Inhoudsopgave
1. Inleiding
2
2. Methode
4
3. Het belang van de communicatieafdeling
6
4. Nieuwsselectie
8
4.1 Persberichten
8
4.2 Persconferenties
11
4.3 Primeurhandel
12
4.4 Conclusies
15
5. Nieuwsgaring
17
5.1 Mediabeleid
17
5.2 Zakelijk nieuws
18
5.3 ‘Slecht’ nieuws
20
5.4 Alternatieve bronnen
22
5.5 Conclusies
25
6. Schrijven, samenstellen
28
7. Publiceren, uitzenden
29
8. Over de tegenspeler
30
9. Conclusie
32
10. Bibliografie
34
1
1. Inleiding
Het Leids Universitair Medisch Centrum (LUmc) heeft in 1970 een primeur: het stelt als eerste Nederlands ziekenhuis een voorlichter aan. Het ziekenhuis was in opspraak gekomen door de beruchte affaire-Korsten, later verfilmd als De Mannetjesmaker. Spil in de affaire is Ben Korsten, de invloedrijke PR-adviseur van enkele KVP-bewindslieden in het kabinet-De Jong. Hij belandt door een maagbloeding in het LUmc en raakt daar door toedoen van een specialist verslaafd aan morfine. Vervolgens klapt de labiele spin doctor (‘de mannetjesmaker’) in een interview met de Haagse Post uit de school over zijn grote invloed achter de schermen van politiek Den Haag. Heibel op het Binnenhof: een staatscommissie krijgt opdracht om de zaak te onderzoeken. Korsten sterft aan een overdosis en de naam van het LUmc raakt bezoedeld. Het ziekenhuis neemt een voorlichter in dienst om grotere imagoschade te voorkomen.
De opkomst van ziekenhuisvoorlichters heeft zich sinds de jaren zeventig voortgezet. En dat heeft gevolgen voor journalisten die zich bezig houden met de zorg en de medische wetenschap. Over de relatie tussen de natuurlijke tegenspelers in deze sector is tot nu toe weinig geschreven, terwijl deze toch interessante kenmerken heeft.
Ziekenhuizen hebben een groot journalistiek potentieel. In de eerste plaats herbergen ze een schat aan kennis over een thema dat iedereen aangaat: gezondheid. Daarnaast gaat het in een ziekenhuis dagelijks om leven en dood; een fout van een chirurg heeft vaak grotere gevolgen dan een verspreking van een politicus. Ziekenhuizen zijn zelfstandige organisaties zonder winstoogmerk, waar jaarlijks miljarden euro’s publieksgeld in omgaan. Maar hoe transparant zijn deze vitale maatschappelijke organisaties eigenlijk? Kan de journalist er zijn controlerende en informerende taak vervullen? Wat is de rol van de ziekenhuisvoorlichter?
In dit paper onderzoek ik hoe voorlichters van ziekenhuizen het werk van journalisten beïnvloeden. Ervaren de journalisten voorlichters van ziekenhuizen als een doorgeefluik van informatie of meer als een type ‘wasmiddelenverkoper’1 – de kwalificatie is van Eveline Brandt in De Groene Amsterdammer – dat primair de journalistieke bewegingsruimte beperkt in het belang van de eigen organisatie? Welke mechanismen spelen een rol in de contacten tussen beide partijen? Weten journalisten eigenhandig bronnen aan te boren achter de communicatieapparaten 1
Brandt, E., 1995
2
van ziekenhuizen? Al deze vragen komen samen in de centrale vraag van het verhaal: beperken ziekenhuisvoorlichters de onafhankelijkheid van journalisten of zelfs de persvrijheid in Nederland?
3
2. Methode
Ik heb vragen voorgelegd aan vijf voorlichters van ziekenhuizen, één externe communicatieadviseur gespecialiseerd in de gezondheidszorg en zes zorg- en wetenschapsjournalisten. De voorlichters zijn Frank van den Bosch van het Academisch Medisch Centrum (AMC), David Drexhage van het Erasmus Medisch Centrum (Erasmus MC), Mariet Buddingh van het VU Medisch Centrum (VUmc), Bram Appelman van het Onze-Lieve-VrouweGasthuis (OLVG) en Roy Buijze van het Slotervaart-ziekenhuis, drie voorlichters van grote academische ziekenhuizen en twee van algemene ziekenhuizen. Alle ziekenhuizen liggen in Amsterdam, behalve het Rotterdamse Erasmus MC.
De communicatieadviseur die ik sprak is Douwe de Joode, tevens ex-journalist en ex-voorlichter van het VUmc, die een boekje heeft geschreven over communicatie in de gezondheidszorg.
Aan journalistieke zijde ging ik te rade bij Mijntje Klipp, bedeeld met de portefeuille zorg op de stadsredactie van Het Parool, Hans van Maanen, columnist voor het Wetenschap/Gezond-katern van de Volkskrant en ex-wetenschapsredacteur van Het Parool, en drie zorgredacteuren van de binnenlandredactie van drie grote landelijke kranten: Esther Rosenberg van NRC Handelsblad, René Steenhorst van De Telegraaf en Ellen de Visser van de Volkskrant. Ik heb één televisiejournalist bij het onderzoek betrokken: Alex van Zijl, de eindredacteur van het medische programma Vinger aan de Pols.
De informatie uit de interviews orden ik aan de hand van onderstaand schema, dat een overzicht geeft van de werkwijze van een journalist.
4
Schematisch overzicht van werkwijze van de journalist
Wat doet een journalist? Aan de hand van input (persberichten, kopij persbureaus, individuele bronnen, et cetera) verricht hij een aantal handelingen die - ongeacht voor welk medium hij werkt - schematisch uiteen vallen in de volgende onderdelen:
Selectie
Informatie
Schrijven/
Publiceren/
vergaren
samenstellen
uitzenden
Onder deze onderdelen wordt het volgende verstaan: Selectie: het kiezen van een onderwerp en het bepalen van de invalshoek. Informatie vergaren: bronnen- en/of archiefonderzoek, interviews, waarnemen/filmen op locatie. Schrijven/samenstellen: het schrijven van het artikel, het samenstellen van de uitzending Publiceren/uitzenden: publicatie van het artikel, uitzending van het item.2
Met behulp van dit schema beschrijf ik in de hoofdstukken 4 t/m 7 hoe de voorlichters de journalistieke agenda proberen te bewerken en hoe de journalisten daarmee omgaan. Aan het eind van ieder hoofdstuk trek ik conclusies ten aanzien van de centrale vraag. Gezien de beperkte omvang van mijn onderzoeksgroep, zijn deze conclusies geen onomstotelijke wetenschap, maar indicaties van de mechanismen in het veld dat ik onderzoek.
In hoofdstuk 8 beschrijf ik hoe beide partijen zich in de interviews over elkaar uitten, omdat dat iets kan zeggen over de wederzijdse afhankelijkheid. Betrachten ze behoedzaamheid bij het typeren van elkaar, misschien omdat het voor het werk beter is om geen vijanden te maken? Hebben ze informeel contact om de verhoudingen te versoepelen?
Eerst geeft hoofdstuk 3 een beeld van de bezigheden en de belangen van ziekenhuisvoorlichters.
2
Prenger, M., 2003
5
3. Het belang van de communicatieafdeling
Ruim dertig jaar na de aanstelling van een voorlichter op het LUmc zijn het de ziekenhuizen zónder voorlichters die de uitzondering vormen. De huidige bezetting van de vijf communicatieafdelingen van mijn onderzoek leert dat voorlichters in de meeste ziekenhuizen een vaste plek hebben verworven. Zie onderstaand schema.
Persvoorlichters
Communicatie-
Medewerkers
medewerkers (incl.
ziekenhuis
persvoorlichters)
(per 1-1-2003)
AMC
5
16
6270
Erasmus MC
4
30
Ruim 10.000
OLVG
3
8
Ruim 2500
Slotervaart-ziekenhuis
2
2
1433
VUmc
5
19
6205 (actuele aantal)
Naast persvoorlichting zorgen de communicatieafdelingen voor onder andere personeelsbladen en externe magazines, intranet, websites, brochures, folders, jaarverslagen en communicatie met de arbeidsmarkt. Des te meer medewerkers, des te groter de ruimte voor specialisatie. Zo heeft het AMC drie persvoorlichters die wetenschappelijke vragen beantwoorden of doorspelen en twee persvoorlichters die daarnaast kwesties afhandelen die de organisatie zelf aangaan.
Waar hebben ziekenhuizen al deze communicatiemedewerkers voor nodig? Buddingh en Drexhage, werkzaam bij de twee snelst uitgedijde communicatieafdelingen, op respectievelijk het VUmc en het Erasmus MC (dat tot halverwege de jaren negentig nog maar één persvoorlichter in dienst had), achten de groei noodzakelijk om de stijgende vraag naar informatie van media te kunnen beantwoorden. Drexhage: “Journalisten reageren soms verrast wanneer we ze terugbellen. Vroeger was daar niet altijd tijd voor.”
Dat klinkt vraaggericht, maar wiens belang dienen de ziekenvoorlichters primair? Journalist Henk Hofland heeft er het volgende over gezegd: “[…] Alle instellingen die de moderne maatschappij rijk is en waarbij de burgerij op een of andere manier voor zijn wel en wee belang heeft, hebben pr-mensen en voorlichters in dienst. Wat men ook beweert, hoe altruïstisch ze hun beroep ook
6
beschrijven. In laatste aanleg zijn ze in dienst van een beperkt belang. Hoe charmant ze ook zijn, hoe belangwekkend hun uiteenzettingen en smakelijk hun lunches, de journalist moet hen wantrouwen – juist daarom des te meer.”3 Ook de auteurs Jo Bardoel en Jan Bierhoff zien geen principieel verschil tussen een voorlichter van een non-profit organisatie en een pr-medewerker van een bedrijf. Immers, ook een (ziekenhuis)voorlichter staat volgens hen in de eerste plaats voor het belang van de eigen organisatie.4
De voorlichters zelf wijzen op de grote overlap tussen het belang van het ziekenhuis en de belangen van patiënt en samenleving. Ze zien het als een maatschappelijke plicht om de buitenwereld te informeren over de besteding van al het geld dat in ziekenhuizen rondgaat. En voorlichter Buijze vindt dat zijn jarenlange strijd voor het voortbestaan van het politiek bedreigde Slotervaart-ziekenhuis ook een algemeen belang dient. “Dat is net zo goed in het belang van de bewoners van de omgeving van het ziekenhuis.” Voormalig voorlichter De Joode stelt dat communicatiemedewerkers de efficiëntie van de zorg bevorderen, doordat ze structuur zouden aanbrengen in de complexe organisatie van een ziekenhuis. “In zorginstellingen zonder voorlichter zie je dat iedereen eerste woordvoerder wil zijn. Een specialist hoeft er in bijzijn van een journalist maar uit te flappen dat zijn afdeling tien bedden tekort heeft en je hebt heibel in de tent. Dat is slecht voor de efficiency.”
Maar wat doet een ziekenhuisvoorlichter als zijn organisatie vuile was in huis heeft ? De belangen van ziekenhuis en samenleving kunnen dan botsen. Veel burgers, tevens potentiële patiënten, zullen naast de medisch-wetenschappelijke informatie ook kennis willen nemen van een reeks ernstige medische fouten. Onderzoeksresultaten kunnen op dubieuze wijze tot stand zijn gekomen; interessant voor een wetenschapsjournalist, maar vervelend voor het ziekenhuis. In het vervolg van het verhaal moet blijken hoe deze belangenfrictie uitpakt in de werkwijze van beide partijen.
3 4
Hofland, H., 1988, p. 12 Bardoel, J., Bierhoff, J., p. 208
7
4. Nieuwsselectie
Dit hoofdstuk behandelt de invloed van voorlichters op de eerste fase van het journalistieke werkproces: de nieuwsselectie. De Canadese onderzoeker Claude-Yves Charron stelde in 1991 dat voorlichters en pr-mannen (‘communicateurs’) sinds de jaren tachtig meer vat hadden gekregen op de journalistieke agenda. Op basis van “diepgaande groepsgesprekken” met Canadese journalisten en voorlichters concludeerde hij dat journalisten doelmatiger en pragmatischer waren geworden, doordat ze steeds minder tijd voor hun werk kregen als gevolg van krimpende redactiebudgetten. Deze verhaasting van de journalistiek, in de Nederlandse media geen onbekend fenomeen, werkt volgens Charron in het voordeel van de communicateurs, die steeds vaker directe leveranciers zouden zijn van journalistieke producten of op zijn minst halffabrikaten,5 zoals artikelen die (deels) ontleend zijn aan persberichten. Overigens is in Nederland nog geen grondig kwantitatief onderzoek gedaan naar ‘agenda setting’ door voorlichters.
Een voorlichter heeft meerdere instrumenten waarmee hij (m/v) de aandacht van een journalist kan trekken. Om de journalist te bewegen om ruchtbaarheid aan ontwikkelingen op zijn ziekenhuis te geven, kan hij, naast het verspreiden van persberichten, zogenaamde ‘routine events’ organiseren, zoals persconferenties en rondleidingen. De Amerikaanse historicus Daniel Boorstin (1969) noemt deze pogingen om de journalistieke agenda te sturen “pseudogebeurtenissen”, “gebeursels waar verslaggevers op afkomen.” Als de journalist, de ‘assembleur’ van het nieuws, de gebeurtenis nieuwswaardig vindt en er aandacht aan besteedt, is het routine event een ‘public event’ geworden.6 Een andere methode om de selectie van journalisten te beïnvloeden is het exclusief aanbieden van een nieuwtje aan een medium, de primeur in ruil voor publiciteit, een praktijk die in de derde paragraaf aan bod komt.
4.1 Persberichten
Het VUmc en het Erasmus MC maken veelvuldig gebruik van persberichten. Dat past in het ‘proactieve’ persbeleid van beide academische ziekenhuizen. VU-voorlichter Buddingh zegt dat haar afdeling de media de laatste drie jaar meer opzoekt, wat zich onder meer uit in een toename van het aantal persberichten van 25 in 1999, naar 47 in 2002 en 62 vorig jaar. Het Erasmus MC voert 5 6
Rennen, T., p.102 Rennen, p. 90
8
volgens de website een “zo actief mogelijk persbeleid.” Dat had in 2003 tachtig persberichten tot resultaat.
De collega’s van het AMC zijn zuiniger met het instrument: vorig jaar schreven ze negentien persberichten. Dat zijn er slechts vier méér dan het OLVG, het kleine broertje in AmsterdamOost, dat zich ook heeft voorgenomen actiever te worden richting media (in 2002 gaf het OLVG twee persberichten uit). AMC-voorlichter Van den Bosch licht toe dat hij beducht is voor de inflatoire werking van een ruimhartige verspreiding van persberichten. “Journalisten weten dat er echt iets aan de hand is wanneer ze een bericht van ons krijgen.” Het Slotervaart-ziekenhuis gaf er vorig jaar twee uit, maar de voorlichters zijn van zins dat aantal op te krikken.
De persberichten zijn na te lezen op de websites van de vijf ziekenhuizen. De inhoud is vrijwel nooit compromitterend voor de eigen organisatie, soms lovend (‘Kwaliteitscertificaat voor dialyseafdeling OLVG’, ‘Rotterdamse wetenschappers in de prijzen’). Een aanzienlijk deel van de persberichten gaat over resultaten van wetenschappelijk onderzoek, met name bij de academische ziekenhuizen. Daarnaast krijgen journalisten uitnodigingen voor openingen van nieuwe afdelingen, rondleidingen, informatiedagen en dergelijke.
De voorlichters kunnen niet precies zeggen welk deel van hun persberichten wordt opgepikt door journalisten. “Circa 80 procent,” schat Buddingh. “Ik ben teleurgesteld als een persbericht helemaal ongebruikt blijft.” Drexhage van het Erasmus MC schat dat hij 50 tot 75 procent van de persberichten terugvindt in de media. De voorlichters van het AMC scoorden vorig jaar tegen de 100 procent. Het deel van de persberichten dat de landelijke media haalt ligt tientallen procenten lager. Het OLVG en het Slotervaart-ziekenhuis scoren ook zo’n 75 procent, een percentage dat grotendeels voor rekening komt van lokale en regionale media.
Alle voorlichters, met uitzondering van Buddingh, zien verschil tussen de verwerking van de persberichten in landelijke en kleinschalige media. Drexhage: “In buurtkranten dienen ze soms puur als vulling. Je treft dan de eerste regels van het bericht in originele staat aan, de rest is er gewoon afgehakt.” Van den Bosch trof in De Echo zelfs een integraal persbericht van het AMC aan, inclusief de noot voor de redactie en het telefoonnummer van de AMC-voorlichters. Ook Appelman van het OLVG merkt dat persberichten regelmatig zonder wederhoor in het Amsterdams Stadsblad en De Echo worden geplaatst. “Journalisten van lokale bladen zijn
9
gemiddeld jonger en onervaren.” Klakkeloos overnemen komt volgens Appelman niet voor bij Het Parool.
De voorlichters zien de journalisten van landelijke dagbladen gemiddeld als de bekwaamste tegenspelers. Van den Bosch ziet een kwaliteitskloof tussen enerzijds journalisten van geschreven en audiovisuele media en anderszijds tussen de publieke en de commerciële omroepen, ten nadele van de laatsten (met RTL-nieuws als positieve uitzondering). “De dagbladjournalisten weten het best hoe de hazen lopen in de zorg, mede doordat ze het langst op hun plek blijven zitten.” Van den Bosch en Drexhage stellen dat journalisten van landelijke kranten daardoor het meest kritisch zijn. Drexhage: “Het is moeilijker om hun aandacht te trekken. Als het lukt, leggen ze onze informatie meestal voor aan deskundigen van andere instellingen.”
Desondanks signaleren de voorlichters dat artikelen over medisch-wetenschappelijk onderzoek ook in deze kranten soms weinig verschillen van het originele persbericht. Enkelen tonen daar begrip voor, omdat dit soort onderwerpen zich niet altijd zou lenen voor een journalistieke draai. Met andere woorden: wie is de journalist om informatie om te bouwen die ook wordt gepubliceerd in The Lancet of andere gerenommeerde (medisch-) wetenschappelijke tijdschriften? Van den Bosch zegt dat landelijke kranten soms een omweg nemen om persberichten te verwerken: “Dan gebruiken ze de ingedikte versie van het ANP, omdat het hun eer te na is om het persbericht zelf over te nemen.”
Inderdaad zeggen de journalisten persberichten nooit letterlijk over te nemen. De Visser acht de meeste persberichten onbruikbaar voor de Volkskrant, ook al vindt ze dat de kwaliteit en de timing van de berichten van ziekenhuizen is vooruitgegaan in de vijf jaren waarin ze over zorg schrijft. “Maar als het onderwerp echt belangrijk is, gaan ze zelf de boer op, dan bellen ze je op.” (Meer hierover in paragraaf 3 van dit hoofdstuk)
Klipp van Het Parool, die in tegenstelling tot de zorgverslaggevers van de landelijke kranten meerdere portefeuilles heeft, merkt dat voorlichters van Amsterdamse ziekenhuizen haar actiever zijn gaan benaderen. “Ik krijg steeds meer persberichten toegestuurd van ziekenhuisvoorlichters, gemiddeld twee per week. Doordat ze vaker initiatief nemen, krijg je de kans te berichten over zaken waar je anders geen lucht van zou krijgen. Maar of ik gebruik maak van het aanbod is erg afhankelijk van de rest van het nieuwsaanbod. De voorlichters zoeken veel meer positieve publiciteit dan ze van ons krijgen.”
10
Steenhorst van De Telegraaf, die al zeventien jaar dezelfde portefeuille heeft en daarmee de langste staat van dienst heeft van de geïnterviewde zorgredacteuren, zegt dat de groei van voorlichtingsafdelingen op hem een contraproductief effect heeft. “Hoe ruimer ze in hun personeel zitten, hoe langer ze vergaderen over de tekst van een persbericht. En hoe gelikter de tekst, hoe minder snel ik ‘m slik.”
Rosenberg van NRC Handelsblad hangt haar stukken zelden op aan alleen een persbericht, maar gebruikt ongeveer de helft ervan wel voor artikelen over bredere onderwerpen. Televisiejournalist Van Zijl zegt persberichten vrijwel nooit te gebruiken als onderwerp voor zijn programma, maar put er wel kennis uit waar hij soms op terugvalt.
Wetenschapsjournalist Van Maanen, die zich ook niet beperkt tot medische onderwerpen, verbaasde zich in zijn Parool-periode over de passieve wijze waarop voorlichters persberichten verspreidden. “Dat ging nooit gepaard met een belletje, het was alsof ze dachten dat ze gouden blaadjes rondstrooiden.” Van Maanen schat dat hij maar tien procent van de persberichten van ziekenhuizen gebruikt(e). Hij wijst op het overweldigende aanbod aan wetenschappelijk nieuws waar een journalist uit kan selecteren.
4.2 Persconferenties
Ziekenhuizen zijn niet scheutig met het creëren van dit ‘routine event’. De voorlichters zien persconferenties als een paardenmiddel dat een hoop ‘gedoe’ geeft. “We doen het alleen als we iets wereldschokkends te melden hebben,” zegt Buddingh, en haar collega’s uiten zich in soortgelijke trant. In 2003 gaf het VUmc één persconferentie, naar aanleiding van een politiek beladen rapport over de naleving van de toetsingsprocedure door artsen die euthanasie hadden gepleegd. “Die werd goed bezocht,” stelt ze tevreden vast.
AMC-voorlichter Van den Bosch: “Persconferenties zijn ons én journalisten een gruwel. We geven er hooguit eentje per jaar.” Het Erasmus MC gaf vorig jaar de meeste persconferenties: “Drie of vier, met wisselend success,” aldus Drexhage. In de twee algemene ziekenhuizen zijn persconferenties een zeldzaamheid. De laatste op het Slotervaart dateert van 2001, toen het bestaansrecht van het ziekenhuis ter discussie stond. Appelman kan zich helemaal geen persconferentie van het OLVG heugen.
11
De journalisten geven op hun beurt aan zelden tot nooit (Rosenberg, maar zij is ook de journalist die zich het kortst met de zorg bezighoudt, namelijk ruim een jaar) een persconferentie te hebben bezocht op ziekenhuizen. Het aanbod is zoals gezegd klein en bovendien vinden de journalisten persconferenties tijdrovend en weinig zinvol. Van Maanen: “Het is een raar circus. Als het onderwerp echt belangrijk is, zoek je je informatie voor- of achterlangs de regie. Voor een ziekenhuis in een crisissituatie is niets veiliger dan een persconferentie.” Steenhorst: “Je haalt het nieuws niet op persconferenties. Ik stel mijn vragen niet om de antwoorden vervolgens in andere kranten te lezen.”
4.3 Primeurhandel
In januari 2003 kwamen onderzoekers van het VUmc tot de conclusie dat kinderen geboren na IVF-behandeling een verhoogde kans hebben op een zeldzame oogtumor. Er was een publicatie in The Lancet op komst, maar hoe het nieuws onder de aandacht van een groter publiek te brengen? Buddingh c.s. besluiten De Visser van de Volkskrant te benaderen, een week voor het verstrijken van het embargo van The Lancet. De Visser hapt toe, krijgt een week om het onderzoeksverslag door te nemen en om betrokkenen te bellen en brengt de primeur op de dag van de Lancet-publicatie op de voorpagina. Een dag later schrijft ze een uitgebreide follow up in het katern Wetenschap/Gezond. Andere media hebben dan al een persbericht ontvangen van het VUmc.
Voorlichter en journalist blij? Buddingh: “We merken dat deze methode vaak beter werkt dan het versturen van een persbericht. Als kranten nieuws exclusief krijgen aangereikt, besteden ze er meer aandacht aan. Ander voordeel is dat je kunt kiezen welk medium de toon van het nieuws zet.” Waarom verkozen de voorlichters de Volkskrant? “Het embargo paste het best bij een ochtendkrant. Daarnaast mik je op een zo groot mogelijk bereik. En De Telegraaf was ongeschikt voor dit onderwerp, omdat het zich leende voor onheilspellende koppen.” Buddingh kan zich voorstellen dat toekomstige VU-nieuwtjes zich juist beter lenen voor een publicatie in De Telegraaf. “Stel dat de Zuidas zo druk wordt dat ambulances een half uur onderweg zijn om het ziekenhuis te bereiken. Als je daarover een maatschappelijke discussie wil oproepen om politieke druk te zetten, moet je bij De Telegraaf zijn.” Het dagblad Trouw zou voor Buddingh in beeld komen om ethische kwesties wereldkundig te maken.
12
Maar voorlopig wordt De Visser het best bedeeld door het VUmc: in de week van het interview, afgelopen december, kreeg ze andermaal een voorpaginanieuwtje aangereikt vanuit AmsterdamZuid. Buddingh: “Het eerste contact was prettig. We kennen haar nu.” De Visser: “Met de ene voorlichter heb je een betere band dan met de andere. Dat heeft gevolgen voor de nieuwsselectie. Van Leiden krijg ik bijvoorbeeld nooit wat.”
Heeft De Visser geen bezwaren tegen deze vorm van ‘onderhandelingsjournalistiek’ – de term is van haar hoofdredacteur Pieter Broertjes?7 “Ik geef toe dat je op deze manier onderdeel wordt van de pr-machine van een ziekenhuis, maar ik laat me graag gebruiken om leuke onderwerpen in de krant te krijgen. Zolang het gaat om zoiets zakelijks als onderzoeksresultaten, die vaak zijn gedekt door wetenschappelijke bladen, zie ik er geen kwaad in.” De Visser scoorde in de week van het interview nog twee nieuwtjes via zorgvoorlichters, “een uitzonderlijke oogst.” Haar ervaring leert dat bij de verdeling van primeurs de actualiteitenrubriek NOVA de grootste concurrent is van de landelijke dagbladen. AMC-voorlichter Van den Bosch kwalificeert publiciteit via NOVA zelfs als “het kaarsje op de taart.”
Ook op het Erasmus MC zijn de voordelen van ‘primeurdropping’ ontdekt. Drexhage: “Het is een manier om je boodschap beter te ‘pluggen’. Persberichten sneeuwen vaak onder.” De Erasmusvoorlichters gebruiken de methode gemiddeld om de twee maanden. Ze stemmen hun selectie af op interessegebieden van de media. Het Algemeen Dagblad (AD) wordt gebeld als het nieuwtje ziektebeelden betreft, de Volkskrant en NRC Handelsblad zijn de eerste gegadigden als het om harde medische wetenschap of politieke kwesties in de zorg gaat. Ook specifieke interessen van zorgredacteuren spelen volgens Drexhage mee bij de verdeling. Zo heeft AD-journalist Ronald van Geenen voorrang op het gebied van cardiologie. En ook persoonlijke banden met journalisten zijn van invloed. Tussen de Erasmus-voorlichters en Telegraaf-journalist Steenhorst is sinds de snelle uitbreiding van de afdeling nauwelijks contact meer. Het lijkt mij dat de verhoudingen niet verbeterd zijn sinds Telegraaf-journalist Steenhorst vorig jaar op aangeven van een letselschadeadvocaat berichtte over een medische fout op het Erasmus MC die een patiënt blind maakte (waarvoor het ziekenhuis inmiddels verantwoordelijk is gesteld door de rechter). Drexhage merkt dat artsen en hoogleraren zelf het liefst praten met journalisten van NRC Handelsblad, een krant die goed wordt gelezen onder hun vakbroeders. “Het is moeilijk om ze te strikken voor een interview in De Telegraaf.” NRC-redacteur Rosenberg zegt inderdaad geregeld 7
de Volkskrant, 9 april 1999
13
voorzetjes te krijgen vanuit ziekenhuizen. “Meestal bellen onderzoekers en hoogleraren ons zelf op. Die mensen hebben hun eigen toko.”
Het AMC maakt zeer incidenteel gebruik van primeurdropping. In 2003 gebeurde het één keer, toen het ziekenhuis een nieuwe Intensive Care-afdeling opende. Van den Bosch zocht mediaaandacht, in het bijzonder om verpleegkundigen te enthousiasmeren om op de gemoderniseerde afdeling te komen werken (het AMC ontkomt niet aan de personeelstekorten in de zorg). De voorlichter betwijfelde of de media massaal uit zouden rukken voor de officiële opening en bood Steenhorst een exclusieve eerste rondleiding over de IC-afdeling aan. Waarom hij? Van den Bosch: “Het schijnt dat De Telegraaf veel wordt gelezen door verpleegkundigen. Daarnaast doet de krant veel aan nieuwe ontwikkelingen die dicht bij de patiëntenzorg staan.” Steenhorst kwam langs en publiceerde.
De AMC-voorlichters hebben geen plannen om de methode vaker toe te passen. Zo tonen ze zich net als bij de persberichten minder ‘pro-actief’ dan de collega’s van het VUmc en het Erasmus MC. Van den Bosch: “Journalisten komen vooral op óns af, om kennis te halen. We zijn zo massief aanwezig in de media dat het zinloos is om de zeespiegel te rimpelen met toeters en bellen. Het beeld dat het publiek van ons heeft, wordt gevoed door een permanente nieuwsstroom, niet door accidentele oprispingen.”
Buijze van het Slotervaart-ziekenhuis is “voorzichtig” met het lekken van potentiële nieuwtjes. “Je krijgt scheve blikken van de journalisten die je passeert.” Buijze, die veel minder medische wetenschap heeft te bieden dan voorlichters van academische ziekenhuizen, richt zijn voorzetten net als collega Appelman op de regionale en de lokale pers. Maar ook daar kan hij “zijn positieve verhaal” vaak niet kwijt. Buijze probeerde Klipp van Het Parool, “een erg belangrijk medium voor ons”, begin december te bewegen een stuk te schrijven over zijn ziekenhuis. Aanleiding zou een brief van het ministerie van Volksgezondheid moeten zijn, waarin het Slotervaartziekenhuis volgens Buijze een toekomst als algemeen ziekenhuis in Amsterdam werd gegarandeerd. Maar Klipp vond de brief te vaag en hapte niet toe. Buijze constateert een gebrek aan follow-up. “Het Parool heeft jarenlang bericht over de benarde financiële situatie en de onzekere toekomst van het ziekenhuis. Maar ons positieve resultaat over het jaar 2002 kon ik niet bij hen kwijt.”
Buijze vindt dat het over het algemeen niet makkelijker is geworden de media te pluggen. Hij merkt wel dat hij op kleine lokale media makkelijker invloed kan uitoefenen dan op bijvoorbeeld
14
Het Parool en RTV Noord-Holland. Zo is De Echo volgens Buijze manipuleerbaar, doordat de kwaliteit van de redactie op een laag plan staat. Bij de kleine zender Radio Amsterdam FM wordt Buijze wel eens live in de uitzending gevraagd. “Dan kan ik echt roepen wat ik wil.” Om positieve tijdingen over het ziekenhuis bekend te maken onder een groter publiek, heeft Buijze Slotervaart.Nieuws gelanceerd. Dit eigen blad wordt vier keer per jaar huis aan huis verspreid in Amsterdam-West en Badhoevedorp, waarmee volgens Buijze 80 procent van de patiënten wordt bereikt. Buijze geeft toe dat het blad een lofzang op het ziekenhuis is, waarin een column van een klachtenfunctionaris zorgt voor een gecontroleerde kritische noot. Volgens Appelman heeft het OLVG een dergelijk lijfblad niet nodig. “Ons imago is wèl goed. We kunnen ons verhaal goed kwijt in De Echo en het Amsterdams Stadsblad.”
Telegraaf-journalist Steenhorst zegt dat hij regelmatig wordt benaderd door voorlichters van ziekenhuizen, bijvoorbeeld om hem te informeren over innovaties in de zorg. “Dat doen ze niet om mijn mooie ogen of mijn prettige stemgeluid, maar omdat De Telegraaf de krant met het grootste bereik is. Als ik het onderwerp leuk of maatschappelijk belangrijk vind, gaat het de krant in, ook al weet je niet of je daarmee een dubbele agenda dient. Zo werkt dat nu eenmaal, het mes snijdt aan twee kanten.”
Van Maanen zegt dat hij bij Het Parool zelden exclusieve wetenschappelijke nieuwtjes toegespeeld kreeg van ziekenhuisvoorlichters, ook niet van het AMC en het VUmc. “Misschien vonden ze Het Parool daar te klein voor.” Van Maanen merkt niet dat voorlichters hem vaker benaderen nu hij wekelijkse columns voor de Volkskrant schrijft. “Maar het heeft ook niet zoveel zin om mij een nieuwtje toe te spelen, omdat ik het als columnist toch niet meteen zelf in de krant kan zetten.”
Alex van Zijl zegt dat in 2003 maar één onderwerp in Vinger aan de Pols was aangedragen door een voorlichter. Zijn tips komen vooral uit de hoek van de patiënten, wier verhaal ook centraal staat in het programma. Hierover meer in hoofdstuk 5.
4.4 Conclusies
Ziekenhuisvoorlichters weten de nieuwsselectie van journalisten te beïnvloeden. Het is moeilijk aan te geven welk deel van de berichtgeving over ziekenhuizen voortkomt uit initiatief van voorlichters, omdat de schattingen van de geïnterviewden te zeer uiteenlopen. Het percentage is
15
in ieder geval niet verwaarloosbaar. Voorlichters brengen stokpaardjes van ziekenhuizen onder de aandacht die drukbezette journalisten zelf niet altijd zouden hebben opgemerkt. Dat maakt journalisten in de beginfase van hun werk afhankelijk van voorlichters.
Maar de afhankelijkheid van journalisten behoeft relativering. Door het ruime nieuwsaanbod uit de zorg, een terrein dat veel meer omvat dan ziekenhuizen, kunnen vooral journalisten van landelijke kranten het zich permitteren om scherp te selecteren uit de voorzetten van ziekenhuisvoorlichters. Dat verklaart waarom voorlichters van academische ziekenhuizen soms naar een ander middel grijpen om de aandacht van met name deze journalisten te trekken: het exclusief aanbieden van primeurs. Als een journalist een primeurdeal sluit, stelt hij zich weer afhankelijker op, immers, een behaagde voorlichter zal de journalist eerder opzoeken voor een volgend nieuwtje. De Visser, die regelmatig meegaat in dit soort afspraken, ziet dit overigens niet als een vorm van afhankelijkheid, omdat ze de volgende keer dat een voorlichter belt een nieuwtje net zo makkelijk naast zich neer zou leggen als ze het niet interessant acht.
De voorlichters van beide algemene Amsterdamse ziekenhuizen hebben minder lokmiddelen om de onderwerpkeus van journalisten te sturen en richten hun pijlen op regionale en lokale media. Het Parool, dat slecht bedeeld lijkt met nieuwtjes van academische ziekenhuizen, kijkt als één van de grootste regionale media kritisch naar de output van deze voorlichters, die hun verhaal op hun beurt weer makkelijker kwijt kunnen bij de kleine lokale media. Zo zijn er aanwijzingen dat de schaal van ziekenhuis en medium bepalend zijn voor de afhankelijkheidsrelatie tussen voorlichters en zorg- en wetenschapsjournalisten.
Ik concludeer dat de theorie van Charron, die stelde dat informatie uit de koker van voorlichters en pr-mensen grotendeels wordt overgenomen door journalisten, in zijn algemeenheid niet opgaat voor de berichtgeving over de zorg en de medische wetenschap. Ook de geïnterviewden zelf vinden niet dat dit deel van de journalistieke agenda wordt gedicteerd door ziekenhuisvoorlichters.
Desondanks belanden met name medisch-wetenschappelijke onderwerpen nog wel eens met de invalshoek van de voorlichter in de krant. Maar dat wil nog niet zeggen dat de dagbladjournalisten zich lenen voor klakkeloze overname van persberichten en ander geprefabriceerd voorlichtersmateriaal. Enkele opmerkingen van de voorlichters duiden erop dat dit in lokale media wel gebeurt.
16
5. Nieuwsgaring
Beïnvloeden voorlichters de nieuwsgaring van journalisten in ziekenhuizen? Bevorderen ze de toegankelijkheid van informatie of juist niet? Hebben journalisten alternatieve bronnen in ziekenhuizen, die ze onafhankelijk van voorlichters kunnen raadplegen?
De journalisten wijzen op het Janusgezicht van ziekenhuisvoorlichters. Zwart-wit gesteld, zou de medewerking van de voorlichter ervan afhangen of goede of slechte publiciteit dreigt voor een ziekenhuis. Daarom wijd ik aparte paragrafen (5.2 en 5.3) aan het verzamelen van zakelijke informatie en het garen van potentieel compromitterend nieuws in ziekenhuizen. In 5.4 komen de alternatieve bronnen aan bod. Eerst ga ik kort in op het mediabeleid dat de ziekenhuizen hanteren ten aanzien van het eigen personeel.
5.1 Mediabeleid
Mag het personeel van ziekenhuizen zelfstandig met de pers spreken? Worden werknemers voorbereid op contacten met de media?
Communicatieadviseur De Joode raadt ziekenhuizen die hem inhuren aan alle contacten tussen personeel en pers via de woordvoerder te laten verlopen. Inderdaad geldt in de vijf ziekenhuizen dat contacten met journalisten in de regel via voorlichters gaan. Maar op overtreding van de richtlijn staan geen sancties, stellen de voorlichters, laat staan dat loslippige medewerkers ontslag zou dreigen. Van den Bosch: “Met zo’n maatregel zou je met een kanon op een mug schieten. Een grote organisatie als de onze krijg je nooit waterdicht.” Enkele jaren terug dreigde de toenmalige directeur van het Slotervaart-ziekenhuis zijn medisch personeel wèl met ontslag, toen een groep artsen het vertrouwen in hem had opgezegd en dat uitdroeg in Het Parool (waarover straks meer). Buijze: “Dat werkte als een boomerang. Tijdens zo’n interne crisis is een strict persbeleid onhoudbaar.” De directeur trad uiteindelijk af.
In de praktijk mogen artsen en hoogleraren die zijn gerijpt door vele mediacontacten zonder tussenkomst van voorlichters met journalisten mogen praten. De voorlichters bereiden onderzoekers zonder media-ervaring soms voor op een belangrijk interview. Buddingh: “Als een arts commentaar mag geven in RTL-nieuws, krijgt hij hooguit twintig seconden om zijn verhaal te doen. We helpen ze de boodschap bondig en helder te brengen, zonder jargon.” Ook het
17
Erasmus MC doet aan inhoudelijke voorgesprekken. De AMC-voorlichters beperken zich bij wetenschappelijke onderwerpen tot het geven van praktische tips. Zo wijst Van den Bosch zijn deskundigen op de noodzaak journalisten voor publicatie om inzage te vragen.
Mediatrainingen van externe adviseurs komen niet vaak voor in ziekenhuizen. Op het VUmc kregen vorig “tegen de tien” artsen en hoogleraren een externe mediatraining, maar volgens Buddingh is het ziekenhuis er vanwege de hoge kosten terughoudend mee. Op het AMC kunnen hoogleraren na hun aanstelling een mediatraining volgen binnen een introductieprogramma van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Volgens een voorlichter van de UvA maken hier per jaar vier à zes hoogleraren gebruik van. Op de algemene ziekenhuizen zijn externe mediatrainingen een zeldzaamheid.
5.2 Zakelijk nieuws
Het leeuwendeel van de vragen van journalisten aan ziekenhuisvoorlichters is zakelijk van aard, zeker bij de academische ziekenhuizen. De voorlichters zien zich primair als gidsen die journalisten de weg naar kennis wijzen in de complexe organisatie van een ziekenhuis. Appelman: “Ze hebben meestal geen idee waar ze hun vraag moeten neerleggen.” Medischwetenschappelijke vragen handelen de voorlichters zo min mogelijk zelf af. Van den Bosch: “We zoeken de expert erbij en laten hem antwoorden. Dat houdt de informatie zuiver en dat komt ook de publiciteit voor het ziekenhuis ten goede.”
Zolang het om dit soort onderwerpen gaat, zijn de journalisten over het algemeen tevreden over de medewerking van voorlichters van ziekenhuizen. Met name De Visser beschouwt hen als een zegen: “Ze maken je werk gemakkelijker. De tijd van spontane antwoorden is wel voorbij, maar daar ben ik niet nostalgisch om.” Van Maanen: “Voorlichters van ziekenhuizen zijn behulpzamer dan de gemiddelde voorlichter van overheidsinstanties en bedrijven.” De wetenschapsjournalist denkt dat routine – hij begon in 1988 bij Het Parool – een journalist onafhankelijker van voorlichters maakt. “Ze laten je steeds makkelijker langs.”
Ondanks de relatief positieve geluiden, ervaren de journalisten het traject via voorlichters vaak als nodeloos vertragend, temeer daar ze bij de meeste ziekenhuizen eerst langs een secretaresse moeten om een voorlichter te bereiken. Klipp: “Dat is tijdrovend, vooral vervelend als je vlak voor je deadline zit.” Volgens Steenhorst, die zich het meest negatief uit over voorlichters, wordt
18
hij sinds de uitbreiding van de afdeling Communicatie van het Erasmus MC wel eens drie of vier keer doorverbonden voordat hij de gewenste spreker te pakken heeft.
De ergernis over omwegen ten spijt, kunnen schrijvende journalisten via voorlichters vrij gemakkelijk een beroep doen op de kennis in ziekenhuizen. Voorlichters schuiven hun deskundigen graag naar voren. Geen van de journalisten heeft ervaring met voorlichters die hen beletten een onderwerp binnen een ziekenhuis te doen. Daarbij moet worden opgemerkt dat de journalisten zelden uit eigen beweging een ziekenhuis bezoeken voor een (onderzoeks)artikel. Enkelen geven aan dit vaker te willen doen, maar zeggen dat ze er geen tijd voor hebben.
Voor makers van audiovisuele programma’s is de informatiegaring in ziekenhuizen een stuk lastiger. Hun medium is logger, zonder plaatjes immers geen onderwerp en, zo blijkt, zonder toestemming van de voorlichter geen plaatjes. En deze blijken selectief om te springen met verzoeken om te filmen, ook al komt de journalist met onderwerpen die ‘onschuldig’ zijn voor het ziekenhuis.
Buddingh: “We zijn de laatste drie jaar kieskeuriger geworden. Vroeger waren we net een castingbureau: ‘u vraagt, wij draaien.’ Nu werken we alleen mee als het ziekenhuis zich kan profileren met het onderwerp.” Van Zijl van Vinger aan de Pols: “Ik heb gemerkt dat je met een item over blindedarmontstekingen niet langer hoeft aan te komen bij het VUmc. Ze willen hun speerpunten tonen. Hoe groter het ziekenhuis, hoe harder ze onderhandelen.” Buddingh zegt over de afwijzing van het verzoek om te filmen. “Het onderwerp was te algemeen voor ons.”
Ook een kleiner ziekenhuis als het OLVG durft ‘nee’ te zeggen tegen programmamakers. Real life-series als De Bevalling worden wegens een gebrek aan educatieve waarde pertinent geweerd, aldus Appelman. “Bovendien kosten cameraploegen ons veel moeite, omdat we de privacy van de patiënten moeten beschermen. Ze mogen niet zonder toestemming in beeld.” Van den Bosch vindt dat zijn collega overdijft. “Patiënten werken meestal meteen mee. Als je wil, heb je het zo geregeld.”
Volgens Van den Bosch laat het AMC regelmatig cameraploegen binnen, met name die van actualiteitenprogramma’s. “We verstoken hier een partij publieksgeld – 450 miljoen euro per jaar – en daar moet je openheid voor teruggeven. Alleen verzoeken van medische infotainmentseries als Chirurgenwerk houden we steeds vaker af. In die series wordt een te rooskleurig beeld van
19
ziekenhuizen geschetst. Je ziet een stervende patiënt bij wijze van spreken een week na behandeling alweer over straat huppelen. Wij noemen dat garagegeneeskunde, een zware vertekening van de werkelijkheid.” Ook het VUmc en het Erasmus MC doen niet mee aan medisch infotainment, dat vooral sinds de komst van de commerciële omroepen een enorme vlucht heeft genomen. Drexhage: “In dat soort programma’s kunnen we ons academische verhaal niet kwijt.”
Het op human interest gerichte Vinger aan de Pols wordt niet gezien als infotainment; Van Zijl zegt voor 90 procent van zijn voorstellen groen licht te krijgen van voorlichters van ziekenhuizen. Als voorlichters hem ‘nee’ verkopen, gebeurt dat nogal eens met de verklaring dat een arts niet wil meewerken, ook al is Van Zijl meestal alleen geïnteresseerd in het verhaal van patiënten. “Misschien hebben ze wel andere redenen om het voorstel af te wijzen – bijvoorbeeld omdat het ziekenhuis er geen belang bij heeft –, maar daar kom ik nooit achter, omdat ik niet achter de façade van voorlichters kan kijken.”
Ook als een voorlichter zijn fiat wèl heeft gegeven, krijgt Van Zijl nog met hem te maken. Als de eindredacteur een arts opvoert in zijn programma, neemt hij het gesprek voor de opname met hem door, soms in gezelschap van een voorlichter. Van Zijl: “Voorlichters houden de vinger strak aan de pols.” Proberen ze de inhoud van het programma te beïnvloeden? “Ze vragen me wel eens of ik niet méér aandacht aan iets kan besteden.” Een opmerking van VU-voorlichter Buddingh sluit hierbij aan: “We proberen de invalshoek te sturen in de richting waar ons ziekenhuis het meest deskundig is.” Maar Van Zijl stelt dat hij niet vatbaar is voor dergelijke lobbypogingen.
5.3 ‘Slecht’ nieuws
Er zijn in Nederland geen statistieken van het aantal patiënten dat per jaar sterft of blijvend letsel oploopt door medische fouten, reden voor critici om de zorgsector een gebrek aan transparantie te verwijten. Op basis van cijfers uit het buitenland wordt geschat dat het aantal fouten met fatale gevolgen in de Nederlandse zorg rond de drieduizend per jaar ligt. Het aantal missers dat tot ernstig letsel leidt, zou hier een veelvoud van zijn. 8 Het jaarverslag van 2002 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gaat ervan uit dat “jaarlijks tussen 1500 en zesduizend patiënten overlijden door vermijdbare incidenten in de zorg.” 8
Soete, Luc, Dodelijke informatie en Argos, 23 januari 2004
20
In hetzelfde jaar ontving de inspectie slechts honderd meldingen van fatale persoonlijke en organisatorische fouten van zorginstellingen, waarvan er 72 uit de ‘curatieve somatische sector’ kwamen, waar ziekenhuizen onder vallen. In het jaarverslag staat dan ook dat “het aantal meldingen dat de inspectie jaarlijks ontvangt over incidenten met schade als gevolg (ongeveer vierhonderd) waarschijnlijk slechts het topje van de ijsberg vormt.” De inspectie acht het daarom nodig dat in de gezondheidszorg meer openheid wordt gegeven over dit soort incidenten, zodat de kwaliteit van de zorg kan worden verbeterd.
Bovenstaande gegevens maken duidelijk dat lang niet alle misstanden in ziekenhuizen naar buiten komen. Los van het feit dat niet elk medisch incident nieuwswaardig is, roept dit de vraag op welke rol voorlichters hierin spelen.
Volgens Van den Bosch staan voorlichtingsafdelingen van ziekenhuizen buiten de meldingsprocedures van niet-natuurlijke sterfgevallen en andere medische ongelukken, zodat hij van de meeste fouten in zijn ziekenhuis geen weet heeft. Drexhage voegt toe dat een voorlichter ook te maken heeft met de “eilandjescultuur” van een ziekenhuis, die zou maken dat onwelgevallige informatie soms binnen de betreffende afdeling blijven.
In het geval dat Van den Bosch wèl op de hoogte is van een ernstige dwaling in het ziekenhuis, zou hij dat niet zomaar op straat gooien. “We zouden gek zijn: Hoor eens, iedereen, we hebben nu toch een partij aangeklooid.” Als zijn collega Buijze wordt gevraagd wat hij zou doen als op de afdeling Cardiologie van het Slotervaart-ziekenhuis in korte tijd enkele patiënten om onbekende redenen overlijden tijdens operaties, antwoordt hij: “Zolang je zekerheid denkt te hebben dat je het sub rosa kunt houden, ga je er niet mee te koop lopen. Maar gewoonlijk is dat een illusie en doe je er goed aan zo snel mogelijk zelf opening van zaken te geven.” De voorlichters wijzen erop dat gedupeerde patiënten meestal helemaal geen behoefte hebben aan media-aandacht. Ze kunnen terecht bij de Interne Klachtencommissie van het ziekenhuis.
Zoals gezegd staan op de websites van de vijf ziekenhuizen vrijwel geen persberichten over medische fouten of andere calamiteiten. Het Erasmus MC was in 2003 het enige ziekenhuis dat een persbericht schreef over een medische fout in de eigen gelederen, maar deed dat pas na een publicatie van Steenhorst in De Telegraaf over de zaak. De journalist was ingelicht door een letselschadeadvocaat.
21
De voorlichters hameren ondanks de kritische woorden van de inspectie op de transparantie van hun ziekenhuizen. Over calamiteiten als een ontdekking van legionella-bacteriën of een stroomstoring zouden ze wel onmiddellijk openheid van zaken geven. En kritische vragen van journalisten krijgen altijd serieus antwoord, stellen ze. Van den Bosch: “We zijn een open organisatie, we leggen journalisten niets in de weg om onze zaakjes te onderzoeken.”
Toch geven de journalisten unaniem aan voorlichters zo veel mogelijk te mijden als negatieve publiciteit dreigt voor het ziekenhuis, omdat ze in dit soort situaties hun andere gezicht zouden tonen. Van Maanen, die hier als “vrij brave” wetenschapsjournalist zelf geen ervaring mee heeft, zegt het als volgt: “Zolang het leuk over wetenschap gaat, is alles gezellig. Als het onderwerp minder gezellig wordt, sluit de oester zich.” De Visser verwoordt de transformatie van voorlichters nog kernachtiger: “Zodra er stront aan de knikker is, heb je niets meer aan hen.”
De Visser zegt dat ze bij onwelgevallig nieuws wel eens wordt getraineerd door ziekenhuisvoorlichters. “Dan zegt de voorlichter dat hij al je vragen moet uitzoeken om je vervolgens niet terug te bellen. Ook van collega’s hoor ik dat het voorkomt, maar vaak gebeurt het niet.” Rosenberg en Klipp geloven niet dat ze ooit getraineerd zijn door een ziekenhuisvoorlichter. Van Zijl is wel eens getraineerd door het hoofd van de afdeling voorlichting van het Academisch Ziekenhuis Groningen. Hij wilde een onderwerp doen op het ziekenhuis, maar werd herhaaldelijk niet teruggebeld door de voorlichter.
Geen van de journalisten kan zich heugen te zijn voorgelogen door een ziekenhuisvoorlichter. De Visser: “Het zou ook niet handig zijn, want als je erachter komt, is de verstandhouding naar de maan.”
5.4 Alternatieve bronnen
Uit de vorige paragraaf blijkt dat de journalisten voor de garing van compromitterend nieuws zo min mogelijk terugvallen op de voorlichters van ziekenhuizen. Dat maakt hen afhankelijk van alternatieve bronnen in ziekenhuizen. Hoe zitten de journalisten in deze bronnen?
De Visser stelt dat een creatieve journalist genoeg alternatieve bronnen kan vinden in ziekenhuizen. Als voorbeeld noemt ze een serie Volkskrant-artikelen over een leveronderzoeker
22
van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU), wiens onzorgvuldigheid het ziekenhuis eind vorig jaar in opspraak bracht. De Visser werd op het spoor gezet door een onduidelijk persbericht van het UMCU zelf. “Het kostte tientallen telefoontjes om praatgrage bronnen te vinden, maar uiteindelijk lukte het.” Volgens De Visser heeft een zorgjournalist het voordeel dat een arts of hoogleraar zich niet zal laten kapittelen door een voorlichter als hij (m/v) een keer voor zijn beurt heeft gesproken.
Volgens Rosenberg is het daardoor niet moeilijk om zonder voorlichter informatie in te winnen in ziekenhuizen. “Zorginstanties zijn niet zo hiërarchisch georganiseerd als bedrijven. Ik heb drie jaar op de economieredactie gewerkt. Het mediabeleid van bedrijfsleven is veel stricter, personeel dat met je wil praten wordt daar vaak met ontslag gedreigd. Dat maakt je afhankelijker van voorlichters.” Ook Van Maanen en Van Zijl geven aan dat ze artsen veelal direct bellen voor hun (praktisch altijd medisch-wetenschappelijke) vragen. En Van Zijl benadrukt dat hij voor het merendeel van zijn items geen beelden nodig heeft vanuit ziekenhuizen en dus onafhankelijk is van voorlichters.
Rosenberg heeft sinds haar portefeuillewisseling één ziekenhuis negatieve publiciteit bezorgd. Eind 2002 wijdde ze een paar stukken aan de baby Charlotte Floor, die door een opeenvolging van fouten was overleden in het kinderziekenhuis van het UMCU. Het fijne van de zaak, waarover meerdere media berichtten, kwam naar buiten via de advocaat van de ouders, nadat deze het onderzoeksrapport over de dood van het kind had opgevraagd via de Wet Openbaar Bestuur.
Ondanks de mogelijkheden alternatieve bronnen aan te boren, schrijft De Visser net als Rosenberg relatief weinig compromitterende stukken over ziekenhuizen. De Visser: “De Volkskrant is niet schuw voor slecht nieuws, maar de meeste nieuwswaardigheden uit de zorgsector zijn er nu eenmaal niet naar. De echt grote schandalen komen toch wel naar buiten, omdat er altijd partijen zijn die daar belang bij hebben.”
Telegraaf-journalist Steenhorst staat bekend om zijn onthullingen van medische schandalen – Van den Bosch zegt licht ironisch dat hij “gevreesd ” is onder voorlichters. Steenhorst zegt dat hij op een omvangrijk bronnenapparaat kan bogen in de zorg, waaronder ziekenhuizen. En zijn lange staat van dienst en het bereik van De Telegraaf maken dat klokkenluiders van diverse snit hem regelmatig weten te vinden, stelt Steenhorst.
23
Vooral de drie journalisten van de landelijke dagbladen geven aan dat ze worden overstelpt met klachten van patiënten (en hun naasten en advocaten) die zich benadeeld voelen door een ziekenhuis en via de krant verhaal willen halen. Het feit dat de ‘klanten’, de patiënten, deel uitmaken van het ‘productieproces’ in de zorg, draagt er volgens communicatieadviseur De Joode aan bij dat journalisten bij uitstek in deze sector een “hele grote pakkans” hebben als zaken intern misgaan.9 Deze pakkans wordt vergroot doordat tweederde van de mensen die een medische klacht indienen ontevreden zijn over de afhandeling, zo bleek vorig jaar uit een evaluatie van het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg. Een derde van de klagers heeft het gevoel dat interne klachtencommissies van ziekenhuizen partijdig zijn.10 De krant wordt kennelijk als een geschikte alternatieve spreekbuis gezien.
Maar De Visser, Rosenberg en Steenhorst geven alledrie aan terughoudend om te springen met dit soort klachten. De Visser: “Ik wimpel praktisch alle individuele noodkreten af, tenzij ze symptomatisch zijn voor een breder probleem.” Rosenberg uit zich in dezelfde trant, al maakte ze voor de zaak-Floor een uitzondering. Steenhorst zegt dat hij veel klein bier afslaat, maar vindt ook dat een krant zich niet verheven moet voelen boven berichtgeving over ernstige medische fouten. Hij kwam vorig jaar bij voorbeeld op voor de weduwnaar van een vrouw die overleed in het Diakonessenhuis Utrecht, nadat ze ruim twee weken met een acute, volledige darmontsteking op een operatie had gewacht. Steenhorst was ingeseind door de advocaat van de echtgenoot.
Klipp van Het Parool uit zich het minst tevreden over haar bronnenapparaat in ziekenhuizen. “Het ontbreekt me aan tijd om er werk van te maken. Dat maakt me afhankelijk van voorlichters. En ik weet zeker dat ze interessante zaken tegenhouden.” Het Parool is als stadskrant ook geïnteresseerd in trammelant in Amsterdamse ziekenhuizen, zo leren enkele artikelen van de laatste jaren.
Op het Slotervaart-ziekenhuis lukte het Klipp een paar jaar terug eigen bronnen op te voeren. Er woedde een interne strijd tussen de medische staf en de directie, die verantwoordelijk zou zijn voor de wankele financiële situatie van het ziekenhuis. Een arts trok aan de bel bij Klipp, ze ontmoette hem undercover op het ziekenhuis en kon onafhankelijk van voorlichter Buijze berichten over de affaire. Voorlichter Buijze: “Als de journalist de veenbrand eenmaal op spoor 9
Joode, D. de, p.55 Eindhovens Dagblad, 2003
10
24
is, hoeft hij alleen nog maar in de uitslaande vlammen te prikken. Een strict persbeleid is tijdens een interne crisis onhoudbaar.”
Klipp vermoedt dat de dubbelrol van voorlichters ertoe leidt dat een journalist zich eerder vastklampt aan alternatieve bronnen, ook al zijn deze soms dubieus. Zo liet Het Parool vorig jaar een net ontslagen medewerker van het OLVG vertellen over de vermeende chaos op de telefooncentrale van het ziekenhuis, die mensenlevens in gevaar zou brengen. Een weerwoord van het OLVG ontbrak in het artikel, doordat de voorlichters op de vrijdagmiddag voor publicatie geen reactie wisten te geven. Het verhaal bleek genuanceerder te liggen. Volgens Klipp, die zelf met verlof was toen de zaak speelde, zei haar hoofdredacteur Erik van Gruijthuisen later: “We hadden dat beter kunnen doen.”
Ook de eennalaatste keer dat het OLVG in aanvaring kwam met de pers, was Het Parool de tegenspeler, aldus voorlichter Appelman. Klipp tekende in 2002 het verhaal op van de echtgenoot van een vrouw die met ernstige klachten aan het lijntje zou zijn gehouden op de Eerste Hulpafdeling, met complicaties als gevolg. De echtgenoot stond te boek als een “controversieel” figuur, zoals Klipp schreef. Ze publiceerde toch, omdat de inspectie het voorval ernstig nam en een onderzoek instelde, dat volgens Klipp nog steeds niet is afgerond. Klipp: “Maar ik heb nog steeds mijn twijfels over het verhaal van die man.”
5.5 Conclusies
In de tweede fase van het journalistieke werkproces voelt de televisiejournalist Van Zijl zich het meest belemmerd door ziekenhuisvoorlichters. Hij is de enige journalist die vindt dat ze in bepaalde gevallen de persvrijheid beperken. Dat ligt aan de logheid van het medium televisie: zonder toestemming van voorlichters mag hij niet filmen in ziekenhuizen. En voorlichters stellen vaker dan vroeger de voorwaarde dat het ziekenhuis zich moet kunnen profileren met het item van de televisiejournalist. Audiovisuele media, in het bijzonder de makers van medisch infotainment, krijger daardoor meer dan hun schrijvende collega’s te maken met de afschermende functie van voorlichters.
Dagbladjournalisten zijn voor hun nieuwsgaring minder afhankelijk van ziekenhuisvoorlichters. Ze oordelen overwegend positief over de afhandeling van medisch-wetenschappelijke of anderszins ‘ongevaarlijke’ vragen, die het leeuwendeel van de contacten tussenbeide bepalen.
25
Voorlichters doen het woord nauwelijks zelf, ze schuiven de deskundigen in hun ziekenhuis naar voren. De journalist is natuurlijk afhankelijk van de snelheid en de kwaliteit van het gidswerk van de voorlichter, maar in zijn voordeel werkt dat de belangen van beiden niet botsen bij dit soort vragen. Het komt voor dat artsen of hoogleraren zonder media-ervaring door voorlichters of externe adviseurs worden voorbereid op een interview. Dit lijkt me een onschuldige vorm van afhankelijkheid, omdat de geïnterviewde de specialist is en zijn verhaal niet snel inhoudelijk zal laten verdraaien door een voorlichter, als deze daarop uit zou zijn.
De afhankelijkheid van journalisten wordt beperkt doordat ze, individuele verschillen nog even buiten beschouwing gelaten, voor- en achterlangs de communicatieafdelingen bronnen weten te vinden in ziekenhuizen. Het zijn organisaties met een relatief losse hiërarchie, waardoor een informatiemonopolie van voorlichters onhoudbaar is. Een journalist die achter compromitterend nieuws aanzit, kan het zich daardoor vaak permitteren om voorlichters te mijden. Zo ontkomen ze aan eventuele pogingen tot spinnen en traineren en wordt de controle van voorlichters over de journalistieke berichtgeving ondermijnd.
Ziekenhuizen gooien onwelgevallige informatie niet zomaar op straat. Als een journalist deze informatie maatschappelijk relevant zou vinden, botst zijn belang met dat van ziekenhuis en voorlichter (die overigens zelf niet van dit alles op de hoogte lijkt). Volgens de journalisten werken voorlichters minder goed mee met ongevoelige onderwerpen, trainering dus. Ondanks de relatief goede beschikbaarheid van alternatieve bronnen in ziekenhuizen is zakelijke en positief gekleurde informatie door de dubbelrol van voorlichters toegankelijker voor journalisten. Het kost hem over het algemeen meer tijd en moeite om een onderwerp uit te diepen dat het imago van het ziekenhuis kan schaden (denk aan de stukken van De Visser en Klipp over respectievelijk het UMCU en het Slotervaart-ziekenhuis). In combinatie met de tijdsbeperkingen waar alle journalisten over reppen, maakt hen dit tot op zekere hoogte afhankelijk van voorlichters. Dit heeft mogelijk zijn weerslag op de verhouding tussen ‘goed’ en ‘slecht’ nieuws over ziekenhuizen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de schaarse tijd van journalisten ook ten koste gaat van onderwerpen die een lange adem vereisen en juist begrip kweken voor de complexe organisatie van ziekenhuizen. Enkele journalisten geven aan dat ze meer aan onderzoeksjournalistiek zouden willen doen.
De afhankelijkheid tijdens de nieuwsgaring verschilt per journalist. Steenhorst draait het langst mee in de zorg en heeft een groot netwerk aan alternatieve bronnen opgebouwd, mede dankzij het
26
grote bereik van het medium waar hij voor werkt. Zijn krant laat gedupeerde patiënten en hun gevolg eerder aan het woord dan de Volkskrant en NRC Handelsblad, extra alternatieve bronnen voor Steenhorst. Hoogleraren en artsen doen hun verhaal graag in NRC Handelsblad, een positieve factor voor Rosenberg. Klipp komt tijd tekort om te netwerken in ziekenhuizen en is daardoor afhankelijker van voorlichters. Haar ex-collega Van Maanen houdt zich meer bezig met ‘brave’ medisch-wetenschappelijke onderwerpen en krijgt daardoor minder te maken met de afschermende rol van voorlichter.
‘Minder’, ‘meer’, het gaat hier niet om harde, kwantitatief gestaafde feiten. Des te lastiger is het om stricte causale verbanden te leggen. De conclusies over de verschillen in afhankelijkheid tussen de journalisten, die ook nog eens afhangen van karaktereigenschappen, zijn daarom niet meer dan indicaties die zich lenen voor eventueel verder onderzoek naar de invloed van voorlichters.
27
6. Schrijven, samenstellen
De derde fase in het werkproces van een journalist is het schrijven zelf, of, in het geval van Van Zijl, de invulling en de montage van het programma. De journalisten laten zich in dit stadium niet beïnvloeden door voorlichters.
Van Zijl is de enige journalist die heeft meegemaakt dat voorlichters de samenstelling van zijn onderwerp proberen te sturen. Sinds Vinger aan de Pols van Nederland 1 naar het tweede net is verhuisd, zitten de deskundigen niet langer aan tafel bij de presentator, maar in het publiek. En de voorlichters zien de vertegenwoordiger van het ziekenhuis liever prominent in beeld, aldus de eindredacteur. Maar Van Zijl stelt dat het format van het programma niet onderhandelbaar is.
28
7. Publiceren, uitzenden
Voorlichters hebben niet de macht om journalisten een publicatieverbod op te leggen. Ze kunnen wel met embargo’s schermen (zoals bleek in 4.3), die meestal zijn gekoppeld aan publicaties in wetenschappelijke tijdschriften. De journalisten hebben hier geen bezwaar tegen zolang de embargo’s in hun ogen zinvol zijn. Vaak krijgen ze er een nieuwtje voor terug.
De voorlichters krijgen soms inzage in een artikel, vooral als ze een substantiële bijdrage hebben geleverd. Beide partijen lijken het eens over de spelregels: bij inzage zijn alleen feitelijke onjuistheden in de tekst voor aanpassing vatbaar.
29
8. Over de tegenspeler
Om meer te kunnen zeggen over de wederzijdse afhankelijkheid van voorlichters en journalisten, is het interessant om te zien hoe ze zich over elkaar uiten. Betrachten ze behoedzaamheid bij het typeren van de natuurlijke tegenspeler? En houden ze er informele contacten op na?
Alex van Zijl toont zich voorafgaand aan het interview het meest beducht voor eventuele negatieve gevolgen van zijn uitspraken. “Ik moet voorzichtig zijn. Omdat ik voor opnamen in ziekenhuizen afhankelijk ben van voorlichters, kan een interview als dit mijn valkuil zijn.” Van Zijl wil zijn zorgvuldig opgebouwde netwerk niet beschadigen. Vlak na zijn aanstelling maakte hij een rondje Nederland om zich voor te stellen aan de voorlichters van de acht academische ziekenhuizen.
Van Zijl noemt een voorlichter die hij hoog heeft zitten – “een topper”- bij naam (Drexhage). Als voorlichtingsafdelingen ter sprake komen die zijn plannen wel eens dwarsboomden, zoals die van het AZG en het VUmc, beperkt Van Zijl zich tot de casus. VU-voorlichter Buddingh zegt op haar beurt: “Van Zijl zal ons wel erg streng vinden. Maar ik vind hem een hartstikke aardige vent.”
De journalisten van de geschreven pers tonen zich minder geremd. Steenhorst zegt over de opkomst van voorlichters op het Erasmus MC het volgende: “Het lijkt wel alsof ze aanzien proberen te krijgen met dat gigantische communicatieapparaat, net als een boer die naar een zo groot mogelijke veestapel streeft.” Hij noemt de afdeling een voorbeeld van de “robotisering” van voorlichters. “De beste voorlichters gedragen zich als gewone mensen die in begrijpelijke taal spreken. De robots komen tot eenvormige antwoorden waar je niets mee aankan.” Over de kille verhouding met de voorlichters van het Rotterdamse ziekenhuis zegt Steenhorst: “Sommige organisaties zijn kort van memorie: ze zijn alle positieve publicities onmiddelijk vergeten zodra je een kritisch stuk schrijft. Dat is niet erg professioneel.”
Klipp vindt dat ziekenhuizen maximaal twee persvoorlichters zouden moeten aanstellen: “Dat is het verzadigingspunt, daarna wordt het een vorm van werkverschaffing.” Klipp zegt dat ze haar tegenspelers “van onder uit de zak zou geven als ze hun werk slecht zouden doen, want ze zijn net zo afhankelijk van ons. Maar ik ken geen voorlichter van een Amsterdamse ziekenhuis die dat verdient.” Ook de andere journalisten, uitgezonderd De Visser, juichen de groei van
30
communicatieafdelingen van ziekenhuizen niet toe. Maar gerichte kritiek op bepaalde voorlichters uiten ze niet.
Volkskrant-hoofdredacteur Pieter Broertjes had het in 1999 over een “kwalijke veenbrand” die zou woeden tussen voorlichters en journalisten.11 Dit gevoel leeft niet in mijn onderzoeksgroep. De Visser: “Van een veenbrand is geen sprake, de aard van dit veld is er niet naar. De relatie met voorlichters van politiecorpsen en politici is veel meer gespannen.” Rosenberg vindt voorlichters van ziekenhuizen zelfs “onzichtbaar.”
Ook de voorlichters zien geen veenbrand, ze benadrukken juist dat de samenwerking over het algemeen ‘prettig’ verloopt. Vooral de band met de dagbladjournalisten wordt als harmonieus omschreven, die ze door hun honkvastheid gemiddeld beter kennen dan radio- en televisiejournalisten.” Als voornaamste ergernis van de voorlichters komt de gebrekkige medische kennis van sommige journalisten naar voren, die tot onbenullige vragen zou leiden. Televisiejournalisten van de commerciële omroep zouden zich hier het meest schuldig aan maken, schrijvende journalisten het minst.
Spreken de voorlichters dan geen kwaad woord over de dagbladjournalisten? Ze komen in kranten wel eens verdraaiingen of ongenuanceerde berichten tegen, maar deze beschouwen ze als incidenten. Zo zalft OLVG-voorlichter Appelman genoemde aanvaringen met Het Parool. “Alles is uitgesproken. Het gaat maar één keer in de paar jaar fout en de pers is enorm belangrijk voor ons.” En wat vindt Buijze van de berichtgeving van Klipp vanuit het Slotervaart-ziekenhuis, die volgens de voorlichter bijdroeg aan een fikse terugloop van het aantal patiënten. “Ze deed haar werk goed, ook al was ik niet toen blij met haar.” Hij rept over zijn “speciale band met Mijntje.” Over de ‘gevreesde’ journalist Steenhorst zegt Buijze dat sommige voorlichters zijn bloed kunnen drinken. Dat geldt niet voor hemzelf noch voor de andere voorlichters van het onderzoek.
Informele contacten zijn er nauwelijks tussen de voorlichters en de journalisten. De ziekenhuizen doen voorlopig niet aan persborrels of lunches, op het Erasmus MC en het VUmc zijn er wel plannen voor. De journalisten geven aan animo noch tijd te hebben voor dit soort gelegenheden. Klipp en Buijze hebben wel afgesproken om een keer een biertje te gaan drinken.
11
de Volkskrant, 9 april 1999
31
9. Conclusie
De schrijvende journalisten vinden dat voorlichters van ziekenhuizen hun persvrijheid in geen van de vier journalistieke werkstadia aantasten. Ondanks de richtlijn van ziekenhuizen dat contacten met de pers via de communicatieafdeling dienen te verlopen, hebben voorlichters in de praktijk geen informatiemonopolie in de relatief losse organisatie van een ziekenhuis. De journalisten weten alternatieve bronnen te vinden en vice versa.
De enige televisiejournalist in mijn onderzoeksgroep, Van Zijl, voelt zich wel beperkt in zijn persvrijheid. Hij stuit op privacyrechten van patiënten en voorlichters die alleen televisieopnames toestaan die nut hebben voor het ziekenhuis. Van Zijl’s behoedzame benadering van het interview lijkt een symptoom van zijn grotere afhankelijkheid van voorlichters.
Ook de schrijvende journalisten worden beperkt in hun onafhankelijkheid. Voorlichters van ziekenhuizen sturen de nieuwsselectie, vooral met behulp van persberichten en primeurafspraken. De meeste stukken over en uit ziekenhuizen zijn zakelijk-informatief van aard, het soort onderwerpen dat voorlichters vooral aandragen. Daar staat tegenover dat het grote nieuwsaanbod uit de zorg en de medische wetenschap de journalisten permitteert scherp te selecteren uit het groeiende aantal voorzetten van ziekenhuisvoorlichters. Voorlichters domineren de journalistieke agenda niet, maar hebben er wel substantiële invloed op.
Afhankelijk zijn zorg- en wetenschapsjournalisten ook tijdens de tweede fase van hun werk: de nieuwsgaring. Ze ervaren ziekenhuisvoorlichters weliswaar niet als ‘wasmiddelenverkopers’, maar het primaire belang van voorlichters, namelijk dat van het ziekenhuis, zit journalisten soms in de weg. Het komt voor dat voorlichters de afhandeling van lastige vragen traineren, zij het sporadisch. In deze rol vormen ze een beperking van de persvrijheid. En voorlichters gooien onwelgevallige feiten niet zomaar op straat, informatie die afhankelijk van de verschillende nieuwscriteria van media relevant kan zijn. Journalisten komen door hun haastige mores nauwelijks toe aan onderzoeksjournalistiek in ziekenhuizen, zodat ze voor compromitterend nieuws grotendeels afhankelijk zijn van de tips van alternatieve bronnen.
De mate van afhankelijkheid van journalisten verschilt per individu. Des te groter het bereik en de flexibiliteit (een camera is logger dan een pen) van het medium en de ervaring en de mate van specialisatie van de journalist, des te minder afhankelijk is hij van voorlichters tijdens de selectie
32
en het verzamelen van nieuws. De individuele journalist heeft drie machtsmiddelen om zich onafhankelijker te maken van voorlichters: zijn netwerk, kennis en tijd. Journalisten van landelijke dagbladen scoren goed op de eerste twee factoren – in hun tijd zitten ze minder goed– en zijn door de bank genomen minder afhankelijk van voorlichters dan hun collega’s van lokale media en televisiejournalisten.
Aan de andere kant hebben de voorlichters van academische ziekenhuizen meer middelen dan hun collega’s op kleinere ziekenhuizen. Ze vormen de grootste communicatieafdelingen en ze hebben veel kennis achter de hand. De sterkere onderhandelingspositie van deze voorlichters uit zich in de grondige calculaties waarmee ze de meest effectieve boodschapper voor hun nieuwtjes zoeken.
33
Bibliografie
Argos, VPRO (2004) Radiodiscussie over meldingsplicht in de gezondheidszorg, 23 januari 2004
Bardoel, J. en Bierhoff, J., (1984) Media in Nederland. Deel 2: Pers, boeken, informatiestromen, invloed. Van Gennep, Amsterdam
Brandt, E. (1995) Wasmiddelenverkopers. Artikel uit De Groene Amsterdammer van 31 mei 1995
Eindhovens Dagblad (2003) Ontevredenheid over medische klachtenwet. Artikel uit de krant van 17 januari 2003
Hofland, H. (1988) Persvrijheid in Nederland. Nederigheid is erger dan censuur. Coornhertrede uitgesproken in de Goudse Schouwburg.
Joode, D. de (2001) Communicatie in de gezondheidszorg. Kluwer, Alphen aan de Rijn
Prenger, M. (2003) Persvrijheid in Nederland. Schematisch overzicht van de werkwijze van een journalist.
Rennen, T., (2000) Journalistiek als kwestie van bronnen. Eburon, Delft
Soete, L. (2000) Dodelijke informatie. Artikel uit Intermediair van 4 mei 2000
de Volkskrant (1999) ‘Kok legt bijl aan wortels persvrijheid’. Artikel uit de krant van 9 april 1999
34