‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’ Han Brouwer
bron Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen.’ In: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw 20 (1988), p. 51-120.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/brou046rond01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / Han Brouwer
51
Han Brouwer
Rondom het boek Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen *
Inleiding De voortschrijdende vergruizing en historisering van het historisch beeld en van de historische blik lijken kenmerken van de recente historiografie. Voorheen onbeweeglijk geachte objecten en praktijken blijken onvermoede historische dimensies te vertonen. Eèn van die historische objecten is het boek. Het boek blijkt een kristallisatie- en snijpunt van een veelheid van geschiedenissen te zijn: de conjunctuur van omvang en samenstelling van het boekaanbod, de ontwikkeling van typografie en materiële uitvoering, de quasi-immobiele en antagonistische beeldvorming rond het boek: hemel en hel van het Avondland, een evoluerend instrument van kennisen cultuuroverdracht, de paradoxale geschiedenis van censuur en verbod, van leespedagogie en leescapaciteiten, de ontwikkeling van vormen van toegang tot en bemiddeling van het gedrukte woord, de veelvormige geschiedenis van lezen en boekgebruik, e tutti quanti. Uiteraard is de historische belangstelling voor boeken, vanuit verschillende nationale onderzoekstradities, al van oudere datum. De laatste twee decennia lijkt het historisch onderzoek naar boeken in verscheidene wetenschappelijke disciplines in een vernieuwende stroomversnelling beland.1 Globale analyses hebben plaats moeten maken voor meer gedetailleerd en meer empirisch onderbouwd onderzoek. In de
*
Met dank aan J.W. Brouwer, W.Th.M. Frijhoff, J.J. Kloek, W.W. Mijnhardt, B. van Selm en J.M. van de Velde voor hun commentaar op de eerste versie van dit artikel.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
52 sociale en socio-culturele geschiedenis is veel onderzoek verricht naar geletterdheid, aanbod van boeken en boekbezit. Meer recent, na de euforie van het iconoclastisch tellen en turven, zijn de vormen van lezen en boekgebruik meer centraal komen te staan in het onderzoek.2 In de literatuurgeschiedenis is na de belangstelling voor het lezen en recipiëren van teksten het onderzoek uitgebreid tot het hele literaire communicatieproces.3 De rekkelijke vraagstellingen binnen een uitwaaierend onderzoeksveld lijken het gewonnen te hebben van de theoretische precisie en de methodologische skepsis. ‘Aan de slag’ luidt hier het pragmatisch en blijmoedig adagium.4 Aanbod en distributie, receptie en gebruik van alle soorten teksten lijken in beide disciplines de sleutelwoorden voor een nieuwe geschiedenis van het boek. Doel van dit artikel is een overzicht te bieden van de recente literatuur op dit gebied. Achtereenvolgens en steeds voorafgegaan door een inventarisatie van het bronnenmateriaal, zullen behandeld worden: boekaanbod, vormen van toegang tot het boek en benaderingen van lezen en boekgebruik. Om dit wijde land niet oeverloos te laten uitdijen zijn twee beperkingen aangebracht. Beide vloeien voort uit de stand van het internationale onderzoek. De eerste beperking is van geografische aard. De Franse geschiedschrijving zal meer aandacht krijgen dan de Engelse, de Duitse en de Nederlandse. Tevergeefs zoekt de geïnteresseerde voor deze drie landen naar werken die ook maar enigszins in de schaduw van de monumentale Histoire de l'Edition française kunnen staan.5 De tweede, chronologische beperking, nadruk op de achttiende eeuw, vloeit evenzeer voort uit de stand van het onderzoek. Een belangrijk deel hiervan, maar niet in elk der landen in gelijke mate, heeft zich immers gericht op de zwierige eeuw van licht en donker.6
1. Aanbod van boeken Teneinde het beeld van de gedrukte produktie niet langer te laten domineren door een ideeën-historische of literair-historische canon, hebben ietwat prometheïsche en iconoclastische onderzoekers gepoogd door middel van serieel onderzoek de gehele gedrukte produktie - omvang, samenstelling en ontwikkeling - in bepaalde periodes in kaart te brengen, om zo het relatieve aandeel van ‘oud’ en ‘nieuw’ daarin te bepalen. Vervolgens pogen zij het titelaanbod en de veranderingen daarin in verband te brengen met globale culturele ontwikkelingen. De kwantitatieve boekgeschiedenis wordt opgevat als onderdeel van de seriële geschiedenis op het derde niveau, namelijk dat van ‘mentaliteit’ en ‘cultuur’ naast of boven het economische en sociale niveau.7 Is dit alles mogelijk en zo ja, op basis van welke bronnen?
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
53
1.1 Bronnen Omdat vóór de negentiende eeuw geen volledige registraties van de boekprodukties zijn vervaardigd, is de onderzoeker voor de vroeg moderne tijd op partiële bronnen aangewezen. Voor het Franse Ancien Régime is hiertoe voor de zeventiende eeuw gebruik gemaakt van de bewaarde boeken in de Bibliothèque Nationale, en van de registers van koninklijke goedkeuring voor het drukken en uitgeven van boeken voor de achttiende eeuw. Vanaf 1700 was bijna de volledige gedrukte produktie in Frankrijk onderworpen aan een systeem van centralisatie, goedkeuring en censuur.8 Voor Duitsland wordt geput uit de gedrukte catalogi van de ‘Buchmesse’ van Frankfurt en Leipzig en wat betreft de achttiende eeuw veelal uit die van de Paasbeurs van Leipzig. De inspanningen van de jonge onderzoekers bestaan in deze in het gevarieerd samenvatten van het werk van oudere onderzoekers.9 In Engeland bestaat een lange traditie van bibliografisch onderzoek en inventarisatie van bewaarde boeken in grote bibliotheken. Dit heeft geresulteerd in meerdere Short-Title Catalogues voor verschillende periodes. Daarnaast maken de bewaarde en deels ook gepubliceerde ‘records’ van de Stationers Company te Londen, die de boekproduktie tot ver in de achttiende eeuw monopoliseerde, voor de zeventiende eeuw een vrij volledige analyse van het boekaanbod mogelijk.10 Voor de Republiek is van al dit fraais niets voorhanden. Complete uitgeversarchieven zijn hier bovendien een zeldzaamheid.11 Het wachten is op de voltooiing van de Short-Title Catalogue van alle in Nederland tussen 1540 en 1800 gedrukte werken.12 Deze kan een reconstructie en thematische analyse van het boekaanbod voor zover dat bewaard is, mogelijk maken. Recentelijk is veel aandacht besteed aan de fondsreconstructie van afzonderlijke uitgevers.13 Aan het onderzoek van het boekaanbod op basis van bewaarde boeken, officiële goedkeuringen en gedrukte catalogi kleven enige beperkingen. Deze vloeien hoofdzakelijk voort uit het oneigenlijk gebruik van deze bronnen, het streven zicht te krijgen op het totale aanbod van boeken. Hoofdprobleem is hun onvolledigheid. Bewaarde collecties in bibliotheken bevatten vooral de grotere en duurdere uitgaven. Het Franse systeem van goedkeuringen kende verschillende varianten. Een ‘algemeen privilege’, dit is een monopolie voor een bepaalde duur, en de ‘permissions tacites’, voor boeken die men niet kon verbieden, maar ook niet wilde goedkeuren. Deze tweede variant raakte met name na 1750 in zwang, maar werd pas vanaf 1772 als zodanig aangeduid. Voor 1750 verleende men ook nog de ‘simples tolérances’ voor dezelfde soort boeken, maar deze vorm van goedkeuring heeft geen enkel geschreven spoor nagelaten in de registers. Een aanzienlijke illegale literatuur zou
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
54 hiermee door de kroon zijn getolereerd.14 In 1777 werd er nog een nieuw soort goedkeuring ingevoerd, de ‘permissions simples’. Deze waren vooral bestemd voor veelal provinciale heruitgaven van oudere werken en voor het legaliseren van roofdrukken. De registers van toegekende privileges geven geen informatie of de goedkeuring ook daadwerkelijk in uitgave heeft geresulteerd, voorts laten zij de oplagecijfers in het duister. Tenslotte heeft dit systeem van controle op een aantal segmenten van het boekaanbod uiteraard geen greep, zoals roofdrukken, verboden boeken en clandestiene invoer. Het streven van de Franse kroon naar controle over de gedrukte produktie kan als weinig succesvol worden bestempeld. Aan de Franse grenzen schoten de drukkerijen en handelshuizen gericht op de Franse markt als paddestoelen uit de grond.15 Maar ook in de provincie, de schaduwzijde van de centralisatiepolitiek, en zelfs in Parijs, was de illegale produktie en handel vermoedelijk een bloeiend bedrijf.16 Een casestudie van het jaar 1764, op basis van bewaarde boeken in grote bibliotheken, laat zien dat de officiële goedkeuringen slechts 40% van alle in dat jaar uitgegeven en bewaarde boeken omvatten.17 Voor de catalogi van de Duitse boekenbeurzen gelden, ondanks het enthousiasme van sommige onderzoekers18, soortgelijke bezwaren. Zij bieden geen beeld van het totale boekaanbod maar slechts van de uitgaven van boekhandelaren die op de Messe acte de présence gaven.19 Een belangrijk deel van de Zuidduitse uitgaven blijft zo buiten beeld. De boeken die tussen de voor- en najaarsbeurzen verschenen, werden daarin ook niet opgenomen, evenals bepaalde categorieën goedkopere geschriften. Anderzijds vermelden de catalogi vele titels die niet in het betreffende jaar of in het geheel niet verschenen.20 Uiteraard figureren de roofdrukken, een fenomeen dat in de achttiende eeuw vanuit Zuid-Duitsland snel om zich heen greep, ook niet in deze catalogi.21
1.2 Globale, nationale ontwikkelingen Zetten we de in het voorgaande genoemde beperkingen van deze bronnen tussen haakjes, dan geeft volgens de onderzoekers de ontwikkeling van het boekaanbod het volgende beeld te zien. Zowel in Frankrijk en Duitsland, als ook in Nederland en Engeland zou er in de achttiende eeuw van een grote sprong voorwaarts in het aanbod van boeken sprake zijn. In Frankrijk schommelde vanaf begin zestiende tot begin achttiende eeuw het aantal nieuwe titels tussen 500 en 1000 per jaar. Aan het einde van de achttiende eeuw bereikte het officiële aanbod ongeveer 4000 titels per jaar. De sterkste stijging geeft de negentiende eeuw te zien met als top 15.000 titels in 1895.22 In Duitsland bereikte de boekproduktie in 1764 met 1200 nieuwe titels het niveau waarop het zich voor de Dertigjarige Oorlog bevond. De laatste decennia van de
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
55 eeuw vertonen een zeer sterke toename: 2642 titels in 1780 en bijna 4000 in 1800.23 Voor de Republiek is de exponentiële groei van Nederlandstalige geschriften in de achttiende eeuw geponeerd. Deze stelling is wegens gebrek aan betrouwbaar cijfermateriaal weer bekritiseerd.24 Ook voor Engeland is een sterke groei van het boekaanbod gepostuleerd.25 Deze globale cijfers zeggen weinig, nog afgezien van de veelal onbekende oplagecijfers, zo lang de samenstelling van dit universum van titels onbekend is. Voor de ordening van de titels worden de in het Ancien Régime gangbare vijf grote bibliografische categorieën en subcategorieën gehanteerd. Vanwege hun globale karakter is niet alleen de onderlinge verhouding, maar zijn ook de interne verschuivingen binnen deze globale rubrieken van belang.26 H.J. Martin onderzocht en rubriceerde de bewaard gebleven boeken in de Bibliothèque Nationale uit de periode 1598-1701. F. Furet nam drie steekproeven uit de registers van officiële goedkeuringen over de periode 1723-1789.27 Voor Duitsland zijn gedetailleerde cijfers beschikbaar van de bibliografische verdeling van het gereconstrueerde maar incomplete boekaanbod in de tweede helft van de achttiende eeuw.28 Hoewel de onderzoekers verschillende bronnen gebruiken en deze derhalve onvergelijkbare percentages opleveren, kan toch het volgende beeld geschetst worden. De Franse zeventiende eeuw wordt gedomineerd door het drukwerk van de katholieke Reformatie en van het christelijk Humanisme. Het aandeel van de categorie theologie neemt constant toe en bereikt een maximum van 50% van het totaal der bewaarde boeken in de tweede helft van de eeuw. Vooral de opmars van het aandeel van kleine en goedkope devote werkjes is hiervoor verantwoordelijk. Vervolgens zet de herfstsonate van de katholieke Reformatie in, die zich, als we het onvergelijkbare vergelijken, continu voortzet in de achttiende eeuw op het niveau van de offciële goedkeuringen. In de rubriek van de ‘permissions tacites’ verdwijnt de categorie theologie bijna geheel, bij de ‘privilèges’ daalt haar aandeel van een derde in 1723/27 tot 10% in 1784/88. De andere bibliografische categorieën geven een minder turbulent verloop te zien. De categorie geschiedenis schommelt in de zeventiende eeuw rond een kwart en in de achttiende eeuw rond 15%. Het aandeel van kerkelijke geschiedenis loopt dan snel terug ten koste van profane, moderne en Europese geschiedenis.29 De categorie letteren beweegt zich permanent rond een kwart en wordt in de achttiende eeuw gedomineerd door de klassieke esthetika. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw zet de opmars van Franstalige uitgaven en vertalingen in. De opbloei van de ‘roman à l'anglaise’ en de ‘uittocht’ van klassieke auteurs doorbreken de ban van het classicisme aan het einde van de achttiende eeuw. De ontwikkeling van de rubriek kunsten en
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
56 wetenschappen zou de keerzijde vormen van de déconfiture der theologie. Zowel bij de ‘privilèges’ als bij de ‘permissions tacites’ neemt haar aandeel aanzienlijk toe, respectievelijk van 21 naar 32% en van 26,5 naar 40% in de loop van de achttiende eeuw. In de tweede categorie is de zeer sterke stijging van het aandeel van politieke geschriften en van occulte werken verantwoordelijk voor het opzwellen van de hele rubriek. Een opvallend verschil tussen het Franse en het Duitse boekaanbod betreft het aandeel van Latijnse titels. In het Franse aanbod is dit aandeel aan het einde van de zeventiende eeuw al tot 10% teruggelopen. In het Duitse aanbod bedraagt het in 1701 nog 55%, waarna het in de loop van de eeuw snel terugloopt tot bijna 4% in 1800. Ook in het Duitse aanbod moet de categorie theologie langzaam maar zeker het veld ruimen. Haar aandeel daalt van 38,5% in 1740 naar 10% in 1800. Het aandeel van religieuze werken bestemd voor leken loopt nog sneller terug: 19,8% in 1740 en 5,8% in 1800. De rubrieken kunsten en wetenschappen en letteren vertonen daarentegen een aanzienlijke expansie, respectievelijk een verdubbeling en een verviervoudiging. In de tweede categorie is vooral de ‘rise of the novel’ opvallend. In 1740 bedraagt het aantal romantitels slechts 20, in 1800 is dit opgelopen tot 300. Kan vervolgens aan de kwantitatieve veranderingen in de interne en onderlinge verhoudingen der bibliografische categorieën ook enige positieve betekenis, in de zin van globale culturele veranderingen, worden toegekend? Furet, extrapolerend op basis van een partiële bron (de officiële goedkeuringen), meent dat voor de jaren 1723/27 gesproken kan worden van een ‘grande culture classique traditionnelle’ en voor de hele periode van een globaal evenwicht tussen ‘oud’ en ‘nieuw’. Met name de stilzwijgende goedkeuringen vormen het ‘asile de la nouveauté’. Er zou sprake zijn van een ‘desacralisatie’ van een cultuur en maatschappij: ‘évacuer le surnaturel du monde’.30 De onderzoekers van de Duitse geschiedenis zijn nog wat vermeteler. Hun veelal gelijkluidende interpretaties bestaan uit drie elementen: de secularisatie van het titelaanbod; de door de groei van het titelaanbod geïndiceerde democratisering, dat wil zeggen uitbreiding van het lezend publiek; de koppeling van nieuwe genres - met name de roman - aan nieuwe lezersgroepen.31 Voor geen van deze drie elementen is het materiaal overtuigend. In de loop van deze bijdrage zal dit duidelijker worden.
1.3 Provinciale dissonanten Het beeld van het boekaanbod dat ontstaat op basis van min of meer officiële bronnen kan de nodige retouches krijgen wanneer ook oplagecijfers of gegevens over winkelvoorraden van provinciale boek-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
57 handelaars beschikbaar zijn. Voor Frankrijk zijn deze hier en daar aanwezig, voor Duitsland lijkt dit niet het geval te zijn.32 In het Franse provinciale boekaanbod blijft het aandeel van religieuze werken veelal de grootste categorie. In 1777 wordt in het officiële systeem van goedkeuringen, zoals reeds vermeld, een nieuwe categorie ingevoerd, de ‘permissions simples’. Over de periode 1779-1789 omvat deze categorie 14,9% van het totaal aan verzoeken tot publikatie. Hiervan wordt 96% aan provinciale uitgevers verleend voor overwegend heruitgaven van oudere werken, in totaal 785 titels en 2,1 miljoen exemplaren. Het overgrote deel hiervan - 63,1% - bestaat uit eenvoudige devote werkjes. Eèn van deze werkjes is de best-seller L'Ange Conducteur. De eerste uitgave hiervan verscheen in 1691 te Luik. In de periode 1779-1789 vonden 51 heruitgaven plaats met een totaal van 97.000 exemplaren.33 Een zelfde overwicht van devotionalia treft men aan in de winkelvoorraden van een aantal kleinere boekhandelaars in enkele provinciesteden.34 Is dit dan het leven van het boek in ‘la France profonde’ in de achttiende eeuw? De grote rol van devotionalia in het provinciale aanbod is volgens een aantal onderzoekers toe te schrijven aan de inspanningen van de katholieke Reformatie en haar onderwijspolitiek. De positieve geografische correlatie tussen alfabetisme en het provinciale aanbod van devotionalia zou deze stelling ondersteunen.35 Is hiermee het provinciale aanbod uitgeput? Voor de beantwoording van deze vraag zou men ook de beschikking moeten hebben over gegevens van het clandestiene aanbod en de invoer van boeken (zie: 1.4). De toegekende privileges aan uitgevers te Rouaan en de voorraadinventarissen van enkele grotere boekhandelaren te Rouaan en Lyon geven een wat ruimhartiger aanblik. De door Furet geschetste ontwikkeling is daar met enige nuances en de nodige vertraging wel terug te vinden.36 Voor Duitsland zijn geen gegevens over winkelvoorraden van boekhandelaars beschikbaar. Het is echter merkwaardig dat in de ietwat eufore beschouwingen over de expansie van het titelaanbod37 geen melding wordt gemaakt van de Bijbel ‘boom’ in de achttiende eeuw onder invloed van het piëtisme en de schoolhervormingen. Alleen al in Halle werden in de loop van de eeuw drie miljoen Bijbels gedrukt.38 Dit gegeven zou erop kunnen wijzen dat het beeld van het boekaanbod op basis van oplagecijfers in plaats van titels wat andere contouren kan vertonen. Maar de bronnen lijken het hier te laten afweten. Maar er is nog meer onder de provinciale zon. De uitbreiding van het klassieke cultuurbegrip en de nieuwe belangstelling voor ‘volkscultuur’ in de zestiger jaren hebben ook geleid tot de opwaardering van een tamelijk heterogene categorie boekjes die in Frankrijk wordt aangeduid als ‘bibliothèque bleue’, in Engeland als ‘chapbooks’ en in Nederland als
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
58 ‘blauwboekjes’ of ‘volksboekjes’.39 Vooral in Frankrijk hebben deze blauwboekjes de nodige pennen in beweging gebracht.40 Vanaf het begin van de zeventiende eeuw worden vanuit Troyes op initiatief van de firma's Oudot en Garnier, met weldra navolgers elders in de provincie, deze blauwboekjes in zeer grote aantallen gedrukt en verspreid. Tot in de negentiende eeuw vormen zij een belangrijk onderdeel van de provinciale uitgeverij, met name in Noord en Noord-oost Frankrijk. In voorraadinventarissen van uitgevers en handelaars in deze branche worden vaak enkele honderdduizenden exemplaren van deze werkjes vermeld. Deze heterogene categorie bestaat grotendeels uit goedkope en anonieme heruitgaven op vaak slecht papier, met veelal een blauwe omslag. Voor deze werkjes putten de uitgevers uit zeer uiteenlopende culturele domeinen, zoals oude romans, hagiografie en mythologie, recente katholieke devotionalia en geleerdenliteratuur, leer- en gebruiksboekjes. Heiligenlevens en almanakken vormen de best-sellers in deze categorie. De voorraadinventaris van uitgeverij Garnier te Troyes uit 1789 geeft een indruk van de samenstelling ervan. De 443.069 voorradige exemplaren zijn als volgt verdeeld: 42,7% devotionalia, 28,8% fictie en 26,8% leeren praktijkboeken.41 Meerdere onderzoekers bestempelen de blauwe bibliotheek, althans haar belangrijkste deel, tot een ‘auxiliaire puissant et tardif’ van de katholieke Reformatie.42
1.4 Illegale boekaanbod Met het voorgaande is het boekaanbod nog niet uitgeput. Naast het legale en semi-legale aanbod bestaat er nog de onbekende zee der illegaliteit, produktie van en handel in verboden boeken en roofdrukken.43 R. Darnton heeft in een reeks boeiende studies gepoogd op deze literaire Hades enig licht te werpen.44 Hij baseert zich overwegend op de zeer uitgebreide collectie bewaarde brieven van de Société Typographique de Neuchâtel (STN), één der grote uitgevers- en handelshuizen vlak over de Franse grens. Deze archieven maken het mogelijk de handel en wandel van enige provinciale boekhandelaars in ‘livres philosophiques’ te traceren. Dat werpt weer een wat ander licht op het boekaanbod. Eén van deze handelaars is Bruzard de Mauvelain te Troyes. Gedurende de jaren 1783 tot 1785 bestelt hij van 120 titels 2000 exemplaren. De ‘philosophes’ worden het slechtst verkocht: 48 titels. Hier gaat de vraag vooral uit naar de radicale verlichters: Helvétius, LaMettrie en in het bijzonder d'Holbach - 54 exemplaren van vier titels -, en naar de ‘populariseerders’: Raynal en Mercier. De grootste categorieën worden gevormd door politieke, algemene en pornografische werken. De ‘libelles’, met als centrale thema's de decadentie en het despotisme van de kroon, vormen de hoofdmoot van de politieke werkjes. De algemene werken bestaan grotendeels uit ‘chroniques scandaleuses’, de laatste
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
59 nieuwtjes uit Parijs. Dit is de enige categorie waarvoor Mauvelain aan de STN een blanco order gaf.45 Darnton rangschikt deze verschillende categorieën onder het zgn. ‘hard-hitting underground journalism’ dat zich richt op het ontluisteren van het aureool van kroon en kerk zonder daar een positief politiek programma tegenover te plaatsen. Het geheel van Mauvelains bestellingen toont een sterke waag naar radicale literatuur en met name naar politiek nieuws. Er wordt blijkbaar ook nog wat anders aangeboden dan getijden- en wellevendheidsboekjes in de provincie. Wie waren de kopers van deze verboden vruchten en was Mauvelain een eenling? Zijn klanten blijven ongenoemd. Naast vier erkende boekhandelaars was Mauvelain niet de enige handelaar in clandestiene waar in Troyes. Darnton stelt dat lieden als Mauvelain zich in heel Frankrijk bevonden. Zij wensten allen dezelfde soort werkjes. Het commerciële succes van deze handelaars, en dat laat zich volgens Darnton uit hun correspondentie met de STN aflezen, toont dat kopers overal in Frankrijk ten tijde van Lodewijk XIV verboden boeken niet alleen verlangden maar ook ontvingen.46
1.5 Balans Het streven van onderzoekers het totale boekaanbod - omvang, samenstelling en ontwikkeling - in verschillende periodes in kaart te brengen, kan als methodisch juist worden bestempeld, maar deze onderneming stuit voortdurend op archivalische, bibliografische en interpretatieve problemen. Dat het aanbod in de achttiende eeuw in de verschillende landen toeneemt, lijkt redelijk zeker, maar deze groei blijft ver achter bij de onstuimige ontwikkeling in de negentiende eeuw. De beweerde veranderende samenstelling - met name de neergang van de categorie theologie van het aanbod lijkt minder zeker. Deze these is voor Frankrijk en Duitsland overwegend gebaseerd op het min of meer officiële titelaanbod. Het provinciale aanbod in Frankrijk vertoont, tot in de negentiende eeuw, wat al te veel dissonanten, alhoewel het daar overwegend om heruitgaven van de best-sellers der devotie gaat. En dan is er nog de grotendeels onbekende zee der illegaliteit. De preciese omvang en samenstelling van het boekaanbod is dan ook nog in hoge mate onbekend. Hoe en met behulp van welke categorieën moeten de veranderingen in het titelaanbod geïnterpreteerd worden? Als indicatie van de ‘secularisatie’ en ‘desacralisatie’ van een cultuur en maatschappij? Deze conclusie gaat veel verder dan de partiële bronnen, waarop deze beweringen stoelen, toelaten. Als een indicatie van de uitbreiding van het lezerspubliek? Uit de groei van het titelaanbod is dit niet zonder meer af te lezen. Dan zou eerst de omvang van dit publiek en de verspreiding van de gedrukte produktie onderzocht moeten worden. Is dit mogelijk?
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
60
2. Vormen van toegang tot het boek Een belangrijk onderdeel van de boekgeschiedenis nieuwe stijl vormt de aandacht voor de organisaties van het geletterde leven (boekwinkel, (winkel-)bibliotheek) en meer in het algemeen voor de vormen van geïnstitutionaliseerde sociabiliteit (genootschap, leesgezelschap).47 Andere vormen van toegang tot het gedrukte woord zijn nog nauwelijks onderzocht: stelen48, schenken49, onderling leenverkeer50, koffiehuis en kroeg51, school- en prijsboeken.52 Eveneens grotendeels terra incognita is de verspreiding van kennis omtrent mogelijke en beschikbare lectuur. Welke rol speelden daarbij boekhandelscatalogi, recencies, advertenties, culturele bemiddelaars en horen-zeggen? Alvorens in dit hoofdstuk een aantal organisaties en vormen van toegang tot het boek de revue te laten passeren - achtereenvolgens: geletterdheid, boekbezit, boekaanschaf, leesgezelschappen, lees- en publieke bibliotheken -, komt eerst de vraag aan de orde welke bronnen voor het onderzoek van dit alles beschikbaar zijn.
2.1 Bronnen Onderzoek naar geletterdheid is overwegend gebaseerd op het traceren van schrijfvaardigheid. Voor het onderzoek naar boekbezit is veel gebruik gemaakt van verkoopcatalogi en boedelinventarissen. Boekaanschaf kan onderzocht worden op basis van klanten- en debiteurenboeken van boekhandels, intekenlijsten en kasboeken. Voor het onderzoek van leesgezelschappen, winkel- en publieke bibliotheken is men hoofdzakelijk aangewezen op de niet overvloedige archivalia van deze organisaties, zoals notulen, catalogi, ledenlijsten en uitleenregisters. Enkele opmerkingen over deze bronnen. Boedelinventarissen - het eigentijdse kopje lindenbloesemthee van de historicus - zijn tegenwoordig een veel gebruikte bron in het historisch onderzoek, in het bijzonder voor het beschrijven van de materiële cultuur. Op de mogelijkheden en beperkingen ervan is al vaak gewezen.53 Voor wat betreft hun waarde als bron voor onderzoek van boekbezit kunnen als beperkingen worden genoemd: onvolledigheid, mogelijke censuur, de onbekende herkomst en de lage identificatiegraad van het opgesomde boekbezit.54 Een ander probleem betreft de sociale reikwijdte van het notariaat, die de ondervertegenwoordiging van lagere groepen tot gevolg kan hebben55 en de rol van notariële praktijken in het opmaken van boedelinventarissen. Hoe, bijvoorbeeld, kan verklaard worden dat het percentage inventarissen waarin boeken worden vermeld in een aantal Westfranse steden in het midden van de achttiende eeuw 36,7% bedraagt, terwijl voor de zeer geletterde lichtstad dit percentage slechts 22,7% is en in het Lutherse Spiers 80% geboekt wordt?56 Weerspiegelen deze percentages het feitelijk boekbezit? Of zijn de hoge
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
61 percentages vooral een uitdrukking van de relatieve schaarste en sacrale waarde van boeken?57 Als bron die in ieder geval zekerheid lijkt te bieden dat een bepaalde persoon of organisatie een boek daadwerkelijk gekocht heeft, althans dat het op zijn rekening is geboekt, mogen de klanten- of debiteuren-boeken van een boekhandel gelden. Zij lijken een ideale bron voor onderzoek van individueel en collectief koopgedrag. Dankzij de gewoonte op rekening te kopen kan in deze klantenboeken van dag tot dag en over een reeks van jaren gevolgd worden welke klanten welke boeken, periodieken en andere artikelen zoals schrijfbehoeften kochten. Deze bron is echter relatief schaars.58 Een enkele kanttekening bij deze ‘Fundgrube’. Hoe wijdverbreid was deze gewoonte van het kopen op rekening, kochten alle klanten alles op rekening? Bij hoeveel boekhandelaars waren kopers tegelijkertijd klant?59 Anders gezegd, welk deel van de bestedingen van welk deel van het plaatselijk koperspubliek brengt de onderzoeker in kaart met behulp van de klantenboeken van één boekhandel? De exploratie van deze bron staat nog in de kinderschoenen. Het antwoord op deze vragen zal het verdere onderzoek moeten opleveren. Intekenlijsten op nog te verschijnen boeken vormen een andere bron die informatie verschaft over koopgedrag, zowel van individuele als institutionele kopers zoals leesgezelschappen en boekwinkels. Over de conjunctuur van dit fenomeen is nog niet al te veel bekend.60 Op het gebruik van intekenlijsten als bron voor een lezersgeschiedenis is scherpe kritiek geformuleerd. Deze kritiek heeft onder meer betrekking op hun onvolledigheid en mogelijk fictief karakter, de velerlei motieven van de intekenaren en de onbekende rol van verkoopmethodes. Deze kritiek maant de onderzoeker tot voorzichtigheid uit deze lijsten niet zonder meer de populariteit van een werk en de smaak van een publiek af te lezen.61 Huishoudboekjes en kasboeken van particulieren zijn nog nauwelijks gebruikt voor onderzoek naar boekaanschaf. Dit type bron is zeker niet in grote hoeveelheden bewaard. Bovendien is de wijze van noteren niet altijd even gedetailleerd. Titels van boeken worden bijvoorbeeld vaak niet vermeld. Wel maakt deze bron het mogelijk verschillende uitgaven voor ‘cultuur’ - muziek en theater, kranten, periodieken en boeken, genootschap, leesgezelschap en winkelbibliotheek - en hun onderlinge verhouding gedurende een bepaalde tijd te traceren. Langs deze weg kunnen bepaalde bestedings- en cultuurpatronen worden opgespoord. Bij het onderzoek van de institutionele toegangen tot het boek is vooral de grote schaarste aan materiaal het probleem. M. Prüsener telde ongeveer 430 leesgezelschappen in de tweede helft van de achttiende
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
62 eeuw in Duitsland. Van 80 hiervan bestaat enige informatie en van 35 is meer omvangrijk materiaal - catalogi, ledenlijsten, notulen - beschikbaar.62 Voor de publieke en commerciële winkelbibliotheken lijkt de archivalische toestand nog ongunstiger. Bewaard gebleven uitleenregisters zijn uitzondering, catalogi daarentegen zijn frequenter overgeleverd.
2.2 Capaciteiten: geletterdheid Is het mogelijk de omvang van het potentiële lezerspubliek in een bepaalde periode te bepalen? Ruwweg staan hiertoe twee wegen open: de maximale variant, het onderzoeken van de sociale contouren van het alfabetisme, of de minimale variant, het traceren van de bevolkingsgroepen die een vorm van vervolgonderwijs hebben genoten. Bewandelt men de tweede weg dan heeft aan het einde van de achttiende eeuw in Franse steden het potentiële lezerspubliek een omvang van maximaal 600.000 personen, dit is drie procent van de bevolking.63 Dit criterium wordt door velen als te beperkt beschouwd. De groep van semi-alfabeten, zij die slechts over een elementaire scholing en leesvaardigheid beschikten, wordt zo van het potentiële lezerspubliek uitgesloten. Veel onderzoek heeft zich daarom geconcentreerd op het beantwoorden van de vraag: wie kon tenminste lezen en schrijven en wie was aangewezen op voorlezen en horen-zeggen? Als ondubbelzinnig criterium voor het vaststellen van alfabetisme - lees- en schrijfvaardigheid - gold lange tijd het kunnen zetten van een handtekening onder een juridische of notariële akte. Naast de voordelen van dit criterium, met name de internationale vergelijkbaarheid, zijn echter ook de nodige twijfels over de waarde en betekenis van deze maatstaf geformuleerd. Wat meet een onderzoeker eigenlijk wanneer handtekeningen worden geteld? Laat het scala van lees- en schrijfvaardigheden zich reduceren tot een simpel binair criterium?64 De twijfel over de waarde van het handtekening-criterium heeft geleid tot het zoeken naar andere, meer indirecte indicaties voor de omvang van de geletterdheid en het potentiële lezerspubliek. Een aantal parameters zijn hiervoor genoemd: de conjunctuur van de boekproduktie, de ontwikkeling van het boekbezit en het onderwijsaanbod.65 De omvang en ontwikkeling van deze factoren zijn echter op zich al moeilijk te bepalen. In plaats van betrouwbare parameters op te leveren, roept deze benadering eerder nieuwe vragen op: hoe verhouden zich de ontwikkeling van boekaanbod, formeel en informeel onderwijs, boekbezit en geletterdheid tot elkaar? Bij gebrek aan een beter criterium blijft de handtekening als maatstaf gehandhaafd in het onderzoek. De kritiek hierop heeft wel geleid tot meer verfijnde benaderingen van het fenomeen geletterdheid en tot een grotere aandacht voor context en gebruik van leesvaardigheid. In de recente literatuur zijn een
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
63 drietal benaderingen van de waarde van het handtekening-criterium te onderscheiden: 1. het kunnen zetten van een handtekening is een indicatie van een volledige leesen schrijfvaardigheid. Deze benadering steunt, voor wat betreft Frankrijk, op onderzoek van materiaal uit de negentiende eeuw op grond waarvan een statistisch significante correlatie kon worden aangetoond tussen het zetten van een handtekening en lees- en schrijfvaardigheid. Vervolgens nemen de onderzoekers aan dat deze correlatie ook voor het Ancien Régime opgaat.66 2. het zetten van een handtekening impliceert niet zonder meer schrijfvaardigheid, de groep van ondertekenaars omvat wel allen met, weliswaar variabele, leesvaardigheid. De verzamelde handtekeningen worden geclassificeerd en geplaatst binnen een rangorde van lees- en schrijfvaardigheden. De rudimentaire handtekening wordt geïnterpreteerd als indicatie van alleen leesvaardigheid en de meer verfijnde ondertekening als parameter van volledige lees- en schrijfvaardigheid. Wie een kruisje zet beheerst geen van beide vaardigheden.67 3. het percentage personen dat een handtekening plaatst geeft het maximum aan van de groep met schrijfvaardigheid, de facto zal deze groep kleiner zijn. Het percentage geeft een minimum aan van de groep met leesvaardigheid. Deze groep zal de facto groter zijn, maar hoeveel groter is voor de meeste landen en regio's in Europa moeilijk, zo niet onmogelijk te bepalen. Deze benadering steunt sterk op het feit dat vòòr de negentiende eeuw leren lezen en schrijven afzonderlijk en na elkaar plaats vonden. Er zouden dus nogal wat personen zijn geweest, met name uit de lagere sociale groepen, die slechts enkele jaren onderwijs hadden genoten en derhalve alleen de, vermoedelijk slechts elementaire, leeskunst machtig waren.68 Deze verschillende opvattingen van de handtekening als criterium voor geletterdheid brengen met zich mee dat de cijfers van de ontwikkeling van de schrijfvaardigheid op uiteenlopende wijze worden geïnterpreteerd. De globale, nationale ontwikkelingen gedurende de vroeg moderne tijd geven een stijging van het aantal ondertekenaars te zien. Deze opmars verloopt niet continu en lineair, verworven vaardigheden kunnen weer verloren gaan.69 In Frankrijk bedraagt het percentage personen dat een handtekening zet in de periodes 1686/90, 1786/90 en 1872/76 respectievelijk 21, 37 en 72%. Deze globale cijfers en trends vertonen aanzienlijke variaties naar sexe, beroep, regio, confessie en leeftijd. In Frankrijk zijn de percentages ondertekenaars in 1786/90 onder mannen en vrouwen in het noorden respectievelijk 71 en 44%, in het zuiden 27 en 12% - de zgn. Maggiolo-linie van geletterdheid. Een aantal constanten treden hierbij op.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
64 Hoe hoger de trede op de sociale ladder van groep of beroep, des te hoger het percentage ondertekenaars. Vrouwen scoren in alle sociale groepen aanzienlijk lager dan mannen. Protestanten boeken steeds aanzienlijk hogere percentages dan katholieken. Maar deze confessionele scheidslijnen worden afwisselend verzwakt en versterkt door de sociale scheidslijnen.70 Ook leeftijd blijkt een rol te spelen. Bij het klimmen der jaren neemt de schrijfvaardigheid vaak af.71 Slechts op beperkte geografische schaal is het mogelijk leesvaardigheid te onderzoeken. In Zweden bereikt dankzij de inspanningen van de Lutherse kerk en langs buiten-schoolse weg de overwegend agrarische bevolking in het midden van de achttiende eeuw een bijna volledige leesvaardigheid. De schrijfvaardigheid blijft hier ver bij achter en zal pas in de negentiende eeuw worden ingehaald.72 Ook voor enkele kleinere gebieden in Luthers Noord-Duitsland rond Oldenburg zijn leesvaardigheids percentages bekend. Daar speelde de lagere school de bemiddelende rol. Het percentage personen dat de leeskunst machtig is, stijgt in de periode 1675-1750 van 60,3 naar 98,5%. De ontwikkeling van de schrijfvaardigheid blijft hier weliswaar bij achter, maar aanzienlijk minder dan in Zweden, deze stijgt van 26,4 naar 59,1%. De afstand tussen lees- en schrijfvaardigheid zou vooral door factoren als beroep en sexe zijn veroorzaakt.73 Ook voor andere protestantse landen en regio's waar het percentage ondertekenaars in de achttiende eeuw hoog is, mag aangenomen worden dat een bijna algemene leesvaardigheid is bereikt.74 De vraag kan echter gesteld worden wat men zich bij deze algemene leesvaardigheid en in het bijzonder bij de meer elementaire vormen hiervan - het ‘lire seulement’ -, mag voorstellen. In het Oldenburgse ‘Seelenregister’, waarin de vorderingen nauwkeurig werden opgetekend, komen kwalificaties voor als ‘wenig lesen’, ‘etwas lesen’ en ‘in Büchern lesen’. Is deze leesvaardigheid beperkt tot het memoriserend lezen van elementaire religieuze lectuur, zoals de initiërende Lutherse kerk en de volksschool zich ten doel stelden?75 Resumerend kan gesteld worden dat alfabetisering een complex sociaal proces is dat afhankelijk is van meerdere elkaar doorkruisende of versterkende factoren zoals sociale positie en economische structuur, confessie en cultuurpatroon, onderwijsaanbod en informele leerprocessen, lokale vraag en traditie, sexebepaalde rolpatronen en leeftijd. De alfabetisering vormt een onderdeel van het globale proces van typografische acculturatie door middel van bestuur, rechtspraak en notariaat. De binaire benadering van geletterdheid heeft bij de meeste onderzoekers plaats gemaakt voor een gedifferentieerde benadering die meerdere vormen van geletterdheid onderscheidt en er van uitgaat dat vormen van lezen gebonden zijn aan uiteenlopende culturele praktijken en
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
65 vormen van sociabiliteit. De niveaus van leesvaardigheid, waarvan de meer elementaire vormen beperkt kunnen zijn tot een bepaald lettertype, verdienen verder onderzoek. Deze recente benadering laat echter onverlet dat de overgang van leesvaardigheid naar actief leesgedrag en daarmee de mogelijkheid de omvang van het lezerspubliek te bepalen, grotendeels onbekend blijft.
2.3 Boekbezit In Frankrijk is de laatste jaren veel onderzoek naar boekbezit op basis van boedelinventarissen verricht.76 Voor Duitsland, Zwitserland en Engeland zijn enkele studies beschikbaar.77 In Nederland komt recentelijk het onderzoek naar boekbezit op gang, niet als een zelfstandig onderzoeksthema, wel als een bescheiden onderdeel van onderzoek naar de materiële cultuur78 of naar de levensstijl van stedelijke elites.79 Doel van met name het Franse onderzoek is door de koppeling van boekbezit aan sociale groepen de ‘outillage mental’, de collectieve mentaliteiten en niveaus van cultuur van deze groepen op te sporen.80 De in het voorgaande opgesomde beperkingen die boedelinventarissen als bron voor het traceren van boekbezit aankleven, brengen met zich mee dat aan de onderzoeksresultaten niet meer dan globale indicaties voor de sociale verdeling van het boekbezit in een bepaalde periode kunnen worden ontleend. De onbekende rol van notariële praktijken maakt bovendien het trekken van vergelijkingen tussen het boekbezit in de verschillende landen tot een hachelijke bezigheid. Ik zal mij daarom in het vervolg van deze paragraaf beperken tot de resultaten van het Franse onderzoek. Uit de resultaten van dit onderzoek kunnen enkele grote lijnen worden gedestilleerd. In de vroeg moderne tijd nemen zowel de globale aanwezigheid van boeken als de omvang van collecties bij de verschillende sociale groepen toe. In Amiens bedraagt het percentage boekbezitters in de zestiende eeuw bijna 20%.81 In de achttiende eeuw ontwikkelt het boekbezit in Westfranse steden zich als volgt: 1697/98: 25,7%; 1727/28: 34,6%; 1757/58: 36,7%; 1787/88: 34,6%. Geen lineaire en continue toename derhalve, bovendien blijkt de grote sprong voorwaarts reeds in het begin van de eeuw te hebben plaats gevonden.82 Boekbezit blijkt sterke correlaties te vertonen met sociale positie, vermogen en confessie. De sociale scheidslijnen tonen zich bijvoorbeeld in het boekbezit in Lyon in de jaren 1750-1780.83 Het percentage inventarissen met boeken, met een gemiddelde van 35%, bedraagt voor de verschillende groepen achtereenvolgens: arbeiders/ambachtslieden: 21%; handelaars: 42%; bourgeois: 48%; beambten en vrije beroepen: 74%. De gemiddelde omvang van hun collecties bedraagt respectievelijk: 16, 40, 70 en 164 boekdelen. Ondanks de correlaties vertonen de verschillende
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
66 groepen geen homogeen bedrag. Binnen deze groepen bestaan aanzienlijke verschillen zowel wat betreft de aanwezigheid van boeken als de omvang van het bezit. Een andere scheidslijn is de confessie. Het boekbezit in het confessioneel verdeelde Metz in het midden van de zeventiende eeuw maakt dit duidelijk. In de boedelinventarissen van protestanten worden in 70% der gevallen boeken vermeld, terwijl bij hun katholieke stadgenoten dit percentage slechts 25 bedraagt. Dit confessionele verschil in boekbezit manifesteert zich op alle sociale niveaus.84 De relatie tussen boekbezit en alfabetisme is minder duidelijk. In Lyon is aan de vooravond van de revolutie het percentage alfabeten, dat wil zeggen ondertekenaars, onder ambachtslieden opgelopen tot 75%. Het percentage boekbezitters in deze groep bedraagt slechts 21%.85 De groeiende economische noodzaak in een grote metropool als Lyon van het beheersen van de lees- en schrijfvaardigheid, als het zetten van een handtekening zo geïnterpreteerd mag worden, impliceert blijkbaar niet een evenredige toename van het boekbezit. Een ander gegeven uit de boedelinventarissen bevestigt deze afstand tussen geletterdheid en boekbezit. In Parijse boedelinventarissen uit het midden van de achttiende eeuw waarin schrijfgerei wordt vermeld, gaat het in bijna 60% om inventarissen waarin geen boeken worden genoemd.86 De ontwikkeling van het globale boekbezit van verschillende sociale groepen kan als volgt geschetst worden. Bij de kleine burgerij blijft het boekbezit in Frankrijk in de vroeg moderne tijd eerder uitzondering dan regel en het enkele boek dat men dan bezit is een devoot boek. Dit geldt voor de zestiende eeuw en door de katholieke Reformatie wordt deze band tussen boek en devotie verder versterkt.87 In de achttiende eeuw bestaat de boekerij van ambachtslieden en winkeliers overwegend uit devotionalia. In Westfranse steden komt het percentage boekbezitters in het midden van de eeuw boven de 10%. In Lyon bedraagt, zoals vermeld, dit percentage 21%. De onderzoekers zien in dit beperkte bezit van devotionalia het hoogtepunt van de katholieke Reformatie. Het gedrukte materiaal van deze beweging zou tenslotte bij brede stedelijke bevolkingslagen zijn beland.88 Kooplieden kregen door tijdgenoten lange tijd het predikaat ‘cultuurbarbaren’ opgespeld.89 Hoewel zij in Amiens in de zestiende eeuw tot de rijksten der stad behoorden, lieten zij geen boeken of hoogstens een getijdenboek na. In 1695 zijn in Westfrankrijk hun inventarissen nog voor 75% zonder vermeldingen van boeken. In 1728 is daar een grote toename van hun boekbezit registreerbaar, in het bijzonder bij de grotere kooplieden. Hun nalatenschap bestaat dan overwegend uit een Bijbel, devote werkjes en een divers geheel van letteren, geschiedenis en professionele werken. Rond het midden van de eeuw stagneert de ver-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
67 breiding van het boek onder deze groep maar de gemiddelde omvang van hun collecties neemt toe. Hoewel in Lyon na 1750 de religieuze werken de boventoon blijven voeren, ziet J. Quéniart in Westfranse steden voor deze beroepsgroep een aantal belangwekkende veranderingen. Hun collecties nemen verder in omvang toe, zodat zij het niveau van andere, hogere sociale groepen beginnen te benaderen. Tegelijkertijd zouden zij de dragers van een cultureel ‘modernisme’ worden door in hun boekerijen een toenemende plaats in te ruimen voor moderne letteren, wetenschappen en geschiedenis en met de devote werkjes hun laarzen te lappen. Kan deze verandering opgevat worden als het afwijzen van de oude, humanistische en religieuze concepties van boek en cultuur? De onderzoekers menen van wel.90 Het blijft echter de vraag in hoeverre dit ‘modernisme’ in het boekbezit van kooplieden toe te schrijven is aan het feit dat zij betrekkelijk recente boekbezitters zijn en hun nalatenschappen derhalve niet belast worden door overgeërfde werken. Het boekbezit van geestelijken geeft een aantal ontwikkelingen te zien. In Amiens bezit in de zestiende eeuw ruim 25% van deze groep geen boeken en de rest slaat een wat mager figuur.91 Dankzij de inspanningen van de kerkelijke top, gericht op kerstening en professionalisering van de clerus, geeft het clericale boekbezit een continue uitbreiding en professionalisering te zien. Het percentage nalatenschappen met meer dan 100 boeken neemt in Frankrijk toe van 5% in 1695 tot 75% in 1785. Ondanks deze groei blijven zij ver achter bij de hoge Parijse geestelijken. Deze bezitten in de achttiende eeuw gemiddeld 1500 boeken. De uniformering van de boekerijen van geestelijken manifesteert zich in de grote rol van religieuze werken. In Westfrankrijk beslaan deze aan het einde van de zeventiende eeuw 80% van het boekbezit. Dit percentage loopt terug tot 65% in 1785. Ook in het boekbezit van Parijse geestelijken neemt het aandeel van religieuze werken af, maar op een veel lager niveau; daar daalt dit percentage in de achttiende eeuw van 38 naar 29%.92 Schept de provinciale geestelijkheid of haar grootste deel zich langzaam een professioneel cultureel ghetto?93 Voor de hoge Parijse clerus gaat dit zeker niet op. Zij zou geen ‘isolat culturel imperméable à toute novation’ vormen. De rubriek geschiedenis neemt een even prominente plaats in als de theologische werken. Hun boekbezit vertoont enigszins dezelfde ontwikkeling als de ‘permissions publiques’, maar met een aanzienlijke vertraging. In hoeverre censuur hier mede debet aan is, blijft de vraag. Na 1770 nemen de summiere catalogi en ‘paquets non détaillés’, waarin verboden boeken schuil kunnen gaan, toe. Deze veranderde wijze van registreren kan ook verantwoordelijk zijn voor de daling van de gemiddelde omvang van deze hoge clericale nalatenschappen aan het einde van de achttiende eeuw.94 De adel vormt een numeriek kleine maar tamelijk heterogene groep.95
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
68 Een zeer groot deel ervan, in Westfrankrijk de meerderheid, houdt zich in de achttiende eeuw, althans volgens hun boedelinventarissen, op aan de rand van de geletterde cultuur met zeer weinig of geen boeken. In Parijs wordt in de zeventiende eeuw het adellijke boekbezit volgens H.J. Martin gedomineerd door de tegenstelling tussen het christelijk humanisme van de ‘robe’ en het cartesiaans en literair modernisme van de ‘épée’.96 Deze tegenstelling lijkt in de achttiende eeuw af te nemen. Bij de Parijse magistraten nemen letteren en geschiedenis een groeiend aandeel in beslag, ten koste van theologie en rechten. Aan het einde van de eeuw zou in hun collecties een evenwicht tussen ‘ouden’ en ‘modernen’ bestaan.97 De grote Parijse belastingpachters, de nieuwe rijken, opteren daarentegen onvoorwaardelijk voor de ‘via moderna’, moderne letteren en geschiedenis voeren in hun boekerij de boventoon.98 Het aandeel van religieuze titels in de boekerij van de hele Westfranse adel neemt in de eerste helft van de eeuw aanzienlijk toe en vertoont in de tweede helft de omgekeerde figuur. Volledig gelaïciseerde collecties komen vooral bij de beambtenadel voor. De hoge parlementaire adel weerstaat daar, anders dan in Besançon waar de ‘robe’ voorop loopt in het bezit van verlichte en verboden boeken, het langst dit binnendringende modernisme.99 Vrije beroepen en beambten waren in de zestiende en zeventiende eeuw in de provincie de belangrijkste dragers van de geschreven cultuur. Hun collecties vertonen een sterk professionele en klassieke inslag.100 Tot in de achttiende eeuw blijft in een aantal provinciesteden het boekbezit van medici, juristen en beambten deze trekken vertonen. De groei in de omvang van de boekerijen van deze groep na het midden van de eeuw gaat gepaard met een bibliografische verschuiving. Het zijn vooral de religieuze en klassieke titels die moeten wijken voor de invasie van de moderne roman, het theater en de moderne wetenschappen.101 Meer boeken voor meer personen lijkt de globale les van het onderzoek van boedelinventarissen uit de achttiende eeuw. De omvang van het ‘meer’ hangt samen met beroep, sociale positie en confessie. Maar er is geen dwingende samenhang, de verschillende groepen vertonen aanzienlijke interne verschillen. Desondanks lijkt de kleinere burgerij de devote achterhoede te vormen, de kooplieden de modernistische voorhoede, op afstand gevolgd door beambten en vrije beroepen en lijkt de parlementaire adel ten prooi aan de remmende voorsprong van het christelijk humanisme. Enkele vragen blijven echter bestaan. In welke mate wordt dit beeld bepaald door de eigenaardigheden van de gebruikte bron, boedelinventarissen? In hoeverre zijn de overgeërfde boeken bepalend voor het beeld van het boekbezit van met name de traditionele notabelen?102 De
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
69 parlementaire adel, bijvoorbeeld, is in haar boekaanschaf in de zeventiende eeuw aanzienlijk ‘moderner’ dan in haar boekbezit.
2.4 Boekaanschaf In de verspreiding van en toegang tot het gedrukte woord speelde uiteraard de boekhandel een belangrijke rol. Over de ontwikkeling van de geografie en van de commercialisatie van de boekhandel in de diverse landen is nog niet al te veel bekend.103 De semi-legale verspreiding via colporteurs en marskramers is in een nog wat grotere duisternis gehuld.104 Dankzij het bezorgde Franse bestuur is het mogelijk een gedetailleerd overzicht op te stellen van de situatie van het boekbedrijf in Frankrijk en de geannexeerde gebieden in 1811-12.105 Noord-Nederland vertoont volgens deze registers het dichtste netwerk van boekverspreiding, in totaal zijn 582 boekverkopers, 79 ‘bouquinistes’, 33 colporteurs en 49 ‘cabinets de lecture’ geregistreerd. Het aantal colporteurs lijkt laag. Zij kunnen aan de ambtelijke registratie zijn ontsnapt. Het kan ook zijn dat colportage, gezien het grote aantal boekhandels met vaak een regionale functie, slechts een marginaal fenomeen was in Nederland.106 In de negen Duitse departementen bestond een wat ander distributiepatroon. Het grote aantal boekbinders, die vaak ook boeken verkochten en met name in kleinere plaatsen zonder boekhandel gevestigd waren en het grote aantal ‘cabinets de lecture’ geven aan dat er in dit deel van Duitsland een vrij dicht netwerk van boekverspreiding bestond. Frankrijk blijft bij de cijfers voor Nederland en Duitsland ver achter. Boekhandels zijn meer geconcentreerd in de grotere steden volgens een geografische verdeling die overeenkomsten vertoont met de Maggiolo-linie van geletterdheid.107 Maar al deze cijfers zeggen niets over aard en omvang van de bedrijvigheid van de boekhandels. Voor zover nu bekend zijn slechts van enkele firma's de klantenboeken bewaard. Resultaten van onderzoek naar boekaanschaf op basis van klantenboeken zijn dan ook weinig talrijk. Bovendien zijn verschillende onderzoeksprojecten nog in uitvoering.108 Toch werpen de beschikbare onderzoeksresultaten enige interessante vragen en problemen op. De tamelijk homogene klantenkring, overwegend bestaande uit parlementaire adel, hoge beambten, juristen en enkele rijke kooplieden, van uitgever en boekhandelaar Nicolaas te Grenoble in de jaren 1646-1667 geeft in haar koopgedrag onvoorwaardelijk blijk van een ‘modernisme’. De nouveautés op het gebied van letteren, filosofie, geschiedenis en politiek mogen zich in een grote belangstelling verheugen. Kerkvaders en Latijnse klassieken worden bij Nicolas nauwelijks geboekt. De door H.J. Martin waargenomen tegenstelling in het boekbezit van de Pa-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
70 rijse ‘robe’ en ‘épée’ in de zeventiende eeuw, laat zich in het koopgedrag van de notabelen te Grenoble in het geheel niet terug vinden. Volgens Martin zouden de notabelen de klassieke werken ongetwijfeld bezitten, maar deze via een erfenis verworven hebben.109 Het is de onbekende herkomst van het nagelaten boekbezit die de onderzoeker weer parten speelt. Of was boekhandelaar Nicolaas gespecialiseerd in nieuwigheden en kochten de notabelen klassieke werken bij een plaatselijke confrater?110 Het lopend onderzoek van de klantenboeken van boekhandel Van Benthem te Middelburg levert reeds enige opvallende bevindingen op. Interessant is het verschil in koopgedrag van individuele kopers en institutionele kopers zoals leesgezelschappen. Theologische en stichtelijke lectuur en school- en leerboeken vormen bij de eerste groep de grootste bestedingscategorieën aan het begin van de negentiende eeuw. Bij de leesgezelschappen geven romans en verhalen en geografie en reisbeschrijvingen de boventoon aan. Hoewel van leesgezelschappen in deze regio geen archivalia bewaard zijn, vormen volgens de onderzoekers de individuele kopers en de leden van leesgezelschappen elkaar overlappende groepen. Dit zou kunnen betekenen dat men de meer wereldse en ontspannende lectuur wel wilde lezen, maar niet thuis in de boekenkast hoefde te hebben.111 Tenzij tegen verlaagde prijzen.112 Een andere bevinding is gebaseerd op onderzoek van de bestedingspatronen en de sociale contouren van het koperspubliek in 1808 bij Van Benthem en een extrapolatie naar de gehele Middelburgse bevolking. De conclusie luidt dat slechts 3% van de huishoudens tot de regelmatige kopers en een ½% tot de frequente kopers gerekend kan worden. De eerste groep besteedt jaarlijks gemiddeld tussen 10 en 50 gulden, de tweede tussen 50 en 100 gulden aan boeken, tijdschriften, kranten en schrijfbehoeften.113 De conclusie dat de groep regelmatige en frequente kopers samen niet meer dan 5% van het totaal der huishoudingen omvat, lijkt volgens de onderzoekers op het eerste gezicht steun te vinden in de scholingsgraad in Nederland in 1811.114 Het in kaart brengen van de sociale contouren van de kopers levert echter als bevinding op dat er geen directe correlatie tussen opleidingsniveau en koopgedracht bestaat. 51% van de kopers met een voortgezette opleiding besteedde minder dan 10 gulden per jaar bij Van Benthem en worden als incidentele kopers geclassificeerd. 30% van de goed geschoolden in Middelburg was in het geheel geen klant bij Van Benthem. De onderzoekers nemen niet aan dat deze gehele groep bij een andere plaatselijke boekhandel klant was. Zij baseren dit op de veronderstelling dat Van Benthem het plaatselijke boekbedrijf domineerde en dat de kopers slechts bij één boekhandel klant waren. Dit laatste blijft echter de vraag. Verder onderzoek zal hier meer klaarheid moeten verschaffen.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
71 Het onderzoek in uitvoering van de klantenboeken van John Clay en zonen, boekverkopers te Daventry en omstreken in de periode 1744-1788, roept onder andere de vraag op naar de transacties op krediet.115 Van de boekwinkel en winkelbibliotheek van Sam. Clay te Warwick gedurende de jaren 1770-1772 is het ‘daybook’ bewaard. Hierin staan alle aankopen op rekening opgetekend. Bij de opening van de winkel had hij 552 exemplaren van 50 verschillende zeer goedkope ‘chapbooks’ en kinderboeken in voorraad. Van al deze titels kan slechts de verkoop van één exemplaar achterhaald worden. Aangenomen mag worden dat de rest bij verkoop direct contant werd betaald.116 Een ander interessant punt betreft het opmerkelijke verschil tussen kopen en lenen van boeken bij Sam. Clay. Hoewel kopers en leners elkaar overlappende, maar zeer ongelijke groepen zijn van respectievelijk 280 en 37 personen en beide groepen gedomineerd worden door de traditionele lezers - ‘gentry’ en vrije beroepen -, geeft de eerste groep de voorkeur aan degelijke en serieuze werken, terwijl de tweede fictie en reisverhalen prefereert. Dit verschil is vergelijkbaar met het verschil in koopgedrag van individuele en institutionele kopers bij Van Benthem te Middelburg. Intekenlijsten op boeken vormen een tweede bron voor onderzoek naar boekaanschaf. Veel onderzoek naar dit fenomeen is er nog niet gedaan. Een aantal onderzoeksprojecten staan op stapel of staan nog steeds in de stijgers.117 Een blik op een enkele intekenlijst - bijvoorbeeld die bij de derde druk uit 1790 van Jan Wagenaars Vaderlandsche Historie waarop rond de 3000 intekenaren, veelal voorzien van woonplaats, titel en beroep, vermeld staan - kan aangeven dat, ondanks de geformuleerde kritiek op het gebruik van deze bron, hieraan wel degelijk veel gegevens over de sociale en geografische verspreiding van een boekwerk kunnen worden ontleend.118 Enkele onderzoeksresultaten zijn beschikbaar.119 Als onderdeel van zijn bijna uitputtende biografie van de quarto-editie van de Encyclopédie maakte R. Darnton ook een analyse van de 7257 Franse intekenaren.120 De eerste twee folio-uitgaven zouden vooral bestemd zijn geweest voor de luxemarkt van Parijs en Versailles. De geografische verdeling van de intekenaren laat zien dat de quarto-uitgave vooral aftrek vond in de provinciale hoofdsteden, de traditionele centra van bestuur en cultuur en veel minder in commerciële en industriële centra. Darnton lanceert als hypothese dat de quarto-editie primair onder een traditioneel gemengde elite in plaats van onder een industriële ‘bourgeoisie conquérante’ zijn kopers vond.121 Slechts ten aanzien van één stad en regio, Besançon en omstreken, is een nadere toetsing van deze hypothese mogelijk omdat de lijst van intekenaren met hun sociale attributen bewaard is. Voor de andere steden zijn alleen de door de boekhandelaren verzamelde aantal-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
72 len intekenaren bekend. Op deze lijst uit Besançon staan de namen van 253 personen vermeld. In deze groep vormen geestelijken, edelen, juristen, beambten en medici de overgrote meerderheid. Een a-typisch voorbeeld? Darnton ziet er een bevestiging in van zijn hypothese: het encyclopedisch vuur ‘burned brightest among the traditional leaders of provincial society’.122 Opvallend is dat in een aantal provinciesteden de door Darnton opgegeven grote aantallen quarto's in boedelinventarissen nauwelijks terug te vinden zijn.123
2.5 Leesgezelschappen In de genootschapsbeweging die zich in Europa in de achttiende eeuw ontvouwde speelden leesgezelschappen een belangrijke rol. Zij ontwikkelden zich met name in de tweede helft van de eeuw. Deze ontwikkeling wordt door de onderzoekers veelal in verband gebracht met het ontstaan van een omvangrijk geletterd publiek waarvoor, dankzij de wisselwerking tussen auteurs, uitgevers en publiek, nieuwe media als tijdschriften, spectatoriale geschriften en populair-wetenschappelijke werken werden ontwikkeld.124 Het meeste onderzoek naar het fenomeen leesgezelschap is in Duitsland verricht waarbij de tweede helft van de achttiende eeuw de grootste aandacht kreeg.125 Over de lotgevallen van dit verschijnsel in de negentiende eeuw is nog weinig bekend. Dat het van karakter veranderde lijkt waarschijnlijk, waarbij enerzijds het gezelligheidsaspect meer nadruk kreeg en anderzijds een proces van specialisatie zich lijkt te hebben voorgedaan. Dit tweede element hangt samen met professionaliseringsprocessen van beroepsgroepen.126 In haar modelstudie op dit gebied telde M. Prüsener voor de periode 1750-1800 430 leesgezelschappen in Duitsland waarvan het overgrote deel na 1770 werd opgericht. De achteruitgang na 1800 is toe te schrijven aan censuur, dalende boekprijzen en de opmars van lees- en publieke bibliotheken. Recenter onderzoek geeft aan dat het aantal leesgezelschappen in Duitsland veel hoger heeft gelegen, vermoedelijk het dubbele, rond de 1000.127 Voor de Republiek is het aantal leesgezelschappen in de jaren 1760-1800 op ongeveer 300 geschat. In de loop van de negentiende eeuw zouden de kleinere leesgezelschappen zich alleen nog op het platteland hebben kunnen handhaven.128 Gegevens uit de klantenboeken maken echter duidelijk dat dit aantal veel hoger heeft gelegen en dat de bloei van dit fenomeen mogelijkerwijs pas na 1800 heeft plaats gevonden.129 Over leesgezelschappen in Engeland is, behoudens enkele aantallen, nog weinig bekend. Toch hebben zij vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld, hoewel zij enigszins in de schaduw bleven van de commerciële bibliotheek. P. Kaufman identificeerde twee decennia geleden al 118
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
73 ‘bookclubs’ en ‘reading societies’ in Engeland aan het einde van de achttiende eeuw.130 Onder de klanten van de Clays in de jaren 1746-1781 waren minimaal negen ‘bookclubs’ waarvan enkele gedurende vele jaren actief waren.131 In Frankrijk lijken de commerciële ‘cabinets de lecture’ een veel grotere rol gespeeld te hebben dan de non-profit ‘cercles’ en ‘chambres de lecture’.132 Leesgezelschappen in Duitsland zouden een belangrijke rol gespeeld hebben in de uitbreiding van het lezend publiek en in de verandering van leesgewoontes. Het snel stijgende titelaanbod zou voor deze uitbreiding een andere indicatie leveren. Gaat men van 1000 leesgezelschappen en van een gemiddelde van 50 leden per gezelschap uit, dan omvat het totaal der leden 50.000 personen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Dit totaal is slechts een fractie - nog geen 2% - van het door M. Welke, op basis van een zorgvuldige documentatie, geschatte aantal van drie miljoen krantenlezers in Duitsland aan het einde van de achttiende eeuw.133 Als een breed sociaal verschijnsel kunnen leesgezelschappen dus niet gekwalificeerd worden. Ook de sociale samenstelling van het ledenbestand - voorzover documenteerbaar roept twijfels op in hoeverre dit fenomeen een uitbreiding van het lezerspubliek met zich mee bracht en geïnterpreteerd kan worden in termen van burgerlijke emancipatie. Op het platteland en in de kleinere steden stonden zij onder leiding van de plaatselijke notabelen en in de grotere steden werden zij gedomineerd door het traditionele ‘Bildungsbürgertum’ van beambten, juristen, medici, dominees, officieren en professoren.134 Deze groepen speelden in Frankrijk een belangrijke rol onder de boekbezitters. De doelstelling van deze organisaties stond onder het verlichte teken van vorming, hervorming en sociabiliteit. Het nut diende als selectiecriterium bij de aanschaf van lectuur. Tijdschriften speelden hier de grootste rol en onder hen gooiden de historisch-politieke, de algemeenvormende en de populair-wetenschappelijke periodieken de hoogste ogen. Bij de aanschaf van boeken deden de zelfde voorkeuren zich gelden. Belletrie speelde slechts een marginale rol. Wat er momenteel over leesgezelschappen in Nederland bekend is, lijkt, voor wat betreft lectuurkeuze en sociale samenstelling (maar met respectievelijk een grotere rol van belletrie en brede burgerij), dezelfde tendensen te vertonen als in Duitsland.135 In hoeverre dit voorlopige beeld echter door het eenzijdig karakter van het slechts fragmentarisch overgeleverde materiaal wordt bepaald, is moeilijk te beslissen.
2.6 Lees- en winkelbibliotheken Meer nog dan de leesgezelschappen worden de commerciële winkelen leesbibliotheken door onderzoekers verantwoordelijk geacht voor de
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
74 expansie van het lezend publiek en met name van de groep van fictielezers. Van deze commerciële bibliotheken wordt bovendien aangenomen dat zij - immers gereguleerd door vraag en aanbod - getrouw de smaak van het lezend publiek weerspiegelen. Naar dit fenomeen is in Duitsland het meeste onderzoek verricht. De Duitse ‘Leihbibliothek’ zou haar grootste bloei hebben doorgemaakt aan het einde van de achttiende en in de eerste helft van de negentiende eeuw. Zij wordt geacht - naast de leesgezelschappen - de andere institutionele drager van de ‘leesrevolutie’ te zijn. Aan het einde van de Restauratie-periode ligt hun aantal rond de 1500 à 2000.136 In Engeland nemen de ‘circulating libraries’ vanaf 1740 sterk in aantal toe. P. Kaufman identificeerde voor de laatste decennia van de eeuw 112 van deze organisaties in Londen en 268 in de provincie. Hij acht een totaal van 1000 rond 1800 niet onwaarschijnlijk. Over de wederwaardigheden van dit commerciële fenomeen in de negentiende eeuw in Engeland is minder bekend.137 In Nederland telden de Franse bestuurders in 1811-12 119 ‘cabinets de lecture’. Waarschijnlijk vond in de negentiende eeuw een sterke expansie plaats, maar in welke preciese omvang is onbekend.138 In Frankrijk namen in de tweede helft van de achttiende eeuw de ‘cabinets de lecture’ in aantal toe. Vooral de Revolutiejaren gaven een sterke verspreiding te zien. In 1811-12 werden 456 van deze organisaties geteld, waaronder 97 te Parijs. Dit laatste aantal blijft ver achter bij de 463 leesbibliotheken die F. Parent telde in Parijs voor de jaren 1815-1830.139 Onderzoek naar de commerciële bibliotheek is overwegend gebaseerd op bewaarde catalogi. Overgeleverde uitleenregisters lijken een zeldzaamheid. Het door tijdgenoten scherp bekritiseerde overwicht van fictie, de grote smaakbederver, lijkt zich pas in de loop van de negentiende eeuw voor te doen. De meerderheid van de 20 bewaarde catalogi van ‘circulating libraries’ uit de tweede helft van de achttiende eeuw heeft een aandeel van fictie dat schommelt rond de 25%. De Duitse leesbibliotheken geven aan het einde van de achttiende eeuw vaak een tamelijk encyclopedisch aanbod te zien. Pas vanaf de Restauratietijd verdringt de belletrie de populair-wetenschappelijke titels. In de ‘monde Balzacien’ voert de roman met veelal 80 à 100% der titels de absolute boventoon.140 Over de omvang en samenstelling van de clientèle van deze commerciële bibliotheken is weinig bekend. Duitse onderzoekers menen dat er geen tweedeling bestond tussen leesgezelschappen voor de hogere en winkelbibliotheken voor de lagere sociale groepen. De leesbibliotheken zouden door vertegenwoordigers van alle sociale groepen bezocht zijn. Wel zou er een zekere sociale scheidslijn hebben bestaan tussen de wat
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
75 deftigere leesmusea en leeskabinetten en de eenvoudige winkelbibliotheek. In Parijs zouden alleen de ‘couches populaires’ de leesbibliotheken niet bezocht hebben.141 Ondanks de relatief grote aantallen leesbibliotheken heeft vermoedelijk het publiek ervan slechts een klein percentage van de stedelijke bevolking uitgemaakt. Dit percentage kan nog verhoogd worden met een hoge of lage schatting van het aantal meelezers of luisteraars wanneer de boeken niet ter plaatse werden gelezen.142 De uitbreiding van het lezend publiek dankzij de leesbibliotheken is vermoedelijk toch beperkt gebleven. Een enkel bewaard uitleenregister, weliswaar afkomstig uit een wat vroege periode, lijkt dit vermoeden te bevestigen. Samuel Clay hield, zoals gezegd, in de jaren 1770-72 een boekwinkel en leesbibliotheek te Warwick. Deze plaats had in 1801 5592 inwoners en in de zeventiger jaren waren daar ook twee andere boekhandelaars actief. De clientèle van Samuel bestaat uit 280 kopers en 37 leners. In de tweede groep bevinden zich 20 vrouwen en 16 leners behoren ook tot de groep kopers. Volledig gescheiden publiekssegmenten zijn kopers en leners hier dus niet, hoewel het bij kopen en lenen wel om verschillende soorten werken gaat. Het totaal aantal uitleningen bedraagt 137 van 84 titels. Van deze titels zijn 61 romans. De sociaal heterogene leners, mannen en vrouwen, gaven de voorkeur aan fictie en reisverhalen. De kopers prefereerden meer serieuze lectuur. Kortom, de leesbibliotheek van Samuel Clay heeft volgens J. Fergus het plaatselijke lezerspubliek niet sterk vergroot. Fictie heeft bij de leners inderdaad de voorkeur, maar dit is geen vrouwelijk privilege. Het zijn niet de, altijd stijgende middengroepen die onder kopers en lezers het hoogste woord voeren maar ‘gentry’ en vrije beroepen. Kan zijn zaak als representatief voor leesbibliotheken in kleinere provincieplaatsen in de zeventiger jaren van de achttiende eeuw worden gezien? De onderzoeker meent van wel.143 Als oorzaken van de, vermoedelijk trage, ondergang van de commerciële bibliotheek worden door de onderzoekers een aantal factoren genoemd. De opbloei ging gepaard met een aanhoudende kritiek vanuit conservatieve en volkspedagogische hoek. In de loop van de negentiende eeuw werd dit koor van critici uitgebreid met de stemmen van uitgevers en auteurs. Zij bepleitten het particuliere boekbezit. In hun propaganda speelde het hygiënistische argument een belangrijke rol: de pestdamp van het geleende boek moest verdreven worden ten gunste van de bloesemgeur van het private boek. Deze propaganda wordt door de onderzoekers opgevat als een teken dat de nauwe alliantie tussen uitgevers, boekverkopers en commerciële bibliotheken scheuren begint te vertonen. De commerciële bibliotheken speelden een belangrijke rol in de
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
76 distributie van met name belletrie omdat zij een grote afzet garandeerden. Door de dalende boekprijzen en de grotere oplages vanaf het midden van de negentiende eeuw en door de onderlinge concurrentie werd hun bestaan bedreigd. De hoge vlucht van de roman-feuilleton, de entree van volksbibliotheken en, aan het einde van de eeuw, de leeszaalbeweging, droegen verder bij tot de déconfiture van de commerciële bibliotheken.144
2.7 Publieke bibliotheken Een nieuwe toegangsmogelijkheid tot het boek die zich in de achttiende eeuw opent, is de, ruimere, openstelling van grote boekencollecties voor een breder publiek. Parijs telt aan het einde van de achttiende eeuw 18 publieke bibliotheken. Ook elders deed deze openstelling of oprichting van publieke bibliotheken zich voor. Slechts van enkele grotere bibliotheken zijn uitleenregisters bewaard.145 P. Kaufman onderzocht de uitleenregisters van de Bristol Library Society over de jaren 1733-1784 en telde in totaal 14.397 uitleningen van 900 titels aan ongeveer 130 leden. Historische werken en reisbeschrijvingen werden het meest gevraagd, in totaal 6121 uitleningen van 283 titels, op ruime afstand gevolgd door literaire werken. Is dit veel, is dit weinig? Het is moeilijk te zeggen. Vergelijkingsmateriaal is schaars. Deze grote getallen worden al aanzienlijk minder indrukwekkend wanneer een gemiddelde wordt berekend van uitleningen per persoon per jaar.146 De uitleenregisters van de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel - deze bibliotheek was vanaf 1666 opengesteld voor het publiek - geven in de loop van de achttiende eeuw een toenemend aantal uitleningen te zien. In 1730 bedroeg het aantal leners 34, het aantal uitleningen 67 en het totaal van uitgeleende werken 156. In 1767 zijn deze aantallen opgelopen tot respectievelijk 99, 316 en 732. Onder de gebruikers vormen de academici, beambten en officieren de grootste groep. Vanaf het midden van de eeuw komen ook de namen van vertegenwoordigers van de middenstand in de uitleenregisters voor. J.A. McCarthy leest in deze cijfers de ontwikkeling van een meer intensief boekgebruik en van een democratisering van het lezen in Wolfenbüttel.147 Probleem met deze gegevens over lenen van boeken en hun interpretatie is dat zij enigszins in de lucht blijven hangen zolang er geen gegevens beschikbaar zijn over andere plaatselijke vormen van toegang tot en gebruik van boeken. In de negentiende eeuw wordt het aanbod van publieke bibliotheken verder uitgebreid met de oprichting van volks- en stadsbibliotheken. Een belangrijke rol in deze ontwikkeling hebben de initiatieven van volksverlichters gespeeld. De Nederlandse Maatschappij tot Nut van 't Algemeen liep voorop met de oprichting van haar Nutsbibliotheken.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
77 Deze bibliotheken waren bestemd voor de lagere volksklasse en hadden tot doel het bijbrengen van de ‘regte leeslust’ als middel tot zedelijke en maatschappelijke vorming. Gezien de ontwikkeling van de aantallen van deze Nutsbibbliotheken lijken zij een zekere bijval bij het beoogde publiek te hebben gevonden. In 1840 hadden 200 departementen een eigen volksbibliotheek en in 1870 bedroeg dit aantal 310 met een totaal van 130.000 boeken, 23.000 lezers en 290.000 uitleningen.148 Serieel onderzoek van de bewaarde catalogi van deze bibliotheken kan wijzigingen in het aanbod - het stijgende aandeel van romans - opsporen. Het is de vraag in hoeverre deze wijzigingen toe te schrijven zijn aan veranderende opvattingen van de Nutsnotabelen over wat zij geschikte leesstof voor het beoogde publiek achtten, of dat in deze veranderingen ook de vraag van de feitelijke gebruikers tot uitdrukking komt.149 Het onderzoek naar de vormen van toegang tot het boek is in de verschillende landen ten aanzien van de verschillende onderdelen meer en minder ver gevorderd. Veel blijft hier nog te doen. Hoe en waartoe werden de boeken, die men op de een of andere wijze in handen kreeg, gelezen en gebruikt en wat is de samenhang tussen boekgebruik en andere culturele praktijken?
3. Benaderingen van het lezerspubliek, leesgedrag en boekgebruik De recente belangstelling voor lezen en boekgebruik in de literatuurwetenschap en in de sociale geschiedenis komt voort uit een aantal ontwikkelingen in deze disciplines. In de literatuurwetenschap krijgt sinds twee decennia ook de lezer een plaats toebedeeld in het literaire communicatieproces. Hoe literaire teksten op uiteenlopende plaatsen en tijden gerecipieerd, dat wil zeggen geïnterpreteerd en gewaardeerd worden, is de centrale vraag in het receptie-onderzoek. In de sociale geschiedenis heeft, na de seriële en kwantitatieve benaderingen van geletterdheid en boekbezit, de vraag naar de vormen van gebruik en toeëigening meer aandacht gekregen. Een sociologische benadering van cultuur lijkt daarmee ingeruild voor een meer dynamische en interactieve opvatting volgens welke niet de sociale verdeling maar de vormen van gebruik van culturele objecten en praktijken centraal staan.150 In de recente literatuur kunnen een aantal heterogene benaderingen van het lezerspubliek, van leesgedrag en boekgebruik worden onderscheiden, die achtereenvolgens de revue zullen passeren: een globale socioculturele invalshoek, de tekstuele benadering op basis van het begrip impliciete lezer, het historisch receptie-onderzoek, de these over het intensieve en extensieve leesgedrag en, tenslotte, een tentatieve dynamische benadering.151 Maar eerst komt de vraag aan de orde welk bronnenma-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
78 teriaal beschikbaar is voor historisch onderzoek naar leesgedrag en boekgebruik.
3.1 Bronnen Het probleem bij de inventarisatie van bronnen voor lezersonderzoek is, dat materiaal dat informatie over lezen en boekgebruik kan verschaffen in principe in bijna alle gedrukte en niet-gedrukte bronnen kan worden aangetroffen. Voor wat betreft de niet-gedrukte bronnen zal de onderzoeker in een archiefinventaris tevergeefs zoeken naar een ingang die rechtstreeks verwijst naar boekgebruik. De volgende opsomming pretendeert dan ook zeker geen volledigheid.152 Egodocumenten - brieven, dagboeken, autobiografieën - lijken de meest veel belovende bron, maar zij blijven, ondanks enkele recente vondsten, schaars materiaal.153 Vooral autobiografieën, een in de achttiende eeuw opbloeiend genre, vormen een niet geheel probleemloze historische bron, in het bijzonder wanneer literaire codes de tekst overwoekeren. Niet zelden dient de roman als voorbeeld voor het levensverhaal, bijvoorbeeld in Heinrich Stillings Jugend. Eine wahrhafte Geschichte uit 1777. Ook in het door onderzoekers als proto-etnografisch document gebruikte La Vie de Mon Père uit 1778 blijft het de vraag welke elementen daarin naar een literaire traditie en welke naar een historische realiteit verwijzen.154 Brieven aan auteurs, bijvoorbeeld aan J.J. Rousseau en E. Süe, vormen een rijke bron voor onderzoek van de receptie van literaire teksten.155 Sporen van gebruikers in gedrukte werken - glossen, annotaties - zijn een nog nauwelijks geëxploreerd onderzoeksveld.156 Dat op basis van ‘oral history’ interessante gegevens over lezen en boekgebruik kunnen worden verzameld, toonde A.M. Thiesse aan.157 Deze benadering heeft echter haar evidente temporele begrenzing. Een nieuwe loot aan de stam van het lezersonderzoek is het gebruik van iconografisch materiaal.158 Ook hier staan artistieke codes en al te simplistisch realistische interpretaties met elkaar op gespannen voet. Kerkelijke bronnen en met name inquisitieverslagen kunnen pijnlijk maar verrassend materiaal opleveren, Carlo Ginzburg toonde het aan. Maar de interpretatie van dit materiaal - kijken door de conceptuele bril van de ‘tegenstander’ - is niet altijd eenvoudig. In hoeverre visitatieverslagen en kerkeraadsnotulen gegevens over lezen en boekgebruik kunnen opleveren, is nog een open vraag.159 Uitspraken van tijdgenoten over leesgedrag zijn door onderzoekers herhaaldelijk gebruikt. Dergelijke uitspraken, vaak afkomstig uit de tweede helft van de achttiende eeuw en ingegeven door vrees en beven voor sociale verandering en cultuurbederf, zijn niet alleen minder eenstemmig dan vaak wordt beweerd, maar bovendien moeilijk op hun pre-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
79 ciese waarde te schatten. Het gaat vaak om uitspraken van het type ‘iedereen leest tegenwoordig’.160 Last but not least, worden ook de teksten zelf als bron gebruikt met behulp van het begrip ‘impliciete lezer’. Het gaat hierbij niet om het feitelijk gebruik van teksten maar om de door auteurs en uitgevers beoogde lezers en beoogde vormen van lezen en gebruik.161
3.2 Een globale benadering van het lezerspubliek: boek en mentaliteit De kwantitatieve studie van het boek wordt, zoals gezegd, opgevat als toegang tot en analyse van ‘le mental collectif’. In het bijzonder door de studie van particuliere collecties trachten onderzoekers de collectieve mentaliteit en culturele niveaus van sociale groepen op het spoor te komen. Kunnen uit particuliere boekerijen, geordend met behulp van sociale en bibliografische categorieën, ‘mentale universa’ van sociale groepen worden afgelezen? Meerdere onderzoekers gaan er, veelal impliciet, vanuit dat dit mogelijk is. Daarbij hanteren zij een aantal vooronderstellingen. Ten eerste, de hypothese dat sociale groepen een homogeen cultureel gedrag vertonen en dat de lijnen van een culturele stratificatie langs die van de sociale stratificatie zullen lopen. Vervolgens nemen zij aan dat bibliografische categorieën kunnen worden opgevat als mentale categorieën. De onvermoeibare J. Quéniart wijst de onderzoekers de weg. Doel van het onderzoek is niet alleen de ontwikkeling en sociale verdeling van het boekbezit te traceren, maar is ook uit deze conjunctuur de ontwikkeling der ‘geesten’ af te leiden - ‘induire’ -. Kortom, de inzet is het opsporen van ‘les catégories mentales plus que celles de la bibliographie’ en zo de ‘cultures’ te ontcijferen die zich verbergen achter het boekbezit.162 Hoe voltrekt de onderzoeker dit ‘induire’? Hoewel zich volgens Quéniart tussen boekbezit en mentaliteit een geheel van ‘médiations’ bevinden, meent hij toch dat de onderzoeker met behulp van grote getallen - ruim 5000 boedelinventarissen in zijn Westfranse casus - de ‘vision moyenne’ van een periode, van een stad of van een sociale groep op het spoor kan komen.163 Wordt zo de gereïficeerde ‘tijdgeest’ heringevoerd, maar nu in een wat bescheidener gedaante, op het niveau van regio, stad of sociale groep? Het probleem van het ‘induire’ kan zo alleen opgelost worden door het boekbezit van een groep op te vatten als een onbeslagen spiegel van de ‘mentaliteit’ van de bezitters. Een aantal problemen worden hierbij ter zijde geschoven: herkomst en gebruik van collecties, instemming en distantie ten aanzien van de inhoud der werken. Maar ook het gegeven, dat op gespannen voet staat met een van de vooronderstellingen, dat sociale groepen voor wat betreft boekbezit geen homogeen gedrag vertonen, wordt ter zijde gelaten.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
80 Bibliografische voor mentale categorieën laten doorgaan, vooronderstelt tenslotte dat een bepaalde configuratie van bibliografische categorieën in boekaanbod of boekbezit probleemloos kan worden getypeerd als een bepaald type of niveau van ‘cultuur’ of ‘mentaliteit’. Het aantal kwalificaties dat onderzoekers daar voor hanteren is niet bijzonder groot: ‘klassiek’, ‘verlicht’, ‘modern’. Deze typeringen lijken ontleend aan de literair- en ideeënhistorische benaderingen van het boek, benaderingen waar de beoefenaars van de kwantitatieve en sociale geschiedenis van het boek juist zo ridderlijk tegen ten strijde willen trekken. Kortom, hier lopen verschillende - een klassieke versus een meer kwantitatieve en sociologische - benaderingen van ‘cultuur’ door elkaar. Onder andere deze impasse heeft geleid tot de grotere aandacht voor lezen en boekgebruik. Een corpus teksten waar het toepassen van deze problematische spiegelrelatie tussen boek en mentaliteit aanleiding heeft gegeven tot de nodige pennestrijd, zijn de al eerder genoemde ‘blauwboekjes’ in Engeland en Frankrijk. Op grond van een globale lezing van titels en thema's van deze literaire marginalia en op basis van een globale toewijzing van deze werkjes aan een bepaald publiek, waarbij zij uitgingen van een statische en binaire benadering van ‘cultuur’, meenden de onderzoekers van het eerste uur dit corpus te kunnen bestempelen als ‘volksliteratuur’. Uit dit heterogene fonds meenden zij ‘quasi-immobiele mentale structuren’ van de vermeende doelgroep te kunnen aflezen. Deze benadering sloot goed aan bij het in de zestiger jaren gangbare beeld van een tamelijk statisch Ancien Régime. Maar, zo luidde één van de kritische vragen, vertegenwoordigen deze blauwboekjes de cultuur van of voor het ‘volk’? Grootmeester Robert Mandrou opteerde voor beide mogelijkheden. Dit blauwe fonds was zowel ‘la culture acceptée, digirée, assimilée par ces milieux pendant des siècles’, als een ‘littérature d'évasion’, ‘l'évocation de tout ce qui n'est pas son univers de chaque jour’.164 Beide varianten vooronderstellen een volledig culturele passiviteit bij de beoogde lezers en luisteraars. De eerste mogelijkheid laat zich nauwelijks onderzoeken en bij de tweede belandt men op het interessante terrein van de vroeg moderne opiaten. Rond deze benadering en het begrip ‘volkscultuur’ heeft een ware polemiek gewoed. De volgende amenderingen zijn aangebracht.165 De al te binaire en reïficerende benadering van ‘volksliteratuur’ en ‘volkscultuur’ en van ‘cultuur’ in het algemeen heeft het veld moeten ruimen voor een meer dynamische en interactieve benadering. De aandacht is hierdoor verschoven van het vermeende publiek naar de uitgevers, hun strategieën en het beoogde publiek, naar de heterogene teksten, hun genealogie, de typografische transformaties en inhoudelijke verschuivingen van thema's en vocabulair en naar de vormen van toe-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
81 eigening en gebruik. Het feitelijke publiek en de vormen van gebruik blijven echter moeilijk te achterhalen. Boedelinventarissen bieden daartoe nauwelijks soelaas en de ‘veillées’ worden niet langer gezien als een plaats waar deze werkjes werden voorgelezen.166 Als publiek van de blauwboekjes wordt nu voor wat betreft Frankrijk geopteerd voor de groep van semi-alfabeten. Dit publiek wordt voor de zeventiende eeuw gelokaliseerd in de steden en zou in de achttiende eeuw een zekere uitbreiding naar het platteland vertonen. Bepaalde teksten en met name almanakken werden, gezien hun zeer grote oplages en hun voor elk-wat-wils karakter, vermoedelijk door zeer grote groepen gelezen en gebruikt, maar waarschijnlijk niet steeds in dezelfde materiële uitvoering.167 Onder andere de problemen met het traceren van het feitelijk publiek en gebruik van de blauwboekjes hebben onderzoekers er toe verleid een indirecte weg te beproeven door in de teksten inhoudelijke en typografische elementen op te sporen die kunnen verwijzen naar het door auteurs en uitgevers beoogde publiek en beoogde vormen van lezen. Kortom, de ‘impliciete lezer’ wordt ten tonele gevoerd.
3.3 De tekstuele benadering: de impliciete lezer De nieuwe, maar volgens sommigen niet zó nieuwe aandacht voor het lezen en de lezer in de literatuurwetenschap heeft een stoet van soorten lezers ten tonele gevoerd. Eén daarvan is de ‘impliciete’ of ‘beoogde lezer’. Met deze term wordt globaal aangeduid de in de tekst besloten lezersrol, dat wil zeggen het geheel van tekstuele, inhoudelijke en typografische aanwijzingen hoe de tekst gelezen moet worden en voor wie deze bestemd is.168 Deze aanwijzingen zijn bestemd voor de werkelijke, empirische lezers die zo vrij of onvrij kunnen zijn deze aan de laars te lappen of te volgen. Over de feitelijke lezers en hun leesgedrag zeggen deze aanwijzingen op zich zelf weinig. Hoewel het begrip impliciete lezer door zowel literatuurwetenschappers als sociaal-historici wordt gebruikt, is hun werkwijze daarbij verschillend. Voor de eerste groep staat de tekstinterpretatie centraal en blijft de werkwijze tekst-immanent.169 Voor de tweede is deze term vooral een omwegbegrip dat dient om op basis van tekstanalyses en van een constructie van beoogde lezers en beoogd leesgedrag uitspraken te kunnen doen over de buiten-tekstuele sociale realiteit van lezerspubliek en leesgedrag. In het vervolg van deze paragraaf zal alleen het sociaal-historisch gebruik van deze term besproken worden. M. Spufford heeft geprobeerd, nadat het zoeken naar directe gegevens over de lezers van de ‘chapbooks’ weinig had opgeleverd, door middel van een analyse van de inhoud van deze werkjes indirecte gegevens over het lezerspubliek op te sporen. Haar bevindingen zijn noch erg ver-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
82 rassend, noch zeer toegespitst wat betreft de contouren van dit publiek. Dit hangt ongetwijfeld samen met het onderzochte corpus teksten. De ‘chapbooks’ zouden in de zeventiende eeuw gericht zijn op een lezerspubliek ‘from merchants down to apprentices in towns, from yeomen to in-servants in the countryside’.170 Anders dan de ‘bibliothèque blue’ zouden de ‘chapbooks’ in de zeventiende eeuw wel op het platteland lezers gevonden hebben. Haar globale conclusie heeft een aantal nuances. Sommige titels waren specifiek gericht op bepaalde groepen, andere daarentegen, bijvoorbeeld ‘courtshipbooks’ en brievenboeken, zouden op alle sociale groeperingen zijn gericht. Ondanks een groeiende culturele kloof in de zeventiende eeuw tussen sociaal hoog en laag zou de Engelse elite de blauwboekjes en met name de ridderromans nog niet geheel hebben overgelaten aan de half-geletterden. Spufford ziet de schooljongens hier als bemiddelaars optreden. De ridderromans zouden tot kinderlectuur van de elite degraderen.171 De zeer gevarieerde inhoud van de ‘chapbooks’ getuigt vooral van het streven van de uitgevers een zeer breed publiek te bereiken. De grote oplagen en voorraden en het zeer uitgebreide distributienetwerk getuigen van hun succesvolle zaken. Dit succes maakt het de onderzoeker echter moeilijk uit hun fondsen het publiek af te lezen. Naast een inhoudelijke analyse zijn deze gedrukte marginalia ook geanalyseerd op het niveau van materiële uitvoering en typografie. Met name Roger Chartier heeft in diverse opstellen deze benadering eloquent bepleit en wil hiermee aansluiten bij de traditie van de Angelsaksische materiële bibliografie.172 Doel van zijn benadering is de ‘bibliothèque blue’ niet in termen van ‘volkscultuur’ te analyseren, maar vanuit de optiek van uitgeversstrategieën en door middel van een analyse van materialiteit en typografie van de blauwboekjes de veronderstelde beeldvorming door de uitgevers van het beoogde publiek en in het bijzonder van de leescapaciteiten van dit geïntendeerde publiek te achterhalen. Dit heterogene corpus zou niet op het niveau van de inhoud, maar op het vlak van de typografie en structuur een eenheid vertonen. Voor deze werkjes putten de uitgevers uit het areaal van bestaande teksten van zeer diverse herkomst. Het gaat zeker niet alleen om ‘gesunkenes Kulturgut’. Deze titels krijgen in het blauwe fonds hun goedkope heruitgaven op slecht papier, in klein formaat en in blauwe jasjes. Maar de activiteiten van de uitgevers gaan verder dan alleen goedkope heruitgaven op de markt brengen. De teksten worden ook bewerkt op basis van een, door de onderzoeker veronderstelde, beeldvorming door de uitgevers van de culturele capaciteiten van het beoogde publiek. Het vergelijken van teksten in hun dure en goedkope versies brengt voor de goedkope heruitgaven een geheel van tekstuele bewerkingen aan het licht:
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
83 reorganisatie van de presentatie van de tekst door het in stukken knippen van de tekst en het toevoegen van indelingen in hoofdstukken en paragrafen, verkorten en vereenvoudigen, moderniseren en kuisen van de tekst - die ook ten koste kunnen gaan van de consistentie maar niet van de afzet van een werk -, toevoegen van prenten en houtgravures. Deze bewerkingen zouden terug te voeren zijn tot het streven van de uitgevers een zo groot mogelijk publiek te bereiken en tot de veronderstelde leesvaardigheid van het beoogde publiek die een hardop en collectief, bij stukjes en beetjes (her-)lezen met zich mee zou brengen. Zo lang het moeilijk is deze leesvaardigheid met concrete sociale groepen te verbinden, kan deze gedetailleerde analyse van teksten niet meer dan een mogelijke receptie door het beoogde publiek zichtbaar maken. De uitspraken over de buiten-tekstuele, sociale realiteit blijven dan ook hypothetisch van aard. Hoe en door wie deze blauwboekjes feitelijk werden gelezen of voorgelezen kan deze benadering ons niet leren. Daarvoor is een andere benadering en ander materiaal nodig.
3.4 Het historisch receptie-onderzoek In de literatuurwetenschap wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van receptie.173 Anders dan de receptie-esthetika die zich bezig houdt met de ‘adequate’ interpretatie, heeft het receptie-onderzoek de feitelijke interpretaties tot onderzoeksobject. Zij gaat daarbij uit van de relatief open structuur van literaire werken, die meerdere en uiteenlopende interpretaties mogelijk maakt. Vandaar het belang dat wordt toegekend aan het documenteren van de wijzen waarop literaire teksten in verschillende tijden worden geïnterpreteerd. In deze paragraaf gaat het uitsluitend om de historische variant van dit empirisch receptie-onderzoek. De receptie van literaire teksten vindt niet in het luchtledige plaats. Zij wordt gereguleerd, zo menen de theoretici, door de ‘verwachtingshorizon’. Deze kent twee variabelen, de in een bepaalde tijd vigerende poëticale opvattingen en leeservaring en de ruimere socio-culturele horizon of levenservaring. Op basis van de reconstructie van deze verwachtingshorizon zou de hypothetische receptie van teksten beschreven kunnen worden. Aan de receptie-onderzoeker is vervolgens de moeizame taak de feitelijke receptie te documenteren. De reconstructie van de vigerende poëticale opvattingen zou een verbreding van het receptie-onderzoek met zich mee moeten brengen omdat eerst de verspreiding en receptie van deze opvattingen getraceerd zou moeten worden. De ruimere socio-culturele verwachtingshorizon blijft tamelijk onbepaald. Genoemd worden de kennis van de taal van het betreffende werk en de heersende ethische opvattingen. Dit begrip is dan ook niet of nauwelijks te operationaliseren. Modelstudie op het gebied van het historisch receptie-onderzoek is
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
84 de studie van J.J. Kloek naar de Werther-receptie in Nederland in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Object van onderzoek is niet een bepaalde categorie lezers, maar zijn alle lezers in de betreffende periode.174 Tegenover het ‘grau in grau’ van de onderzoekspraktijk van een naar het leek evidente casus als de Werther moeten zowel de hooggestemde theoretische programma's als het traditionele beeld van een geestdriftig onthaal van dit boek het afleggen. Uitvoerig onderzoek in gedrukte en niet-gedrukte bronnen leverde honderd referenties op. De auteur heeft het begrip ‘receptiedocument’ noodgedwongen uitgebreid tot de neutrale verzamelterm ‘referentie’, waaronder ook aankondigingen en advertenties vallen. Dat receptiedocumenten schaars zijn - maar is 100 weinig? - hadden de ‘armchair’ onderzoekers ook al vastgesteld.175 Het verzamelde materiaal blijkt bovendien slechts een geringe en eenzijdige informatiewaarde te bevatten. Geadstrueerde interpretaties en waarderingen treft de onderzoeker daaronder nauwelijks aan. Geheel onbekend blijft de omvang, de sociale samenstelling en de leeftijdsopbouw van het publiek. Bekend zijn wel het aantal edities maar de oplagecijfers weer niet. Een vergelijking met gegevens over andere romans is niet mogelijk. Onder de overgeleverde reacties voeren de critici en recensenten het hoogste woord. Zij polemiseren wel tegen een bepaalde vorm van receptie - de traditionele ‘Werther-fieber’ -, maar deze is zelf in omvang en intensiteit niet te documenteren. De reacties van de critici worden volgens de auteur gereguleerd door de taakopvatting van de recensent, aan de vermeende argeloze lezer een handreiking te bieden, en door de dominante romanopvatting in deze periode, namelijk haar karakter modellerend vermogen. Het vermoeden bestaat dat publieke reactie en private waardering bij deze lezers niet hoeft samen te vallen. De onderzoeker kan slechts vermoeden dat de historische realiteit van de Werther-receptie aanzienlijk complexer en geschakeerder is geweest dan de schriftelijke sporen zichtbaar kunnen maken. Hij eindigt in mineur: een getrouwe, min of meer volledige reconstructie van een historisch receptieproces is een theoretische hersenschim en een sociaal gedifferentieerde receptiegeschiedenis lijkt tot de praktische onmogelijkheden te behoren. Meer dan bescheiden en partiële resultaten zijn niet te verwachten. Ook de graanschuur van het verleden lijkt haar beperkingen te hebben. Is het totale lezerspubliek in een bepaalde periode al moeilijk in kaart te brengen, het traceren van het publiek en de ontvangst van een enkel werk blijkt niet minder gecompliceerd. Wellicht biedt het microniveau, de individuele lezer, meer perspectief. Ego-documenten, schaars als ze zijn, vormen een belangrijke bron voor onderzoek naar individueel leesgedrag, maar ook de Inquisitie wil de onderzoeker wel eens een
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
85 handje helpen, lezen tot de dood er op volgt. Het is vooral het leesgedrag van de door C. Ginzburg geëvoceerde molenaar en dorpsnotabele Domenico Scandella, alias Menocchio, uit Friuli in de zestiende eeuw, dat onderzoekers heeft geattendeerd op de grenzen van een kwantitatieve en sociologische benadering van het boek. Meer nog dan de globale sociale verdeling van boeken, zijn de vormen van toeëigening en interpretatie van belang. Deze vormen van toeeigening zouden meer sociaal distinctief zijn dan de ongelijke sociale verdeling. Dit geldt in het bijzonder wanneer teksten in het geding zijn die door vertegenwoordigers van meerdere groepen worden gelezen. Deze nadruk op de toeëigening van teksten brengt ook een correctie met zich mee van de voorstelling van een al te passieve en eendimensionale vorm van cultuuroverdracht. Consumptie van ‘cultuur’ is zelf weer een vorm van produktie van betekenissen en zingeving.176 Dankzij de gedetailleerde Inquisitie-verslagen kan Ginzburg een zorgvuldige vergelijking maken tussen de elf werken die de molenaar noemt en diens vaak letterlijke en analogische interpretatie daarvan. Zijn lezen wordt enerzijds mogelijk gemaakt door de opmars van een geletterde cultuur - hij is één van de dorpsnotabelen die kan lezen en schrijven -, anderzijds wordt dit op een eigenzinnige wijze gereguleerd en gefilterd door een, vermeende, eeuwenoude orale traditie. Vrucht van deze lectuur is volgens de Inquisitie-verslagen een wereldbeeld - de kaas en de wormen - dat hij ten slotte met de dood moet betalen. Het microniveau lijkt vruchtbare perspectieven voor een historischempirische benadering van leesgedrag te bieden. Het probleem is hier uiteraard dat van de talloos vele miljoenen er slechts een enkeling enige directe sporen heeft nagelaten. Toekomstig speurwerk zal nog wel enige vondsten opleveren, maar de oogst zal hier toch beperkt blijven.177
3.5 Een globale these: het intensieve en het extensieve leesgedrag Een belangrijk deel van het onderzoek naar leesgedrag heeft zich gericht op de vraag ‘hoe’ lazen individuen en groepen in uiteenlopende plaatsen en periodes: met de ogen of met de oren, individueel of collectief, binnenshuis of buitenshuis, in de open lucht of in het koffiehuis, intensief of extensief? Rond deze complexe vraag is slechts één globale stelling in omloop in de recente literatuur en wel de these van R. Engelsing.178 Die luidt dat in Duitsland in de periode 1750-1800 een ‘leesrevolutie’ heeft plaats gevonden. Zijn these bestaat uit drie onderdelen. De eerste twee zijn in het voorgaande al kort besproken, te weten de groei en secularisatie van het titelaanbod en de vermeende uitbreiding van het lezerspubliek. Leesgezelschappen en leesbibliotheken zouden de institutionele dragers van deze uitbreiding zijn. Het derde element betreft de funda-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
86 mentele verandering in leesgedrag, door Engelsing omschreven als de overgang van intensief naar extensief lezen. Onder ‘intensief lezen’ verstaat hij het herhalende lezen, voorlezen en memoriseren van een klein aantal, overwegend stichtelijke geschriften. Hier tegenover plaatst hij het ‘extensieve lezen’, dat wil zeggen het meer individuele, sneller en vluchtiger lezen van een groter aantal, voortdurend nieuwe werken en met name van periodieken en romans. Engelsing poneert, anders dan zowel zijn apologeten als zijn critici beweren, geen radicale cesuur, maar een verandering in de onderlinge verhouding van deze twee vormen van leesgedrag. Het extensieve lezen zou in brede kringen, maar niet in alle groepen met het zelfde tempo, de overhand verwerven. Het intensieve lezen blijft wel voortbestaan, maar nu rondom andere genres. Engelsing geeft daarvan voorbeelden die echter overwegend afkomstig zijn uit de kring van literatoren. Engelsing komt de verdienste toe een globale en prikkelende these gelanceerd te hebben die vele hoofden en pennen in beweging heeft gebracht. Door onderzoekers van de Duitse geschiedenis is zijn stelling in versimpelde vorm verheven tot een historiografische evidentie.179 Door andere onderzoekers werd forse kritiek geformuleerd, terwijl vanuit de Nieuwe Wereld ongewild adhesie werd betuigd.180 De kritiek van de kant van onderzoekers van de Franse geschiedenis houdt vooral verband met de andersoortige confessionele context van boek en lezen. Het lezen van de Bijbel door leken, de spil van het intensieve lezen, is door de katholieke elites veel minder gestimuleerd dan door hun reformatorische collega's. Het devote boek neemt in de rangorde van katholieke rituelen en praktijken dan ook een tamelijk lage plaats in. Van een door persoonlijke bijbellectuur gevoede individuele devotie lijkt daar veel minder sprake. De meest voorkomende devotionalia in het boekbezit zijn getijdenboeken en heiligenlevens. Of zij met de zelfde intensiteit gelezen en herlezen werden als de Bijbel in calvinistische kringen blijft de vraag. Voor een dergelijke intensieve lectuur zouden volgens R. Chartier eerder almanakken en pamfletten in aanmerking komen.181 De door R. Darnton tegen de Engelsing-these ten tonele gevoerde Jean Ranson, protestant en handelaar te La Rochelle, zou in zijn leesgedrag een intensieve en een extensieve vorm van lezen combineren. Als intensieve lezer is hij volgens Darnton de belichaming van de door Rousseau beoogde lezer. Van het werk van ‘ami Jean-Jacques’ kan hij niet voldoende en niet genoeg krijgen. Als extensief lezer gaat hij zich te buiten aan een groot aantal periodieken en romans. Het probleem van deze kritiek is dat zij een uiterst versimpelde versie van de these te lijf gaat. De door Darnton beschreven combinatie van intensief en extensief lezen en in het bijzonder het toepassen van een oude vorm van herha-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
87 lend lezen op een nieuw genre, de zedelijkheidsroman, past geheel binnen Engelsings these van de oude en nieuwe stichting.182 Hoewel in de Duitse geschiedschrijving de Engelsing-these tamelijk kritiekloos is overgenomen, is er toch ook kritiek geformuleerd en met name door M. Welke. Zorgvuldig gedocumenteerd beschrijft hij de vormen van gemeenschappelijke lectuur van kranten vanaf het begin van de zeventiende eeuw. Het lezen van kranten geeft een combinatie van eenmalige en intensieve lectuur te zien en vertoont een continue ontwikkeling, zowel wat betreft de toename van oplagen en titels als de collectieve vormen van receptie. Aan het einde van de achttiende eeuw zou dit kranten-lezend publiek een omvang van drie miljoen personen hebben bereikt. Tijdschriften blijven, ondanks hun groei, ver achter bij deze ontwikkeling.183 Op grond van de continue en dominante rol van krantenlezen kan volgens Welke niet gesproken worden van een fundamentele cesuur in leesgedrag aan het einde van de achttiende eeuw. Wel kregen de traditionele lezers, georganiseerd in leesgezelschappen, een groter titelaanbod tot hun beschikking. Zo er een verandering in leesgewoontes plaats vond, dan vond zij plaats binnen deze gezelschappen.184 De these van Engelsing is zowel te weinig onderbouwd voor de afzonderlijke onderdelen, als te globaal. Zij is onvoldoende onderbouwd om de volgende redenen. Hoewel het titelaanbod in Duitsland in de achttiende eeuw toeneemt en van bibliografische samenstelling verandert, is daarmee over het totale boekenaanbod nog niet het laatste woord gezegd. De uitbreiding en sociale samenstelling van het lezerspubliek zijn nog in hoge mate onbekend. Directe parameters om dit te meten zijn niet voorhanden. De leesgezelschappen werden vooral bevolkt door de gegoede burgerij. Voor de bewering van de verandering in leesgedrag steunt hij al te zeer op getuigenissen van schrijvende lezers en tijdgenoten. Wat er over het boekbezit in protestants Duitsland in de tweede helft van de achttiende eeuw bekend is, toont vooral de dominante rol van religieuze lectuur.185 Zijn stelling over de verandering van leesgedrag is ook te globaal omdat zij te veel heterogene elementen poogt samen te voegen binnen een synchroon en diachroon geheel. Het is daarom raadzaam een aantal onderscheidingen - tussen vormen van leesvaardigheid, verschillende culturele praktijken en soorten teksten en hun gebruik - te maken. Deze onderscheidingen behoeven alle verder onderzoek. In aansluiting op het recente onderzoek naar alfabetisme en vormen van leesvaardigheid kan onderscheid worden gemaakt tussen hardop en stillezen. Hardop lezen lijkt gebonden aan een elementaire leesvaardigheid en aan een bepaald lettertype, de zogenoemde ‘black letter literacy’ in de woorden van K. Thomas. Zij valt vermoedelijk samen met het ‘lire seulement’ en zal een intensieve en herhalende vorm van lezen met zich
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
88 mee hebben gebracht die sterk gebonden is aan collectieve praktijken van voorlezen, memoriseren en reciteren.186 Hardop lezen lijkt het verplichte doorgangshuis voor nieuwe lezers te zijn.187 Stillezen kan opgevat worden als een meer ontwikkelde vorm van leesvaardigheid die ook het kunnen lezen van geschreven teksten impliceert en daarmee vermoedelijk ook schrijfvaardigheid vooronderstelt. Zij maakt een sneller en meer extensief lezen en een meer persoonlijke verhouding ten opzichte van het boek mogelijk. Een belangrijke fase in de diachrone ontwikkeling van het stillezen is de door P. Saenger voor de late Middeleeuwen beschreven overgang van hardop naar stillezen in kloosters, universitaire kringen en leken-groepen.188 Of in de achttiende eeuw een significante uitbreiding van het stillezen, als voorwaarde voor een meer extensieve lectuur, heeft plaats gevonden, is voorlopig moeilijk te zeggen. Een ander onderscheid betreft de verschillende culturele praktijken, gebruiksituaties en vormen van sociabiliteit waarbinnen lezen en boekgebruik plaats vinden. Een belangrijk onderdeel van deze praktijken is het voorlezen, waarbij het luisterend publiek zeker niet alleen uit ongeletterden hoeft te bestaan. Voorlezen lijkt in het Avondland een fenomeen van alle tijden en plaatsen. Het vindt zowel plaats aan het hof van Karel de Grote en Frederik II, als in protestantse conventikels en revolutionaire clubs, in familiekring, onder geleerden en in genootschappen, op straat en in het koffiehuis.189 Maar dit ‘van alle tijden en plaatsen’ hoeft niet steeds de zelfde vormen aan te nemen, dezelfde functies te vervullen en aan dezelfde behoeften te beantwoorden. Vermeldingen van voorlezen in de literatuur zijn tamelijk anekdotisch. Het fenomeen verdient een meer systematisch onderzoek, waarbij materiële factoren, vormen en sociabiliteit, niveaus van geletterdheid en culturele bemiddelaars aandacht verdienen.190 Naast het onderscheid tussen hardop lezen, stillezen en voorlezen, vormen van lezen die door verschillende groepen en personen in verschillende combinaties gebruikt zullen zijn, dient onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende soorten teksten en hun gebruikssituaties. Men mag immers aannemen dat uiteenlopende oude genres (wetenschappelijke191, devote, erotische en libertijnse192 teksten, wellevendheidsboekjes) en nieuwe genres (kinder- en meisjesboeken193, vrouwenliteratuur, feuilletons194) ook uiteenlopende en veranderende vormen van receptie en gebruik met zich mee hebben gebracht. In plaats van een al te binair onderscheid tussen intensief en extensief lezen, dient een meer gedifferentieerde benadering te komen die er vanuit gaat dat groepen en personen meerdere vormen van leesgedrag en boekgebruik combineren afhankelijk van socio-culturele context, tekst-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
89 soort en leesvaardigheid. Of en hoe zinvol en haalbaar deze onderscheidingen zijn, zal verder onderzoek moeten leren.
3.6 Een tentatieve dynamische benadering: boek en strategie Een benadering die in de literatuur nog nauwelijks aandacht heeft gekregen betreft de vraag wat lezers en gebruikers met boeken doen en binnen welke uiteenlopende sociale en culturele strategieën boeken functioneren. Deze vraag sluit aan bij de grotere aandacht voor toeëigening en gebruik van boeken, maar het is nog nauwelijks beproefd deze vormen van gebruik in verband te brengen met meer globale sociale en culturele processen, zoals autodidactie, vorming en sociale mobiliteit, socio-professionele ontwikkelingen en autoreproduktie van sociale groepen.195 Deze benadering lijkt vooral zinvol als complement van onderzoek naar boekaanschaf op basis van klantenboeken. Deze bron maakt het immers mogelijk de boekaankopen van individuen en groepen over een reeks van jaren te volgen en zo bepaalde bestedings- en cultuurpatronen in kaart te brengen. Door prosopografisch onderzoek kunnen de individuele kopers worden geplaatst binnen hun verschillende socio-culturele contexten, zoals afkomst, opleiding, beroep en ambt, confessie, gezinssamenstelling en lidmaatschap van culturele organisaties. Boekaanschaf kan opgevat worden als een investering in ‘cultuur’. De onderzoeker mag verder aannemen dat deze investeringen gebaseerd zijn op een afweging tussen meer of minder schaarse middelen en na te streven doelen en gereguleerd worden door zekere verwachtingen omtrent het gebruik van deze gedrukte waren. Wat doen lezers en gebruikers uit verschillende groepen met boeken en binnen welke strategieën functioneert het boek? Twee voorbeelden hiervan. De vraag kan gesteld worden welke rol leesgedrag en boekgebruik spelen in het reproduktieproces van stedelijke elites. In dit proces spelen opvoeding en onderwijs, levensstijl en verdeling van politieke macht een belangrijke rol. Welke rollen spelen boeken (kinder- en schoolboeken, Franse en Latijnse boeken) en boekgebruik (professioneel nut, politieke meningsvorming, individuele vorming, sociale distinctie) in dit proces van reproduktie? Hoe homogeen is het gedrag van elites in deze? Een andere vraag betreft de invloed van de professionalisering van beroepen op het koop- en leesgedrag van verschillende beroepsbeoefenaren. Welk effect heeft bijvoorbeeld de verandering in opleiding, functie-eisen en sociale status van onderwijzers na 1800 op hun boekaanschaf en leesgedrag? Brengt dit een significante verandering en verbreding van culturele preferenties en bestedingen met zich mee? Bij alle onderwijzers?
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
90 Ook voor deze benadering geldt dat of en hoe vruchtbaar zij is, toekomstig onderzoek zal moeten leren.
4. Tot slot Alle onderdelen van het boekbedrijf - produktie en distributie, toegang en bemiddeling, receptie en gebruik - in verschillende periodes in kaart brengen, is de doelstelling van de boekgeschiedenis nieuwe stijl. Deze ambitie wordt gedeeld door onderzoekers van sociaal-historische en literair-historische huize. Hoe verhouden zich momenteel historiografische droom en onderzoekspraktijk tot elkaar? Op de meeste van deze gebieden is het Franse onderzoek het verst gevorderd. Het streven het totale aanbod van boeken in een bepaalde periode in kaart te brengen, kan als methodisch juist worden beschouwd, maar stuit voortdurend op archivalische, bibliografische en interpretatieve problemen. De recente fondsreconstructies voor de Republiek en de analyse van afzonderlijke tekstsoorten - almanakken, blauwboekjes - vormen een belangrijke aanvulling op de analyse van de aanbodszijde. Het aandeel van de clandestiene produktie is buiten Frankrijk nog nauwelijks onderzocht. Ook is nog weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van de boekhandel, de commercialisering, de veilingen, de verkoop- en distributiemethoden. In het voorgaande is weinig aandacht besteed aan de beeldvorming rondom boeken - rivaliserende en veranderende opvattingen over nut en nadeel van het lezen voor burger, boer en edelman196 - en aan de verschillende ideële aanbodsstrategieën, ‘beschavingsoffensieven’, waarvan boeken een belangrijk onderdeel vormen op basis van een schier onverwoestbaar pedagogisch optimisme waarmee uiteenlopende elites het boek steeds hebben omringd. In grote lijnen is deze geschiedenis wel bekend van Reformatie tot Socialisme -, maar het geheel van maatregelen op de diverse locale en regionale niveaus, hun succes en échec, die deze bewegingen ontplooiden tot stimulering van geletterdheid, lezen en boekgebruik verdienen meer onderzoek. Onderzoek naar vormen van toegang en bemiddeling, naar de organisaties van het geletterde leven staat - met uitzondering van studies van boekbezit in Frankrijk en van leesgezelschappen en leesbibliotheken in Duitsland - nog in de kinderschoenen. Hoe ver de archivalische polsstok op deze gebieden reikt is een brandende vraag. Een druk bediscussieerde kwestie als de omvang, samenstelling en ontwikkeling van het lezerspubliek laat zich moeilijk beslechten. Niet alleen omdat het onduidelijk is wat vele auteurs onder deze term verstaan - incidenteel lezen, regelmatig lezen? -, maar ook omdat er geen directe parameters beschikbaar zijn om de omvang en samenstelling van dit publiek te bepalen. Alleen indirecte benaderingen zijn hier mogelijk
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
91 met behulp van gegevens over leesvaardigheid, waarvan de verschillende varianten nog tamelijk onbekend zijn, boekbezit en boekaanschaf en onderwijsniveaus. Bijkomend probleem is dat de verschillende sociale groepen voor wat betreft boekbezit en boekaanschaf een weinig homogeen gedrag vertonen, de scheidslijnen lijken hier door de sociale groepen heen te lopen.197 Dit gegeven maakt ook het geliefde koppelen van bepaalde soorten teksten aan bepaalde publiekssegmenten tot een wat moeizame bezigheid. Het onderzoek naar leesgedrag verkeert nog in het meest prille stadium en of dit ooit een bloeiende sub-discipline zal worden, wordt door sommigen betwijfeld. De invoering van de term ‘boekgebruik’ heeft het onderzoeksveld verder, welhaast oeverloos, uitgebreid. Onder deze verzamelterm vallen immers alle mogelijke wijzen waarop individuen en groepen boeken aanwenden voor zeer diverse doeleinden. De onderzoeker ziet zich hier geconfronteerd met een dubbel probleem. Enerzijds dat de verschillende socio-culturele contexten waarbinnen boeken uiteenlopende functies en betekenissen krijgen ingeblazen, niet apriori gegeven zijn. Anderzijds de evidente schaarste aan materiaal dat directe informatie over leesgedrag en boekgebruik kan verschaffen. Dit noopt de onderzoeker ertoe een indirecte weg te beproeven door enerzijds gegevens te verzamelen over concrete gebruikssituaties van verschillende soorten teksten in informele en geïnstitutionaliseerde vormen van sociabiliteit en anderzijds deze gegevens over leesgedrag en boekgebruik, en over boekbezit en boekaanschaf, in verband te brengen met meer globale sociale en culturele processen. Kortom, tussen historiografische droom en publicistische daad bevinden zich nog vele mensjaren werk. Dat daarbij de Histoire de l'Edition française nog lange tijd als lichtend voorbeeld zal dienen, spreekt vanzelf. Dat de lange weg naar deze gapende hoogte bezaaid is met archivalische, interpretatieve en andere obstakels, spreekt evenzeer vanzelf. Voor de moderne onderzoeker lijkt dit vooral een uitdaging te zijn.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
105
Geraadpleegde literatuur Gebruikte afkortingen: AGB AJFS HEF IASL JLH RFHL RHMC SVEC VB WNB
- Archiv für Geschichte des Buchwesens - Australian Journal of French Studies - H.J. Martin en R. Chartier, ed. Histoire de l'Edition Française. 4 dln., Parijs 1982-1986 - Internationales Archiv für Sozialgeschichte der deutschen Literatur - The Journal of Library History - Revue Française d'Histoire du Livre - Revue d'Histoire Moderne et Contemporaine - Studies on Voltaire and the Eighteenth Century - Volkskundig Bulletin - Wolfenbütteler Notizen zur Buchgeschichte
Alblas, J.B.H. Johannes Boekholt (1656-1693). The first Dutch publisher of John Bunyan and other English authors. Nieuwkoop, 1987. Altick, R.D., The English Common Reader. A social history of the mass reading public. Chicago, 1957. Anbeek van der Meijden, A.G.H., ‘In Puinhopen voel ik mij prettig, ergens anders hoor ik niet thuis’. Over de wederopbouw van de Nederlandse literatuurgeschrijving. Amsterdam, 1982. Andries, L. en H.J. Lüsebrink, ‘Etat présent des récherches et perspectives’. Dix-Huitième Siècle, nr. 18, 1986, 7-22 (themanr. ‘Littératures populaires’). Barber, G. en B. Fabian, ed. Buch und Buchhandel in Europa im achtzehnten Jahrhundert. Hamburg, 1981. Barbier, F. ‘Une production multipliée’ in: HEF, III. Beaujean, M. ‘Das Lesepublikum der Goethezeit’ in: M. Beaujean e.a., Der Leser als Teil des literarischen Lebens. Bonn, 1971. Benedict, P. ‘Bibliothèques protestantes et catholiques à Metz au XVIIe siècle’. Annales ESC, 40 (1985) 343-370. Benedict, P. ‘Towards the comparative study of the popular market for art: the
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
106 ownership of paintings in seventeenth-century Metz’. Past and Present, no. 109, 1985, 100-117. Benrekassa, G. ‘Le typique et le fabuleux: histore et roman dans La Vie de Mon Père’. Revue des Sciences Humaines, 44 (1978) 31-56. Berg, W. van den. ‘Literatuurgeschiedenis en cultuurgeschiedenis’. Spektator, 16 (1986-87) 29-40. Berg, W. van den en P. van Zonneveld, ed. Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw. Utrecht, 1986. Berg, W. van den en J. Stouten, ed. Het Woord aan de lezer. Groningen, 1987. Berger, G. ‘Inventare als Quelle der Sozialgeschichte des Lesens’. Romanistische Zeitschrift für Literaturgeschichte, 5 (1981) 368-380. Berger, G. Der Komisch-satirische Roman und seine Leser. Poetik, Funktion und Rezeption einer niederen Gattung im Frankreich des 17. Jahrhundert. Heidelberg, 1984. Berger, G. ‘Littérature et lecteurs à Grenoble au XVIIe et XVIIIe siècles’. RHMC, 33 (1986) 114-132. Berger, G. ‘Empirische Rezeptionsforschung in historischer Dimension (Quellen und Methoden)’ in: G. Berger, ed. Zur Geschichte von Buch und Leser im Frankreich des Ancien Régime. Rheinfelden, 1986. Berkvens-Stevelinck, C. en A. Nieuweboer, ‘Le livre annoté. Un moyen de communication souvent négligé entre auteur, éditeur et lecteur’. Archives et Bibliothèques de Belgique, 54 (1983) 190-207. Berlanstein, L.R. The Barristers of Toulouse in the Eighteenth-Century (1740-1793). Baltimore, 1975. Birn, R. ‘Livre et Société after ten years: formation of a discipline’. SVEC, dl. 151, 1976, 287-312. Birn, R. ‘La Contrebande et la saisie de livres à l'aube du siècle des Lumières’. RHMC, 28 (1981) 158-173. Birn, R. ‘Book production and Censorship in France, 1700-1715’ in: K.E. Carpenter, ed. Books and Society in History. New York, 1983. Blauw, H.M. de en C.W.M. van Hout, ‘De 18e eeuwse Leesbibliotheekcatalogie’ in: J. Fontein e.a. Populaire Literatuur. Amsterdam, z.j. Bluche, F. Les Magistrats du Parlement de Paris au XVIIIe siècle (1715-1771). Parijs, 1960. Boer, P. den. Geschiedenis als Beroep. Nijmegen, 1987. Bollème, G. ‘Littérature populaire et littérature de colportage au 18e siècle’ in: Livre et Société dans la France du XVIIIe siècle. dl. 1. Den Haag-Parijs, 1965. Bollème, G. Les Almanachs populaires au XVIIe et XVIIIe siècles. Parijs, 1969. Boon-de Gouw, A. ‘Feuilletons in de Rotterdamse pers in de jaren 1880-1920’. Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 10 (1984) 291-313. Booy, E.P. de. De Weldaet der Scholen. Utrecht, 1977. Brancolini, J. en M.Th. Bouyssy. ‘La Vie provinciale du livre à la fin de l'Ancien Régime’ in: Livre et Société dans la France du XVIIIe siècle. dl. 2. Den Haag-Parijs, 1970. Broos, T. ‘Boeken zijn zo goed als geld maar geld is beter’. Spektator, 9 (1979-80) 14-25.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
107 Broos, T. Lijst van Boek- en Plaatwerken Uitgegeven door of in samenwerking met Johannes Allart. Amsterdam, 1979. Brouwer, H. ‘Leescultuur in Zwolle: boekaanschaf en boekgebruik (1777-1854)’. Zwols Historisch Jaarboek, 4 (1987) 47-73. Bruggink, J. e.a. ‘Deugd en beschaafde gezelligheid’. Literatuur, 2 (1985) 276-286. Brückner, W. e.a., ed. Literatur und Volk im 17. Jahrhundert. 2 dln. Wiesbaden, 1985. Buijnsters, P.J. ‘Inleiding’ in: Muller/ De Vries/ Scheepers. Populaire prozaschrijvers der XVIIe en XVIIIe eeuw. Utrecht, 1981. Buijnsters, P.J. Nederlandse Literatuur van de Achttiende Eeuw. Utrecht, 1984. Burke, P. Popular Culture in Early Modern Europe. Londen, 1978. Burke, P. ‘From Pioneers to Settlers’. Comparative Studies in Society and History, 25 (1983) 181-187. Capp, B. Astrology and the Popular Press. English almanacs 1500-1800. Londen, 1979. Carpenter, K.E. ed. Books and Society in History. New York, 1983. Castan, Y. Honnêteté et relations sociales en Languedoc (1750-1780). Parijs, 1974. Chartier, R. ‘Livre et espace: circuits commerciaux et géographie culturelle de la librairie lyonnaise au XVIIIe siècle’. RFHL, 1 (1971) 77-108. Chartier, R. ‘Intellectual History or Sociocultural History? The French Trajectories’ in: D. La Capra en S.L. Kaplan, ed. Modem European Intellectual History. Ithaca-Londen, 1982. Chartier, R. ed. Figures de la Gueuserie. Parijs, 1982. Chartier, R. ‘Stratégies éditoriales et lectures populaires, 1530-1660’ in: HEF, I. Chartier, R. ‘Livres bleus et lectures populaires’ in: HEF, II. Chartier, R. ‘Culture as Appropriation: Popular Cultural Uses in Early Modern France’ in: S.L. Kaplan, ed. Understanding Popular Culture. Berlijn, 1984. Chartier, R. ‘Du Livre au lire’ in: R. Chartier, ed. Pratiques de la Lecture. Parijs-Marseille, 1985. Chartier, R. ‘Les Pratiques de l'écrit’ in: P. Ariès en G. Duby, ed. Histoire de la Vie Privée. dl. 3. Parijs, 1986. Chartier, R. Lectures et lecteurs dans la France d'Ancien Régime. Parijs, 1987. Chartier, R. ed. Les Usages de l'Imprimé (XVe-XIXe siècle). Parijs, 1987. Chartier, R. en D. Roche, ‘Le Livre. Un changement de perspective’ in: J. Le Goff en P. Nora, ed. Faire de l'Histoire. dl. 3. Parijs, 1974. Chartier, R. en D. Roche. ‘L'Histoire quantitative du livre’. RFHL, 7 (1977) 477-501. Chartier, R. en D. Roche, ‘Les Pratiques urbaines de l'imprimé in: HEF, II. Chartier, R. en J. Hébrard. ‘Les Imaginaires de la lecture’ in: HEF, IV. Chédozeau, B. ‘Les distributions de livres aux nouveaux convertis (1685-1687) et leurs incidences sur le statut du laïc catholique’. XVIIe Siècle, 39 (1987) 39-51. Chrisman, M.U. Lay Culture, Learned Culture. Books and Social Change in Strasbourg, 1480-1599. New Haven-Londen, 1982.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
Clark, P. ‘The Ownership of books in England, 1560-1640: the example of some Kentish Townsfolk’ in: L. Stone, ed. Schooling and Society. Baltimore-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
108 Londen, 1976. Clemens, Th. ‘De Uitgavegeschiedenis van het kerkboek de Christelyke Onderwysingen en Gebeden en de implicaties ervan voor de geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden (1685-1894)’. Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, 27 (1985) 215-253. Cressy, D. Literacy and the Social Order. Reading and Writing in Tudor and Stuart England. Cambridge, 1980. Cressy, D. ‘Books as Totems in Seventeenth-Century England and New England’. JLH, 21 (1986) 92-106. Dainville, F. de. ‘Livres de comptes et histoire de la culture’. Archivum Historicum Societatis Jesu, 18 (1949) 226-252. Dann, O. ed. Lesegesellschaften und bürgerliche Organisation. Ein europäischer Vergleich. München, 1981. Darmon, J.J. Le Colportage de Librairie en France sous le Second Empire. Parijs, 1972. Darnton, R. ‘In search of the Enlightenment’. Journal of Modern History, 43 (1971) 113-132. Darnton, R. ‘The World of the Underground Booksellers in the Old Regime’ in: E. Schmitt, ed. Vom Ancien Régime zur Französischen Revolution. Göttingen, 1978. Darnton, R. The Business of Enlightenment. A publishing history of the Encyclopédie 1775-1800. Cambridge Mass., 1979. Darnton, R. The Literary Underground of the Old Regime. Cambridge Mass., 1982. Darnton, R. ‘What is the history of books?’. Daedalus, 111 (1982), nr. 3, 65-83. Darnton, R. The Great Cat Massacre and other Episodes in French Cultural History. New York, 1984. Darnton, R. ‘First Steps toward a History of Reading’. AJFS, 22 (1986) 5-30. Davis, N.Z. Society and Culture in Early Modern France. Stanford, 1975. Davis, N.Z. ‘Beyond the Market: Books as Gifts in Sixteenth-Century France’. Transactions of the Royal Historical Society, 33 (1983) 69-88. Dijk, M. van. ‘Spel- en speelcultuur in de negentiende eeuw’. VB, 9 (1983) 53-81. Dion, M.P. ‘Die Französische Forschung zur Geschichte der Adelsbibliotheken im 18. Jahrhundert’. WNB, 9 (1984) 125-143. Doyle, W. Origins of the French Revolution. Oxford, 1980. Ducreux, M.E. ‘Lire à en Mourir. Livres et lecteurs en Bohême au XVIIIe siècle’ in: R. Chartier, ed. Les Usages de l'Imprimé. Parijs, 1987. Dülmen, R. van. Die Gesellschaft der Aufklärer. Zur bürgerlichen Emanzipation und aufklärerische Kultur in Deutschland. Frankfurt a/d Main, 1986. Durand, Y. Les Fermiers Généraux au XVIIIe siècle. Parijs, 1971. Düsterdieck, P. ‘Buchproduktion im 17. Jahrhundert. Eine Analyse der Messkataloge für die Jahre 1637 und 1658’. AGB, 14 (1974) kol. 163-219. Eeghen, I.H. van. De Amsterdamse Boekhandel 1680-1725. 5 dln. Amsterdam, 1960-1978. Eeghen, I.H. van. ‘De uitgeverij Luchtmans en enkele andere uitgeverijen in de 18e eeuw’. Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 10 (1977) 5-9.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
Engelsing, R. ‘Die Perioden der Lesergeschichte in der Neuzeit’ in: idem, Zur So-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
109 zialgeschichte deutscher Mittel- und Unterschichten. Göttingen, 1973. Engelsing. R. Der Bürger als Leser. Stuttgart, 1974. Fabian, B. ‘Der Gelehrte als Leser’ in: H.G. Göpfert, ed. Buch und Leser. Hamburg, 1977. Fabre, D., ‘Le livre et sa magie’ in: R. Chartier, ed. Pratiques de la Lecture. Parijs-Marseille, 1985. Feather, J. ‘Cross-Channel Currents: Historical bibliography and l'Histoire du livre’. The Library, 2 (1980) 1-15. Feather, J. ‘John Clay of Daventry: the business of an Eighteenth-Century Stationer’. Studies in Bibliography, 37 (1984) 198-209. Feather, J. The Provincial Booktrade in Eighteenth-Century England. Cambridge, 1985. Feather, J. ‘British Publishing in the Eighteenth-Century: a preliminary subject Analysis’. The Library, 8 (1986) 32-46. Feather, J. ‘The Book in History and the History of the Book’. JLH, 21 (1986) 12-26. Febvre, L. en H.J. Martin. L'Apparition du Livre. Parijs, 1957. Fergus, J. ‘Eighteenth-Century Readers in Provincial England: The Customers of Samuel Clay's Circulating Library and Bookshop in Warwick, 1770-72’. The Papers of the Bibliographical Society of America, 78 (1984) 155-213. Fergus, J. ‘Women, Class, and the Growth of Magazine Readership in the Provinces, 1746-1780’. Studies in Eighteenth-Century Culture, dl. 16, 1987, 41-56. Fergus, J. en R. Portner. ‘Provincial Bookselling in Eighteenth-Century England: The Case of John Clay Reconsidered’. Studies in Bibliography, 40 (1987) 147-163. Flouret, J. ‘La Diffusion du livre à La Rochelle du siège de 1628 à la Révocation de l'Edit de Nantes’. Actes du 105e Congres National des Sociétés Savantes, Section d'Histoire Moderne et Contemporaine. dl. 1. Parijs, 1983. Foisil, M. Le Sire de Gouberville, 2e dr. Parijs, 1986. François, E. ‘Die Volksbildung am Mittelrhein im ausgehenden 18. Jahrhundert’. Jahrbuch für Westdeutsche Landesgeschichte, 3 (1977) 277-304. François, E. ‘Livre, confession et société urbaine en Allemagne au XVIIIe s.: l'exemple de Spire’. RHMC, 29 (1982) 353-375. François, E. ‘Les Protestants allemands et la Bible. Diffusion et pratiques’ in: Y. Belaval en D. Bourel, ed. Le Siècle des Lumières et la Bible. Parijs, 1986. François, E. en R. Reichardt. ‘Les Formes de sociabilité en France du milieu du XVIIIe siècle au milieu du XIXe siècle’. RHMC, 34 (1987) 453-472. Frijhoff, W. ‘Vier Hollandse priesterbibliotheken uit de zeventiende eeuw’. Ons Geestelijk Erf, 51 (1977) 198-302. Frijhoff, W. ‘Van Onderwijs naar Opvoedend Onderwijs. Ontwikkelingslijnen van opvoeding en onderwijs in Noord-Nederland in de achttiende eeuw’ in: Onderwijs en Opvoeding in de achttiende eeuw. Amsterdam-Maarssen, 1983. Furet, F. ‘La “librairie” du royaume de France au 18e siècle’ in: Livre et Socété dans la France du XVIIIe siècle. dl. 1. Den Haag-Parijs, 1965. Furet, F. et J. Ozouf. Lire et Ecrire. L'Alphabétisation des Français de Calvin à Jules Ferry. 2 dln. Parijs, 1977.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
110 Garden, M. Lyon et les Lyonnais au XVIIIe siècle. Parijs, 1970. Gay, P. The Bourgeois Experience. Victoria to Freud. dl. 1. New York, 1984. Gaus, H. Pers, Kerk en geschreven Fictie. Brugge, 1975. Gawthrop, R. en G. Strauss. ‘Protestantism and literacy in early modern Germany’. Past and Present, nr. 104. 1984, 31-54. Geissler, R. ‘Der Roman als Medium der Aufklärung’ in: H.U. Gumbrecht e.a., ed. Sozialgeschichte der Aufklärung in Frankreich. dl. 2. München-Wenen, 1981. Gersmann, G. en C. Schroeder. ‘Verbotene Literatur und unbekannte Schriftsteller im Frankreich des 18. Jahrhunderts’. Francia, 12 (1984) 542-570. Ginzburg, C. De Kaas en de Wormen. Het wereldbeeld van een zestiende-eeuwse molenaar. Amsterdam, 1982. Ginzburg, C. ‘High and Low: the theme of forbidden knowledge’. Past and Present, nr. 73, 1976, 28-41. Gobbers, W. Jean-Jacques Rousseau in Holland. Een onderzoek naar de invloed van de mens en het werk (ca. 1760-ca. 1810). Gent, 1963. Goinga-van Driel, J. van. ‘Nuttig en aangenaam: leesgezelschappen in 18e-eeuws Leiden’ in: J.A.A.M. Biemans e.a., ed. Boeken Verzamelen. Opstellen aangeboden aan Mr. J.R. de Groot. Leiden, 1983. Goldfriedrich, J. Geschichte des deutschen Buchhandels. dl. 2-3. Leipzig, 1908-1909. Göpfert, H.G. ed. Buch und Leser. Hamburg, 1977. Gorp, H. van. ‘De Utopie van een omvattende literatuurgeschiedschrijving’. Spiegel der Letteren, 27 (1985) 245-262. Goulemot, J.M. ed. Valentin Jamerey-Duval. Mémoires. Parijs, 1981. Grenz, D. Mädchenliteratur. Stuttgart, 1981. Gresset, M. Le Monde judiciaire à Besançon de la conquête par Louis XIV à la Révolution française (1674-1789). 2 dln. Lille, 1975. Groenveld, S. ‘Het Mekka der schrijvers? Statencolleges en censuur in de zeventiendeeeuwse Republiek’ in: H. Duits e.a., ed. Eer is het Lof des Deuchts. Amsterdam, 1986. Grootes, E.K. ‘De bestudering van populaire literatuur uit de zeventiende eeuw’. Spektator, 12 (1982-83) 3-24. Gruys, J.A., P.C.A. Vriesema en C. de Wolf. ‘Dutch National Bibliography 1540-1800: the STCN’. Quaerendo, 13 (1983) 149-160. Gumbrecht, H.U., R. Reichardt en Th. Schleich. ‘Für eine Sozialgeschichte der französischen Aufklärung’ in: idem, ed. Sozialgeschichte der Aufklärung in Frankreich. dl. 1. München-Wenen, 1981. Hackenberg, M. ‘Books in Artisan Homes of Sixteenth-Century Germany’. JLH, 21 (1986) 72-91. Hall, D.D. ‘The World of Print and Collective Mentality in Seventeenth-Century New England’ in: J. Higham, ed. New Directions in American Intellectual History. Baltimore-Londen, 1979. Hall, D.D. ‘The Uses of Literacy in New England, 1600-1850’ in: W.L. Joyce e.a., ed. Printing and Society in Early America. Worcester, 1983. Hanley, W. ‘The Policing of thought: censorship in Eighteenth-Century France’. SVEC, dl. 183, 1980, 265-295.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
111 Häntzschel, G. ed. Bildung und Kultur bürgerlicher Frauen 1850-1918. Tübingen, 1986. Hébrard, J. ‘Les Nouveaux lecteurs’ in: HEF, III. Helsloot, P.N. ‘De Nutsbeweging. Een geschiedenis van 200 jaar volksontwikkeling’ in: W.W. Mijnhardt en A.J. Wichers, ed. Om het Algemeen Volksgeluk. Edam, 1984. Hinrichs, E. ‘Zum Alphabetisierungsstand in Norddeutschland um 1800’ in: E. Hinrichs en G. Wiegelmann, ed. Sozialer und Kultureller Wandel in der ländlichen Welt des 18. Jahrhunderts. Wolfenbüttel, 1982. Hoftijzer, P.G. Engelse Boekverkopers bij de Beurs. De geschiedenis van de Amsterdamse boekhandels Bruyning en Swart, 1637-1724. Amsterdam-Maarssen, 1987. Houston, R.A. ‘Literacy and Society in the West, 1500-1850’. Social History, 8 (1983) 269-293. Houston, R.A. Scottish Literacy and the Scottish Identity. Cambridge, 1985. Iser, W. Der implizite Leser. München, 1972. Jäger, G. ‘Die deutsche Leihbibliothek im 19. Jahrhundert’. IASL, 2 (1977) 96-133. Jäger, G. ‘Die Bestände deutscher Leihbibliotheken zwischen 1815 und 1860’ in: R. Wittmann en B. Hack, ed. Buchhandel und Literatur. Wiesbaden, 1982. Jäger, G. en J. Schönert, ed. Die Leihbibliothek als Institution des literarischen Lebens im 18. und 19. Jahrhundert. Hamburg, 1980. Jenkins, G.H. Literature, Religion and Society in Wales, 1660-1730. Cardiff, 1978. Jentzsch, R. Der deutsch-lateinische Büchermarkt nach den Leipziger Ostermess-Katalogen von 1740, 1770 und 1800 in seiner Gliederung und Wandlung. Leipzig, 1912. Johansson, E. ‘The History of Literacy in Sweden’ in: H.J. Graff, ed. Literacy and social development in the West. Cambridge, 1981. Jong, J.J. de. Met goed fatsoen. De elite in een Hollandse stad, Gouda 1700-1780. Amsterdam, 1985. Julia, D. ‘Livres de classe et usages pédagogiques’ in: HEF, II. Julia, D. en D. McKee. ‘Les Confrères de Jean Meslier. Culture et spiritualité du clergé champenois au XVIIe siècle’. Revue d'histoire de l'Eglise de France, 69 (1983) 61-86. Kamphuis, G. ‘Lezers van libertijnse literatuur in de zeventiende eeuw’. De Boekenwereld, 1 (1984-85), nr. 4, 11-13. Kaufman, P. Libraries and their Users. Londen, 1969. Kaufman, P. ‘Some Community Libraries in Eighteenth-Century Europe’. Libri, 22 (1972) 1-57. Kennedy, M. ‘Les Clubs des Jacobins et la Presse sous l'Assemblée Nationale 1789-1791’. Revue Historique, 264 (1980) 49-63. Kiesel, H. en P. Münch. Gesellschaft und Literatur im 18. Jahrhundert. München, 1977. Kirsop, W. ‘Literary History and book trade history: the lessons of L'Apparition du Livre’. AJFS, 16 (1979) 488-535. Klaits, J. Printed Propaganda under Louis XIV. Princeton, 1976.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
Kloek, J.J. ‘Vielen de juffrouwen van erzelven? of: Is receptiegeschiedenis moge-
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
112 lijk?’ in: R.T. Segers, ed. Receptie-esthetika. Grondslagen, theorie en toepassing. Amsterdam, z.j. Kloek, J.J. ‘Uitnodiging tot onderzoek: een kijkje in de Nutsbibliotheken in 1910’ in: R.T. Segers, ed. Receptie-esthetika. Amsterdam, z.j. Kloek, J.J. ‘Lezen als levensbehoefte. Roman en romanpubliek in de tweede helft van de 18e eeuw’. Literatuur, 1 (1984) 136-142. Kloek, J.J. Over Werther geschreven... Nederlandse reacties op Goethes ‘Werther’ 1775-1800. Proeve van een historisch receptie-onderzoek. 2 dln. Utrecht, 1985. Kloek, J.J. en W.W. Mijnhardt. ‘Het lezerspubliek als object van onderzoek. Boekaanschaf in Middelburg in het begin van de negentiende eeuw’. De Nieuwe Taalgids, 79 (1986) 14-32. Kloek, J.J. en W.W. Mijnhardt. ‘Bij Van Benthem geboekt. Een reconstructie van het Middelburgse koperspubliek in 1808’ in: W. van den Berg en J. Stouten, ed. Het Woord aan de Lezer. Groningen, 1987. Kloek, J.J. en W.W. Mijnhardt. ‘Computer en leescultuur’. Dokumentaal, 16 (1987) 49-53. Kloek, J.J. en W.W. Mijnhardt. ‘Negentiende-Eeuwse Boekaanschaf - Twee Steekproeven’. Colloquium over leescultuur en boekverspreiding in Noord en Zuid in de 19e eeuw (3e colloquium van het Snellaertcomité). Gent, 1987. Kloek, J.J. en W.W. Mijnhardt, ‘In andermans boeken is het duister lezen. Reconstructie van de vroeg negentiende-eeuwse leescultuur in Middelburg op basis van een boekhandelsadministratie’. Forum der Letteren, 29 (1988) 15-28. Kooijmans, L. Onder regenten. De elite in een Hollandse stad, Hoorn 1700-1780. Amsterdam, 1985. Koolbergen, H. van. ‘De materiële cultuur van Weesp en Weesperkarspel in de 17e en 18e eeuw’. VB, 9 (1983) 3-52. Koolbergen, H. van. ‘Ontwikkelingen in het boedelinventarisonderzoek’. VB, 13 (1987) 250-259. König, R. ‘Geschichte und Sozialstruktur’. IASL, 2 (1977) 134-143. Kopitzsch, F. ‘Lesegesellschaften und Aufklärung in Schleswig-Holstein’. Zeitschrift der Gesellschaft für Schleswig-Holsteinische Geschichte, 108 (1983) 141-170. Kreuzer, H. ‘Gefährliche Lesesucht? Bemerkungen zu politischer Lektürekritik im ausgehenden 18. Jahrhundert’ in: R. Gruenter, ed. Leser und Lesen im 18. Jahrhundert. Heidelberg, 1977. Krijn, S.A. ‘Franse lektuur in Nederland in het begin van de 18e eeuw’. De Nieuwe Taalgids, 11 (1917) 161-178. Labarre, A. Le Livre dans la vie amiénoise du seizième siècle. L'enseignement des inventaires après décès 1503-1576. Parijs, 1971. LaCapra, D. History and Criticism. Ithaca-Londen, 1985. Lankhorst, O.S. Reinier Leers, uitgever en boekverkoper te Rotterdam 1654-1714. Amsterdam-Maarssen, 1983. Laslett, P. ‘Scottish weavers, cobblers and miners who bought books in the 1750's’. Local Population Studies, 3 (1969) 7-15. Lescaze, B. ‘Livres volés, livres lus à Genève au XVIe siècle’ in: J.D. Candaux en B. Lescaze, ed. Cinq Siècles d'Imprimerie genevoise. dl. 1. Genève, 1980.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
113 Lieburg, M.J. van. ‘Geneeskunde en medische professie in het genootschapswezen van Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw’. De Negentiende Eeuw, 7 (1983) 123-145. Link, H. Rezeptionsforschung. Stuttgart, 1976. Livre et Société dans la France du XVIIIe siècle. 2 dln. Den Haag-Parijs, 1965-1970. Longeon, C. Une province française à la Renaissance. La Vie intellectuelle en Forez au XVIe siècle. Lille, 1976. Lottin, A. Chavatte, Ouvrier lillois. Un contemporain de Louis XIV. Parijs, 1979. Luger, B. ‘Wie las wat in de negentiende eeuw? Een verkenning’. De Negentiende Eeuw, 6 (1982) 107-132. Lundgreen, P. ‘Die Eingliederung der Unterschichten in die bürgerliche Gesellschaft durch das Bildungswesen im 19. Jahrhundert’. IASL, 3 (1978) 87-107. Lüsebrink, H.J. ‘Repräsentanten der Natur - autobiographies plébéiennes en Allemagne autour de 1800’. Romantisme, no. 56, 1987, 69-77. Lyons, M. ‘Oral culture and rural community in nineteenth-century France: the veillée d'hiver’. AJFS, 23 (1986) 102-114. Lyons, M. Le Triomphe du Livre: une histoire sociologique de la lecture dans la France du XIXe siècle. Parijs, 1987. Mandrou, R. De la Culture populaire au 17e et 18e siècles. La Bibliothèque bleue de Troyes. 2e dr. Parijs, 1975. Marais, J.L. ‘Littérature et culture “populaires” au XVIIe en XVIIIe siècles. Réponses et questions’. Annales de Brétagne et des Pays de l'Ouest, 87 (1980) 65-105. Marie, P. ‘La Bibliothèque des Amis de l'Instruction du IIIe Arrondissement’ in: P. Nora, ed. Les Lieux de Mémoire. dl. 1. Parijs, 1984. Marion, M. Recherches sur les bibliothèques privées à Paris au milieu du XVIIIe siècle (1750-1759). Parijs, 1978. Marsol, M. ‘Un oublié: Pierre Heron “marchand libraire” à Langres en Bassigny 1756-1776’. Bulletin de la Section d'Histoire Moderne et Contemporaine, nr. 11, 1978, 33-74. Martens, W. ‘Der gute Ton und die Lektüre. Anstandsbücher als Quelle der Leserforschung’ in: H.G. Göpfert, ed. Buch und Leser. Hamburg, 1977. Martin, H.J. Livre, Pouvoirs et Société à Paris au XVIIe siècle (1598-1701). 2 dln. Genève, 1969. Martin, H.J. ‘Economie, politique et édition. La conjuncture intellectuelle française (1470-1950)’ in: Le livre français. Hier Aujourd'hui demain. Parijs, 1972. Martin, H.J. ‘Culture écrite et culture orale, culture savante et culture populaire dans la France d'Ancien Régime’. Journal des Savants, 1975, 225-282. Martin, H.J. ‘Une Croissance séculaire’ in: HEF, II. Martin, H.J. ‘Livres et Société in: HEF, I. Martin, H.J. et M. Lecocq. Livres et lecteurs à Grenoble. Les registres du libraire Nicolas (1645-1668). 2 dln. Genève, 1977.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
Martin, H.J. en R. Chartier, ed. Histoire de l'Edition Française. 4 dln. Parijs, 1982-1986. Martino, A. ‘Barockpoesie, Publikum und Verbürgerlichung der literarischen Intelligenz’. IASL, 1 (1976) 107-145. Martino, A. ‘Die deutsche Leihbibliothek und ihr Publikum’ in: A. Martino, ed.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
114 Literatur in der sozialen Bewegung. Tübingen, 1977. Martino, A. ‘Die “Leihbibliotheksfrage”. Zur Krise der deutschen Leihbibliothek in der zweiten Hälfte des 19. Jahrhunderts’ in: G. Jäger en J. Schönert, ed. Die Leihbibliothek als Institution des literarischen Lebens im 18. und 19. Jahrhundert. Hamburg, 1980. Mass, E. Literatur und Zensur in der frühen Aufklärung. Produktion, Distribution und Rezeption der ‘Lettres Persanes’. Frankfurt a/d Main, 1981. Mastenbroek, J. ‘De tucht over de letter. De praktijk van de boekencensuur en de toepassing van artikel 55 van de Dordtse Kerkorde in de loop der eeuwen’ in: Uit louter Genade. Opstellen aangeboden aan Ds. K. de Gier. Houten, 1985. Maxted, I. The London Booktrades 1775-1800. Folkstone, Kent, 1977. McCalman, I. ‘Unrespectable Radicalism: Infidels and pornography in early nineteenth-century London’. Past and Present, nr. 104, 1984, 74-110. McCarthy, J.A. ‘Lektüre und Lesertypologie im 18. Jahrhundert (1730-1770)’. IASL, 8 (1983) 35-82. McCarthy, J.A. ‘The Art of Reading and the Goals of the German Enlightenment’. Lessing Yearbook, 16 (1984) 79-94. McKeen Wiles, R. ‘The Relish for reading in provincial England two centuries ago’ in: P.J. Korshin, ed. The Widening Circle. Pennsylvania, 1976. McKenzie, D.F. ‘Typography and Meaning: the case of William Congreve’ in: G. Barber en B. Fabian, ed. Buch und Buchhandel in Europa im achtzehnten Jahrhundert. Hamburg, 1981. Medick, H. ‘Ketzerei und “wilde Hermeneutik” in der Volkskultur der frühen Neuzeit’. Journal für Geschichte, 2 (1980), nr. 4, 32-36. Medick, H. ‘Buchkultur auf dem Lande: Laichingen 1748-1820’ in: Glaube, Welt und Kirche im evangelischen Württemberg. Stuttgart, 1984. Meyers, R. ‘Book trade archives. The Records of the Worshipful Company of Stationers and Newspaper Makers (1554-1912)’. Publishing History, nr. 13, 1983, 89-104. Mijnhardt, W.W. ‘Het Nederlandse genootschap in de achttiende en vroege negentiende eeuw’. De Negentiende Eeuw, 7 (1983) 76-101. Mijnhardt, W.W. ‘De geschiedschrijving over de ideeëngeschiedenis van de 17e- en 18e-eeuwse Republiek’ in: W.W. Mijnhardt, ed. Kantelend Geschiedbeeld. Utrecht/Antwerpen, 1983. Mijnhardt, W.W. Tot Heil van 't Menschdom. Culturele genootschappen in Nederland, 1750-1815. Amsterdam, 1988. Milstein, B.M. Eight Eighteenth-Century Reading Societies. Bern, 1972. Möller, H. Die kleinbürgerliche Familie im 18. Jahrhundert. Berlijn, 1969. Mornet, D. ‘Les Enseignements des bibliothèques privées (1750-1780)’. Revue d'Histoire littéraire de la France, 17 (1910) 449-496. Mortier, M. ‘Het Wereldbeeld van de Gentse almanakken, 17e en 18e eeuw’. Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 10 (1984) 267-290. Moulinas, R. L'Imprimerie, la librairie et la presse à Avignon au XVIIIe siècle. Grenoble, 1974. Muchembled, R. Culture populaire et culture des élites dans la France moderne (XVe-XVIIIe siècles). Essai. Parijs, 1978.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
115 Nies, F. ‘La femme-femme et la lecture: un tour d'horizon iconographique’. Romantisme, nr. 47, 1985, 97-106. Noordam, D.J. Leven in Maasland. Hilversum, 1986. Norden, W. ‘Die Alphabetisierung der oldenburgischen Küstenmarsch im 17. und 18. Jahrhundert’ in: E. Hinrichs en W. Norden, Regionalgeschichte. Probleme und Beispiele. Hildesheim, 1980. Obbema, P.F.J. e.a. Boeken in Nederland. Vijf honderd jaar schrijven, drukken en uitgeven. Amsterdam, 1979. Oord, C.J.A. van den. Twee Eeuwen Bosch' Boekbedrijf 1450-1650. Tilburg, 1984. Oostrom, F.P. van. Het Woord van Eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400. Amsterdam, 1987. Ormrod, J. ‘Bürgerliche Organisation und Lektüre in den literarisch-geselligen Vereinen der Restaurationsepoche’ in: G. Häntzschel, ed. Zur Sozialgeschichte der deutschen Literatur von der Aufklärung bis zur Jahrhundertwende. Tübingen, 1985. Ovink, G.W. ‘De Opgang. De negentiende eeuw’ in: P.F.J. Obbema e.a., Boeken in Nederland. Amsterdam, 1979. Parent, F. Lire à Paris au temps de Balzac. Les Cabinets de lecture à Paris 1815-1830. Parijs, 1981. Parker, G. ‘An Educational Revolution? The growth of literacy and schooling in early modern Europe’. Tijdschrift voor Geschiedenis, 93 (1980) 210-220. Pleij, H. De Wereld volgens Thomas van der Noot. Boekdrukker en uitgever te Brussel in het eerste kwart van de zestiende eeuw. Muiderberg, 1982. Pleij, H. ‘Met een boekje in een hoekje? Over literatuur en lezen in de middeleeuwen’ in: W. van den Berg en J. Stouten, ed. Het Woord aan de Lezer. Groningen, 1987. Pleticha, E. Adel und Buch. Neustadt a/d Aisch, 1983. Pol, L.R. Romanbeschouwing in voorredes. Een onderzoek naar het denken over de roman in Nederland tussen 1600 en 1755. 2 dln. Utrecht, 1987. Popkin, J.D. ‘The Book trades in Western Europe during the Revolutionary Era’. The Papers of the Bibliographical Society of America, 78 (1984) 403-445. Porter, R. ‘Spreading Carnal Knowledge or selling Dirt Cheap?’. Journal of European Studies, 14 (1984) 233-255. Prak, M.R. Gezeten burgers. De elite in een Hollandse stad, Leiden 1700-1780. Amsterdam, 1985. Prüsener, M. ‘Lesegesellschaften im 18. Jahrhundert’. AGB, 13 (1973) kol. 369-594. Prüsener, M. ‘Die deutschen Lesegesellschaften im Zeitalter der Aufklärung’ in: O. Dann, ed. Lesegesellschaften und bürgerliche Emanzipation. München, 1981. Quéniart, J. L'Imprimerie et la librairie à Rouen au XVIIIe siècle. Parijs, 1969. Quéniart, J. Culture et Société Urbaines dans la France de l'Ouest au XVIIIe siècle. 2 dln. Lille, 1977. Quéniart, J. ‘Les apprentissages scolaires élémentaires au XVIIIe siècle: faut-il réformer Maggiolo?’. RHMC, 24 (1977) 3-27.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
Quéniart, J. ‘L'Utilisation des inventaires en histoire socio-culturelle’ in: B. Vogler, ed. Les Actes Notariés. Straatsburg, 1979. Quéniart, J. ‘Alphabetisierung und Leseverhalten der Unterschichten in Frankreich
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
116 im 18. Jahrhundert’ in: H.U. Gumbrecht e.a., ed. Sozialgeschichte der Aufklärung in Frankreich. dl. 2. München-Wenen, 1981. Quéniart, J. ‘Un enjeu de la pastorale religieuse’. Dix-Huitième Siècle, nr. 18, 1986, 65-74. Raabe, P. ‘Bibliotheksgeschichte und historische Leserforschung. Anmerkungen zu einem Forschungsthema’. WNB, 7 (1982) 433-441. Raabe, P. Bücherlust und Lesefreuden. Beiträge zur Geschichte des Buchwesens im 18. und frühen 19. Jahrhundert. Stuttgart, 1984. Rarisch, I. Industrialisierung und Literatur. Buchproduktion, Verlagswesen und Buchhandel in Deutschland im 19. Jahrhundert. Berlijn, 1976. Reichardt, R. ‘Zu einer Sozialgeschichte der französischen Aufklärung. Ein Essai’. Francia, 5 (1977) 231-249. Reilly, E.C. ‘The Wages of Piety: the Boston booktrade of Jeremy Condy’ in: W.L. Joyce e.a., ed. Printing and Society in Early America. Worcester, 1983. Resoort, R. ‘Over de betekenis van gebruikssporen in prozaromans en volksboeken’. Spektator, 6 (1976-77) 311-327. Rivers, I. ed. Books and their Readers in Eighteenth-Century England. Leicester, 1982. Roche, D. ‘Négoce et culture dans la France du XVIIIe siècle’. RHMC, 25 (1978) 375-395. Roche, D. ‘Urban Reading Habits during the French Enlightenment’. British Journal for Eighteenth-Century Studies, 2 (1979) 138-149, 220-231. Roche, D. ‘La Mémoire de la Mort. Recherches sur la place des arts de mourir dans la librairie et la lecture en France au XVIIe et XVIIIe siècles’. Annales ESC, 31 (1976) 76-119. Roche, D. Le Peuple de Paris. Essai sur la culture populaire au XVIIIe siècle. Parijs, 1981. Roche, D. ed. Jacques-Louis Ménétra. Journal de ma vie. Parijs, 1982. Roche, D. ‘L'Intellectuel au travail’. Annales ESC, 37 (1982) 465-480. Roche, D. ‘Les pratiques de l'écrit dans les villes françaises du XVIIIe siècle’ in: R. Chartier, ed. Pratiques de la Lecture. Parijs-Marseille, 1985. Roche, D. ‘Les Occasions de lire’. Dix-Huitième Siècle, nr. 18, 1986, 23-32. Rogers, P. Grub Street. Studies in a Subculture. Londen, 1972. Roozen, J.P.M. Lezen in Leiden rond de eeuwwisseling. (doct. scr. RUL). Leiden, 1982. Saenger, P. ‘Silent Reading: its impact on late medieval script and society’. Viator, 13 (1982) 367-414. Saenger, P. ‘Prier de bouche et prier de coeur’ in: R. Chartier, ed. Les Usages de l'Imprimé. Parijs, 1987. Sauvy, A. ‘Noël Gille dit la Pistole “Marchand foirain libraire roulant par la France”’. Bulletin des Bibliothèques de France 12 (1967), I, 177-190. Sauvy, A. Livres saisies à Paris entre 1678 et 1701. Den Haag, 1972. Sauvy, A. ‘La librairie Chalopin. Livres et livrets de colportage à Caen au début du XIX siècle’. Bulletin d'Histoire Moderne et Contemporaine, nr. 11, 1978, 95-140. Sauvy, A. ‘Le livre au champs’ in: HEF, II.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
117 Sauvy, A. ‘Une littérature pour les femmes’ in: HEF, III. Sauvy, A. ‘Lecture et diffusion de la Bible en France’ in: Y. Belaval en D. Bourel, ed. Le Siècle des Lumières et la Bible. Parijs, 1986. Sauvy-Wilkinson, A. ‘Lecteurs du XVIIIe siècle: les abonnés de la Bibliothèque universelle des romans-premières approches’. AJFS, 23 (1986) 48-60. Savart, C. Les Catholiques en France au XIXe siècle. Le témoignage du livre religieux. Parijs, 1985. Schenda, R. Volk ohne Buch. Frankfurt a/d Main, 1970. Schenda, R. ‘Bilder vom Lesen - Lesen von Bildern’. IASL, 12 (1987) 82-106. Schlieben-Lange, B. ‘Einleitung’. Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik, nr. 57/58, 1985, 7-14 (themanr. ‘Lesen-historisch’). Schofield, R.S. ‘The Measurement of literacy in pre-industrial England’ in: J. Goody, ed. Literacy in traditional societies. Cambridge, 1968. Schön, E. Der Verlust der Sinnlichkeit oder die Verwandlungen des Lesers. Mentalitätswandel um 1800. Stuttgart, 1987. Segers, R.T. ‘Grondslagen van de receptie-esthetika’ in: R.T. Segers, ed. Receptie-Esthetika. Grondslagen, theorie en toepassing. Amsterdam, z.j. Selm, B. van. ‘Een Menighte treffelijcke boeken’. Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw. Utrecht, 1987. Siegert, R. ‘Aufklärung und Volkslektüre. Exemplarisch dargestellt an Rudolph Zacharias Becker und seinem Noth- und Hilfsbüchlein’. AGB, 19 (1978) kol. 565-1348. Smout, T.C. ‘Born again at Cambuslang’. Past and Present, nr. 97, 1982, 114-127. Solé, J. ‘Lecture et classes populaires à Grenoble au dix-huitième siècle’ in: Images du Peuple au XVIIIe siècle. Parijs, 1973. Speck, W.A. ‘Politicians, peers and publication by subscription, 1700-50’ in: I. Rivers, ed. Books and their Readers in Eighteenth-Century England. Leicester, 1982. Spies, M. ed. Historische Letterkunde. Groningen, 1984. Spufford, M. ‘First steps in literacy’. Social History, 4 (1979) 407-435. Spufford, M. Small Books and Pleasant Histories. Popular fiction and its readership in seventeenth-century England. Londen, 1981. Staub, H. ‘Leihbibliotheken im 18. und 19. Jahrhundert im deutschen Sprachgebiet - Anmerkungen zu einem Thema der Buch- und Bibliotheksgeschichte’. WNB, 10 (1985) 17-41. Stiverson, C.Z. en G.A. ‘The Colonial retail book trade: availability and affordability of reading material in mid-eighteenth-century Virginia’ in: W.L. Joyce e.a., ed. Printing and Society in Early America. Worcester, 1983. Stouten, J. ‘Verlichting in afleveringen: over tijdschriften in de achttiende eeuw’ in: M. Spies, ed. Historische Letterkunde. Groningen, 1984. Strauss, G. Luther's House of learning, Baltimore-Londen, 1978. Tanselle, G.Th. ‘From bibliography to histoire totale: the history of books as a field of study’. Times Literary Supplement, 5 juni 1981, 647-649. Thiesse, A.M. ‘L'Education sociale d'un romancier: le cas d'Eugène Süe’. Actes de la Recherche en Sciences Sociales, nr. 32-33, 1980, 51-64. Thiesse, A.M. Le Roman du quotidien. Lecteurs et lectures populaires à la Belle
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
118 Epoque. Parijs, 1984. Thomas, K. ‘The Meaning of Literacy in early modern England’ in: G. Baumann, ed. The Written Word. Literacy in transition. Oxford, 1986. Thomassery, C. ‘Livres et culture cléricale à Paris au XVIIIe siècle’. RFHL, 3 (1973) 281-300. Tromp, I. ‘Collectievorming in twee Nutsbibliotheken in de 19e eeuw: Leiden en Utrecht’. Open, 19 (1987) 491-498. Unger-Sternberg, W. von. ‘Leihbibliotheken des 18. und 19. Jahrhunderts: “Giftbuden” oder Bildungsinstitutionen?’. Buchhandelsgeschichte, 2/10 (1981) B. 586-597. Vermeulen, Y.G. ‘Tot Profijt en genoegen’. Motiveringen voor de productie van Nederlandstalige gedrukte teksten 1477-1540. Groningen, 1986. Ventre, M. L'Imprimerie et la librairie en Languedoc au dernier siècle de l'Ancien Régime 1700-1789. Den Haag-Parijs, 1958. Vernus, M. ‘Une page de l'histoire du livre dans le Jura, Les Tonnet imprimeurslibraires dolois (1714-1781)’. RFHL, 10 (1980) 271-295. Viala, A. ‘Rhétorique du lecteur et stratégie culturelle: la bibliothèque imaginaire de Saint-Evremond’. Cahiers de Littérature du XVIIe Siècle, nr. 10, jan. 1988, 111-123. Wallis, P.J. ‘Book subscription lists’. The Library, 29 (1974) 255-286. Ward, A. Book Production, Fiction and the German Reading Public, 1740-1800. Oxford, 1974. Warning, R. ed. Rezeptionsästhetik. Theorie und Praxis. München, 1975. Wartburg-Ambühl, M.L. von. Alphabetisierung und Lektüre. Bern, 1981. Watt, I. The Rise of the Novel. Harmondsworth, 1963. Weber, E. Peasants into Frenchmen. The Modernization of Rural France, 1870-1914. Stanford, 1976. Weber, E. ‘Sortimentskataloge des 18. Jahrhunderts als literatur- und buchhandelsgeschichtliche Quellen’ in: R. Wittmann, ed. Bücherkataloge als buchgeschichtliche Quellen in der frühen Neuzeit. Wiesbaden, 1985. Weil, F. L'Interdiction du roman et la librairie 1728-1750. Parijs, 1986. Weil, F. ‘Les Livres de permission tacite en France au XVIIIe siècle’. Gutenberg Jahrbuch, 61 (1986) 211-227. Welke, M. ‘Gemeinsame Lektüre und frühe Formen von Gruppenbildungen im 17. und 18. Jahrhundert: Zeitungslesen in Deutschland’ in: O. Dann, ed. Lesegesellschaften und bürgerliche Emanzipation. München, 1981. Weyrauch, E. ‘A la française. Nicht ganz beiläufige Bemerkungen zu Bilanz und Aufbruch der Geschichte des Buchwesens jenseits des Rheins’. WNB, 9 (1984) 23-40. Weyrauch, E. ‘Nachlassverzeichnisse als Quellen der Bibliotheksgeschichte’ in: R. Wittmann, ed. Bücherkataloge als buchgeschichtliche Quellen in der frühen Neuzeit. Wiesbaden, 1985. Weyrauch, E. ‘Die Illiteraten und ihre Literatur’ in: W. Brückner e.a., ed. Literatur und Volk im 17. Jahrhundert. dl. 2. Wiesbaden, 1985. Whitmore, H.E., ‘The Cabinet de lecture in France, 1800-1850’. Library Quarterly, 48 (1978) 20-35.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
119 Wijsenbeek-Olthuis, Th. Achter de Gevels van Delft. Hilversum, 1987. Wittmann, R. Buchmarkt und Lektüre im 18. und 19. Jahrhundert. Tübingen, 1982. Zonneveld, P. van. ‘Het Leesgezelschap Miscens Utile Dulci te Leiden in de periode 1830-1840’ in: J.A.A.M. Biemans e.a., ed., Boeken Verzamelen. Opstellen aangeboden aan Mr. J.R. de Groot. Leiden, 1983. Zonneveld, P. van. ‘Het Nut van de Naamlijst: Enige opmerkingen bij de “Naamlijst der Inteekenaren” van Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands’ in: M. van Hattum e.a., ed. Folia Bilderdijkiana. Bladen voor Bosch. Amsterdam, 1985.
Summary Around the book. Historical research into reading culture, especially in the eighteenth-century. A survey of sources and approaches, results and problems During the last two decades bookhistorical research has shown a broadening towards all aspects of the lives of books: production and distribution, ways of access and mediation, reception and use of books. Especailly French scholars, working from a broad sociocultural perspective, have played a leading role in this field, culminating in the monumental Histoire de l'Edition française. This article offers a critical survey of recent research in France, Germany, England and the Netherlands into bookhistory and reading culture, especially concerning the eighteenth-century. In three chapters the following themes, preceded by a critical inventory of the available sources, are discussed. Firstly, the question of the supply - size, composition and development - of books is treated. Though the growth of supply seems sure, the limited character of the mostly official sources and the almost unknown illegal production leave doubts about the widely accepted conclusion of the changing composition and secularization of booksupply in the eighteenth-century. Secondly, the several ways of access to books and the institutions of literated life are discussed: literacy, levels of reading capacity and the size of the reading public; ownership and buying of books; reading societies; circulating and public libraries. The thesis on the growth of the reading public in the eighteenth-century is less sure than often assumed: no direct parameters exist for measuring size and composition of this public. Moreover social groups display of their possession and buying of books a less homogeneous behaviour than is often thought. Thirdly, the part of the field which is still the most in its infancy, different approaches of the reading public, of reading habits and use of books, is dealt with: a global approach concerning the relation between books and ‘mentality’; the concept of implied reader and its use by social historians; the historical ‘Rezeptionsforschung’; R. Engelsings global thesis about a ‘Leserevolution’, the transition from ‘intensive’
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
to ‘extensive’ reading; at last, a tentative dynamic approach, based on books and their uses within various social strategies, is presented. A plea is made for
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
120 a differentiated approach of reading habits and use of books which makes distinction between reading capacities, sociocultural contexts and kinds of texts and which tries to combine reading and uses of books with more global social and cultural Finally, a balance is drawn up: the still long and challenging way to go towards the yawning heights of a ‘histoire totale’ of the book.
Eindnoten: 1 Enkele programmatische publikaties en pleidooien voor een ‘cross-national’ beinvloeding van onderzoekstradities: Tanselle, ‘From bibliography to histoire totale’; HEF, I, ‘Introduction’; Feather, ‘Cross-Channel currents’ en ‘The Book in history’; Raabe, ‘Bibliotheksgeschichte’ en Bücherlust und Lesefreuden, 1-20; Darnton, ‘What is the history of books?’. Titels van recente publikaties worden vermeld in: Bibliographie der Buch- und Bibliotheksgeschichte, 1 (1980/81) e.v.; Annual Bibliography of the History of the Printed Book and Libraries, 1 (1970) e.v. 2 Meer in het algemeen over deze verschuivingen: Chartier, ‘Intellectual History or Sociocultural History?’. 3 Van Gorp, ‘De Utopie’; Van den Berg, ‘Literatuurgeschiedenis’; een interessante aanzet geeft: Pley, Thomas van der Noot, zij het dat deze benadering direct gepaard gaat met het opsteken van een kaarsje voor het beeld van de heilige Norbert. 4 Zie de in- en uitleidingen, met de bijbehorende inventarisaties van lacunes en projecten in de recente bundels: Spies, Historische Letterkunde; Buijnsters, Nederlandse literatuur; Van den Berg en Van Zonneveld, Nederlandse literatuur; Van den Berg en Stouten, Het Woord aan de Lezer. 5 Martin en Chartier, Histoire de l'Edition française; dit opus kan gezien worden als de uitwerking van het onderzoeksprogramma dat werd geschetst in: Febvre en Martin, L'Apparition du Livre; enige overzichten van het Franse onderzoek: Birn, ‘Livre et Société after ten years’; Kirsop, ‘Literary history’; Weyrauch, ‘A la française’. De publieke receptie van dit opus lijkt in Nederland nog te moeten beginnen. Het recenseren van dit werk wordt in niet onbelangrijke mate bemoeilijkt door het feit dat de uitgever recensie-exemplaren slechts tegen de volledige prijs verstrekt. De beoogde bespreking voor het Tijdschrift voor Geschiedenis vond om deze reden niet plaats. 6 In het Nederlandse boekhistorisch onderzoek is bijvoorbeeld veel meer aandacht geschonken aan de zestiende en zeventiende eeuw; zie de studies genoemd in nt. 13. Het centraal stellen van het boek in deze bijdrage impliceert dat het onderzoek naar tijdschriften en periodieken hier buiten beschouwing zal blijven. 7 Chartier en Roche, ‘Le livre. Un changement’ en ‘L'Histoire quantitative’. 8 Zie: Hanley, ‘The policing of thought’; de bijdragen aan de rubriek ‘Conditions politiques: la librairie et les pouvoirs’ in: HEF, II; kritische beschouwingen over deze bronnen: Weil, ‘Les livres de permission tacite’; Gersmann en Schroeder, ‘Verbotene Literatur’. De keerzijde van de censuur was uiteraard de gedrukte propaganda: Klaits, Printed Propaganda. 9 Goldfriedrich, Geschichte des deutschen Buchhandels; Jentzsch, Der deutschlateinische Büchermarkt; zie verder nt. 23. 10 Meyers, ‘Book trade archives’. Zie ook: nt. 28. 11 Bewaard zijn de archieven van de firma's Luchtmans te Leiden en Enschedé te Haarlem; hierover: Van Eeghen, ‘De uitgeverij Luchtmans’. Meer in het algemeen over het Nederlandse boekbedrijf: Obbema, Boeken in Nederland; Van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel, dl. V1; een inventariserend overzicht: Mijnhardt, ‘De geschiedschrijving over de ideeëngeschiedenis’, 173-178. 12 Gruys e.a., ‘Dutch National Bibliography’.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
13 Bijvoorbeeld: Van den Oord, Twee eeuwen Bosch' Boekbedrijf; Lankhorst, Reinier Leers; Alblas, Johannes Boekholt; Hoftijzer, Engelse boekverkopers; Broos, ‘Boeken zijn zo goed als geld’ en Lijst van Boek- en Plaatwerken; een opsomming van lopende projecten: Hoftijzer, a.w., 189-190, nt. 5 en 6. 14 Furet, ‘La “librairie” du royaume’, 19. 15 Zie de bijdragen aan de rubriek ‘L'Edition en français hors de France’ in: HEF, II. 16 Martin, Livre, Pouvoirs et Société, 758-759; Quéniart, L'Imprimerie et la librairie, 171-206; Birn, ‘La contrebande et la saisie’; Darnton, ‘Underground booksellers’. 17 Martin, ‘Une croissance séculaire’. 18 Ward, Book production, 30. 19 Kiesel en Münch, Gesellschaft und Literatur, 180-181. 20 Volgens Düsterdieck, ‘Buchproduktion im 17. Jahrhundert’, zou slechts 58% van de op de Messe aangeboden titels bewaard zijn gebleven, waarbij Latijnse boeken een hogere overlevingskans hadden dan Duitstalige, resp. 62 en 48%. Anderzijds is een belangrijk deel van de bewaarde produktie niet in de catalogi terug te vinden. 21 Wittmann, Buchmarkt und Lektüre, 69-92. 22 Martin, ‘Economie, politique et édition’; voor meer recente en genuanceerde cijfers: idem, ‘Une croissance séculaire’; Barbier, ‘Une production multipliée’. 23 Raabe, Bücherlust und Lesefreuden, 51-65; de jonge onderzoekers geven niet steeds de zelfde cijfers: Kiesel en Münch, Gesellschaft und Literatur, 180 vlg.; Ward, Book production, Appendix I; Rarisch, Industrialisierung und Literatur, 13, tabel 1. 24 Mijnhardt, ‘Het Nederlandse genootschap’, 80; minder stellig: idem, Tot Heil van 't Menschdom, 47-49, 84-86; globale kritiek op deze these: Kloek en Mijnhardt, ‘Bij Van Benthem geboekt’, 143-145; Gruys e.a., ‘Dutch National Bibliography’, schatten voor de zeventiende en achttiende eeuw de bewaarde produktie op resp. 100.000 en 200.000 titels. In de zeventiende eeuw vielen gemiddeld twee titels per jaar ten prooi aan censuur door gewestelijke en centrale autoriteiten: Groenveld, ‘Het Mekka der schrijvers?’; zie ook: Mastenbroek, ‘De tucht over de letter’. 25 Watt, Rise of the Novel, 38 poneert een bijna viervoudige toename tussen 1666/1756 en 1792/1802; meer recent onderzoek roept de nodige twijfels op over deze cijfers: Cressy, Literacy and the social order, 46; Maxted, London Booktrades, XXX, tabel 11. 26 Kritiek op het gebruik van deze globale categorieën: Darnton, Literary Underground, 174-175. 27 Martin, Livre, Pouvoirs et Société, 61-96; ‘La “librairie” du royaume’. 28 Zie nt. 23. Hoewel in Engeland het analytisch-bibliografisch onderzoek een lange traditie kent, staat het onderzoek naar de samenstelling van de bewaarde produktie nog in de kinderschoenen; een eerste aanzet: Feather, ‘British publishing’. 29 Over de wederwaardigheden van de categorieën geschiedenis en theologie in de negentiende eeuw: Den Boer, Geschiedenis als Beroep, hoofdst. 1; Savart, Les Catholiques. 30 Furet, ‘La “librairie” du royaume’, 19, 21, 27, 28; Martin, ‘Une croissance séculaire’. Een aantal auteurs legt een relatie tussen deze trend in het aanbod van boeken en de door M. Vovelle en anderen beschreven déconfiture van de barokke devotie in de achttiende eeuw: Reichardt, ‘Zu einer Sozialgeschichte’; Gumbrecht e.a., ‘Für eine Sozialgeschichte’, 6-9. 31 Beaujean, ‘Das Lesepublikum’; Engelsing, Der Bürger als Leser, hoofdst. 12; Ward, Book production, 65 vlg.; dergelijke beweringen voor Engeland: Watt, Rise of the Novel, 38 vlg.; voor Frankrijk: Geissler, ‘Der Roman’; kritisch verkennend voor Nederland: Kloek, ‘Lezen als levensbehoefte’. Samen met de stelling over de verandering van leesgedrag, de overgang van ‘intensief’ naar ‘extensief’ lezen, vormen deze elementen de ingrediënten van de door R. Engelsing gelanceerde these van de ‘leesrevolutie’; zie: 3.5. 32 Raabe, Bücherlust und Lesefreuden, 21-35. 33 Brancolini en Bouyssy, ‘La vie provinciale’; de bewering van de auteurs met deze bron dé provinciale vraag op het spoor te zijn, is inderdaad wat overdreven. 34 Quéniart, L'Imprimerie et la librairie, 145-146; Marsol, ‘Un oublié: Pierre Heron’; in wat mindere mate is dit het geval in Avignon: Moulinas, L'Imprimerie, la librairie, 158-163; een vergelijkbaar beeld aan de overzijde van de waterscheiding der revolutie: Sauvy, ‘La librairie Chalopin’. Het is bovendien de vraag of vanaf 1730-40 de spirituele en devote literatuur ophoudt zich te vernieuwen, hoewel de devotionalia op grote schaal verspreid blijven worden; vlg. Roche, ‘La Mémoire de la Mort’ en voor Nederland: Clemens, ‘De uitgave-geschiedenis’. 35 Brancolini en Bouyssy, ‘La vie provinciale’, 32; drie kwart van de provinciale heruitgaven komt voor rekening van uitgevers in Noord en Noord-oost Frankrijk, regio's met het hoogste percentage alfabeten; zie 3.2. Inspecteur Darnton, ‘Underground Booksellers’, 474 constateert
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
36 37 38 39
40 41 42 43 44 45 46
47 48 49
50 51 52 53 54
55 56 57 58
59
60 61
daarentegen dat het juist de kleinere boekhandelaars waren die sterk in verboden boeken handelden, al was het maar uit economische noodzaak. Quéniart, L'Imprimerie et la librairie, 125-146; Chartier, ‘Livre et espace’; zie ook: Sauvy, ‘Noël Gille dit la Pistole’. Ward, Book production, 40-41: ‘this swing towards a secular, entertaining reading material’. Gawthrop en Strauss, ‘Protestantism and literacy’. Schenda, Volk ohne Buch; Brückner, Literatur und Volk; Buijnsters, ‘Inleiding’; Grootes, ‘Populaire literatuur’; Mortier, ‘Het wereldbeeld’; Capp, Astrology and the Popular Press; Spufford, Small Books; voor de Europese context: Burke, Popular Culture. Een recent overzicht van de discussies: Andries en Lüsebrink, ‘Etat présent’. Martin, ‘Culture écrite’, 246-247; Mandrou, De la culture populaire, 199-201; over de vergelijkbare samenstelling van de Engelse ‘chapbooks’: Spufford, Small Books, 136-137. Chartier, ‘Livres bleus’, 501; zie ook: Quéniart, ‘Un enjeu de la pastorale religieuse’. Eerste verslag van een omvangrijk onderzoek: Gersmann en Schroeder, ‘Verbotene Literatur’; zie ook: Birn, ‘Book production and censorship’; Weil, L'Interdiction du roman. Gebundeld in: Darnton, Literary Undergrond; voor Engeland: Rogers, Grub Street; McCalman, ‘Unrespectable Radicalism’. Darnton, Literary Underground, 122-147; Darnton, ‘Underground booksellers’, 478; rond 1700, te oordelen naar in beslag genomen boeken in Parijs en Languedoc, betreft deze illegaliteit grotendeels protestantse en jansenistische geschriften: Ventre, L'Imprimerie, 264-272; Sauvy, Livres saisies, 10. Onderzoek naar sociabiliteit werd vooral vanuit Frankrijk geëntameerd; een recent overzicht: François en Reichardt, ‘Les formes de sociabilité’. Lescaze, ‘Livres volés’. Davis, ‘Books as gifts’; het schenken van lectuur door geestelijken is vermoedelijk een wijdverbreide activiteit geweest, voorbeelden hiervan: Cressy, Literacy and the social order, 50-51; Chédozeau, ‘Les distributions de livres’; casestudie van een verlichte gift, de bestseller uit de Goethe-tijd, het Noth- und Hilfsbüchlein van R.Z. Becker: Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’. Bijvoorbeeld: Longeon, Une province française, 162. Kaufman, Libraries and their Users, hoofdst. 9; Roche, ‘Occasions de lire’; Spufford, Small Books, 66-67. Julia, ‘Livres de classe’. Quéniart, ‘L'Utilisation des inventaires’; Berger, ‘Inventare als Quelle’; Weyrauch, ‘Nachlassverzeichnisse’; Wijsenbeek-Olthuis, Achter de gevels van Delft, hoofdst. 3. Labarre, Le livre dans la vie amiénoise, 389 komt tot 80% niet-identificeerbare boeken; over de grote rol van het erven van boeken bij lagere sociale groepen: Von Wartburg-Ambühl, Alphabetisierung und Lektüre, 157-158; een aantal onderzoekers menen dat bewaarde boeken juist niet gelezen werden, veel gelezen boeken zouden niet overleven: Longeon, Une province française, 161; König, ‘Geschichte und Sozialstruktur’, 141; Kloek, Over Werther geschreven, I, 183-186. Over het gebruik van boekhandels en veilingcatalogi als bron: Weber, ‘Sortimentskataloge’; Van Selm, Een Menighte treffelijcke boeken; het vermoedelijk omvangrijke veilingcircuit uit de achttiende eeuw is nauwelijks onderzocht. Bijvoorbeeld: Martin, Livre, Pouvoirs et Société, 927. Quéniart, Culture et Société urbaines, 552; Marion, Recherches sur les bibliothèques, 93; François, ‘Livre, confession et société’. Vgl.: Roche, ‘Les pratiques de l'écrit’, 176. Bekend zijn, voor Frankrijk: De Dainville, ‘Livres de comptes’ (betreft: Leroux, boekhandelaar te Rodez, 1671-1696); Martin en Lecocq, Livres et Lecteurs à Grenoble; voor Engeland: Feather, ‘John Clay of Daventry’; contra: Fergus en Portner, ‘Provincial bookselling’; Kaufman, Libraries and their Users, 65-75 (betreft: boekhandelaar Stevens te Cirencester, 1769-1818); voor New England: Reilly, ‘The wages of piety’; Stiverson, ‘The colonial retail book trade’; voor Nederland: Kloek en Mijnhardt, ‘Het lezerspubliek’; Brouwer, ‘Leescultuur in Zwolle’. Voor het indammen van deze problemen door een uitgebreide onderzoeksopzet waarin naast klantenboeken ook intekenlijsten, genootschappen, confraterboeken en veilingcatalogi worden betrokken, zie de ambitieuze opzet van het onderzoek naar koop- en leescultuur in Middelburg: Kloek en Mijnhardt, ‘Computer en leescultuur’. Voor Engeland: Wallis, ‘Book subscription lists’. Wittmann, Buchmarkt und Lektüre, 46-68; zie ook: nt. 122.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
62 Prüsener, ‘Lesegesellschaften im 18. Jahrhundert’, kol. 375; in het recentere onderzoek wordt het aantal leesgezelschappen in Duitsland aanzienlijk hoger geschat, zie: 2.5 en nt. 127. 63 Roche, ‘Urban reading habits’; voor Nederland in de Franse tijd zou men op basis van dit criterium tot maximaal 5% van de bevolking komen: Frijhoff, ‘Van onderwijs naar opvoedend onderwijs’; dergelijke berekeningen voor Duitsland op basis van de, inmiddels grondig gereviseerde, Eulenburg-registers: Martino, ‘Barockpoesie, Publikum’. 64 Scherpe kritiek, bijvoorbeeld: Castan, Honnêteté et relations sociales, 117-118. 65 Spufford, Small Books, 100 berekent op basis van een jaarlijkse produktie van almanakken van 300 à 400.000 exemplaren in de tweede helft van de zeventiende eeuw in Engeland dat voor één op de drie huishoudingen een almanak beschikbaar was; kritische beschouwingen over deze benadering: Cressy, Literacy and the social order, 46-53; Houston, Scottish Literacy, 163-164 en ‘Literacy and society’. 66 Furet en Ozouf, Lire et écrire, I, 13-27; Schofield, ‘The measurement of literacy’; Cressy, Literacy and the social order, 53-55; Houston, Scottish Literacy, 191-192. 67 Quéniart, ‘Les apprentissages scolaires’ en ‘Alphabetisierung und Leseverhalten’. 68 Chartier, ‘Les pratiques de l'écrit’, 114; Spufford, ‘First steps’ en Small Books, 19-44; Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’, kol. 593-598; onderscheid tussen niveaus van leesvaardigheid: Thomas, ‘The meaning of literacy’; zie ook: nt. 73 en 186. 69 Recente overzichten: Houston, ‘Literacy and society’; Parker, ‘An educational revolution?’; Chartier, ‘Les pratiques de l'écrit’, 114-123. 70 Zie de schrijfvaardigheidspercentages voor het Utrechtse platteland rond 1800: De Booy, Weldaet der Scholen, 136-140 en bijlage 25. 71 Houston, Scottish Literacy, 182-183; Noordam, Leven in Maasland, 65-68; de teruglopende schrijfvaardigheid van met name oudere vrouwen kan samenhangen met de veranderende plaats van vrouwen in het openbare leven in de loop van de achttiende eeuw. 72 Johansson, ‘Literacy in Sweden’; dit onderzoek naar leesvaardigheid is gebaseerd op registers die door geestelijken vanaf 1686 werden bijgehouden en waarin nauwkeurig de vorderingen in leesvaardigheid en de kennis van de Bijbel en catechismus werden opgetekend. Kunnen lezen was een voorwaarde voor belijdenis doen en huwen. 73 Norden, ‘Die Alphabetisierung’; voor dergelijke hoge Duitse cijfers, zie ook: Hinrichs, ‘Zum Alphabetisierungsstand’; op basis van schrijfvaardigheid: François, ‘Die Volksbildung am Mittelrhein’; voor Zwitserland: Von Wartburg-Ambühl, Alphabetisierung und Lektüre, 15-99. Deze recente cijfers zijn veel hoger dan de weliswaar vaak geciteerde maar nauwelijks gefundeerde schattingen van Schenda, Volk ohne Buch, 444: in 1770 en 1800 resp. 15 en 25% potentiële lezers in Midden-Europa. 74 De Booy, Weldaet der Scholen, 136; Smout, ‘Born again at Cambuslang’; Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’, kol. 597. 75 Vgl.: Julia, ‘Livres de classe’, 473. 76 Recente aperçu: Chartier en Roche, ‘Les pratiques urbaines’, 236-240; gangmaker op dit gebied: Mornet, ‘Bibliothèques privées’. 77 Partiële synopsis: Chartier, ‘Les pratiques de l'écrit’, 129-133; François, ‘Les Protestants allemands et la Bible’; toevoegingen: Weyrauch, ‘Illiteraten’; Hackenberg, ‘Books in artisan homes’. 78 Recent overzicht: Van Koolbergen, ‘Boedelinventarisonderzoek’. 79 Prak, Gezeten Burgers, 222-223; Kooijmans, Onder Regenten, 199-200, tabel 36; De Jong, Met goed fatsoen, 207-209, bijlage 7; vanuit een boekhistorisch perspectief: Van Selm, Een menighte treffelijcke boeken, 111-119; enige oudere literair-historische studies: Krijn, ‘Franse Lektuur’; Gobbers, Rousseau in Holland, 68-78. 80 Meer over deze kwestie en de daarbij gehanteerde vooronderstellingen in 3.2. 81 Labarre, Le livre dans la vie amiénoise, 105. 82 Quéniart, Culture et Société urbaines, 552, 556; de negen onderzochte steden, met onderling aanzienlijke verschillen, zijn: Rouaan, Caen, Rennes, Nantes, Brest, Angers, Quimper, Le Mans en St. Malo. 83 Garden, Lyon et les Lyonnais, 457-469. 84 Benedict, ‘Bibliothèques protestantes et catholiques’; de confessionele kloof lijkt enigszins afgezwakt te worden door de afwezigheid van grote aantallen katholieke devotionalia in winkelvoorraden van boekhandelaars die echter niet in de katholieke boedelinventarissen zijn terug te vinden. Wat betreft het bezit van schilderijen in Metz zijn de verhoudingen precies omgekeerd. De katholieken bezitten globaal meer schilderijen, met overwegend een religieuze
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
85 86 87 88
89
90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102
103
104 105 106 107 108 109 110
111
112
thematiek, dan hun protestantse stadgenoten: Benedict, ‘Popular market for art’. Vinden we hier het verschil terug tussen de katholieke beeldcultuur en de protestantse woordreligie? Zie ook: Roche, Le Peuple de Paris, 217-227; Schenda, ‘Bilder vom Lesen-Lesen von Bildern’. Voor de hogere groepen geldt dat honderd procent geletterdheid nog geen 100% boekbezit met zich mee brengt; ook ondertekenaars met een kruisje konden boeken bezitten. Marion, Recherches sur les bibliothèques, 116; voor de ontwikkeling van een schrijfcultuur zonder uitgebreide boekencultuur, zie: Roche, Jacques-Louis Ménétra. Labarre, Le livre dans la vie amiénoise, 260-261; vgl. voor Straatsburg: Chrismen, Lay Culture, Learned Culture. 69-75. Quéniart, ‘Alphabetisierung und Leseverhalten’, 138-146; Roche. Le Peuple de Paris, 216-222. De entree van boeken op het platteland blijft marginaal. Voor een wat minder devoot beeld van de kleine burgerij: Roche, Jacques-Louis Ménétra, 405-416. Een boekhandelaar in Bar-le-Duc schrijft in 1780 aan de STN: ‘les négociants aiment mieux apprendre à leurs enfants que 5 et 4 font 9 ôtes 2 reste 7 que de leur apprendre à faire le bel esprit’; geciteerd in: Darnton, The Business, 295-296. Quéniart, Culture et Société urbaines, 748-782; Roche, ‘Négoce et Culture’. Over boekbezit van geestelijken in de zeventiende eeuw: Julia en McKee, ‘Les Confrères de Jean Meslier’; Frijhoff, ‘Vier Hollandse priesterbibliotheken’. Thomassery, ‘Livres et culture cléricale’. Darnton, Literary Underground, 111 ziet ook nog een ‘clericale underground’, bevolkt door anti-clericale abbés. Zij zou bijdragen aan de verdeeldheid van de clerus in 1789. Thomassery, ‘Livres et culture cléricale’, 283, 295. Recente synopsis: Dion, ‘Adelsbibliotheken im 18. Jahrhundert’. Martin, Livre, Pouvoirs et Société, 927-952, 963-964 en ‘Livres et Société’. Bluche, Les Magistrats du Parlement de Paris, 289-296. Durand, Les Fermiers généraux, 561-573. Gresset, Le Monde judiciaire, 1090-1096; Quéniart, Culture et Société urbaines, 649-713. Labarre, Le livre dans la vie amiénoise, 243-251; Flouret, ‘La Diffusion du livre’. Quéniart, Culture et Société urbaines, 715-748; Gresset, Le Monde judiciaire, 948-958; Berlanstein, The Barristers of Toulouse, 96-101. In hoeverre het nagelaten boekbezit mogelijkerwijs, geheel of gedeeltelijk, verworven is door een erfenis, is slechts door gedetailleerd onderzoek naar druk en jaar van uitgave - hetgeen voor oudere boeken aankoop op een auctie allerminst uitsluit -, of in de ideale archivalische situatie, de vergelijking van de nalatenschap van vader en zoon, enigszins te achterhalen. Darnton, The Business, 38-177; idem, Literary Underground, hoofdst. 4, 5 en 6; Lyons, Le triomphe du livre, hoofdst. 10; Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, 47-49, 84-85; met behulp van de boekhandelsboeken van de firma's Luchtmans en Enschedé kan voor de Republiek een belangrijk deel van het netwerk van boekhandels in kaart worden gebracht. Schenda, Volk ohne Buch, 228-270; Darmon, Le Colportage de librairie; Spufford, Small Books, 111-128; Sauvy, ‘Le livre au champs’. Popkin, ‘Booktrades in Western Europe’. Het aantal klachten van erkende boekhandelaren over het venten van boeken en papieren is daarentegen legio. Opvallend is vooral de explosieve toename van het aantal Parijse boekhandels in de revolutiejaren. Zie de studies genoemd in nt. 58. Martin en Lecocq, Livres et lecteurs à Grenoble, I, 79-98; grosso modo lijken het geen zeer grote kopers: 455 klanten kopen in 20 jaar 20.000 exemplaren van 1850 titels. Hoewel Berger, ‘Littérature et lecteurs’, geen vergelijking van twee bronnen boedelinventarissen en klantenboeken - beoogt en literaire werken het onderzoeksthema vormen, lijkt hij voor de zeventiende eeuw dit ‘modernisme’ te bevestigen. Kloek en Mijnhardt, ‘Het lezerspubliek’, 29-31. Deze trend zet zich voort in de loop van de negentiende eeuw. Een belangrijke verandering in het koopgedrag in de periode 1840-1850 is de enorme vlucht van het algemene en gespecialiseerde tijdschrift en het teruglopen van het aandeel van theologische en stichtelijke werken in de particuliere bestedingen: idem, ‘Negentiende-eeuwse boekaanschaf’. In meerdere leesgezelschappen was het usance regelmatig de aangeschafte boeken onderling tegen verlaagde prijzen te verkopen.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
113 Kloek en Mijnhardt, ‘Bij Van Benthem geboekt’; er bestaat ook geen samenhang tussen de aard der bestedingen en specifieke kopersgroepen, bij alle kopers domineert de functionele en gebruiksliteratuur, d.w.z. beroepslectuur, lectuur die van nut is in het leven van alledag en lokaal georiënteerde lectuur. 114 Zie: nt. 63 en Kloek en Mijnhardt, ‘In andermans boeken’. 115 In de ‘daybooks’ van W. Hunter te Williamsburg, Virginia, over de jaren 1750-1752, bedragen de cash-transacties voor verkoop van boeken en ‘nonbooks’ resp. 26,8 en 31,4%: Stiverson, ‘The colonial retail book trade’, 144. 116 Fergus, ‘Eighteenth-Century Readers’; dat in Nederland de cash-transacties in de boekhandel een marginale rol spelen, hangt vermoedelijk samen met de snellere commercialisering van het boekbedrijf in Engeland. 117 Wallis, ‘Book subcription lists’; Sauvy-Wilkinson, ‘Lecteurs du XVIIIe siècle’; Kloek en Mijnhardt, ‘Bij Van Benthem geboekt’, 163 kondigen een onderzoek van alle in de periode 1800-1820 in Nederland verschenen intekenlijsten op boeken aan. 118 Enige opmerkingen over deze intekenlijst in: Kloek, ‘Lezen als Levensbehoefte’. 119 Laslett, ‘Scottish weavers’; Jenkins, Literature, Religion and Society, 255-304; Speck, ‘Politicians, peers’; Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’, kol. 993-1002; ander Duits onderzoek wordt vermeld in: Wittmann, Buchmarkt und Lektüre, 46-68; een verkenning voor Nederland: Van Zonneveld, ‘Het Nut van de naamlijst’. 120 Darnton, The Business, 278-299: dit is 60% van alle exemplaren van de Encyclopédie die voor 1789 in Frankrijk werden verspreid. 121 Het traditionele historiografische beeld van de drie-eenheid van opkomende bourgeoisie, Verlichting en revolutie loopt zo nog wat extra averij op; over 50 jaar afbraak van dit beeld: Doyle, Origins, 7-52. 122 Darnton, The Business, 294. Een van de genoemde problemen van deze bron is de onbekende rol van verkoopmethodes. Dat Lyon, een van de commerciële en industriële centra, boven aan de lijst van intekenaren staat, zal niet komen omdat ‘de Verlichting’ daar het felst scheen, maar ongetwijfeld samenhangen met het feit dat daar het zenuwcentrum van de quarto-onderneming was gevestigd. De sociale samenstelling van de provinciale academies in de achttiende eeuw, de bolwerken van de provinciale Verlichting, vertoont de zelfde kenmerken als die van de intekenaren: Roche, ‘Négoce et culture’. 123 Quéniart, Culture et Société urbaines, 800: Gresset, Le Monde judiciaire, 1090-1091; Berlanstein, The Barristers of Toulouse, 99, nt. 37; het is niet waarschijnlijk dat de 36 delen tekst plus 3 delen platen anoniem ‘en paquet’ verdwenen. Censuur? 124 Recent overzicht van de ontwikkeling van genootschappen en genootschapsstudies: Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, hoofdst. I en II. 125 Synopsis: Van Duimen, Die Gesellschaft der Aufklärer, 82-90; de ondertitel van dit boek geeft het perspectief aan waarbinnen leesgezelschappen in Duitsland worden bestudeerd. Als proeftuin der pariteit zouden zij een belangrijke rol spelen in het burgerlijk emancipatieproces. 126 Vgl. voor medici: Van Lieburg, ‘Geneeskunde en medische professie’. 127 Prüsener, ‘Lesegesellschaften im 18. Jahrhundert’ en ‘Die deutschen Lesegesellschaften’; Welke, ‘Gemeinsame Lektüre’; Kopitzsch, ‘Lesegesellschaften und Aufklärung’; Popkin, ‘Booktrades in Western Europe’, 434-435; een eerste aanzet voor de negentiende eeuw en kritiek op de vervalthese: Ormrod, ‘Bürgerliche Organisation’. Verschillende varianten van dit fenomeen moeten worden onderscheiden: leescirkel, leesbibliotheek en leeskabinet. 128 Buijnsters, Nederlandse literatuur, 183-198; aldaar ook enige begripsmatige onderscheidingen en vermeldingen van oudere studies. De vermeende politisering van deze gezelschappen aan het einde van de achttiende en aristocratisering in de loop van de negentiende eeuw, is niet geheel onweersproken gebleven; vgl.: Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, 111-113. 129 Kloek en Mijnhardt, ‘Het lezerspubliek’, 28-29 telden 26 leesgezelschappen in Middelburg aan het begin van de negentiende eeuw en een forse toename in de jaren 1840-1850; Ovink, ‘De Opgang. De negentiende eeuw’, 73 noemt zonder bronvermelding 800 leesgezelschappen voor de jaren 1850-1855. De auteur ontleent dit cijfer ongetwijfeld aan Krusemans Bouwstoffen. Deze ontleent het weer aan het antwoord van K. Fuhri op de prijsvraag van de VBBB uit 1843-1844 over ‘kwijning of verval’. 130 Kaufman, Libraries and their Users, 36-64, 188-222; daar kunnen nog 100 ‘private subscription societies’ aan toegevoegd worden. Hij schat dat rond 1790 50.000 lezers bij een leesgezelschap in Engeland waren betrokken. 131 Fergus en Portner, ‘Provincial bookselling’, 158; Fergus, ‘Eighteenth-Century readers’, 170.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
132 Popkin, ‘Booktrades in Western Europe’, 425; leesgezelschappen in Frankrijk zijn echter nog nauwelijks onderzocht. 133 Welke, ‘Gemeinsame Lektüre’, berekent een totale oplage van kranten van 300.000 exemplaren en 10 lezers per krant. Bij een dergelijke vergelijking zou men uiteraard ook voor de gezelschapsleden een vermenigvuldigingsfactor moeten aanhouden. Dit aantal van drie miljoen lezers zou volgens Welke samen vallen met de groep van ‘überhaupt Lesenden oder Lesenhörenden’; de recente, hoge percentages voor lees- en schrijfvaardigheid - zie: nt. 73 - in Duitsland kunnen enige twijfel wekken ten aanzien van deze bewering. 134 Prüsener, ‘Lesegesellschaften im 18. Jahrhundert’, kol. 384 vlg. en ‘Die deutschen Lesegesellschaften’, 78-79; een case-studie: Milstein, Reading Societies. 135 Van Goinga-van Driel, ‘Nuttig en aangenaam’; Van Zonneveld, ‘Het leesgezelschap Miscens Utile Dulci’. 136 Recent overzicht: Staub, ‘Leihbibliotheken’. 137 Kaufman, Libraries and their Users, 192; voor de negentiende eeuw, inspirerend maar impressionistisch: Altick, The English Common Reader. 138 Popkin, ‘Booktrades in Western Europe’, 413; verkenningen voor Nederland: De Blauw en Van Hout, ‘De 18e eeuwse leesbibliotheekcatalogie’; Luger, ‘Wie las wat’. 139 Parent, Lire a Paris, 25; zie ook: Whitmore, ‘The Cabinet de lecture in France’. 140 Kaufman, Libraries and their Users, 193-197; Jäger, ‘Die deutsche Leihbibliothek’, 115 en ‘Die Bestände deutscher Leihbibliotheken’, 257-259; Parent, Lire à Paris, 36. Kaufman waarschuwt terecht: ‘stocks are no index to circulation’. Catalogi geven ook veelal geen informatie over het aantal aanwezige exemplaren van een titel. Vgl. voor België: Gaus, Pers, Kerk en geschreven fictie, 172-173. 141 Martino, ‘Die deutsche Leihbibliothek’, 15 vlg.; Parent, Lire à Paris, 200 vlg. 142 Martino, ‘Die deutsche Leihbibliothek’, 24-26; de auteur baseert zich op de schattingen van Albert Last, een van de grote ondernemers in deze branche, uit 1886 van het percentage van de Weense bevolking dat abonnee was bij een leesbibliotheek, namelijk 1 à 2%. Gaat men uit van 1 à 2 meelezers dan komt men uit op een gemiddelde van 2 à 6% van de stedelijke bevolking. De vele winkelbibliotheken zijn echter niet meegeteld. 143 Fergus, ‘Eighteenth-Century Readers’; de spreekwoordelijke uitzondering is slager J. Latimer die alleen al 58 uitleningen voor zijn rekening neemt. Meer in het algemeen over de ontwikkeling van het boekbedrijf in de provincie: McKeen Wiles, ‘The Relish for Reading’; Feather, Provincial Book Trade. 144 Jäger, ‘Die deutsche Leihbibliothek’, 126-127; Martino, ‘Leihbibliotheksfrage’; Parent, Lire à Paris, 99. De nauwe verwevenheid van de grotere leesbibliotheken met uitgeverij en boekhandel impliceert dat uit hun catalogi niet zonder meer de consumentenvraag kan worden afgelezen. 145 Chartier en Roche, ‘Les pratiques urbaines’, 411-414; Kaufman, ‘Community Libraries’. 146 Kaufman, Libraries and their Users, hoofdst. 2. 147 McCarthy, ‘Lektüre und Lesertypologie’; dit is een verslag van een lopend onderzoek. 148 Cijfers ontleend aan: Helsloot, ‘De Nutsbeweging’. Enkele studies van volksbibliotheken op basis van uitleenregisters: Lyons, Le triomphe du livre, 169-192; Marie, ‘La Bibliothèque des Amis de l'Instruction’; Lundgreen, ‘Die Eingliederung der Unterschichten’. 149 Kloek, ‘Uitnodiging tot onderzoek’; Roozen, Lezen in Leiden; Tromp, ‘Collectievorming’. 150 Over deze verschuivingen: Chartier, ‘Du livre au lire’; zie ook: nt. 4. Er wordt hier van uitgegaan dat ‘boekgebruik’ meer en omvattender is dan lezen en inhoudelijke receptie van teksten. 151 Buiten beschouwing blijft het magisch gebruik van boeken, hierover: Fabre, ‘Le livre et sa magie’; Cressy, ‘Books as totems’. 152 Vgl. voor een opsomming van bronnen en benaderingen: Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’, kol. 980-992; Darnton, ‘First steps’; Berger, ‘Empirische Rezeptionsforschung’; Schlieben-Lange, ‘Einleitung’; Schön, Verlust der Sinnlichkeit, 303-324. 153 Bijvoorbeeld: Lottin, Chavatte, Ouvrier lillois; Goulemot, Valentin Jamerey-Duval; Roche, Jacques-Louis Ménétra; Spufford, ‘First steps’; Lüsebrink, ‘Repräsentanten der Natur’. 154 Benrekassa, ‘Le typique et le fabuleux’. 155 Darnton, Great Cat Massacre, hoofdst. 6; Thiesse, ‘L'Education sociale d'un romancier’. 156 Resoort, ‘Gebruikssporen’; Berkvens-Stevelinck en Nieuweboer, ‘Livre annoté’; een interessant voorbeeld is het commentaar van koningin Christina van Zweden bij de derde uitgave van de Maximes van La Rochefoucauld. 157 Thiesse, Roman du quotidien, 17-50.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
158 Niess, ‘La femme-femme et la lecture’; Chartier, ‘Du livre au lire’, 73-78; Lyons, Le triomphe du livre, 240-248. 159 Ginzburg, De Kaas en de Wormen; Ducreux, ‘Lire à en mourir’. 160 Kritisch over het gebruik hiervan: Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre, kol. 992; Kloek en Mijnhardt, ‘Bij Van Benthem geboekt’; dgl. uitspraken vormen in Duitsland onderdeel van de polemiek tegen de ‘Lesewuth’ en ‘Lesesucht’: Kreuzer, ‘Gefährliche Lesesucht’. 161 Zie: 3.3. Een verkenning op basis van een normatieve bron, wellevendheidsboekjes: Martens, ‘Der gute Ton und die Lektüre’; een omvangrijke bloemlezing uit dit type bron: Häntzschel, Bildung und Kultur. 162 Quéniart, Culture et Société urbaines, 583; maar ook bij meester Quéniart slaat wel eens de twijfel toe: ‘induire d'un titre l'opinion de l'homme serait donc parfois une franche naïvité’ (a.w., 550). 163 a.w., 1106, 552. 164 Mandrou, De la Culture populaire, 12, 41, 181; in dezelfde richting der opiaten, maar dan als onderdeel van een breed beschavingsoffensief: Muchembled, Culture populaire, 358-359; Bollème, Almanachs populaires, 16-17 meent daarentegen in de volksalmanakken de verlichting in actie te zien; scherpe kritiek op haar bevindingen: Darnton, ‘In search of the Enlightenment’. 165 Recentelijk: Chartier, Lectures et lecteurs, voorwoord. 166 Lyons, ‘Oral culture and rural community’; Chartier, Lectures et lecteurs, 245-246; vgl.: Weber, Peasants into Frenchmen, 413-418. 167 Chartier, ‘Stratégies éditoriales’ en ‘Livres bleus’; vgl. voor Engeland: Capp, Astrology and the popular press, 60. 168 Segers, ‘Grondslagen van de receptie-esthetika’; een aantal belangrijke teksten zijn gebundeld in: Warning, Rezeptionsästhetik. 169 Iser, Der Implizite Leser; als subthema komt dit begrip aan de orde in de recente studie van Pol, Romanbeschouwing in voorredes. De continuïteit in uitspraken over het beoogde publiek in de voorredes van romans doet de auteur concluderen dat de jeugd i.h.a. en de jonge dames i.h.b. de harde kern van het romanlezend publiek vormden. Een nadere toetsing van deze these is niet mogelijk. 170 Spufford, Small Books, 72, 51; hoewel dit drukwerk overal aanwezig zou zijn, blijft ‘the whole question of readership (...) maddeningly obscure’ (a.w., 258); kritiek op haar werk: Burke: ‘From pioneers to settlers’. 171 Burke, Popular Culture, 278: ‘the English gentry abandoned the romance of chivalry to the lower classes’; de tegenvoorbeelden van mevr. Spufford zijn niet overtuigend. 172 Chartier, Figures de la gueuserie; idem, ‘Livres bleus’ en ‘Du livre au lire’; bekend voorbeeld op dit gebied: McKenzie, ‘Typography and Meaning’; deze benadering wordt ook bepleit door: Thiesse, Roman du quotidien, 83-154; Darnton, ‘First steps’, 22-23; Lyons, Le triomphe du livre, 223-231; een aantal case-studies in: Chartier, Usages de l'imprimé; vgl. voor Nederland: Vermeulen, Tot profijt en genoegen. 173 Link, Rezeptionsforschung, 85 vlg. 174 Kloek, Over Werther geschreven; een kritische beschouwing van enkele theoretische programma's in hoofdst. 2; zie ook van dezelfde auteur: ‘Vielen de juffrouen van 'er zelven'?’; andere studies in deze branche, breder van opzet maar met aanzienlijk minder receptie-materiaal: Mass, Literatur und Zensur; Berger, Der komisch-satirische Roman und seine Leser. 175 Anbeek van der Meijden, ‘In Puinhopen voel ik mij prettig’; is de geleerde kous van de receptie van Eline Vere en Conserve echt af met een handje vol recensies? 176 Ginzburg, De Kaas en de Wormen; vgl. de besprekingen door: Chartier, ‘Culture as Appropriation’, 233-235; Medick, ‘Ketzerei und “wilde Hermeneutik”’; La Capra, History and Criticism, 45-69; de auteurs formuleren overigens de nodige en terechte kritiek op Ginzburgs conceptie van een eeuwenoude, orale volkscultuur. 177 Deze opwaardering van ‘cultuurconsumptie’ als een vorm van produktie is een nuttige correctie, maar heeft als keerzijde het gevaar van een al te voluntaristisch opgevat leesgedrag. Bovendien lijkt de tegenstelling ‘volk’-‘elite’, althans volgens R. Chartier, verplaatst van de ongelijke verdeling naar de sociaal variabele vormen van toeëigening en gebruik van teksten. Tegenover de ‘wilde’, ‘volkse’ lezer staat dan de ietwat fictieve ‘gekamde’, ‘elite’ lezer, die wel leest volgens de academische en esthetische canon. 178 Engelsing, ‘Die Perioden der Lesergeschichte’; zijn these en materiaal heeft vooral betrekking op protestants Noord-Duitsland; kritische bespreking: König, ‘Geschichte und Sozialstruktur’.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
179
180
181
182 183
184 185 186
187
188
189
190
191 192 193
Schön, Verlust der Sinnlichkeit, doet daar nog een schep bovenop met zijn these van de visualisering, immobilisering en meubilering van het leesgedrag. Raabe, Bücherlust und Lesefreunden, 61-62; Kiesel en Münch, Gesellschaft und Literatur, 170-171; Prüsener, ‘Die deutschen Lesegesellschaften’, 71-72; McCarthy, ‘Lekture und Lesertypologie’, 57-58; François, ‘Livre, confession et société’, 367. Kritiek: Chartier, ‘Du livre au lire’, 70-72; Darnton, Great Cat Massacre, 249-251; idem, ‘First steps’, 12-13; Fergus, ‘Eighteenth-Century Readers’, 191-192; Kloek en Mijnhardt, ‘Bij Van Benthem geboekt’, 143-145; Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, 47-49. Adhesie: Hall, ‘The Uses of literacy in New England’, 24, 44 (overwegend gebaseerd op een tweetal autobiografieën); idem, ‘The World of Print’. Chartier, ‘Du livre au lire’; contra: Sauvy, ‘Lecture et diffusion de la Bible’. Maar ook Luther c.s. ruilden weldra hun pleidooi voor individuele bijbellectuur in voor het lezen van een eenvoudige, minder meerzinnige catechismus door leken. Pas het piëtisme zou de individuele bijbellectuur effectief gestimuleerd hebben; hierover: Strauss, Luther's House of Learning; Gawthrop en Strauss, ‘Protestantism and Literacy’; kritiek op hun stellingen: François, ‘Les protestants allemands et la Bible’, 50-54: hoewel Bijbels in boedelinventarissen uit de tweede helft van de achttiende eeuw ruim vertegenwoordigd zijn, maar dan gaat het veelal om oudere en duurdere uitgaven uit de zestiende en zeventiende eeuw, wordt hun aanwezigheid royaal overtroffen door ‘Erbauungsbücher’ en met name door gezangboeken die vermoedelijk een onderdeel vormden van collectieve praktijken. Darnton, Great Cat Massacre, 215-256; Engelsing, ‘Die Perioden der Lesergechichte’, 131. Welke, ‘Gemeinsame Lektüre’; zie ook: nt. 133. Engelsing voerde trouwens het lezen van kranten in dezelfde termen op en zag daarin een voorbereiding van de verandering in leesgedrag. Voor kritiek ook: Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’, kol. 1155. Vgl. de hoge leesnorm - 25 à 30 pagina's per dag - in enkele Nederlandse leesgezelschappen: Buijnsters, Nederlandse Literatuur, 191-192; Stouten, ‘Verlichting in afleveringen’. François, ‘Les protestants allemands et la Bible’. Thomas, ‘The meaning of literacy’, 99-101; Chartier, ‘Du livre au lire’, 69; Ducreux, ‘Lire à en mourir’, 282; Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’, kol. 593-598; de leesvaardigheid kan ook zo minimaal zijn dat zij beperkt is tot het kunnen lezen van slechts één boek dat meer de functie van een geheugensteun zal hebben. Een mooi voorbeeld van het ‘lire seulement’ in de Lebensgeschichte van Ulrich Bräker wanneer hij ontdekt dat zijn schone Dulcinea, die hem weliswaar dagelijks brieven op rijm doet toekomen, ‘weder schreiben noch Geschriebenes lesen konnte’. Onderzoek naar de samenhang tussen lettertypen, tekstsoorten en leesonderwijs lijkt dan ook wenselijk. Vgl. voor de Franse negentiende eeuw, op basis van een groot aantal autobiografieën: Hébrard, ‘Les Nouveaux Lecteurs’; lezen in de open lucht lijkt vooral een bezigheid van jeugdigen - à la Wouter - uit de lagere sociale groepen te zijn. Over de ontwikkeling van het hardop lezen vanuit het gezichtspunt van de leespedagogie: Schön, Verlust der Sinnlichkeit, 99-122. Saenger, ‘Silent reading’ en ‘Prier de bouche et prier de coeur’. Verschillende factoren speelden een rol in deze overgang: veranderende opvattingen over lezen en tekstbegrip, de reorganisatie van manuscript-teksten, de entree van literatuur in de landstalen en van nieuwe gebedspraktijken; zie ook de recente synthese: Pley, ‘Met een boekje in een hoekje?’. Een willekeurige greep uit de literatuur: Van Oostrom, Het Woord van Eer, 40-43; Davis, Society and Culture, 189-226; Kennedy, ‘Les Clubs des Jacobins’; Foisil, Le Sire de Gouberville, 80-81; Bruggink, ‘Deugd en beschaafde gezelligheid’; Roche, Le Peuple de Paris, 229-234; Möller, Die Kleinbürgerliche Familie, 259 vlg.; zie ook: Chartier, Lectures et lecteurs, 357; Schön, Verlust der Sinnlichkeit, 177-222. Siegert, ‘Aufklärung und Volkslektüre’, kol. 603-604, 973-974 meent dat in de lagere sociale groepen primair materiële factoren - schaarse verwarming, licht, woonruimte, boeken verantwoordelijk zijn voor gemeenschappelijke lectuur en individueel lezen bijna onmogelijk maken. Over de, veranderende, plaats in huis van boeken kunnen boedelinventarissen interessante gegevens verschaffen omdat zij per vertrek werden opgemaakt; zie: Clark, ‘The Ownership of books’, 103-104; Chartier, ‘Les pratiques de l'écrit’, 135-144. Roche, ‘L'Intellectuel au travail’; Fabian, ‘Der Gelehrte als Leser’. Porter, ‘Spreading Carnal Knowledge’; Gay, The Bourgeois Experience, 358-379; Kamphuis, ‘Lezers van libertijnse literatuur’. Grenz, Mädchenliteratur; Sauvy, ‘Une littérature pour les femmes’.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’
194 Thiesse, Roman du quotidien, 19-24 geeft interessant materiaal over feuilletons die door vrouwen uitgeknipt en ingebonden, besproken en voorgelezen, circuleren in de buurt; vgl. voor Nederland: Boon-de Gouw, ‘Feuilletons in de Rotterdamse pers’. 195 Ik heb deze benadering kort uiteengezet in: ‘Leescultuur in Zwolle’; zie ook: Viala, ‘Rhétorique du lecteur et stratégie culturelle’. 196 Enige aanzetten: Ginzburg, ‘High and Low’; McCarthy, ‘The Art of Reading’; Chartier en Hébrard, ‘Les imaginaires de la lecture’. 197 Vgl.: Mijnhardt, Tot Heil van 't Menschdom, 49, nt. 56 voor een oplossing van de kwestie van omvang en samenstelling van het lezerspubliek; zie ook Kloek en Mijnhardt, ‘In andermans boeken’.
Han Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’