders had willen leggen? ‘Nee!’ beaamde de koffieklant proostend, keek naar de klok en nam z'n pet uit het kozijn. ‘Is het niet beschamend?’ verzuchtte Funkel, die er
Willem van Iependaal, Vaste koers
100 breder bij ging zitten, z'n biertje tegen het licht hield en naar binnen goot. Was het niet lorrig, dat kleinmoedig afwegen van kansen en risico, dat tekort aan mannelijkheid, kameraadschap, opofferingsgezindheid en inzicht, ook bij de zogenaamde intellectuelen met hun hallelujastemming om het losbarsten van de opstand in Rusland, die intussen al weer gedempt was met het oproer op de Zwarte Zee-vloot. Niet de bourgeoisie, maar de flauwhartigheid van de arbeiders zelf verklungelde elk rebellie tot een nederlaag. Dat gedoe maakte het onmogelijk nog langer hoop te koesteren voor de toekomst. Er was eerder kans op het afschaffen van de jaargetijden dan op een omwenteling, verzekerde Heinrich, die afscheid had genomen van de heilstaat. Zijn plaats was niet langer onder hele en halve verraders, die door gebrek aan revolutionnair gehalte overliepen naar advocaat Troelstra met z'n marktstandje op het Binnenhof.... ‘Pieter Jelles....’ Naar die verrader van de spoorwegstaking hadden sommigen hun kinderen genoemd! ‘Ach, ja... Er lopen ook zat Ferdinandjes, naamgenoten van Nieuwenhuis, rond, hè?’ ‘Vertel me wat!’ bevestigde Heinrich, keek pruimend op z'n onderlip naar buiten en wist, dat er luitjes waren die nog prat gingen op het verloochenen van het verleden van hun man en zichzelf. Hij had ze onder z'n kennissen. Luitjes, die hun eerste kind naar Domela Nieuwenhuis hadden genoemd, maar het tweede naar de politieke advocaat en nou braaf meededen aan makke betogingen en stemrechtkul. Vroegere bullebijters om voor te salueren waren nou present op de vergaderingen van de zalvers. Ze voerden er het woord en liepen zingend mee achter de rode vaan op het Meifeest, Sam Pothuis voorop! Hun Meifeest, dat geen kleur had gehouden, de toets niet hield. Een Meifeest met verkapte psalmen, met meer rood in de dure vaandels dan in het hart. Hun feest van de Arbeid! Een opstand, die naar kamfer riekte! Luidjes, die hun kinderen noemden naar Troelstra, de major domus in het paleis van de Mammon! Zo ver was het gekomen
Willem van Iependaal, Vaste koers
101 met de naaste vrienden en getrouwen uit het voorheen! Zo diep had de verburgerlijking ingevreten door de Hochstaplerei van advocaten en andere baantjesgasten. De voorvechters uit het verleden waren ontaard of dood.... Funkel mompelde voor zich heen, staarde naar de moegedragen gevels aan de overzijde van de steeg, trommelde met de vingertoppen op het tafelblad. Ja, de besten waren dood en aldus bewaard voor de bittere ontgoocheling die hem, Heinrich, de kink had gegeven. Alle redeneren en agiteren was uitgelopen op een jammerlijke mislukking. Hij had zich losgemaakt van mensen en makkerschap, van hemel en aarde. Voor hem was nergens vreugde meer. Hij hoorde bij niets en niemand meer thuis. Al z'n strijden en bijspringen was een vergissing geweest, de jaren door. De andere keek weer naar de klok, zette z'n pet op, telde het geld voor de koffie uit. Ach, ja, hij, Heinrich, wist wel dat z'n nabetrachten geen zin had en z'n verontwaardiging op wankele voeten ging sinds hij zelf de kruik aansprak. Hij had de borrel verfoeid en bestreden, maar nou alles onder de tafel laten vallen, strijd, solidariteit, hoop op beter en heel de rest! Jet Holst mocht haar toehoorders nog komen vertellen, dat een vrij Rusland met een zelfbewust proletariaat, in het genot van aller politieke rechten, een einde zou maken aan de achterstelling van de arbeidersklasse in Oostenrijk en Duitsland. Dat klonk fraai, maar de tsaar had inmiddels de Doema al weer naar huis gejaagd. Dat vleugje zogenaamde democratie in Rusland had niet lang geduurd, in weerwil van de schone beloften van de despoot en de mooie woorden op de vergaderingen in Nederland. Zelfs dat had de tsaar aan z'n knoet gelapt. ‘Hahahahaha!’ Jet Holst had het ontroerend gezegd: Het internationale proletariaat alleen is de trouwe en vertrouwbare vriend en bondgenoot van de Russische revolutie. Het leeft mee met de daden van de Russische broeders, treurt om de helden die vallen, juicht om de overwinnaars en hun moed. Het voelt slechts deze smart: zijn plaats niet te kunnen in-
Willem van Iependaal, Vaste koers
102 nemen in de tempel van de onvergankelijke roem, die dit dappere proletariaat zich sticht in de historie. Het voelt zich groeien in het bewustzijn, dat na lange jaren van betrekkelijke stilstand.... ‘Van betrekkelijke stilstand! Zeg dat wel!’ onderschreef Funkel grimmig, rees bij het rijzen van de koffieklant, poogde deze nog even aan de praat te houden door een vragenderwijs oreren: ‘Betrekkelijke stilstand, hè?’ Dat klonk als klaroengeschal! Dat gepraat over een nieuw tijdperk van snelle maatschappelijke ontwikkeling. Het gevoel, omspoeld te worden door de luchtgolven van een groot gebeuren, dat van de arbeidersklasse wel meer inspanning, meer toewijding, meer zelfbeheersing, meer offers dan immer zou vergen, maar het doel een goed stuk verder ging brengen.... ‘Larie!’ Hein de Mof paste voor alle waarzegsters. Hij begon zo langzamerhand een Schnapsvaste aanhanger te worden van de koperen ketel in café Apollo, ging niet meer in op redevoeringen, vlaggen, fanfares en dure beloften. Hij was pro-anti alles en sierlijk op weg om met de revolutie mee uit te sterven. Een deel van hem was reeds overleden en het restant, dat nog geen acht maatjes verdragen kon, mocht ook vergaan, mits de dood het niet tè ingewikkeld maakte. Hij was klingen en dragonderknollen tegemoet gestormd, had zich op 's konings verjaardag in z'n kroeg tot het uiterste te weer gesteld tegen de furie der oranjeklanten. Hij had met de jongens van de oude garde een wapensmederij in z'n kelder ingericht en alle huiszoekingen gebraveerd. Wat had het geholpen dat aanvuren, voorbeeld geven, offers brengen en samenzweren?! De gemiste kansen van het proletariaat waren uitgelopen op een begraven en weer opgraven van oudbakken twisten. De heilige overtuiging en laaiende geestdrift uit de jonge jaren waar waren ze gebleven?! Teleurstelling op teleurstelling, ergernis, miskenning en smaad was z'n loon geweest. Niets was gebleven dan een hijgen naar adem, een baard van zes dagen en een hart dat het begaf....
Willem van Iependaal, Vaste koers
103 Na het vertrekken van de klant, een van de weinigen die z'n zaak nog bezochten, zat Heinrich met gesloten ogen en pijnend hart op z'n tabouretje, zag achter z'n wimpers de ware socialisten met hun dadendrang en de parlementers, die de industrialisatie niet vervloekten, er mee dweepten, voor de kinderjuffrouw van het kapitalisme fungeerden om de arbeiders binnen het looprek aan vrijheid en democratie te wennen. Een zeiltje in de keuken en een loper op de trap, dat was de vooruitgang, hun vooruitgang! Als een verterend vuur had de industrialisatie over de aarde gewoed, de bodem verzengd en de wederopbloei van de waarlijk vrije mens belet. Het offer van de kranigste was tevergeefs geweest door de laksheid van de massa en het verraderlijk marchanderen van de wetenschappelijke parlementaanbidders, Troelstra voorop. Zelfs de Grote Revolutie had door de corruptie van de op macht en bezit belusten, het economisch systeem van Frankrijk bijkans ongewijzigd gelaten. Na de verdeling van de grond waren de nieuwe heren niet minder conservatief dan de vorige. Israël had het tragisch rondje in de loop der eeuwen eveneens volbracht. Ook de Joden hadden de cirkelgang gemaakt van de Egyptische slavernij via de sympathieke Richteren naar de nieuwe pharao Salomon in al z'n glorie. Het had geen zin verzet te prediken en omwentelingen voor te bereiden. Generaties kwamen en gingen, maar elke Chinees leek weer op z'n vader. De ervaring had geleerd, dat er met het volk niets te beginnen viel, noch in het heden noch in het verleden. Het was en bleef een draaien om dezelfde spil. Het volk kon niet loskomen van z'n hang naar de druk van schepter, knoet of kromstaf. Het stelde geen vertrouwen in eigen profeten: Jezus, in een stal geboren, moest zich als koning aandienen om gehoor te vinden. De heilsbegerigen lieten zich niet meer zien in café Apollo, vroeger het centrum van de oude garde. Het opkomend geslacht toonde zich gruizig voor alles wat naar oproer zweemde. De mindere man was van smaak veranderd en overgegaan van het vechten om lotsverbetering op het zielige tafeldansen. Ze gunden de klandizie liever aan de klopgeesten, die niet onder politietoezicht stonden, geen moeite konden veroor-
Willem van Iependaal, Vaste koers
104 zaken. Kerels die vroeger de dood hadden gezworen aan tyrannen en hiernamaalsverwachtingen, zaten nou met gespreide vingers en starre ogen een leuterpraatje te houden met Napoleon, de Maagd van Orleans, Claudius Civilis of juffrouw Laps! ‘Achach....’ Ze riepen de geesten op bij gebrek aan geest. De revolutionnairen waren van illusie veranderd, maar verder was alles bij het oude gebleven. Domela Nieuwenhuis verwierp nog steeds alle gezag, bezat het niettemin en liet het gelden, terwijl Troelstra alle moeite deed het te verwerven. Een dominee zonder God als alleenheerser over alle anarchisten en een politieke advocaat die president wilde worden van de Proletariërs, die zich hadden teruggetrokken op de wonderlijkste fantasterijen. ‘Achach....’ De onrust had hen na het neerslaan van de onrust eerst goed te pakken. Op aarde was het misgegaan met alle toekomstverwachtingen, maar de geesten beloofden een betere wereld, ergens boven de wolken. Die kenden hun Pappenheimers, vroegen offer noch inspanning van de stervelingen, stelden zelfs geen contributie-eisen. Zo'n concurrentie daar kregen ze aan de Franselaan nog een dobber aan! De mensenkennis van de gulle geesten, dat werd de nekslag voor de moderne vakbeweging. Oude, doorgewinterde rebellen van vroeger schoven nu bij op séances om contact op te nemen met Karel de Grote en Jacoba van Beieren. Ze riepen zelfs de oude Liebknecht op, lieten ook hem geen ogenblik met rust. Er was geen hoop meer op herstel van de strijdvaardige arbeidsbeweging. Er was een laatste stuiptrekking, een toenemend opsmukken van vlaggen en vaandels bij het smachten naar een mystieke oplossing voor de beproefden op aarde. Kluivend op z'n pijpje drop kwam Ferdinand binnenstormen: ‘Oom Funkel! Oom Funkel!’ ‘Niet storen, jongen! Oom Funkel is ziek voor onbepaalde tijd.... Daar is je moeder bij tante Bertha!’ voorkwam Heinrich verdere toenadering, wees naar de deur van het achterzaaltje en hervatte het bespiegelen.
Willem van Iependaal, Vaste koers
105 Ja, de arbeiders gaven zich meer en meer over aan de romantische verbeelding ener niet bestaande wereld, omdat ze niet in staat waren door moed en onwrikbare solidariteit hun ware heil te verwezenlijken. Hun denkkracht richtte zich niet langer op de klassenstrijd. Het leven op aarde was en bleef een tegenvaller, derhalve gingen zij zich vermeien in buitenissigheden en zochten het verkeer met schimmen, een liefhebberij die de fantasie boeide, het leed deed vergeten, maar zou eindigen in een algemene verbijstering en een volmaakte onverschilligheid voor de mogelijkheden èn op aarde èn in de hemel.... Lachend kwamen Hilda en juffrouw Funkel uit het zaaltje, stoeiend met Ferdinand, die aan het getroetel ontsnapte en naar buiten wipte, vergat oom Funkel gedag te zeggen. Hilda verontschuldigde de onbeleefdheid en het weghalen van de knaap, die met z'n moeder mee mocht naar een zanguitvoering van De Stem des Volks. ‘De Stem des Volks? O! Naar de liedjes luisteren....’, mokte Heinrich, houvast zoekend aan de bierpomp. ‘Ondermeer’, smonselde Hilda. ‘Zang, muziek, bloemen en vaandels....’ ‘Kolossaal!!’ ‘Du, Heinrich!’ gispte Bertha de hatelijke geestdrift van haar echtgenoot, die de tapkast verliet om de koffiekom en bierglazen te ruimen. ‘Liedjes en vlagvertoon. En daar gaan jij en Jan heen.’ ‘Ja, straks, met z'n kinderen en z'n vrouw, die meezingt.’ ‘De hoogste aria!’ ‘Nee, alt, Funkel!’ temperde Hilda, stond bij de deur en groette: ‘Tot ziens dan maar weer, hè?’ ‘Tot ziens!’ gaf Heinrich bot terug, nam de poetslap van de toonbank en informeerde met sarcastische ondertoon: ‘Hoe gaat het met Pietertje? Met Pieter Jelles?’ ‘Met Troelstra gaat het uitstekend!’ pareerde Hilda. ‘Zolang die z'n krachten kan geven in het belang van de werkende klasse en ons ideaal is de gezondheid van de arbeidersbeweging verzekerd, het zingen een wedergeboorte van de ouders en een zegen voor de kinderen!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
107
Hoofdstuk VII Zacht fluitend had het onweer zich destijds aangekondigd en zacht fluitend had het ook weer afscheid genomen van het geteisterde woud, het gezonken scheepje en de uitgeputte drenkelingen, die zich hadden weten te redden over bomen en rotsblokken, allen behalve Dinna. Naar hem was nog een poosje gezocht langs de beide oevers van de rivier, waar de krokodillen loom en grijnzend te water waren gegleden. In de nederzetting van een zwervende negerstam had Lovendaal weken gewacht op het wederaanvullen van de benodigdheden en dan de reis voortgezet naar het doel van de onderneming in het hart van de rimboe, waar hij nu z'n derde Congojaar inging, afgemat, beu en eenzaam tussen de inboorlingen, die een palaber hielden. Het ganse negerdorp was uitgelopen, zat in een halve cirkel om hem heen: de zwarte, schier naakte mannen met hun vrouwen, die om het middel bontgekleurde doeken droegen. Sommige vrouwen in de schilderachtige groep zoogden hun kinderen of hielden ze, wiegend in de heupen, zoet. Het hoofd van de stam en de nog potsierlijker uitgedoste tovenaar, wiens woord wet was, onderhandelde met Sakky en diens meester over het leveren van een boot en het uitlenen van een aantal roeiers om het gezelschap stroomafwaarts te vervoeren tot de eerste houtpost. Sakky sprak boekdelen met ogen en armen, poogde het opperhoofd duidelijk te maken, dat z'n meester dra zou worden afgelost door een andere blanke, die veel zout en kralen meebracht en rijk ging betalen voor het afstaan van de piroges en het uitlenen van de pagajeurs. De hoge gebieder maakte bezwaren, loog verbijsterend. Hij ontkende in het bezit te zijn van een vaartuig, ofschoon er drie brede kano's bijkans voor z'n voeten aan de over lagen! Lovendaal wees op de kano's maar Zijne Majesteit verkneep geen wimper, keek over de boten en de woede van Sakky heen, werd pas soepeler toen deze dreigde, dat z'n blanke meester zich dan in het gebied van Zijne Majesteit zou vestigen om te wachten op de
Willem van Iependaal, Vaste koers
108 vele vergramde broeders van over de zee! De vorst trok peinsvoren, besloot, in overleg met de tovenaar, het palaberen met z'n onderzaten te hervatten. Lovendaal ging accoord, liet intussen op de grootste kano een afdakje bouwen van bananenblaren en hielp bij het overbrengen van voedsel en instrumenten. Hij beloonde de trouw en ijver van de grijnzende Sakky, benoemde hem tot schout bij nacht en amuseerde zich om de dankbaarheid van de bevorderde, die de hoge waardigheid wel niet kon uitspreken, maar begreep dat het een daverende eer was en zich uitsloofde met meer ambitie dan de hitte veroorloofde. Hij schreeuwde z'n bevelen, duldde geen slabakken, joeg z'n mannen onbarmhartig op en kwam telkens naar z'n meester om met twee vingers te salueren: ‘All right, sir!’ Het palaberen had onderwijl een gunstig verloop: de blanke kon beschikken over de grootste boot en de roeiers. Lovendaal bedong een tweede kano voor z'n getrouwen en ging, na een plechtig overreiken van wat kapot gereedschap, scheep, in de hoop z'n vervanger op de houtpost aan te treffen en zo spoedig mogelijk verder te reizen naar Kinshassa, van Kinshassa naar de kust en vandaar naar het vaderland, naar Hilda, Ferdinand en Pietertje, het kind dat na z'n vertrek uit Holland geboren was, z'n ganse ziel bezat en z'n heimwee ondragelijk maakte. De taak in het moordend klimaat was volbracht en had resultaat opgeleverd. Althans voor de opdrachtgevers in Amsterdam, die, als zij toch nog op- of aanmerkingen hadden, zelf maar eens moesten oversteken om kennis te maken met de geneugten van het oerwoud. Hij, Jan, had ruim twee jaren in het binnenland doorgebracht, geen lood vlees meer aan z'n lijf en meer kina geslikt dan z'n gestel verdragen kon. Het was welletjes geweest! De firma maakte kans op grote winst en werkmeester Lovendaal stond op punt van de graat te vallen. Hij had z'n bekomst van de Congo, van tornado's, reptielen, malaria, muskieten en tsetsvliegen, die veel voorkwamen in het gebied dat hij had doorkruist. Wie er door werd gestoken was een verloren man, vermagerde tot een geraamte en viel dan in slaap om nooit
Willem van Iependaal, Vaste koers
109 meer wakker te worden. Nooit weer! De Congo kon de kranige mijnheer Lovendaal gestolen worden, al raakte hij niet uitgekeken op de altijd weer verrassende schoonheid rondom.... Hier en daar week het woud een wijle om een doorkijk te laten op het onpeilbare van een boomloze vlakte en even later stond het weer als een ondoordringbare palissade van stammen en bladergroen tot aan de uiterste rand van de oevers, mijlen ver en urenlang. Bij dag klonken vaag de kreten van prooi en roofdier, maar in de nacht brulden honger en angst soms onheilspellend dichtbij. In de rivier, die naar de uitspraak van de roeiers Arhoemie heetten, maar op de kaart als Aruwimi stond aangegeven, wemelde het van smalle zandbanken, divans voor de luierende krokodillen, die bij het passeren van het magere vlootje traag de ogen openden, even de kaken sperden of teruggleden in het water, geruisloos, als een boomstam die voorzichtig van stapel liep. Soms, wanneer de kano's dicht langs de oever schoven, waren de afhangende slangen te onderscheiden van de takken en lianen, deden rillerig en staken de gespleten tongen uit. Op de heenreis had Lovendaal een aantal reuzenslangen geschoten. Met een schot in de kop waren ze op slag gedood en slap, schier zonder geluid in het water gezakt. De negers hadden als één man schuit en schipper in den steek gelaten om joelend naar de buit te duiken op gevaar af door de krokodillen gepakt te worden en de slang reeds in de rivier aan stukken gesneden om er als uitzinnigen van te gulzen. Hun meester had griezelend toegekeken, voor zichzelf een ander menu laten bereiden en verbaasd gestaan over het gedrag der zwartjes, die, na het verzwelgen van het serpent, hun plaats weer hadden ingenomen, nat en hurkend, met een melancholische uitdrukking in de starende ogen, waarin geen blijk van opwinding om het avontuur meer lichtte. Hij had aan de vraatzucht van de negers moeten wennen, het schieten van slangen en andere lekkernijen bij uitzondering beoefend, ten einde het stagneren van de arbeid of oponthoud bij het trekken door het oerwoud te voorkomen. Dikwijls hadden groepen apen hoog in de bomen
Willem van Iependaal, Vaste koers
110 z'n werken gadeslagen, zich, krijtend en gesticulerend, aangesteld als aandeelhouders die niet tevreden waren over de gang van zaken. Ze hadden zich door een geweerschot wel laten verjagen, maar bleken onraakbaar; het was nimmer gelukt een spektakelmaker te treffen. Ook onder de krokodillen waren geen slachtoffers gevallen, hun bepantsering bleek opgewassen tegen de jachtcapaciteiten van de blanken. Ze waren om de knal ondergedoken en stroomafwaarts bovengekomen met de glans van de zon op de tip van hun neus.... Lovendaal ging verzitten, zocht groter gemak onder de luifel van bananenblaren. Hij zou straks heel wat meer ervaringen dan centen thuisbrengen, zo bepeinsde hij. Met de extra beloning zou het zo'n vaart niet lopen, de onkosten waren vrij hoog geworden. De hoegrootheid van de uitkering en de datum van arriveren lagen nog in de toekomst maar Hilda en de jongens zouden kippenvel krijgen bij het verslag omtrent de belevenissen in de jungle. Ze zouden vreemd opkijken als zij hoorden, dat een mens in een tent of een loverhut zo veilig was als een hummeltje achter moeders rok, niets te duchten had van de wilde beesten, die deinsden zodra ze de neus stootten tegen het tentlinnen of een bananenblad, waarmee de inboorlingen hun hutjes afsloten. Het zou ongelooflijk klinken en de heldhaftigheid van papa te niet doen. Maar het zou een verblijdend nieuwtje zijn voor de bezorgde moeders, wier zonen het avontuur in de rimboe zochten. De roeiers stoorden z'n overpeinzingen, waarschuwden voor een gevaarlijke stroomversnelling, manoeuvreerden knielend, bezigden elke spier van hun lenige lichaam. Lovendaal lachte: blijk van vrees of weifel betekende verlies van gezag. Hij veranderde zelfs niet van houding in de dolle vaart naar omlaag, prees de roeiers, gaf order een landingplaats te zoeken en genoot van de sierlijke sprongen van een antiloop, die pijlsnel verdween aan de hoge zijde van de oever. Na het vrijkomen uit de ziedende stroom maakten de negers de lianen, waarmee zij de kano's hadden saamgebonden, los en trokken de vaartuigen tussen de rotsen
Willem van Iependaal, Vaste koers
111 door naar de wal. Sakky strekte de armen, wees de verschillende zonnestanden aan, gaf te kennen dat de zon al hoog stond en er dringend gerust moest worden. ‘Bloody hot, sir!’ ‘Yes!’ beaamde deze, liet de boten optrekken en ging schuil met z'n mannen, die reeds hadden ontdekt, dat zich een kamp in de buurt bevond. De negerstam bleek tamelijk groot, stond onder gezag van een intelligent opperhoofd, dat met z'n volk op doortrek was en aan de rand van de Aruwimi een open plek had laten hakken voor de kleine, tentlijke hutten van bamboe. Op aandringen van de roeiers besloot Lovendaal een rustdag in te lassen en deze door te brengen als gast van het opperhoofd. Tegen de nacht werden vuren aangelegd, overal muziek gemaakt op slagen tokkelinstrumenten en gezongen op een schorre, schreeuwerige toon. Drank van gegiste bananen werd rondgediend en vogelbout voorgeschoteld, tot vreugde van de roeiers, wier ingewanden niet waren ingesteld op voedsel in blik, dat zij onderweg met weerzin hadden genuttigd. De negers bleken onbevreesd voor de nachtelijke aanvallen van de wilde dieren, want, zo beweerden ze, er waren dieren die voor het vuur niet deinsden, maar voor de muziek op de vlucht sloegen en weer andere dieren, die de muziek waardeerden, maar om het vuur op een afstand bleven. Daarom was er vuur en concert en kon een ieder zich zonder angst in het kamp ophouden. Jan hield zich aan die verzekering, genoot van het feest, de toespraak, de muziek en de bananenwijn en kocht een aantal geroosterde vogels. Hij kwam aan de weet, dat zich een dagreis verder weer een nederzetting bevond en besloot in het prilst van de morgen op te breken. De afvaart droeg, als altijd, een plechtig karakter, de vloot werd nagestaard door de gehele stam en een stel krokodillen, waarvan er een plotseling toeschoot, het water fel in beroering bracht. Een gillend tumult brak los op de oever, waar de kano, onder bevel van Sakky, dwars op de stroom lag en schommelend water schepte. Uit het gebaren van de negers op de wal en in de belaagde boot hadden de roeiers reeds begrepen, dat er een ramp was ge-
Willem van Iependaal, Vaste koers
112 beurd. Ze rukten uit alle macht, kwamen te laat en waren to weerloos om hulp te kunnen bieden aan het slachtoffer, dat even een deel van z'n lichaam buiten boord had gestoken en was gegrepen door het monster.... Vol ontzetting staarde Lovendaal naar de luchtbellen die opstegen, zag in z'n verbeelden de afschuwelijke tragedie die zich onder water afspeelde. Ook hij, de blanke tovermeester, die zo vaak verbluffende wonderen had verricht, slangen in een tel had neergehaald, vuur had geslagen uit de zool van z'n schoen, stond machteloos, met het geweer in de knuisten en een jagende hartslag in de keel. Hij had de genadeloze wetten van de jungle ervaren: de sporen van de Congo waren gegroefd in huid en botten, maar wat hij nu beleefde, mee onderging, wekte de huiver en benam de adem. Het was hem niet mogelijk houding te bewaren, z'n ontroering meester te blijven, ter wille van z'n gezag. Hij zakte in verslagenheid neer op z'n plaats, bleef staren naar de noodlotsplek en gaf tenslotte door een aarzelend handgebaar te verstaan, dat de reis kon worden voortgezet. De rivier werd breder, de bodem moerassig, het water goor. Het lijze ruisen van de stroom versmolt met het lispelen van de blaren tot een weedommelijk klaaglied, dat niet wilde verstillen. Dichtbij confereerden de apen. Insecten zoemden, ketsten tegen de beschuttende bladerdekking, waaronder Lovendaal zich had uitgestrekt. Het opperhoofd had hem verteld, dat de tsetsvlieg slachtoffers had gemaakt in de omgeving, tot waakzaamheid gemaand en het pauseren in de middaghitte ontraden. Er moest doorgevaren worden in de moordende hitte, die lam en vakerig maakte.... Als in een schemer zag Lovendaal het manoeuvreren van de negers, sloot de ogen en dommelde in. Hij dreef ver en hoog in een onmetelijke wolk van gele vlinders, muskieten en slaapvliegen. De stoker van het tandradtreintje bezemde de locomotief schoon, vocht tegen de tsetsen, werd rifmager en viel snurkend neer op de rails. Een hyena huilde onder de poot van een olifant, die trompettend de morgen scheurde, in een val geraakte en door de inboorlingen werd verslonden. Sakky en de roeiers graaiden het vlees
Willem van Iependaal, Vaste koers
113 van de schonken, weigerden walgend de conserven in blik. Een legioen apen stoof door de kruinen van de woudreuzen, deinsden ontsteld bij het inslaan van de bliksem, maakten keert en raasden weer voort met een gekrijt dat door merg en been ging. De wind wakkerde aan tot een storm. Ver en breed stond de hemel in brand. Een gillende tornado wrong de kruinen van de bomen, slingerde ze door de ruimte. Een wolkbreuk stortte kletterend neer op het ijzeren dek van het kleine stoomschip, dat stuipende openscheurde en zonk. ‘Oeh!’ schokte Lovendaal op uit z'n visioenen, zat met grote ogen te staren naar het snelle verschuiven van bomen en watergewas rondom en zonk terug op de bagage, die als hoofdkussen dienst deed. Hij was weer terug op z'n verlaten post, schoot slangen voor opperhoofden en hofhouding, holde voort achter een koedoe, raakte buiten adem en kreeg een krankzinnig verlangen naar bananenwijn. Op een krat met olieblikken zat hij uit te hijgen naast de Pool, die niet wist wat hij wilde, terwijl de bomen links en rechts neerploften en de negers, tot aan de hals in het water, kruipende poogden te ontkomen. Afgerukte takken suisden rakelings over z'n hoofd, dat stak en zwol, door Sakky werd bestreken met jodium. Dinna klungelde levensgevaarlijk met het geweer, schoot mis en raakte zoek met de echo van de knal. Slagregens geeselden het tentzeil, dat aan flarden sloeg, wegfladderde als een ontzaglijke roofvogel. Het ganse woud begon te brullen. Milliarden muskieten zoemden, zoemden, werden vervangen door een heir van tsetsvliegen, die almaar rondvlogen om de vier kaarsen op een ruwhouten tafel. De ravijnen liepen vol met bruisend water, dat begon te koken en schuimkoppen op de golven droeg. De firma in Amsterdam had de Congo gekocht, vroeg de kranige werkmeester Lovendaal er gaten in te hakken en de brokken op te zenden naar Dakar of Matadie. Sterren straalden, stonden boven het tussenstation naar Kinshassa.... Neen, boven de duinen en in de stille slootjes tussen het weerbeeld van de wilgenpruiken. Hilda zat in een berm, trok met de punt van haar schoentje figuren in het wandelpad door de polder. Ferdi-
Willem van Iependaal, Vaste koers
114 nand rolde tekeningen uit en schreef verzen voor Heinrich Funkel, die ze versnipperde in de spoelbak van café Apollo. Kroeze slofte mee met een lange stoet van arbeiders, almaar arbeiders met de bungelende broodzakken op de rug. Ronde ruggen en gehavende jekkers. Op het station slenterden soldaten langs de sissende locomotieven met het D-treinmaterieel. Hilde lachte, zo breed en zo glunder als de Waterweg! Een krokodil schoot toe. De proestende kroeskop van een neger kwam boven water. Hij verzonk en liet niets na dan bloed en luchtbellen. Kroeze smeet een naaimachine uit het raam, zat op de bok van een wagen, wikkelde zich in het paardedek, had het koud, koud.... Lovendaal begon te klappertanden, dikke zweetdruppels braken uit onder de tropenhelm. Hij poogde huiverend de verkleumde voeten te strekken, weerde zich ijlend tegen de venijnige insecten, die z'n huid kerfden en z'n lichaam deden zwellen. Hij werd door een panter belaagd, schokte weer op, kwam terug tot de werkelijkheid. Hij greep zich vast aan de boorden van het vaartuig. Hij wilde niet ziek zijn. Hij mocht geen koorts hebben! Nog een paar dagreizen en Kinshassa was bereikt. De kust!.... De zee! Volhouden! Vier, vijf dagreizen van de houtpost waar hij z'n vervanger ontmoeten zou. De man die hem kwam verlossen. Volhouden en niets laten blijken aan de negers, die.... Weer sperde de panter de muil, poogde hem weg te slepen, al dieper en dieper in de wildernis, waar de inboorlingen een onderkomst bouwden en de torren en spinnen door z'n bed, z'n haar en z'n godverlatenheid kropen! Stilte, hitte, de eeuwige melancholische ogen van de zwarte helpers en het gekmakend verlangen naar het gelaat van een blanke!! ‘Hilda!’ Ze boog zich over hem heen, beurde z'n hoofd op, gaf hem heerlijke koele thee en bananenwijn te drinken. Meer en nog meer! De dorst nam af, de pijn in z'n borst minderde. Het martelend brandgevoel in z'n keel verdween. Hilda kuste z'n mond, kuste alle zelfbeschuldigingen weg. Hij had niet van huis mogen gaan. Hij had in Holland
Willem van Iependaal, Vaste koers
115 moeten blijven om haar en Pieter, om z'n taak onder de verslagenen, na de grote staking. Hilda benam hem kussend het woord, keek hem diep in de ogen, gaf hem lieve namen of ze tegen de kinderen sprak. Ze fluisterde bemoedigend, streelde z'n wangen, z'n haar en voorhoofd.... En weer daagde besef, werd de hoofdpijn tergend, kwam de kou, het klappertanden en het smarten van de voeten. Jan woelde, wentelde om en om onder het loverdak, was z'n angst niet meer meester. Hij zag klaar de ernst van z'n toestand: de koorts liet zich niet meer door kina verdrijven, zou hem slopen voor het bereiken van de kust. De heren in Amsterdam zouden een kras halen door de naam van de vent, die eerst z'n gereedschap en voorraad verspeelde en toen z'n leven. De muskieten begonnen weer rond de kaarsen te dansen, vielen bij duizenden neer op het tafelvlak. De vlammen verschroeiden alles: de Belg, de Britse houtkoper, de Pool en de Fransman, wiens Engels nog dwazer was dan het admiraalschap van Sakky. Die vervloekte fluittoon maakte grienerig.... Hilda sprak woorden van troost en vermaan.... Ja, hij moest landen, Sakky uitzenden, niet aan sterven denken. Hij was nou weer kalm, ijzig kalm. Meer kina innemen en doorvaren tot de houtpost. Volhouden! Een dokter en de vervanger.... ‘Doorvaren!’ Kinderlijk verheugd kwamen de negers twee dagen later aan hun zieke meester melden, dat er een kano met pagajeurs en een blanke stroomopwaarts kwam. Lovendaal poogde zich op te richten, luisterde gespannen naar het naderend gezang van de roeiers, zat sidderend op z'n knieën en staarde door het lover van z'n hut naar de rivier, waar de kano overstak en de oever hield. De blanke stond op de boeg van het vaartuig, zag het wenken van de negers, hief de hand en landde even later te midden van de joelende zwartjes, die nieuwsgierig meeliepen, zich dol amuseerden om de begroetingswijze van de blanken en het grimassend nadeden. Ze drukten elkander de hand, klopten elkander eveneens op de schouder en schudden hun kroes-
Willem van Iependaal, Vaste koers
116 koppen of ook zij hun diagnose stelden. Ze konden niet weten, dat hun meester niet alleen ziek was van de koorts, maar ook van het bijkans drie jaren opkijken naar hun tronies, die heimwee wekten, de ontmoeting met de plaatsvervanger deed stijgen tot een toppunt van blijdschap, die wonderen verrichtte. Lovendaal vergat koorts en pijnen, werd beweeglijk en spraakzaam, kon het bed niet meer houden en wel juichen, omdat de andere een landgenoot was en antwoord kon geven op duizend vragen. Leo Markestein bleek een Geldersman te zijn, woonde in Den Haag, maar was in wezen een wereldburger, zeer onderlegd en van een verarmde familie. Ook voor hem was de Congo een laatste antwoord op alle tegenslagen. Ook hem hadden de omstandigheden tot de aftocht gedwongen. Hij had vrouw en dochtertje achtergelaten, toonde de portretten met een vertedering die stil maakte. Hij liet zich inlichten omtrent de taak die wachtte, schouwde met een zuinige trek om de mond naar de hoogrode gelaatskleur van z'n collega, die van geen ziek zijn horen wilde, z'n klappertanden ontkende en almaar vragen stelde, spontane verheugenis uitte om de liberale opvatting van Markestein en diens thuis zijn op alle gebieden. Er was in het vaderland heel wat veranderd in de verstreken drie, vier jaren. Ja, het aanschaffen van boeken en een abonnement op een krant baarden nog altijd kopzorg aan de luidjes met smalle beurs, maar ook daarin kwam geleidelijk verbetering. Naar het invoeren van een maximum-arbeidsdag voor volwassenen, het afschaffen van de nachtarbeid der bakkers, ziekteverzekering en pensioenverzekering werd met ernst gestreefd en niet alleen van de zijde der arbeiders, die meer en meer gingen inzien, dat een algehele ommekeer op korte termijn een fictie was. Het gladde manoeuvreren van de tacticus Troelstra wekte nog wel felle critiek bij de aanhangers van Nieuwenhuis, de evangelist der directe actie, maar de politieke en geestelijke ontluiking van hen die deel uitmaakten van de arbeidersklasse, beloofde heel wat beter resultaat dan het gebaar van de anarchistische zwaardvegers. Men begon in arbeiderskringen te beseffen, dat elk uur afgenomen van
Willem van Iependaal, Vaste koers
117 hun werkdag een aanwinst was voor de duur en de inhoud van het leven. In de arbeidersbeweging groeide het fiere besef, dat de werkman meer was dan een ploetermachine ten bate van de meester, dat juist hij, door het nut en de waarde van zijn arbeid, een volwaardige, eerste rangs staatsburger was, bereid orde en gezag te schragen op blijk van erkenning en gelijkheid voor de wet. Deze geestelijke omwenteling bepaalde de scheiding tussen het voorheen en thans, een kloof die velen uit de romantische dagen van het geweld nog niet wisten te overbruggen. De uitslag van de verkiezingen, de toenemende drang naar algemeen stemrecht en de val van Kuyper bewezen de kentering en lieten weinig twijfel aan de grote mogelijkheden voor de sociaaldemocraten en de moderne vakbeweging. Hij, Markestein, was geen socialist, maar ook geen struisvogel. Hij voorzag een toenemende machtsontplooiing van de arbeidersbeweging, onderkende in het stichten van het N.V.V. een mijlpaal op de weg naar de ontvoogding van de werkende klasse. Hij hoopte bij z'n terugkomst in het geboorteland veel veranderd te vinden en de grote opruiming der sociale misstanden mee te maken. De wat tengere Markestein, met de donkere oogopslag, de muzikale Gelderse tongval en de fijne, nerveuze handen, waar Lovendaal telkens naar kijken moest, begon te spreken over de ontstellende verwoesting die door de tering onder de arbeiderskinderen werd aangericht. Het mocht waarlijk nog een wonder heten, dat er geen andere, minder sluipende ziekten, uitbraken in de lichtloze, overbevolkte krotten en werkplaatsen. Er waren wel plannen gemaakt en eisen gesteld, ten einde het onhoudbare van de toestand te verbeteren, maar het catastrofale verloop van de staking in negentien-drie had z'n weerslag gevonden in het verzaken van alle sociale maatregelen. Men meende, dat men de arbeiders voorgoed de ruggegraat had gebroken, op z'n koest blijven en serviel zijn gerekend mocht worden, Bij het neerslaan van het verzet in April 1903 waren niet alleen de bankiers, maar ook de doodbidders gebaat. Nog wel! Bijna alles wat het welzijn van het volk had kunnen bevorderen was blijven steken. In de plaats van een betere
Willem van Iependaal, Vaste koers
118 behuizing kwam de botte lach van hen die plomp de rode ambities tegen de vlakte hadden gejaagd. Men had, zoals Lovendaal als ontslagen spoorman het beste weten kon, de kreet om sociale verbeteringen beantwoord met wurgwetten en het oproepen van de kanonniers; men had de couponknippers de winst, de hemel de eer en de tering de tering gelaten. De Bond van Orde, opgericht om de wanorde te bestendigen, verkondigde nog altijd, dat de armen en de rijken hun plicht hadden te vervullen, maar dat de zorgen en plichten van de rijken veel zwaarder en moeilijker waren dan van de eenvoudige werkman. ‘Die de zon niet in en de ratten niet uit z'n woning kan krijgen!’ completeerde Markestein, schouwde naar het fonkelen van de koorts in de ogen van de nieuwshongerige en weigerde alle verdere conversatie. Hij hielp de zieke op z'n leger, raadpleegde Sakky, hoe en waar de hulp van een dokter in te roepen en bedwong het rijzen en opspringen van Lovendaal, die gillend de nacht inging. De wankelende kaarsvlam, waarin de insecten knetterend verschroeiden, wierp grillige schaduwen op het magere, inmoede gelaat, en de spichte, rusteloos graaiende handen van de lijder, die namen noemde, almaar om water vroeg, tegen de morgen wat kalmer werd en mompelend insliep, urenlang. Eerst in de namiddag kwam hij weer bij kennis, voelde zich stukken beter, toonde belangstelling voor alles en allen die hem omringden, besprak met Sakky de werkzaamheden onder de nieuwe meester en met deze de scheepvaartverbindingen en het heerlijk vooruitzicht van een wederzien van vrouw en kinderen. Hij beloofde zich stipt te zullen houden aan de voorschriften van Markestein, erkende diens gezag en beste bedoelingen. Hij zou alle haast bedwingen, z'n razend verlangen om af te reizen de kop indrukken en wachten tot de dokter fiat had gegeven. Weer terug in Holland zou hij zo spoedig mogelijk naar Den Haag gaan om vrouw en kind van Markestein de groeten over te brengen en mede te delen, dat die gezond en wel in de Congo was aangekomen en liet weten, dat de zijnen thuis zich niet ongerust behoefden te maken, noch om de wilde beesten noch om het hete klimaat. Jaja, hij
Willem van Iependaal, Vaste koers
119 wist het nu wel, hij kende de boodschap: paps had een sterk gestel en de omstandigheden waren veel gunstiger dan gezegd of vermoed werd! Allen kwamen na het verstrijken van de termijn terug, wel vermagerd, maar met ongeschokte levenslust, volle buidel en een zee van ervaringen. De koortsen waren wel fel, maar kortstondig, maakten weinig of geen slachtoffers en de tetsvlieg was een fantasie, een nachtmerrie van de bijgelovige negers. Het kwam in orde: moeder Markestein zou zonder vrees de Congojaren van haar man tegemoet kunnen zien.... Lovendaal bedwong z'n verlangen om direct scheep te gaan, vond steun bij de kranten en boeken van Markestein en in de aanmaning van de koorts, die telkens weer oplaaide en eerst afnam tegen de morgen, de verstillende morgen, waarin Lovendaal woordloos genoot van het gezelschap van de blanke, de moedertaal beluisterde en onderging als een streling. De derde dag na de komst van Markestein begon deze te klagen over de verschroeiende hitte, vroeg zich af, hoe de andere het drie jaren had kunnen uithouden, nam aan dat je in de Congo moest wennen en bleef de vierde morgen onder z'n klamboe. Koorts purperde z'n kaken, joeg de polsslag angstwekkend op, tintelde onheilspellend in de donkere, weggezonken ogen. Lovendaal diende kinine toe, poogde tevergeefs de aanval te stuiten, streed met eigen teistering, ging wankel door de nacht en wrong kina en weeral kina in de krampende mond van de ijlende, die gillend en reutelend van zich afsloeg, niet reageerde op het medicijn. Markestein weigerde alle voedsel, vervloekte de landgenoot als z'n moordenaar, tuimelde ketterend in het grondeloze, staarde twee dagen later verstard naar de dokter, die door een ijlbode was gewaarschuwd, uit een kamp van rubbertappers in draf naar de rivier was gedragen om per snelste kano de houtpost te bereiken en het leven te redden van werkmeester Lovendaal, die aan de oever had gestaan om de dokter te be groeten en hem voor te gaan naar de andere patiënt, de pasgearriveerde Markestein, de vervanger.... op de lijdenssponde en in het graf!
Willem van Iependaal, Vaste koers
121
Hoofdstuk VIII Met gelijkmatige stap kruiste Betsy het drukke verkeer op het Hofplein, nam haar draai voorbij de tramhalte en vervolgde knikkend het rechttoe, rechtaan. Ze kende het rayon, het tempo van het bestelbedrijf en de goedmoedigheid van de baas, die zelden de zweep gebruikte en er dan nog eerder mee streelde dan sloeg. Zijn tikken kwamen niet aan, vielen meestal op het tuig en naast haar schonken, waren meer bedoeld als een liefkozing, als een zoeken naar contact, dan als een bestraffing. Maar de baas zat nou te diep in de kraag van z'n jekker en de kleppen van z'n pet om volle aandacht te schenken en spraakzamer te zijn, uitte z'n waardering door het even lichten van de leidsels of het klakken met de tong. Dat seintje was genoeg om gehoord en gehoorzaamd te worden. Het gaf de zekerheid, dat er aan haar, Betsy, gedacht werd, dat zij in het oog van de baas meer was dan een vale merrie, die voor een bierwagen liep en er maar voor had te zorgen, dat zij, evenals alle slepersknollen, het transport gaande hield en haar poten niet brak. Ze was in tel, had het met deze baas wel bijzonder getroffen en door hem al maanden en maanden van ongekend paardengeluk beleefd. Met zo'n baas kon ze oud worden. Jaja, knikte Betsy, zag dat zij op de Hofdijk was en trok de wagen op de tramrails om de schokkerende weerstand van de keien te ontgaan. De baas liet bijwijlen wel merken dat hij heer en meester bleef, maar met een tact die je niet verwachtte bij zo'n bonkige kerel met z'n ruige stoppelsnor en doorgroefde kop. Sinds hij op de bok zat was het gedaan met ranselen en vloeken, al viel er nog wel eens een woordje dat niet aan een gebed was ontleend. De baas was ten slotte ook maar een mens en er waren soms situaties om dol van te worden. Kronkelstraatjes, aflopende kaden en bruggen met een kattenrug. Er waren hoogten waarbij je eerst in draf moest komen en dan op zij moest springen, met je kop in een kerkportaal en allebei je achterpoten in een matrozen-
Willem van Iependaal, Vaste koers
122 kroeg. In zo'n krankzinnige situatie bleef het meestal niet bij streelwoordjes, raakte ook de baas over z'n zenuwen heen in een snertstad, waar je rechts moest houden in stegen waar de rechterkant tegen de linker aanleunde! Bruggen, die ineens begonnen mee te klimmen als je halverwege stond. En als het dan misging, het alleen nog mogelijk bleek je draai te nemen door een spiegelruit, dan stond de buurt overeind en in minimum van tijd een diender op een potloodje te pruimen. En die begon dan met vragenstellen, terwijl de baas alleen maar oog had voor de blessuren van z'n beest, het puin met z'n schoenklompen wegschopte en de strengen doorsneed, omdat de wagenboom zo smartelijk drukte in de lende van zijn Betsy, die hij ophielp en in de nek klopte om haar te kalmeren. Zo'n baas was een lot uit de loterij!! En niet alleen omdat hij niet beulde en de haverzak voorbond voor hij zelf aan eten dacht, maar nog het meest omdat hij zo fijn aanvoelde, dat een trouw paard behoefte had aan lof, meeleven en innigheid bij ongelukken. Niet dat klontje suiker, al viel ook dat niet te versmaden, maar dat weten wanneer z'n Betsy dorst kreeg of naar een blasie verlangde. En dan dat trots zijn op gekamde manen en ingevette voetjes! Het besef van recht, die ongelooflijke kijk op verhoudingen, als z'n beest weigerde meer te trekken dan haar gestel verdragen kon! Dan deed de baas wel of zo'n weigering hem erg griefde en ongelegen kwam en poogde - met het oog op de omstanders - haar tot doodzwoegen te bewegen, maar achteraf, vertrouwelijk onder vier ogen, zei hij: ‘Menig man kan nog wat van jou leren, Betsy!’ Jaja, weer knikte zij wijs, twijfelde geen moment waar de reis heenging en sloeg rechts af naar het Noordplein, waar de groentemarkt werd gehouden. Daar zou de baas haar het bit wel weer uit de bek nemen en op een brok peen of een hap boerenkool tracteren. Neen, hij was waarlijk de kwaadste niet, al kon hij fel foeteren op toestanden die hij bééstachtig noemde, ofschoon ze in werkelijkheid ménsachtig waren. Want welk dier verdroeg meer dan het hebben kon?! Welk paard trapte niet van zich af als het
Willem van Iependaal, Vaste koers
123 getergd werd? De meest doodgewone knol stelde nog z'n eisen, weigerde genoegen te nemen met een dieet van louter strohaksel, goor drinken en een stal zo lek en beroerd als de arbeiderswoning op de hofjes, waar je je achterste niet keren kon. Welk paard liet zich door dreigementen of loze praatjes van streek brengen of lijmen als de hol te steil en de baan te glad was? Dan ging de vertoning niet door, dan hielpen zweepslag noch soebatten en was het eind van het liedje, dat de staking gewonnen werd en de knol die z'n poot stijf hield als triomfator de stal binnenstapte! ‘Hihihihihi!’ grinnikte Betsy, keek kopschuddend naar de piepjonge menskinderen, die, in de poort van een timmerfabriek, hijgend naar adem aan een overbelaste wagen martelden. De kinderen voor die krakende kar, plat op 'r veren! Waar was de merrie die haar veulen de wei niet gunde?! Zij, Betsy, had indertijd het damhek vernield, aan brandhout geslagen, om haar jong meer voer en ruimte te geven! En de baas had er om gelachen, op z'n dijen staan bonken van de lol! Hij had het trots zijn op z'n beest niet onder stoelen en banken gestoken, het geval overal rondverteld, zijn Betsy bij de andere vrachtrijders gepresenteerd als een moeder die haar tijd vooruit was, ruimte voor haar kroost eiste. ‘Weet je’, had de baas tegen z'n collega's gezegd, ‘er komt een dag dat ook de mensmoeders de damhekken zullen kraken, ter wille van hun kinderen!’ ‘Ho, Betsy!’ kwam van de bok, waar Kroeze het dek van zich afgooide, het over de rug van z'n beest schikte en vertelde, dat het koud, vervloekt koud was. Betsy bevestigde het, keek langs haar oogkleppen naar de groenten op de markt en kauwde, een tikje te uitdrukkelijk, op het bit. ‘Dalijk!’ beloofde de baas, tilde een vijftigje van de bierwagen, rolde het naar het kelderluik in het portaal van de kroeg, tikte waarschuwend tegen de ruit en ging de markt op om peen in te slaan. Betsy volgde de handelingen, stond met een voorpoot
Willem van Iependaal, Vaste koers
124 de onkosten op te tellen, liet zich het bit uitnemen, deed zoenerig, maar nam genoegen met het kriewelen van haar neus en de toegeduwde versnapering. De bestelling was afgeleverd, het kelderluik weer gesloten en het matje op z'n plaats gelegd door Kroeze, die blazend en slurpend voor de toonbank z'n handen warmde aan een kom koffie, nog even met de kastelein bleef praten en dan naar buiten kwam, op de stoep van het café bankpapier in z'n portefeuille wurmde en het dek afnam. ‘Hort, Betsy!’ Kroeze dook weer schurkend in de kraag van z'n jekker, wikkelde z'n benen in de deken en vond dat het in Zuid-Frankrijk of aan de boorden van de Nijl gezelliger was. En toch mocht hij zich nog gelukkig prijzen met z'n hoge functie, door bloot geluk verkregen en als een ongedroomde uitkomst aanvaard. Hij was, na een eindeloos tobben en kopstoten, door de aanstelling bij de brouwerij uit de knoei geraakt, in staat de bedlegerige Jannie een beetje te verzorgen. Een beetje, want hij maakte dagen van achttien en meer uren, mocht niet rekenen op een uitkering bij ziekte of ongeval en kon geen aanspraak maken op een stuiver pensioen. Geen recht, geen regel, geen toonbaar loon en een levensavond in het armhuis. En toch was zijn betrekking nog een witte raaf in een land waar duizenden arbeiders werkloos waren en zonder meer aan hun lot werden overgelaten, maar moesten zien hoe en waar op tijd te sterven. Die toestand zou niet veranderen zolang de werk man niet inzag, dat eendracht macht was en de massa te sloom bleef om in het geweer te komen tegen een maatschappelijk stelsel dat aan de verschoppelingen niets te bieden had dan kommer en ontaarding. Die lauwheid, dat gebrek aan inzicht bij de tallozen en de nood waarin zij verkeerden, dwongen tot voorzichtigheid, op het kleindoen af, bij de minderheid die wel spreken en ageren wilde, maar in doen en durven werden geremd door de angst voor broodverlies. Hij, Freek, kon al evenmin bondig voor z'n mening uitkomen: Jannie was ziek, doodziek, hield het leven op de rust van lijf en geest, die haar de laatste maanden gelaten werden. Hij voelde zich, zelfs tegenover de
Willem van Iependaal, Vaste koers
125 betrouwbare makkers, belemmerd, had achteraf dagen spijt van z'n uitvallen tegen een plundersysteem, dat door allen werd vervloekt en door weinigen werd aangetast.... ‘Hort, Betsy!’ Weinigen? Neen, zo was het nou toch ook weer niet. Er begon hier en daar toch wel wat schot in de organisaties te komen. Op de uitdaging van Kuyper was ten slotte groei gevolgd, een innerlijk rijpen en wassen van het aantal kloekmoedigen in de politiek en de vakbeweging. Zo gezien kwam de zaak van de arbeiders er langzamerhand beter voor te staan. Het anarchisme had ook in de vakbeweging z'n grote dagen achter de rug en schrompelde weg om plaats te maken voor een nuchter inzicht en gezonder tactiek. Menige oude makker had z'n haren laten knippen en z'n sandalen uitgeschopt om in steviger schoeisel mee op te marcheren in de gelederen der modernen en parlementers. Hij, Kroeze, kon het weten. Ook hij had lang gespot met generaal Henri Polak en diens staf aan de Franselaan. Hij was het tot voor kort nog min of meer eens geweest met Heinrich Funkel, de vroeger zo gevierde voorvechter. Maar Heinrich was op z'n retour en de Diamantbewerkersbond welhaast een voorbeeld voor geheel Europa. Henri en zijn mannetjes smoesden niet alleen, maar ze flikten het 'm ook! Daar was geen ontkennen meer aan. Polak, Oudegeest, Jan van den Tempel, Jan van Zutphen, Nico van Hinte en hoe ze verder heten mochten, waren trouw in de weer voor de goede zaak en op alle gebieden. Jan van Zutphen had met het Koperen-Stelenfonds het bestrijden van de tuberculose op z'n repertoire gezet. En hoe? Die kwam zelf ook uit een gezin, waar de gevreesde ziekte het lichaam sloopte en het huiselijk geluk aanvrat. Hij kende het leed van alle Jannies en alle Freken in het land.... ‘Hort, Betsy!’ Hij verdiende dank en bewondering.... ‘Jawel, maar dat zelf wegkruipen achter de kraag van me jas....’ Neen, dat mijmerend broeien op de moed en daadkracht van anderen, dat was niet groot en zette geen zoden aan
Willem van Iependaal, Vaste koers
126 de dijk. Dat voorzichtig rondkijken en dan nog zwijgen als er gesproken moest worden, was niet in de haak, ook al had hij, Freek, zich in negentien-drie gegeven. Hij had zich met hart en ziel ingezet en een beroerd nummer getrokken, hij en zo velen. Nederlagen moesten genomen worden. Jan Lovendaal had toen ook op de keien gestaan en was denkelijk niet minder dikwijls met een halve boterham en zonder huur de week ingegaan, niet voor z'n lol naar de Congo getrokken. Maar bij alle narigheid had het lot hem ten minste een gezonde vrouw geschonken, een vrouw die meeleefde, hem nog aanvuurde om te volharden in de strijd. Hilda was de geknipte echtgenote voor een kerel die zich had voorgenomen de wereld in z'n knuisten te nemen en naar de zonkant te draaien. Met zo'n steun in je ribben was smoelhouden en maar slikken welhaast onmogelijk. In zo'n huwelijk hoefde je niet te hunkeren naar een woord ter aanmoediging en met een snik in je ziel rond te lopen om het gebrek aan geestdrift van een zieke stakker, die al blij was als ze een dag zonder ademnood, pijn en bekommering beleefde. Je had in zo'n huwelijk als van Jan nooit het gevoel of de wereld op je hersens viel. Lovendaal hoefde geen rekening te houden met de verlangens van een moede, uitgeteerde vrouw, die van het leven niets meer vroeg dan een beetje rust en zekerheid, de zekerheid van brood en huur. Wat wist Hilda van vestenmaken en omvallen op een kleermakersschavot?! Op vergaderingen spreken en er verzen opzeggen was toch nog heel wat anders dan achter een trapmachine in volle vaart naar het lijkenhuisje! Lovendaal had bij z'n thuiskomst alles gevonden wat een kerel van zijn slag gelukkig kon maken: z'n sterke, liefhebbende Hilda en een stel jongens om er te pronk mee te lopen. Hij vond belangstelling en begrip, kon niet vermoeden dat er mensen bestonden, die al dankbaar waren voor de bevattelijkheid en de trappelende geestdrift van hun paard.... ‘Hè, Betsy?!’ Jan Lovendaal hoefde niet te zwijgen uit vrees voor wie of wat dan ook. Die voerde al weer de pen en roerde z'n tong! Hij bracht op zijn terrein de poppen aan het dansen,
Willem van Iependaal, Vaste koers
127 had geweigerd op de gestelde voorwaarden bij de spoorwegen terug te komen. Hoe die het straks, als de Congoduiten op waren, redden moest met de afgrond in de broodtrommel, bleef een raadsel. Z'n kansen stonden niet brillant met de schrikbarende werkloosheid in binnen- en buitenland, ze stonden haast zo wankel als het recht van iedere Nederlander om voor z'n overtuiging uit te komen en er naar te leven. Dat recht was wel door de Grondwet gewaarborgd, maar je moest het niet in je hoofd halen je er op te beroepen. Dat was weer eens gebleken bij de kiesrechtdemonstratie in Den Haag, waar de jongens van de Matrozenbond ook present waren geweest. ‘Matrozenbond’ verwoordde Kroeze, nam een draadje tabak en veegde de kruimels van z'n stoppelsnor. De jongens van de vloot op het stemrecht-appèl! Er was zo het een en ander aan het rommelen, al kraakte het nog niet. Georganiseerde marinemensen, die bij hun gort en snert nou ook nog stemrecht wilden hebben. Het hield niet op met de veeleisendheid van de mindere man! Korter arbeidsduur, beter onderwijs, gelijkheid voor de wet, uitkering bij ziekte, kinderbescherming, scheidsgerechten, invaliditeitsverzekering, enzovoort. En nou wilde de doodgewone pikker van de vloot zich ook nog gaan bemoeien met de navigatie van het schip van staat! En er stonden al zulke knappe jongens op de brug.... ‘Hort, Betsy!’ Enfin, de burgemeester van Den Haag had van leer getrokken tegen het demonstreren van het marinepersoneel, dat zo maar openlijk en in uniform wilde uitkomen voor z'n verlangens op sociaal gebied, hoe langer hoe meer de klemtoon ging leggen op ménswaardig en het zééwaardig als nummer twee op de ranglijst plaatste. Dat was Zijne Edelachtbare dan toch te kras geworden: hij had het deelnemen aan de optocht in de Residentie voor militairen verboden, in spijt van de mooie regels in de Grondwet. Hier, in Rotterdam, was het anders toegegaan. Er had een honderdtal matrozen en mariniers meegelopen in de stoet en het was door het publiek met een ovatie begroet. Betsy kreeg wat moeite met een vette wissel van de
Willem van Iependaal, Vaste koers
128 trambaan, trok de slippende kar op het goede pad. ‘Braaf zo!’ prees de baas, dook weer weg achter z'n kraag en halsdoek om nog wat te toeven bij het staaltje van willekeur in Den Haag, waar een patrouille onder commando van een luitenant ook het betreden van het meetingterrein aan militairen had belet. Maar de Jantjes die, uit hoofde van hun beroep, geschoold waren in de krijgslist, hadden in een wei naast het meetingterrein naar de rode spreker staan luisteren met een staatsgevaarlijke aandacht en hemeltergende gemoedelijkheid. En nog was de dag niet om en het repertoire van Janmaat niet uitgeput geweest. Na het vertrek van de kiesrechtbetogers van het meetingveld waren ze langs de kant van de weg gaan staan en hadden ze uitbundig gejuicht bij het passeren van de diverse groepen. En plotseling waren ze op het Malieveld verschenen om zich te scharen achter hun vaandel, dat zij als net opgevoede jongen, die geleerd hadden nooit een vandel in den steek te laten, toch wel open en bloot naar het station mochten brengen en niet in hun zak konden frommelen. Het vaandel zomin als het spandoek, dat uit de hemel was komen vallen en waarop met grote letters de woorden van Ellis, de minister van Marine prijkten: ‘Ten opzichte van zijn politiek-geestelijke ontwikkeling wordt de schepeling geen enkele band aangelegd!’ Ook dat doek kon niet onder een baadje geborgen worden en was hoog boven de hoofden door Den Haag gedragen, om het kreuken van stof en letters te voorkomen. Het geval had heel wat be- en ontroering gewekt en veel bijgedragen tot het slagen van de kiesrechtdemonstratie; hetgeen, volgens geruchten, de burgemeester een stille beroerte had bezorgd. Het heen en weer scharrelen van de komende en gaande groentewagens veroorzaakte een opstopping in het verkeer, noopte voerman Kroeze alle aandacht aan z'n werk te besteden en de teugel wat straffer aan te trekken, omdat Betsy, met haar zwak ontwikkeld besef van mijn en dijn, telkens de pas versnelde om een wagen met boerenkool te enteren. Dat in practijk brengen van het neem en eet was wel begrijpelijk en bij sommige politieke groepen onder de mensen ook nog in zwang, maar de groenteman had ook
Willem van Iependaal, Vaste koers
129 z'n rechten, was niet verplicht de knollen van de brouwerij te mainteneren. ‘Ho, Betsy! Dame blijven!’ Een paard van een befaamde firma was zedelijk verplicht de naam van de instelling hoog te houden, ook al lonkte de verleiding van alle zijden. Met een volle maag toch nog op roof uitgaan was dun en alles behalve origineel. Die ploeteraars, daar op hun karren en schuitjes, waren al voor dag en dauw in de weer om de inwendige Rotterdammer te verzorgen. Ze hadden recht op respect! Wat daar zo draafde, smeet en schreeuwde waren met z'n allen nuttige, nijvere mensen, druk in touw met kisten en manden, met kratten, balen en kinnetjes om het verwerven van klein gewin. Mensen die van het leven niet veel anders vroegen dan een beetje voorspoed bij het negotiëren en wat meer zekerheid in de samenleving, waar zij aan meebouwden Die kerels op de invriezende schuitjes en de mannen en koopvrouwen op de wal, wat wensten ze meer dan een vredig bestaantje te vinden in hun harde bedrijf? ‘Vredig....’ bromde Kroeze, liet de teugel weer vieren en schouwde naar het gewemel van de broodvechters op de markt. Daar werd gedacht aan rode kool, aan spruiten, uien, peen, witlof, koolraap en bieten, terwijl in de sierlijke, behagelijk verwarmde salons de plannen voor een nieuwe oorlog werden gesmeed door de broeiers op groot profijt, op millioenenaffaires, waarbij een mensenleven minder telde dan het afval op de schotsen van het opengehouden vaarwater. In Stuttgart was het zevende internationale socialistische congres gehouden, ten einde tegenmaatregelen te beramen, te overwegen wat gedaan kon worden om de bankiers en sabelslepers de lust tot oorlogvoeren te benemen. Uit bijkans alle landen hadden sprekers het woord gevoerd, voorstellen ingediend en pleidooien gehouden om de vrede te verzekeren en het proletariaat te bezielen. Maar weer was gebleken hoe zwak de arbeidersbeweging, in weerwil van de honderdduizendtallen, in wezen nog was. Ze had in laatste instantie geen ander middel tegen het samenzweren van de oorlogshitsers dan de algemene werkstaking, die, zelfs in de landen waar
Willem van Iependaal, Vaste koers
130 de socialisten vrij sterk vertegenwooordigd waren, verre van algemeen kon en zou zijn. De werkelijke macht van de georganiseerde arbeiders was, in verhouding tot de beklemmende feiten en omstandigheden, gering. Zo was, ontdaan van alle franje, de tragische situatie. De tijd zou moeten leren of het: ‘Proletariërs aller landen, vermoordt elkander!’ weerklank zou vinden of afschuw ging wekken. Weer liet Kroeze z'n blik waren over het gewemel der nijveren en berispte Betsy, die een verkeerde weg insloeg, evenals het mensdom, dat een catastrofe tegemoet ging, tenzij het de zwoegers om klein gewin, de broodvechtertjes op alle hoeken van de aarde, gelukte als één machtige tegenkanting het halt toe te roepen aan de dieven van hun smalle basis en de moordenaars van hun kinderen. De tsaar aller Russen, die de oorlog tegen Japan ontketende en had verloren, hakte na afloop z'n onderdanen in de soep en was dan overgegaan tot het uitnodigen van alle staatshoofden om deel te nemen aan een vredesconferentie in Den Haag. Na de ontzettende slachting in het Verre Oosten en in de steden van z'n Rijk, wilde czaar Nicolaas II de ontstelde wereld weer eens aan 't lachen brengen door een klucht die pakte.... ‘Hihihihihihihi!’ grinnikte Betsy. ‘Dame blijven!’ vermaande Kroeze, trok de teugels aan: ‘Ho!’ en zette de wagen voor het trottoir van café Transvalia, waar de kastelein over de plooigordijntjes keek, door een handgebaar te kennen gaf, dat Betsy nog steeds in de gunst stond en op een klontje rekenen mocht. Hij kwam naar buiten met de versnapering, uitte z'n bezwaren tegen het opdringen van de zwaarlijvige snoepster, die het terras betrad, de tegeltjes kraakte onder haar gewicht en dankbaarheid. Kroeze bracht z'n beest tot rede, gispte de slechte manieren van z'n Betsy, wilde niet door haar aangehaald zijn. Hij ontweek haar toenaderingen en stond plots, met wenkbrauwen als vraagtekens, tegenover de weduwe Van Horsen, die na de dood van haar man was verhuisd en ergens in het noorden van de stad moest wonen. Ze had vernomen waar haar vroegere buurman zo tegen de klok
Willem van Iependaal, Vaste koers
131 van tien uur uithing en op hem gewacht om hem te vertellen, dat het haar en de kinderen nu goed ging, dat ze twee kostgangers had, in de voormiddagen werkhuizen bijhield in de villawijk aan de Bergweg en in de Ooievaarstraat woonde. Het verlamde kind was in een inrichting, de jongste bij haar zus in Numansdorp en de anderen bij een basie of in de wei. Het laatste werd schier jubelend uitgebracht door de nerveus gesticulerende moeder, die Kroeze bij de mouw greep om te onderstrepen. ‘In de open lucht.... Op de slootjes en de schaatsen!!’ ‘O!’ antwoordde Kroeze, die meegenoot van haar weelde en voorstelde op het verheugend bericht en de verrassende ontmoeting een bakkie leut te drinken. Hij begreep wel, dat een vrouw die kostgangers hield en bovendien nog uit werken ging niet met haar tijd kon morsen, maar die paar minuten konden er wel af. En als ze in de richting van het tolhuis moest zijn, dan kon ze meerijden, als ze ten minste niet bang was voor de kou, geen last had van hoogtevrees en standophouden. Het aanbod werd aanvaard. Kroeze overmoedig, bestelde twee consumpties zonder het tarief te raadplegen, liet zich verder inlichten omtrent het bestaan van z'n vroegere buurvrouw en kwam op zijn beurt los. Ja, hij was zowat de hele apotheek rond geweest: werfknecht, kruier, opperman, landarbeider, bootwerker, broodslijter en noodhulpbaker! De lijst was te lang om in een kwartier af te dreunen, maar hij was er, hoe dan ook, doorgezwommen en had nou z'n bestekkie gevonden. 's Morgens vijf uur beginnen en vaak pas om negen uur naar huis. Geen schafttijd, eten als het gelegen kwam, en anders maar overslaan. Zelden of nooit een warm happie voor tien uur in de avond en bij ziekte of ongevallen geen loon. Een herenbetrekking en na afloop een staatsiebegrafenis op kosten van de gemeente. Want hij, Frekie, vertikte het om te gaan lopen als het zover was. Hij zou het er dán van nemen, geen vin meer verroeren, profiteren van z'n verdiende rust! O, ja, met Koba ging het best, die was nou op een boterfabriek. Ze was van school gestuurd omdat ze, toen ze voor het bord werd geroepen om een
Willem van Iependaal, Vaste koers
132 liedje naar eigen keuze te zingen, het: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’ had ingezet. ‘Een prachtmeid!!’ Ze aardde helemaal naar haar vader en was lichamelijk ook in orde. Ze was vrij gebleken van de kwaal die haar moeder sloopte. Met Jannie bleef het sukkelen, daar was geen verhelpen meer aan. Die was het laatste jaar meer in bed dan op de vloer. Maar dat lied van Koba.... Toen die van school gestuurd werd, was hij, Freek, de klas ingestapt en had gezegd, dat het onfatsoen van zijn dochter het onfatsoen van hele volksstammen was! Schuddend van de pret bonkte Kroeze met de vuist op het tafelvlak, vond het prachtig, dat de kinderen van moeder Van Horsen door de slootjes krasten en thuis andere beginselen dan de vrees voor confectielords kregen ingegoten. Haar persoonlijkheid en haar gedragingen in het dagelijks leven zouden de rest wel doen. Met de kinderen uit wandelen gaan, als het maar even kon, wijzen op de arbeid rondom en de noodzaak van de goede verhouding der mensen onderling. De kinderen attent maken op verfoeilijke tegenstellingen, de afkeer van het militarisme bijbrengen, behoeden voor de schijnheiligheden in de liedjes van Van Alphen en bij onweer de gordijnen opensmijten om het bevreesd zijn te ontwennen. ‘Zo bekijk ik het!’ verkondigde Kroeze, wees op de klok in het buffet en goot z'n staartje koffie naar binnen ‘Dat opknappertje hebben we gehad. We gaan aan de rol!’ Hij ontving betaling voor het geleverde bier, kwam naar buiten en hielp juffrouw Van Horsen op de bok. Hij liet haar de deken, wreef z'n oren, heropende het gesprek in de snijdende wind, ervoer tot z'n genoegen, dat juffrouw Van Horsen belangstelde in maatschappelijke vraagstukken, van haar kostgangers veel had vernomen omtrent het streven van de arbeidersbeweging en lid was geworden van een der pas opgerichte vrouwenclubs. Op het sterfbed was de angst van haar man voor de broodheren omgeslagen in vervloeking en het zelfbeklag geweken om plaats te maken voor een schreielijke deernis met z'n kinderen. Hij
Willem van Iependaal, Vaste koers
133 had ze aan z'n sponde geroepen, vergiffenis gevraagd voor z'n zwakheden en tekortkomingen, z'n handen op de hoofden gelegd en hijgend uitgebracht: ‘Ik.... ik heb alleen maar vrees en onderdanigheid gekend.’ Hij was, worstelend met z'n ademnood, weggezonken, had met sidderende hand naar buiten gewezen, naar de zon, en met z'n laatste kracht aangezegd: ‘Je moeder.... je moeder zal alles goedmaken!’ Die afscheidswoorden in stellige zekerheid hadden haar de moed en energie gegeven om aan te pakken, het hofje te verlaten en, met een klein voorschotje uit een van haar werkhuizen, te vechten voor een menswaardiger bestaan en de bevrijding van haar kinderen. Het was tot zo ver gelukt. Haar herwonnen gezondheid en levenslust maakten het mogelijk haar taak te volbrengen, de kinderen op te voeden in het licht van een ideaal, dat hun vader eerst stervende had aanschouwd. Bij het hek van de theetuin nam Kroeze afscheid van juffrouw Van Horsen, beloofde op de eerste de beste vrije dag naar haar kroost te komen kijken en zwaaide met z'n zweep tot ze in een zijstraat verdwenen was. De ontmoeting had deugd gedaan, was een opknappertje: de kinderen in de frisse lucht en de moeder zo vief als een kievit van de vrouwenclub! ‘Vrouwenclub!’ Nee, daar viel geen amazoneheerschappij van te vrezen, al waren vele vrouwen geen duldende sloofjes meer en vaak kittiger dan de kerels, als het er om ging hun overtuiging uit te dragen en voor hun rechten te betogen. Daar kregen de vroede vaderen van staat en gemeente straks nog wat mee te stellen! Lachend stak Kroeze z'n hoofd uit de kraag van z'n jekker, gaf het doorbrekende zonnetje gelegenheid om mee te lachen over de volle breedte van z'n verweerde kop. Jaja, er viel nog heel wat te korveeën in de wereld. Enfin, het spookte hier en daar al danig. In Maastricht had een zekere pater Coelestinus zich gevestigd als propagandist van de S.D.A.P.!! Die afvalligheid had de stad en
Willem van Iependaal, Vaste koers
134 de hele provincie op stelten gezet. Het preken van sociale rechtvaardigheid werd door de gelovigen beantwoord met gewelddadigheden. Tegenover het rode evangelie van Coelestinus stelden zij het straatkabaal en poogden alle socialen, of die er voor doorgingen, een schedelbreuk aan te meten. Christus of Marx! ‘Hort, Betsy!’ De beminnelijkheden bleven niet onbeantwoord, wel het allerminst door de pater, die steeds vlijmer pijlen tegen de kerk richtte en ten slotte meer ging lijken op het monnikje van Worms dan op het mannetje van Troelstra. Nog een ander, ook van christelijken huize, was overgegaan tot het socialisme: Enka van der Vlies had een bond van christensocialisten gesticht. Maar zij oogstte niet veel succes: de rechtse arbeiders die naar links overgingen, deden dat meestal zonder tussenstation. En in het buitenland was het net zo: de Jong-Turken roerden zich om de oude Islamietische theocratie om te vormen tot een moderne staat. Overal activiteit. Overal een ontwaken over de hele linie. ‘Sterft, gij oude vormen en gedachten....’ Neen, het was niet voldoende die wekroep stiekem achter je halsdoek te neuriën. Het werd tijd, het ook in Nederland hardop te zeggen! Moeder Van Horsen had de kwestie op haar manier opgelost, haar kroost de wei ingestuurd en voor de rest vertrouwen in de vastbeslotenheid van alle mannen en vaders, de Kroezes net zo goed! Geen kiekeboespelen, gedurfder zeggen wat er gezegd diende te worden, alles op haren en snaren zetten om de gelederen te versterken. Wat minder letten op de strakke gezichten van de heren op het kantoor, ook al stond hij, Freekie, al min of meer aangeschreven als een roervink, door z'n verleden en het actieve lidmaatschap van z'n bond. Nog openlijker uitkomen voor.... Kroeze bleef steken, dacht aan de zieke Jannie met haar opgeteerde levensdagen en stille rijkdom aan rust en zekerheid van brood en huur. Hij kon niet meer riskeren: hij mocht z'n bestaantje niet in de waagschaal stellen, móést alles vermijden wat Jannie kon schokken en uit haar evenwicht kon brengen. Ze had geen besef van haar hopeloze
Willem van Iependaal, Vaste koers
135 toestand, dreef op haar geloof in beterschap en het weten, dat er voor haar geen blinde Zaterdagen meer bestonden. Hij kon en mocht die illusie niet verstoren door een activiteit, waarbij het brood werd ingezet en het laatste sprankje leven en geluk van z'n vrouw op het spel stond. Het geluk van Jannie en de omgang met z'n trouwe, aanhankelijke Betsy, die in de verstreken maanden een stuk van z'n leven was geworden. Hij moest voorzichtig manoeuvreren, z'n hersens gebruiken, geen aanleiding geven, maar slikken wat de anderen slikten, voor alles z'n plaatsje op de bok behouden.... Bij de tol trok Kroeze de leidsels weer aan, lachte om Betsy, die met haar kop over het tolhek ging hangen en haar tanden ontblootte of ze stond te roepen. Hij kwam van de wagen, tastte z'n zakken af naar klein geld, trok ten slotte z'n portefeuille en stond, in het ijzig vlagen van de wind, met verkleumde vingers naar een tientje te graaien. Hij telde het wisselgeld secuur na, gaf de tolboom een duw en streelde Betsy, die al evenmin zag dat er een briefje van vijf en twintig wegwoei, fladderend aan de stekels van de meidoornhaag bleef hangen. Eerst tegen de avond, toen Betsy al geen kleur meer had, kwam Kroeze terug van z'n rit naar Hillegersberg, leidde z'n paard aan de teugel door de poort van de opslagplaats, waar een pyramide van lege biervaten schimmerde in het licht van de signaalpalen op de spoordijk. Hij bracht z'n afrekening naar het kantoor, spande z'n beest uit en voerde het over de rommelige binnenplaats naar de stal: ‘Ziezo, Betsy! Voor jou is de dag vol, maar voor de baas wordt het weer een latertje. Eerst nog een wagon bier helpen lossen.... Hier is je voer.... En daar staat de champagne, dame!’ Na het verzorgen van z'n paard slofte Kroeze weer over de binnenplaats, sleepte een koevoet achter zich aan: ‘Waar zit je, David!?’ ‘Hiero!’ kwam terug achter de deur van het hoge, vensterloze pand, nog grauwer dan de barre winteravond. ‘Kom op!’ drong Kroeze, begroette z'n maat, stak de punten van z'n halsdoek tussen z'n mouwvest en gaf te
Willem van Iependaal, Vaste koers
136 verstaan, dat de tocht naar Nova Zembla beginnen kon. De mannen beklommen de spoordijk, liepen, in het bijten van de noord-ooster, zwijgend over de dwarsliggers naar de wagon, die op doodspoor stond en verrold moest worden. Ze ontcijferden het plakbriefje, scharrelden verkleumd en nog wat onwennig met de koevoeten, het inkoude staal dat door de wanten heen bezeerde, plaatsten ze onder de wielen en otterden zuchtend: ‘Hiep! Hoi!.... Hiep! Hoi!’ ‘De gang er in houden, David!’ ijverde Kroeze, het ijzer hanterend in sneller tempo, struikelde over de wisseldraden en holde weer voort om meer porring te geven. Hij schatte de afstand die nog moest worden afgelegd, liet de wagon uitlopen en ging aan een buffer hangen om sleurend te remmen: ‘Waar blijf ie, David!?’ Deze kwam hijgend aansukkelen, klopte de handen warm tegen de schouders, trad in het licht van de signaalpaal als een dikke zestiger, krom en op: ‘Het wil niet meer, Freek!’ Hij verbrak de verzegeling, klaagde met versleten stem: ‘Klokke vijf je bed uit en negen uur voor we thuis zijn.’ Kroeze rukte grommend aan de deur van de wagon: ‘Onbegrensde werktijden!’ Hij vloekte, hield zich in en overdacht, hoe Betsy haar achterste tegen de boom gooide als de vracht te zwaar en de rit te lang was, maar de baas moest doorploeteren, zwijgen, z'n kop houden. Een paard kon meer karakter tonen dan een mens! ‘Rollen maar, Freek!’ ‘Welja, als het geen negen uur wordt, dan wordt het tien!’ hekelde Kroeze, schoof kregel een stootkussen bij en nam de vaten van z'n maat in ontvangst. Woordkarig werd de arbeid voortgezet. Het had geen zin te foeteren, zich te wagen aan de politieke minderjarigheid van David, met z'n afgetobde karkas, angst voor de oude dag en schrikken van oproerige taal. Kophouden en doorpeuteren. Hij, Freek, had zich te dikwijls laten gaan, stond toch al niet in de gunst bij de directie. Jannie had rust nodig en de zonnige zekerheid van de wekelijkse elf guldentjes....
Willem van Iependaal, Vaste koers
137 ‘Kroeze!!’ ‘Ja, wat nou nog?!’ beet deze, liep de lift op en schreeuwde naar omlaag: ‘Ja! Hallo! Nóg meer werk?!’ ‘Op het kantoor komen!’ kwam terug uit het duister, waar het verwijderen van de voetstappen hoorbaar werd in de plotse stilte. ‘Op het kantoor komen.... Midden uit je werk!.... Nog al dringend ook!’ begreep Kroeze, adviseerde z'n maat intussen een blasie te happen, liet zich zakken en meldde zich op het kantoor, waar trantelend op hem werd gewacht door de chef van z'n afdeling, die hem fronsend opnam en na een geforceerd kuchen opende: ‘Kroeze....’ ‘Ja, mijnheer!’ Deze wees op een stapeltje zilvergeld en bankpapier op de lessenaar: ‘Klopt niet, hè?’ ‘Hoe bedoelt u, mijnheer?’ ‘Er mankeren vijf en twintig gulden....’ ‘Vijf en twintig gulden?’ verwerkte Kroeze, keek vragend van het geld naar de chef, die met een zakdoek de sigaaras van z'n revers tipte: ‘Geld zoek.... Dat begrijp ik niet, mijnheer.’ ‘Niet?! Je hebt je afrekening juist vanavond niet voorgeteld, zo maar afgegeven, hè?’ ‘Ja, mijnheer. Ik moest nog vaten lossen.... En m'n vrouw ligt ziek, weet u?’ ‘Ja, ik weet nog veel meer’, gaf de andere te raden, deed een trek aan z'n sigaar, keek over Kroeze heen en pufte: ‘Waarom liet je het natellen van je geld aan de mensen op het kantoor over? Hoop op abuizen? Of hebben ze op het kantoor misschien....’ ‘Hoop op abuizen?.... De mensen op het kantoor?’ haperde Kroeze, z'n pet knedend, besefte plots waar op gezinspeeld werd: ‘Die?! Geen sprake van! Als er geld ontbreekt dan heb ik.... Dan ben ik verantwoordelijk.’ ‘Inderdaad!’ vond de chef, nam plaats aan de lessenaar, zoog weer op z'n sigaar en volgde peinzerig het krinkelen van de rook: ‘Zijn die vijf en twintig gulden besteed?’ ‘Besteed, mijnheer?!’ ‘Zoekgeraakt dan.... Uw vrouw is ziek, hé?’
Willem van Iependaal, Vaste koers
138 ‘M'n vrouw? Dat heeft er niets mee te maken! U denkt toch zeker niet dat ik... Wat bedoelt u feitelijk? M'n vrouw....’ ‘Of die andere....’ ‘Andere?!’ ‘Ja, de vrouw waar je mee uit rijden gaat.’ ‘Ik?!’ ‘Ja! We zijn goed ingelicht, hè?’ triomfeerde de chef en vervolgde met afsnijdend gebaar: ‘We zijn volkomen op de hoogte van je doen en laten. Je grote woord en niet te mooi verleden.’ ‘Verleden?!’ onderbrak Kroeze, deed een stap naar voren en sloeg zich op de borst: ‘Ik kreeg eervol ontslag bij de marine!!’ ‘En bij de spoorwegen?’ ‘Dat? Toen?.... Dat was ook eervol, mijnheer! Daar hoef ik me zeker niet voor te schamen. En die vrouw, waar u van spreekt, dat was m'n gewezen buurvrouw, juffrouw Van Horsen. Die moest ook naar de Bergweg...’ ‘Het interesseert me niet waar die juffrouw heen moest. Je houdt er intussen rare begrippen van eer op na. Weggejaagd bij de spoorwegen, onder je werk je ratel reppen over allerlei zogenaamde misstanden en tekorten bij het afrekenen.’ ‘Dat is nog nooit eerder gebeurd, mijnheer!’ vocht Kroeze om z'n baantje en met de bevende drift in z'n behaarde knuisten. ‘Ik ben in negentien-drie in elk geval niet ontslagen om een tekort....’ ‘Nee, om een teveel, dat we ook hier niet langer dulden!’ plaatste de chef, en wees weer op het geld. ‘Het een komt bij het ander.... Dat klopt ook niet.’ ‘Dat geld.... Ik begrijp er niks van, mijnheer.... Maar dat kan toch aangezuiverd worden.’ ‘Dat zou kunnen, ja.... Maar het zuiveren is aan mijn kant! Verstaan?’ Kroeze had het verstaan, zag de afgrond en wankelde: ‘Maar, mijnheer, ik doe toch m'n werk.... Ik heb toch een zieke vrouw. En als u vindt dat ik me nergens mee moet inlaten. Als u het beter acht, dat ik me voortaan....’
Willem van Iependaal, Vaste koers
139 ‘We kunnen hier geen onbetrouwbare mensen gebruiken’, kwam kort en bits van achter de lessenaar. ‘Onbetrouwbaar?.... Wou u zeggen dat ik gedaan heb gekregen.... Dat ik een dief ben!.... Een dief!’ schorde Kroeze, sprong toe, vergat Jannie, Betsy en het wetboek van strafrecht, zag niets meer dan de strot van de broodrover die z'n eer te na kwam....
Willem van Iependaal, Vaste koers
141
Hoofdstuk IX Hilda keek de kamer rond, verschikte nog wat aan bloempotten en raamgordijnen, zette ontbijtbordjes gereed en sloot de linnenkast. Ze deed een pakje boterhammen in haar tas, sloot de deur en bracht de sleutel bij de buren, die voor de jongens zouden zorgen. Op de tast ging ze de donkere trap af, schoof, knipperend tegen het zonlicht, haar arm in de arm van haar man: ‘Reisvaardig! Ons nageslacht is verzorgd. We kunnen gaan!’ ‘En hoe?!’ lachte Lovendaal vrijend. ‘Een mooi vrouwtje, volle zon en een grootse dag! Wat doen we? Heinrich eerst nog een keer bewerken?’ ‘Hem?’ betwijfelde Hilda, liep niettemin in de richting van de Sint-Annasteeg en beweerde leutig: ‘Misschien ben jij in dat opzicht een knappert!’ ‘Hem over te halen om mee te gaan naar Den Haag, dat zou mijn glorie zijn. Zo'n bekering op het laatste nippertje! Z'n onverschilligheid en wars doen ziten maar aan de buitenkant. Z'n hart spreekt anders dan z'n tong. We gaan toch nog even proberen hem los te weken en mee op drift te nemen.’ ‘Elke kop in de stoet is er een’, vond Hilda, die staan bleef om haar mantel dicht te knopen en plagend constateerde: ‘Een binnenvetter ben je nooit geweest, maar de Congo heeft je hopeloos uitgebraden. Je hebt nou een tammer baantje, maar je wil geen pond aanzetten!’ ‘Mager maakt slank en slank maakt jeugdig’, wist Lovendaal, deed jongensachtig uitgelaten en stond even later tegenover de verzuurde Heinrich Funkel, die met een: ‘Weet je me nog te vinden?’ het zandstrooien staakte en quasi beduusd op een stoel neerviel: ‘Twee klanten tegelijk! Drukke nering!’ ‘We komen vragen of je meegaat, Funkel’, verklaarde Hilda, de berisping ignorerend. ‘Meegaan? Ik?! Dat wordt me niet alle dagen meer aangeboden. Meegaan’, meesmuilde Heinrich, frommelde aan
Willem van Iependaal, Vaste koers
142 het boord van z'n overhemd en verwierp: ‘Ik niet. Ik ben uit de circulatie.... Wat is de bedoeling?’ ‘De kiesrechtbetoging in Den Haag’, antwoordde Jan, ging aan het tafeltje bij Heinrich zitten en ijverde: ‘Net als vroeger, wij samen weer in de optocht! Weet je nog, die pamfletten in het rijtuig van de koning?!’ ‘Naar Den Haag? Ik? Nooit weer! Ik heb een dure eed gezworen. Ik ben geschrokken van kiesrecht en alle politiek!’ ‘Je zal gemist worden, Funkel!’ probeerde Hilda. ‘Vroeger nam je Jan mee en nu komt hij op zijn beurt om jou te halen!’ ‘Gemist worden....’, mokte Heinrich, graaiend in het bakje met vloerzand. ‘Gemist.... Dat hebben ze in jaren niet meer tegen me gezegd. Alleen de doodbidders missen me nog.’ ‘En toch wordt je gemist, juist jij, Funkel, jij en de duizenden arbeiders die vanmiddag niet present kúnnen zijn.’ ‘Toch? Zozo, mijnheer Lovendaal!’ gaf Heinrich spottend terug. ‘Kiesrechtbetoging, hè? Geloven jullie nou heus, dat de minister voor het raam staat om de koppen te tellen?!’ ‘Als er te weinig zijn, dan zeker!’ zag Hilda, ging zitten om te verzuchten: ‘Dat wikken en wegen kost ons de vroege trein! We moeten vandaag met massa's verschijnen. Sluit u bij drommen van duizenden aan!’ ‘Ik ken dat liedje, maar ik doe niet meer mee! Ik in het gelid met de parlementers?! Zijn jullie daarvoor hier gekomen? Wat haal je in je hoofd?! Jullie weten wel beter!’ ‘Je stond vroeger altijd in het eerste gelid, Heinrich!’ ‘Vroeger.... Vroeger was de hemel blauw!’ De trap van de opkamer kraakte. Bertha verscheen, had het gesprek blijkbaar afgeluisterd, begroette de vrienden, schoof een stoel bij en animeerde: ‘Gaan jullie op reis?’ ‘Ja, met je man! We missen nog een vaandeldrager’, ondersteunde Hilda staal. ‘Nog fraaier!’ mekkerde Funkel. ‘Aan mijn lijf geen gevlag meer. Ik pas voor alles!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
143 ‘God gaf het’, waagde Bertha, keek veelzeggend naar de drankketel en gispte: ‘Alles, behalve dát!’ ‘Mag zijn.... Dat 's me laatste aanspraak. Waar zou 'k me anders nog voor interesseren?’ ‘Voor de noden en behoeften van de arbeiders en hun kinderen!’ wist Lovendaal en drong: ‘Schreeuwen die om voorziening, ja of nee, Heinrich?’ ‘Dat ontken ik niet’, ontweek deze. ‘Ik ontken niks, maar ik doe niet meer mee! Heinrich is van de schommel gevallen.’ ‘Onzin! Jij bent te taai om je zeer te doen! Je bent voor mij nog altijd oom Funkel en van de oude garde!’ ‘Geweest, Jan! Geweest.... Jij bent ook het Sparappeltje van vroeger niet meer. Ik heb veel te veel meegemaakt!’ ‘Goed!’ aanvaardde Lovendaal, bedankte voor de consumptie die Bertha offreerde, en gaf toe: ‘Jij en ik zijn andere wegen gegaan. Dat heeft de vriendschap wel geschaad, maar niet gedood. We hebben beiden onze beroerde ervaringen. Ieder mens maakt teleurstellingen mee. Je mag koppig zijn en afkerig doen, op de parlementers sakkeren, maar je kan niet loochenen, dat de politieke onmondigheid van het volk oorzaak is van veel ellende. Juist jij weet heel wel, dat de arbeiders al tal van jaren de meest rechtvaardige wensen laten horen om te komen tot regeling en bespreking van de arbeidsduur der volwassenen, tot verlossing van het kind uit de greep van de op winst beluste werkgevers, tot bescherming van de vrouw tegen de nadelen van de, bijzonder voor haar, schadelijke fabrieksarbeid. Ach, er is nog zo veel, Funkel! Voorziening in geval van ziekte, invaliditeit en ouderdom. Verbetering van de nog steeds erbarmelijke woningtoestanden. Kijk naar de krotten in de steeg hier! Herinner je het krot waar ik m'n vrouw en jongens in moest achterlaten. Verheffing van het onderwijs, dat voor de meeste kinderen uit het volk reeds eindigt op een leeftijd waarop de vatbaarheid voor ontwikkeling eerst goed begint!’ ‘Het onderwijs.... De wetenschappelijke’, nam Heinrich weer z'n aanloop, maar kreeg het aan den stok met
Willem van Iependaal, Vaste koers
144 Hilda, die opmerkte dat het gesmaal op de beter geschoolden geen steek hield, te minder waar hij, Heinrich, met zo veel graagte en vaardigheid citeerde uit bijbel, wet- en geschiedboek! Die ambitie bewees een hongeren naar kennis en een trots gaan op het weten! ‘Nou, Heinrich?’ polste Lovendaal, verwierf de glunderende goedkeuring van Bertha en hield aan: ‘Ook jij bent niet blind voor de wezenlijke belangen van het werkende volk. Jij zit nog te vast aan het verleden, maar juist om hetgeen je weet en beleefd hebt, ontzeggen we, Hilda en ik, je het recht je schijndood te houden! Het wegkruipen in je verbittering misstaat je! Ik heb je groter gekend! Het klinkt misschien onvriendelijk, maar ik heb in m'n jongensjaren hoog tegen je opgezien en zou het zo graag nog doen. Wéér doen! Dat rafelen aan eigen verdriet brengt het mensdom niet vooruit en jezelve in de put!’ Bertha knikte aanvurend, gaf Hilda te kennen, het maar even aan Jan over te laten. Deze liet zich niet bidden, plaatste overlegd: ‘Jij bent nog niet in de versukkeling, ouwe leermeester! Van jou heb ik m'n grieven tegen en verachting voor een rot maatschappelijk stelsel overgenomen. En vandaag ben ik gekomen om met jou en naast jou te demonstreren tegen de bestaande wanorde!’ Funkel spitste de lippen, trok peinsvoren en verwierp: ‘Ik heb m'n bekomst van alles! De politiek!’ Hij leefde eensklaps fel op, begon het kabaal om het bouwen van het fort te Vlissingen te hekelen: ‘Een millioenenaffaire, op last van de Duitse keizer! Wilhelm II dicteert en dan komen de Engelsen en slaan het plan weer van de plank! We leven vrij, we leven blij op Neerlands dierb're grond!.. Achach! Op het congres tegen de oorlog, in Stuttgart, vroegen de Duitse arbeiders om meer vertrouwen en de Britse om meer slagschepen!!! De Internationale kwam bijeen om uit te maken, dat er niks uit te maken viel! Een algemene staking kan het uitbreken van oorlogen niet beletten. Zo luidt de boodschap! En nou weer een congres in Kopenhagen en weer hetzelfde liedje!’ ‘Ik weet, Heinrich, maar....’
Willem van Iependaal, Vaste koers
145 ‘Nee, nou ik! De zielkunde verkondigt, dat de volkeren hardleers zijn en eerder gehoorzamen aan hun keizer, koning, president en oerdriften dan aan het geroep om solidariteit! Als ze straks in het geweer worden geroepen, doen ze weer mee!’ ‘Te eerder, waar de mensen die deze lamentabele feiten inzien, thuisblijven als betogen en protesteren geboden is’, pareerde Hilda, liet het weer aan haar man over Funkels bewaren te weerleggen. ‘Wie zó critiek uitoefent en in de toekomst weet te blikken is springlevend en nog vitaal genoeg om als vaandeldrager voorop te gaan en mee te demonstreren voor een betere, vrediger wereld. Algemeen kiesrecht is de eerste voorwaarde om te komen tot....’ ‘Algemeen stemrecht!! Dat staat niet in mijn credo!’ onderbrak Heinrich, wipte op en begon trantelend te oreren: ‘Congressen en encyclieken! Mij te goedkoop! Mens, erger je niet!! De Borromeüs-encycliek, waarin de bewerkers van de Hervorming worden uitgeveterd als luitjes wier God hun buik is en waarin de wereldlijke overheid het recht wordt ontzegd om priesters voor een wereldlijke rechtbank te brengen! Katholieken die zulks doen, worden met de ban bedreigd!! Wij leven vrij, wij leven blij op Neerlands dierb're grond!.... Achach! Een Duits fort in Vlissingen, een Engels protest in Den Haag en Rooms recht in alle arrondissementen! We leven vrij..’ Heinrich begon hees te zingen, brak plots af: ‘Rooie Dinsdagen! Ik heb hele rooie jaren achter de rug. Genoeg! Ze vangen me niet meer! Ik heb nou eenmaal....’ ‘Een dure eed gezworen!’ voltooide Hilda, lachte het gemompel van Heinrich weg en beweerde: ‘En toch zie ik ons nog gedrietjes in de trein zitten, als Bertha de zaak niet sluit, want dan wordt het een kwartet!’ ‘Ik kan niet weg, maar als Heinrich mee wil.... Mij best!’ kwam spontaan van Bertha, die aanmoedigde. ‘Ga mee! Ga er is uit!’ ‘Hoe kom je dáár bij?!’ deed Funkel verbaasd, hervatte z'n gedrentel en herhaalde: ‘Ik mee? Hoe komen jullie op de gedachte?’
Willem van Iependaal, Vaste koers
146 ‘Omdat je zo geestdriftig critiseert!’ peilde Hilda monkelend. ‘Waar de bezittende klasse zich onwillig of onbekwaam toont om de volksbelangen te behartigen, daar ligt het voor de hand, dat in dat volk, of we nu Lovendaal of Funkel heten, de drang zich openbaart in verzet te komen.’ ‘Door critiek of propaganda’, onderstreepte Jan. ‘De macht van de bezitters steunt op het bestaande, beperkte kiesrecht. Alleen door het kiesrecht voor alle burgers en burgeressen te veroveren kunnen de arbeiders de wetgeving onder hun invloed brengen. De arbeiders wier leven, gezondheid, ontwikkeling en welvaart door het, ook door jou zo gehekelde wanbeheer, wordt geschaad, wensen niet langer beschouwd te worden als tweede rangs burgers Zelfs de Funkels hebben nog talent genoeg zich aan onrecht en uitbuiting te ergeren. Of niet?’ Heinrich zweeg, begon zand te strooien.... ‘Waar in de ons omringende landen het algemeen kiesrecht reeds bestaat, en overal waar dit is verwezenlijkt, omdat er door de arbeiders een toenemende actie tegen hun onmondigverklaring op touw werd gezet, daar zal ook bij ons het ageren niet achterwege mogen blijven’, betoogde Lovendaal, het onverschillig doen van Funkel negerend ‘De opleving van de arbeiderklasse, hier en overal in Europa, laat zich niet dompen of weerleggen door zwijgen en zandstrooien. Waar of niet, Heinrich?’ ‘Ik zeg geen nee en geen ja!’ ‘Zoals de bezittende burgerklasse sinds de Franse revolutie de leiding der staatkundige en maatschappelijke ontwikkeling van de vroegere heersende klasse heeft kunnen overnemen, daar haar belangen en eisen samenvielen met de eisen der maatschappelijke ontwikkeling zelve, zo streeft thans de arbeidende klasse daarnaar, en wel op dezelfde gronden en met hetzelfde recht. Je mag het tegenspreken, Funkel!’ Deze strooide zand in de uiterste hoek van z'n kroeg, deed alsof hij hierin geheel opging. Lovendaal manoeuvreerde: ‘Als ik niet wist hoe het innerlijk met je gesteld is, zou ik me de moeite niet getroosten je weer op te zoeken om je in vlam te zetten. Ik
Willem van Iependaal, Vaste koers
147 ben er van overtuigd, dat het verzet tegen de politieke onmondigheid van de werkman, tegen het stempel van minderwaardigheid, ook jouw ziel bezit. Je kan, je wil en je moet met ons mee naar Den Haag!’ ‘Om te betogen?!’ ‘Om los te komen van je ingeroeste opvattingen van een kwarteeuw terug en van dát dáár!’ wees Lovendaal naar de drankketel in de tapkast. ‘Loskomen van allebei! Je drinken betreur ik meer dan je koppigheid, Funkel! Ik ben je veel dank verschuldigd en heb prachtige herinneringen aan café Apollo! Jij en moeder Bertha hebben me opgenomen, onderdak verschaft en verzorgd. Je hebt m'n ziel gewekt, m'n leven vermooid en m'n geluk bevorderd, van mij en Hilda.... Luister eens, Heinrich!!’ ‘Jaaa?’ ‘Van man tot man! Mogen wij jou op onze beurt onderbrengen in een thuis, waar duizenden en duizenden zich reeds koesteren in de gloed van een groots en heerlijk ideaal....’ ‘Van de parlementers!’ ‘Van hunkerende mensen, Heinrich! Van de verworpenen, die met hun bonkende harten en laaiende lied de straten van Den Haag gaan vullen, om te getuigen van het vuur dat in hen brandt en van de eigenwaarde die in hen waaks werd!’ ‘Een vuur, zeg je?’ ‘Ja, Heinrich.... En niet uit de kruik!!’ antwoordde Hilda, zag dat haar opmerking bezeerde en vergoelijkte mild: ‘Het liep zo'n vaart nog wel niet, maar Jan wil zo graag trots op je blijven. Het tapkraantje.... Nee, je moet mee om weer andere ervaringen op te doen....’ ‘Aan elke vezel van je botten voelen dat je nog meetelt!’ kwam aansporend van Lovendaal, die weer begon te spreken over z'n jeugdjaren, herinneringen opriep, die Funkel niet onberoerd lieten. Hij stond dubbend bij de toonbank, keek van de stoelen naar de kachel en van de kachel naar Bertha, die alle terughoudendheid liet varen, ronduit te verstaan gaf dat ze liever zag, dat haar Heinrich zich weer inliet met socialismoes dan met ouwe klare!
Willem van Iependaal, Vaste koers
148 ‘Als Bertha werkelijk denkt dat ik....’, wankelde Funkel. ‘Als jullie menen, dat we ter wille van de kinderen....’ ‘Het gaat altijd weer om de kinderen’, hielp Lovendaal. ‘De strijd van de arbeiders duurt al heel wat langer dan één generatie en zal nog wel generaties duren. We zijn ons bewust, dat veel verbeteringen, waarvoor we nu en vroeger reeds kampten, door ons niet meer zullen worden beleefd. Maar het algemeen kiesrecht is van deze tijd. Dat kan binnen afzienbare tijd worden veroverd! Dat is het brok directe actie van deze dagen, onze bijdrage aan de grote erfenis! Als ik onze zeg, bedoel ik niet alleen de Lovendaals en hun makkers, Funkel!’ ‘De grote erfenis.... Ik heb geen kinderen....’ ‘Daar meen je niks van! Dat is de grootste onoprechtheid die ik je vanochtend heb horen zeggen!’ beweerde Hilda, lachte Heinrich zonnig toe en verzocht: ‘Als je het wel meent, zeg het dan nogmaals!.... Zeg het dan.... en we zullen je niet verder lastigvallen.’ ‘Nou ja....’, wrong Heinrich. ‘Jij, de oude voorvechter, de vader van alle verschoppelingen, kán je verleden niet verloochenen! Het algemeen kiesrecht smijt de speelwei open en de kinderhel dicht! Er wordt op je gerekend, Heinrich!’ Roerloos staarde deze voor zich uit, zag dat Jan en Hilda aanstalte maakten om te vertrekken en capituleerde langs een omweg: ‘De trein van elf uur halen jullie niet meer..’ ‘Dan nemen we die van twaalf uur en zijn we nog tijdig genoeg in Den Haag’, besliste Lovendaal, wees naar de pet en jas aan de kastdeur. ‘Je harnas weer aan, wapenbroeder!’ ‘Me werkplunje?!’ ‘Hindert niet, Heinrich! De heren hebben het kiesrecht al!’ gaf Hilda terug, greep jas en hoofddeksel: ‘Eens ingeduiveld, niet getwijfeld!’ ‘Faust!’ lachte Funkel, liet zich door Bertha in z'n jas helpen, deed koddig dankbaar voor het geld dat zij hem toestak, zoende klappend en nam met grimmige hoffelijkheid afscheid van de drankketel.
Willem van Iependaal, Vaste koers
149 In de stampvolle trein wisten Jan, Hilda en Heinrich toch nog plaats te vinden in een coupé met betogers, die gesprekken voerden over het doel van de reis en de bijkans driehonderdachttienduizend handtekeningen, bij het volkspetitionnement voor het algemeen kiesrecht verzameld om aangeboden te worden op het Binnenhof. De kiesrechtbeweging had, ook buiten de kringen van de S.D.A.P. en het N.V.V., vaste voet gekregen. Door de verontruste clericale pers was een felle campagne gevoerd, ten einde de christelijke arbeiders, meer speciaal de rooms-katholieken, van het tekenen op de petitionnementslijsten te weerhouden. Hilda, die een poosje geluisterd had naar de hoon en de critiek op de maatregelen van kerkelijke zijde, wees er op, dat het verbod heel wat minder aandacht verdiende dan het feit, dat van kerkelijke zijde, ondanks alle kanonnaden, tegen het petitionnement en de Rode Dinsdag, het algemeen kiesrecht ook aan de gelovigen moest worden beloofd! Bijkans geen der clericale bladen had de moed het kiesrecht nog langer aan de arbeiders te ontzeggen. Die ommezwaai uit verlegenheid, dat erkennen van het onvermijdelijke, sprak boekdelen, zei meer, heel wat meer, dan de verzamelde handtekeningen, die straks zouden worden aangeboden. Het maakte niet zo veel uit of de kerkelijke arbeiders al dan niet tekenden: het verlangen naar algemeen stemrecht leefde in de ganse bevolking. De rest kon door de sociaal-democraten worden overgelaten aan de loop der historie en het oordeel van het nageslacht. De clericalen konden niet meer tegen petitionnement en Rode Dinsdag van leer trekken, zonder juist daardoor het algemeen kiesrecht te propageren! Daarin stak de grote les voor alle remsloffen. Aan de vooruitstrevenden de taak hun wekroep uit te dragen, bij drommen verzamelen te blazen om op te marcheren naar nieuwe verten, en aan de tegenstanders het wijken en sputterend navolgen in de stofwolk van de voorhoede. Reeds op de vooravond van de Rode Dinsdag waren op vele plaatsen meetings belegd, proefdemonstraties gehouden, die schitterend slaagden! Onder de Jantjes van de
Willem van Iependaal, Vaste koers
150 vloot waren bijna vier en twintig honderd handtekeningen opgehaald! Het was om te jubelen, ook al had het gemeentebestuur van Rotterdam geweigerd de onderwij zeres Suze Groeneweg een dag verlof te geven om naar Den Haag te gaan. In zo'n zielige plagerij zat minstens zo veel propaganda als in de speech die zij niet houden mocht, meende een der betogers, die het vaandel van de Timmerliedenbond zuinig tegen z'n borst hield. Volgens hem begon de geestesstemming der bourgeoisie danig te lijken op die van achttien vier en tachtig, toen ze vol schrik was over het plotselinge ontwaken van het proletariaat. Sindsdien had de arbeidersbeweging wel een enorme omvang gekregen, maar haar karakter was sterk gewijzigd. De dames en heren waren in de waan geweest, dat alles nu voortaan langs wettige en geleidelijke banen ging. Men had het maar kalm aan te zien en van tijd tot tijd wat toe te geven, dan zou het met het ongeduld van Jan Rap en z'n maat wel loslopen. En nou, tot grote teleurstelling van de brave zielen, die almaar aanzwellende kreet om algemeen kiesrecht en een toenemend aantal betogingen, waarbij tienduizenden samenstroomden. Dat moest uitlopen op een revolutionnaire actie, indien het algemeen stemrecht niet spoedig een feit werd.... Op het station in Den Haag wemelde het van mensen, vlaggen en banieren in foudraal. Groetend, lachend en zingend schuifelde de massa naar de uitgang, als een stroom die plotseling wegzonk en in de diepte naruiste.... Hilda had moeite de traptreden naar de tunnel te houden, zag haar man en Funkel opduiken en weer verdwijnen als in een draaikolk, stond op het voorplein van het station als een op zij gespoelde. Ze werd her en der gestuwd, dreef ten slotte in de richting van Jan, die haar opving: ‘Nog zo jong en dan al zo losgeslagen!’ ‘Ons complotje is weer bijeen!’ genoot Funkel, die gezellig meedobberde in de grote deining: ‘Wel gekraakt maar niet verloren, Jan!’ ‘Weer op dreef in het ouwe doen, Funkel?!’ ‘Ouwe doen?! Zo crimineel heb ik het nog niet meege-
Willem van Iependaal, Vaste koers
151 maakt, kinderen! Een lawine!’ verhevigde Heinrich. ‘Duizenden, waar je loopt of staat!’ ‘En jij een van die velen!’ glunderde Hilda, de arm van haar man verknijpend. ‘Nog geen berouw, Funkel?’ Deze verstond niet, of hield zich zo. Hij was voortgestuwd en opgenomen in de enorme stemming, die niet onderdeed voor de geestdriftigste dagen uit z'n revolutionnair verleden. Hij volgde de groepen en groepjes, liep, dan naast Jan en dan weer naast Hilda, mee met een ploeg bouwvakarbeiders naar het meetingterrein, waar een zee van betogers, uit alle delen van het land, deinde om de spreekgestoelten. Het feit dat men tegenover een regering stond die tegenstandster was van de geëiste hervorming en een air aannam, dat zij zich van de kiesrechtbeweging niets aantrok, zelfs weigerde het petitionnement met de driemaal honderdduizend handtekeningen persoonlijk in ontvangst te nemen, maakte het waarschijnlijk, dat er krasse taal zou worden gesproken, dat het hard tegen hard zou gaan. Namen werden genoemd: Troelstra, Schaper, Ter Laan, Mendels, Wibaut, Helene Ankersmit, Vliegen en Oudegeest. Funkel had oude kennissen ontmoet, kwam aan Jan en Hilda toestemming vragen met de krasse heertjes van zijn leeftijd de dag vol te mogen maken. Hij wilde het jonge geluk van de Lovendaaltjes niet langer verzuren door z'n onmiddellijke aanwezigheid, ging met de makkers van vroeger z'n licht opsteken bij Vliegen of Schaper. Neen, hij waagde zich nog niet aan Troelstra. Dat was 'm nog een tikkie te machtig. Maar het zou wel wennen! Hij zou wel met de een of andere groep meestappen naar het Binnenhof! Ja, naar het Binnenhof! Hij begon er nou waarachtig zelf schik in te krijgen, had nog nooit zo'n ontzaglijk rood huishouden bij elkaar gezien en had meer te stellen met z'n tenen dan met z'n inwendige littekens! De Lovendaals hoefden zich om hem geen verdere kopzorg te maken, moesten het maar niet kwalijk nemen dat z'n bekering zo snel oversloeg in fanatisme, in een drang om uit te zwermen met de veteranen, die Hein de Mof nog niet waren vergeten en 'm al die tijd hadden gemist.
Willem van Iependaal, Vaste koers
152 ‘Gemist!’ smulde Heinrich, beleed dat het weer in orde was, alles, behalve met een kaart op z'n pet. Maar zo'n kartonnetje zou hem nog wel aanwaaien, zoals alles hem vandaag was aangewaaid! Afgesproken werd, dat men elkander op een bepaalde tijd zou vinden voor het station en Heinrich dan blakend en wel zou worden afgeleverd aan Bertha. ‘Accoord!’ beklonk Funkel, die in de menigte verdween, de Lovendaals achterliet met hun enthousiasme over de prachtige opkomst van de getrouwen. Tienduizenden! En dat op een werkdag! Hoe groot zou het aantal wel zijn geweest als alle arbeiders vrij hadden kunnen nemen en over reisgeld hadden kunnen beschikken?! Maar het was zo al prachtig! Overweldigend! Acht jaren na de grote inzinking een herleven, een machtsvertoon als nimmer tevoren!! Een ongekende bezieling en een schreeuw om recht, die zich niet meer liet dempen door lastercampagnes of dwangwetten! De grote ontwaking, die van ontrechten volwaardige staatsburgers ging maken in afzienbare tijd! Weer zag Hilda nu, boven de mensenzee uit, de viermaster, het schip met de blanke zeilen, zeilen als voortijlende meeuwen, die vooruitsnelden om een behouden vaart te melden! En het schip dat daar voer had een bemanning zonder hoogtevrees. Er wás gejubel in alle masten en Bezinning stónd op de brug! Het voerde een eigen, fiere vlag en liet de wimpels drijven!! ‘Jan!.... Hilda!!’ overrompelde Kroeze, legde z'n knuist op de schouder van z'n makker of het een arrestatie betrof. ‘Freek! Jongen! Jij ook?!’ jubelde Lovendaal, schudde langdurig de handen van z'n vriend: ‘Jij hier! Jij ook!’ ‘Ik ook en Koba ook en moeder Van Horsen ook! Ook! Ook! Ook!’ daverde Kroeze, die het slanke handje van Hilda voorzichtig tussen vinger en duim hield en gnuivend verzekerde, dat het hoogtepunt van de dag bereikt was en de eerste Rode Dinsdag de mooiste van z'n leven ging worden. Ondanks alles, want, neen, hij had het nog niet te druk met z'n groentehandeltje, maar hij was toch ook niet naar Den Haag gekomen om de Koningin te vervangen
Willem van Iependaal, Vaste koers
153 bij het openen van de Staten-Generaal! Zeker, zeker.... hij was gewoon om van de ene functie in de andere te stappen, maar z'n laatste hoge betrekking had 'm een maand op water en brood opgeleverd. Vandaag stelde hij zich uitsluitend beschikbaar als vaandeldrager en was na zo'n dag van ver tippelen en veel zingen te moe en te schor om de troonrede nog te houden! Dat moest de minister dan maar doen, nou de Koningin verhinderd was, niet gemist kon worden bij de manoeuvres. Ja, hij wist wel, dat de Lovendaals honderden kennissen op het veld hadden en bij de Amsterdammers hoorden, maar de afdelingen uit de hoofdstad moesten het op het grootse uur zonder Jan en Hilda stellen. Ze werden, met of zonder tegenspraak, ingedeeld bij de halve sectie van Freek Kroeze, behoorlijk gezelschap, al had de commandant een maand gehad wegens het zuiveren van het brouwerij-kantoor! Enfin, die geschiedenis kwam later wel. Koba had een los-vast vrijertje opgedaan, die maakte van het kiesrecht kroelrecht en weerstond alle gedrang, stroom en tegenstroom! Juffrouw Van Horsen stond politiek meer op vaste benen en zou het zeer op prijs stellen kennis te maken met de ontdekker van de Congo! De hele sectie, Koba, het scharreltje en moeder Van Horsen, zouden het feestelijk vinden de dag door te brengen met befaamdheden, die niet alleen in de kranten schreven, maar zelfs kans zagen vergaderingen wakker te houden! Het was een daad van goede werken zich aan te sluiten om de nog wat onwennige moeder Van Horsen op dreef te helpen in de rode vloed. De Lovendaals lieten zich overtuigen, vertelden hun groot nieuws - het aanwezig zijn van Funkel! - en doorkruisten het terrein. Ze vonden de Kroeze-sectie, sloten zich er bij aan, stonden te midden van een groep Rotterdammers, die zich om hun vaandels en Spiekman hadden geschaard en door hun felle aandacht de herontmoeting tussen Hilda en Koba tot een knikken en wenken verstilden. Flarden van redevoeringen waaiden over uit de andere hoeken van het terrein. Trompetten schalden, over en weer.
Willem van Iependaal, Vaste koers
154 Rondom sommige spreekgestoelten kwam de massa in beweging en maakte zich los. Banieren werden omhooggestoken en vlaggen ontrold. Ver en duidelijk klonk de stem van Vliegen: ‘En thans ieder achter z'n vaandel! We zullen laten zien met hoevelen wij zijn!’ Een orkaan van gejuich brak los: een ontroerende geestdrift maakte zich meester van allen. Achter de laaiende vlaggen en bonte vaandels groepeerden zich de mannen en vrouwen, die schuifelend hun aanloop namen voor de opmars naar het Binnenhof. Gezang steeg op. Trommels sloegen een voormaat, muziek klonk: een heir van onterfden was in aantocht om recht te eisen, af te dwingen, in naam van het zelfbesef en de gelijkheid voor de wet! Aan weerszijden van de straten waren de trottoirs bezet met nieuwsgierige, sympathiserende of verontruste mensen, wier ganse wezen spanning verried. Sommigen glimlachten kleinerend, deden of ze ver verheven waren boven het malle gedoe van het mindere volk, dat medezeggenschap eiste in zaken waar het geen verstand van had. Andere toeschouwers keken dreigend, poogden vaan- en vlaggendragers met hun blik te doden, maar de stoet was tè lang en de geestdrift der betogers ongenaakbaar. De verontrusten keken sip naar de vlaggenzee die voorbijging, en naar het vele rood dat nog in de horizon zat. Weer anderen hadden zich langs de straten opgesteld om peinzend naar de punten van hun schoenen te staren. Maar allen die daar stonden om de rode betoging als kantlid mee te maken, waren onder de indruk van het gebeuren, van het ernstige dat zich daar aandiende, van de onweerstaanbaarheid der vastbeslotenen, in wier ogen de zelfbewustheid vlamde en in wier zangen de dreiging dreunde. ‘Doe open de stembus, het volk staat er voor.’ Er was geen jellen, geen gedraaf en geschater: er was een verstillen en verstarren op alle trottoirs. Wat daar voorbijtrok met z'n zangen, z'n stoere ernst, z'n doeken met opschriften en drommende vanenpraal, had een sfeer die tot bezinnen noopte, de voeten bond en lust tot spot-
Willem van Iependaal, Vaste koers
155 ten benam: deze reis was Koning Arbeid op weg om de Staten-Generaal te openen! Koper schalde! Uit het eindeloze deinen klonk het op en rolde het voort: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’ Aan de kop van de stoet de nieuwe banier van de S.D.A.P., het vaandel der gesmaden, dat werd ingewijd op de eerste Rode Dinsdag, de grote stormloop die een bres ging slaan in de voorburcht der verwatenen. Achter de partijvlag het partijbestuur en de bestuurders van het N.V.V. in lange rij, gevolgd door de hoofdbestuurders van de bij het N.V.V. aangesloten vakbonden, die wat tussenruimte lieten, ten einde de Residentie breder kijk te gunnen op de prestaties van degenen, aan wie het vervoer van de bijkans driehonderdduizend handtekeningen was toevertrouwd. De pakketten waren geborgen in vier rood-wit gedecoreerde rijtuigen, waarin tevens een wacht van twee man om de zeer bijzondere last te bewaken en eer te bewijzen. In het voorste rijtuig zaten Marie de Roode - Heijermans en Albert Hahn, de begaafde voorvechter, wiens karakterkop bij vlagen scherp belicht werd door het zonnetje. Dan de partijafdelingen, de ene na de andere: een eindeloze rij, die nagenoeg een half uur in beslag nam, nog slechts de inleiding vormden tot de vele groepen die nog volgen zouden. Tussen het forto der mannenstemmen klonk, wat dun en hoog, het lied van de vrouwenclubs, het nieuwe geluid, dat blijder dagen voor de arbeidsters en arbeidersvrouwen aankondigde. Zij droegen de eisen boven hun zangen uit: ‘Vrouwenkiesrecht! Geen dameskiesrecht!’ De Zaaiergroep met haar kleine, fraai gestyleerde banier, bood een adempauze tussen het ontzagwekkende dat reeds passeerde en het formidabele dat nog in aantocht was, zich presenteerde als het legioen van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, met z'n bonte schakering van talloze ambachten. Voorop de bakkers, die hun aanklacht tegen de nachtarbeid ten hemel staken en voortdroegen langs de ramen en blikken der duizenden kiesgerechtigden, die gezamenlijk de macht reeds bezaten om aan de ellende en gezinsverwording der broodbereiders een einde te maken.
Willem van Iependaal, Vaste koers
156 En dan de bouwvakarbeiders, timmerlieden, metselaars, stukadoors en opperlieden, de in het voorheen zo beruchte Maandaghouders, die, geraakt door een ideaal, nu als Dinsdagbetogers de straten vulden, mee optrokken naar het parlement om te kennen te geven, dat ook zij bijdroegen aan de bouw van een gelukkiger maatschappij, waarin geen plaats meer zou zijn voor een viermaatjesroes en geen onmondigverklaring van de arbeid meer zou worden geduld. Groots en overweldigend was het entree van de Diamantbewerkersbond, die met z'n honderden en nogmaals honderden een vol kwartier aandacht afdwong en een halve kilometer straatlengte vroeg. Er wilde schier geen einde komen aan de stoet van Henri uit de Franselaan, die het tempo verhoogde om de laatste van de makkers tot meer spoed aan te zetten en de baan vrij te maken voor de dienstboden, de fabrieksarbeiders, de gemeentewerklieden, de handels- en kantoorbedienden, de mannen en vrouwen uit het glas- en aardewerkbedrijf, de kellners, de kleermakers, naaisters, loodgieters, typografen, machinisten en stokers, steenhouwers, schilders en landarbeiders.... Van de Jantjes was alleen het vaandel van de Matrozenbond in de stoet. Het demonstreren was hun van hoger hand onmogelijk gemaakt, maar zij waren door hun symbool vertegenwoordigd, gaven te verstaan, dat ook de Marine zich schaarde achter de eis van algemeen kiesrecht. Uit het donkere zuiden de mijnwerkers in de voetsporen van de rode schoolmeesters, die met hun zanglust de burger verbluften, een lust die oversloeg op de metaalbewerkers en van de metaalbewerkers weer op de postmannen, die zich door het verbod om in uniform te demonstreren niet van de wijs lieten brengen. Ook bij de nimmer versagende sigarenmakers zat de stemming er in. Zij waren, als altijd, present en niet zo dunnetjes vertegenwoordigd, de kleine voorzitter Eichelsheim te midden van hen. Zij deden in aantal niet onder voor de rijkswerklieden, die hun naar verhouding korte stoetlengte poogden te vergoelijken door statigheid. Tussen de mannen van de Nederlandse Vereniging
Willem van Iependaal, Vaste koers
157 van Spoorwegpersoneel, de ondankbare beschermelingen van de christen-staatsman Regout, was hier en daar een gaping, de onbezette plaatsen van de Kroezes, de Lovendaals en vele anderen, die in de worsteling van negentiendrie wel hun brood, maar niet hun moed en vertrouwen verloren, het land verlieten of in een ander bedrijf werden opgenomen. De bootwerkers en de textielarbeiders, de meubelmakers en andere houtbewerkers, de transportarbeiders, de drankbestrijders en bestuurdersbonden, al wat passeerde of in aantocht was, had één doel, één wens, één wil: algemeen kiesrecht, de grote aanloop naar rechtsherstel! Langs de gehele weg stonden de toeschouwers dicht opeen. Ze joelden noch hoonden, pruimden hier en daar op een verstakkerd oranjeliedje, dat gezongen noch gefloten wilde zijn. Politie liet zich zelden zien. Toch deed het publiek geen poging de orde te verstoren, werd te zeer geboeid door een schouwspel dat sprak tot oog en hart. De kop van de stoet had de Lange Vijverberg bereikt. De Kamerfractie en de leden van het Actiecomité begaven zich met de vier beladen rijtuigen naar het Binnenhof, dat door de politie was afgezet. Door de ramen van het gebouw der Tweede Kamer gluurden enkele afgevaardigden naar de nooit eerder vertoonde onwelvoeglijkheid en trokken zich schielijk terug. Het aanbieden van het petitionnement, het onderschrift van driehonderdduizend nijvere landgenoten, die hun recht als staatsburger eisten, dat was meer dan het fatsoen en de zenuwen van de deinzende volksvertegenwoordigers konden verdragen. Slechts twee christelijke arbeidersafgevaardigden schuwden de aanblik van het ontiegelijke niet; en ook de cynische kop van minister Kolkman bleef zichtbaar achter de ruitjes. Voor de poort van het departement van Binnenlandse Zaken hielden de rijtuigen halt. Het grote moment van de dag was gekomen! Vliegen, de voorzitter van het partijbestuur, trad de hal binnen om de ministers namens een groot deel van het.... Maar zo ver kwam het niet! Dat was te veel gevergd in
Willem van Iependaal, Vaste koers
158 een land waar de halve centjes nog in zwang waren. Zijne Excellentie gaf niet thuis, liet het aan de portier over het petitionnement in ontvangst te nemen. De lijsten moesten door de aanbieders zelf naar de hal worden gedragen. Minister Heemskerk liet èn de voormannen èn de roep om algemeen stemrecht op het matje staan, maar hij zou spoedig ervaren, dat het volk verleerd had eerbiedig pas op de plaats te maken voor excellente onbeschoftheden.. Op de afgesproken plaats troffen Hilda, Jan en de opgetogen Heinrich elkaar, deden wederkerig verslag van hun gevoelens en ontmoetingen, werden weer opgenomen in de mensenstroom en voortgestuwd naar de overbelaste trein, waar op klasse noch aantal meer werd gelet en de uitpuilenden naar binnen werden gewerkt met schouderen kniegeweld. Gedurende de reis werd voor Hilda een plaatsje ingeruimd, een zitje dat uitzicht liet op de jasslippen en broekspijpen van de mannen, die met hun gedachten nog bij de demonstratie waren of in de verstikkende atmosfeer wereldpolitiek bedreven met een bewonderenswaardig uithoudingsvermogen en een geestdrift die aanstekelijk werkte. Er werd voorspeld, dat het kiesrecht binnen enkele jaren algemeen zou zijn, gesproken over de internationale toestand en het oorlogsgevaar, dat door sommigen met een verwerpend handbewegen werd afgedaan, weer anderen tot bezinning noopte en de vraag deed rijzen, of al dat demonstreren en agiteren wel zin had als het de arbeiders aller landen niet zou gelukken oorlogen te voorkomen. Een oorlog, waar dan ook, zou uitdijen tot een wereldconflict, dat niet alleen mensen en steden zou wegvagen: het zou ook alles wat in de loop der jaren door de arbeidersbeweging werd opgebouwd te niet doen en terugvoeren tot de ergste slavernij. De optimisten dachten er anders over, beweerden, het gedender van de trein overschreeuwend, dat oorlogen tot het verleden behoorden, ondanks de Marokko-affaire en de Strapazen van de Duitse keizer. Kwam het toch tot een botsing tussen de grote mogendheden, dan zat de
Willem van Iependaal, Vaste koers
159 revolutie er vlak achter. Een mening die Heinrich grif onderschreef! De Proletariërs zouden dan het roer in handen nemen, als het kon zonder bloedvergieten en als het moest met dezelfde middelen die de heersende klasse had toegepast bij de zeeliedenstaking. Toen was men er ook niet voor teruggedeinsd de knuppel te trekken, de marechaussee los te laten en de militairen in het geweer te roepen tegen zeeman en bootwerker. Politie en soldaten hadden op Kattenburg en in de Warmoesstraat geschoten als gekken, de dokters in het gasthuis overwerk bezorgd. De staking had lang geduurd en was verloren gegaan, maar het was een mooie strijd geweest! Niet om de bezonnenheid van de leiding, maar om de vastberadenheid van de stakers. Want het wás kranig, dat de mannen standhielden, twee maanden lang, nog doorstreden toen het ongunstig verloop zich al aftekende. Het wás om voor te salueren, dat nog in het laatste stadium der zeeliedenstaking, toen niemand meer aan overwinnen dacht, de personelen van de thuiskomende lange-reis-boten als één man zich aansloten bij de stakers! Hoofdschuddend verwierp Lovendaal het verheerlijken van een vastberadenheid zonder zin, poogde zich in het tumult van protesten en wielslag verstaanbaar te maken. Het volhouden van een staking als niemand meer aan winnen denken kon en het uitbreiden er van door een toevloed van nieuwe slachtoffers, klonk wel heel solidair en was niet zonder heldendom, en romantiek, maar het ging lijnrecht in tegen het beginsel van de moderne vakbeweging, die het vermijden van vruchteloze staking voorstond, de anarchistische staak-maar-raak-tactiek reeds jaren te boven was. Het prat gaan op een verloren staking, hoe dapper dan ook volgehouden, was een schrale troost en hoogstens geschikt om de tegenstanders te amuseren. Van iedere staking pogen een stuk revolutionnaire actie te maken, er de grootst mogelijke uitbreiding aan te geven en botsingen met gezag zoeken, dat alles was in de hoofdstad gedurende de zeeliedenstaking weer eens vertoond en had niets anders opgeleverd dan een fel onderling wantrouwen, dat deed denken aan de rampzalige dagen
Willem van Iependaal, Vaste koers
160 van negentien-drie, toen de ontgoochelde, verbitterde arbeiders elkander op het puin van hun verloren stelling en illusies te lijf gingen met stoelen en revolvers. Bijval en protest rumoerden, werden weggeslagen door het lawaaien van de trein, die denderend door de wissels ging. Een der tegensprekers wist zich weer verstaanbaar te maken, verkondigde, zich vastgrijpend aan een wankele buurman: ‘Als jij tegen stakingen bent, dan moet je ook goedvinden, dat tegen de stakers alle middelen van dwang en geweld worden toegepast!’ ‘Ozo!’ riep Funkel, weer geheel de oude. Lovendaal gaf te kennen, dat bij een staking, hoe ongemotiveerd dan ook, de overheid haar neutraliteit had te bewaren en bij haar maatregelen slechts oog moest hebben voor het bewaren van de orde.... Weer stopte de trein. De Haarlemmers verlieten de wagen, waardoor voldoende zitplaatsen vrijkwamen. Het comfort werkte kalmerend: de stemming werd gemoedelijker. Het gesprek kwam door Funkel op de jeugdbeweging, die nieuw heette te zijn, maar reeds jaren her een aanvang nam in de Zaanstreek, waar ‘Meer Licht’ al een naam had voor er sprake was van een arbeidersbeweging in breder zin. Ook in Den Haag hadden Fortuyn en Harttorff indertijd een vereniging voor de jongeren gesticht, maar die jeugdbond had het niet tot een jubileum kunnen brengen, zomin als de Internationale Broederschap, het onderonsje van de plantenvreters in het Gooi, die door het kweken en uitventen van spinazie en boerenkool de wereld wilden verlossen van het kapitalisme. De broeders in het Gooi hadden alle maatschappelijke tegenstellingen afgeschud, de bankier uit Hamburg was er de kameraad van de stenenbikker uit Leiden, bewerkten samen de futloze, zanderige bodem van Blaricum, leurden met de akkerproducten langs de huizen en waanden zich de grondleggers van een nieuwe samenleving, waarin geen plaats meer zou zijn voor armoede, overdaad, broedertwisten, uitbuiting, oorlog en andere misstanden die de mensheid teisterden. Buiten de gemeenschappelijke
Willem van Iependaal, Vaste koers
161 arbeid was een ieder er vrij te leven naar eigen opvatting, zich te zonnen op de hei of schuil te gaan onder het loofen naaldhout en zich te kleden naar eigen smaak. De professor liep er rond in sarong en kabaai, achtte zich in geen enkel opzicht de meerdere van z'n broeder in zwembroek of zuster met matelot en schaamschortje. Die ideale toestand had echter niet lang geduurd: twisten braken uit onder de paradijsbewoners, die elkander over en weer betichtten van al wat lelijk was en ten slotte weer waren teruggekeerd in de verfoeilijke, doodburgerlijke samenleving.... Jan en Hilda amuseerden zich puik, keken tersluiks naar Heinrich, die, na de grote teleurstelling in z'n verlopen kroeg, eindelijk weer toehoorders had gevonden en van de plantenvreters oversprong op de Ferrer-zaak, de gerechtelijke moord in Spanje, die zoveel beroering had gebracht in alle beschaafde landen. Ook in Holland had het schandaal hevige protesten uitgelokt en volle zalen getrokken. Neen, Ferrer was geen anarchist, zelfs geen socialist, maar indertijd de bekende leider van de vrijdenkersbeweging in z'n geboorteland, de bakermat van de inquisitie en de voorschool van Loyola! Er was een oproer uitgebroken en Ferrer, die tijdens het oproer niet eens in Spanje was, werd bij z'n terugkeer gearresteerd, in der haast door een krijgsraad met gesloten deuren gevonnist en direct na de uitspraak neergeschoten! De felle haat van de Spaanse geestelijkheid jegens de vrijgeest Ferrer was zo onchristelijk als verstaanbaar in een land dat naast z'n Marokko-avontuur slechts kon bogen op een record aan analfabeten! Het protest in schier alle landen had wel bewezen, dat het vertrappen van recht en menselijkheid, zelfs onder monnikensandalen, afkeer en walging wekte, behalve in zekere kringen in Nederland, waar men de leugen bleef colporteren, dat er bij het oproer in Barcelona nonnen en priesters waren vermoord, terwijl, zelfs al was dat wél gebeurd, dit toch niet tegen Ferrer in geding kon worden gebracht. De clericale pers hield vast aan de nonnenen priestermoord, trachtte het doden van Ferrer te verdedigen door het slachtoffer te belasteren. Hoever men het daarbij ge-
Willem van Iependaal, Vaste koers
162 bracht had, bewees ‘Het Dompertje van den ouden Valentijn’, een blaadje, uitgegeven door de N.V. De Tijd, waarin de marteldood van Ferrer werd bezongen op de wijze van De Zilvervloot. ‘Zo!’ ijverde Heinrich, schraapte z'n keel en vond de juiste toonaard: ‘Heb je niet gehoord van het helse lawaai, Het Loge-lawaai in Spanje?! Daar schoot me er een duivel in mensenkabaai, Die riep: doe je 't niet, ik verbran' je Ferrer! Ferrer! Ferrer! O, Loge-ster! Uw daden benne slecht Men schoot u dood met volle recht! En waarom zo'n lawaai bij de S.D.-Partij, De S.D.-Partij aller landen?! Die Ferrer deed mee aan de Driehoekerij, Gaf les in vergiften en branden! Ferrer! Ferrer! Ferrer....’
‘Amsterdam!’ stuitte Hilda een herhalen van het refrein, trok haar mantel aan en waarschuwde: ‘En nu geen zangen meer, ouwe rebel! De betoging is achter de rug!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
163
Hoofdstuk X Lovendaal begaf zich naar het sloependek ten einde langer zicht te hebben op het wijken van de kustlijn met de flitsende meeuwen en het stippend deinen van de torenspitsen. Hij strekte de arm of hij alles wat hem in Holland dierbaar geworden was, wilde vasthouden. Ter wille van het bestaan had hij weeral afscheid moeten nemen van vrouw en jongens, van vrienden, kameraden en de geboortegrond, die nu wel een rol speelde bij het zeekiezen. Wat zich daar in het vaderland voltrok, liet hem niet onverschillig als in de jonge jaren, toen hij als een paria was uitgedreven, het wijde water op, door de benepenen met hun woeste haat jegens afdolers en vrijgeesten. Land en volk hadden z'n belangstelling als nimmer tevoren. Het afscheid, het vertrek en het doel van de reis, het was alles zo heel anders dan in het verleden, toen het varen een ontwijken en het wegzinken van de duinstreep een opluchting was geweest. Het leven had in de loop der jaren meer diepte en inhoud gekregen door een actief deelnemen aan de strijd voor een menswaardiger samenleving en door het geluk, dat het huwelijk met Hilda had geschonken en bleef schenken, ondanks het lange afwezig zijn en toeven in den vreemde. Vrouw, kroost en kameraden gold de laatste groet bij het vertrek naar Venezuela, waar een nieuwe taak, het varen als machinist voor een rederij in Caracas, wachtte. Lovendaal had het vak uit z'n vrijgezellentijd weer op het programma moeten zetten, maar weemoed en verlangen gingen nu mee als reisgenoten, die niet loslieten, de hut betraden, bijschoven in de eetzaal en over de verschansing van de Halley hingen om geliefde gezichten voor te toveren, spannende gebeurtenissen in herinnering te brengen of beelden uit de kinderjaren op te roepen. De tranen van Hilda bij het afscheid, de verbaasde snuit van Pieter en de popelende geestdrift van Ferdinand, die school en werk in den steek had willen laten om met z'n vader mee te gaan naar de verre West! De vele stakingen en uitsluitingen,
Willem van Iependaal, Vaste koers
164 stakingen, waarbij de arbeiders nog maar al te vaak feller tegen elkander vochten dan tegen de patroons. De alhaast weer vergeten actie van de Amsterdamse heiers met hun dwaze stakingsgymnastiek in hartje winter, hun haat jegens de moderne vakbeweging en stompzinnig geflodder met de belangen van de bouwvakarbeiders. Toen de verloren textielarbeidersstaking in Twente, waar het nog steeds sukkelen bleef door een niet noemenswaardig ledental en het onbeduidend financieel vermogen van de moderne vakbond, die naast de algemene moeilijkheden in de strijd om lotsverbetering, in de uithoek des lands bovendien nog te kampen had met allerlei locale omstandigheden, de slappe houding van de confessionele organisaties en de straffe discipline van een verenigd, schatrijk fabrikantendom, dat, wars van alle humane overwegingen, zich bleef verzetten tegen het afschaffen van de slavernij en het tekort aan loon aanvulde door vloeken, schelden, broodroof en boetenstelsels. En bij dat alles kwam dan nog de ergerlijke, aftandse strijdmethode van de anarchisten en syndicalisten, van de Koltheks en de Van Erkels, die deden denken aan de stuurloze rebellie uit de jeugdjaren, uit de gloriedagen van Heinrich Funkel met z'n permanente ontploffingen en woorden als bijlslagen! ‘De jeugdjaren....’ Vader, wiens geestelijke behoeften niet hoger stegen dan de lengte van een diaconieturf en wiens steil in de leer zijn dwong tot het hanteren van de karwats. En moeder.... Moeder, schijnbaar zo gedwee en timide, maar met een vlammende afwijzing in de donkere ogen als belediging haar trots of onrecht haar kinderen genaakte! Mijnheer Sardou, die van de werkbank naar de hemel dwaalde en altijd weer iets had ontdekt, dat Jantje nog weten moest en niet vergeten mocht.... Naar Sardou, de levenswijze leermeester, gingen de gedachten van Lovendaal vaak uit op de lange reis, waardoor een reeks van steden werd bezocht en reeds veel schoonheid was aanschouwd. Sardou had z'n leergierige knechtje niet alleen onderricht in de beginselen van de techniek en
Willem van Iependaal, Vaste koers
165 het instrumentmakersvak, maar hij had ook diens lichamelijke verzorging op zich genomen en hem meegevoerd langs de straten en grachten van Amsterdam, de voormalige zeestad aller steden, om te luisteren naar de echo van een voorbije schipvaart en pret te hebben om het spektakel van de mussen, een pret, die niet afstak bij de statige vrolijkheid van de Gouden Eeuw. Calvinisten, in een gezellige bui, had mijnheer Sardou de gevels langs de grachten genoemd, attent gemaakt op de getemperde pronk van stoepen en huizen bij de versobering van het kerk-interieur. Hij had de herkomst van antieke meubelen verklaard, de schoonheid van kristal, porselein, beeld-, snij- giet- en smeedwerk bejubeld, de geschiedenis behandeld en z'n verbaasde knechtje in vervoering laten meegenieten van schilderijen, scheepsmodellen, wandkaarten, uurwerken, pronkkasten en koorbanken. Hij had de belangstelling gewekt voor het schone in de museums en in de natuur, z'n geestelijk en lichamelijk verkommerde leerling kennis bijgebracht, het leven vermooid en verrijkt van Jantje, die later z'n schoonzoon werd, en bij het doorkruisen van zeeën, landstreken en steden met eerbied en dankbaarheid kon terugdenken aan de man die de wereld vorm had gegeven, kleur en klank had geschonken aan alles wat het voormalig knechtje nu zag of beluisterde. Het ventje, dat in de jeugdjaren overal de duivel ontwaarde en niet mocht lachen of dansen van de gestrenge voorgangers, bezocht nu als als een gerijpt man kloosters en kathedralen, poorten, burchten, museums, moskeeën en standbeelden, paleizen, theaters, alles wat klassiek, gewijd of werelds was in de plaatsen die hij aandeed, in z'n verbeelden reeds zag nog voor kust en haven daagden. Hij kon meepraten over het ontstaan en verval van de Vlaamse steden, de gothiek in Zuid-Frankrijk en de onbeteugelde levensvreugde ten tijde van de Borgia's, de periode van verfijnd kunstgenot, sensueel als een roes, toen de Renaissance hoogtij vierde in het pauselijke Rome, aan het einde der vijftiende eeuw. De warme tinten van het bonte leven dier dagen waren door Sardou geschilderd met een gloed die weer oplaaide
Willem van Iependaal, Vaste koers
166 bij elke her-ontmoeting met Italië. Lovendaal kende voorts de luister en afmetingen van Versailles, de tuin-architectuur van Petit Trianon, de naam van de ontwerper en de fantastische weelde van het liefdespaviljoen Bagatelle. Hij was in staat de aangewaaide prinsen en prinsessen uit de Empire-tijd te noemen, had geleerd, wie en wat Dante, Petrarca, Michelangelo en zo veel andere kunstenaars waren. Cicero, Crassus, Tacitus en Hortensius, hij had er van gehoord, kende het waarom van hun faam en het daarom van hun noodlot. Hij wist Augustus, Tiberius, Nero, Caligula en Dometianus uit elkander te houden en hun wel- en wandaden te beoordelen. Hij had reeds in de werkplaats van Sardou de ruïnen van Babel, Ur, Memphis, Athene en Pompeji bezocht, de ondergang van vele beschavingen beluisterd en het heelal gepeild. Vaak waren de wijsgerige bespiegelingen van de leermeester aan z'n bevatting ontstegen en verijld met de rookslierten uit de pijp van Sardou, maar als deze begon te vertellen van Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken, Perzen, Germanen, Romeinen en Joden of Carthago, Rome, het Forum, het Circus Maximus of de gigantische Porta Praetoria, dan was het om bij te houden geweest en meestal geëindigd met het beklimmen van de scheve toren van Pisa of een bezoek aan de tempel van Jeruzalem en de mozaïeken in de kerken van Ravenna.... De Halley met haar hoge deklast dook en slingerde vervaarlijk, joeg de passagiers van en naar het dek. Lovendaal had geen last van z'n maag en beschikte over zeebenen. Hij begaf zich naar de eetzaal, waar de bedienden bezig waren met het verzorgen van de lunch en het bevestigen van de stormlatten. Hij bestelde een koud schoteltje, schouwde, afleiding zoekend, naar de fraaie betimmering: blank eiken met wortelhouten panelen, glas-in-lood-ruitjes en aan de zuilen en zoldering het fraaie geelgieterswerk. Er viel waarlijk niet te klagen over het schaftlokaal! En nog minder over de bediening en de kost die werd voorgeschoteld. Dat was bij moeder thuis een beetje anders geweest: een verfloze keukenkamer met de waskuip in het midden, de eeuwige drooglijnen aan de zolderbalken, de
Willem van Iependaal, Vaste koers
167 opgerolde matrassen in een hoek bij de gootsteen en een olielamp, die niet alleen op Vrijdagen voorover hing! Moeder, toen die nog leefde.... Moeder diende het eten op met haar doorweekte zeepsophanden. Het servies had niet uitgeblonken en de kost.... Aardappelen met stokvisvellen en mosterdsaus! Glimlachend raadpleegde Lovendaal de spijskaart, wuifde met het menu de blauwe armoede uit z'n kinderjaren weg. Het was aan boord wel om te harden en ook thuis was er brood op de plank. Hilda en de jongens hadden voorlopig geen krimp te vrezen. De knapen begonnen al aardig uit de kluiten te schieten. Ferdinand beloofde wat, wilde bouwkundig opzichter worden, was overdag in de practijk en 's avonds op de tekenschool. Dat liep tot zover op rolletjes met de voorlijke snuiter, die zelf z'n weg al zocht, overal z'n licht opstak en zich geen overtuiging liet aanmeten. Hij zat vandaag bij de theosofen en morgen onder gehoor van Samson, de verwerper van alle goden en gezag. Pieter zocht het nou op zijn beurt bij oom Funkel, die z'n afkeer van Troelstra vrijwel te boven was en in het Pieter Jelles geen casus belli meer zag. Bij Heinrich waren de wilde haren wel laat uitgevallen, maar hij was dan toch tot de overtuiging gekomen, dat het wederzijds verraadgeschreeuw van de arbeiders geen verbetering bracht, de honger niet stilde en de ellende niet verzachtte. De toenemende erkenning onder de werkende klasse, dat de moderne richting in de vakbeweging meer kans van slagen bood dan het wildemansgedoe van de vrijen, had ook het denken en handelen van Funkel beïnvloed. Hij en Kroeze hadden ten slotte hun koers herzien, kwamen meer en meer in gepeild vaarwater, evenals de Halley, die een behoorlijk gangetje liep, op weg was naar Lissabon en vandaar naar Madeira ging voor de grote oversteek naar Bridgetown, waar het aan post uit Holland wel weer niet mankeren zou. Hilda schreef prompt, veel en prettig. Reeds in Antwerpen had een brief van haar en de jongens liggen wachten met groot nieuws en veel zoenen, die wel gul werden toegemeten, maar toch nog een te schraal, te ras versnoept rantsoentje vormden.
Willem van Iependaal, Vaste koers
168 Met het nieuws en de commentaren stond het anders. Zo'n gevalletje als in Krommenie was taai genoeg om er een zeedag op te teren. Daar in de Zaanstreek achtte Droogstoppel de Zoveelste het raadslidmaatschap van z'n knecht onverenigbaar met de goede vervulling van de plichten in de drukkerij! De knecht werd tóch raadslid en stond een week later op de keien! Maar er was iets veranderd in het land met de hoge dijken en stille slootjes. Andersdenkenden het brood ontnemen, wegtrappen en uitdrijven om hun overtuiging, dat ging zo vlot niet meer als in negentien-drie. Het congé had gevolgen; de drukkerij lag plat en Krommenie maakte historie!! Die les zou tot voorzichtigheid manen, de arroganten het besef bijbrengen, dat zij niet meer leefden in de gulden tijd van hun almachtige grootpapa. Dat moest ook de voorzitter van de ministerraad, de heer Heemskerk, ervaren. Die had zich - ook al een kwarteeuw in vertraging! - nog helemaal niet bezig gehouden met het probleem van de werkloosheid en het verzorgen van haar slachtoffers. Hij ontkende, dat de staat de plicht zou hebben iets voor de werklozen te doen, verwees naar de particuliere liefdadigheid en beweerde zelfs, dat het een zedelijk verlies zou zijn, wanneer de diaconie werd uitgeschakeld! Pas in geval van formele hongersnood zou de regering de plicht erkennen om in te grijpen. Die hooghartige, cynische afwijzing, dat onchristelijk optreden jegens de naaste, was overal fel gehekeld. De critiek van Troelstra op het laat-maar-waaien-systeem had grote bijval geoogst, zelfs bij sommigen van rechts! Er was een verheugende kentering, een toenemend besef, dat het zenden van marechaussee en het oproepen van de militie niet langer het aangewezen middel was om de gevolgen van werkloosheid en andere sociale misstanden te bestrijden. Het vernemen van zulk nieuws deed deugd, verlokte telkens weer tot een herlezen.... Lovendaal ging naar z'n hut, nam de brieven en krantenknipsels nog eens door, noteerde de bezienswaardigheden van Portugals hoofdstad. Hij had zich wat boeken en
Willem van Iependaal, Vaste koers
169 mappen aangeschaft, mocht, op gezag van z'n vrouw, geen stad overslaan en geen bergkloof onbezocht laten. Zo klonk de boodschap aan haar Jan, die de paperassen weer in de koffer stopte en een uurtje in de kooi kroop om in z'n doezel reeds te wandelen langs de aangestreepte gebouwen te Lissabon, waar hij een dag later arriveerde en niet minder liefde en goede raadgevingen postte dan hij had ontvangen. De tijd die nog restte, werd besteed aan het bezichtigen van beroemde kloosters, kathedralen, paleizen en de vele achterbuurtjes, waar een ontstellende misère de lust tot lofspraak op de Parel van de Taag omdwong tot een vloek van berispelijke lengte. Eerst in Madeira schreef Lovendaal weer een enthousiaste brief. Hij had een suikerplantage bezocht, verbaasd gestaan over de gunstige arbeidsvoorwaarden der employé's en in een open spoorwagen een bad van camelia's ondergaan. De bloemen werden door aapvlugge kinderen over de passagiers uitgestrooid in ruil voor penny's. De reis ging naar boven tussen de met zeedennen begroeide heuvels en werd besloten met een dolle sledevaart in een mande. Tijd voor verdere avonturen was er niet geweest, maar een kort bezoek was al overweldigend, vol verrassingen en heerlijkheden, die Hilda ook zou genieten zodra het stoomjacht van haar man van stapel liep. De Halley lag, bulderend van de opgejaagde spanning, gereed voor de ruk naar Barbados. Eerst dan en daar kon weer een schrijven worden gepost. Het ging inmiddels patent met de onderneming: de passagiers deden aan deksport, stonden verbaasd over het vlotte Engels van de Dutchman, die het geheim van z'n talenkennis niet verklapte. Ze wisselden de dekspelen doorgaans af met lezen, het lezen door geeuwen en het geeuwen door dutten of pokeren en het tieren op de hitte, de kok en de badgelegenheden. Er waren luitjes, die nog geen genoegen konden nemen met de weelderige kost en de vorstelijke verblijven. Bij zulke klachten had Lovendaal vaak moeite zich te beheersen, bekroop hem de lust om uit te pakken over zijn jeugd met drie kinderen in één bedstede. De doodzieke Pieter, het steenhouwersmaatje, geflankeerd door de woe-
Willem van Iependaal, Vaste koers
170 lende broertjes, die van de honger de slaap niet konden vatten. Het gezeur van de verwende weeldekinderen aan boord maakte soms kregel en grof. Het wekte de aandrift om in de eetzaal op te springen en los te barsten, het de vitterige kieskauwers in het gelaat te slingeren, dat de ploegende, zwoegende scheppers van alle weelde en welvaart moesten ervaren, hoe hun kinderen ondervoed werden naar lichaam en geest! Kalkoen met appelmoes werd over boord gesmeten wegens gebrek aan belangstelling, terwijl in de straatjes en stegen van stad en dorp in Nederland een cent koekkruimels de kinderen van de arbeiders al in verrukking bracht! Kalkoen met appelmoes, daar waren Jantje Lovendaal en de duizende, duizende andere blauwlijdertjes koud van gebleven, zij zowel als de stokers van de Halley, de beroete, zwetende slaven van het zwarte koor, die zo nu en dan even aan dek kwamen om een blasie te happen en de zaligste boutjes, op weg naar de haaien, voor het nakijken hadden.... En toch: die stokers lachten hun tanden bloot! Ze kankerden niet! Uit vrees?! Was het angst of domheid die hen weerhield te protesteren? Of was het een onderbewust gevoel van evenwicht, dat zich uitte in een brede lach bij het terugblikken naar de afgelegde afstand? ‘Terugblik!’ Ook de geschiedenis, schijnbaar zo grillig en vol onrust, kende tijden van uitblazen, van evenwicht en terugblikken! Zij liet bij het opmaken van balans zelfs aangebeden leiders van hoogste hoogte neertuimelen en rondspartelen in alle naaktheid of in het boetekleed! Abraham de Geweldige, de tyrannieke belager van recht en gezinsgeluk, de man, die aan de spoorjongens vrijheid, brood en armslag had ontnomen, was neergeploft van z'n verheven zetel en, verdacht van corruptie, op reis gegaan, stil als een betrapte en bestemming onbekend. Neerlands eersteminister in het voorheen was gestruikeld over een lintje, had zich met en door juffrouw Mathilda Westmeijer ge-
Willem van Iependaal, Vaste koers
171 blameerd en in de knoei geholpen. Hij had, luidens de beschuldiging, een zekere mijnheer Lehman een ridderorde bezorgd en via juffrouw Mathilda elf duizend gulden losgemaakt voor het verkiezingsfonds van de anti-revolutionnairen. Het land stond versteld over het kleine gemodder van de grote man, de befaamde redder van land, orde, zedelijkheid en christendom! De onverzoenlijke van negentien-drie, de wurger der weerlozen, die stropper hing nu zelf in een strik, aan een lintje, te werelds voor een leider van orthodoxen huize. Immers: het verkiezingsfonds van de steile, anti-revolutionnaire broeders was aangevuld met verdacht geld, met de omkooppsnningen van een Joodse tabakshandelaar door tussenkomst van de Roomse Mathilda, de snoepige relatie van de moreel bankroete vertegenwoordiger van het farizeïsme in de politiek. Voor Troelstra, die het geval in de Kamer fel en fair gehekeld had, mocht Abraham Kuyper, ondanks alles, de grote politieke figuur blijven, de man, die z'n stempel had gedrukt op een deel van Nederlands historie, maar voor Jan Lovendaal en de vele andere slachtoffers van de spoorwegstaking, was de beschamende aftocht van de grote triomfator een genoegdoening voor het leed en het lijden aan vrouwen en kinderen berokkend! Ergens in de woestijn eindigde, ten spijt van ereraad en boetekleed, de carrière van de Geduchte in een schandaal, dat hem klein en onmogelijk maakte, terwijl de beweging, die hij verachtte en had pogen te fnuiken, sterker dan ooit de opmars voortzette achter de rode, onbevlekte baander.... Niet ver van Bridgetown liet de Halley het anker vallen. Van het dek leek Barbados een schotel vol verveling, Alleen het in- en uitvaren van de statige driemasters gaf wat lijn en beweeglijkheid aan het doodse rondom. Een tender kwam langszij om de passagiers naar de wal te brengen en na een lange tocht op de rivier werd gemeerd aan een steiger, waar de negerinnen met hun negotie tierend opdrongen, het landen schier onmogelijk maakten tot de politie ingreep, het lastigvallen van de blanken wist te beletten. Althans de eerste honderd meter! Broches, vogelstaarten en hoedepennen van gekleurde schelpen
Willem van Iependaal, Vaste koers
172 werden opgepropt tussen de vestrand en broekband van Lovendaal, die nog zelden zo veel negotiewoede had meegemaakt. Tasjes, kettingen, matjes en armbanden van meloenpitten en geluksbonen werden gelegd, gestoken of getoverd in handen en zakken, veroorzaakten ademnood en noopten eerder tot vluchten dan tot kopen. Eindelijk ontsnapt aan het leurfanatisme slenterde de belaagde amechtig rond in het smelthete Bridgetown, schokte versuft op bij de schelle waarschuwingssignalen van de af- en aanrijdende victoria's met de zingende negers op de bok. Er werd het een of ander feest gevierd, veel gedanst en gedronken. Wijn, vruchten en vee werden bij wagenladingen aangevoerd: schapen zo groot als kalveren en zo ruig als een vloervarken. Watermeloenen, granaatappelen, grapefruit, rode en roomkleurige pepers en citroenen, groter dan een kinderhoofd. Kalfschapen, reuzencitroenen, musicerende victoria's, onafschudbare negerinnen en de aan de takken gebunselde kokosnoten, gedrochtelijk als nachtmerriemonsters, bij een hitte die geen draad droog liet, verstikte en verbijsterde, dat was West-Indië! En nog verder ging de reis, nog dieper de oven in!! Terug aan boord beschreef Jan de ontvluchte stad met de popperige huizen, koddige jaloezieluiken en daken niet hoger dan de deur. Bridgetown was een speelgoeddoos, waar alles herrie maakte en wat zweeg gloed uitstraalde! De kunsthandel floreerde er door hele of halfblanke opoe's in olieverf, kabouters in bontjassen en heiligen die gebeden lazen in een winterlandschap met papegaaien. Om al dat moois verdrong zich de upper ten van Barbados, keurde de schilderijen met de vingertoppen en liet het aan de fantasierijker negers het schoons op een afstand te bewonderen. Het opsommen van de geneugten in Bridgetown had veel ruimte gevergd, liet weinig gelegenheid nog commentaar te leveren op de nieuwtjes van thuis en in het vaderland, waar enkele choleragevallen tot het opschorten van vergaderingen en demonstraties hadden genoopt. Ook de brief van Freek Kroeze, die de dood van Jannie meldde, moest nog beantwoord worden. Misschien was er in La Brea
Willem van Iependaal, Vaste koers
173 gelegenheid correspondentie te verzenden per vlugste verbinding. Bij aankomst in La Brea bleek evenwel, dat het een onbeduidend dorpje was. Sommige passagiers hadden gesproken over de Pich Lake, het wereldwonder op Trinidad door Columbus ontdekt en zo genoemd naar de drie spitse rotspunten, oprijzend uit een berg op de zuidoostpunt van het eiland. De teerstof van Pich Lake werd reeds door Sir Walther Raleigh gebezigd om de naden van z'n schip te dichten. Het meer was, naar bleek, een enorm, zich telkens weer aanvullend asphaltveld en oliemoeras, dat door een Engelse maatschappij werd geëxploiteerd. IJzeren bakken schoven aan kabels langs de pier, waar de grote vrachtboten werden geladen. De weg met de lage moerasvegetatie steeg langzaam naar de rand van het asphaltveld, waar negers met koevoeten en houwelen de bodem lossloegen en de brokken opstapelden in transportwagens. In het midden van het meer lag het zachte asphalt, dat in tonnen werd uitgeschept door de negers, die tot de enkels wegzakten in de knappende bodem en het opborrelende schuim, lachend te kennen gaven, dat geen gevaar voor verzinken te duchten viel.... In die verzengende teerbron, de meest geteisterde plek op aarde, werkten nog mensen: zelfs blanken! In die vale eenderheid van verschrompelde gewassen, waar geen boom wat schaduw schiep en het krioelde van muskieten en ander klein tropisch ongedierte, ploeterden zwart en blank om asphalt te putten en brood te winnen! Op meterhoge palen, aan de rand van het broebelende meer, de huizen voor de mannen en vrouwen, vastgeplakt aan de klevende bodem van La Brea, het van God versmeten marteloord, waarbij de hel van Dante en hartje Congo als een vertroeteling aandeden. In die waanzin van gloed en asphalt was schrijven niet mogelijk, voelden huid en hut aan als brandende teer, die alle energie ontfutselde en de lust om nog een uur langer te leven schier benam. Eerst toen de Halley door het groezelig-gore water van de Orinoco naar de golf van Paria voer, was het mogelijk
Willem van Iependaal, Vaste koers
174 de pen weer op te nemen en een epistel te openen met het vervloeken van Columbus, de ontdekker van het jammerlijke geval, dat La Brea heette, de roodgloeiende gompot, waar de blanke zelfmoordpretendenten snakten naar de verlossing, hoe dan ook! Het schip zou eerst de volgende morgen aankomen in Port of Spain, de hoofdstad van Trinidad. Het was een hechte schuit met veel porring, maar hij liep toch niet hard genoeg om het verlangen naar post uit Holland bij te houden. Hilde mocht intussen wel weten, dat de moeilijkheden met de Tribunegroep, hoe belangrijk dan ook voor de partij en de verdere ontwikkeling van de arbeidersbeweging, haar wegsmeltende eega maar matig interesseerde. Het geschrijf en gewrijf van Wijnkoop, Gorter, Jet Holst en anderen over zuiver marxisme en onzuiver reformisme was wel heel wetenschappelijk en zeer gedegen, maar maakte een slechte beurt aan boord: het was toch al zo warm! De vrees voor scheuring in de partij was misschien erger dan de scheuring zelf. Dat had het verleden wel bewezen, toen na veel geharrewar het breken met het N.A.S. en Nieuwenhuis moest volgen. Van meer belang was, althans voor het ogenblik, dat Kroeze trouw bleef aan z'n beklante groentewinkel in Rotterdam. Z'n vrije beroep stelde hem in staat zich te weren, het rode woord te verkondigen in de volksbuurt en met z'n aardappelen ook z'n ideeën te slijten! Het beste was, dat zij, Hilda, een dag uitbrak om Freek achter de weegschaal te overrompelen. Koba was bereid haar vader bij te staan om het bedrijf gaande te houden en uit Venezuela zou wel blijken, dat Freek door z'n oude makker niet werd vergeten. Het deed inmiddels goed uit de kranten te vernemen, dat er in Brussel plannen bestonden om een standbeeld op te richten voor Ferrer. Het feit dat ook Troelstra indertijd pogingen had gedaan de zaak in het parlement te brengen, stemde prettig, gaf het gevoel, dat althans van de zijde der socialisten niets was nagelaten om de Spaanse schanddaad aan de kaak te stellen. Al had het trachten om namens het parlement een rouwbeklag te zenden aan de kinderen van de vermoorde vrijdenker geen
Willem van Iependaal, Vaste koers
175 succes gehad, als in andere landen, er was in elk geval wat gedaan om het gehalte en gestalte van het Binnenhof op te lappen.... Port of Spain bood weinig verrassingen, het was er druk, heet en woelig als in Bridgetown. In de koeliewijk trokken Indiërs met tempels van gekleurd papier door de straten, vierden zingend en dansend een godsdienstig feest. Ondanks de tropische zon droegen de blanken er Europese kleding en de negerkoetsiers hoge hoeden. De vrijmoedigheid van de zwarte, goedlachse bevolking was verbluffend. Zo los, vrij en vrolijk was geen sterveling in het lieve vaderland: zelfs de afdolers en vrijgeesten waren doodbidders vergeleken bij de jolige kroeskoppen van Port of Spain, die tegen een ieder een praatje maakten, zonnig over de aard van hun bestaantje babbelden en zich geroepen achtten de vreemdeling in te lichten omtrent de vogels, de vruchten, de dieren en tramplannen. Ze hadden van Holland gehoord: dat was het land waar de missionarissen werden opgeleid om van een poor black woman een honest christian lady te maken! Het wemelde in Port of Spain van honest christian lady's, die hoeden droegen van gekleurd paardenhaar en chenile, vol bonte satijnen rozen. Ze waren verder in het bezit van een paraplu en uitgedost met alles wat een gekerstende negerin betamelijk achtte. Kluchtig was het, te zien hoe de lady's hun hoofddeksel op een oor schoven bij het betreden van hun woning, niet veel meer dan een geitenhok! De buitenwijken van de stad waren verrukkelijk mooi en elke plant bracht het tot een waarlijk gigantische afmeting, evenals het paleis van de Franse bisschop, dat schuilging in de schaduw van de reuzenbamboe of de glanzende loverdos van de broodboom, die bij geen huisje ontbrak, zomin als de cacaostruik met de heldergele of donkerrode vruchten. De grijze stammen van het opgaande hout zoomden alle wegen af, maakten een winterse indruk, die weer te niet werd gedaan door het schitteren van glad groen en oranje bloesem. Rondom duikelden de ontelbare kolibri's, puurden honing uit de roerloze bloemkelken, dwarrelden ruste-
Willem van Iependaal, Vaste koers
176 loos weg en weer rond de donzige nestjes in het geuren van de kamfcrstruiken, de kruidnagelbomen en de minder aanzienlijke muskaatnoot, vol gelig-miskleurige vruchten. Sinaasappelen en mandarijnen rijpten binnen de beschutting van vreemde, mal gevormde pijnbomen, die met de grijze stammen deden denken aan zuilen. In het park werd Lovendaal aangesproken door een neger. De man bleek verbluffend goed op de hoogte te zijn van de fauna en flora van het gezegende spatje wereld, waar de kleurlingen zonnig lachen konden, omdat zij gelukkig, kinderlijk gelukkig waren. In ruil voor de gepresenteerde sigaret bood de neger z'n diensten aan als gids en bleek in ontwikkeling en menselijkheid verre de meerdere van de lieden die, ergens op het Pyreneese schiereiland, een kaste vormden, ten einde het analfabetisme onder het volk te bevorderen en de Middeleeuwse horigheid te handhaven. Na een lange omzwerving werd afscheid genomen van de zwarte medemens, die wel is waar geen credo's kon opdreunen en nog minder wist van het Communistisch Manifest, maar het kralen snoertje van z'n pols schoof en in de hand van de vreemde legde als een geschenk voor de little ones at home! Uit de gesprekken met de gids had Lovendaal begrepen, dat zich in de omgeving van Port of Spain een inrichting voor melaatsen bevond en bezoek aan de afgezonderden wel toegestaan werd. Het viel te proberen! Niet alleen zeeën, bergen, plan tages, museums, kleurlingen, zeden en gewoonten moesten bezocht of benaderd worden. Palmen waren bekeken, bergen beklommen en paleizen bezocht, maar ook het lot en het lijden van de meestgemedenen vroeg om aandacht, diende gekend te zijn. Het gevaar voor besmetting werd sterk overdreven en was ten slotte overal in de een of andere vorm. Het leprozenhuis werd bezocht. Na wat heen en weer praten verwijderde de portier de afsluitboom, wees naar het brede pad tussen de grasvelden en gaf verdere aanwijzingen.
Willem van Iependaal, Vaste koers
177 Het pad voerde naar een streng afgesloten gebouw, waar nogmaals de weigering van een poortwachter moest worden omgepraat tot een genadiger: ‘U kunt het proberen, maar ik vrees dat u niet langs de galerij komt.’ De vrees bleek ongegrond. Lovendaal wandelde in de tweede, overschone tuin, welke werd onderhouden door een aantal negers in geelomboorde werkpakken. Op de galerij bewoog zich een groepje andere kleurlingen. Ze redekavelden vrolijk, duwden elkander stoeis, terwijl ze luid lachten. Of dat ook melaatsen waren? vroeg Lovendaal zich af, stond voor een rosig gepleisterd kerkje, dat schuilging in het geboomte, aandeed als een milde glimlach. Hij begaf zich naar een der tuinlieden, wees op de hoge palen die de galerij schraagden, en vroeg of het niet mogelijk was op de zalen te komen. De man schudde betwijfelend het hoofd, gebaarde naar een poort aan het einde van de tuin. Een non opende een luikje in de hoge deur, begreep zonder verklaring, knikte bemoedigend en verdween. Even later verscheen de supérieure, polste wat verlangd werd, luisterde fronsend naar het verzoek van Lovendaal. Ze scheen verbaasd, kon zich blijkbaar niet indenken wat een vreemde zocht in het oord der gedoemden. Ze weigerde toegang, wilde het luikje weer sluiten, bedacht zich en vroeg: ‘Wat drijft u hierheen? Nieuwsgierigheid?’ ‘Neen, zuster. Het leed van de eenzamen....’ ‘Hebt u geen angst voor....’ ‘En u dan, zuster?!’ ‘Ik?.... Ach, welneen!.... U is een diplomaat!’ lachte ze fijntjes, liet de bezoeker binnen en liep mee naar de ingang van een bijgebouw. Ze gaf opdracht aan een andere non, die het begeleiden overnam en voorging bij de rondgang door een langwerpig plantsoen, dat met z'n smalle toegangsbruggen aan Holland herinnerde. Over de breedte van het plantsoen liep een plaatijzeren afschutting met vinnige punten. ‘De afscheiding tussen de barakken van de mannen en de vrouwen!’ onderrichtte de begeleidster op het vragend blikken van de bevangen Lovendaal. ‘De zalen zijn nu
Willem van Iependaal, Vaste koers
178 verlaten. Alle patiënten van deze afdelingen werken buiten, in de achtertuin, weet u. Maar om deze tijd zoeken ze liever de schaduw onder de palen van de galerij.’ Het bleek dat mannen zowel als vrouwen hun vaste bezigheid hadden. Ze hielpen bij het verzorgen van de was, het onderhouden van de moestuin, het kweken van bloemen en vruchten of het fokken van kippen. Alles uitsluitend voor de inrichting. Er waren honderden patiënten, maar een deel er van liep vrij rond op Trinidad! Het uitoefenen van slechts enkele beroepen was hun veroorloofd. ‘De ontspanningszaal!’ wees de zuster, stak een pleintje over en opende de poort naar een andere afdeling, waar een reeks kleine vertrekken werden overkapt door een lang afdak. Iedere kamer had een eigen bewoner en was naar eigen smaak vermooid met plantjes, prentjes, vlechtwerk, kruisbeelden en heiligen onder gaaswerk of stolpen. De meeste kamertjes zagen er fleurig uit, maar de verbonden voeten, benen, halzen of hoofden vloekten weedommelijk. Die knusse, opgedirkte vertrekjes en de weggevreten vingers, neuzen en oogleden. Dat zielig strompelen op de ingeregen, klompige voetstompen. Die schorre kreten uit de door puisten en bulten misvormde hoofden!.... Lovendaal moest zich een wijle afwenden, hoorde als uit de verte de uiteenzettingen van de zuster. Die langzame, ellendig langzame verwoesting, dat teen na teen en lid na lid gesloopt worden, benam hem de spraak, noopte tot een heimelijk spuwen op het tuinpad. Een oud, ingezwachteld vrouwtje vertelde, dat zij reeds als kind in de inrichting was gekomen en van al haar vermogens alleen het spreken en denken nog over had. Haar voeten waren afgevallen, haar vingers weggebrokkeld, een voor een. Neus en lippen waren al jaren aangetast, gingen met het gezicht verloren. Het was Lovendaal niet mogelijk woorden van troost uit te brengen. Hij stond als een verslagene, terwijl de stakkers om hem heen hunkerden naar aanspraak en gewoon doen bij hun afzichtelijkheid. Ze zaten op de trappen van de galerij, knikten aanmoedigend, lichtten de
Willem van Iependaal, Vaste koers
179 geschonden handen en polsstompen ten groet. Het was onbegrijpelijk, hoe zij nog allerlei bezigheden konden verrichten en zo goedlachs waren. De zuster bemoeide zich voortdurend met hen, luisterde naar een vrouw die nog drie vingerstompjes kon tonen en trots vertelde, dat ze verstelwerk deed en meehielp bij het onderhouden van de linnenkamer. Ook de andere patiënten waren ijverig doende met snij- en knutselwerk. Lovendaal bedwong z'n afkeer, bewoog zich vrijer onder de gehavenden, luisterde naar hun verhalen, veegde bij de minste aanraking z'n vingers aan de binnenkant van z'n broekzakken. Hij kreeg diep respect voor de non, die het gevaar niet duchtte, de patiënten hielp bij het opzetten van brei- en verstelwerk. Wat door haar werd verricht, dat was de onbaatzuchtige mensenliefde, dat was makkerschap van de daad!! Hier, in omgeving van dreigend gevaar en afzichtelijke dood, geen daverende termen, geen glanzende bespiegelingen, maar een dienen en doen!! Jonge meisjes, uit alle delen van de wereld, die zich beschikbaar stelden voor een taak waar kerels onwel van werden, spraakloos hun vingers om afveegden. Hij, Jan, moest zich bijeenrapen om een vriendelijk woord uit te brengen en geen afschuw te tonen, terwijl de zuster zich los en leutig met de patiënten inliet, grapjes vertelde, belangstellend overboog naar een borduurlap, een tekening of een knutselwerkje. Met de duivel uit de kinderjaren had hij afgedaan, maar andere boebazen kruisten nog altijd z'n wegen.... De zuster wees op haar horloge, liep, het voorbeeld gevend, het pad op en liet de bezoeker uit door een kleine poort in de muur van de achtertuin, waar een honderdtal mannen bezig waren met wieden, groentesnijden en het kappen van de heggen langs de hoofdweg naar Port of Spain, de stad daverend van arbeid en levenslust.... Aan boord van de Halley werd weer eens post uitgereikt. In z'n hut vond Lovendaal een brief van Hilda, die bij veel liefs en leutigs ook nog berichten moest, dat Pieter in de gracht had gelegen, en Ferdinand met de buurman van tweehoog onder gehoor was geweest van dominee Doeven-
Willem van Iependaal, Vaste koers
180 dans, de zondige predikant, die juist door het erkennen van z'n goddeloze afdwalingen en laakbare zwakheden volle zalen trok. De preek had weinig deugd gedaan: Ferdinand had bij z'n thuiskomst alleen over z'n honger gesproken en was inmiddels bevorderd tot poortwachter bij de jonge Tempelieren. Hij was vrij fanatiek in het bestrijden van rook- en drinkgewoonten, begon al een woordje mee te praten over Bellamy en de scheuren in de Beurs. Verder viel er weinig wereldschokkends te rapporteren, al was er in Nederlands politieke geschiedenis geen periode aan te wijzen waarin de belangstelling van de volksmassa in het politieke gebeuren zo groeide. Nimmer tevoren had de arbeidende klasse zo meegeleefd met hetgeen in het parlement werd behandeld. Hilda herinnerde haar man aan de kwestie aangaande de neutraliteit van het openbaar onderwijs. In de Kamer had de heer Van Wijnbergen danig van leer getrokken tegen sommige onderwijzers uit de openbare school, die geweigerd hadden deel te nemen aan de feestelijkheden bij de geboorte van prinses Juliana. Hij had te verstaan gegeven, dat zulke onderwijzers niet in de school thuishoorden en ontslagen dienden te worden. Ossendorp, de voorzitter van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, was op zijn beurt losgebroken tegen Van Wijnbergen en verkondigde, dat de school en de kinderen buiten elke propaganda voor monarchie of republiek behoorden te worden gehouden. Door die verklaring was groot spektakel ontstaan. In verschillende gemeenten hitste men tegen rooie schoolmeesters. De overheid, werd beweerd, mocht niet dulden dat de kinderen werden opgeleid tot onverschilligheid ten aanzien van 's lands geschiedenis en het grondwettelijk hoofd van de staat. Er zou niet geaarzeld worden hen die andere beginselen huldigen, uit de school te verwijderen! Ook het optreden buiten de school, het mondeling of schriftelijk uiten van een afwijkende mening, moest met ontslag worden beantwoord. Op die krasse bedreiging tegen alle socialistische onderwijzers was gereageerd met uitpuilende vergaderzalen,
Willem van Iependaal, Vaste koers
181 waar Troelstra en Ossendorp hun protest hadden laten horen. Er was door de beide sprekers op gewezen, dat in de rooms-katholieke scholen het Huis van Oranje soms heel erg werd neergehaald in de diverse leerboekjes. In de school diende de onderwijzer z'n particuliere mening over allerhande aangelegenheden voor zich te houden, maar buiten de school stond hij met iedere burger gelijk, behoorde hij dus de vrijheid te hebben getuigenis af te leggen of propaganda te voeren voor de politieke beginselen die hij beleed. Met klem was opgekomen tegen de vrijheidsbeperking buiten de school en het verzet op prachtige wijze door de arbeidersbeweging gesteund. Die spontaneïteit had weeral duidelijk gemaakt, dat de afstand tussen hoed en petje meer en meer begon te vervagen om plaats te maken voor een breder opvatting omtrent solida riteit en saamhorigheid. De onderwijzer werd bedreigd in z'n burgerrechten en.... de zalen stroomden vol, in alle delen van het land, ten einde te protesteren. De smid, de spoorman, de metselaar, de mannen van de post, de visser, de landarbeider, kantoorbediende, grondwerker, schuitenvoerder en metaaldraaier! Het gelaat van Nederland begon mannelijker trekken te krijgen! De verheugende lawine van protesten had natuurlijk ook een keerzijde. De clericalen zouden er een uitstekend middel in zien de openbare school als goddeloos, antimonarchaal en anti-nationaal voor te stellen. Maar er kon worden aangenomen, dat de sterke tegenstand de optouwzetters van de rel tegen de rode onderwijzers had geïntimideerd en het hele geval met een sisser zou eindigen. Die veronderstelling vond reeds bevestiging in een volgende brief, ontvangen in La Guayara, een havenplaatsje, dat er veelbelovend uitzag, en het einde van de zeereis betekende. Het was door de rederij in Caracas als standplaats genoemd en lag aan de voet van een hoge roodachtig schemerende berg. Pelikanen vlogen over de baai, doken naar aas en zwermden, schril afstekend tegen het fletse blauw van de hemel, over het schip naar de pier en de lemen huisjes, cocospalmen en mangobomen. In sloepen en een kleine tender werden de passagiers
Willem van Iependaal, Vaste koers
182 aan wal gebracht, gesmakt en geknauwd door een beangstigende deining. De bevolking liep uit, vrouwen en meisjes wuifden of het de intocht van een vorst met gevolg betrof. Lovendaal boog minzaam voor de schonen, waande zich een groot heer! Hij kon tevreden zijn over z'n onderdanen en het gebied. La Guayara stelde niet teleur. In de weelde van groen en bloemen dartelden de beekjes van de bergen naar de spoorbaan, waar de cactus zelfs z'n stekelarmen opstak tussen de wisselblokken en dwarsliggers. Hogerop werd het landschap zwieriger van lijn, nam de bebossing af en werden de struiken in hun kleurenpracht opdringerig schoon. Op de wijkende en dan weer naderende rijweg naar Caracas bewogen zich fleurige groepen ezels en hun zangerig aanjagende begeleiders, die optrokken van de hoofdstad naar de haven en de schepen, de toekomstige werkkring van machinist Lovendaal, die tegen de middag arriveerde in het fraaie, buitengewoon zindelijke Caracas, de stad van de libertador Simon Bolivar.
Willem van Iependaal, Vaste koers
183
Hoofdstuk XI Funkel ontwaakte uit z'n middagdutje, gaf de bedsteedeuren een duw, keek doezelig naar de opgetrokken rolgordijnen, de lichtstrepen aan de zolderbalken en het grillig bebloemde behangselpapier in het kleine slaapvertrek. Hij was nog niet helemaal terug uit het verre, benauwende ergens, scheen zich te verbazen over de aardse dingen en verschijnselen rondom. Buiten lag de sneeuw op het deinen van daken en goten, een duizelen dat herinneringen wekte bij Heinrich, die met de hand op het hart over het beddeschot ging hangen en voor zich uit staarde met een trek om de mond die jaren ouder maakte. Hij lag een wijle roerloos, liet z'n blik rusten op een gekleurde prent aan de wand: een dorp in Pruisen. Pruisen, het Rijk der Gottesfurcht en der frommen Sitte! In een hut van riet, leem en plaggen had z'n vader gezeten met een verlamde vrouw, het ongewenste kroost, een nimmer gestilde honger en jammerlijk gevoel van onmacht Voor die zwoeger waren de dagen geweest om te ploeteren en de nachten om te tobben over de dag van morgen. Voor hem had de wereld opgehouden achter de ploeg en bij de grenzen van akker en gehucht. Een bank, een ruwhouten tafel en wat stro, waar de invalide haar laatste levensjaren sleet, en hij, Heinrich, was geboren uit een geslacht van voormalige lijfeigenen, om wier bevrijding de duivel zich een bult had gelachen. De duivel en de landheren! Tot z'n twaalfde jaar had hij, de jongste uit het Funkelnest, het beulen op het land, het saamhokken met ziekten, jammer, ongedierte, vloeken en de eeuwige stank van gestoofde kool volgehouden en was dan door de ijle oneindigheid van het nevellandschap de zon tegemoet gelopen op blote voeten en goed fortuin. Hij was na veel zwerven terechtgekomen in Rusland, het onmetelijke Rijk, waar de tsaar nóg machtiger was dan de hongersnood, die er bestreden werd met kozakkensabels en verbanning naar Siberië. Moedertje Rusland, dat bij elke morgen haar beste zonen het schavot zag betreden....
Willem van Iependaal, Vaste koers
184 Het contact met de samenzwerende studenten en de ijver van de geheime politie hadden tot de vlucht genoopt. Hij, Heinrich, had z'n koers moeten herzien en was, na een decennium van revolutionnaire actie in het geboorteland, uitgeweken en via Frankrijk verzeild in het schatrijke Holland, waar de Hongersnood zich bij de beschaafder omgeving had aangepast en onder de schuilnaam Ondervoeding praktijk uitoefende.... Beneden in de gelagkamer bonkte Bertha met een stoffer op de traptrede, wachtte op antwoord en herhaalde krachtiger het gestommel: ‘Ben je wakker? Vergeet het achterzaaltje niet! Het wordt tijd, hoor! Kom je naar beneden, Heinrich?!’ Deze mompelde wat voor zich heen, gleed terug in de kussens, sloot weer de ogen om te schouwen naar de taferelen uit z'n bewogen leven, die hem de laatste dagen telkens voor de geest kwamen. Gebeurtenissen daagden en verdwenen; mensen, plaatsen en feiten. Z'n vader was het later wat beter gegaan, had z'n kinderen een brief vol spelfouten nagelaten en z'n verering voor de soldatenkeizer, die vordrang bis nach Paris! ‘Parijs....’ Parijs, Brussel, Petersburg, Amsterdam en Berlijn! Alle maal befaamde steden met duizenden, duizenden afgebeulde kinderen: almaar vale stoeten van een mishandelde jeugd, die in de nanacht van winter en zomer naar de fabrieken, mijnen of werkplaatsen trok om te worden ontdaan van hun bloed, merg en geest, van lach en levenslust. Talloze halfwas oude mannetjes en vrouwtjes, die aan niets anders mochten denken dan aan arbeid, braaf zijn en de kansen op straf of beloning in het hiernamaals. En niemand, noch in Berlijn, Parijs, Amsterdam of Brussel, niemand van de velen die zich mens lieten noemen, was in opstand gekomen tegen het treurige lot van de jonge Proletariërs. De flora van het denkende Europa had gezwegen, behalve de Franse schilder Paul Gauguin, die zich heftig roerde, maar verbitterd door de gewetenloze tegenwerking en stompzinnige laster van alle zijden, de beschaving vaarwel had gezegd om bij de
Willem van Iependaal, Vaste koers
185 primitieven in het oerwoud wat meer begrip en menselijkheid te zoeken. Sindsdien was er veel veranderd! Ook in Nederland waren wetten tegen de kinderarbeid tot stand gekomen. Ook daar kwamen de arbeiders meer en meer tot het besef, dat zij het lot van zich en hun kinderen zelf in handen moesten nemen. De tijd waarin de kapitalisten de staat beheersten op de wijze waarop hun dat goeddacht, liep ten einde. Niemand had meer vertrouwen in hun beleid, behalve zij zelf. Wat zij hoopten, verwachten en beweerden was niet uitgekomen: de werkelijkheid had er een vernietigend vonnis over uitgesproken. Het volk wist en zou niet meer vergeten, dat zij de scheppers waren van krotten en achterbuurten, dat hun systeem een leger van werklozen eiste en dat zij zich tegen elke sociale hervorming zouden blijven verzetten tot het uiterste. Maar hun grootste steun, het geloof in bovennatuurlijke dingen, de historische, dogmatische geloofsvormen, was in verval, verloor meer en meer van z'n vermogen om een redelijk aanvaardbaar bewijs voor z'n recht op aanspraak te leveren. Bovendien wist de geschiedenis van geen wreedheid te vertellen waarmee de officiële godsdienst geen accoord had weten aan te gaan Dat die godsdienst als opium voor het volk werkte, was geen losse beschuldiging. Er was geen enkele grote vooruitgang in het menselijk kennen geweest waartegen de officiële godsdienst zich niet met hand en tand had verzet, net zo lang tot de waarheid niet meer te ontkennen viel en de Kerk zich er op de een of andere manier mee had moeten verzoenen. De oude paden bleken onbegaanbaar en traditie en gewoonten raakten uit de tijd. Het onvermogen van de heersende klasse om rekening te houden met de eisen van de arbeiders was een veelzeggend voor teken, een aankondiging van het bankroet van de oude orde.... Funkel dwaalde weer af naar het verleden, naar Gauguin, Frankrijk en Parijs, de stad, waar de pracht en de weelde slechts door gewetenlozen volmaakt konden worden genoten. De lichtstad met haar boulevards, wemelend van het
Willem van Iependaal, Vaste koers
186 jachten der nijveren en het slenteren van de flaneurs. Een onafgebroken stroom van wagens en wezens, van laaiend en denderend leven op de trottoirs en de rijwegen, maar in de parken en parkjes de opzijgespoelden, tierloos op de vele zitbanken. De gestrande, vogelvrij verklaarde mannen en vrouwen uit alle delen van de beschaafde wereld. Mensen, die niet meer mee konden komen met het rhythme en de richting van de ziedende metropolis. Op de boulevards de vrolijke stuwing van de menigten: op de banken in het park het mensenbezinksel, dat tegen de nacht weer schuil zou gaan onder de bruggen van de Seine, waar het sedert eeuwen zich vloekend strekte om huiverend te ontwaken bij het grauwen van alweer een nieuwe dag. Het bezinksel van alle rangen, klassen en standen: het afval van republieken en koninkrijken! ‘Parijs....’ De Ville Lumière, de lichtzinnige genotstad met haar klaterende lach, doorfuifde nachten, mooie vrouwen, rollende franken en haar verkommerde vaganten, onder de bruggen of in de Morgue.... Achter de oogleden van de zwijmelende Heinrich doemde de Seine met haar hoge en lage walkanten, het kolkende water en de stenen trappen, die naar de overzijde van de stad of het graf leidden. Hij vagebondeerde weer met verschobberde studenten, verlopen officieren, gestrande danseressen en grootvorsten. Hij vond weer aansluiting bij miskende genieën, mislukte priesters, bankiers en toneelspelers. Hij lag weer onder de bruggen met nihilisten, anarchisten, gedroste burgemeesters, oplichters en ontluisde maîtressen, die zich poederden of zij nachtbezoek van een prins verwachtten. Onder de vaganten waren er velen die wat op hun kerfstok hadden, zich uit de voeten hadden gemaakt om naamloos onder te duiken in de vale eenderheid van het lot en de lompen der paria's. Anderen hadden zich uit de kring van hun familie en vrienden teruggetrokken, ten einde verwijt en vernedering te ontgaan, of ze waren door een ongelukkige liefde op de kade van de Seine verzeild geraakt om een krant als bedding uit te leggen óp de keien
Willem van Iependaal, Vaste koers
187 en ónder hun dromen. Enkelen waren week en mededeelzaam, maar het gros was zo stug als kopleer en zo hard als het metaal dat de rivier overspande.... Hongerig liep de uitgeweken Funkel voort door de spleetsmalle stegen en langs de brede boulevards, een eenzame in de volte, een verlorene in de leegte van horizon tot horizon. Hij las: ‘Quai d'Orsay.... Rue Bellechasse.... Boulevard Montparnasse.... Place de la République.... Champs Elysées....’ en zonk bek-af neer op een bank in een plantsoen, waar hij al eerder zo, hijgend en met een pijnend hart, was neergezegen om zich af te vragen of het nog zin had dat langer meedoen en vertraagd sterven. Bedelen? Nee! Stelen? Blech! Werk vinden? Uitgesloten! Terug naar de Heimat? Bah! Naar de Hallen om in de modder te wroeten naar zwijnenvoer? Weer naar de Hallen? Nee! Vrijwilliger worden in Marokko? Nooit! Niet bedelen, niet stelen, niet terug in de klauwen van Bismarck en niet naar de Hallen!? Wat dan? Toch voortleven? Hoe? En waarvan? Sterven.... Waar en waaraan? Vagebonden konden gemist worden in het stadsbeeld van Parijs, Berlijn, Amsterdam, Brussel en alle wereldsteden.... Heinrich schrok op, luisterde naar het weeral bonkeren van Bertha, die halverwege de trap opkwam en nogmaals te verstaan gaf, dat het achterzaaltje verhuurd was, alle stoelen nog moesten worden bijgezet.
Willem van Iependaal, Vaste koers
188 ‘Stoelen....’, misachtte Funkel, zegde z'n hulp toe, wiste het zweet uit z'n handen en ging, moeilijk ademend, weer over het beddeschot hangen. Het toenemen van de aanvallen viel niet te ontveinzen. Het was weer mis.... Enfin, Hein de Mof had z'n leven geleefd, was niet in de wieg gesmoord, rauw aangepakt en bereid voorgoed uit de kreukels te kruipen. Hij was behoorlijk op het appèl verschenen. Eerst als samenzweerder en vagant en toen als mislukte slokkiesbaas en toonbaar lid van de oude garde. Nog in de dagen, toen de regering niets meer van het volk en het volk niets meer van de regering verwachtte. Hij was al voor het optreden van Domela Nieuwenhuis een roervink geweest, kende de cel, het hospitaal en de wildernis van het asphalt in vele hoofdsteden. In De Werkende Stand had hij de rooie dominee voor het eerst de hand gedrukt en hij had nog altijd waardering voor de leermeester der natie, die zich door niets of niemand liet beheersen, het zwijgen zo goed verstond als het spreken en met z'n ogen evenzeer wist te ontroeren als door de inhoud van z'n woord en de klank van z'n stem. Domela kwam ook uit de school van Bakoenin, hield star en strak vast aan de oude richting, kon of wilde niet zien, dat de revolutie allang aan de gang was. De wet op het arbeidscontract, de wet-Talma en het ageren voor staatspensioen.... ‘Ja, mens!’ antwoordde Funkel op de derde aanmaning van z'n eega, die weer met het vloervarken op de traptreden stond te roffelen: ‘Denk om de vergadering!’ ‘Zij met d'r vergadering....’, pruttelde Heinrich, strekte z'n benen en gleed weer terug in de voorbije jaren, de woelige dagen van vroeger, waar hij de laatste tijd almaar mee optrok in z'n dromen en gemijmer.... Nee, die bommensmijterij had geen sociale verbeteringen gebracht. Dat dwepen in de vlegeljaren was dwaasheid geweest. Als er in Rusland een tsaar was opgeruimd, was er een nog genadelozer despoot voor in de plaats gekomen. En al dat geknal in Frankrijk, Italië, Amerika en Portugal
Willem van Iependaal, Vaste koers
189 had ook niks opgeleverd als huiszoekingen over de hele wereld. In die dagen was café Apollo een doorgangshuis geworden voor anarchisten, socialisten, Dageraadsmannen en gedroste priesters. De fatsoenlijke doctor Jan van den Brink met z'n ziedende haat tegen inquisitie en kettervervolging en z'n huiveringwekkende beschrijvingen van folteringen en marteldood, van Haesje Klaes en Jan Pastorius in de vlammen met het kruitzakje op de borst! Daarna David de Kok als uitvretende logé. Ook een gesjeesde pater, maar een, die last had van een dikke tong, vallende ziekte en kleptomanie, geen vrouw met rust kon laten en ijverig studie maakte van het Haagse nachtleven. En dan de klantjes van Rees en Samson, vogels van diverse pluimage! Luitjes, die als principiële klassenstrijders het bestaan hadden trachten te vinden door het verachten en vermijden van alle lichamelijke arbeid. Hun afkeer van arbeid was zo eerlijk geweest als hun verbazing over de werkdrift dergenen die zij kameraadschappelijk lieten opdraaien voor hun levensonderhoud, om in een rieten leunstoel te peinzen over het geluk der komende geslachten. Jaja, dat waren er zo een paar uit de galerij van oude kennissen, wier ambities ver waren uitgegaan boven het aards gewurm van een centje meer en een uurtje minder.... Funkel lachte mat om de dwaasheden uit een periode die ten einde liep, evenals het gedweep met de klopgeesten en de wonderbaarlijke ervaringen van de dames Besant en Blavatsky. Oosterse mystiek en occulte ideeën hielpen bij de strijd om sociale verbeteringen zo weinig als de dreunende zelfbeschuldigingen van dominee Doevendans of de glasharde ontkenning door Frowein, de gevierde woordvoerder van de Dageraadsmannen. ‘Heinrich! Du!!!’ ‘Ik ben er al uit!’ loog deze, rekte zich, bonkerde met de stoel voor het bed, om z'n ijver te bewijzen, en bevoelde het raar doen van z'n hart. Het zat weer niet lekker. Dat hollen en stilstaan maakte duizelig, zweterig en moe. Maar beneden stonden een
Willem van Iependaal, Vaste koers
190 kleine honderd stoelen te wachten. Honderd stoelen en het vaatje bier, dat moest worden aangeslagen. ‘Bier....’ Dat had Bertha wel uit haar hoofd kunnen laten! Op de vergaderingen van Horreüs de Haas werd meer geluisterd dan gedronken. Het ging de laatste jaren harder met limonade en koffie dan met ouwe klare en Tibetaanse schemeringen! Enfin, hoe minder branderijen, hoe meer glundere vrouwen en welgeschapen kleuters! Met dat al liep de affaire beneden weer zo'n beetje als koffiehuis en vergadergelegenheid. De toenemende belangstelling, die loop naar de Sint-Annasteeg mocht niet verwaarloosd worden, begreep Funkel, ging naar beneden en werd al meteen door Bertha in z'n jekker geholpen om boodschappen te doen, dringende inkopen met het oog op de verwachte toeloop. ‘Mooi!’ aanvaardde Heinrich, noteerde de bestellingen en slofte naar de Warmoesstraat, waar in een café met muziek gehost en gezongen werd: ‘Troelstra, trek jij je Oranjestrikkie aan!’ Heinrich bleef staan, genoot gnuivend. Dat goedmoedige spotliedje klonk heel anders dan het: ‘Hop! Hop! Hop! Hang de socialen op!’ uit de dagen van de Oranjefurie, toen op 's konings verjaardag alles kort en klein werd geslagen bij de rooien, wier woordvoerder nou, naar aanleiding van de portefeuille-kwestie, door de Koningin op Het Loo was ontvangen. De tijden waren veranderd! In het bezoek van Troelstra op Het Loo zagen de luitjes die het leven namen zoals zij er tegenaan liepen, een gelegenheid om zich te amuseren. Ze dronken en klonken, aanvaardden kwelend alle verbeteringen door de socialen gebracht en klopten als tegenprestatie wat kabaal uit toonblad en kroegtafeltjes.... ‘Troelstra, trek jij je Oranjestrikkie aan!’ Het klonk geeneens zo ongezellig! Maar de wereld vroeg een ander lied, een wekroep die van ontwaken zong, zo spontaan de straten had gevuld bij de kiesrechtbetoging in Den Haag.
Willem van Iependaal, Vaste koers
191 Sjonge, wat was er toen gezongen!! En uit het hart! Dat de sociaal-democraten, in weerwil van de schitterende stembusoverwinning, geen ministerportefeuilles wilden accepteren, was een kwestie van inzicht en tactiek, had z'n voor en tegen, maar bewees in elk geval, dat de rooien geen baantjesjagers waren. Of het afwijzen van de portefeuilles fout of wijs was, zou de tijd wel leren, vond Heinrich, die schandelijk lang uitbleef en zich bij z'n thuiskomst moest haasten met het gereedzetten van de stoelen in het achterzaaltje, waar de bezoekers reeds drentelend een plaats zochten. Het beloofde een drukbezochte vergadering te worden, evenals in vroeger dagen, toen er ook vaak geen stoelen genoeg waren geweest om alle man aan een zitje te helpen. Hijgend sleepte Funkel stoelen, banken en tafeltjes aan, bestreed z'n misselijkmakende duizeligheid met een alles vergetende ijver. Hij maakte kennis met de voorzitter, die proberend het wankele podium betrad en wijdbeens stond te wachten op het luwen van het rumoer. Hij opende de vergadering, begon, na een aanloop, die Heinrich ontging, te spreken over de geldwolf Rockefeller, de voormalige kruidenier en diaken van de Presbyteriaanse kerk. Van Mexico tot Moussol, van Afrika tot Azië werden blanke, rode, zwarte en gele mensen uitgebuit. Door winzucht werden landen in nood en ellende gestort, volken uitgehongerd en in bestiale oorlogen gedreven. Alles voor en door de demonische winstbejagers, die de mensheid onder hun juk hadden gekregen. ‘Het tijdperk der verlichting schiep een Rousseau en met hem de mythe der vrijheid!’ vervolgde de spreker. ‘Het tijdperk van de industrialisatie en het egoïsme schiepen een Rockefeller en met hem de mythe van het goud! Velen zijn vandaag beneveld door de roes van het goud en in de waan, dat een ieder een Rockefeller worden kan! Wanneer zal het mensdom tot bezinning komen, ophouden de lokvogel achterna te rennen met beukend hart en lege hersens? Het kan de Rockefellers, die door geen enkele morele scrupule meer worden geremd, niet inhalen. Geen
Willem van Iependaal, Vaste koers
192 van ons kan het brengen tot de ongenaakbare hoogte van een zekere kanonnenkoning, die als jongen met de winkelkas van z'n oom op de loop ging naar Londen, zich in de Engelse spionnagedienst omhoogwerkte van obscure bravado tot almachtige condottiere, groot aandeelhouder van Vickers-Armstrong en straks ridder in de Orde van de Kouseband en hoofdduivel in de tragedie die de mensheid te wachten staat!’ Funkel had plaats genomen op de achterste rij, ging op in het felle requisitoir, deelde de mening en emotie van de voorzitter, die het uitbreken van een wereldoorlog aankondigde, een mensenslachting, waarbij de opperschavuiten hun huid en buidel zouden weten te redden. Vele arbeiders begonnen reeds te beseffen, of voelden, waar de wereld heengleed en konden daarom niet meejuichen met de bezetenheid der onafhankelijkheidsfeesten. Zeker, het verschijnen van achttien sociaal-democraten in het parlement getuigde van een wassend besef, het sprak van vredeswil en gerechtigheid, maar een toenemen van de macht in het parlement alleen kon geen oorlogen stuiten. Niet door moties en redevoering lieten de sabelslepers zich afschrikken! Er was maar één middel, radicaal en afdoende, om broedermoord te voorkomen: de algemene werkstaking, waartoe in principe reeds besloten was op de internationale congressen der socialisten. Het neerleggen van de arbeid in Nederland, Duitsland, Frankrijk, België, het Britse rijk en overal waar de arbeiders zich hadden georganiseerd en reeds prat konden gaan op hun macht, aantal en vredeswil! De socialisten, die het bankroet van de bourgeoisie hadden verkondigd, mochten het niet zo ver laten komen, dat de bourgeoisie op het vitale punt, het handhaven van de vrede, straks zou kunnen spreken van het bankroet der Internationale! Donderend applaus doordreunde het lage zaaltje met de grauwe wanden, die weken en oplosten in de tabakswalm. Heinrich bonkerde in vervoering met de voeten op de vloer, klapte luid en langdurig. Wat daar gesproken werd, was taal die hem lag, waren feiten die het deden! Zó en nóg feller was er vroeger gesproken in dezelfde ruimte
Willem van Iependaal, Vaste koers
193 door Fortuyn, Hermans, Samson, Nieuwenhuis, Giethorst en vele anderen. Er stonden weer kerels op, die, ook onder de gewijzigde omstandigheden, geen blad voor de mond namen, in geval van oorlogsdreiging de directe actie aanbevalen. ‘Bravo!’ kwam Funkel spontaan los, nam de aanmaning van de bezoekers, die stilte verzochten, ter harte en legde z'n kin op de stoelleuning van z'n voorman. ‘Als de oorlog uitbarst’, hervatte de spreker, ‘zal hij ver uitgaan boven het leven en bedrijf van elk volk afzonderlijk. Niet alleen de economische en politieke instellingen zullen worden geschokt, maar ook en bovenal het zedelijk besef der massa, de op recht en overeenkomst gegronde verhoudingen tussen de mensen en volkeren onderling. De wet van goed en kwaad wordt in gevaar gebracht en spoedig zal de wereld ervaren, dat het monster oorlog de heiligste goederen aantast. Het bezigen van bruut geweld, het verachten van het mensenleven, zal ook na de slachting vanzelfsprekend blijven voor brede kringen en politieke moordenaars. Door liegen, bedriegen en spionneren met de laagste middelen zullen de regeringen een demoraliserend voorbeeld geven, de mens tot schoft verlagen, om aan de eisen die de oorlogvoering stelt, te kunnen voldoen. De vrede, door de grote meerderheid der volkeren als een zeker bezit beschouwd, zal wijken voor een ongebreidelde nationale hartstocht. De lijnen der voortgaande beschaving dreigen verbroken te worden. Alles wat zich in de lange worsteling van de arbeiders om recht en welvaart heeft ontwikkeld, wordt straks blootgesteld aan ontwrichting en vergaan.’ Sprekend over de jongeren beschreef de man op het podium de jeugd als een dronkenschap zonder wijn. Jong zijn, dat was de sterke vervalsing van de werkelijkheden des levens door de kracht van het onmiddellijke levensgevoel. Daarom was de jeugd zo beangstigend vatbaar voor heldenromantiek en liet zich gemakkelijk misbruiken. Bij vele jongeren stonden hart en ogen open voor de pracht en de bontheid van het omringende, maar tot een doorschouwen en terugblikken kwam het veelal niet. Ze
Willem van Iependaal, Vaste koers
194 hadden een te vage notie van de ontaarding en ellende, waaruit de arbeidersklasse bezig was zich omhoog te werken. Ze verstonden niet diep en volledig genoeg wat de rode vaan aan herwonnen vrijheid, welvaart en levensvreugde vertegenwoordigde.... Weer had Heinrich z'n voeten niet in bedwang, onderstreepte met woorden en herrie de opmerking van de inleider, die kalmerend de hand hief om te vervolgen: ‘Gij! Gij jongeren vooral! Gij hebt te beseffen wat anderen in het verleden hebben geofferd en gedragen. De fouten die de socialistische organisaties nog aankleven, en de misslagen die werden begaan, zijn niets vergeleken bij de kapitale misdaden in de voor-socialistische periode aan de jeugd gepleegd door de aasgieren, wier gebroed wereld en mensheid wederom bedreigen. Nog staat, trots en ongerept, de idee van het socialisme als een stralende ster in het duister dat ons omringt. Groter voorspoed en meer levensgeluk vangen aan zich te verspreiden over de ganse aarde, maar worden belaagd als nimmer tevoren. Het is uw geluk, het welzijn van de nieuwe generatie, dat wordt aangerand! Weet gij, arbeiders, jong en oud, dat wie heden het socialisme en met het socialisme de vrede verraadt, majesteitschennis pleegt jegens de mens, de arbeid en de samenleving. Het móét ons mogelijk zijn door het kruisen van de armen, hier, in Duitsland, Frankrijk, Rusland, de Donau-monarchie en het Britse rijk, de wereld te behoeden voor doodslag en ondergang! De Balkanoorlog, die ons nog zo vers in het geheugen ligt, was een gruwelijke waarschuwing voor wat Europa te wachten staat als het de arbeidersklasse in het noodlotsuur zou ontbreken aan geestelijke gestalte en innerlijke grootheid!’ Na een langdurig applaus werd aangekondigd, dat na een kort pauseren door Horreüs de Haas zou worden gesproken over Volksgeest en Volkskerk. De penning werd intussen gegund aan de kastelein, die, als in z'n beste dagen, meedeinde op het golven van de geestdrift, die allen had bevangen en in de ban hield. ‘Nooit meer oorlog!’ werd geroepen en heilig besloten door de vergadering, die verslonden het doen en laten
Willem van Iependaal, Vaste koers
195 volgde van de eerste spreker, die weg en weer scheen te drijven in het nevelen van de tabakswalm en het wemelen van de bezoekers, mannen en vrouwen, zelden tevoren zo één, zo zeer aan elkander verwant in wezen en verschijnen. Heinrich ignoreerde het wenken en wijzen van Bertha, die het te volhandig had met de koffie. Hij luisterde gretig naar een gesprek over de Russische schrijver Ssanin, die de jeugd adviseerde, levensbevrediging te zoeken in de erotiek. De mannen verwierpen het funeste advies, meenden, dat zo'n heilloos geschrift alleen ingang kon vinden in die landen, waar de jeugd in wanhoop was vastgelopen onder de knoet van de tsaar of de rinkellaarzen van een opperste krijgsheer. Weer beklom de voorzitter het podium, verzocht om aandacht voor Horreüs, die bij z'n verschijnen reeds grote indruk maakte, z'n ogen liet spreken voor hij het woord nam, met de handen in de zakken van z'n jasje naar voren trad om z'n inleiding te houden over redelijke religie, een onderwerp dat Heinrich aanvankelijk niet interesseerde, z'n aandacht weer verschoof naar het misselijkmakend gevoel rond z'n hart. Horreüs de Haas wees op de zegenrijke gevolgen van de drankbestrijding, gaf een korte beschouwing over Bellamy en nam z'n aanloop naar z'n onderwerp met een ampel gebaar en een olijke twinkel in de ogen. Redelijke religie was toch altijd weer het alles omvattende dat een wereld voor zich opeiste, de grote gemeenschapsband die allen aan alles bond, de levende liefde die tot het andere dreef. ‘Ziedaar, mijne toehoorders, de laatste waarheid die de klassieke getuigen der religie hebben gekend en geleerd, niet in het minst alweer de bijbelse profeten en Jezus. Want dát is de levende adem, die door alle bijbelboeken waait, dat is de hartstocht van Jeremia, Amos en Jesaja, dat er recht zal zijn tussen de man en zijn naaste, dat men helpen zal de verdrukte, de wees beschermen en opkomen voor de twistzaak van de weduwe. Dát is’, kwam met meer nadruk, ‘waarom zij geworsteld hebben met volken en vorsten, dat er niet meer wezen zal een godsdienst van uiterlijke vormen en plechtigheden, van offers en wierook.
Willem van Iependaal, Vaste koers
196 van sabbatten en feestdagen, van liederen en gebeden, maar dat men zal aflaten van kwaad te doen, dat men zal reinigen de handen die vol bloed zijn, dat men zal leren goed te doen, totdat het recht zal wonen op de heuvelen en de vrede in de dalen, totdat men de zwaarden zal slaan tot spaden en de spiesen tot sikkelen, en het ene volk de oorlog niet meer zal leren tegen het andere volk, de vloek onzer dagen, reeds door de vorige spreker geschilderd in oorzaak en gevolgen....’ De gruwelen van het kapitalisme en de Balkanoorlog werden geschetst, cijfers en feiten opgesomd, feiten die de stilte tastbaar maakten. Heinrich zat bewegingloos, met de hand tussen z'n vest, schijnbaar onder de bevangenis van het bezielende woord, dat allen had aangegrepen en dwong tot ademzuigende aandacht. ‘Het is’, betoogde Horreüs, ‘met zulke kanten van de moderne wereld, kanten van zelfzucht en brutaliteit, van onrecht en oorlogsmisdaden, dat een waarachtige religie geen vrede kan hebben, omdat waarachtige religie, verre van blinde berusting in elke gegeven wereld, het heilige verlangen is naar een mensenmaatschappij, die op de grondslagen van geweten en gemeenschap is opgebouwd. Een verbasterde godsdienst moge de eigendom heilig spreken en de wapenen zegenen, kerken mogen telkens weer de zijde kiezen van conservatisme en reactie, maar waarachtige religie kan geen rust hebben te midden van zulke maatschappelijke verhoudingen. In naam van de eeuwige waarheid en van het menselijk geweten veroordeelt zij een samenleving van egoïsme en materialisme en vraagt waar de krachten zijn die de wereld bewegen kunnen in de richting van een hoger maatschappelijk ideaal! En dan zijn die krachten er, want in die zelfde negentiende eeuw waarover ik sprak, is een nieuw geluid gehoord en een nieuwe macht ontstaan, de macht van het ontwakende volk, dat leerde luisteren naar stemmen als die van Marx, die de arbeiders van alle landen tot vereniging riep in de wereldstrijd voor hun rechten. De arbeidersbeweging heeft de millioenen georganiseerd en zij heeft voor haar rechten
Willem van Iependaal, Vaste koers
197 gestreden, een deel van die rechten reeds veroverd. De arbeidersbeweging heeft een groot en noodzakelijk werk gedaan, ook in de verovering van de onmiddellijke levensrechten, van brood en onderdak, van vrijheid en ontwikkeling.’ In de tapkast morrelde Bertha met kommen en glazen, begreep uit het plotselinge afbreken van het betoog haar storend misdragen en ging over de toonbank hangen, keek naar Heinrich, die zij nog nimmer zo stil en ingetogen had gekend. De roerige rebel, die met z'n socialismoes de klanten had verjaagd en z'n zaak meermalen naar de rand van de ondergang had gevoerd, zat nu onder de preek zo stil en braaf als een communiemeisje! Haar Heinrich, wiens spotten met kerk en religie berucht waren, de vrijgeest met z'n: ‘Dood is dood!’ zat boetvaardig te luisteren naar een soort dominee, stelde zich aan of hij het meende en tegen het eind van z'n leven weer zocht wat hij in de verstreken jaren zo grimmig had versmeten! De parlementers konden de laatste tijd ook al geen kwaad meer bij hem doen. En nou onder de preek, ingezakt als een ouwe zondaar! Heinrich was Heinrich niet meer, begon dan toch eindelijk in z'n voordeel te veranderen. Als z'n kameraden, de eeuwige roervinken uit het verleden, hem zo konden zien zitten, de vroegere Heinrich met z'n heidense verachting voor God en gebod! ‘Groter nog dan de strijd voor de onmiddellijke belangen ener onderliggende klasse’, voer de spreker voort, ‘is deze arbeidersbeweging waar zij zich verbonden heeft aan een nieuw maatschappelijk ideaal ener socialistische samenleving, waarin op de grondslag van het gemeenschappelijk bezit der grote voortbrengingsmiddelen, mensen en volkeren zullen samenleven in een wereldorganisatie van de arbeid, niet langer verdeeld in de strijd van allen tegen allen om het bezit en de winst, maar allen met allen samenwerkend ten bate van allen in dienst van het geheel. Is deze moderne volksbeweging gericht op zulk een maatschappelijk ideaal, waarheen zij de maatschappelijke en zedelijke ontwikkeling ziet streven en waarin zij de volkeren der aarde verenigd ziet in wereldrecht en wereldvrede,
Willem van Iependaal, Vaste koers
198 op de grondslag van de volksovertuiging en de volkswil, die de democratie bedoelt, dan kan levende religie niet anders zijn dan een deel terug te vinden van haar eigen redelijke en zedelijke idealen. Met de warmhartigheid van een rijk gemoed hebben velen gestreden voor het recht van de onterfden en het geluk van allen. Zij hebben, ieder naar hun aard en inzicht gestreefd, zichzelve niet gezocht en in de rust van de dood....’ De redevoering werd onderbroken door het omvallen van een stoel en het plotselinge tumult achter in het zaaltje, waar kreten van schrik en geroep om een dokter ontsteltenis brachten onder de aanwezigen, die verstard toekeken bij het wegdragen van de levenloze Heinrich Funkel....
Willem van Iependaal, Vaste koers
199
Hoofdstuk XII Zelfs Lovendaal wist op den duur geen houding meer aan te nemen tegen de onmogelijke duikelingen van de Duque del Infantado, het oude, onzeewaardige schip, welhaast een tijdgenoot van Methusalem, dat in al z'n bouten en platen werkte, veel water maakte en mocht worden gerekend onder de meest geteisterde verschijnselen op groot zilt. De reis ging via Martinique naar Trinidad, waar een lading stukgoed ingenomen zou worden voor Europa, waarschijnlijk Londen. De gelegenheid om in functie over te steken naar het vaderland en in Engeland te kunnen afmonsteren, hadden Lovendaal verleid het gezag in de machinekamer van de kreunende vergiet op zich te nemen. Hij had de laatste twee dagen geen kans gezien het in z'n vrije uren aan dek te harden, zat met de derde stuurman in z'n hut te praten over Port Royal. Ja, daar huisden vroeger zeerovers! Het was toen nog een onherbergzaam oord met een moeilijk bevaarbare inham als haven. Een aardbeving had er in een speelse bui een prachthaven van gemaakt met een diepte voor alle schepen en een ruimte waar zelfs een slagvloot in kon stoeien. Na de aardbeving was er een kwaadaardige koorts uitgebroken en na de koorts was de pest komen kijken hoe de patiënten het maakten. Ook Kingston had z'n geschiedenis! Dat was geschapen om alle illusies te bederven! Zeker, er waren winkels, kroegen en bordelen. De openbare gebouwen werden er om de vijf jaar geverfd en de burgerlijke stand werd keurig bijgehouden. Er waren straten, pleinen, kerken, kantoren, Zondagsscholen en christenen. Het was er zoals het behoorde te zijn, behalve één ding: alle arbeid werd er bijna uitsluitend door negerinnen verricht. Die ploeterden dag in dag uit, ook op de Zondagen, in de stad, de havens, de fabrieken en op de plantages. Ook zonder de vele drinks was Kingston een stad om draaierig van te worden door de luiheid van de heren der schepping, die op de waranden zoet en zalig in hun hangmat schommelden of de paradijs-
Willem van Iependaal, Vaste koers
200 vloek voor hen niet gold. Het was nog niet uitgemaakt of de blanken het luieren van de negers hadden afgekeken of dat de negers het van de blanken hadden overgenomen. Feit was, dat op de suikerplantages, in de rumindustrie, bij het bouwen van de huizen en het laden en lossen van de schepen, de zaak gaande werd gehouden door de inheemse vrouwen en door de koelies van over zee. Voor de blanke lijntrekkers was het klimaat nog een verontschuldiging: alleen Portugezen en Italianen zagen kans het werken in de brandende zon een tijdje vol te houden. De negers konden de smoorhitte op de plantages zonder schade doorstaan, maar zij verachtten alle arbeid sinds zij vrije mannen waren! Zij kenden geen slavernij meer, waren verlost van zweep en ketting. Ze gingen fraai uitgedost naar de kerk om de preek te horen, het zondige van hun luiheid te beamen en in staat van berouw hun kroeskoppen te krabbelen en dan in slaap te vallen. Bevrijding en bescherming van de zwarte medemens, dat klonk prachtig op een afstand, op de vergaderingen in alle beschaafde landen. De geschiedenis der slavernij wekte deernis en afschuw bij elk weldenkend mens, maar in de vrije negers van Kingston zat nog minder schot dan in de Duque del Infantado, die in de branding lag te krawwelen als een zieke zeehond, Fort Sint Louis al uren in zicht bracht en geen streep vorderde. Het leek wel of de oude kraak bang was voor Martinique, niet onder ogen durfde komen van Joséphine, de eerste vrouw van Napoleon, wier standbeeld in haar geboorteplaats, aan de overzijde van de baai, stond. Lovendaal moest weer denken aan z'n schooljaren, aan de verhalen van meester Droebel, die tweemaal in de week het laatste kwartier van de les op de punt van een bank was gaan zitten om mee uit te varen met Piet Hein, aan het roer te staan op het admiraalschip van Tromp of in stormpas op te rukken in de slag bij Waterloo. Hij, Jantje, had ook het zijne gedaan in Gibraltar, Nova Zembla, Brazilië en Jacatra! Hij had z'n mannetje gestaan in menige zeeslag, geholpen het Spaanse zilver in de wacht te slepen en in de worsteling bij Waterloo geen streep voet gegeven.
Willem van Iependaal, Vaste koers
201 Hij had natuurlijk aan de zijde van de Prins van Oranje gestaan, met z'n geweer in een greppel gelegen of op een knol met z'n kling gezwaaid. Wel erg dapper en zonder een moment te deinzen, maar toch niet helemaal eerlijk. Hij had z'n jas omgekeerd en z'n muts verwisseld om de vijand te misleiden, maar in het diepst van z'n hart had hij de overwinning aan de keizer gegund! Dat was een zondige afdwaling geweest. De kerkvaders en koning Willem III hadden van de muur naast het bord bestraffend op hem neergekeken. Vooral het kijken van Calvijn had gewetenswroeging opgewekt en slapeloosheid veroorzaakt. Met het meeheulen met Napoleon was het niet in de haak geweest, hoewel Funkel er daverend om had gelachen en ook mijnheer Sardou het sympathiseren met de keizer heel begrijpelijk had gevonden. Sardou had in schafttijd een boek uit de kast genomen, een hoofdstuk voorgelezen, met de knechts over Napoleon en een verenigd Europa gesproken, de afloop van de slag bij Waterloo betreurd en z'n verbaasde leerjongen het lezen van Swift, Hume en Diderot aanbevolen. Napoleon en Joséphine waren nu meer dan namen voor machinist Lovendaal, die z'n ondergeschikten imponeerde door een opsommen van feiten, datums en anecdoten uit de Franse revolutie, terwijl hij met hen naar de wal voer om na de stormachtige reis de vredigheid van Martinique als een weldaad te ondergaan. De hoofdstad met haar ruime straten en fleurig bepleisterde huizen had een negerbevolking die niet, als in Kingston, uitstak door luiheid, kaffertrots en bijbelkennis. Men liet er het werken niet aan de vrouwen over, bracht er de dagen niet schommelend in een hangmat door. Blank noch zwart lag er melig te luisteren naar het eindeloos gejengel van een speeldoos die: ‘Onward Christian Soldiers!’ deunde. De nijvere inwoners van Martinique schenen beinvloed te zijn door de élégance van de Franse hoofdstad. De negerinnen droegen vrolijk bebloemde japonnen in een snit die paste bij hun lichamen. Ze wisten hoe een strik te leggen in de bonte hoofddoek en spraken hun Frans heel wat zuiverder dan de Britse negerbevolking op Jamaïca
Willem van Iependaal, Vaste koers
202 het Engels. Het beschaafde optreden en de olijke dankbaarheid voor een vriendelijk woord frappeerden. Dat waren dus óók verloste slaven, deze vergenoegde, ijverige aarzeloze zwartjes met hun trouwhartige bereidwilligheid jegens de vreemdeling, de blanke, die verre de meerdere heette, omdat die niet uitgepraat raakte over Balkan- en Marokko-kwesties, de ene spanning na de andere wist te veroorzaken en de wereld voortdurend bedreigde met oorlogen en rampspoed. De Marokko-affaire had de wereld op een haar na in brand gezet en daarna was het weer mis gegaan in de Balkanlanden, waar de heksenketel nog altijd op overkoken stond en tot een wereldbotsing kon leiden. Alle volkeren die aan de strijd op het schiereiland hadden deelgenomen, hadden geweldige verliezen geleden, maar geen enkel wilde tot rust komen en genoegen nemen met de regelingen door de grote mogendheden genomen om de vrede te bewaren. Vooral in Albanië, Servië en Griekenland was het roerig. De kroon van Albanië had een korte tijd het hoofd van een Duitse prins gesierd, terwijl z'n militaire macht onder bevel had gestaan van Nederlandse officieren. Maar de aangewaaide potentaat was te arm geweest om z'n onderzaten, wier taal hij niet machtig was, met zilverlingen te gaaien en had de kunst niet verstaan om voor roverhoofdman te spelen. Niemand op de Balkan was tevreden met de opgelegde grenswijzigingen en verplichtingen. Het bleef er zieden door de tegenstrijdige belangen van grote en kleine mogendheden.... In Martinique lachende, zonnige mensen, zwartjes die te achterlijk waren om ruzie te maken en conflicten uit te lokken, hun dagen vulden met arbeiden en vrolijk zijn. En in Europa met zijn niet minder nijvere, intelligenter bevolking, een voortdurende zorg om het bestaan, angst voor en agitatie tegen oorlog. Meetings en straatdemonstraties in schier alle steden van betekenis, omdat de nood dwong, telkens weer! Jaurès, de Franse leider van de socialisten, had zich, toen de Balkanoorlog op uitbarsten stond, laten horen op de vergaderingen in Berlijn, terwijl de Duitser Scheidemann het woord voerde op de arbeidersbijeenkom-
Willem van Iependaal, Vaste koers
203 sten in Parijs. In Amsterdam waren de zalen stampvol geweest, hadden de kopstukken van partij en vakbeweging het woord gevoerd, eveneens gezinspeeld op het uitroepen van de algemene staking om de vrede te redden. Overal beroering, overal verzet van de arbeidersbeweging tegen wapengeweld. Het congres van de Internationale te Bazel, met z'n groot aantal deelnemers uit schier alle landen, was geopend met het luiden van de klokken in de stad, welhaast met een smeekbede ingezet in het belang van de ganse mensheid.... Die gebeurtenis was jubelend beschreven door Hilda, die de krasse besluiten, welke toen werden genomen, warm had onderstreept. Ook zij zag in de algemene staking het enige middel om een ramp te voorkomen, maar zij verheelde niet, dat de strijd om het behoud van de vrede gezien moest worden als een strijd om de volkswil, een kampen tegen de oorlogsgeest. Als het zou gelukken in die worsteling de overwinning te behalen, eerst dan zou het mogelijk zijn oorlogzuchtige regeringen met revolutionnaire middelen tot inbinden te dwingen. Besluiten, hoe groots dan ook, moesten falen als het de arbeiders, straks bij de chauvinistische klinkklank, aan innerlijke pantsering ontbrak. Neen, Victor Adler had in Bazel geen optimistische klank laten horen. Het betoog van deze arbeidersvertegenwoordiger uit Oostenrijk was voor een groot, te groot deel gericht geweest tegen de machthebbers. Adler had gezegd, dat het misschien reeds te laat was om nog op het gezond verstand van de heersenden te rekenen. Hij had te kennen gegeven, dat betogingen van de arbeiders zouden worden beantwoord met vaderlandlievende tegenbetogingen, hoopte dat de machthebbers zouden terugschrikken van de zwaarste misdaad jegens de mensheid en had zich afgevraagd of de arbeiders dan waarlijk nog schapen waren, die zich zingend naar de slachtbank lieten leiden! Hij had toegegeven, dat de werkende klasse nog dagelijks en in alle landen aan macht, invloed en inzicht won, maar er waarschuwend aan toegevoegd, dat men die macht vooral niet mocht overschatten!
Willem van Iependaal, Vaste koers
204 ‘Maar overschatten wij ons niet?’ bleef nadeinen in het denken van Lovendaal, die in de schaduw van het vruchten loofhout op Martinique met een half oor luisterde naar het gepraat van z'n makkers, niet kon loskomen van de beklemmende tegenstelling tussen de onrust in Europa en de gemoedelijke levensblijheid van de zwartjes rondom.... In Castries op Sint Lucia, de derde haven die de Duque del Infantado aandeed, bleek de negerbevolking al evenmin geraakt te zijn door de verdwazing die Europa teisterde. Er heerste echter gele koorts en het droeg in de machtige rotsen die uit zee opstaken, de talloze graven van de blanke soldaten, die er in de loop der jaren waren weggeraapt door de gevreesde ziekte. Het was raadzaam aan boord te blijven, liever op een veilige afstand van de kleine haven bijzonderheden omtrent het eiland te vernemen van een bejaarde bootsman, die wonderwel op de hoogte bleek te zijn van de ups en downs der koloniale oorlogen in en om de Caraïbisdhe Zee. Sint Lucia herbergde giftslangen, de gevaarlijkste van de gehele West. Ze waren in oude tijden opzettelijk ingevoerd om de oorspronkelijke bewoners, de Caraïben, uit te roeien. Die methode was, volgens de bootsman, ook toegepast in Noord-Amerika, waar men de Roodhuiden met pokken besmette dekens had geschonken om hen te verdelgen. Tonnen gouds waren er mee gemoeid om het ondier op Sint Lucia te bestrijden en baas te blijven. Moeder Natuur had het eiland rijk gezegend met regen, maar al het water van de hemel kon het bloed niet wegspoelen van de vele Engelsen en Fransen, die in hun onophoudelijke strijd elkander het bezit van Sint Lucia hadden betwist. Geen eiland ter wereld had zich zo duur laten betalen! De overwinnaars sloegen de overwonnenen dood, de gele koorts maakte de overwinnaars af en de Fer de Lance, de giftige slang, ruimde op wat de koorts en de veldslag hadden overgelaten. Het eiland was ten slotte voorgoed aan de koorts, de slangen en de Britten gekomen. De Fransen waren verdwenen, maar hun taal werd er nog gesproken en veel wees nog op hun vroeger gezag over Sint Lucia. Franse namen en opschriften werden er nog veel gevonden, het meest op het kerkhof!
Willem van Iependaal, Vaste koers
205 De regen begon bij stromen te vallen. Het eiland verdween in een waas van echt Hollandse triestheid. Een gele modder kleurde de baai, trok schuimstrepen langs de romp van de Duque, waar de luiken werden gesloten en verzekerd. Lovendaal zocht beschutting op het achterdek, tuurde naar het gore water en het spektakel van vluchtende pony's, die langs de rotsen opklommen naar de negorij, waar zo veel zonen uit Europa het leven hadden gelaten De pier, de haven, de kruisen en zerken verdwenen, doemden weer op met huizen en de kerk met haar grillige toren in de warende neerslag. Sint Lucia met zijn grauwe rotspunten, slangen, ponny's en victoriezuilen werd griezelig, spookachtig, sinister.... De praatgrage bootsman begon te vertellen van Mexico, van zadels en ijzergaas, van mestiezen en zamboes, morenos en andere kruisingen. Hij beschreef de muskietengolf, had het weer over de Caraïben, de moordhitte, de boekaniers en de schatten van Peru. Hij had een bijgelovige vrees voor de levende lading, de honderden schildpadden, in Kingston aan boord gebracht en bestemd voor de lekker- bekken in Europa. Die dieren brachten ongeluk over schip en bemanning, werden door geen enkel passagiersschip aan boord genomen. Wie schildpadden laadde, stak met een vloek in zee, kon op het ergste rekenen. Bijna geen kapitein die het waagde. Maar de Duque del Infantado was een drijvend wrak en de bemanning onkundig van de uitdaging aan God en duivel! Op het dek knarste het gewriemel van de schildpadden. De dieren waren met de voorpoten vastgebonden, bij bundels neergekwakt, en werden met zeewater bespoten om er weer wat leven in te krijgen na de martelende reis, Ze lagen gehavend en versmeten in de houten bunnen en krawwelden, krawwelden, deden denken aan het gesprek met de stuurman en de twijfel van Victor Adler.... In versomberde stemming ging Lovendaal naar beneden, gaf z'n bevelen, hielp de oude kraak weer op gang en stapte naar z'n hut om z'n zinnen te verzetten met de berichten van huis, waar Pieter telkens weer voor de vrolijke noot
Willem van Iependaal, Vaste koers
206 zorgde en Ferdinand zich, volgens z'n moeder, min of meer tussen hemel en aarde bevond. Die knaap slingerde nog erger dan de Duque del Infantado, maakte schuivers van de theosofische loge naar de debatvergaderingen! Hij sprak op zijn manier al een woordje mee over Karma, reïncarnatie, Devachan en de Zeven Principes van de mens! Hij had het over Kracht en Stof en keek al naar de meisjes ook! ‘Enfin....’ Na het overlijden van Jannie was het, volgens Hilda, met Kroeze een tijdje mis geweest, had de groentenering op wankelen gestaan, de markt en de wijk tevergeefs gewacht op het verschijnen van Freek. Maar Koba had doorgezet, zelf de kar opgenomen, het bedrijf weer op poten gezet met een zakelijkheid om voor te salueren! Ze had met behulp van haar aanstaande in de avonden strooibiljetten rondgebracht, de heropening van de winkel aangekondigd, de schilder bij de pui geroepen en haar vader door berispingen, lijmwoordjes en het kranige voorbeeld weer in het gareel gedwongen. Met het balorige uitzwerven naar kroegen en havenkant werd wel een bestaan vernietigd, maar geen nagedachtenis geëerd. De winkel, hongerend opgebouwd tot een lonend bedrijfje, de klantenwijk, stap voor stap veroverd door een nimmer verzakende ijver en eerlijkheid, de waardering van vrienden en vreemden en de kameraadschap der duizenden gelijkgezinden, wier wekroep ook haar vaders evangelie was en wier groeien in houding en aantal ook zijn trots uitmaakte, dat alles kon en mocht niet verloren gaan in de uren van tegenslag en verdriet. Een kerel die alles had geofferd om van onderworpen eenlingen een strijdende groep te maken, had niet alleen jegens zijn dochter maar vooral jegens z'n kameraden verplichtingen, kon het verleden niet afschudden, was te verstaan gegeven door Koba en had weerklank gevonden bij Kroeze, die weer als vroeger met de kar op stap ging, met z'n aardappelen z'n beginselen sleet in de volksbuurtjes van hartje Rotterdam, waar Spiekman pionierswerk verrichtte, z'n
Willem van Iependaal, Vaste koers
207 robber uitvocht tegen Van Ravesteyn en de aartsreactionnaire Zimmerman. Ook Brautigam had de syndicalistische beweging de rug toegekeerd, bij de grote zeeliedenstaking, waarvan het land had gedaverd, de zijde van het N.V.V. gekozen en door z'n wijs beleid naam gemaakt, de rechtspositie van de zeeman verbeterd en de grondslagen gelegd voor een gezonde vakbeweging in het havenbedrijf. De stakingen waren de laatste jaren niet van de lucht geweest. In alle brieven van Hilda en anderen was er van gerept, soms in mineur, soms met de juichtoon om het behaalde succes of de betoonde solidariteit. Vooral het prachtige blijk van kameraadschap, betoond bij de staking en uitsluiting van de sigarenmakers, had een onvergetelijke indruk gemaakt, het bewijs geleverd, dat de ontplooiing van de moderne vakbeweging en de offervaardigheid van haar leden wonderen konden verrichten, de victorie zeker stelden na een worsteling van twintig weken! Twintig weken waarin de almachtige patroonsverenigingen moesten ervaren, dat zij bij de aanval op het schamel bestaantje van de sigarenmakers te doen kregen met alle arbeiders georganiseerd in het N.V.V., dat voor het eerst in z'n geschiedenis een verplichte stakingsbijdrage aan zijn leden oplegde en de aanval schitterend wist af te slaan, ondanks de karakterloze rol van de katholieke arbeidersorganisaties. Belangrijke voordelen waren veroverd en het vertrouwen op de kracht van het Verbond en de kameraadschap merkelijk toegenomen.... ‘En of!’ smonselde Lovendaal, nagenietend, moest weer denken aan z'n spontane vrouw en haar wederwaardigheden met de jongens, met de zwerflustige Pieter, die al meermalen slippertjes had gemaakt in een spoorwegwagon of met de Zaanse boot, en met Ferdinand, die van de esoterische kring overging naar de vrijgeesten en van de vrijgeesten op een bankje in het Vondelpark! Het wekte herinneringen aan eigen jeugd en de botsingen thuis. In die dagen waren er nog legio gelovige ouders, die, in het conflict met hun andersdenkende kinderen, die kinderen wegdeden uit hun hart, ze gingen haten met alle kracht
Willem van Iependaal, Vaste koers
208 van de haat waartoe fanatisme in staat stelde. Het bezoeken van vergaderingen, het lezen van rode kranten en de geschriften der libertijnen en het vormen van een eigen mening werd nog aan vele jongeren ontzegd. Ferdinand en Piet konden straks alle wegen uit. Als bleek, dat het mirakelen van de mahatma's geen houvast bood, konden ze zich gaan verdiepen in weer andere bovennatuurlijke eigenschappen van de mystiek of beide benen stevig op aarde planten en bevrediging zoeken in het verwerkelijken van aardse idealen. Niets stond hun in de weg eigen paden te bewandelen in hun zoeken naar innerlijke vrede en aards geluk. De baan lag vrij van Doevendans tot Hoving, van Horreüs de Haas tot de Tibetaanse wonderdoeners en van de wonderdoeners tot de planmatigheid van het socialisme. En wat die verliefdheid van Ferdinand betrof: elke welgeschapen jonge man droeg, de een wat vroeger, de ander wat later, het beeld van een droomprinses in z'n hart. Het zou met de kalverliefde van Ferdinand zo'n vaart nog niet lopen, ook Hilda amuseerde zich om het geval, maar als het bij de jongens nog eens tot een trouwen kwam, dan geen kudde-sacrament! Geen vijftig paren op een voor de middag! Een toonbare huwelijksvoltrekking door een dichter of een componist of door iemand, die zelf nog in de liefde geloofde! Geen aangeklede stokvis en het afraffelen van formulieren, maar een bezielende redenaar, een warmhartige kerel met een lach als een lentezon! Weer in goed humeur kroop machinist Lovendaal in z'n kooi en was nog in de beste stemming bij het passeren van Sint Vincent, dat niet werd aangedaan, even uit zee opdook als een oude juffrouw die geschrokken deinsde voor de lekke slingerbak met de mooie naam, op weg naar Granada, waar de bevolking bij aankomst op de pier stond te schreeuwen, de dolste capriolen vertoonde en alle opvarenden, van de kapitein tot het koksmaatje, met pappie aansprak. In Granada lachte en buitelde alles, de mensen, de huizen, de hele omgeving. Zelfs het misfortuin maakte de indruk te schateren. Er was een fraai postkantoor en het gebeurde meermalen, dat de brieven de geadresseerden bereikten.
Willem van Iependaal, Vaste koers
209 Lovendaal behoorde tot de boffers. Het uitreiken van de brieven geschiedde met plecht en eerbied. Maar verder kende men in het stadje geen ernst: ook achter de begrafenissen werd gedanst en gelachen! De nabestaanden dromden rond de glazen lijkkoets, de mannen in het zwart, de vrouwen in het wit, dansten en zongen, lieten de linten van de grafkransen gezellig zwieren en vonden de ontmoeting met een andere lijkstoet het toppunt van begrafenisgenoegens! Het aantal drankgelegenheden in Granada wekte de verbazing, zelfs van Lovendaal, die als witwerkersmaatje heel wat kroegen gepasseerd was of bezocht had bij z'n Maandagse ziggezaggetjes met mijnheer Krabbedregger. Ook in Granada droegen de herbergen namen, evenals in Amsterdam en elders in het vaderland, maar de uithangborden noodden of verlokten niet. Ze commandeerden in het Engels kort en bondig: ‘Kom hier! Stop!’ of: ‘Neem er nog eentje!’ Met dat al was er niets gekomen van het voorgenomen bezoek aan de Grand Etang Lake, het befaamde kratermeer, dat door de inboorlingen de Moeder van alle hemelwater werd genoemd. Ook een grondiger doornemen van de post uit Holland kwam pas op de korte oversteek naar Trinidad aan de beurt. Uit de berichten bleek, dat het gezag zo spoedig mogelijk moest afmonsteren om thuis wat meer leiding te geven aan de oudste zoon, die de lastige leeftijd had bereikt, door driften en problemen werd bestormd, moeilijkheden had en door onrust bezeten leek. Een man, die z'n brood in den vreemde of op het water moest verdienen, zo nu en dan even in een Europese haven verzeilde en dan naar huis wipte om te zeggen dat hij weer wegging, had niet alleen voor z'n eega bezwaren. De jongens werden groter en sloegen de vlegeljaren niet over. Een vrije opvoeding was, zo op papier, heel aardig, maar in de practijk niet altijd te handhaven. Het dwarskrabben, zoeken en piekeren, aanvaarden en weer verwerpen bij Ferdinand was wel niet alarmerend, maar het was voor haar, Hilda, toch niet doenlijk om vader en moeder tegelijk te zijn. Zij zag geen kans vragen zo oud als
Willem van Iependaal, Vaste koers
210 de mensheid en zo mysterieus als het leven te beantwoorden, kon niet altijd op tegen de warse buien van Ferdinand. De vader moest zich op de reis naar huis maar vast voorbereiden op z'n taak als opvoeder, die, nu de lichamelijke verzorging van de jongens haar beslag begon te krijgen, het bijbrengen van discipline en maatschappelijk inzicht over moest nemen en alle verdere reisplannen maar uit het hoofd moest stellen. Werk was nu aan de wal wel te vinden, maar het zou niet meevallen om de gestrenge te spelen en ongetwijfeld teleurstellingen brengen. Het wachten was op leiding. Maar er was bij alle moeilijkheden toch reden om met trots en vreugde aan wal te stappen, al stond er dan geen muziekcorps of rode zangvereniging op de kade om de verloren zoon weer in ontvangst te nemen. Partij en vakbeweging gedijden in de beste eendracht, hadden hun koers bepaald, een vaste koers, waaraan het klein geknabbel van de tegenstanders weinig nadeel kon berekenen. De kameraadschap had zich verstevigd en uitgebreid tot over de grenzen, steun verleend aan de kiesrechtstakingen in België. De kinderen van de stakers waren voor een deel ondergebracht geweest in Holland. Het was een inkwartiering van korte duur: Jefke Lievens was al lang weer terug bij z'n ouders in Antwerpen, maar de echo van z'n Vlaams geklap waarde nog altijd rond in de woning van z'n tante Hilda, die door Jefke niet zo licht zou worden vergeten. De intocht van de Belgische kinderen in de hoofdstad was een feest geweest, had menige Amsterdamse moeder doen schreien van ontroering. Die prachtige dagen van verheffende, daadwerkelijke verbroedering gaven hoop voor de toekomst, boden houvast in het heden, waarin wel over oorlog werd gepraat, maar niemand de geruchten ernstig nam en aan de mogelijkheid geloofde.... Geamuseerd nam Lovendaal de afstraffer die hem door z'n vrouw werd toegediend, naar aanleiding van z'n minachtend geschrijf over Talma, de minister-dominee, wiens sociale streven op een fiasco was uitgelopen en wiens halsstarrige coalitiegenoten eveneens door de verkiezingen waren weggevaagd. Maar Talma verdiende geen hoon, eer
Willem van Iependaal, Vaste koers
211 deernis! Hij had z'n verplichting jegens de kerkelijke arbeiders heel ernstig opgevat, als eerlijk, sociaal voelend mens te kampen gekregen met de onoverkomelijke moeilijkheden, die een ieder wachtte, die onder een christelijke meerderheid sociale wetten tot stand wilde brengen. Het was Talma bij het pleiten voor de verbeteringen die hij beoogde, aan te zien geweest, dat de noodtoestand onder de arbeiders hem sterk ontroerde. Jammer, dat z'n kapitalistische coalitiegenoten daar zo weinig last van hadden! Talma had zich vergist, toen hij meende, dat hij bij z'n streven naar sociale gerechtigheid mocht rekenen op de bijval en steun van de mannen broeders. Het was anders uitgekomen, het zwoegen van Talma had niets opgeleverd dan een verknoeid wetje, dat zelfs door de christelijke arbeiders met een koude schouder was begroet. Maar in het woord van hun leider had een grootmenselijke ziel geklonken, de wanhoopskreet van een man die tevergeefs poogde, oog en hart der rechtse meer0derheid te openen voor de noden des volks en recht te doen om Christus' wil! Zo, betoogde Hilda, moest Talma gezien en gewaardeerd worden bij alle vreugde om het succes in eigen rijen! Nooit had het rode schip de wind zo in de zeilen, de frisse bries van geestdrift en toewijding. Het erbarmelijk gescharrel van de christelijke meerderheid met de belangen der arbeiders begon vrucht, rijke vrucht te dragen. Als de voortekenen niet bedrogen, volgde er bij de eerstkomende gelegenheid nog een fikse oorvijg aan het regeerstelsel van een klasse die enerzijds de millioenen wegsmeet aan bewapening en zich anderzijds verrijkte door de belastingen op de eerste levensbehoeften almaar op te schroeven. Nooit gloeide haat tegen zo'n bestel zo heet en nimmer rees de roep om algemeen kiesrecht zo fel, zo revolutionnair. Het was spijtig, dat Funkel het niet meer had mogen beleven! Hij zou zich weer, als in de spannende dagen van het verleden, op de vooravond van de revolutie hebben gewaand.... Gedurende het laden in Trinidad was er in de machinekamer en op de vuurplaat werk aan de winkel geweest om
Willem van Iependaal, Vaste koers
212 de afgetobde Duque weer wat op te lappen en op toeren te krijgen. Met lekke vlampijpen en een rammelende kar was het schip binnengevallen, had een nood-reparatie ondergaan en kreunend van ouderdomszwakte de overtocht aangevangen, een overtocht die verre van gladjes inzette, Lovendaal noopte om van uur tot uur te dokteren aan alles wat warmliep, vastraakte of afknapte. Ontzaglijke bonken water beliepen het schip, dat sidderend doorboog, bijwijlen beangstigende schuivers maakte en, wars van het gemartel, op z'n zij ging liggen, telkens als de orkaan met woedend geweld z'n aanval hervatte. Eerst bij de tweede helft van de reis knapte het weer wat op, begon de lastig liggende Duque zich behoorlijker te gedragen. Het was weer mogelijk aan dek te komen om de negge te peilen, van een pijpje te genieten of een praatje te maken op de brug, bij het naderen van de Engelse kust. Schepen doemden op, passeerden om weer in nevel of verte te verdwijnen, schoeners, stoomschepen, smakken en loodskotters in vol tuig. Een kustvaarder kwam in zicht, voer op korte afstand voorbij. In de achtermast de kleuren van Nederland, met z'n wassende koopvaardijvloot en faam op alle zeeën. Nederland met z'n vissers en z'n ploegers, met z'n kompels in de mijnen en z'n duizend, duizend makkers in fabrieken en havens, op kantoren, velden en werven! Het land, dat waarlijk een thuis beloofde te worden voor alle werkers, de geboortegrond, waar Hilda en de jongens popelend zaten te wachten op de moegezworven vader, die lijflang over de verschansing hing en juichende met z'n pet zwaaide. Op de kustvaarder gingen armen en mutsen omhoog! Iemand schreeuwde door een roeper een groet, die wegsloeg in de wind. De afstand tussen de beide schepen werd al groter. De mensen aan boord van de kleine koopvaarder werden stippen, zonken weg met het schip, dat nog vaag kleur bekende: rood, wit en blauw.... De her-ontmoeting met het mistige Londen was kil en kort, werd besloten met het doorkruisen van een armoe-
Willem van Iependaal, Vaste koers
213 wijk in de wereldstad. Kinderen in lompen slierden vuil en hongerig aan de rokken van verslonsde moeders, die de dompige winkeltjes uitsloften met groente, brood of drank. De straten waren bezaaid met papier, vis-afval en huisvuil. De stank van de krotten en de goten was schier ondragelijk. Honden renden en rolden grommend of jankend door de baaierd. Straat in, straat uit, een razernij van afval, geuren en spektakel. Dronkaards schuifelden tastend langs de gevels, zochten houvast aan de haveloze puien van winkels en portalen.... Ja, Nelson stond nog op z'n zuil in het hart van mighty Londen. Er werden in de hoofdstraten paleizen in marmer en kristal opgetrokken. Het wemelde er van standbeelden van beroemde mannen in brons of steen, helden, geleerden en staatslieden, die hoog en statig uitkeken op pleinen, parken of de Theems, zich verre hielden van Whitechapel en de nog beruchter buurten van 's werelds grootste koopstad, met haar diamanten in de Tower en verstakkerde proleetjes in de goot, aan moeders rok. Vrouwen met loshangende haren en afgezakte lompen strompelden voort van kroeg naar kroeg, omgeven door een sarrende, liederlijk scheldende straatjeugd, die op de slierende rokken van de beschonkenen trapte en joelend danste als het slachtoffer neersloeg op de bestrating. Er volgden vloeken en getier, het uitschreeuwen van ellende en ontaarding. De dronken vrouwen werden handgemeen, rukten elkander de vodden van het lijf, terwijl jong Engeland danste! Naaktgevochten zwierden de toegetakelden weer voort, verdwenen in portaal of kroeg. Kinderen van vijf, zes jaar zaten tierloos bij de ingang van een proeflokaal, wachtten koud en bleek op de stoepen, hielden de pasgeborenen zoet in een vergane omslagdoek of saamgeknoopte koffiebaal. Ze keken op, telkens als de kroegdeur openzwaaide, smakten gulzend van het staartje bier, waar de moeder, in een bevlieging van ouderliefde, mee naar buiten kwam. Het tafereel wekte deernis, haat en afkeer. Lovendaal zag in z'n verbeelden weer de gemoedelijke levensblijheid van de inboorlingen in de West. De waan vrijgeborenen
Willem van Iependaal, Vaste koers
214 te zijn en uit te steken boven de slaven op het Continent en in de koloniën, dat was de ironie van het lot en de pathos van de Engelse arbeiders. Ook in merry old England was men niet bij machte het volk een menswaardig bestaan te verzekeren, zolang de voortbrengingsmiddelen zich bevonden in de greep van een decadente aristocratie. In Londen, Parijs, Rome, New York, Brussel en Amsterdam, overal hoofdstraten met steegvertakkingen. In de hoofdstraten een beurs, een bank, een kathedraal, een schouwburg, élite-hotel en standbeelden. In de zijstraten een loopkroeg, een lommerd, een logement, een politiebureau en een reddingspost van het Leger des Heils. In alle grote steden dezelfde glorie en misère, maar ook de steeds machtiger ontplooiing van de organisaties der verworpenen, die met toenemende geestdrift en groter wordende drommen hun erfdeel opeisten, met bezieling streefden naar het verwerven en bewoonbaar maken van een geschonden wereld.... Lovendaal verhaastte de pas, zocht in de wirwar van straten en stegen naar het scheepvaartkantoor, waar hij zich had te melden en nog twee Hollanders trof, beiden Rotterdammers, die eveneens hadden afgemonsterd en op weg waren naar huis, naar moeder de vrouw. Na de kennismaking bleek, dat ze doorgewinterde knapen waren, jongens, die hun sporen hadden verdiend in de arbeidersbeweging, welke stof leverde voor het gesprek op de wandeling naar Liverpoolstreetstation, de treinverbinding naar Harwich. Ze hadden de zeeliedenstaking in 1911 meegemaakt, geleerd, welke wegen bewandeld dienden te worden en een rotsvast vertrouwen in de toekomst. Met rasse schreden gingen de arbeiders een betere wereld tegemoet en niets zou meer bij machte zijn die opmars te stuiten. Er was vele moeilijke jaren gezwoegd en gebouwd aan de geweldige eenheid der Internationale, de eenheid der velen in alle delen van de aarde, waar het: ‘Proletariërs aller landen!’ niet werd misverstaan. Dat zou blijken als het uur mocht komen, het uur van de grote dreiging, waar sommigen zich ten onrechte zorg om maakten. De poging
Willem van Iependaal, Vaste koers
215 van diplomaten en sabelslepers om door een bloedige samenzwering de arbeiders terug te werpen, zou falen, beantwoord worden door een kruisen van de armen en het zingen van het rode lied der ontwaakten, die geen grenzen en nationaliteit meer kenden, hun ideaal inniger beleefden en hoger stelden dan de vaderlandsliefde en de verwantschap aan de geboortegrond. Na de lange worsteling, waarin duizenden en duizenden honger, cel en dood hadden getrotseerd, lag een blijder wereld open voor haar onterfde kinderen.... In de ziedende city begon plots een run op de nieuwsventers, werden hun de kranten uit de handen gerukt bij het schor verkondigen van een moordbericht, ergens uit de Balkan, dat verloren ging in het geraas van het verkeer, als een naklank voortdreef en werd teruggegeven: ‘Moord!.... Franz Ferdinand.... Serajewo!!’
Willem van Iependaal, Vaste koers
216
Geraadpleegde literatuur Dr A.J.C. Rüter: De Spoorwegstaking van 1903. W.H. Vliegen: Die onze kracht ontwaken deed. P.J. Troelstra: Gedenkschriften. J. Hilgenga: Gedenkboek Nederlandse Landarbeidersbond. H.J. van Braambeek: Van Lichten en Schiften. W. van der Hoeven: Werken en Streven. J. Oudegeest: Geschiedenis der Zelfstandige Vakbeweging in Nederland. J. Hoving: Levensherinneringen. H.J. Koster: Mondeffoe. A. Wijnands: Een reis naar de West. Harold J. Laski: De Revolutie van dezen tijd. Vliegende Blaadjes. P. Kropotkine: De Verovering van het Brood. J.H. Schaper: Op de Bres. S.E.W. Roorda van Eysinga: Fijne Beschuit. J.T. Tenthoff: Maatschappij en Crisis. W. Banning: Ons Werk. F. Domela Nieuwenhuis: Van Christen tot Anarchist. A.W. IJzerman: Van Waterloo tot Sedan. Max Beer: Algemene Geschiedenis van het Socialisme. M.J. Brusse: Slavernij van mooie kleeren.
Willem van Iependaal, Vaste koers