VASTE GROND VOOR DE BEDRIJFSKUNDEWINKEL
Een gecombineerd imago- en behoeJte-onderzoek onder studenten en wetenschappelijk medewerkers van de Faculteit der Technische Bedrijfskunde van de Technische Universiteit Eindhoven.
Door Remko C. Mulder Bedrijfskundewinkel Februari 1995
~.EDRUFSKUNDE i n k .. I
P
""
Vaste grond voor De BedrijJilamdewinkel ------------------------------------------~--------~~-----
GEACHTE BELANGSTELLENDE,
verheugd mag ik u, namens het bestuur van de Bedrijfskundewinkel, meedelen dat u de Bedrijfskundewinkel kent en haar aktiviteiten waardeert. Tegelijkertijd wil ik u danken voor uw kritische kanttekeningen. Hier zal de Bedcijfskundewinkel zeker rekening mee houden bij het bepalen van de te varen koers. Daarnaast wit ik u om een gunst vragen. Namens het bestuur van de Bedrijfskundewinkel vraag ik u, betrokkene bij de Faculteit der Technische Bedrijfskunde van de Technische Universiteit te Eindhoven, om steun. Voorwaarde voor continuering van de door u gewaardeerde aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel is een stevige verankering in de bedrijfskunde-gemeenschap. Dit des te meer na het verdwijnen van het centrale Bureau Wetenschapswinkels, wat inhoudt dat een ruggesteun wegvalt en tegelijkertijd het takenpakket van de Bedrijfskundewinkel aanzienlijk zwaarder wordt. Vandaar ons verzoek aan u om steun. Niet dat dit rapport een direkte noodkreet inhoudt. Het dient realisme uit te stralen over de huidige positie van de Bedrijfskundewinkel en blijk te geven van anticipatie-vermogen. Anticiperen kan de Bedrijfskundewinkel echter niet zonder u!
Remko C. Mulder, januari 1995
i
~.EDRU.SKVNDE Vol i n k • I
P
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel ------------------------------------~--------~------
SAMENVATTING
Middels het onderzoek, waar dit rapport de resultaten en conc1usies van bevat, is een indruk gekregen van de mate waarin de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel aansluiten bij de wensen van de verschillende partijen binnen de Faculteit der Technische Bedrijfskunde. Aan de hand van een enquete en interviews onder studenten is naar voren gekomen dat de onderzoeken die de Bedrijfskundewinkel aanbiedt aansluiten bij de wensen die studenten hebben betreffende de manier van het opdoen van praktijk-ervaring. Op enkele punten is echter verbetering noodzakelijk, met name aangaande de strukturering van onderzoeken en de variatie in het aanbod. Als er nog geen akties aan de gang waren, zijn deze nu naar aanleiding van dit onderzoek op touw gezet om de diensten van de Bedrijfskundewinkel voortdurend te blijven verbeteren. Door het houden van een enquete onder de wetenschappelijk medewerkers van de faculteit is inzicht gekregen in de wijze waarop zij een onderzoeksopdracht zinvol achten als zijnde praktijk-ervaring voor de student. Met enige aanpassing vallen de onderzoeken die bij de Bedrijfskundewinkel worden uitgevoerd binnen de gehanteerde voorwaarden. Deze aanpassing is voomamelijk te vinden in de relatie met gedoceerde theorieen en formele betrokkenheid van docenten. Het realiseren van een dergeJijk struktureel onderzoekskader was een van de doelstellingen van dit onderzoek. Aan de hand van de onderzoeksresultaten kan geconstateerd worden dat hiervoor voldoende draagvlak aanwezig is. De manier waarop we dit kader het beste kunnen realiseren zouden we graag bepalen in overleg met de verantwoordelijken binnen de faculteit. Dit lijkt ons een betere weg dan het heen-en-weer schuiven met voorstellen. die voortdurend gewijzigd dienen te worden, hoewel we weI een duidelijk beeld voor ogen hebben in welke richting de invulling dient te gaan. Dit zal neer komen op een 'vakcode' voor een Bedrijfskundewinkel-onderzoek, waarbij duidelijke criteria op papier staan voor de opzet, uitvoering en rapportage van het onderzoek en er bovendien op formele wijze betrokkenheid is van een docent vanwege begeleiding en beoordeling. Met dit strukturele kader en de stimulans die hier van uitgaat voor de studenten is de basis gelegd voor continuiteit van de kwaliteit en kwantiteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel. Vit het onderzoek komt nadrukkelijk naar voren dat het meer naar buiten treden, zowel persoonlijk als met projektresultaten, hieraan kan bijdragen. Onder andere naar aanleiding van deze conclusie zijn de plannen voor een 'Bedrijfskundewinkel-nieuwsbrief in een ver gevorderd stadium. Dit onderzoeksrapport is om bovenstaande redenen dus niet aIleen de afronding van het gecombineerde imago- en behoefte-onderzoek. maar tevens de start van een proces dat moet leiden tot vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel binnen de Faculteit der Technische Bedrijfskunde.
ii
.:D~,:!,S~U::~
Vaste grand voor De Bedriffsk:und
-----------------------------------------------------------
DE INHOUD VAN DIT RAPPORT
GEACHTEBELANGSTELLENDE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . SAMENVATIING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
ii
INHOUD . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. iii
1.
INLEIDING. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
1
De Bedrijfskundewinkel: omgeving en doelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. Achtergronden van het onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. Opbouw van het rapport. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
1 2 4
2.
BET ONDERZOEK . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.1 De deelvragen van het onderzoek .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 2.1.1 De behoefte aan praktijk-ervaring onder studenten . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.1.2 Voorziet de Bedrijfskundewinkel in de behoefte aan praktijk-ervaring? . . . .. 2.1.3 De waardering voor de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel . . . . . . . . . 2.1.4 Vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 2.1.5 Op weg naar vaste grond . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2 Methoden van onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.1 Enquete onder studenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 2.2.2 Desk-research en interviews . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.3 Enquete onder wetenschappelijk medewerkers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.4 Diskussie..........................................
5 5 5 7 9 10 12 12 12 13 14 14
3.
DE REsULTATEN (STUDENTEN-ENQuETE)
..........................
16
De behoefte aan praktijk-ervaring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. Door studenten ontplooide aktiviteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. De bekendheid van de Bedrijfskundewinkel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
17 19 22
1.1 1.2 1.3
3.1 3.2 3.3
4.
DE RESULTATEN (MEDEWERKERS-ENQuETE) 4.1 4.2 4.3
.......................
25
De noodzaak van praktijk-ervaring volgens de deskundigen . . . . . . . . . . . . . . .. De bekendheid van de Bedrijfskundewinkel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. Een struktureel kader voor onderzoeksopdrachten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
26 28 31
iii
M·,.ORIJ .....U J N O , . _ • .:..'.A Ink • I
Vaste grond voor De Bedrijfslamdr;w"'...."'t
~ ""
5.
------------------------------------~--------~------
EEN DISKUSSIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
34
5.1 5.2
De behoefte van studenten aan praktijk-ervaring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. Het studieprogramma
34 35
6.
DE CONCLUSIES . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Sterke punten en zwakke plekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6.1 6.2 Kansen en bedreigingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
38 38 40
7.
BESLUIT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.1 Hoe verder? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7.2 Dankwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ..
42 42 44
BIJLAGEN
A.
ENQuETE ONDER STUDENTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A-i
B.
DE MENING VAN OPDRACBTUITVOERDERS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B-i
C.
ENQuETE ONDER WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKERS
D.
KRUISVERBANDEN: STERKTE EN BETROUWBAARHEID . . . . . . . . . . . . . . . . . D.1 Associatiemaat en betrouwbaarheid: een toelichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. D.2 Verbanden tussen studenten-variabelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D.3 Verbanden tussen medewerkers-variabelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
iv
C-i
D-i D-i D-iii D-vi
~.EDRUF8KVNDE
P
Vol
1.
Vaste grond voor De BedrijJskundewinkel
I n k .. I
ondeS'ft.lftert.d.,.ie •••
------------------------------------------~-----------------
INLEIDING
In dit inleidende hoofdstuk wordt het landschap beschreven, waarbinnen de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel zich afspelen. De doelstellingen van de Bedrijfskundewinkel worden uitgesplitst naar de verschillende groepen bewoners van dit landschap. Vervolgens worden de ontwikkelingen die zich binnen dit landschap afspelen beschreven, met de mogelijke consequenties hiervan voor de positie van de Bedrijfskundewinkel. In deze mogelijke consequenties is de reden te vinden voor het uitvoeren van een gecombineerd behoefte- en imagoonderzoek binnen de Faculteit der Technische Bedrijfskunde van de Technische Universiteit Eindhoven. Tenslotte wordt de indeling geschetst, volgens welke het onderzoek zijn neerslag heeft gekregen in dit rapport.
1.1 De Bedrijfskundewiukel: omgeving en doelstellingen In de memo 'Missie, Omgeving en Kemaktiviteiten', in 1994 uitgegeven door de faculteit ter gelegenheid van het bezoek door de visitatiecommissie, luidt de derde van de drie Kemaktiviteiten als voIgt: "verlenen van maatschappelijke diensten die een duidelijke synergie hebben met onderwijs en onderzoek." Figuur 1.1: De omgeving van de
Bedrijfskundewinkel. Het onderzoek betreft de vetgedrukte groepen betrokkenen.
4.
l>.
Technische Universiteit
De
Bedrijfs1cuJUleWmkel
FACULTElT DEll TECBNlSCHE
De aktiviteiten van De BEDllID'SKUNDE Bedrijfskundewinkel vallen volledig binnen iI" '\i deze formulering. De STUDENTEN' externe doelstelling van de Bedrijfskundewinkel is het beschikbaar stellen van (technisch) bedrijfskundige kennis aan een breed deel van de maatschappij. Waar de faculteit in genoemde Memo spreekt over Midden- en Kleinbedrijf. bestaat de exteme doelgroep van de Bedrijfskundewinkel uit kleine en startende ondememers en andere maatschappelijke instellingen, die niet de middelen hebben om een commercieel adviesbureau in te schakelen en bovendien de kennis en kunde ontberen om zelf een onderzoek uit te voeren. Onderzoek door en advies van de Bedrijfskundewinkel is voor de aanvrager derhalve in beginse} kosteloos.
1
'-1 __ .1_,'; IUC w
tW"aBDRUFSKlJNDB
P. VV
Ink. I
."d.tll .... r'.d.t ••••
------------------------------------------~-----------------
Aanvragen voor onderzoek worden, mits aan de voorwaarden wordt voldaan, omgezet in een opdracht welke door studenten wordt uitgevoerd. Tezamen met de verslaglegging betekent dit een extra-curriculaire praktijkervaring voor de student, naast de theorie en praktijk van het studieprogramma zelf. Dit is de interne doelstelling van de Bedrijfskundewinkel. De interne doelgroep wordt gevormd door de studenten Technische Bedrijfskunde, die hun propaedeutisch examen gebaald hebben. Op deze manier hebben de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel ook raakvlakken met de eerste Kernaktiviteit van de faculteit: "verzorgen van technisch wetenscbappelijke opleidingen van interdisciplinaire signatuur." Dit raakvlak zal een van de aandachtspunten zijn van bet te beschrijven onderzoek. Tabel1.1: Doelgroepen en doelsteUingen
doelgroep
doelsteIIiDg
van de 8edrijrskundewinkel.
studenten
praktijkervaring: zo veel mogelijk en zo goed mogelijk
opdrachtgevers
ondetzoek en advies: zo veel mogelijk en zo goed mogelijk
heiden
continuiteit: zo lang mogelijk
Een derde doeistelling, eigenlijk meer een middel om de interne en externe doeistelling op lange termijn te blijven realiseren, is continu'iteit. Voor continu'iteit is de Bedrijfskundewinkel aangewezen op de waardering van enerzijds de Technische Universiteit Eindhoven, anderzijds op de financiele steun van het Nederlandse bedrijfsleven. De Technische Universiteit stelt middelen ter beschikking, omdat zij achter de interne en de externe doelstelling en de met het oog hierop uitgevoerde aktiviteiten staat. Daarnaast is het wetenschappelijke personeel van de Faculteit der Techniscbe Bedrijfskunde (in beperkte mate) inhoudelijk betrokken bij de onderzoeken, door begeleiding van studenten of het beantwoorden van vragen. Het is zaak om de ontwikkelingen van de Bedrijfskundewinkel zodanig te sturen, dat de waardering en de medewerking vanuit de universiteit en de faculteit gewaarborgd blijven. AIleen dan is continuiteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel mogelijk en zinvol.
1.2 Achtergronden van het onderzoek De Bedrijfskundewinkel-statistieken geven geenszins aanleiding tot zorgen voor de nabije toekomst. Het aantal onderzoeken in uitvoering is onverminderd boog (8*), de gemiddelde wachttijd tot het begin van een onderzoek is niet bijzonder lang en achteraf zijn de opdrachtgevers unaniem tevreden tot zeer tevreden (individuele gevallen daar gelaten). Toch zijn er ontwikkelingen gaande binnen de Bedrijfskundewinkel en in de omgeving, die nopen tot weloverwogen beleidsvorming. Allereerst beeft de grotere studiedruk gevolgen voor de aktiviteiten die studenten tijdens hun studententijd, danwel naast hun studie, op zich zullen nemen (1,2). Zowel het uitvoeren en bet begeleiden van onderzoeken als het besturen van de Bedrijfskundewinkel gebeurt volledig door studenten. Met ingang van januari 1995 komt hier nog eens bij de noodzakelijke coordinatie van de acht Wetenschapswinkels op centraal universitair niveau (3,4). Met het toenemen van het aantal onderzoeken dat jaarUjks uitgevoerd wordt, betekent dit een aanzienlijke verzwaring van de taken van het bestuur van de Bedrijfskundewinkel, terwijl er juist minder tijd voor is (9)!
*
De 1UJ1nItU!rs tussen lulakjes verwijzen naar de plaals van de betreJ!ende constatering in jiguur 1.5 op bkulzijde 4.
2
.::D~':..FS:U:'D~
Vaate grond voor De Bedriifakundewinkel ------------------------------------~----------------
Wachttijd tot begin van het onderzoek (1994)
Aantal uitgevoerde onderzoeken
Tevredenheid van de opdrachtgevers 1994
:1
Figuur 1.2 tim 1.4: De Bedrijfskundewinkel statistisch gezien.
1O,O'lIo,
~j
Linksboven (1.2): Jaarlijks uitgevoerde onderzoeken.
<40,0%'
Rechtsboven (1.3): Wachttijd tot bet begin van een onderzoek. Rechtsonder (1.4): Tevredenheid van de opdrachtgevers na afloop van de opdracht.
"De tijd zal het weI oplossen." Neen, zeker niet. Er is geen aanleiding om te veronderstellen, dat de animo onder studenten om een onderzoek te gaan doen bij de Bedrijfskundewinkel minder zal worden. Integendeel zelfs. Dit zelfde geldt aan de kant van de opdrachtgevers, zeker na gerichte mailing voor een meer divers aanbod van onderzoeksopdrachten (6,7*). Van een 'natuurlijke' vermindering van de werkdruk zal geen sprake zijn. Gelukkig maar. De dreigende grotere werkdruk mag er geenszins toe Ieiden, dat de kwaliteit van de aktiviteiten tekort wordt gedaan (5). Met het oog op waarborging van de kwaliteit moeten we derhalve zorgvuldig manoeuvreren. Doel van het onderzoek is daarom het voortbrengen van aandachtspunten en instrumenten ten behoeve van de beleidsvorming, die uiteindelijk moet uitmonden in vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel binnen de Faculteit der Technische Bedrijfskunde van de Technische Universiteit te Eindhoven. Als die vaste grond is bewerkstelligd (continuiteit). kunnen we ons weer volop richten op de eerste twee doelstetlingen, zoals in tabel 1 gepresenteerd: continue verbetering van praktijkervaring voor de student en onderzoek en advies voor de opdrachtgevers.
*
De nummers tuasen haokjea verwijzen naar de plaats van de betreffende constatering in figuur 1.5 op hladz.ijde 4.
3
":::D~U:S~U:'D~
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel ------------------------------------~----------------
Tempobeurs en andere
1
studiedruk-verhogende maatregelen.
I
Hoe continuiteit en kwaliteit
?=::II;~~""'::::;::::~ ••••••••~ Organisatie (studenten!) ••••• --/
I7n7
en Aktiviteiten (studentenl) van de Bedrijfskundewinkel
in de Knellli
grond voor
de Bedrijfskundewinkel! I!
FJguur 1.5: Oorzaken van toenemende zorg over continmieit en kwaliteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel. (Het gearceerde gedeelte is min of meer beinvloedbaar.)
1.3 Opbouw van het rapport Nu de omgeving, doelstellingen en werkwijze van de Bedrijfskundewinkel uiteengezet zijn en u bovendien notie heeft genomen van de achtergronden van het door de Bedrijfskundewinkel uitgevoerde onderzoek, kan worden overgegaan naar het onderzoek zelf. Zoals al gesteld is het een gecombineerd behoefte- en imago-onderzoek. De samenbang tussen beide wordt in hoofdstuk 2 toegelicht, waama de opzet ,van beide onderzoeken afzonderlijk beschreven wordt. Als onderzoeksmethode bleek een gecombineerde enquete voor de hand te liggen. In hoofdstuk 3 worden achtereenvolgens de resultaten van de enquetes onder de studenten en de medewerkers van de faculteit gepresenteerd. Voor deze opbouw is gekozen, om geen verwarring te laten ontstaan bij het tot u nemen van de grafieken, tabellen en begeleidende uiteenzettingen. In hoofdstuk 5, dat de conclusies bevat, zal de logische opbouw zoals gepresenteerd in de vorige paragraaf Cachtergronden') weer gehanteerd worden. In hoofdstuk 4 zal echter eerst ingegaan worden op twee nauw verweven aspekten: de behoefte aan praktijkervaring, zoals die bij studenten leeft, enerzijds, en de relatie tussen studie en praktijk zoals geformaliseerd in het studieprogramma anderzijds. Het rapport wordt besloten met een overpeinzing over de in de nabije toekomst te varen koers en de daartoe te ondernemen akties.
4
~.£DRUPSKUNDE ink • I
p".,
Oftclel'ft.m •••• d.i ••••
2.
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------------~-----------------
RET ONDERZOEK
In het vorige hoofdstuk werd het doel van het onderzoek al beargumenteerd. In tabel 2.1 wordt het nog eens overzichtelijk geformuleerd, voorafgegaan door een bondige probleemformulering. In deze tabel vindt u tevens de onderzoeksvraag, waarvan de beantwoording moet worden gezien als het doel binnen het onderzoek. Deze onderzoeksvraag is te ontleden in een aantal, vervolgens genoemde, deelvragen. Om te komen tot die onderzoeksvragen en om in het verlengde hiervan een verantwoord onderzoek op te zetten, gaan we uit van een veronderstelde basisbehoefte, waarin de Bedrijfskundewinkel voorziet. De Bedrijfskundewiokel ontleent haar bestaansrecht aan het feit, dat zij voorziet in een bepaalde behoefte aan praktijkervaring bij studenten. Vaste grond binnen de Faculteit der Technische Bedrijfskunde verdient de Bedrijfskundewinkel daarom enkel en alleen, indien de aard van de onderzoeksopdrachten die aangeboden worden, daadwerkelijk in die behoefte voorziet en daarnaast kan bogen op waardering hiervoor binnen de bedrijfskunde-gemeenschap. Met andere woorden, de eerste drie deelvragen zoals genoemd in tabel 2.1 zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De Bedrijfskundewinkel heeft aIleen recht van bestaan als er daadwerkelijk behoefte bestaat aan praktijk-ervaring, en dan nog aIleen als de Bedrijfskundewiokel op een juiste manier in deze behoefte voorziet. TabeI2.1: Het onderzoek: probleemsteUing, onderzoeksdoeI, onderzoeksvraag en -deelvragen. (Argumenten zijn te vinden in rlguur 2.)
Te weinig binding van de Bedrijfskundewintel met de faculteit om optimaal zekerheid te bieden voor het leveren van kwaliteit en kwantiteit met betrekking tot de primaire aktivite' andacbtspunten en instrumenten ten behoeve van de beleidsvorming, die onden in vaste grond voor de Bedrijfskundewintel binnen de faculteit. Onderzoeksvraag
In hoeverre zijn er binnen de faculteit mogelijkheden aanwezig voor vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel?
Deelvragen
l. Hoe ziet de behoefte aan praktijk-ervaring onder studenten emit? 2. In welke mate voorziet de Bedrijfskundewinkel in dew behoefte? 3. Hoe waarderen verschillende groepen betrokkenen de wijze waarop de Bedrijfskundewinkel in deze behoefte voorziet? 4. Hoe zou de te realiseren vaste grond binnen de faculteit er uit kunnen zien voor de Bedrijfskundewintel? 5. Op welke wijze tan deze vaste grond bet best gerealiseerd worden?
2.1 De deelvragen van het onderzoek In deze paragraaf zullen de deelvragen uit tabel 2.1 een voor een aan de orde komen. Met name die aspekten zijn relevant, die een rol spelen bij de positie die de Bedrijfskundewinkel inneemt binnen de eerder geschetste omgeving en bij de ontwikkelingen die hierbinnen plaatsvinden.
2.1.1
De behoefte aan praktijk-ervaring onder studenten
De afgelopen jaren is het studieprogramma flink onder druk komen te staan. Dit heeft tot gevolg gehad
5
"".KDRUI'SKUNDE i n Ie. a I
;t3J.VV
Vaste grond v()()r De Bedriffslamdewinkel
-------------------------------------------------------------
dat de vele aandachtsgebieden van de bedrijfskunde in minder vakken worden behandeld dan voorheen. Zodoende wordt theorie minder diepgaand behandeld en ook het kontakt met de praktijk is minder veelvuldig en diepgaand. Bovenstaande tendens dient direkt te worden afgezet tegen de maatschappij-kritiek op afgestudeerde academici. Men zou tijdens de studie te ver af hebben gestaan van de praktijk en daardoor moeite hebben om zich aan te passen aan de werkomgeving. Er vanuit gaande, dat deze kritiek gevolgen heeft voor de voorkeuren die bedrijven hebben bij de selectie van academici, is een flinke portie praktijk-ervaring op het Curriculum Vitae van de afgestudeerde bedrijfskundige een pre. Alhoewel er praktijk-elementen zijn opgenomen in het studieprogramma, blijft dit beperkt tot het doktoraal groepsprojekt, een individuele stage en het afstuderen. P-praktijk klinkt alszodanig, maar is meer een relatief eenvoudige simulatie van een praktijksituatie die zicb bovendien afspeelt in een beschermde omgeving. Voor het ergonomie-. interview- en enquete-praktikum geldt in wezen hetzelfde: de studenten mogen ruiken aan de praktijk, maar daar blijft het bij. Tot nu toe levert dit twee redenen op die studenten kunnen hebben om al tijdens de eerste jaren van hun studie een praktijk-projekt uit te voeren. Enerzijds kan de student zich realiseren dat enige praktijkervaring bij een toekomstige sollicitatie een vereiste is. Ook de stage en bet afstuderen kunnen soepeler verlopen, als men tevoren al eens geoefend beeft met het opzetten, uitvoeren en rapporteren van een onderzoek. Anderzijds zal men tijdens de studie wellicht niet aIleen aan de praktijk willen ruiken, maar er ook van willen proeven. Dit levert enkele interessante vraagstukken op: - in hoeverre vinden studenten uit verschillende Jasen van de studie, dat het studieprogramma weinig
praktijk bevat?; - in hoeverre ontplooien studenten aktiviteiten naast hun studie (oj zijn ze dit van plan) om een eventueel tekort aan praktijk op te heffen? Naast de maatschappij (eigenaar van de kritiek en normen-steller op de arbeidsmarkt) en de studenten is er nog een groep betrokkenen die een mening heeft en eventueel uitspreekt over de noodzaak aan praktijk-ervaring: de wetenschappelijk medewerkers van de Faculteit der Techniscbe Bedrijfskunde. Enerzijds is deze groep de verpersoonlijkiug van het studieprogramma, en dus ook van de mate waarin dit programma al dan niet tekort schiel qua praktijk-ervaring. Anderzijds is dit een groep die nauwe kontakten onderhoudt met zowel maatschappij (atkomst uit bedrijfsleven, adviesrelaties en andere kontakten) als studenten (college-geven, stage- en afstudeerbegeleiding en andere kontakten). De mening over de relevantie van praktijk tijdens de studie van deze groep telt daarom danig mee. Ben reden te meer om bij de wetenschappelijk medewerkers bet oor te luisteren te leggen, is de constatering dat een eventuele vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel binnen de faculteit grotendeels gevormd wordt door strukturele. nauwe kontakten met deze medewerkers. Hierover voIgt meer in de laatste subparagrafen van paragraaf 2.1. Aan de hierboven genoemde vraagstukken kan een derde kemvraagstuk toegevoegd worden:
- in hoeverre en in welke mate is praktijk-ervaring belangrijk tijdens de studie en heejt dit belang binnen het huidige studieprogramma in voldoende mate en op de goede wijze aandacht?
6
B d .. '-,--"'_ ..::_._-
rvrBEDalJE'SKIJNDE
~.,.,
I n k ...
on ... ,. • • • • I' • • d.,.i ••••
TabeI2.2: In het kader van de eerste dee1vmag rclevante vraagstukken met bijbehorende aandachtsgroep.
Vaste grond voor De e rijfMuTUU::wUuw::l
I
------------------------------------~--------~------
Deell'rtIIlg 1: Hoe zJet de helwe/te ilfl1I prakliik-enariRg onder studenten eruit? Relevant vraagstuk
Aandachtsgroep
In hoeverre vinden studenten uit verschillende fasen van de studie, dat het studieprogramma weinig praktijk bevat?
Studenten
In hoeverre ontplooien studenten aktiviteiten naast hun studie (of zijn ze dit van plan) om een eventueel tekort aan praktijk op te heffen?
Studenten
In hoeverre en in welke mate is praktijk-ervaring belangrijk djdens de studie en heeft dit beJang binnen bet huidige studie-programma in voldoende mate en op de goede wijze aandacht?
Wetenschappelijk medewerkers
Uiteraard zijn er nog veel meer kanten te ontdekken aan het fenomeen 'behoefte aan praktijk-ervaring'. Bovengenoemde vraagstukken (zie ook tabel 2.2) zijn echter de meest relevante, gezien de omgeving van de Bedrijfskundewinkel en ontwikkelingen hierbinnen. Merk nog wei op, dat er dus niet direkt naar de mening van de maatschappij wordt gekeken. Dit gebeurt slechts indirekt, namelijk enerzijds omdat deze mening doorsijpelt via de wetenschappelijk medewerkers, anderzijds omdat studenten noodgedwongen rationeel dan weI gevoelsmatig rekening houden met deze mening.
2.1.2
Voorziet de Bedrijfskundewinkel in de behoefte aan praktijk-ervaring?
Ook bij deze deelvraag stuiten we wederom op de drie groepen betrokkenen, die in eerdere paragrafen aan de orde kwamen. En wederom laten we de 'maatschappij' in direkte zin buiten beschouwing: we zullen niet meten, in hoeverre de Bedrijfskundewinkel een oplossing biedt voor een eventueel tekort aan praktijk-ervaring tijdens de studie Technische Bedrijfskunde. We zullen dit wei op indirekte wijze doen. De eerste maatstaf wordt hierbij gevormd door de karaktereigenschappen van de Bedrijfskundewinkel. De wijze waarop studenten onderzoek verrichten bij de Bedrijfskundewinkel dient aan te sluiten bij de wensen die studenten hebben aangaande de voorwaarden waaronder zij praktijk-ervaring op willen doen. Aspekten als tijdsbesteding, onderwerp en soort van onderzoek, niveau, begeleiding en toch ook beloningswijzen zijn in deze kontext uiterst relevant. Als bijzondere bron van informatie voor het onderzoek kan de groep studenten gezien worden, die al een onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel uitvoert of heeft uitgevoerd. Interessant is, welke faktor de doors lag heeft gegeven om tot deze beslissing te komen. Dit leidt tot het volgende vraagstuk: - sluit de wijze waarop een student bij de Bedrijjskundewinkel onderzoek kan verrichten aan bij de
manier waarop een student praktijk-ervaring op wil doen? Ben tweede norm is nog direkter van aard. De mate waarin de student kiest of overweegt te kiezen voor het uitvoeren van een onderzoek bij de BedrijfskundewinkeI is een direkte afgeleide van de mate waarin de Bedrijfskundewinkel voorziet in de behoefte aan praktijk-ervaring bij de student. De eerdergenoemde groep studenten die at eens onderzoek voltooiden, hebben het hierboven geimpliceerde keuzeproces al doorlopen.
7
""'.BI)lUJFSKV .. OB I n k ... t
.;tal 'IN
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
-------------------------------------------------------------
Dit levert een tweede vraagstuk, horende bij de tweede deelvraag:
- in welke mate kiest de student (%verweegt deze te kiezen) voor het uitvoeren van een onderzoek bij de Bedrij/skundewinkel? Om de behoefte aan praktijk-ervaring uit te kunnen drukken in een (in overweging zijnde) keuze voor het uitvoeren van een Bedrijfskundewinkel-onderzoek, moet de student weI op de hoogte zijn van de Bedrijfskundewinkel en van de mogelijkheden die hem of haar geboden worden. Ook dit kan gemeten worden. Het is in dit kader zinnig om de studenten-populatie op te splitsen naar de verschillende fasen in de studie. De bekendheid van de Bedrijfskundewinkel kan daarnaast opgedeeid worden in bekendheid van verschillende aspekten van de Bedrijfskundewinkel. Bij een beperkte bekendheid of zelfs misschien een verkeerd beeld van de aktiviteiten en mogelijkheden van de Bedrijfskundewinkel kan een weloverwogen keuze voor de Bedrijfskundewinkel niet gemaakt worden. Dit zou een argument zijn voor mogelijke beperkte belangstelling. maar tegelijkertijd de constatering rechtvaardigen dat er nog veel yolk te evangeliseren valt. De hier uiteengezette redenering brengt een derde vraagstuk met zich mee:
- in welke mate zijn de studenten (uitgesplitst naar studie1asen) op de hoogte van de verschillende aspekten en mogelijkheden van de Bedrijfskundewinkel? Nu de studenten de revue gepasseerd zijn, kijken we weer naar de wetenschappelijk medewerkers. Ook deze kunnen pas een valide oordeel yellen over de mate waarin de Bedrijfskundewinkel voorziet in de behoefte van studenten aan praktijk-ervaring, als ze afdoende op de hoogte zijn van de aktiviteiten. Een eventuele minder bekendheid van de Bedrijfskundewinkel bij deze groep resulteert niet in een mindere belangstelling zoals bij de studenten. Een gevolg dat weI kan optreden. is een mogelijk gebrek aan medewerking van de wetenschappelijke staf in voorkomende gevallen. Ook de voorlichting aan studenten over mogelijkheden tot praktijk-ervaring zullen dan niet of nauwelijks in het voordeel van de Bedrijfskundewinkel uitvallen. Kortom, voldoende reden voor het volgende vraagstuk:
- in welke mate zijn de wetenschappelijk medewerkers (waaronder hoogleraren, dee/tijds dan wei voltijds) op de hoogte van de verschillende aspekten van de Bedrijfskundewinkel? Bij de vorige deeIvraag stuitten we al op het feit, dat de mening van de wetenschappelijk medewerkers over nut en gewenste invulling van praktijk-ervaring van studenten belangrijk is. Ben belangrijk aspekt is hier, maar ook al bij de eerste deelvraag. de relatie tussen theorie (studieprogramma) en praktijk(projekt). In het kader van de tweede deelvraag dient bekeken te worden of de Bedrijfskundewinkel aan deze profielschets voldoet. Indien dit niet het geval is, of slechts in beperkte mate, dient aan het licht te komen langs welke wegen er verbetering op kan treden. Deze gedachtengang leidt tot het volgende vraagstuk, tevens het laatste behorende bij de tweede deelvraag:
- voldoet de wijze waarop studenten bij de Bedrijfskundewinkel onderzoek verrichten aan de projielschets, die uit meningen van wetenschappelijk medewerkers is op te maken? De in deze subparagraaf gevolgde gedachtengang komt nogmaals naar voren uit tabeI2.3.
8
flflfaEDRUFSK.tJNDE P. vv I n k .. I OftCh"ftCIIUUlad"ielcft
TabeI2.3: In het kader van de tweede deelvraag relevante vraagstukken met bijbehorende aandachtsgroep.
2.1.3
;.;~ ,'.......... ...1 ~nkel Vaste grond voor D e Bedn,uSI\,UllUewI ------------------------------------~----------------
Deel,raag 2: In welke mote rooniet de BedrijJskundewinkel in de behoe/Ie ,an studenten aan praktiik-erraring? Relevant vraagstuk
Aandachtsgroep
Siuit de wijze waarop een student bij de Bedrijfskundewinkel onden;oek tan verricbten aan bij de manier waarop een student praktijk-ervaring op wi! doen?
Studenten
In welke mate Idest de student (of overweegt deze te Idezen) voor bet uitvoeren van een onderzoelc bij de Bedrijfskundewinkel?
Studenten
In welke mate zijn de studenten (uitgesplitst naar studie-fasen) op de boogte van de verscbillende aspekten en mogeIijkbeden van de Bedrijfskundewinkel?
Studenten
In welke mate zijn de wetenschappelijk medewerkers (waaronder boogleraren, deeltijds dan wei voltijds) op de boogte van de verscbillende aspekten van de BedrijfskundewiokeI?
Wetenschappelijk medewerkers
Voldoet de wijze waarop studenten bij de Bedrijfskundewinkel onderzoelc verricbten aan de protieiscbets, die uit meningen van wetenschappelijk medewerkers is op te maken?
Studenten
De waardering voor de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel
Waardering kan uiteraard uitgedrukt worden in een kaal rapportcijfer. Toch is zo'n cijfer slechts een inhoudelijk beperkte beoordeling van de Bedrijfskundewinkel. Het zegt namelijk weinig of niks over de faktoren die een rol spelen bij het tot stand komen van dit cijfer. Veel van deze faktoren komen naar voren in de vraagstukken behorende bij de tweede deelvraag (zie subparagraaf 2.1.2). Maar studenten en wetenschappelijk medewerkers kunnen ook los van de wijze van de uitvoerig besproken behoeftenbevrediging een mening hebben. Bij studenten (wederom is het onderscheid naar studie-fasen relevant) betreft het bijvoorbeeld de criteria die gehanteerd worden bij de acquisitie en aanname van onderzoeksaanvragen. Daarnaast kunnen zij ook een mening hebben over de onderzoeksonderwerpen en -soorten, die verder gaat dan de funktie van beslissingsfaktor. Wederom is de groep ex-onderzoekers een belangrijke onderzoeksbron. namelijk waar het gaat om hun bevindingen over de Bedrijfskundewinkel na voltooiing van hun onderzoek. De eerste van twee vraagstukken. behorende bij de derde deelvraag, luidt derhalve:
- welke aspekten van de aktiviteiten van de Bedrijfskuntiewinkel worden door studenten positief en welke mintier postitief of negatief gewaardeerd? Wat de wetenschappelijk medewerkers betreft, ook zij zullen een oordeel hebben over de Bedrijfskundewinkel. Het is bijvoorbeeld van belang of men vindt dat de Bedrijfskundewinkel !buis hoort op de Faculteit der Technische Bedrijfskunde en of men de aktiviteiten vindt passen binnen de doelstellingen van de faculteit. Ook de oordeelsvorming door wetenschappelijk medewerkers, op grond van kontakten die er in het verleden zijn geweest speelt hier een rol. Naast de incidentele kontakten, die elke bewoner van het bedrijfskunde-paviljoen weI eens gehad zal hebben, gaat het dan met name om de mening van diegenen, die nauw kontakten onderhouden met de Bedrijfskundewinkel vanwege het plaatsen van onderzoeken in het kader van een bepaald vak.
9
.=D~~8:U':D~ ondern.ot.ul".d.,i ••••
Vaste grond voor De Bedriffskundewinkel
------------------------------------~--------~------
Analoog aan de eerste deelvraag luidt de laatste deelvraag daarom:
- welke aspekten van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel worden door de wetenschappelijk medewerkers positief, minder positief dan weI negatief gewaardeerd? Tabell.4: In bet kader van de derde deel· vraag relevante vraagstukken met bijbeborende aaudacbtsgroep.
Deelmmg 3: Hoe waordereR verschillende groepeR betrokkeReR de wiize waarop de Bedrii/skundewiRkel in de behoe/te tum prokiik-enoriRg onden studemeR lfOOl'lkt? Relevant vraagstuk
Aandachtsgroep
Welke aspekten van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel worden door studenten positief en welke minder postitief of negatief gewaardeerd?
Studenten
Welke aspekten van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel worden door de wetenscbappelijlc medewerk:ers positief, minder positief dan wel negatief gewaardeerd?
Wetenscbappelijk medewerk:ers
Tabel 2.4 vat de uitsplisting van de totale waardering voor de Bedrijfskundewinkel naar verschillende groepen nog eens kort samen.
2.1.4
Vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel
Vit het eerste hoofdstuk van dit rapport is duidelijk geworden, wat het doel is van vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel binnen de faculteit. Het moet de continuiteit waarborgen van kwaliteit en kwantiteit van de aktiviteiten. Met de eerste paragrafen van dit hoofdstuk is bovendien een aanzet gemaakt om de mate waarin de Bedrijfskundewinkel aanspraak hierop kan maken. meetbaar te maken. Bekendheid en behoefte bij de studenten en waardering vanuit de medewerkers van de faculteit zijn opgesplitst in een aantal meetbare begrippen, verpakt in een aantal vraagstukken. Blijft echter de vraag: wat wordt verstaan onder 'vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel'? Een rechtstreekse definitie van dit begrip is niet direkt van nut. Het noemen van een aantal fenomenen die bijdragen aan de mate van vastheid van de grond kan deze definitie vervangen. Ben eerste fenomeen dat hiervoor in aanmerking komt haakt in op de derde deelvraag: waardering op grond van bekendheid. Als de aktiviteiten gemiddeld genomen gewaardeerd worden, is het zinnig om de bekendheid en dus de waardering zo breed mogelijk te maken, zowel onder studenten als onder medewerkers. Antwoorden op de vragen die tot nu toe aan de orde zijn geweest moeten inzicht geven in enerzijds de punten, waarop verbetering noodzakelijk is en anderzijds in de aspekten van de Bedrijfskundewinkel, die voor grotere bekendheid in aanmerking komen. Bovenstaand fenomeen heeft duidelijk aanwezige raakvlakken met de vorige deelvraag en de bijbehorende vraagstukken. Ging het in de vorige paragraaf nog om de huidige situatie, nu gaat het om de situatie die de Bedrijfskundewinkel voor ogen heeft. Het geeft maar weer eens aan, hoe de vijf deelvragen verweven zijn en in samenbang een antwoord mogelijk moeten maken op de overkoepelende onderzoeksvraag. Het eerste vraagstuk, behorende bij de vierde deelvraag luidt:
- is op grond van de antwoorden op eerdere deelvragen het realiseren van enige mate van vaste grond binnen de faculteit haalbaar voor de Bedrijfskundewinkel? Een grotere mate van bekendheid en waardering onder de wetenschappelijk medewerkers kan bijdragen
10
lWraEOIlUFSKlJNDB I n Ie: .. I
Po \N
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel
-------------------------------------------------------------
aan verhoging van de kwaliteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel. Dit is het geval als deze waardering leidt tot de intentie om op een bepaalde manier en in een bepaalde mate inhoudelijke begeleiding te geven aan studenten die bij de Bedrijfskundewinkel een onderzoek uitvoeren. Dit fenomeen is een tweede graadmeter voor de vastheid van de grond. Ben direkt hiermee samenhangend punt is de wens van de Bedrijfskundewinkel om elk onderzoek beloond te zien met studiepunten. Studenten kunnen dan een uitgevoerd onderzoek opnemen op de lijst met keuzevakken. Hiervoor zal een zekere formalisatie van de onderzoeken, zowel qua opzet als qua inhoud, noodzakelijk zijn. Ook hier is een rol weggelegd voor medewerkers van de faculteit. Onderzoeken moeten dan niet alleen begeleid worden, maar ook beoordeeld. Wat de Bedrijfskundewinkel dus eigenlijk wit weten wordt omhelsd door het volgende vraagstuk:
- in hoeverre zijn de medewerkers van de jaculteit bereid om onderzoeken te begeleiden en deze te belonen met studiepunten? Met door onderzoek verkregen antwoorden op de eerste twee vraagstukken is het mogelijk om te filosoferen over de haalbaarheid van een derde fenomeen. Het zou de continuiteit uitermate bevorderen, indien er binnen de faculteit een medewerker gevonden kan worden als vast aanspreekpunt voor de Bedrijfskundewinkel. Met name vanwege de opheffing van het Centrale Bureau. Deze samenwerking zou de verpersoonlijking zijn van de gewenste vaste grond van De Bedrijfskundewinkel binnen de faculteit. Door vooroverleg met deze medewerker kan voor elke vraag de juiste weg naar een antwoord gevonden worden, terwijl tevens kan worden toegezien op een juiste gang van zaken rondom de toekenning van studiepunten aan onderzoeksrapporten. Het bijbehorende vraagstuk luidt derhalve: - is een vaste samenwerldng met een bepaalde medewerker binnen de jaculteit haalbare kaart? De in deze subparagraaf opgeworpen vraagstukken worden nog eens weergegeven in tabel 2.5. Bij het derde vraagstuk komt een nieuwe groep betrokkenen aan het oppervlak. namelijk de bestuurlijke medewerkers van de faculteit. Bij het komen tot een formele omkadering van de onderzoeken van de Bedrijfskundewinkel zoals bedoeld met het tweede vraagstuk spelen zij ook een rol. Dit komt aan de orde in de volgende subparagraaf. TabeI2.5: In het kader van de vierde deelvraag relevante vraagstukken met bijbehorende aandachtsgroep.
Deel,rtlIIg 4: Hoe ZOIl de Ie realiseren Bedrll/skuntlewinkel?
,aste grontl binnen de lac.it er Ilit mnen zien poor de
Relevant vraagstuk
Aandaddsgroep
Is op grond van de antwoorden op eerdere deelvragen bet realiseren van enige mate van vaste grond binnen de faculteit baalbaar voor de Bedrijfslrundewinkel?
Studenten&
In hoeverre zijn de medewerkers van de faculteit bereid om onderzoeken te begeleiden en deze te belonen met studiepunten?
Wetenschappelijk medewerkers
Is ceo vaste samenwerking met een bepaalde medewerker binnen de faculteit haalhare kaart?
Bestuurvan de faculteit
11
Wetenschappelijk medewerkers
~.£PkUPSKUNDE ink _ I
P. 'IV
Vaste grand voor De Bedriffskundewinkel
-------------------------------------------------------------
2.1.5 Op weg naar vaste grond Na beantwoording van de eerste vier deelvragen is duidelijk, in welke mate vaste grond binnen de faculteit haalbaar is voor de Bedrijfskundewinkel en hoe deze er eventueel uit zou kunnen zien. Dan is echter nog niks bekend over de te volgen weg, om deze vaste grond daadwerkelijk vorm te geven. Er zal bijvoorbeeid een formalisatie-proces op gang moeten komen, wat met een hoop overleg binnen de faculteit gepaard zal gaan. Wie hiertoe echter de aangewezen gesprekspartners zullen zijn, is vooralsnog niet duidelijk. En voordat het genoemde proces in gang wordt gezet is flattering nodig voor enige formalisatie, danwel goedkeuring van andere vormen van overleg en samenwerking. Kortom, er zal een reeks van gesprekken noodzakelijk zijn, waarbij zowel het onderwerp als de gesprekspartner steeds verschillend zal zijn. De aspekten, die bij de laatste deelvraag een rol spelen, zijn te vangen in een vraagstuk (zie ook tabel 2.6):
- wie zijn de aangewezen gesprekspartners voor de Bedrijfskundewinkel bij het realiseren van enige mate van vaste grond en wat zullen de onderwerpen van de gesprekken zijn? TabeI2.6: In bet kader van de vijfde deelvraag relevante vraagstukken met bijbeborende aandacbtsgroep.
Deelvrtulg 5: Op welke wiiz,e kan deze vaste grond het best gereoliseerd worden? Relevant vraagstuk
Aandachtsgroep
Wie zijn de aangewezen gesprekspartners voor de Bedrijfstrundewinkel bij het realiseren van enige mate van vaste grond en wat zullen de onderwerpen van de gesprekken zijn?
Bestuur van de faculteit
2.2 Methoden van onderzoek Om op alle in paragraaf 2.1 opgeworpen vraagstukken een antwoord te krijgen, zijn verschillende methoden van onderzoek mogelijk. In deze paragraaf zal de keuze van de gebruikte methoden verantwoord en toegelicht worden.
2.2.1
Enqu~
onder studenten
Veel vraagstukken die in paragraaf 2.1 geformuleerd zijn, hebben als bijbehorende aandachtsgroep de studenten. De meest voor de hand liggende methode van onderzoek die hierbij past, is een schriftelijke enquere. Aile relevante vraagstukken zijn verpakt in een vragenlijst. Deze is te vinden in Bijlage A. Wat betreft de wijze van afnemen van de enquete, dient het volgende opgemerkt te worden. De vragenlijsten zijn niet toegestuurd volgens bijvoorbeeld een aselecte, gecategoriseerde steekproef uit de totale studentenpopulatie. Uit onder meer kostenoverwegingen is het afnemen van de enquete gecombineerd met een publiciteits-aktie van enkele dagen bij de ingang van het Bedrijfskunde-paviljoen. AUe passerende studenten werd gevraagd de enquete in te vullen. Dit brengt met zich mee, dat een bepaalde 12
~8EDRI.JII'SKUNDE vv i n k .. I
~
Vaste grond voor De BedrijJskundewinkel
-------------------------------------------------------------
groep niet in de onderzoekspopulatie is opgenomen (lees: terechtgekomen). Het gaat om de groep studenten, die niet of nauwelijks de gang naar het paviljoen maakt. Hierdoor zullen de resuitaten en conclusies van dit deel van het onderzoek enigszins afwijken van wanneer deze groep weI bij het onderzoek zou zijn betrokken. Het is maar de vraag, of deze afwijking ernstig is. Waarschijnlijk niet. Aan de ene kant zal deze groep waarschijnlijk niet groot zijn, iedereen heeft weI een of enkele keren per week een aktiviteit of afspraak op het paviljoen. De populatie studenten, die de enquete niet heeft ingevuld, zal daardoor niet of nauwelijks maar in ieder geval slechts toevallig afwijken van de onderzoekspopulatie. De resuitaten en conclusies zijn daarom toch in grote mate valide. Aan de andere kant behoort de groep thuisblijvers niet direkt tot de doeigroep van de Bedrijfskundewinkel. Om een onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel uit te voeren dient een student een bepaald minimum aan motivatie op het gebied van de studie mee te dragen. De studenten die deze bagage hebben, zuBen regelmatig de gang maken naar het paviljoen en daardoor zal de onderzoekspopulatie, mits voidoende groot, representatief zijn voor de doeigroep. Een ander aspekt van de enquete dat enige toelichting behoeft, is de manier van vragen steBen. Het afnemen van de enquete is aangegrepen om studenten op de hoogte te brengen van de werkwijze van de Bedrijfskundewinkel en de mogelijkbeden die de Bedrijfskundewinkel studenten kan bieden. Waar het gaat om bekendheid met bepaaide punten van de BedrijfskundewinkeI, wordt in de enquete gevraagd naar een 'ja' of 'nee', maar steeds wordt het punt voBedig toegelicht. Dit kan enige vertekening met zich mee brengen, waardoor de totale bekendheid te hoog kan uitvaBen. Ais de publiciteits-aktie en de afgenomen enquete hun doel niet hebben gemist, is dit geen probleem. Daarnaast zaI, door bij de verwerking van de enquete-resultaten de studenten op te splitsen naar fase, bovendien toch een betrouwbaar inzicht verkregen kunnen worden in verschillen tussen de onderscheiden fasen en bekendheidsverhoudingen van verschillende aspekten van de Bedrijfskundewinkel. De verwerking van de enquete zal plaatsvinden middels een speciaal voor de Bedrijfskundewinkel ontwikkeid enquete-computerprogramma. Open vragen worden omgeschreven naar gesioten vragen, door aBe gegeven antwoorden als aparte antwoordcategorien te beschouwen. De resuitaten worden gepresenteerd middels (kruis-)tabeBen en diagrammen, aan de hand waarvan een discussie binnen het bestuur van de Bedrijfskundewinkel zalleiden tot conclusies en te ondernemen akties.
2.2.2
Desk-research en interviews
Middels de hiervoor genoemde enquete krijgen we een beeid van de doorsnee bedrijfskunde-student. Er zijn echter een aantal vragen, die we een specifieke groep studenten willen voor leggen. Het gaat dan om die studenten, die al de keuze hebben gemaakt om een onderzoek te gaan uitvoeren bij de Bedrijfskundewinkel: huidige en voormalige opdrachtuitvoerders. Van die Iaatste groep is bovendien interessant, wat men achteraf voor mening heeft. De vraagstukken waar het hier om gaat, kunnen deels beantwoord worden aan de hand van beschikbare registraties. Na het uitvoeren van een onderzoek heeft elke student een vragenlijst thuis gekregen, waarin zij hun mening kunnen geven over hun eigen onderzoek en de werkwijze van de Bedrijfskundewinkel. De vragen die op deze manier niet beantwoord worden, worden mondeling aan een steekproef van (ex)opdrachtuitvoerders voorgelegd. 13
1'QIf'8EDRI.JII'SKVNDE
P
""
2.2.3
Ink _
I
Vaste grond voor De Bedriffskundewinkel ------------------------------------------~-----------------
Enquete onder wetenschappelijk medewerkers
De volgende belangrijke doelgroep van het onderzoek wordt gevormd door de wetenschappelijk medewerkers van de faculteit. En dan in het bijzonder die medewerkers die in direkte zin betrokken zijn bij het studieprogramma Technische Bedrijfskunde. Niet dat de mening van de overige medewerkers niet relevant is, maar die eerste groep zullen we hoofdzakelijk nodig hebben bij het realiseren van een zekere mate van strukturering van de Bedrijfskundewinkel-onderzoeken: begeleiden en beoordelen. Middels een computerbestand van aIle wetenschappelijk medewerkers met een kontrakt minstens tot het einde van het universitair jaar werd een vragenlijst rondgestuurd. Wat betreft deze doelgroep zouden interviews een redelijk alternatief zijn, maar vanuit tijdsoverwegingen werd daar niet voor gekozen. We gingen uit van een redelijke betrokkenheid bij de wetenschappelijk medewerkers, welke garant zou moeten staan voor een aanzienlijk respons-percentage. Gezien de hoge respons achteraf bleek een onderzoek naar eventuele verschillen tussen respondenten en de non-respons-groep niet noodzakelijk. Bij het verwerken en interpreteren van de enquete-resultaten, eveneens middels het eerder genoemde computer-programma, zijn weI de opmerkingen meegenomen van wetenschappelijk medewerkers, waar regelmatig kontakt mee wordt onderhouden. Voor deze enquete (Bijlage C) geldt dezelfde opmerking als bij de studenten-enquete, wat betreft de manier van vragen stellen. AIle aspekten van de Bedrijfskundewinkel worden volledig toegelicht, alvorens werd gevraagd naar bekendheid 'ja' dan weI 'nee'. De vertekening die hierdoor zou kunnen ontstaan wordt goedgemaakt door een grotere bekendheid, die op deze manier te realiseren is.
2.2.4
Diskussie
Op grond van de resultaten, afkomstig uit de enquetes en de aanvullende onderzoeksmethoden, ontstaat een redelijk beeld omtrent de eerste drie deelvragen (zie tabel 2.1, bIz. 5). Middels dit beeld zal ieder zijn eigen ideeen hebben omtrent de voor de Bedrijfskundewinkel haalbare vaste grond en de wijze waarop deze te realiseren. Genoemde resultaten, weergegeven in dit rapport in de hoofdstukken 3 en 4, hebben daarom als spreekstof gediend tijdens een discussie binnen het bestuur van de Bedrijfskundewinkel. Deze heeft geleid tot een gemeenschappelijk beeld omtrent de te volgen weg naar de vaste grond. Het pad naar deze vaste grond zal geplaveid zijn met nog meer discussies, vergaderingen en briefwisselingen alvorens de continuiteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel daadwerkelijk afdoende gegarandeerd is.
14
~.KDRU~SKUNDK
.,!Dl-
ink •
TabeI2.7: Overzicht van
gebanteerde onderroeksmethoden.
I
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
-----------------------------------------------------------------Onderroeksmethode
Dool(-groep)
Beschreven in
Enquere I
Vraagstukken betreffende studenten
Hoofdstuk: 3
Desk-reseacch
Vraagstukken betreffende voonnalige opdrachtuitvoerders
Hoofdstuk: 3 & BijIage B
Interview
Vraagstukken betreffende huidige en voormalige opdrachtuitvoerders
Hoofdstuk: 3· & BijIage B
Enquere n
Vraagstukken betreffende wetenschappelijk medewerkers
Hoofdstuk4
Discussie
Interne vraagstukken
HoofdstukS
In bovenstaande tabel worden de verschillende onderzoeksmethoden nogmaals weergegeven, met het bijbehorende onderzoeksdoel of -doelgroep. De hoofdstukken waarin de resultaten van de deelonderzoeken worden beschreven staan in de rechterkolom van tabel 2.7, te beginnen met de resultaten van de studenten-enquete in Hoofdstuk 3.
De lezer wordt uitgenodigd om elke jiguur, tabel oj andersoonig geheel van resultaten zel! te interpreteren om zo een eigen oordeel te vormen over de positie die de BedrijJskundewinkel inneemt binnen de in Hoojdstuk 1 geschetste omgeving. Moge het jeit, dat het rappon in zijn geheel te bevatten is door het 'kijken van plaatjes' hier aan bijdragenl
15
IWBEDRunKUNDE
p. "'"
3.
Vaste grond voor De Bedrijftkundewinkel
I n k .. I
------------------------------------------~--------~-------
DE RESULTATEN (STUDENTEN-ENQuETE)
De resultaten van de enquete (zie Bijlage A) onder studenten Technische Bedrijfskunde zijn onder te verdelen in een aantal paragrafen. Deze indeling voigt de logische opbouw, die ook in eerdere hoofdstukken is aangehouden (zie ook tabel 3.1). Allereerst gaan we in op de aard van de behoefte aan praktijk-ervaring. Vervolgens is het interessant, in hoeverre en op welke wijze zo'n eventuele behoefte geconcretiseerd wordt in het ontplooien van aktiviteiten naast de studie. TabeI3.1: Opbouw van deze paragraaf over de resultaten van de enqu~te
Paragraaf 3.1
Aard van de behoefte aan praktijk-ervaring bij studenten.
Paragraaf 3.2
Invulling van bovengenoemde behoefte door studenten.
Paragraaf 3.3
Bekendheid met verschillende aspekten van de Bedrijfskundewinkel.
onder studenten. Indien bet relevant is, worden de uitkomsten van de enqOOte onder studenten aangevuld met evaluatie-resultaten betreffende uitgevoerde onderzoeken. Zie hiervoor ook Bijlage B.
Omdat het verrichten van onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel een van de mogelijkbeden hiervoor is, komt daarna de bekendheid van de Bedrijfskundewinkel onder studenten aan de orde. Verschillende aspekten van de organisatie en de aktiviteiten werden op bekendheid getoetst. De uitkomsten van de enquete onder studenten worden, indien dit relevant is en er gegevens beschikbaar zijn, aangevuld met evaluatie-resultaten betreffende studenten, die al een onderzoeksopdracht hebben uitgevoerd. Hierbij wordt tevens verwezen naar Bijlage B, waar deze resultaten beschreven zijn. TabeI3.2: Aantallen en aandeel respoudenten per rase.
Bij het presenteren van de resultaten via tabellen of diagrammen, worden deze steeds opgeP-fase 30,6 % 48 splitst naar de verschillende fasen binnen de D-vast 36,9 % 58 studie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ingeburgerde, hoewel verouderde, terminoloD-keuze 45 28,7 % gie: P-fase, D-vast, D-keuze, Afstudeerfase Mst. 6 3,8 % (Afst). Dit om de in paragraaf 2.1 genoemde Totaal 157 100,0 % redenen. Uit tabel 3.2 valt op te maken, dat voorzichtig moet worden omgesprongen met de enquete-resultaten betreffende de studenten uit de afstudeer-fase. Gezien het beperkte aandeel in de totale onderzoeks-populatie zullen de uitspraken over deze groep in hoge mate speculatief van aard zijn. Toch is bet in veel gevallen waardevol om deze groep af te zetten tegen de studenten uit eerdere fasen. Uiteraard worden de afzonderlijk gegevens ook steeds geaggregeerd naar de gegevens voor de totale studenten-populatie. Studie-fase
Aantal
Aandeel
16
~.EDRUFSKUHDE Ink • I
P. W'
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------------~--------~-------
3.1 De behoefte aan praktijk-ervaring Weliswaar wordt binnen het studieprogramma aandacht besteed aan praktijk-elementen, maar desondanks blijkt er bij de studenten behoefte te zijn aan extra praktijk-opdrachten. Uit de enquete-vraag naar de aard van een in het verleden uitgevoerde praktijk-opdracht. 'vergeten' ouderejaars studenten zelfs dat ze al een P-praktijk en een D-projekt achter de rug hebben! Of worden deze projekten toch niet echt als praktijk-ervaring ervaren, gezien de beschermde omgeving waarbinnen de groep zo'n opdracht voltooid? Om met de deur in huis te
Figuur 3.1: Te weiDig praktijk in het studieprogramma (percentage studenten per fase en totaal).
vallen: bijna de helft van de bedrijfskunde-studenten (namelijk 43,3 %, zie figuur 3.1) vindt dat het studieprogramma tekort schiet, waar het om praktijk-ervaring gaat. Dit zou op zich nog weI meevallen, omdat ruim de helft dus weI tevreden is. Wordt deze fifty-fifty verhouding echter ontleed naar de verschillende studiefasen, dan blijken de respondenten steeds meer te gaan beseffen, dat het studieprogramma te theoretisch is. De twee-derde meerderheid in de afstudeerfase (niet significant) geeft weI aan, dat men voor het stage lopen en afstuderen eigenHjk Hever wat meer praktijk-ervaring in de bagage zou hebben! Merk nog op, dat het hoge percentage 'tevredenen' uit de P-fase vreemd over komt, omdat de studenten op dat moment in het geheel nog geen praktijk zijn tegengekomen tijdens de studie!
Pas in de volgende paragraaf wordt ingegaan op de concrete invulling van de aktiviteiten die studenten ontplooien om praktijk-ervaring op te doen. Uit de tabellen 3.3a tot en met 3.3d kan hier weI afgeleid worden hoeveel tijd de studenten bereid zijn om naast de studie te gebruiken voor het opdoen van ervaring in de praktijk. TabeUen 3.3: Gewenste tijdbesteding (uur per week) en projektperlode (weken of maanden) in
3.3a P-fase
0
<4
1-3
wkn
wkn
mnd
>3 mnd
Tot
3.3b D-vast
Oulw I-Sulw
aantallen
6-
respondenten. (De Diet gearceerde blokken bevatten de potentii!le winkefiers.)
to ulw
TOTAAL
17
(fflf.aDRIJIlfSKUNDE
JIOl".,
Ink •
Vaste grond VQQr De Bedriifskundewinkel
I
o"dcf'ftC"mltr •• d.ie •• a
------------------------------------------~-----------------
3.3c D-keuze
0 wkn
<4 wkn
1-3
>3
mnd
mnd
Tot
3.M Afst.
0 wkn
<4 wkn
1-3
>3
mnd
mnd
Tot
Ou/w
lO
Ou/w
2
1 - 5 u/w
15
1-5u/w
3
6 - 10 u/w
14
6-lOu/w
> 10 u/w
6
> 10 u/w
0
TOTAAL
45
TOTAAL
6
De periode waarover men een opdracht of projekt wit plannen is gemiddeld bijna anderhalve maand. Dit is echter niet als een gemiddelde te beschouwen, omdat het twee groepen betreft. De eerste wit snel resultaat zien, voor de laatste groep mag het best wat langer duren. De consequenties voor de Bedrijfskundewinkel hiervan zijn, dat het wellicht zinnig is om ook onderzoeksopdrachten te formuleren die een termijn bestrijken van hooguit een maand. Door echter de mening van de student over de hoogte van de beloning af te zetten tegen de periode, waarover dezelfde student het projekt wi] spreiden, blijkt het volgende. Er bestaat een zwak positief verb and tussen de voorkeur voor een dergelijk korte praktijkopdracht en het oordeel, dat de beloning (te) laag is (zie Bijlage D, tabel 1). Dat dit positieve verb and bovendien redelijk betrouwbaar is, betekent dat deze groep studenten bij de huidige beloningsmaatstaven van de Bedrijfskundewinket wellicht op een andere manier praktijk-ervaring willen opdoen, dus niet bij de BedrijfskundewinkeL Het aantal uur dat een student bereid is wekelijks te investeren, loopt met het vorderen van de studie licht op van ruim 4 uur (p-fase) tot 5lh uur (D-keuze). Hier zijn niet zo zeer verschillende groepen te onderscheiden. Uitgaande van de 'gemiddelde' student zouden we uitkomen op 6 weken x 5 uur-per-week oftewel een projekt-omvang van 30 uur. De tijdsbesteding van het soort opdrachten dat de Bedrijfskundewinkel normaliter formuleert, bedraagt om-en-nabij het dubbele. Uit Bijlage B blijkt echter dat we op moeten passen voor de tijdsbesteding van de studenten, omdat een ruime meerderheid van de voormalige opdrachtuitvoerders aangeeft meer tijd te zijn kwijt geweest, dan vooraf gepland was. Terugkijkend naar de vier tabellen komt het blanco gedeelte het meest in aanmerking. De beginnende studenten (bovenste tabellen) hebben dan de voorkeur voor de iets tangere projekten, de onderste helft voor de kortere. Het voltooien van een praktijk-projekt is tegelijkertijd een leerproces. Dat de respondenten dit onderkennen blijkt uit de mate waarin men ondersteuning wenst tijdens het projekt (figuur 3.2). Men wit met name geholpen worden bij de onderzoeksopzet. Ouderejaars zullen we met name in noodgevallen moeten ondersteunen. De respondenten die intensief geholpen willen worden, zijn vooral te vinden in de P-fase. Dit is niet een direkte doelgroep, omdat de student aIleen een onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel mag uitvoeren als het P-diploma in bezit is. Uit de figuur blijkt, dat men na het voltooien van P-praktijk en D-projekt minder ondersteuning behoeft. Al vat men deze twee fenomenen niet op als praktijk-ervaring, op de gewenste ondersteuning heeft het gelukkig wei invloed!
18
~.EDRUIrSK.UNDB Ink • I
P. ""
o,,4ctft.ftncr.a4.i ••••
Vaste grond VOOT De Bedriifskundewinkel ------------------------------------------~--------~-------
Deze paragraaf samenvattend bestaat er een recHe 00"""" behoefte onder de studenten f:2l .................. (percentage respondenten IlIIII bij...s.opoot aan praktijk-ervaring. Het D ...... .,.,. per rase en totaal.) bewustzijn hieromtrent [1"-. [8810l1000 neemt toe met het vorderen van de studie. Gezien de gewenste projektomvang 10.0" komt de Bedrijfskundewinkel in aanmerking by de studenten om een projekt op te pakken. In hoeverre de respondenten deze intentie daadwerkelijk hebben, zal blijken uit de volgende paragraaf.
Figuur 3.2: Door studenten gewenste begeleiding tijdens de duur van bet projekt
3.2 Door studenten ontplooide aktiviteiten Studenten Technische Bedrijfskunde zijn in grote mate aktiet. Ga maar eens in een willekeurig bestuur kijken van studenten- of sportverenigingen. De kans is klein, dat er niet een aankomend bedrijfskundige de scepter zwaait. Een bewijs van de geldingsdrang? Zeker, maar niet alleen. De studenten Teehnisehe Bedrijfskunde zijn zieh er terdege van bewust, dat al voor de arbeidsmarkt in zieht komt een voorsprong kan worden genomen op de eoneurrentie. Vandaar de enorme bestuurlijke en organisatorisehe participatie van bedrijfskunde-studenten. Figuur 3.3:
Figuur 3.3 geeft aan, dat ruim de helft van de studenten Technische Bedrijfskunde aktiviteiten ontplooit naast de studie. In de P-fase is de extra-aktiviteit nog beperkt, maar van de D-keuze-studenten investeert maar liefst 71 procent in zijn of haar toekomst.
Percentage respondenten dat naast de studie aktief is.
Er blijkt een redelijke mate van samenhang te zijn tussen de mening over het praktijk-aandeel in de studie en het daadwerkelijk ontplooien van aktiviteiten (zie Bijlage C, tabel 2). Dit verband is bovendien uiterst betrouwbaar. Wat dat betreft nemen de studenten hun verantwoordelijkheid zelf. Het is eehter maar de vraag in welke volgorde hierbij de oorzaak-gevolg relatie loopt: beseft men eerst, dat de studie tekort sehiet en gaat men dan aan de slag, of wordt men sowieso aktief en ziet men pas later dat men hier goed aan gedaan heeft? Interessant! Studie-vereniging Industria blijkt verreweg het populairst onder de studenten (figuur 3.4). Maar liefst de
19
IlUf'RBI>RUI'SIWNDIt ink _ I
P
""
ond<el'lletne.,&4"', .....
Vaste grand ¥Oor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------------~--------~-------
helft van alle aktieve studenten maakt zichzelf nuttig in een commissie of het bestuur. Runner-up in dit verband is de studenten-vereniging of het dispuut. Ook sportverenigingen varen wei bij de interesse van bedrijfskunde-studenten. In de figuur komt de Bedrijfskundewinkel niet voor. aangezien aileen gevraagd werd naar organisatorische aktiviteiten. Figuur 3.4: Reladeve populariteit van de door studenten ontplooide aktiviteiten (percentages van 'aktieve' studenten).
In bovenstaande geva1len ging het voornamelijk om aktiviteiten op het gebied van bestuur en organisatie. Investeren in praktijk-ervaring kan echter ook door het uitvoeren van een onderzoeksopdracht. Hierbij zijn de raakvlakken met de studie Technische Bedrijfskunde duidelijker aanwezig dan bij de vorige categorieen. Op de vraag hoeveel studenten al een dergelijke praktijk-opdracht hebben uitgevoerd. antwoord slechts een kwart met 'ja' (zie figuur 3.5). Dit percentage is in aIle fasen van de studie ongeveer even groot, in de afstudeer-fase iets groter. Hier is de eerder gedane verbazing aan de orde over de constatering, dat men P-praktijk maar met name het D-projekt kennelijk niet als praktijk-opdracht beschouwen! Het belangrijkste aandeel in de aard van de uitgevoerde praktijk-projekten wordt gevormd door een stage of afstuderen, wat voornamelijk voor rekening komt van de VerKorte-Opleiding-respondenten.
Figuur 3.5: Percentage respondenten clat al cen praktijkopdracht beeft uitgevoerd.
Uit de derde tabel van Bijlage D blijkt, dat studenten die in het verleden al eens een praktijk-projekt hebben voltooid, minder moeite hebben met de kennelijk beperkte hoeveelheid praktijk in het studieprogramma. Dit verband is echter veel minder sterk en betrouwbaar dan het voorgaande. Dit verband wordt echter voUedig veroorzaakt door de D-keuzestudenten. Een verband dat weI weer sterker en betrouwbaar is, betreft nog steeds de mening over de hoeveelheid praktijk in het studieprogramma. maar dan gerelateerd aan de toekomstplannen van de student. Het blijkt (Bijlage D, tabellen 4 en 5) dat studenten die deze hoeveelheid te beperkt vinden, in sterkere mate dan tevreden studenten van plan zijn om een praktijk-projekt te gaan uitvoeren. In deze belangstelling mag zowel de Bedrijfskundewinkel als, hoewel minder en bovendien gedifferentieerder, de categorie 'elders' zich verheugen. De sterkte van dit verband verschilt in het geval van de Bedrijfskundewinkel nauwelijks tussen de verschillende studiefasen. Bij de categorie 'elders' duikt opeens een negatief verband op, wat niet direkt verklaarbaar is. Merk hiernaast nog weI op dat er niet een volledig onderscheid is, dat wil
20
1W8EDRUI1SKUNDI:
P
VOl
ink
CO
I
Vaste grQnd vOQr De Bedrijftkundewinkel ------------------------------------------~-----------------
zeggen met 6f de Bedrijfskundewinkel Of elders (Bijlage D, tabel 6). Er blijkt bij een groep studenten een achterliggende intentie aanwezig om een onderzoek of opdracht te gaan doen, zonder dat al een keuze is gemaakt via welke instantie. Beide bovenstaande samenhangen (over praktijk-verleden en -toekomst) zijn gezamenlijk als voigt te interpreteren. Kennelijk neemt een groot gedeelte van de studenten die vinden dat er te weinig praktijk in de studie zit, zelf de verantwoordelijkbeid om een opdracht te gaan doen. Het verband is echter niet dusdanig sterk. om te stellen dat iedereen dit doet. Enige stimulering zou derhalve gerechtvaardigd zijn! Hierboven dook voor het eerst de naam van de Bedrijfskundewinkel op, als zijnde een mogelijkbeid om iets naast de studie te doen. Uiteraard zijn er ook andere instanties waar studenten terecht kunnen voor praktijk-projekten. We zijn daarom niet aileen geYnteresseerd in de absolute bekendheid (zie volgende paragraaf) en populariteit van de Bedrijfskundewinkel, maar ook in de relatieve populariteit. De populariteit is af te lezen uit de figuren 3.6 en 3.7. Voor zowel de Bedrijfskundewinkel als voor de 'concurrerende' instanties is het percentage ja-zeggers gering, terwijl deze percentages bovendien correleren (zie Bijlage D, tabel 6). De Bedrijfskundewinkel mag zich echter verheugen in een groter (zeg maar groot) percentage potentiele klandizie. De respondenten die nog niet nagedacht hebben over of en waar ze een praktijk-projekt op willen pakken, 'kiezen' er op den duur voor misschien elders een opdracht te gaan doen. Hier ligt derhalve nog veel braak terrein voor de Bedrijfskundewinkel. Figuur 3.6/3.7:
Plannenvan studenten om
een praktijk-
[Ill;.
opdracht te gaan uitvoeren.
~ miIocIaIaI 1ll11iet~ >:01_ l:.,:d
rn ........
Boven (3.6): bij de BedrijCskundewinkeL Onder (3.7): elders. (percentages respoodeoten per Case.)
ao.o" 1::.J..YJJAl!,,--w
-1J~u,.ui~__. .~Il.<1il'-'m.
1....JO'1"""'1".1-:
P.... D-vIISI D-keuze AfIIt.
TOIaII
80.0%
Dill;. ~miIIIIcIIiI::a 1II11ir.t~
D-
rn ........
10.0" 0,0%
21
Deze paragraaf samenvattend kan gesteld worden, dat studenten Technische Bedrijfskunde veel initiatief tonen wat betreft het op zich nemen van aktiviteiten. Dit geldt met name voor die studenten, die vinden dat het studieprogramma in praktijkopzicht te kort schiet. Zij zien dit als een investering in ervaring, op die aspekten waar het studieprogramma tekort schiet. Met name Industria is populair. De zekerheid omtrent het in de toekomst gaan uitvoeren van een praktijk-projekt, waarbij de koppeling met de studie groter is, is slechts beperkt. Wei is er een grote groep die hier of nog met over heeft nagedacht, of twijfelt. In hoeverre de keuze in het voordeel van de Bedrijfskundewinkel kan uitvallen, hangt af van de bekendheid van de voordelen van het uitvoeren van een onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel onder de studenten. Hierover gaat de volgende paragraaf.
fIrl(.EDllI.JF81UlNDE
P. VV
I n k .. I
Vaste grond voor De BedrijJilamdewinkel ------------------------------------------~--------~-------
3.3 De bekendbeid van de Bedrijfskundewinkel Met de vorige paragraaf in het achterhoofd, is er nog weI wat werk te verzetten om de studenten doordrongen te krijgen van het nut van het uitvoeren van een onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel. Toch is de bekendheid onder studenten niet gering. Uit figuur 3.8 valt op te maken dat vooral ouderejaars goed bekend zijn met de Bedrijfskundewinkel. Deze bekendheid betreft dan met name de Bedrijfskundewinkel in algemene termen van 'aktiviteiten'. Wordt de respondent geconfronteerd met precieze doelgroep of expertise-gebieden, dan is de bekendheid al minder. Wordt expliciet gevraagd naar een algemene indruk, dan voert de term 'praktijk-ervaring' de boventoon. Andere kreten gaan over 'bedrijven', 'onderzoek' en 'beloning'. Het overgrote merendeel van de indrukken heeft een positieve ondertoon. hoewel een aantal respondenten termen als 'klein', 'kort' en 'beperkt' bij het antwoord op de open enquere-vraag gebruikt. Voor beginnende studenten vertoont de Bedrijfskundewinkel wellicht trekjes van een 'Ver-Van-Mijn-Bed-Show·. Zaak dus, om studenten al in een vroeger stadium op de hoogte te brengen van de voordelen die de Bedrijfskundewinkel kan bieden. Figuur 3.8: Bekendheid van verschillende aspekten van de Bedrijfskundewinkel (percentage respondenten per fase),
Deze voordelen, naast uiteraard de nodige praktijk-ervaring, staan weergegeven in figuur 3.9. Hierbij overheerst de geldelijke beloning, terwiji dat niet de intentie is van de Bedrijfskundewinkel. Uit een inventarisatie over huidige en voormalige opdrachtuitvoerders blijkt ook weI, 10.oti dat dit niet de belangrijkste oorzaak is van hun interesse. Het weegt uiteraard weI mee (zie Bijlage B)I Daarom nemen we de constatering die voIgt uit figuur 3.10 ons zeker ter harte: de beloning is aan de Iage Figuur 3.9: Bekendheid van kant. Dit blijkt ook uit Bijlage D, BobadId4_~"""'_"'~(¥aVIIIc> verschillende 1OO,oti tabellen 7 en 8. De eerstgenoemde voordeIen van to.AI1' IIIII~ bet uitvoeren geeft aan dat met name de studenten to.AI1' ~van een opdracht II D-Ioooait 'N.K die op de hoogte zijn van de belobij de Bedrijfs8]to.AI1' kundewinkel 183ning (en zich wellicht al wat meer to.AI1' (percentages 48,0'11 in de mogelijkbeden hebben verrespondenten IIII,K per rase). diept hebben) deze aan de lage kant III.K vinden. De tweede genoemde tabel Iaat zien dat de enigszins lage beloning daarom ook meespeelt bij de studenten. die aangeven zich vooralsnog niet tot de Bedrijfskundewinkel te zullen wenden. Dit verband is echter aIleen aanwezig voor de studenten uit de D-keuze-fase, maar wei redelijk sterk en betrouwbaar.
22
~.ZORUBSKUNDB i n k .. I
P
_
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel ------------------------------------------~-----------------
Voor de toekomst is het zaak: om te streven naar grotere bekendheid van de andere voordelen. Met name de mogelijkheden om studiepunten te verdienen met een onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel moeten worden uitgebreid, en deze mogelijkheden (percentage dienen ook te worden gecommunirespondenten). 10.0% ceerd naar de studenten. In het volgende hoofdstuk en in de daaropvolgende discussie zal nader worden ingegaan op het streven van de Bedrijfskundewinkel om Bedrijfskundewinkel-opdrachten te integreren in het studieprogramma, door het op strukturele wijze toekennen van studiepunten.
Figuur 3.10: MeDingen over de hoogte van de gelde6jke beloDing voor het uitvoeren van een onderzook bij de Bedrijfskundewinkel
Per student is het mogelijk om een score toe te kennen, waarbij de boogte ervan aangeeft op welke punten de respondent bekend is met de Bedrijfskundewinkel. Met de wetenschap uit de vorige paragraaf dat met name studenten die vinden dat het studieprogramma te weinig praktijk bevat aktiviteiten naast de studie ontplooien, is het interessant in hoeverre deze groep op de hoogte is van de Bedrijfskundewinkel. Dit vraagstuk wordt deels beantwoord door Bijlage D, tabel 9. Uit die tabel blijkt, dat die groep studenten een hogere bekendheids-score behaalt, dan de groep 'tevreden' studenten. Dit zegt echter nog niet alles, omdat in deze groep ook een groot deel aktievelingen aanwezig is. Daarom is ook gekeken naar de mate van bekendheid in samenhang met de intentie om een onderzoek te gaan doen bij de Bedrijfskundewinkel. Deze samenhang is gelukkig eveneens positief (Bijlage D, tabel 10), waarbij het verheugend is te mogen constateren, dat de samenhang het sterkst is bij de eerste fasen van de studie(!). Fsguur 3.11:
Wat met name van ouderejaars nog weI eens als kritiek wordt gehoord, is het beperkte aanbod aan onderzoeksopdrachten. Dit wordt bevestigd door figuur 3.11 en Bijlage D, tabel 11. Deze bijlage laat zien, dat (percentages met name studenten die op de hoogrespondenten per fase). te zijn van het door de Bedrijfskundewinkel aangeboden onderzoeksaanbod dit vinden. Deze samenhang Toblal is inderdaad het sterkst voor de Dkeuze-fase. Inderdaad is het zo dat marktonderzoeken dan wei enquetes de boventoon voeren op de prikborden. Enerzijds komt dit omdat andersoortige opdrachten altijd in een mum van tijd verdwenen zijn. Anderzijds is het zo, dat er inderdaad meer van dat soort onderzoeken worden aangevraagd vanuit de maatschappij. Bovendien is er nog steeds veel belangstelling onder studenten om dergelijke onderzoeken uit te voeren. Toch zullen we inspelen op de kennelijk aanwezige behoefte aan meer andersoortige onderzoe-
MeDingen over de variatie in het aanbod van onderzoeksopdrachten biJ de Bedrijfskundewinkel
23
~.£DRJ.JP8IUJNDE \IV ; n k .. I
P.
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel
------------------------------------------~--------~-------
ken. Er is inrniddels een aktieve acquisitie-campagne opgestart, wat al een aantal interessante onderzoeken heeft opgeleverd. De prikborden vertellen hier te allen tijde meer over! Samenvattend kan over de resultaten van deze paragraaf gesteld worden, dat de Bedrijfskundewinkel slechts in beperkte mate tot in detail bij de studenten bekend is. WeI reikt deze constatering goede instrumenten om deze bekendheid doelgericht te vergroten. Strukturele afspraken over plaatsing in het studieprogramma (lees: het toekennen van studiepunten) zal een belangrijk aandachtspunt zijn in het volgende hoofdstuk, waar de resultaten van de enquete onder de wetenschappelijke medewerkers van de faculteit aan de orde komen.
24
tllilfIllSVIIlUl'SKUNV,.
P. ""
4.
I n k .. I
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------~--------~------
DE RESULTATEN (MEDEWERKERS-ENQuETE)
Bij de presentatie van de resultaten van de enqu8te onder de wetenschappelijk medewerkers van de Faculteit der Technische Bedrijfskunde zal ongeveer dezelfde opbouw gehanteerd worden als in het vorige hoofdstuk. Allereerst zal ingegaan worden op de houding van deze groep bevolkers van het Bedrijfskundewinkel-Iandschap, en weI die ten opzichte van praktijk-ervaring voor studenten. Naast dit belang op zich komt hierbij ook de relatie tussen theorie en praktijk aan de orde. De volgende paragraaf bevat resuitaten over de mate waarin de Bedrijfskundewinkel bekend is onder de wetenschappelijk medewerkers. Deze bekendheid is in een aantal aspekten te verdelen. Indien men daadwerkelijk belang hecht aan een dosis praktijk-ervaring voor de student tijdens de studie, zouden we graag zien dat de medewerkers een dergelijk standpunt combineren met waardering voor de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel. De mate waarin deze waardering aanwezig is heeft gevolgen voor de haalbare vaste grond, welke de Bedrijfskundewinkel zo broodnodig heeft uit overwegingen van kwaliteit, kwantiteit en continuiteit. Ben van de verschijningsvormen van deze vaste grond zou een struktureel kader zijn, waarbinnen de onderzoeken door studenten bij de Bedrijfskundewinkel uitgevoerd worden. Struktureel houdt dan in: via studiepunten gekoppeld aan begeleiding en beoordeling door een wetenschappelijk medewerker van de faculteit en daardoor op te nemen in het keuzegedeelte van het studieprogramma. Het zal blijken dat de medewerkers hier grotendeels dezeIfde (goedkeurende) mening over hebben en bovendien bereid zijn tot de benodigde begeleiding en beoordeling. Onderstaande tabel geeft de opbouw van dit resultaten-hoofdstuk nog eens overzichtelijk weer. TabeI4.1: Opbouw van deze paragraaf over de resultaten van de enqu~te onder de wetenschap. pelijk medewerkers van de faculteit.
Paragraaf 4.1
Standpunten ten opzichte van praktijk-ervaring voor studenten.
Paragraaf 4.2
Bekendheid met verschillende aspelcten van de Bedrijfskundewinkel.
Paragraaf 4.3
Bereidheid tot het vormen van een struktureel onderzoekskader.
De resultaten van de enquete zullen indien nodig aangevuld worden met opmerkingen die het gevo\g zijn van regelmatige kontakten met een aantal docenten.
De wetenschappelijk medewerkers zijn onder te verdelen in een tweetal subgroepen. Eerstens de (deeltijds) hoogleraren, voorts de andere medewerkers die deel uitmaken van de wetenschappelijke staf. Bij het onderzoek zullen we slechts in een enkel geval in gaan op eventuele gevolgen van dit onderscheid voor de enqu8te-resultaten. Een grotere rol gaat dit onderscheid spelen bij het eventueel benaderen van medewerkers in verband met begeleiding of beoordeling en de besluitvorming die daarvoor op gang dient te komen. Een andere invloedsfaktor is de 'tastbare'. recbtstreeks kwantificeerbare binding van de respondent met de faculteit. Aan de ene kant is dit bet aantal dienstjaren op de faculteit, aan de andere kant de buidige omvang van bet dienstverband. Daar deze faktoren op triviale wijze van invloed zijn op de mate van bekendheid van de Bedrijfskundewinkel, wordt hier niet verder op ingegaan. WeI wordt hieronder (figuren 4.1, 4.2 en 4.3) op overzichtelijke wijze gepresenteerd hoe de respons-groep is opgebouwd.
2S
f/8fBEDRUI'SKUNDE
P
v.I
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel
Ink. I
------------------------------------------~--------~-------
Gezien de toWe respons van 56 vragenslijsten, een percentage van ruim 58 procent, is een non-response onderzoek niet direkt rendabel. Dit onderzoek zou tot doel hebben om aan het licht te brengen, of er een verschil is tussen de response-groep en de non-response-groep, op voor de Bedrijfskundewinkel relevante aspekten. Binnen de non-response-groep zal zich naar verwachting een groot aanW medewerkers bevinden, die de enquere vanwege 6f principiele redenen 6f 'bureaubladbeheerstechnische' redenen Diet hebben ingevuld dan weI geretoumeerd. WeI dienen we er van bewust te zijn, dat het Diet terug sturen van de vragenlijst eerder zal duiden op een geringe, dan op een grote betrokkenheid bij de faculteit in het algemeen en de Bedrijfskundewinkel in het bijzonder.
Figuur 4.1: De respondenten procentueel onderverdeeld naar funktie.
Figuur 4.2 (links): Respondenten onderverdeeld naar diensijaren. Figuur 4.3 (rechts): Respondenten onderverdeeld naar de omvang van het dienstverband.
7OlI.
60%
-60%
%0%
1loUjur 311!t6joR
>6jur
Bij bovenstaande figuren dient nog weI opgemerkt, dat de groep respondenten met een dienstverband minder dan 15 uur voor het grootste gedeelte bestaat uit (deeltijds) hoogleraren. Verder kunnen we conciuderen dat het bedrijfskunde-paviljoen bevolkt wordt door hoofdzakeUjk oude getrouwen. Eigenlijk zou dan ook elke 'procent onbekendheid' een minpuntje betekenen voor de Bedrijfskundewinkel!
4.1 De noodzaak van praktijk..ervaring volgens de deskundigen Al eerder werd gesteId, dat de mening van de wetenschappelijk medewerkers aangaande het belang van praktijk-ervaring voor de student Technische Bedrijfskunde zwaar dient te wegen. Een groot deel van hen staat met het ene been in de bewuste praktijk, bijvoorbeeid via een adviesfunktie bij de overheid of in het bedrijfsleven, en met de andere voet in het onderwijs dan wei de wetenschap. In de eerste rol hebben zij wekelijks kontakt met (of zijn zeIt) aanstaande werkgevers van de huidige studenten. Met deze laatste groep hebben ze weer frequente kontakten, voortvloeiend uit de tweede rol. Verder zijn de docenten als het ware de belichaming van het studieprogramma, zoals diezelfde studenten dat dienen te doorlopen. Een beoordeling hiervan op kwantiteit maar zeker ook kwaliteit van de praktijk die hierin opgenomen is, kunnen zij dan ook zeker maken.
26
~.BDRUFSKVNDE ~~ i n k e I
Vaste grand lIoor De Bedrijftkundewinkel
-------------------------------------------------------------
Oe termen waarin de wetenschappelijk medewerker zich uitlaat over het belang van het al tijdens de studie opdoen van praktijkervaring liggen eerder in de trant van 'zeer belangrijk' dan 'belangrijk' (figuur 4.4). Te verwachten zou dan ook zijn, dat er een signaal gaat van de studenten, via de 10% docenten, naar de verantwoordeIijken voor het studieprogramma, omdat de gelegenbeid hiervoor te weinig aanwezig is. Oat blijkt immers uit de resultaten van de FJgUur 4.5: Mening van de studenten-enquete, zoals het vorige respondenten hoofdstuk die laat zien. Oit is echover bet aandeel van praktijk ter kennelijk niet het geval, want in bet stueDein overgrote getalen vinden de resprogramma (percentage pondenten het praktijk-aandeel in respondenten). de studie voldoende (figuur 4.5). Enkele respondenten merken zelfs op dat dit aandeel nog omlaag zou moeten, wi! de faculteit niet een HBO-imago riskeren. Een volgende vraag uit de enquete diende te achterhalen, in hoeverre FJguur 4.6: de wetenschappelijk medewerkers De maoier waarvan mening zijn dat praktijk-opop de respondent drachten de plaats in zouden kunde relatie tossen tbeorie en praknen of wellicht moeten nemen van tijk optimaal theorie in het studieprogramma. ziet (percentage respondenten). Hier werd toch over de gehele breedte in afwijzende zin op gereageerd, waarbij een aantal reakties betrekking hadden op de onderscheidende aard van een academische studie, zoals boven al beschreven. Een groot aantal 'nieten' ging evenwel gepaard met de opmerking, dat praktijk-opdrachten weI een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren als zijnde een verdieping van theoretische kennis, of als ondersteuning ervan door theorie te toetsen aan de praktijk (figuur 4.6).
FJguur 4.4: Het oordeel over bet belang van praktijkopdracbten voor studenten (percentage respondenten).
Be1ang van prakdjk-opdradrten
-
-- -
27
~.BDRU~SKVNDE " k. I
~vv i
o"de ra ... e,."d., '.:u a
Vaste grand vaor De Bedrijfskundewinkel
-------------------------------------------------------------
In het verlengde hiervan kan de houding gezien worden van wetenschappelijk medewerkers ten opzichte van het toestaan van studiepunten voor aktiviteiten van studenten, die zicb in de praktijk afspelen. De resultaten biervan zijn opgenomen in figuur 4.7, waaruit duidelijk naar voren komt dat inderdaad voor bet soort projekten dat zicb bet dichtst 10% bij de theorie afspeelt, bier het eerst voor in aanmerking komt. Er blijkt een verband aanwezig tussen de relatie die men vruchtbaar acht tussen theorie en praktijk en de mate waarin de respondent bereid is studiepunten toe te kennen (Bijlage D, tabel 12). Medewerkers die enkel bet belang van theorie benadrukken (gelukkig een minderbeid) blijken minder snel bereid om 'alternatieve' studiepunten toe te kennen. Dit verband is voor de categorie 'praktijkopdrachten' zowel bijzonder sterk als uiterst betrouwbaar. Naar wij menen, vallen de onderzoeken die bij de Bedrijfskundewinkel uitgevoerd worden in deze categorie. Deze paragraaf kan derbalve samengevat worden door de constatering dat er een breed draagvlak is om studiepunten toe te kennen aan de studenten die het initiatief nemen om zo'n projekt aan te pakken en te voltooien. Dit draagvlak is aanwezig door het belang dat wetenschappelijk medewerkers hechten aan praktijk-ervaring voor studenten. Een praktijk-projekt dient dan wei op een bepaalde manier en onder bepaalde voorwaarden uitgevoerd te worden. Hierover meer in paragraaf 4.3. In paragraaf 4.2 zullen we eerst ingaan op de bekendheid die verscbillende aspekten van de Bedrijfskundewinkel genieten onder de wetenschappelijk medewerkers van de faculteit.
Figuur 4.7:
Bereidheid om studiepunten toe te keunen voor verschillende aktiviteiten (percentage respondenten).
4.2 De bekendheid van de BedrijfskundewiokeJ Gezien de aanwezige bereidheid om studiepunten toe te kennen voor praktijkopdracbten. is het interessant om te peilen in hoeverre de respondenten van mening zijn dat onderzoeken die bij de Bedrijfskundewinkel uitgevoerd worden aan daartoe vigerende criteria voldoen. Allereerst worden ecbter de resultaten gepresenteerd aangaande de bekendheid van de verscbillende karaktertrekken, die de Bedrijfskundewinkel kenmerken. Bekendheid met de aktiviteiten en de organisatie is immers een minimale voorwaarde voor beoordeling ervan, wat weer voorafgaat aan, at dan niet, waardering voor de betreffende aktiviteiten! Uit figuur 4.8 kunnen we afleiden dat de bekendheid met bet fenomeen 'Wetenschapswinkels' in bet algemeen ruim 90 procent is (linksboven). Onze winkel in het bijzonder is net iets minder bekend (rechtsboven), waarbij opgemerkt dient te worden dat bet aantal respondenten dat op de hoogte is van de lokatie in Paviljoen Ul (linksonder) er ren groter is dan het aantal respondenten dat de Bedrijfskundewinkel boe dan ook kent! Waar deze bekendheid-aspekten als een samenbangend cluster zijn op te vatten, geldt dat ook, maar in iets mindere mate voor de aspekten betreffende de winkel-doelen
28
~•• D.UPS~VNDE ink. I
;t:Jtivv
___ clitt • •
"'.I: •• d., i ••••
Figuur 4.8:
De mate van bekendheid met vel'S£hillende aspekten van de Bedrijfskundewinkel op bet gebied van organisatie en tokatle (percentage 'bekenden' is gearceerd).
Vasle grond voor De Bedriffskundewinkel
------------------------------------------------------------Bekendheid met de Bedrijfsklmdewinkel (organlsatie- en l~
feD.omeen 'W~ (ja: 93%)
(wij1en-)orpnisatie op centraal Ri_
G
(ja: 29")
vestIPa ill PIrviIjoeII Ul/Vl (ja: 91
Figuur 4.9: De mate van bekendbeid met de resterende aspekten van de Bedrijfskundewinkel (wederom is het percentage 'bekenden' gearceerd).
bekijkt bet prikbotd wel_
,,>
(ja:
51">
Bekendheid met de Bedrijfskundewinkel (overige IIIIpCIkten)
.......... _Do ....ij. . . .lIbI
/11:.)
......... _DoP'\Jf' /II:'1S'Il)
29
, IIIlioI
en winkel-aktiviteiten. De doelstellingen (figuur 4.9, linksboven) blijken het meest in aanmerking te komen voor 38sociatie met 'De Bedrijfskundewinkel'. In iets mindere mate blijkt men op de hoogte van de precieze wijze, waarop de Bedrijfskundewinkel deze doelstellingen probeert te realiseren (4.9, linksonder). Nog iets minder (idem, rechtsboven), maar nog steeds zo'n driekwart van de respondenten, blijkt op de hoogte te zijn van de (externe) doelgroep van de Bedrijfskundewinkel. Voor startende ondememers worden onderzoeksopdrachten uitgevoerd door studenten. die zo hun bedrijfskundige kennis op een nuttige manier in de praktijk brengen en deze daaraan toetsen. Bij de bekendheids-percentages dienen we weI de opmerking in het achterhoofd te houden, die in paragraaf 2.2.3 werd gemaakt. Bij eike ja/nee-vraag werd steeds een volledige toelichting gegeven, wat een afwijking naar boven tot gevoig heeft. '0 ja' en 'ongeveer' zal al gauw hebben geleid tot een 'ja'. Het aantal antwoordcategorieen stond ook niets anders toe, hoewel sommige respondenten hun gedeeltelijke bekendheid in woorden kenbaar maakten.
~.BPRUFSKVNDE Ink • I
P. _
Vaste grond voor De BedrijJskundewinkel
-------------------------------------------------------------
Gevraagd naar de bekendheid van de respondenten met de organisatie achter de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel, moet men toch veelal kleur bekennen. Hoe de Wetenschapswinkels op centraal niveau gecoOrdineerd wordt (lees inmiddels: werd) is bekend bij bijna 30 procent van de onderzoekspopulatie (4.8, linksmidden). Dit is nog hoog vergeleken met de mate waarin men op de hoogte is van de manier waarop de Bedrijfskundewinkel bestuurd wordt (4.8, rechtsmidden). Een teken aan de wand. Wil de Bedrijfskundewinkel aanspraak kunnen maken op enige vaste grond binnen de faculteit, dan zal het bestuur ook persoonlijk meer in de openbaarheid dienen te treden. Plannen hieromtrent zijn al in een vergevorderd stadium: de percentages m6eten omhoog! Ben laatste aspekt van bekendheid is de wijze waarop de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel gefinancierd worden. De opdrachtgevers betalen geen cent, het onderzoek wordt volledig bekostigd uit een TV-budget. Ben aantal grote bedrijven uit het Nederlandse bedrijfsleven biedt bovendien financiele ondersteuning, op welke manier de studenten die een onderzoek voitooien een geldelijke beloning in het vooruitzicht kan worden gesteld. De bekendheid hiervan is slechts 9 procent (figuur 4.9, rechtsonder), dus werp eens een blik op de voorlaatste pagina van dit rapport. Daar treft u alle donateurs aan, zonder wie De de Bedrijfskundewinkel veel minder aan de weg zou kunnen timmeren. Zie in dit verb and ook de opmerkingen, gemaakt in paragraaf 3.3 over de redenen voor studenten om een praktijk-opdracht bij de Bedrijfskundewinkel uit te voeren. Figuur 4.10: Responcienten
Ben van de manieren voor een wetenschappelijk medewerker, om zich op de hoogte te die ooit eens kontakt hebben stellen van de aktiviteiten van de Bedrijfskungebad met de dewinkel, is het bezichtigen van het prikbord Bedrijfskundebij de ingang (inmiddels hangt er ook een winkel met een eventueel oordeel achter in de kantine). Van de respondenten (percentage geeft 57 procent aan, dit weI eens te doen respondenten). (figuur 4.8, rechtsonder). Dit percentage komt dus gelukkig niet volledig voor rekening van de OK- en T&A-populatie, die er dageUjks langs komt. We stellen weI enige vraagtekens bij de hoogte van het percentage, want zo druk is het niet altijd voor het bordo De breedheid van het begrip 'een blik werpen' zal derhalve een stimulerende invloed hebben op het bekendheidscijfer. Een andere oorzaak van bekendheid van de Bedrijfskundewinkel kan een kontakt zijn, dat ooit heeft plaats gevonden met een wetenschappelijk medewerker. Zowel uitgaande van een bestuurslid als op eigen initiatief van een student is in het verleden weI eens kontakt gezocht met een docent, om in specifieke gevallen enkele vragen te stellen. Voorts geeft een aantal respondenten aan ooit wei een exteme kontakten op de diensten van de Bedrijfskundewinkel gewezen te hebben. Dit beeft al een aantal interessante onderzoeken opgeleverd. Deze methode van indirekte onderzoeks-acquisitie dient zo veel mogelijk bevorderd te worden. In de nabije toekomst zal er een nieuwe mogelijkbeid aangeboden worden om kennis te nemen van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel. Hierover meer in de volgende hoofdstukken. Naast de bekendheid die de Bedrijfskundewinkel geniet, is bet voor de na te streven vaste grond ook van belang, in hoeverre de wetenschappelijk medewerkers van mening zijn dat de Bedrijfskundewinkel past bij de faculteit. Op dit vlak zijn geen barrieres te verwacbten, mogen we concluderen uit figuur 4.11. Zo 30
fW'BEDllunKUNDI:
~VY i n k . t
Vaste grond voor De Bedrijjskundewinkel
----------------------------------------------------------------
goed als alle respondenten vinden de Bedrijfskundewinkel passen binnen de facultaire doelstellingen (links). Bovendien vindt mim 90 procent de dienstverlening van de Bedrijfskundewinkel aan startende ondememers een zinvolle faciliteit (rechts). Deze paragraaf kan samengevat Oordeel over de Bedrij&kundewinkel worden door de conclusie dat (in re1atie tot de facuIteit) de bekendheid met de Bedrijfskundewinkel voornamelijk een gevolg is van bekendheid met het fenomeen 'Wetenschapswinkels' met daaraan gekoppeld de doelstellingen en aktiviteiPut biImcn faculIaire doeIstelliDpl Zinvolle faclIiteit ten. De wijze waarop dit feno(ja: 95%; blanco: 5") (ja: 91%; blanco: 9%) meen echter concrete invulling krijgt in de vorm van de Bedrijfskundewinkel is te weinig bekend. Zowel met (resultaten van) onderzoeken als persoonlijk zal de Bedrijfskundewinkel meer in de openbaarheid moeten treden. Zoals al aangekondigd gaan we in de volgende hoofdstukken hier dieper op in. Ondanks het feit dat een groot deel van de respondenten de klok wei heeft horen luiden. maar niet (precies) weet waar de klepel hangt, vindt men de Bedrijfskundewinkel op zijn plaats binnen de faculteit.
F.guur 4.11: De mate waarln de Bedrijfskundewinkel past binnen de doelsteUiugen en diensten van de faculteit (percentage •positieve' respondenten is sterker gearceerd).
4.3 Een struktureel kader voor onderzoeksopdrachten In de vorige paragraaf blijkt dat de respondenten voomamelijk in algemene zin bekend zijn met de Bedrijfskundewinkel. Met het oog op de gewenste betrokkenheid van docenten (begeleiding en beoordeling) zal dit moeten veranderen. Wetenschappelijk medewerkers zullen op een meer gedetailleerde Manier in kontakt gebracht moeten worden met de onderzoeksopdrachten die studenten bij de Bedrijfskundewinkel uitvoeren, om zich zo een compleet beeld te vormen. Figuur 4.12: Mening van de respondenten betreffende de moeWjkbeidsgraad van de onderzoeken en de variatie in bet aanbod (percentages respondenten).
..,.
Mening over de Onderzoeken
70%
..,. 50%
'""' 30%
20%
10% 0%
31
Dat bovenstaand inzicht op dit moment niet voldoende aanwezig is, is ook af te lezen uit figuur 4.12. Ruim 60 procent houdt zich op de vlakte als gevraagd wordt naar een oordeel over de moeilijkbeidsgraad van de onderzoeksopdrachten en de variatie in het aanbod. Door dit hoge blancopercentage kan eigenlijk niet een goed beeld worden verkregen van de meningen erover. Wat betreft de variatie in het aanbod kan slechts gezegd worden dat de enquete-resul-
~.EDaUFSKUNDE i " k .. I
p
__
Vaste grond voor De BedrijfskundewinkeJ
------------------------------------------~-----------------
taten duiden Op een bevestiging van de mening van gevorderde studenten. Maar zoals al in het vorige hoofdstuk vermeld, er worden volop aktiviteiten ondemomen om een grotere variatie in het onderzoeksaanbod aan te brengen. Blijft echter uiteraard weI het punt staan, dat deze verbetering naar buiten toe gecommuniceerd dient te worden. Het blijkt namelijk dat de mening over deze variatie invloed heeft op de bereidheid van de respondenten, om studiepunten toe te kennen aan studenten die een onderzoeksopdracht hebben voltooid bij de Bedrijfskundewinkel. Deze invloed is volgens Bijlage D (tabel 17), in tegenstelling tot de rol die de moeilijkbeidsgraad speelt (tabel D.16), zowel groot als betrouwbaar. Een reden te meer om naar buiten te treden met de verschillende onderzoeken die het resultaat zijn van gerichte acquisitie-aktiviteiten! Andere faktoren blijken minder van invloed te zijn op de houding van de respondent (zie Bijlage D). Figuur 4.13: De bereidheid om studiepunten toe te kennen aan studenten die een onderzoeksopdracht voltooid hebben bij de Bedrijfskundewiokel (percentages respondenten).
--
In hoeverre de respondenten hier in het algemeen toe bereid zijn, blijkt uit figuur 4.12. Het is verheugend om te constateren dat slechts een kwart van de respondenten hier in geen geval toe bereid is. Toch verdient ook deze groep een nadere toelichting. Ben eerste variabele die verband houdt met een negatieve houding ten opzichte van het toekennen van studiepunten is al in een )a - eerder stadium aan de orde geweest. Het gaat dan om de houding van de respondent ten opzichte van de relatie theorie/praktijk. Aan het eind van paragraaf 4.1 bleek al dat respondenten die voorstander zijn van een zo theoretisch mogelijk studieprogramma, minder bereidheid tonen om studiepunten toe te kennen voor praktijk-projekten. Dit verband is in het geval van Bedrijfskundewinkelonderzoeken evenzeer aanwezig. De sterkte van het verband is zelfs nog iets groter, evenals de betrouwbaarheid (zie Bijlage D, tabel 13). De stelling waarmee paragraaf 4.1 besloten werd, lijkt dus gerechtvaardigd. Zeker als we de beide variabelen omtrent de bereidheid tot het toekennen van studiepunten met elkaar in verband brengen. De antwoorden van de respondenten op de betreffende enquete-vragen blijken sterk te correlleren, gezien de omvang en betrouwbaarheid van het verband (Bijlage D, tabel 19),
Figuur 4.14: De voorwaarden die respondenten steRen aan de
Een andere toelichting die de respondenten geven bij de afwijzende houding omtrent studiepunten ligt op het vIak van het 'eigen initiatief van studenten. "Niet alles wat studenten doen hoeft beloond te worden met studiepunten! ", is een kreet die enkele keren genoteerd werd. Deze respondenten hebben in principe gelijk (voor uitzendwerk wordt ook geen studiepunten gegeyen), ware het niet dat het verrichten van een praktijk-projekt een bepaalde meerwaarde kan vormen voor theorie uit het studieprogramma.
wijzewaarop onderzoeken bij de Dedrijrskundewinkel in aanmerking komen voor studiepunten (percentages respondenten).
32
~.EDRUP8KUNDE
P
'N
Vaste grond voor De Bedriffikundel1linkel
i n k .. I
------------------------------------------~--------~-------
Dit kan zijn in de vorm van verdieping van de theorie of toetsing aan de praktijk. Deze waarde van praktijk-opdrachten wordt door een groter aantal respondenten inderdaad onderkend. Het zou zinvol zijn om dit argument voor te leggen aan de afwijzende wetenschappelijk medewerkers om de reaktie te peilen. WeI duidelijk is dat er in elk geval strikte voorwaarden gesteld zullen worden aan de manier waarop een onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel in aanmerking komt voor studiepunten. Dit blijkt ook uit figuur 4.13 en 4.14. In de eerstgenoemde valt op, dat een groot aantal respondenten aangeeft niet zonder meer studiepunten te willen toekennen. De voornaamste voorwaarde die gesteld wordt is het formaliseren van het onderzoek. Er dient 6f een vak te zijn in het kader waarvan het onderzoek uitgevoerd kan worden, waarbij de studiepunten worden toegekend onder verantwoordelijkheid van de betreffende docent, 6f een andere manier waarbij strukturele betrokkenheid van een wetenschappelijk medewerker gewenst is. Een tweede voorwaarde die genoemd werd is zoals als genoemd de verdieping van gedoceerde theorie. Een laatste aspekt van het struktureel onderzoekskader voor de Bedrijfskundewinkel wordt gevormd door de betrokkenheid van wetenschappelijk medewerkers, hierboven al even genoemd. Deze betrokkenheid is zowel een onderdeel als een direkt gevolg van de voorwaarden die de respondenten stellen aan het toekennen van studiepunten. Uit figuur 4.16 blijkt, dat ook hiervoor voldoende draagvlak aanwezig is. Bijna de helft van de respondenten geeft aan onderzoeken te willen begeleiden, mits deze hun vakgebied betreffen. De overige respondenten zijn grotendeels bereid om vragen te beantwoorden betreffende hun expertisegebied. De enkelingen die geen bereidheid tonen, geven hiervoor als reden de overvolle agenda. Dit zal zeker een punt zijn om rekening mee te houden, bij de nadere invulling van een struktureel kader.
F.guur 4.16:
De mate waarin de respondenten bereid zijn om onderzoeken te begeleiden (percentages respondenten).
Wij,ZO waarop respondent onderzoek.en wi! bege1eiden
Deze laatste paragraaf van hoofdstuk 4 samenvattend kunnen we stellen, dat er voldoende draagvlak is voor een struktureel onderzoekskader voor de Bedrijfskundewinkel. Er is zowel bereidheid om studiepunten toe te kennen, als bereidheid om de daartoe noodzakelijk geachte begeleiding van de onderzoeken te verlenen. Er zal echter nog wei enige diskussie zinvol zijn over de precise invulling van het onderzoekskader, waar iedereen achter dient te staan.
33
ftgf8EDRUFSKUNDE
~ "" i n k _
I
on.cr" ....... '.c1 .. I .....
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel ------------------------------------------~--------~-------
5. EEN DISKUSSIE
In dit hoofdstuk zullen twee belangrijke elementen van het onderzoek nader worden besproken. Dit is noodzakelijk, omdat er bij de opzet van het onderzoek, beschreven in Hoofdstuk 2, slechts over gefilosofeerd kon worden. Op dit moment zijn de resuitaten van de enquetes beschikbaar en kunnen dan ook bij het relaas betrokken worden. Uiteraard zijn de betreffende elementen ook tijdens de resultatenhoofdstukken, indien relevant, al aan de orde geweest. De bespreking hier zal daarom dienen ais samenvatting en bundeling van de verspreide resultaten, om een basis te vormen voor de in Hoofdstuk 6 te presenteren conclusies. Allereerst zal worden ingegaan op de behoefte die onder studenten leeft, om al tijdens hun studie met de praktijk in aanraking te komen. Aansluitend hierop komt het studieprogramma aan de orde, waarbij de nadruk wordt geIegd op de rol die de Bedrijfskundewinkel hierbij zou kunnen bekleden.
5.1 De behoefte van studenten aan praktijk-ervaring Door de hoofdstukken heen is al een aantal keer de behoefte aan de orde geweest, die studenten hebben aan praktijk-ervaring. Op zich kan dit zo niet gesteid worden. Het betreft meer een afgeleide behoefte. Enerzijds ontstaat deze uit het voornemen om na de studie een geslaagde carriere op te bouwen. Een dosis praktijk-ervaring in de bagage betekent dan een voorsprong op de concurrenten op de arbeidsmarkt. Dit zijn niet alleen de huidige medestudenten, maar ook eerder afgestudeerden die op dit moment voor het eerst echt met de praktijk in aanraking komen. Deze praktijk-ervaring kan ontleed worden in een aantal elementen. In de eerste plaats gaat het om kontakt met de praktijk, waarvan men denkt te kunnen leren. Daarnaast kan het besef bij de student een rol spelen, dat hij of zij tekort schiet in enkele vaardigheden en hier extra oefening in wenst. Het betreft dan bijvoorbeeld de beginfase in een onderzoeksopdracht (probleemanalyse en -formulering), de fase van de gegevensanalyse en de eindfase (rapportage). In hoeverre deze elementen afzonderlijk dan weI gezamenlijk een rol spelen blijkt gedeeltelijk uit de interviews met (voormalige) opdrachtuitvoerders. Het is derhalve zinvol om de mogelijkheden die de Bedrijfskundewinkel hiertoe biedt nadrukkelijk te profileren, met name naar de iets meer gevorderde studenten. Bij de stage en het afstuderen kan men al profiteren van de opgedane ervaring. Anderzijds kan er ook in een bepaalde mate bij studenten een gevoel van onvrede aanwezig zijn aangaande de pseudo-praktijk die men in het studieprogramma voorgeschoteid krijgt. Men mag alleen aan de praktijk ruiken, middels case-beschrijvingen (meerdere vakken) of praktijk-modellen (verschillende praktika), of hooguit proefrit maken in de praktijk (D-projekt). Dit latente onbehagen kan zich uiten in het uitvoeren van een praktijk-opdracht. In dat geval speelt met name de ambitie van de student een rol, om zich in de praktijk te bewijzen. Het bijschaven van vaardigheden speelt dan niet zo zeer mee.
34
~.EDRUPSKUND£
P
_
i n k .. I
."der."'Il\.l' •• d.,.i ••••
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
-------------------------------------------------------------
Er bestaan derhalve meerdere redenen voor studenten om een praktijk-projekt op te pakken. Daarbij heeft de student echter te maken met een aantal beperkende faktoren. Zo is daar in de eerste plaats de toegenomen studiedruk. Het feit dat de periode waarin men recht heeft op studiefmanciering is teruggebracht tot vijf jaar, bovendien gekoppeld aan de tempobeurs, zal zeker invloed hebben op het afwegingsproces dat zich bij de student afspeelt. Er is niet vee! speling in de studietijd om te gebruiken voor een praktijk-opdracht. Deze beperking uit zich in de tijd die een student bereid is om wekeJijks te investeren in het opdoen van praktijk-ervaring en in de periode tijdens welke men de onderzoeksopdracht wit afronden. Daar de onderzoeken die bij de Bedrijfskundewinkel worden uitgevoerd in principe geschikt zijn om te doen nMst het volgen van vakken en de doorlooptijd bovendien in de buurt ligt van een trimester, voldoen deze aan de voorwaarden die de studenten stellen. Niettemin kan het altijd beter, door te streven naar een duidelijke formulering van de opdrachten waarbij de nadruk wordt gelegd op de tijdsbesteding. Communicatie naar buiten toe dient hier ook op in te haken. Een andere 'beperking' die de student zichzelf oplegt bij het genoemde afwegingsproces is zijn of haar interesse van de student. Zowel het onderwerp van een onderzoek als het vakgebied spoeelt hierbij een ro1. Het aanbod van onderzoeken dient daarom op beide gebieden divers te zijn, wederom met communicatie hiervan naar buiten toe. Als afsluiting van deze paragraaf kan gesteld worden, dat de onderzoeksresultaten zoals in Hoofdstuk 3 gepresenteerd uitstekende instrumenten aanreiken om te gebruiken bij het optimaliseren van de mogelijkbeden die de Bedrijfskundewinkel studenten biedt. Bovendien geeft het onderzoek concrete mogelijkbeden aan om naar buiten te treden. Hierover meer in de volgende hoofdstukken.
5.2 Het studieprogramma Vanuit de student spelen zowel efficiency- als effektiviteits-overwegingen een rol om een onderzoeksopdracht uit te voeren. De tweede soort heeft betrekking op het bijschaven van vaardigheden die later tijdens de carriere van de student verlangd worden. Bij de eerste soort overweging speelt de wens hiertoe ook een rol, maar dan meer vanuit het oogpunt om de stage en de afstudeeropdracht soepel te laten verlopen. Een ander aspekt van de efficiency is de benutting van de beschikbare studietijd. Door een projekt uit te voeren nMst het volgen van vakken kan deze benutting optimaal zijn. Wetenschappelijk medewerkers zullen elk (potentieel) element van het studieprogramma voomamelijk uit het oogpunt van effectiviteit bekijken. Hierbij gaat het dan met name om effectiviteit in de zin van kwaliteit van de studie. Naast academische vorming is ook de mate waarin de opleiding aansluit bij de wensen van de 'maatschappij' een graadmeter van deze kwaliteit. Dit onderscheid aan graadmeters komt tot uiting in de verschillende categorieen antwoorden die de respondenten van de medewerkers-enquete geven op de vraag over de relatie tussen theorie en praktijk. Een eventuele opname van onderzoeksopdrachten als keuze-onderdeel in het studieprogramma dient dan ook met beide opvattingen rekening te houden. Het is niet zo dat gestreefd wordt naar een 'verHBOing' van het studieprogramma. De academische vorming dient hoe dan ook gewaarborgd te blijven en niet te leiden onder enige vorm van beperking van 35
" "• • ORI.JFSK.UNOIt I n k ... I
P. ""
Vasle grand voor De BedrijfskuniJewinJeel
-------------------------------------------------------------
de studieduur. Deze graadmeter van de kwaliteit van de studie blijft zo op Diveau. Dit dient echter evenzeer te gelden voor die andere graadmeter, namelijk de mate waarin de studie aansluit bij de nauniversitaire werkomgeving van de studenten. Voor een naadloze overgang is het van belang, dat studenten al tijdens de studie in aanraking zijn geweest met een probleem dat zich in de praktijk afspeelt. Weliswaar is het zoals enkele respondenten aangeven, dat het keuzeonderdeel voor ongeveer de helft uit praktijk bestaat. Toch geven de studenten aan dat dit aandeel te beperkt is. Deze houding groeit bovendien met het vorderen van de studie. Daarnaast is de overgang van pseudo-praktijk naar stage en vervolgens afstuderen wellicht een te grote sprong. Door een tussentijdse praktijk-opdracht uit te voeren die beperkt is in omvang maar degelijk begeleid wordt, wordt deze overgang verkleind en wellicht tevens het leereffekt van de complexere projekten vergroot. Daarnaast wordt op deze manier de studenten de mogelijkbeid geboden om de theorieen die via het studieprogramma op hen worden overgedragen, te toetsen aan de praktijk en zo uit te diepen. Op deze manier zal theorie bovendien beter bezinken. Het stimuleert bovendien de vaardigheden van de student op het gebied van 'double-loop-learning'. Het ontwikkelen van een kritische houding tegenover starre theorieen is een belangrijk element van de academische vorming. Synergie tussen theorie en praktijk vergroot de effektiviteit van het studieprogramrna en daarmee de kwaliteit van de studie als geheel, en weI via beide graadmeters! Voor studenten die dat willen zijn er een aantal mogelijkbeden om praktijk-ervaring op te doen. Naast dat zij prive aktief kunnen zijn, zijn er ook verschillende instanties die onderzoeksopdrachten aanbieden. Het blijkt uit Hoofdstuk 3 dat studenten die het studieprogramma voor wat betreft het aandeel van de praktijk te beperkt vinden, initiatieven ontplooien en zo via bestuursaktiviteiten. commissiewerk of onderzoeksopdrachten praktijk-ervaring opdoen. Zo voorzien zij zelf in hun eigen behoefte aan praktijk. Om twee redenen is het echter toch aan te bevelen, om het doen van een onderzoeksopdracht te stimuleren. De eerste reden is gelegen in de aard van de praktijk-aktiviteit die de student uitvoert. Het gaat in veel gevallen weliswaar om praktische problemen. Deze worden echter doorgaans op een manier aangepakt, die Diet direkt aikomstig is uit en onderbouwd wordt met bedrijfskundige theorieen. Hierdoor worden eigenlijk uitsluitend organisatorische vaardigheden verbeterd. Van synergetische effekten tussen praktijk en theorie is op die manier geen sprake. Bovendien wordt geen aandacht besteed aan aspekten als probleemanalyse, onderzoeksopzet en rapportage. De tweede reden voor het stimuleren van onderzoeksopdrachten is gelegen in het feit, dat lang Diet iedereen aktief is in de praktijk. Uiteraard, de keuze moet vrijblijvend zijn, maar indien de verantwoordelijken binnen de faculteit overtuigd zijn van het belang van het uitvoeren van zo'n projekt, zou dit eigenlijk door een zo groot mogelijk gedeelte van de studenten moeten gebeuren. Wat bovenstaand betoog echter konkreet voor de Bedrijfskundewinkel betekent, voigt nu. Zoals al eerder betoogd en zoals ook uit de enquete-resultaten mag worden geconcludeerd, voldoen de onderzoeken die bij de Bedrijfskundewinkel worden uitgevoerd in algemene termen aan de voorwaarden, die gesteld worden aan 'een zinvolle praktijk-ervaring'. Het ontbreekt echter aan een stimulans vanuit de faculteit, om bij de Bedrijfskundewinkel een onderzoeksopdracht uit te voeren. Deze stimulans kan twee vormen aannemen, welke wij eigenlijk gaarne tegelijkertijd zouden willen claimen. In de eerste plaats is dit een aktieve houding vanuit de faculteit met betrekking tot het aanbevelen van het uitvoeren van een opdracht bij de Bedrijfskundewinkel. Een dergelijke aanbeveling dient dan wei te stoelen op de 36
flllfBItDRIJF'SKUNDE
~"" i n k e
I
'IHHI.,.« met j.d 't'ie a ••
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------------------------------------
pluspunten die hierboven genoemd zijn. Ben andere vorm van een stimulans is een struktureel kader voor de onderzoeksopdrachten. waarbinnen een stuk begeleiding geboden wordt door docenten die bovendien het geheel beoordelen en studiepunten toekennen. Indien beide vormen baalbaar zijn, is de continuIteit van kwaliteit en kwantiteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel voor een belangrijk gedeelte veilig gesteld. Om beide vormen te verwezenlijken zullen we streven naar aanpassing van de onderzoeken aan zowel de wensen van de studenten (zie paragraaf 5.1) als de voorwaarden van de wetenschappelijk medewerkers.
31
~ •• D.UPSKVNDE ~'IN i n k .. I
6.
Vaste grond voor De Bedriifsku.ndewinkel
----------------------------------------------------------------
DE CONCLUSIES
Zowel de resuitaten-hoofdstukken ais de diskussie in het vorige hoofdstuk zijn doorspelct met parW.!Ie conciusies. In dit hoofdstuk zu11en deze gebundeid worden tot een samenhangend geheeI, op grond waarvan beleid kan worden bepaaid dat moet leiden tot vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel binnen de faculteit. Hiertoe zullen we te werk gaan als bij een SWOT-analyse, door de conclusies te karakteriseren als sterke punten of zwakken plekken, dan weI kansen of bedreigingen. Door de sterke punten naar buiten te communiceren en de zwakke plekken te corrigeren zullen we proberen de kansen te benutten en de bedreigingen het hoofd te bieden.
6.1 Sterke punten en zwakke plekken Om meerdere redenen kan een eigenschap van de Bedrijfskundewinkel als een sterk punt dan wei een zwakke plek gezien worden. De eerste reden is te zoeken in de mate waarin het aanbod van diensten aansluit bij de wensen van potentiele opdrachtgevers. Daar dit niet een belangrijk element van dit onderzoek is zullen we hierover slechts opmerken dat zowel het aantal als de (steeds groter wordende) verscheidenheid van de onderzoekaanvragen niet tot problemen zal leiden. Enigszins vergelijkbare studentenorganisaties brengen bemiddelings- of andere kosten in rekening, wat voor de doelgroep van de Bedrijfskundewinkel een reden kan zijn om in voorkomende gevallen een beroep te doen op de Bedrijfskundewinkel. TabeI6.1: Sterke punten enzwakke plekken van de BedrijCskundewinkeI.
!
. reden: "De 1IUlIe wllllrin het aonbod van diensten IUlIlslllit by de
·
wensen van potentille optlr(u:htgevers. " aspekt
aansluiting bij wensen
aard onderzoeksopdracbten
+
nvt.
kosten voor opdracbtgever
++
nvt.
reden: "De 1IUlIe wllllrin het aonbod van onderz.oeksopdrtwhten IUlIlsluit by de wensen van de stutlenten. " aspekt 800ft praktijkervarlng
aansluiting bij wensen
imago
++
+
-
verscheidenheid onderzoek:en
+-
beloning
+-
-
omvang opdrachten
+
+-
++
+-
studiepunten
38
~
Een volgende reden om een eigenschap als meer of minder sterk punt te karakteriseren, weI interessant voor het onderzoek, is de mate waarin het aanbod van onderzoeksopdrachten aansluit bij de wensen van de studenten hieromtrent. Deze 'fit' is op te splitsen in een aantal aspekten. Dit is gedaan in tabel 6.1. Vit de resultaten van Hoofdstuk 3 en op grond van de overwegingen zoals onder andere verwoord in Hoofdstuk 5 mogen we concluderen dat de Bedrijfskundewinkel de studenten een unieke mogelijkbeid
"".EDRUP.KUNDE ink _ I
p..",
oftdetft.lIle .. ,.d" i.zea
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinke/
------------------------------------------~--------~-------
biedt om praktijk-ervaring op te doen en bepaalde vaardigheden bij te schaven. Sterke punten hierbij zijn de beperkte omvang van een onderzoek, zodat deze met een gering aantal uur per week en gedurende een redelijke periode naast het volgen van vakken voltooid kan worden. De benodigde tijdsbesteding sluit aan bij de tijd die studenten wensen te investeren in het opdoen van praktijk-ervaring. Een enigszins zwakke plek betreffende ditzelfde aspekt is wellicht de communicatie naar buiten toe. De Bedrijfskundewinkel heeft nog al een imago van 'veel werk voor weinig geld'. Door voor elk openstaand onderzoek een duidelijke opdrachtformulering en -omschrijving op te stellen kan eventuele twijfel aangaande de tijdbesteding weggenomen worden. Een andere zwakke plek die uit deze voornamelijk bij ouderejaars levende gedachte voIgt. is de beloning die aan het voltooien van opdracht vast zit. In vergelijking met andere studenten-organisaties is deze Iaag. Zoals al enkele malen gezegd is geld verdienen echter niet het motief dat wij graag van de studenten horen, die een onderzoeksopdracht doen bij de Bedrijfskundewinkel. Dit komt gelukkig ook nauwelijks voor, blijkt uit het onderzoek. WeI is het zo dat een groep studenten vanwege de hoogte van de beloning zal besluiten geen onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel te doen, los van het feit of ze dit weI elders doen. Aan de ene kant moeten we deze studenten als 'verloren' beschouwen, althans wat betreft doelgroep. Aan de andere kant kan wellicht ook aan deze studenten duidelijk gemaakt worden dat er andere voordelen kleven aan het doen van een Bedrijfskundewinkel-opdracht. Zo'n ander voordeel, tevens een sterk punt van de Bedrijfskundewinkel. is de mogelijkheid om studiepunten te krijgen voor het voltooien van elk onderzoek. Beperkingen van dit voordeel zijn echter te vinden in het feit dat een opdracht altijd in het kader van een bepaald yak dient te worden geplaatst en er geen eenduidige richtlijnen bekend zijn bij de studenten. Zowel aan eenduidige richtlijnen als aan het communiceren ervan wordt gewerkt. Tenslotte nog een laatst minder sterk punt. Het was tot voor kort inderdaad zo, dat het prikbord voortdurend vol bing met marktonderzoeken en enquetes. Met gerichte akties is de laatste tijd echter een aanzienlijk aantal interessante onderzoeksopdrachten binnen gehaald op diverse gebieden. Probleem is dan weI weer, dat deze gretig aftrek vinden bij de studenten en daardoor snet van het prikbord verdwijnen. Een andere manier van communiceren dient bij te dragen aan versterking op dit punt. 2gauwUit tabel 6.1 blijkt, wat al vaker ter sprake is geweest. Uit antwoorden die studenten geven op bepaalde vragen, is op te maken dat het onderzoeksaanbod van de Bedrijfskundewinkel goed aansluit bij hun wensen. Het imago dat de Bedrijfskundewinkel heeft onder de studenten is niet dienovereenkomstig en dient daarom spoedig te veranderen. Om studenten (maar ook andere geinteresseerden) een objektief beeld aan te reiken van wat zich afspeelt bij de Bedrijfskundewinkel is het zinnig om een nieuw medium te hanteren. Het prikbord kent iedereen, maar dit geeft zoals gezegd een beperkt beeld. Naar binnen stappen zal men ook niet zo gauw, zeker als men niemand kent of niks concreets te vragen heeft. Enige verbetering is al opgetreden door een ruitje in de deur, door welke iedereen die Iangs loopt dan ook nieuwsgierig een blik werpt. Er zijn plannen gemaakt om dit communicatie-euvel op korte termijn te verhelpen. Na afronding van dit onderzoek zal spoedig een start worden gemaakt met de eerste editie van een nieuwsbrief. Hierin zullen in de eerste plaats beschrijvingen opgenomen worden van lopende, afgeronde en openstaande onderzoeken. Daarnaast is dit een uitstekende manier om belangstellenden en betrokkenen op de hoogte te stellen van ontwikkelingen binnen de winkel en om onze donateurs wat meer onder de aandacht te brengen. Naast het communicatieve aspekt fungeert een dergelijke nieuwsbrief ook als verantwoording aan de bedrijfskunde-gemeenschap van de uitgaven die voor TU-rekening gedaan worden. 39
~.ED.UFSKVNO.
,,;eM _
I
n
I< _
Vasle grond voor De Bedrijfsku:ndewinkel
I
------------------------------------------~--------~-------
Ben reden voor een sterk punt van de Bedrijfslrnndewinkel ontbreekt in tabel 6.1 en ook in de bespreking tot nu toe. Het gaat om de mate waarin de wijze waarop studenten praktijk-ervaring opdoen aansluit bij de wensen die wetenschappelijk medewerkers dienaangaande hebben. Oat dit in algemene termen inderdaad het geval is, blijkens de enquete-resultaten zoals weergegeven in Hoofdstuk 4, is echter meer te beschouwen als een kans om de vaste grond te bereiken wat de oorspronkelijke bedoeling was van het onderzoek. Hierop zal dan ook ingegaan worden in de volgende paragraaf.
6.2 Kansen en bedreigingen In de voorgaande paragraaf werd al ingegaan op het imago dat de Bedrijfslrnndewinkel heeft onder de studenten. Indien dit op bepaalde punten niet bijgesteld wordt, vormt dit een bedreiging voor het voortbestaan van de Bedrijfslrnndewinkel. Deze bedreiging lrnnnen we het hoofd bieden door betere communicatie naar buiten toe, waar zoals gezegd al plannen voor zijn. Verder zullen we doorgaan met de acquisitie van gevarieerde onderzoeksopdrachten, om tegemoet te komen aan de wensen van de studenten. Beide aktiviteiten zijn te zien als kansen voor de Bedrijfslrnndewinkel. De nieuwsbrief zal niet aileen gericht zijn op studenten. Ook naar de wetenschappelijk medewerkers toe zal op die manier een toelichting gegeven worden bij de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel. Oat dit nodig is blijkt uit de enquete-resultaten uit Hoofdstuk 4, die laten zien dat de repsondenten voomamelijk in algemene termen op de hoogte zijn van de Bedrijfslrnndewinkel. TabeI6.2: Kansen en bedreigingen waar nu en in de toekomst
rekening moo moet worden gebouden.
Kansen
Bedreigingen
1. Uitbreiden van de mogelijkheden voor bet toekennen van studiepunten. 2. Het bewerkstelligen van een gevarieerd aanbod. 3. Het imago verbeteren en concretiseren middels een nienwsbrief.
1. Blijvend toenemende studiedruk voor studenten. 2. Het beeld dat studenten hebben is niet op alle punten volledig joist. 3. De hekendheid onder de wetenschappelijk medewerkers is slechts in algemene zin.
Om te komen tot een struktureel onderzoekskader voor de Bedrijfslrnndewinkel is een meer concrete bekendheid onder de docenten een voorwaarde. Dit is als een kans op te vatten, want er blijkt op dit moment al voldoende draagvlak: aanwezig om een dislrnssie te beginnen die moet leiden tot de invulling van de wijze waarop aan een Bedrijfslrnndewinkel-onderzoek studiepunten worden gekoppeld. Wetenschappelijk medewerkers vinden dat de opdrachten voldoen aan de daartoe te hanteren voorwaarden en zijn bovendien bereid om de noodzakelijke begeleiding te geven. In bovenstaande conclusie schuilt echter gelijkertijd een bedreiging. De respondenten bepalen hun houding op grond van slechts algemene bekendheid met de Bedrijfslrnndewinkel. Het zou dus kunnen zijn, dat zij bij nadere bekendheid hun mening herzien, wat gevolgen heeft voor de haalbaarheid van enig struktureel onderzoekskader. Daarom dient een eventuele dislrnssie met verantwoordelijken binnen de faculteit tevens een element te bevatten waarin ingegaan wordt op de precieze wensen aangaande de onderzoeksopdrachten.
40
lVaEPRUFSIWNPE 'IN I n k _ I
p
Vaste grond voor De Bedrijfslamdtrwinkel
-------------------------------------------------------------
Een ander punt dat terdege als een donkere wolk boven de Bedrijfskundewinkel kan worden beschouwd is de voortdurend toenemende studiedruk waar studenten mee te maken hebben. Op dit moment is de benOOigde tijdsbesteding voor een Bedrijfskundewinkel-onderzoek een sterk punt ten opzichte van andere opties, zeker gezien de overige voordelen. Ais het huidige stelsel echter nog verder uitgehold wordt, zOOat op den duur helemaal geen tijd meer is voor nevenaktiviteiten (of aileen voor grotendeels eigen rekening) zal niet aileen de Bedrijfskundewinkel voor haar bestaan moeten vrezen, maar de algehele kwaltiteit van de studie achteruit gaan. Zo ver zullen de verantwoordelijk bewindslieden in Den Haag het toch niet laten komen? Al met al kan gesteld worden dat de aard van de onderzoeken zoals die op dit moment worden uitgevoerd bij de Bedrijfskundewinkel, tezamen met de bekendheid binnen de faculteit voldoende basis biedt om een proces op gang te brengen dat moet leiden tot vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel binnen de faculteit, in de vorm van een struktureel onderzoekskader. Binnen een dergelijk kader is kwaliteit gewaarborgd, zowel voor opdrachtgever als student, en wordt bovendien een aantal taken overgenomen van het bestuur van de Bedrijfskundewinkel. Het onderzoek heeft daarnaast concrete instrumenten aangereikt om de koers op een aantal punten doelgericht bij te stellen. In het volgende hoofdstuk zal hier verder op in worden gegaan.
41
flflf8EDRUFSK,VNOE
P
""
ink •
I
oftclerft.eme .. s.d" iea ••
7.
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel ------------------------------------------~-----------------
BESLUIT
Tot dusver is voldoende inzicht gekregen in de antwoorden op de eerste vier deelvragen, zoais aan het begin van Hoofdstuk 2 geformuleerd. De behoefte aan praktijk-ervaring onder studenten is in kaart gebracht en we mogen constateren dat de onderzoeksopdrachten een goede mogelijkbeid zijn om hierin te voorzien. Tegelijkertijd moeten we echter constateren, dat het imago van de Bedrijfskundewinkel niet altijd even juist is en daarom nadelige gevolgen heeft. WeI hebben we door het onderzoek instrQmenten aangereikt gekregen om hier in de nabije toekomst verandering in te brengen. Onder de wetenschapelijk medewerkers van de faculteit blijkt voldoende waardering voor de aktiviteiten van de Bedrijfskundewiikel aanwezig te zijn om op voort te bouwen. Ook naar deze groep betrokkenen toe is het echter zinvol om de communicatie te verbreden. De vierde deelvraag, betreffende de invulling van de vaste grond, is ook al een aantal malen aan de orde geweest. We hebben hier duidelijke ideeen over, maar de beste weg is waarschijnlijk toch om in samenspraak met verantwoordelijken binnen de faculteit een uiteindelijke invulling te bepalen. Maar ook de weg daar naar toe is niet eenduidig vast te stellen. Hierover gaat de volgende paragraaf. Daarna zal het onderzoeksrapport worden besloten met een dankwoord, dat tegelijkertijd een verzoek inhoudt.
7.1 Hoe verder? Met de constatering aIleen, dat er draagvlak is voor vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel binnen de faculteit, komt deze vaste grond geen meter dichterbij. Op grond van de resultaten en conclusies van het onderzoek dat in dit rapport is beschreven, kan echter weI een proces op gang worden gebracht dat uiteindelijk kan resulteren in de gewenst vaste grond. In eerdere hoofdstukken is al enkele keren gespeculeerd over de gedaante, die dit proces zal kunnen aannemen. De veronderstelling, dat het gekenmerkt zal worden door uitwisselen van voorstellen en diskussie, alvorens de uiteindelijke besluitvonning gestalte zal krijgen, lijkt gerechtvaardigd. Toch zijn binnen deze termen een groot aantal gradaties mogelijk. Het liefst zou de Bedrijfskundewinkel de duur van het totale proces tot een minimum willen beperken. Wellicht kan de studenten dan al in het collegejaar '95/'96 de strukturele mogelijkbeid geboden worden studiepunten te verdienen met het uitvoeren van onderzoek bij de Bedrijfskundewinkel. Waar het bestuur van de Bedrijfskundewinkel echter geen zicht op heeft, is het geheel aan commissies en andere betrokkenen, die tijdens het totale proces een rol dienen te spelen. Vooraleer een diskussie los kan branden, is het zinnig om vast te kunnen stellen, dat met de juiste persoon of het juiste orgaan inzichten worden uitgewisseld. Een volgende fase in het proces zal uit moeten wijzen, in hoeverre de relevante organen binnen de faculteit mee willen gaan in de in dit rapport gepresenteerde conclusies. Direkt hieraan gekoppeld dient duidelijk te worden, welke vorm en mate van vaste grond voor de Bedrijfskundewinkel realistisch is om na te streven: weI of geen aparte vakcode, weI of geen uitbreiding van de koppeling van onderzoeken met huidige vakken (als altematief voor een aparte vakcode), weI of geen mondelinge stimulering van
42
MBII'.DIIUITSKIlND£ n k • I
JOl -- ,
VaSle grond voor De Bedrijfskundewinkel ------------------------------------------~--------~-------
studenten door de faculteit, weI of geen vaste kontaktpersoon (wetenscbappelijk medewerker), weI of geen intentie om ondanks welke bezuinigingen dan ook de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel te blijven steunen, etcetera, etcetera. Uit de tweede fase zal een pakket aan zaken naar voren komen, waaraan een nadere invulling gegeven dient te worden. In deze derde fase zal bet een kwestie zijn van voorstellen over en weer, waarbij bet wederom van belang is dat met de juiste personen of organen onderbandeld wordt. Te denken valt aan de precieze voorwaarden waaronder een onderzoek van een student bij de Bedrijfskundewinkel voor studiepunten in aanmerking komt en de wijze waarop en de mate waarin ren of meer medewerkers van de faculteit een rol spelen op bet gebied van begeleiden en beoordelen. De slotfase zal gebeel in beslag worden genomen door de uitwerking van de in de derde fase overeengekomen globale invulling van relevante zaken. Wellicbt kan deze uitwerking zijn neerslag krijgen in een syllabus voor studenten, waarin aIle mogelijkbeden en voorwaarden tot in detail worden beschreven. In blessuretijd, alvorens de definitieve bandtekeningen worden gezet, kunnen wellicbt at wat kinderziektes worden weggewerkt. TabeI7.1:
Puntsgewijze weergave van bet
Fase
Focus
proces, dat uiteindelijk voor de 8edrijfskundewinkel moet leiden tot vaste grond binnen
1.
Achterhalen van relevante gesprekpartners (personen of organen binnen de faculteit).
2.
Bepalen van de bereidheid van relevante organen om mee te gaan in de conclusies en de wensen van de Bedrijfskundewinkel.
3.
Uitwisselen van voorstellen om de te realiseren vaste grond in rowe lijnen gestalte te geven.
4.
Nader uitwerken van de elementen van vaste grond.
5.
Afsluitende besluitvonning en onderkennen en wegwerken van kinderziektes.
6.
Periodieke evaluatie van uitvoering van afspraken en voldoen aan oorspronkelijk overeengekomen doelstellingen.
de Faculteit der Techniscbe Bedrijfskunde.
Hoe bet proces ook is verlopen (puntsgewijs weergegeven in tabel 7.1), en welke resultaten bet ook beeft opgeleverd, volgens bet 'closed-loop principe' zal er regelmatig worden geevalueerd. Dit betreft dan niet aIleen de wijze, waarop de overeengekomen zaken in de praktijk gaan, maar ook in boeverre bet gebeel aan genomen maatregelen daadwerkelijk in afdoende inhaakt op de conclusies die uit bet onderzoek te trekken zijn.
43
f!IJIfaEDRUPS&UNO£
p. ""
i n k ... I
0 • • • t • • •ut •• d ... 1.....
Vaste grand voor De BedrijfsJamd.ewinkel
-------------------------------------------------------------
7.2 Dankwoord Zonder een aantal mensen was dit onderzoek in zijn geheel niet tot stand gekomen. Door medewerking van deze mensen kan de Bedrijfskundewinkel de noodzakelijke aktie ondememen, om ook in de toekomst het bestaansrecht te behouden en zelfs te vergroten. Hier zijn aIle betrokkenen bij gebaat, niet in het minst de startende ondememers. kleine bedrijven en instellingen met beperkte financiele middelen die in de toekomst nog door de Bedrijfskundewinkel zullen worden geassisteerd. In de eerste plaats is de Bedrijfskundewinkel dank verschuldigd aan het faculteitsbestuur van Technische Bedrijfskunde. Door aan te geven 66k geinteresseerd te zijn in de resultaten van het onderzoek, nam de toch al grOte drijfveer om het geheel op een verantwoorde wijze te voltooien in omvang toe. Het bestuur van de Bedrijfskundewinkel hoopt, dat dit rapport mag bijdragen aan de beeldvorming binnen het faculteitsbestuur aangaande het belang van praktijk voor studenten en bij de besluitvorming omtrent de wijze waarop dit belang concrete vormen krijgt. Via een vakcode voor Bedrijfskundewinkel-onderzoeken wellicht? Een volgende groep die we hartelijk willen danken voor de medewerking bestaat uit studenten en wetenschappelijk medewerkers van de faculteit Technische Bedrijfskunde. Iedereen die meegewerkt heeft aan de verschillende enquetes draagt bij aan de basis voor de beleidsvorming binnen de Bedrijfskundewinkel, welke ten doel heeft optimaal met ieders belangen en wensen rekening te houden. Op die manier blijft de continuiteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel gewaarborgd. Tenslotte wit de auteur van dit rapport de overige bestuursleden van de Bedrijfskundewinkel bedanken voor de hulp bij het onderzoek en de verslaglegging. met name voor de konstruktieve op- en aanmerkingen betreffende de escapades van de auteur. Niet in het minst echter ook dank voor het begrip als het ging om vertraagde uitvoering van andere taken en de c1ementie bij het missen van een vergadering. Met dit dankwoord spreekt het bestuur van de Bedrijfskundewinkel tevens de wens uit, om op een hechte manier samen te kunnen (blijven) werken met alle betrokkenen.
44
BIJLAGEN
!W'IIEDRIJFSItIJNDE
P
A.
VY
Ink •
I
Vaste groM voor De Bedriffslamdewinkel ------------------------------------~--------~------
ENQuETE ONDER STUDENTEN
In deze bijlage is de enqu&e opgenomen, die tijdens een publiciteitsaktie bij de ingang van he! bedrijfskunde-paviljoen aan 157 studenten is voorgelegd. De resultaten van de enquete staan vermeld in Hoofdstuk 3.
Hallo medestudent(e),
Met deze enqu'te willen wij, het bestuur van de Bedrijfskundewinke!, een beeld krijgen van de bekendheid van de Bedrijfskundewinkel bij studenten. Indien je niet zozeer op de hoogte bent van het hoe en wat van de Winkel, vul dan toch deze enqu'te in want allezende kom je heel wat te weten over hoe je je studie een interessante aanvulling kunt gevenl
1.
In welk fase ben je met je studie? o propedeuse o PP 1 o PP 2 o afstudeerfase
2a.
Doe je naast je studie nog aan organisatorische aktiviteiten?
o ja o nee b.
Zo ja, welke aktiviteiten? o o o o
commissiewerk bij Industria commissie- of bestuurswerk bij studentenvereniging, namelijk bestuurswerk bij een sportvereniging, namelijk andere organisatorische aktiviteiten, namelijk
A-i
~.EDRUPSKUNDE
,JOl-
I n k ..
I
onder •• lfter •• d.i ••••
3.
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinlcel
-------------------------------------------------------------
Vind je dat het studieprogramma van Technische Bedrijfskunde genoeg praktijkelementen bevat? o ja o nee
4a.
Heb je al eens naast je studie een praktijkopdracht uitgevoerd?
o ja o nee b.
5.
Zo ja, bij welke instantie?
Ben je van plan om naast je studie (nog) een praktijkopdracht uit te gaan voeren: bij de Bedrijfskundewinkel?
ja o misschien o nee o niet over nagedacht
elders?
o o o o
0
ja, namelijk misschien, namelijk nee niet over nagedacht
6.
Kun je kort opschrijven wat voor algemene indruk je hebt van de Bedrijfskundewinkel?
7.
Wist je, v~~r je deze enqu~te invulde, wat je bij de Bedrijfskundewinkel kunt doen? (namelijk onderzoeksopdrachten in de praktijk uitvoeren)
o ja o nee
A-ii
~.8DRUPSKV"DE Ink _ I
JOi ""
8.
Vaste grond lIoor De BedrijJskundewinkel ------------------------------------------~--------~-------
Wist je voor wie de Bedrijfskundewinkel werkt? (de Bedrijfskundewinkel werkt voor startende ondernemers, kleinschalige bedrijven en maatschappelijke instellingen die niet over de financiele middelen beschikken om een commercieel bureau in te schakelen en bovendien niet de kennis bezitten om zelf een onderzoek te verrichten)
o ja o nee
9.
Wist je dat je bestuurslid van de Bedrijfskundewinkel kunt worden? (de Bedrijfskundewinkel wordt bestuurd door zes studenten, in het bezit van het Pdiploma, wat hen zo'n 10 uur per week kost)
o ja o nee
10a. Wist je dat je voor het uitvoeren van een onderzoeksopdracht bij de Bedrijfskundewinkel een beloning krijgt? (deze beloning wordt mogelijk gemaakt door Moret Ernst & Young, Akzo Nobel, Lorja Computers, Philips, Rabobank, het IVO, NIB en Shell)
o ja o nee
b.
Deze beloning is gemiddeld f300,- voor een opdracht van 40 effectieve uren. Wat vind je hiervan? o o o o
1 1.
hoog normaal laag geen mening
Wist je dat je in een aantal gevallen studiepunten kunt krijgen voor een uitgevoerde onderzoeksopdracht? (in het kader van de vakken Organisatie-onderzoek, aanvullende component Marketing en het Enqueteprakticum)
o ja o nee
A-iii
MBEDRI.JItSKVNDE ink • I
.JDl ""
oftdcrnelftel's.d.i ••••
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------------~-------------------
12a. Wist je op welke gebieden je onderzoeksopdrachten kunt uitvoeren bij de 8edrijfskundewinkel? (marketing, financiering, organisatiekunde, logistiek, kwaliteit en personeel) o ja o nee b.
Wat vind je van het aanbod van onderzoeksopdrachten bij de 8edrijfskundewinkel?
BU de BedrUfskundewinkel kun je een onderzoeksopdracht naast je studie doen. Je kunt dus gewoon je vakken blUven volgen terwUI je praktUkervaring opdoet.
13a. Hoeveel uur per week zou je naast je studie willen besteden aan een praktjjkopdracht? o o o o o b.
geen 1 tot 5 uur 6 tot 10 uur 11 tot 1 5 uur meer dan 1 5 uur per week
Over welke periode zou je een praktijkopdracht willen uitspreiden? o 0 tot 4 weken o 1 tot 3 maanden o meer dan 3 maanden
Als je een opdracht gaat uitvoeren bU de BedrUfskundewinkel ben je zelf de onderzoeker, dat wil zeggen dat je zelf ook de onderzoeksopzet bepaald en niet aileen een vooraf bepaald onderzoek moet uitvoeren. NatuurlUk staan de bestuursleden weI klaar om je te helpen: iedere opdracht heeft twee begeleiders uit het bestuur die zich verdiepen in het onderzoek.
14.
Hoe intensief zou je bij het uitvoeren van een onderzoeksopdracht begeleid willen worden? o o o o o
niet aileen in noodgevallen vooral bij de opzet van het onderzoek intensief gedurende de hele opdracht anders,nameljjk
A-iv
~.EDRUFSKVHD. Ink • I
Vaste grond voor De Bedri.ifskundewinkel
,;oM >N
------------------------------------------~------------------
15.
Wist je dat de resultaten van je onderzoeksopdracht in een rapport vastgelegd moeten worden? (dit rapport komt in de bibliotheek te staan en wordt vermeld in VubisO
o ja o nee
16.
Wist je dat elk jaar het beste Bedrijfskundewinkelonderzoek en rapport beloond wordt met de Bedrijfskundewinkel-award? (deze award bestaat uit eeuwige roem, een certificaat en een etentje voor twee personen) o ja
o nee
17.
Stel je het op prijs om regelmatig op de hoogte gehouden te worden van nieuwe onderzoeksopdrachten van de 8edrijfskundewinkel?
o ja o nee Zo ja, vul dan hieronder je naam en adres in en we sturen je regelmatig ons aanbod van opdrachten. Naam: Straat: Postcode Telefoon:
+
plaats:
Heb je nog vragen, loop dan gerust eens binnen bij de 8edrijfskundewinkel. ledere middagpauze tref je daar enkele bestuursleden, die graag antwoord zullen geven.
Bedankt voor je medewerkingl
A-v
MREDRUII'SKUNDE i ... k ... I
P
""
0"4 ... ne ..... *.. 4.1 ••••
B.
Vaste grond voor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------------~--------~-------
DE MENING VAN QPDRACHTUITVOERDERS
In Hoofdstuk 3 wordt een aantal keer verwezen naar de mening van (voormalig) opdrachtuitvoerders over een aantal zaken. Deze mening is achterhaald middels desk-research en korte interviews. De bron voor het desk-research was een map betreffende de in 1994 uitgevoerde onderzoeken. Na elk onderzoek wordt door de uitvoerders een kort evaluatie-formulier ingevuld. Aan een steekproef van een aantal huidige en voormalige opdrachtuitvoerders (gelijkelijk verdeeld) werd mondeling een vragenlijst ter beantwoording voorgelegd. Ook hiervan staan de resultaten in deze bijlage. Figuur H.1:
De term 'investering in een carriere' doet opgeld blijkens figuur B.t. Studenten kiezen voor het uitvoeren van een praktijkopdracht om ervaring op dit gebied op te doen. Hiervan afgeleid, het vuHen van de CV, is eveneens een belangrijk motief. Voorwaarde voor het beginnen met een dergelijk praktijk-projekt is weI, wordt als tweede reden genoemd, dat er enige tijd over is. Dit bevestigt de conclusie uit Hoofdstuk 6, dat de grotere studiedruk van studenten een bedreiging is voor de continuiteit van de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel. Het onderzoekaanbod aan studenten dient derhalve nauw aan te blijven sluiten bij de wensen van de interne klanten van de Bedrijfskundewinkel: de studenten.
Redenen voor studenten om een praktijkopdracht te gaan uitvoeren (percentage respondenten).
Figuur H.2:
Redenen voor studenten om voor een onderzoek bij de Bedrijrskundewinkel te kiezen (percentage respondenten).
Het bijschaven van vaardigheden wordt niet vaak genoemd, maar is voor een beperkte groep studenten toch de belangrijkste reden om eeo praktijk-opdracht te gaan uitvoeren. Bij de keuze voor de Bedrijfskuodewinkel speelt dan ook het aspekt van de begeleiding een rol. Deze reden komt niet voor in figuur B.2, wat nog maar eens aangeeft dat deze groep beperkt is. Uit deze figuur blijkt, dat de belangrijkste reden om te kiezen voor de Bedrijfskundewinkel gelegeo is in het feit dat deze dichtbij is: op het paviljoen. Hier werd in veel gevallen direkt de publiciteit gekoppeld, welke de Bedrijfskundewinkel regelmatig op de studenten los laat.
B-i
~.EDRUBSKUND&
~ __ I n k •
Vaste grond 1Ioor De Bedrijftkundewinkel
I
------------------------------------------~--------~-------
Tweede belangrijkste reden om te kiezen voor de Bedrijfskundewinkel is de tijdsbesteding, benodigd om een onderzoek af te ronden. Dit is met bet oog op de nabije toekomst een gunstig teken voor de Bedrijfskundewinkel, gezien de toegenomen en toenemende studiedruk van studenten. Dat bet aanbod aan opdracbten de nodige aandacbt verdient, blijkt uit bet feit dat een gedeelte van de studenten voor de BedrijfskundewinkeJ kiest op grond van bet onderwerp van de opdracbt. Figuur B.3: Tijdsbestediog achteraf vergeleken met de verwachting (percentage respondenten).
FJgUur B.4: Tevredenheid over de hoogte van de beloning na afloop (percentage respondenten).
MeniDgen over tijdsbesteding adlteraf 1994
-
MeniDgen over hoogte van de beloning 1994
to.O!' to.O!'
111,0\!1
IO,O!!.
IO.O!' ~
ao.O!!.
ao.K
Figuur 8.5: Respondenten die ook zonder beloning een onderzoe zouden uitvoeren (percentage respondenten).
Vit figuur B.3 is af te lezen, dat men na bet afronden van een onderzoeksopdracbt tot bet besef komt, dat de tijdsbesteding iets uit de hand is gelopen. Dit kan in de toekomst voorkomen worden door een meer concrete opdracbtformulering. gekoppeld aan bet in beperkte mate voorbereiden van de onderzoeksopzet. Op zo'n moment kan de benodigde tijd al naar geinteresseerden worden gecommuniceerd. Daarnaast dient op elk moment van bet onderzoek een beslissing aangaande aktiviteiten geanalyseerd te worden op basis van de benodigde tijdsbesteding.
Zander beloning ook onderzock: uitgevoerd7 (1994)
B-ii
De meeste voormalige opdracbtuitvoerders zijn na afloop van bet onderzoek tevreden met de ontvangen beloning. De respondenten die dat niet zijn, geven te kennen de beloning mager te vinden vergeleken met de benodigde tijdsbesteding. Dit wordt ook opgemerkt door de respondenten die wei tevreden zijn, maar deze nuanceren de opmerkingen met de constatering. dat dit niet de eerste reden was waarom ze aan de opdracht waren begonnen. Deze laatste stelling wordt bevestigd door figuur B.S. Een derde van de respondenten geeft aan ook zonder beloning aan een dergeJijke onderzoeksopdracht te zijn begonnen. Motieven hierbij zijn wederom bet opdoen van praktijk-ervaring. Tegelijkertijd geeft tweederde deel van de studenten aan. dat een geldeJijke beloning wei degelijk meespeelt!
~.EDRUFSEUND£ I n Ie. .. I
;oM >N
c.
~._._~
Vaste grond voor De BedrijfMuna'ewinkel
-------------------------------------------------------------
ENQuETE ONDER WETENSCHAPPELIJK MEDEWERKERS
In deze bijlage is de enquete opgenomen, die is verspreid onder 96 wetenschappelijk medewerkers van de faculteit. Van dit aantal zijn er 56 ingevuld geretourneerd, een respons van 58 procent. De resultaten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4.
Voorbeeld
Bij aile gelegenheden wordt erop gewezen, dat een vragenlijst moet aanvangen met een invulinstructie. Oit is in ieder geval zo bij aile enquete-onderzoeken, die via de Bedrijfskundewinkel worden uitgevoerd. In dit geval is dit echter niet nodig, denken we. Oe wijze waarop verschillende soorten vragen beantwoord moeten worden, wordt bekend verondersteld. Slechts ter iIIustratie wordt hieronder een kruisje in een hokje en een rondje om een getalletje gezet.
[]
Over u als medewerker van de faculteit Om straks bij het verwerken van de resultaten onderscheid te kunnen maken tussen groepen respondenten, zouden wij graag enkele gegevens van u hebben. Mocht u deze gegevens niet willen invullen, dan verzoeken wij u toch de rest van de vragen te beantwoorden.
1. Uw functie
[] [] []
[]
[]
(deeltijds) hoogleraar wetenschappelijke stat technische stat ondersteunende tunctie anders, nl
C-i
rvraI&DRUI'SKIJND£
,;tal ""
I n
Ie .. I
Vaste grond voor De Bedriffskundewinkel
--------------------------------------------------------------
2. Omvang dienstverband [] [] []
3. Op faculteit sinds
I] []
[] []
15 uur of minder per week 15 a 30 uur per week meer dan 30 uur per week
minder dan een jaar 1 a 3 jaar 3 a 6 jaar meer dan 6 jaar
Over praktijkervaringen voor de student De aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel (zie verder) kunnen opgevat worden als zijnde praktijkervaring voor de betrokken studenten. De volgende vragen gaan in op uw mening omtrent de praktijkcomponent van of naast de studie in het algemeen. Het begrip 'praktijkcomponent' vereist in deze nog wei enige nadere omschrijving. Wij verstaan hieronder de aktiviteiten, die zich daadwerkelijk in de 'real world' afspelen. Hierbij moet u dus denken aan het D-projekt, de individuele stage en het afstuderen. Weliswaar zijn ook cases (minder) en vakken als Management Game, EnquAte-prakticum, Interview-prakticum en Ergonomie-prakticum in zekere zin als horende tot de praktijkcomponent te beschouwen. Dat doen wij in onze terminologie echter niet.
4. Hoe belangrijk vindt u praktijkopdrachten voor studenten Technische 8edrijfskunde? zeer belangrijk 1
volledig onbelangrijk
neutraal 2
5
4
3
5. Vindt u dat er binnen het huidige studieprogramma voldoende praktijkopdrachten zijn opgenomen? te veel 1
voldoende 2
te weinig 4
3
C-ii
r
5
~.EDRI.JII'SK.UND.E ~'\Nink_1
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel
----------------------------------------------------------------
6. In hoeverre mogen praktijkopdrachten de plaats innemen van theoretische kennis? (bijvoorbeeld met onderscheid naar fases in de studie of naar soort praktijkopdrachten)
7.
Wilt u op een vijfpuntsschaal aangeven, in hoeverre volgens u bepaalde buiten-studieaktiviteiten door het toekennen van studiepunten moe ten kunnen worden opgenomen in het keuzegedeelte van het studieprogramma? ja
nautraal
nee
bestuurswerk commissiewerk evenementenorganisatie praktijkopdrachten
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
[]
...............................
[]
[]
[]
[]
[]
Over de 8edrijfskundewinkel Dit gedeelte van de enquete is bedoeld om te peilen, in hoeverre u op de hoogte bent van de Bedrijfskundewinkel, haar organisatie, doelstellingen en aktiviteiten. De volgende vragen gaan hierover. Het kan zijn, dat bepaalde vragen niet op u van toepassing zijn. Indien dit zo is, kunt u deze overslaan.
8.
Was u, voordat u deze enquete onder ogen kreeg, op de hoogte van dat er zoiets bestaat als Wetenschapswinkels? [] ja [] nee
9.
Wist u, hoe de afstemming ten behoeve van de Wetenschapswinkels op centraal niveau plaats vindt? (er is een centraal Buro WeWi, waardoor budgettaire en publicitaire aktiviteiten worden aangestuurd en gefaciliteerd) [] ja [] nee
C-iii
f!f!I(BEDRUBSKVHDC
~_
I n k .. I
ofl4~ ..... e .... d.i ••••
10.
;.;~ ,'-,,-~ "-'·-1 Vaste grond voor De Bed".vSMlllUewl,,,,,, ------------------------------------~--------~------
Wist u dat er op het 8edrijfskunde-pavi/joen een Wetenschapswinkel is gevestigd, namelijk de 8edrijfskundewinke/? (ook op andere faculteiten zijn Wetenschapswinke/s aktief) [] ja
[] nee
11.
Wist u waar de 8edrijfskundewinkel zit op het pavi/joen? (kamer U1/U2, eerste deur voorbij de A-gang richting vakgroepen T&A en OK) [] ja [] nee
12.
Werpt u wei eens een blik op het prikbord bij de ingang van de 8edrijfskundewinke/, waar de openstaande opdrachten beschreven worden? [] ja [] nee
13.
Wist u, wat de doe/stellingen van de 8edrijfskundewinkel zijn? (bedrijfskundig wetenschappe/ijke kennis ter beschikking stellen in de vorm van advies en onderzoek aan een groter gedeelte van de maatschappij en praktijkervarlngen voor de studenten Technische 8edrijfskunde) [] ja [] nee
14.
Wist u, wat de doe/groep is van de 8edrijfskundewinkel? (startende ondernemers, kleinscha/ige bedrijven en andere maatschappelijke instellingen die niet over de financilile middelen beschikken om een commercieel bureau in te schake/en en bovendien niet de kennis bezitten om zelf een onderzoek te ve"ichten) [] ja
U nee
C-iv
PftfIIf8EDRIJFSlCUNDE _ ink • I
15.
;;'" ".... ". . . ~ .nk;eI Vaste grond voor De Bedrws"",,,,ewt ------------------------------------~--------~------
Wist u, hoe de Bedrijfskundewinkel haar doelstellingen probeert te realiseren? (door opdrachten te formuleren op velerlei gebied, welke worden uitgevoerd door studenten Technische Bedrijfskunde) [] ja
[] nee
16.
Wist u, hoe de Bedrijfskundewinkel georganiseerd is? (een zeskoppig bestuur bestaande uit een voorzitter, secretaris, penningmeester, publiciteits-coiirdinator en twee opdracht-coiirdinatoren) [] ja
[] nee
17.
Wist u, hoe de aktiviteiten van de Bedrijfskundewinkel gefinancierd worden? (StudentAssistentschappen voor het bestuur, overige operationele kosten vanuit centraal TVbudget, beloningen voor opdrachtuitvoerders uit fonds, bijeengebracht door grote bedrijven als Philips, Rabobank, AKZO-NOBEL, Nationale InvesteringsBank, Lorje, Moret Ernst & Young, het IVO en Shell) [] ja
[] nee
18.
Indien u wei eens met de Bedrijfskundewinkel te maken heeft gehad, wilt u dan hieronder aangeven wat de oorzaak en inhoud van dit contact was? Heeft u met betrekking tot dit contact nog op of aanmerkingen?
Over de onderzoeksopdrachten Eerder al werd ingegaan op het feit, dat studenten bij de Bedrijfskundewinkel onderzoeksopdrachten kunnen uitvoeren op velerlei gebied. Incidenteel worden hiervoor studiepunten 'ftIegekend, maar aileen als de opdracht of het afsluitende rapport is in te passen binnen een bestaand yak (organisatie-onderzoek, aanvullende component marketing. enquAte-prakticum). Door de tempobeurs en andere studieduur beperkende omstandigheden komt de nuttige praktijkervaring. die een opdracht bij de Bedrijfskundewinkel inhoudt, in de knel. We willen daarom graag de onderzoeksopdrachten aantrekkelijker maken voor de studenten. Hierover gaan de volgende vragen. Ook nu moet u wellicht weer vragen overslaan.
C-v
~.EDRUPSKUNDE
P
I n
Vol
Ie •
Vaste grond voor De Bedriffskundewinkel
I
------------------------------------------~--------~~------
19.
Wat vindt u in het algemeen van het aanbod van onderzoeksopdrachten van de 8edrijfskundewinkel? makkelijk
moeilijk 1
2
4
3
gevarieerd
eenzijdig 1
20.
5
2
4
3
5
Vindt u, dat een student voor het uitvoeren van een opdracht bij de 8edrijfskundewinkel studiepunten moet kunnen krijgen? nee [] ja [J
motivatie of kanttekening:
21.
In hoeverre bent u bereid om ondersteuning te bieden aan een student, die een onderzoeksopdracht uitvoert bij de 8edrijfskundewinkel? [] niet [] beantwoorden van gerichte vragen over mijn vakgebied [] begeleiden van onderzoeksopdrachten betreffende mijn vakgebied, mits afstemming vooraf [] anders, nl. ....................•.....•..........................................................•......•.. motivatie of kanttekening:
22.
Heeft u verder nog iets op te merken over de 8edrijfskundewinkel, haar aktiviteiten, haar organisatie of ook maar iets, dat met de 8edrijfskundewinkel te maken heeft?
C-vi
flfl(aBDRUlI"SK.UNDE
p
Vol
i n k ...
Vaste grond voor De Bedrijfskundewinkel
I
o,,4c I'.e ...... d" i ••••
--------------------------------------~-----------------
Tenslotte
Mocht u v66r deze enquete slechts weinig op de hoogte zijn geweest van de 8edrijfskundewinkel in al haar facetten. dan kunt u nu toch een antwoord geven op de laatste vragen.
23.
Vindt u de Bedrijfskundewinkel passen binnen de doelstellingen van de Faculteit der Technische Bedrijfskunde? [] ja [] nee
24.
Vindt u de Bedrijfskundewinkel een zinvolle faciliteit binnen de deuren van de Faculteit der Technische Bedrijfskunde? [] ja [] nee
Wij danken u hartelijk voor het invullen van de enquete. Zou u de ingevulde vragenlijst zo spoedig mogelijk willen retourneren via de interne post? Indien uw belangstelling is gewekt voor de Bedrijfskundewinkel, loop dan eens binnen voor een gesprek of nadere toelichting. Eventueel kunt u hieronder uw naam en telefoonnummer opschrijven, dan nemen wij een keer kontakt met u op!
C-vii
~."J)RI.JFSK.UNDIE
,;oJ. vy
Ink •
I
Vaste grond voor De Bedriffskundewinkel ------------------------------------------~--------~-------
D. KRUISVERBANDEN: STERKTE EN BETROUWBAARHEID
In deze bijlage worden enkele statistieken getoond, behorende bij de in de tekst gehanteerde relaties tussen variabelen. In paragraaf D.2 gaat het om een verantwoording van Hoofdstuk 3, de resultaten van de studenten-enquete. In paragraaf D.3 komen de variabelen betreffende de wetenschappelijk medewerkers aan de orde, welke afkomstig zijn uit de onder hen gehouden enquete. De resultaten daarvan staan beschreven in Hoofdstuk 4. Allereerst wordt echter in 0.1 een toelichting gegeven bij de gehanteerde associatiemaat en bij de wijze, waarop de betrouwbaarheid wordt bepaald van deze waarde. Ook worden daar enkele opmerkingen gemaakt, die van belang zijn bij het interpreteren van de getabelleerde waarden.
D.l Associatiemaat en betrouwbaarheid: een toelichting Bron: Diikstra, Dr. L: Sociaal-wetenschappelijke onderzoekstechnieken in de bedriifslamde. TUE-sylklbus 1300, 1993
De variabelen die in deze bijlage tegen over elkaar worden gezet, zijn allell)aal te beschouwen als van ordinaal meetniveau. De ja/nee-vragen worden dan beschouwd als zijnde meer/minder-vragen, en ook de overige variabelen kunnen op een reehte lijn worden verondersteld. Gezien het beperkte aantal antwoordcategorieeen komen we dan uit bij associatiematen voor ordinale variabelen voor gegroepeerde data. Een associatiemaat geeft de sterkte weer van een verondersteld verband tussen twee variabelen. In dit geval komt hiervoor Tc het meest in aanmerking, Tau voor gegroepeerde data. De waarde van deze associatiemaat wordt als voigt bepaald. We gaan bij het voorbeeld uit van de frequentieverdeling voor de studenten uit de P-fase behorende bij tabel D.9, weergegeven in tabel D.O. Het veronderstelde verband luidt hier: "Studenten die vinden dat het studieprogramma te weinig praktijk
bevat, zijn goed op de hoogte van de Bedrijfskundewinkel. " Tabel D.O: Frequentieverdeling van de respondenten uit de P-fase op de variabelen < hoeveelheid praktijk in de studie > en < bekendheid met De BedriJfskundewinkel>.
praktijk
genoeg praktijk
Totaal
fraktie
good bekend
9
10
19
0,422
minder bekend
7
19
26
0,578
Totaal
16
29
fraktie
0,356
0,644
weinig
D-i
flll(8EDRUI'SKt)ND •
.p.,.,
Vaste grond voor De Bedriffskundewirtkel
i n k .. I
------------------------------------~--------~------
Uit tabel 0.0 is af te lezen, dat er 19 respondenten zitten in de categorie
. In de overgestelde categorie, te weten < genoeg praktijk in de studie EN minder bekend met de Bedrijfskundewinkel> bevinden zich 9 respondenten. Ais het veronderstelde verb and daadwerkelijk aanwezig is, zou dit betekenen dat er relatief veel respondenten in de hiervoor genoemde categorieen zitten, tegen relatief weinig in de andere twee. Dit blijkt inderdaad zo te zijn. Uit de enquete-resultaten zijn eventueel respondenten geschrapt, indien deze op een van de variabelen een blaco score had ingevuld. Om de uiteindelijke waarde van de associatiemaat Tc te bepalen, en zo de sterkte van het veronderstelde verband, zijn uit tabel 0.0 een aantal statistieken te berekenen (voor een gedetailleerde uitleg wordt verwezen naar de bron-syUabus):
hoeveelheid concordantie: hoeveelheid discordantie: aantal kolommen: aantal rijen:
C = 9x 19 = 171 D = lOx 7 = 70 k=2 r=2
som: verschil: correctie: aantal:
C + D = 241 C-D = 101 m = min{k,r) N= 45
=2
Voor het veroorloofd hanteren van deze associatiemaat is het vereist dat de som van concordantie en discordantie minstens 100 bedraagt. In dit geval is dat zoo De kruisverbanden waar deze grenswaarde niet gehaaJd werd, zijn aangegeven met een sterretje (*). De waarde van de associatiemaat is een breuk, waarbij in de teller het verschil tussen concordantie en discordantie staat. In de noemer staat het halve produkt van N2 en (m-1)/m. Voigt voor tabel 0.0: Tc
= [C - DJ / [Vz x If x (m-1)/mJ
=
101 / [0.5 x 2025 x 0.5J
= 101 /506,25
=
0,200
Hoewel de waarde nog een eind van het maximum (1) afligt, is dit verband toch als sterk te karakteriseren. In het algemeen kan gesteld worden dat een waarde boven de 0,1 wijst op een redeJijk verband en een waarde vanaf 0,2 op een sterk verband. Hoewel we na deze berekeningen een indruk hebben van de mate waarin het veronderstelde verband daadwerkelij;k aanwezig is, is er nog altijd de kans dat deze waarde toevallig ontstaan is. We dienen daarom de hypothese Te > 0 toetsen tegen de alternatieve hypothese Ttl = O. Om een toetsingsgrootheid te verkrijgen passen we de z-transformatie toe: het verschil tussen concordantie en discordantie wordt gedeeld door de bijbehorende standaardfout. N moet dan minimaal 10 zijn om aan de voorwaarde te voldoen dat C - 0 normaal verdeeld is. Om deze standaardfout te bepalen kijken we terug naar tabel D.O. Als we de derde machten van de rijfrakties gesommeerd als P definieren en evenzo de derde machten van de kolom-frakties als Q, dan is de geschatte variantie van het genoemde verschi1: S2
=
N x (1 - P) x (1 - Q) /9 = 10125 x (1 - 0,268) x (1 - 0,312) = 5094
D-ii
p~.EDRurSKUNDE _ I n k ... I ot\4.r •• lfters&d.h •••
Vaste grand voor De Bedrijfskundewinkel
------------------------------------~--------~------
De standaardfout bedraagt daarom:
s = 71,37
Hieruit is direkt de z-waarde af te leiden:
z = (C - D) / s = 101 /71,37 = 1,415.
Deze z-waarde houdt een betrouwbaarheid in van 92,1 %. Dit percentage geeft de zekerheid aan waarmee de hypothese gehandhaafd kan worden, die stelt dat het systematische verband met de eerder bepaalde sterkte significant van nul afwijkt. Er is dus nog een kans ter grootte van 8 procent, dat deze sterkte bij toeval is ontstaan. Met een dobbelsteen kan je immers ook best vijf keer achter elkaar een '6' gooien, at is de kans klein! De hierboven afgeleide betrouwbaarheid kan als groot betiteld worden, dit geldt vanaf ongeveer_ 90 procent. Boven de 95 % kan een aangetoond verband als reer betrouwbaar gekenmerkt worden, ongeacht de sterkte ervan! Nogmaals dient opgemerkt, dat voor een aantal verbanden de bovenstaande afieiding niet verantwoord toegepast kan worden, omdat bepaalde grenswaarden niet gehaald worden. Dit kan een gevolg zijn van enerzijds een grote hoeveelheid blanco-respons, anderzijds van een bijzonder scheve verdeling (met daardoor 'nul- of een-cellen'). Deze situaties zijn met een ,*, gemerkt.
D.2 Verbanden tossen studenten-variabelen Zonder gedetailleerde toelichting worden in deze paragraaf de statistieken getoond die behoren bij de relaties tussen variabelen, gehanteerd in de enquete onder de studenten. Bij de interpretatie van een systematisch verband dienen de opmerkingen over sterkte en betrouwbaarheid uit de vorige paragraaf in het achterhoofd te worden gehouden.
Tabel 0.1:
De meniDg over de boogte van de beloning blijkt Diet systematisch samen te bangen met de periode waarln een student een praktijkopdracbt zou willen uitvoeren. (bijbehorende elUJrdte-vragen: lOb en 1311, de Bif/Ilge A) ".tudenten die een praktijk-opdracht over een korte periode willen spreiden, vinden de be/Oiling (Ie) laag."
Associatiemaat
0,067
Betrouwbaarheidsmaat
19,4 %
* *
D-ni
D-vast
D-keuze
0,115
0,073
81,3 %
61,9 %
fIflfBEDRlJlI'SKUNDE
~vvink_1 ondernemer •• d.ie •••
Tabel D.2:
Vasle grond voor De Bedriifskundewinkel
------------------------------------------------------------------------
Studenten die vinden dat het studieprogramma te theoretisch is blijken gelukkig in grote getalen naast de studie aktief. (enquite-vrogen 3 en 2b)
·Studenten die hel studieprogramma Ie Iheoretisch vinden, zijn organisatorisch aktief naasl de studie .•
Verondersteld verband
Totaal
P-fase
D-vast
D-keuze
Associatiemaat
T.
0,200
0,154
0,235
0,089
Betrouwbaarheidsmaat
I/J.
99,4 %
88,9 %
96,S %
74,1 %
Tabel D.3:
Het blijkt aileen voor de D-keuze-fase te gelden, dat studenten die ooit aI eens een praktijk-opdracht hebben voltooid, daarom meer tevreden zijn met de hoeveelheid praktijk in het studieprogramma. (40 en 3)
Associatiemaat
0,049
- 0,008
0,011
0,231
Betrouwbaarheidsmaat
76,1 %
47,4 %
54,0 %
96,7 %
Tabel D.4:
De Bedrijfskundewiokel blijkt ~n van de mogelijkheden te zijn om het gebrek aan praktijk in de studie te compenseren. Dit geldt het sterkst voor de P-fase. (3 en 5)
·Student plan om D-vast Associatiemaat Betrouwbaarheidsmaat
Tabel D.S:
0,113
0,213
0,114
0,178
92,3 %
93,6 %
83,2 %
89,0 %
Er zijn ook andere instanties die praktijk-projekten aanbieden, maar deze blijken minder in trek te zijn. Bij de D-vast studenten is wei enige interesse. (3 en 5)
Verondersteld verband
·Studenten die hel studieprogramma praktijk-arm vinden, zijn van plan om een praktijk-opdracht Ie gaan doen, elders dan bij de Bedriifskundewinkel.• Totaal
P-fase
D-vast
* *
0,192
- 0,208
91,8 %
11,0 %
Il.-"
~
Associatiemaat
T.
0,050
Betrouwbaarheidsmaat
I/J.
70,2 %
--
D-iv
.:D~~S!"':.D~
Tabel D.6:
Hoewel het systematische verbaDd Diet zo sterk is, blijken het voor een hepaald deel dezelfde studenten te zijn die dan wei bij De Bedrijrskundewinkel, dan wei elders een praktijk·opdracht willen gaan doen. (S en 5)
Verondersteld verbaDd
Associatiemaat Betrouwb'
Tabfl D.7:
Vasle grond VQ()r De Bedrijfskundewinkel
-------------------------------------------------------------
·;'~idsmaat
"Er is een achterliggende illlentie om een onderzoek • • Ie gaan voeren. los van de instantie. " Totaal
p·rase
D-vast
D-keuze
T.
0,122
*
0,030
0,171
1/>"
90,6 %
*
58,4 %
84,0 %
Met name studenten die op de hoogie zijn van de geldelijke beloning die de Bedrijrskundewinkel geer" vinden deze te Iaag. (100. en 1 Ob)
'Studenten die op de hoagte zjjn van het fei! dar ze een =======g::e=1d=eli=ij=:ke beloning krijgen. vinden deze (te) /aag).' p·rase Associatiemaat Betrouwbaarheidsmaat
Tabel D.S:
0,120
0,120
0,070
96,3 %
82,9 %
76,1 %
In overeenstemming met tabel D.S blijkt de boogie van de beloning aileen voor D-vast-studenten een .-eden te zijn om geen Bedrijrskundewinkel-onderzoek te gaan doen. (1Ob en 5)
Verondersteld verbaDd
'Studenten die de bekming (te) /aag vinden, hebben niet een onden!flek by de fJedrijftkundewinkel Ie taan doen. •
Assodatiemaat
T.
- 0,034
- 0,083
~ 0,164
Betrouwbaarheidsmaat
1/>..
67,5 %
73,6 %
91,2 %
'Ataal
Tabel D.9:
* *
D-keuze 0,049 63,4 %
Mochten studenten er achter komen dat het studieprogramma te weinig praktijk bevat, dan zijn ze in ieder geval gelukkig good op de boogte van de mogeliJkheden van de Bedrijrskundewinkel. (3 en gebeel)
Verondersteld verband
·Studenten die het studieprogramma praktijk-beperkt vinden, zjjn goed bekend met de Bedrijfskundewinkel. "
II
~
Associatiemaat
T.
0,253
Betrouwbaarheidsmaat
41..
100,0 %
J~
D-vast
D-keuze
0,200
0,332
0,018
92,1 %
99,6 %
56,7 %
D-v
~.EDRUFSKUNDB I
~ vv i n k •
ontlcr ..... l' . . . . . i ••••
'_.~~_
Vaste grond voor De Bedrijfskund"wu""",l
------------------------------------~--------~------
Tabel D.IO: Want het blijkt zo te zijn, dat bekendheid met de BedrijCskundewinkel systematisch samenhangt met de keuze om daar em onderzoeksopdracht te gaan doen. (geheel en 5) Verondersteld verhand
"Studenten die goed bekend zijn, zijn eenJer van plan 'Om een onderzoek te gaan doen bij de Bedriifskundewinkel.•
II
.....
..
Associatiemaat
T.
0,089
Betrouwbaarheidsmaat
tf>.
89,6 %
II
~
D-vast
D-keuze
0,136
0,079
91,0 %
76,9 %
Tabel D.11: Vooral vtn=evorderde studenten die doorgaans goed bekend zijn met de BedrijCskundewinkel vinden het aanbod aan onderzoeksopdrachten te weinig gevarieerd. (geheel en 12b) teld
"Studenten die bekend zijn met het aanbod van 'Onderzoeken van de Bedriifskundewinkel vinden dit beperkt.•
Associatiemaat Betrouwbaarheidsmaat
95,2 %
P-Case
D-vast
* *
- 0,027
0,275
43,2 %
96,8 %
D.3 Verbanden tossen medewerkers-variabelen In deze paragraaf geldt hetzelfde als in de vorige, wat betreft de interpretatie van sterIde en betrouwbaarheid van de systematische verbanden.
Tabel D.12: Het belang dat medewerkers hechten aan synergetische etTekten die optreden bij de combinatie van tbeorie en praktijk, uit zich in de bereidheid om studiepunten toe te kennen voor praktijk-opdrachten. (bijbehorende entjuett-vragen: 6 en 7, zk Bfjlage C) Verondersteld "De bereidheid om studiepunten toe te kennen voor praktijk-opdrachlen is I~~~~====~grgg;'()t~er~,~b~ij~e~en~p~o~s~itl~'eve~houding tegenover praktijk in relatie tot theorie. •
99,S %
maat
Tabel D.13: A1s we voor het begrip 'praktijk-opdracht' bij de vorige tabel em onderzoeksopdracht bij de BedriJCskundewinkel invullen, dan geldt het systematische verhand in em DOg sterkere mate. (entjuete-vragen 6 en 20) Verondersteld verhand
"Bij een positieve houding tegenover praktijk in relatie t'Ol theorie is de bereitgleid groter om studiepunten toe te kennen v'O'Or het voltooien van een 'Onderz'Oeksopdracht bij de Bedriifskundewinkel. "
ociatiemaat
tf>.
D-vi
99,6 %
f/IIf8&DRUlfSKUNOE
P. _
Ink •
Vaste grond voor De Bedriifokundewinkel
I
------------------------------------~--------~------
Tabel D.14: Hoewel bet verband Diet bijzonder sterk en betrouwbaar is, blijkt bekendheid met de onderzoeksopdracbten van de Bedrijfskundewinkel via bet prikbord Diet bevorderlijk voor de bereidheid om studiepunten toe te kennen. (12 en 20) Verondersteld verband
*Medewerkers die regelmatig een blik werpen op het vacature-prikbord, staan positiej tegenover het toekennen van studiepunten voor Bedriffilamdewinkel-onderzoeken. * 83,6 %
Tabel D.IS: Het maakt voor de studiepunten-bereidheid Diet nit, of er in het verleda'2:D kontakt beelt plaatsgevonden tussen een medewerker en de Bedrijfskundewinkel. (18 en 20) Verondersteld verband
*Een Iwntakt met de Bedriifokundewinkel in het verleden vergroot de bereidheid van medewerkers om studiepunten toe te kennen. * 57,6 %
heidsmaat
Associatiemaat.
Tabel D.16: De mening over de mooilijkbeidsgraad van de winkelonderzoeken blijkt in redelijke mate van invlood op de bereidheid om er studiepunten aan te koppelen. (19 en 20)
"Medewerkers die onderzoeksopdrachten van de Bedriffskundewinkel relatiej moeilijk vinden, zullen eeroer studiepunten willen toekennen. * 76,7 %
Betrouwbaarheidsmaat
Tabel D.17: De mening over de variatie in bet aanbod van onderzoeksopdracbten blijkt, in verhouding tot de vorige tabel, een grotere rol van hetekenis te spelen. (19 en 20) Verondersteld verband
"Medewerkers die het onderzoeksaanbod van de Bedriffskundewinkel gevarieeTd vinden, zijn meer bereid om studiepunten loe Ie kennen. " T. 1
O,327~
idsmaat
... 1
93,5 %
Tabel D.IS: De bereidheid tot bet toekennen van studiepunten blijkt gepaard te gaan met bet besef dat dit gevolgen beeft voor de betrokkenheid van wetenschappelijk medewerkers ~ met de intentie om onderzoeken dan ook in een bepaalde mate te begeleiden. (20 en 21) Verondersteld verband Associatiemaat
"Een grotere bereidheid om studiepunten toe te kennen duidt op de intentie van de medewerkers om onderzoeken re/atiej intensiej te begeleiden. • T.
I
0,'>.17 .,
Jl!:
... 1 99,5 % (*)
Tabel D.I9: De sterkte en betrouwbaarheid van dit systematische verband bevestigt de bij tabel D.1I geponeerde stelling omtrent bepaalde voorwaarden waar Bedrijfskundewinkelonderzoeken klaarblijkelijk aan voldoen. (7 en 20) Verondersteld verldld
..
"Medewerkers die studiepunten zoutien willen toekennen voor praktijkopdrachten in het algemeen, vinden dat de Bedriffskundewinkel-onderzoeken aan de in zo'n geval te hanteren criteria vo/doen.• T.
I
0,320
I Betrouwbaarbeidsmaat
D-vii
•• 1 99,8 %