Van Wet Bopz naar Verplichte GGz Een vergelijking tussen de huidige Wet Bopz en het wetsvoorstel Verplichte GGz. Wat zijn de gevolgen?
Niels Bogaars Administratienummer: 861190 Masterscriptie Nederlands recht accent privaatrecht Docent: Prof.mr. Vlaardingerbroek Universiteit van Tilburg
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding
p. 4
1. Introductie in de Wet Bopz
p. 6
1.1 Parlementaire geschiedenis en uitgangspunten Wet Bopz 1.2 Rechtsbeginselenen de externe rechtspositie; de opname vs grondrechten 1.2.1. Rechtsbijstand en hoorplicht 1.3 De psychiatrische stoornis 1.4 Gevaar 1.4.1 Gevaar voor het ongeboren kind 1.4.2 Juridische status 2.4.3 Rechtsbescherming Bopz ongeboren kind 2. De externe rechtspositie 2.1 De inbewaringstelling en de voortzetting inbewaringstelling (IBS) 2.2 De voorlopige machtiging 2.3 Machtiging voortgezet verblijf 2.4 Voorwaardelijke machtiging 2.5 Machtiging eigen verzoek 2.6 Zelfbinding 2.7 Verlof en ontslag 2.7.1 Verlof 2.7.2 Ontslag 2.8 Gedwongen opname in België en Duitsland 2.8.1 Internationaal recht en de Wet Bopz 2.8.2 De beoordelende instantie; richting het Angelsaksische stelsel? 2.8.3 België 2.8.4 Duitsland 2.9 Conclusie
p. 6 p. 6 p. 9 p. 10 p. 11 p. 13 p. 13 p. 14 p. 16 p. 16 p. 17 p. 18 p. 18 p. 19 p. 20 p. 21 p. 21 p. 22 p. 22 p. 23 p. 23 p. 24 p. 24 p. 25
3. Van Wet Bopz naar Wet
Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg 3.1 Doelstelling wetsvoorstel WVGGz 3.2 Rechtsbeginselen; ultimum remedium 3.3 De multidisciplinaire commissie 3.4 De verzoeker 3.4.1 De zorgverantwoordelijke en zorgplan 3.5 Familie en direct betrokkenen 3.6 De rechter 3.7 Vereisten Wetsvoorstel Verplichte GGz 3.7.1 Van gevaar naar schade 3.7.2 Van geneeskundige verklaring naar medische verklaring 3.7.3 Bereidheid versus verzet 3.7.4 Overige vereisten 3.8 Doelstellingen Wetsvoorstel Verplichte GGz
p. 27 p. 27 p. 27 p. 28 p. 29 p. 30 p. 30 p. 31 p. 30 p. 30 p. 31 p. 32 p. 33 p. 33 2
4. Machtigingen binnen het wetsvoorstel Verplichte GGz
p. 36
4.1 De crisismaatregel 4.2 De zorgmachtiging 4.2.1 De geldigheidsduur 4.2.2 Hoger beroep en cassatie
p. 36 p. 36 p. 37 p. 38
5. Wetsvoorstel Verplichte GGz; verbetering?
p. 39
5.1 Pro 5.2 Contra 5.2.1 De commissie en de alternatieven 5.2.2 Nota van wijziging 5.3 Conclusie
Literatuurlijst
p. 39 p. 39 p. 40 p. 41 p. 42
p. 44
3
Inleiding De huidige Wet bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen is een nog betrekkelijk jonge wet die in 1994 de Krankzinnigenwet, die al functioneerde sinds 1884, verving.1 Op basis van deze wet wordt de gedwongen opname en het verblijf van personen met een geestesstoornis in een psychiatrisch ziekenhuis geregeld. Wanneer er sprake is van een psychische stoornis waaruit gevaar voortvloeit voor betrokkene zelf of zijn omgeving is het op grond van de Wet Bopz mogelijk iemand onvrijwillig, dus tegen zijn wil, op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Thans acht de wetgever de huidige Wet Bopz niet langer toekomstbestendig en ligt de Wet Verplichte GGz klaar om de Wet Bopz op te volgen. Overigens gaat de Wet Bopz niet op voor vrijwillig opgenomen psychiatrisch patiënten, hiervoor geldt de regeling inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst, de GBO ex art. 7:446 BW ev.2 De Wet Bopz is vooral gericht op verbetering van de rechtsbescherming van de onder dwang opgenomen patiënt. Rechtsbescherming, in de zin dat een onafhankelijke rechter toetst of aan de wettelijke vereisten is voldaan, is zeer belangrijk aangezien het bij een gedwongen opname gaat om een vorm van vrijheidsberoving. Fundamentele rechten staan op de voorgrond en deze zullen gerespecteerd moeten worden, voorzover de wet geen uitzonderingen toelaat. Hierbij gaat het om de art. 5 en 6 EVRM, bewegingsvrijheid en een eerlijk proces. Maar ook de lichamelijke integriteit ex art. 11 GW en 8 EVRM zijn hierbij van belang. De rechter zal ex art. 2 Wet Bopz beoordelen of er sprake is van een stoornis waaruit gevaar voortvloeit en of dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. In deze scriptie zal dan ook de volgende onderzoeksvraag centraal staan: in hoeverre wordt de rechtspositie van de gedwongen opgenomen persoon in de Wet Bopz gewaarborgd en levert het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna Wet Verplichte GGz) een verbetering op ten aanzien van de rechtsbescherming? Het belang van een goede rechtsbescherming voor een patiënt is evident en maakt het de moeite waard om dat aspect te belichten, de huidige situatie en die zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Verplichte GGz. Daarnaast komt het wetsvoorstel over de gehele linie aan de orde, waarbij de voor- en nadelen in vergelijking met de huidige Wet Bopz worden besproken. Dit zal voornamelijk aan de hand van literatuuronderzoek plaatsvinden, waaronder artikelen en reacties op het wetsvoorstel, maar ook op basis van mijn eigen praktijkervaring als griffier bij bopz-zaken. In de navolgende hoofdstukken zal aandacht worden besteed aan de externe rechtspositie van een betrokkene. In het eerste hoofdstuk zullen voornamelijk de verschillende mogelijkheden waarmee iemand tegen zijn wil kan worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis worden besproken, hierbij zullen de verschillende machtigingen de revue passeren. Behandeling na opname is een ander verhaal en is niet zonder meer gelegitimeerd. Vervolgens zal worden ingegaan op het wetsvoorstel Verplichte geestelijke gezondheidszorg.3 Dit wetsvoorstel is een reactie op bevindingen uit eerdere evaluaties van de Wet Bopz.4 De huidige Wet Bopz zal vergeleken worden met het nieuwe wetsvoorstel dat aanhangig is en hierbij zal de nadruk liggen op het aspect van de rechtsbescherming. De Wet Verplichte GGz richt zich meer op maatwerk ten aanzien van het geven van verplichte zorg aan psychiatrische patiënten. Hierbij kan gedacht worden aan een uitbreiding van opname, behandel en woonunits, maar ook verplichte behandeling 1
Wet van 29 oktober 1992, Stb. 669, laatstelijk herplaatst bij wet van 8 juni 1995, Stb. 290. J. Leegemaate, ‘De verhouding tussen de WGBO en de Wet Bopz’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 2004, p. 492-504. 3 Kamerstukken II 2009/10, 32399 (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg). 4 Dijkers, W.J.A.M., ‘Van Dolhuis naar Utopia. Het rapport van de derde Evaluatiecommissie Wet Bopz’, Nederlands Juristenblad 2007-40, p. 2551-2556. 2
4
buiten een instelling, aan huis of in een polikliniek. Een ander punt van verandering in het wetsvoorstel betrof de instelling van multidisciplinair samengestelde commissies. Deze commissie, zoals omschreven in art. 5.1 Wet Verplichte GGz, bestaat uit twee psychiaters en de behandelaar van betrokkene en heeft tot taak het adviseren van de rechter over het verzoek tot afgifte van een zorgmachtiging. Tot slot is het interessant om te kijken hoe er in de ons omliggende landen met de gedwongen opname wordt omgegaan. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de Nederlandse Wet Bopz en andere rechtstelsels? Wellicht biedt deze rechtsvergelijking extra inzicht in mogelijke andere manieren in het omgaan met gedwongen opname. Er zal worden afgesloten met een conclusie waarin zal worden beantwoord in hoeverre de Wet Verplichte GGz betere rechtsbescherming zal gaan bieden dan de huidige Wet Bopz. Hierbij zal getracht worden ook enige aanbevelingen naar voren te brengen.
Hoofdstuk 1: introductie in de Wet Bopz 5
1.1 Parlementaire geschiedenis en uitgangspunten Wet Bopz Een lange parlementaire geschiedenis is voorafgegaan aan de inwerkingtreding van de huidige Wet Bopz en de vervanging van de Krankzinnigenwet die nog stamde uit 1884. Het nam nog enige wijzigingen in beslag voordat het wetsvoorstel uiteindelijk in 1992 ook door de Eerste Kamer werd goedgekeurd. De Wet Bopz werd vervolgens op 17 januari 1994 van kracht. Sinds begin twintigste eeuw is de wet- en regelgeving meer en meer in het teken komen te staan van het zelfbeschikkingsrecht voor iedere burger. Dit betekende dat zich de gedachte vormde dat ook mensen die gedwongen zijn opgenomen in beginsel dezelfde rechten hebben als gewone burgers. De ontwikkeling van de hoorplicht van de rechter laat duidelijk zien dat in de loop der tijd het accent meer op de rechtsbescherming is komen te liggen. Onder de Krankzinnigenwet van 1841 was bepaald dat de rechter de betrokkene niet hoorde. De bevoegdheid van de rechter om tot horen te besluiten was wel aanwezig in de Krankzinnigenwet van 1884. De uiteindelijke verplichting van de rechter om betrokkene te horen is pas na 1970 ontstaan. Er moest gehoord worden, tenzij dat zinloos of medisch onverantwoord was. Onder de huidige Wet Bopz moet betrokkene gehoord worden, dit kan enkel achterwege blijven als betrokkene zelf aangeeft niet te willen worden gehoord. De Wet Bopz geeft, door alle ontwikkelingen door de jaren heen en de daardoor ontstane jurisprudentie, ten opzichte van de oude Krankzinnigenwet een betere rechtsbescherming aan betrokkene. Van groot belang bij de ontwikkeling van deze betere rechtsbescherming is de jurisprudentie van het Europees Hof geweest, met name het Winterwerp-arrest.5 Hieruit bleek strijdigheid van de Krankzinnigenwet met het EVRM. De betrokkene, Winterwerp, had viermaal om ontslag verzocht. De rechtbank behandelde het eerste verzoek, waarbij Winterwerp werd gehoord, en wees het verzoek af. Vervolgens was het mogelijk dat de Officier van Justitie mogelijke vervolg verzoeken op basis van art. 29 van de Krankzinnigenwet zelf afwees, dus voordat deze aan de rechter waren voorgelegd. Deze praktijk bleek strijdig met het EVRM en tevens werd de handelingsonbekwaamheid van iedere gedwongen opgenomen betrokkene opgeheven. Hieruit blijkt nogmaals dat het accent in de loop der tijd meer en meer op rechtsbescherming is komen te liggen. In de loop der jaren heeft de Wet Bopz meer en meer aan belang gewonnen, aangezien zich een stijgende lijn ontwikkeld ten aanzien van gedwongen opnames. Alleen al het arrondissement Breda telde in 2011 ongeveer 1100 verzoeken tot gedwongen opnames door een rechterlijke machtiging. Voor 2012 is de verwachting uitgesproken dat dit aantal zal stijgen naar ongeveer 1300 verzoeken tot gedwongen opnames. 1.2 Rechtsbeginselen en de externe rechtspositie; de opname vs grondrechten Ik wil mij beperken tot de externe rechtspositie van de betrokkene. De interne rechtspositie, de rechten en plichten die gelden wanneer iemand met een rechterlijke maatregel is opgenomen, laat ik verder buiten beschouwing.6 Het zelfbeschikkingsrecht is een belangrijk beginsel binnen het Nederlands recht. Het zelfbeschikkingsbeginsel gaat er van uit dat ieder mens vrij en autonoom kan handelen en iedere inbreuk op dat recht tot een minimum beperkt moet blijven. Een ander belangrijk beginsel is het beschermingsbeginsel, dat er van uit gaat dat anderen ook verantwoordelijk zijn voor zorg- en hulpbehoevenden. Deze twee beginselen kunnen in de praktijk met elkaar in botsing komen. Kortom, ingrijpen op basis van de Wet BOPZ wordt door de betrokken personen als heel ingrijpend ervaren, wat niet verwonderlijk is aangezien het om een vorm van vrijheidsberoving gaat.
5 6
EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114, (Winterwerp/Nederland). Zie van ’t Hof 2009, p. 15.
6
De Wet Bopz is van toepassing op alle personen die onvrijwillig zijn opgenomen of worden opgenomen. Het betreft hier psychiatrische ziekenhuizen, maar ook zwakzinnigen- en verpleeginrichtingen. Deze wet heeft ook gelding voor personen die middels de indicatiecommissie, zonder rechterlijke machtiging, worden opgenomen. Dit geldt enkel voor opname in een zwakzinnigen- of verpleeginrichting en kent enkele afwijkingen ten opzichte van de procedure via de rechter. De rechtbank hoort personen in het kader van de Bopz-procedure vanaf de leeftijd van twaalf jaar. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar is wettelijk van belang of de persoon de nodige bereidheid vertoont tot verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis ex art. 2 lid 3 sub a Wet Bopz. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar is iemand ook zelfstandig bekwaam om in deze procedure in rechte op te treden, ex art. 8 lid 2 Wet Bopz. Nota bene, jeugdigen beneden de leeftijd van twaalf jaar kunnen ook gedwongen opgenomen worden. Echter, dan treden de wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige in rechte op en zal er geen hoorzitting plaatsvinden. Vaak is er sprake van een tegenstelling tussen enerzijds het zelfbeschikkingsrecht en anderzijds de bescherming van een individu of een maatschappelijk belang. In deze gevallen moet een weging van belangen plaatsvinden tussen de individuele vrijheid en de plicht om hierin in te grijpen. De Wet Bopz biedt een mogelijkheid tot ingrijpen op het moment dat aan bepaalde vereisten wordt voldaan. Het lijden aan een geestesstoornis kan een grond zijn om iemand ex art. 5 lid 1 sub e EVRM zijn vrijheid te ontnemen. Wat wordt verstaan onder een stoornis van de geestvermogens moet duidelijk in de wet omschreven zijn en de stoornis moet dermate ernstig zijn dat gedwongen opsluiting gerechtvaardigd is. De rechter zal zich moeten baseren op de verklaringen van een onafhankelijk arts die betrokkene onderzocht heeft, art. 5 lid 1, art. 16 lid 1 en art. 21 lid 1 Wet Bopz. De geneeskundige verklaring moet opgemaakt worden door een “medical expert” zoals blijkt uit het Varbanov-arrest en moet een actueel beeld geven van de toestand van betrokkene.7 Ter zitting wordt wel van de behandelaar verwacht dat hij mondeling de meest actuele situatie toelicht, een geneeskundige verklaring van een paar dagen oud kan inmiddels weer achterhaalde informatie bevatten. Maar de geneeskundige verklaring moet wel ter zitting aanwezig zijn. Bij een machtiging voortgezet verblijf, waarbij het verzoek van de OvJ – dus ook de geneeskundige verklaring – in de vijfde of zesde week voor het einde van de lopende machtiging moet zijn ingediend bij de griffie kan het dus zeer wel voorkomen dat de geneeskundige verklaring inmiddels achterhaald is. Het is dan aan de rechter om aan de behandelaar te vragen of die verklaring nog steeds actueel is, of dat hij nadere aanvullingen kan geven. In Nederland is dit de taak van de psychiater. Deze moet vaststellen dat betrokkene geestelijk gestoord is, voordat kan worden overgegaan tot een gedwongen opname. Zonder het oordeel van de psychiater als zijnde “medical expert” kan geen vrijheidsberoving worden bevolen, ex art. 5 lid 1 sub e EVRM. Een tweede vereiste is dat de psychiater die de geneeskundige verklaring opsteld, moet kunnen worden aangemerkt als niet bij de behandeling van de patiënt betrokken. Wanneer deze in het verleden bij de behandeling betrokken is geweest, wordt de onafhankelijkheid beoordeeld aan de hand van het tijdsverloop na het beëindigen van de behandelrelatie en de intensiteit van de behandelrelatie.8 Alleen in hoogst uitzonderlijke situaties mag een geneeskundige verklaring voor een inbewaringstelling (hierna IBS) door een arts, niet zijnde een psychiater worden uitgeschreven.9 Daarna moet alsnog zo spoedig mogelijk een verklaring door een psychiater opgesteld worden. Overigens komt het in de praktijk nog wel eens voor dat een geneeskundige verklaring opgesteld wordt door een arts-assitent (aio) die vervolgens kort daarna door een psychiater die de betrokkene ook heeft gezien wordt bevestigd. Dit wordt gezien als een ‘aanvulling op de geneeskundige 7
EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/37,(Varbanov/Bulgarije). HR 16 oktober 2009, BJ 2009/47. 9 V.E.T. Dorenberg, ‘Kroniek rechtspraak Wet Bopz’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2011, p. 419. Zie tevens HR 26 september 2008, BJ 2008/58. 8
7
verklaring’ en wordt toegelaten in de praktijk.10 Wanneer een betrokkene enkel door een artsassistent wordt gezien is dit beslist ontoereikend en in strijd met art. 5 EVRM. Over de vraag wie bevoegd is de geneeskundige verklaring op te stellen heeft de Hoge Raad zich recentelijk nog uitgesproken in een uitspraak die mij, en met mij mensen die werkzaam zijn in de praktijk, niet tevreden stemde.11 In deze cassatiezaak stond de vraag centraal of de in art. 5 lid 1 Wet Bopz bedoelde verklaring (geneeskundige verklaring) mag berusten op door de geneesheer-directeur zelf verricht onderzoek van de betrokkene indien het gaat om een geneesheer-directeur die geen psychiater is. De rechtbank heeft in deze zaak een voorlopige machtiging verleend en verwierp daarbij het verweer van betrokkene dat de geneesheer-directeur niet over de vereiste deskundigheid beschikt aangezien hij geen psychiater is, maar arts voor verstandelijk gehandicapten. De rechtbank kwam tot dit oordeel aangezien in verpleeginrichtingen en zwakzinnigeninrichtingen waarop de Wet Bopz van toepassing is niet steeds psychiaters werkzaam zijn, maar veeleer artsen die op de desbetreffende gebieden van zorg deskundig zijn. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat niet beslissend moet zijn of de geneesheer-directeur psychiater is, maar of hij kan worden aangemerk als “medical expert” in de zin van het Varbanov-arrest.12 Dat laatste was het geval, aldus de rechtbank, aangezien het gaat om een arts voor verstandelijk gehandicapten die een geneeskundige verklaring afgeeft met betrekking tot iemand die wegens meervoudige problematiek in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten is opgenomen. Mijns insziens is de overweging van de rechtbank juist, in die zin dat ook een arts voor verstandelijk beperkten of een geriater als “medical expert” kan worden aangemerkt. Deze artsen zijn veeleer specifiek op de hen betreffende disciplines van zorg specialist, dus waarom hen niet onder de noemer “medical expert” scharen? Het EHRM heeft zich echter tot nu toe nog niet uitgesproken over de vereisten waar een “medical expert” aan moet voldoen. Het zou de praktijk echter wel helderheid verschaffen. Een nadeel dat door de A-G wordt benoemd in zijn bespreking van het cassatiemiddel is dat wanneer naast een psychiater meerdere zorgspecialisten bevoegd worden om een geneeskundige verklaring op te maken, het in gevallen van comorbiditeit niet altijd duidelijk is of het ziektebeeld in de psychiatrie thuishoort of in een ander vakgebied, bijvoorbeeld de geriatrie of de geneeskunde voor verstandelijk beperkten. Het voordeel voor de praktijk lijkt mij zwaarder te wegen en ik zou graag zien dat de Hoge Raad of het EHRM zich hier nader over uitspreekt. Uit eigen ervaring in de Bopz-praktijk kan ik stellen dat er behoefte is aan medisch onderzoek en dan niet enkel door psychiaters, maar ook door geriaters en artsen voor verstandelijk beperkten. De wetgever moet hier mijns inziens een wetswijziging tot stand brengen voor de huidige praktijk. In het wetsvoorstel WVGGz dat in hoofdstuk 3 aan bod komt heeft de wetgever zich gebogen over deze problematiek en een nadere invulling gegeven aan het begrip “medical expert”. Vervolgens moet er sprake zijn van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis, wat enkel weggenomen kan worden door een gedwongen opname (ex art. 20 en 15 Wet Bopz). Ten slotte moet een betrokkene voordat wordt overgegaan tot een gedwongen opname, geen blijk geven van de nodige bereidheid, art. 2 lid 3 Wet Bopz. Het niet instemmen met een voorgestelde opname wordt al aangemerkt als het niet tonen van de nodige bereidheid.13 De beoordeling van de nodige bereidheid is aan de rechter, maar vooral ook aan de behandelaar of psychiater. Een expliciete instemming van een betrokkene, gebaseerd op informed consent, maakt dat de nodige bereidheid aanwezig kan worden geacht. Informed consent betekent dat de betrokkene zijn instemming geeft nadat deze naar behoren is geïnformeerd omtrent de aanleiding voor de opname,
10
Rb. Groningen 24 september 2010, BJ 2010/53. HR 27 januari 2012, NJB 2012, 356. 12 EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/37, (Varbanov/Bulgarije). 13 G. Mintjes, ‘De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen’, AA 1993, p. 116. 11
8
de diagnose en de aard van de te verwachten behandeling.14 Op het moment dat betrokkene wilsonbekwaam is of het hiervoor genoemde informed consent ontbreekt, kan de nodige bereidheid niet aanwezig worden geacht. Uiteraard geldt dit ook wanneer de betrokkene duidelijk aangeeft niet opgenomen te willen worden. De betrokkene kan ook door andersoortig handelen zijn niet bereidheid laten blijken. Hierbij kan gedacht worden aan de wil om weg te lopen of de weigering om met de rechter in gesprek te gaan. Voor personen die opgenomen dienen te worden in een zwakzinnigen- of verpleeginrichting wordt een ander criterium gehanteerd, art. 3 Wet Bopz. Deze groep kan enkel gedwongen worden opgenomen middels een rechterlijke machtiging wanneer zij blijk geven van verzet tegen de opname of verblijf. Bij psychogeriatrische patiënten en verstandelijk beperkten is gekozen voor ‘verzet’ als criterium voor een rechterlijke machtiging, met de overweging dat deze groep mensen gezien de aard van hun aandoening geen blijk kunnen geven van de nodige bereidheid. Het begrip verzet wordt ruim geïnterpreteerd: “het op enigerlei wijze kenbaar maken dat de opneming en het verblijf worden afgewezen. Voor het uiten van bezwaar geldt geen vorm vereiste. Uitgangspunt is het feitelijk gedrag van betrokkene. Er moet daarbij niet alleen worden uitgegaan van verbale uitingen, maar ook van non-verbale. Bij twijfel over de bedoelingen van de betrokkene zal deze de ‘benefit of the doubt’ moeten krijgen die op bezwaar kunnen duiden ook als bezwaar worden aangemerkt”.15 Wanneer personen als bedoeld in art. 3 Wet Bopz geen blijk geven van verzet, maar ook niet de nodige bereidheid tonen, kan toch een opname plaatsvinden. Dit gaat dan via art. 60 Wet Bopz, een besluit van de indicatiecommissie. Wanneer er sprake is van een mentorschap of een onder curatele stelling, reikt de bevoegdheid van de mentor c.q. curator niet zover dat deze namens de betrokkene blijk kan geven van de nodige bereidheid. Art. 2 lid 5 Wet Bopz sluit toepassing van art. 1:453 BW uitdrukkelijk uit. Overigens is voor deze groep mensen met dementie of een verstandelijke beperking een wetsvoorstel ‘Wet Zorg en Dwang’ aanhangig, ten behoeve van verbetering van hun rechtsbescherming.16 1.2.1. Rechtsbijstand en hoorplicht Art. 8 lid 3 Wet Bopz regelt het recht op bijstand door een advocaat, die namens betrokkene vragen kan stellen en verweer kan voeren. Op het moment dat de betrokkene te kennen geeft niet te willen worden bijgestaan door de hem toegewezen advocaat is het aan de rechter om na te gaan of de betrokkene de toevoeging van een andere advocaat wenst.17 Het betreft in bopz-zaken altijd een bopz gekwalificeerde advocaat.18 Deze wordt automatisch en kosteloos toegewezen en is er geheel en al voor de betrokkene. Dit recht heeft een betrokkene mede op grond van art. 6 lid 3 sub c EVRM. Overigens, in bopz-zaken is géén griffierecht verschuldigd. De Hoge Raad heeft zich hierover vrij recent nog uitgelaten met de overweging dat het bij bopz-zaken gaat om procedures met betrekking tot maatregelen die vrijheidsbeneming meebrengen, waarbij het niet passend is om griffierechten te rekenen. Bopz-zaken worden namelijk ook gevoerd in het algemeen belang of in het belang van een zwakker persoon die bescherming behoeft.19 Op grond van art. 8 lid 1 Wet Bopz wordt de betrokkene gehoord alvorens de rechter een beslissing neemt over het verzoek van de OvJ. Tijdens deze hoorzitting, die in de praktijk veelal in de psychiatrische inrichting of thuissituatie plaatsvindt, zal de rechter de betrokkene samen met zijn 14
Hommes & Abma 2009, p. 232. Kamerstukken II 1991/92, 21 239, nr. 20, p. 9. 16 Kamerstukken II 2008-2009, 31 996, nr. 2. 17 HR 1 juli 1994, NJ 1994, 720 18 W.J.A.M. Dijkers, ‘De Wet Bopz; Artikelgewijs commentaar’, Den Haag: Sdu Uitgevers, 2009. 19 HR 30 maart 2012, NJ 2012, 276. 15
9
advocaat horen. Hier is ook de behandelaar of psychiater bij aanwezig om van zijn kant de situatie toe te lichten. De officiële verzoeker, de OvJ, is bij een dergelijke hoorzitting meestal afwezig en neemt daardoor niet actief deel aan de informatieverzameling ter zitting. De Hoge Raad heeft deze praktijk van afwezigheid ter zitting door de OvJ wel min of meer gesanctioneerd door kenbaar te maken dat wat de OvJ betreft, afstand van hoor en wederhoor mag worden verondersteld.20 Hier blijkt ook wel uit dat de OvJ in de praktijk meer fungeert als een administratief doorgeefluik.21 Navraag in de praktijk maakt duidelijk dat bij bepaalde zaken de afwezigheid van de OvJ wel als een gemis wordt ervaren, maar tot op heden heeft de Bopz-procedure geen prioriteit binnen het OM. Uiteraard mag iemand niet langer tegen zijn wil worden vastgehouden dan dat de psychiatrische stoornis duurt. Dit is uiteraard moeilijk in te schatten aangezien het bij psychiatrische stoornissen lastig is om aan te geven wanneer iemand genezen is. In tegenstelling tot een gebroken been, waarbij het voor een arts wel enigszins in te schatten is wanneer iemand genezen zal zijn. Voor iedere rechterlijke machtiging is daarom een wettelijke termijn vastgesteld en na verloop van een dergelijke termijn vervalt het gedwongen karakter van het verblijf. Wanneer in een eerder stadium de gronden, te weten de stoornis en het daaruit voortvloeiende gevaar, komen te vervallen dan zal de betrokkene door de instelling ontslagen moeten worden (art. 48 lid 1 sub a Wet Bopz). De betrokkene zelf heeft het recht om de geneesheer-directeur om ontslag te verzoeken wanneer deze van mening is dat hij ten onrechte met een machtiging is opgenomen. Een rechterlijke machtiging tot gedwongen opname gaat pas in nadat de rechter de beschikking heeft gegeven. Mocht het voorkomen dat een betrokkene ontslagen is uit de inrichting en het gaat wederom mis, of er onstaat een crisissituatie, dan zal bijvoorbeeld door een IBS een opname moeten plaatsvinden. 1.3 De psychiatrische stoornis De wet geeft in art. 1 sub d Wet Bopz zelf aan wat wordt verstaan onder het begrip ‘stoornis van de geestvermogens’, namelijk een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dit is nadrukkelijk het vakgebied van de psychiater en de rechter zal zich praktisch altijd aansluiten bij zijn oordeel. Het is uiteindelijk wel de rechter die bepaalt of er sprake is van een stoornis van de geestvermogens. Op basis van het DSM-IV classificatiesysteem worden de verschillende stoornissen van de geestvermogens onderscheiden.22 De psychiater kan deze in de geneeskundige verklaring, al dan niet in combinatie met elkaar, aankruisen. Het spectrum van deze stoornissen varieert van dementieën en verstandelijke handicaps tot psycho-organische storingen of andere stoornissen (door het gebruik van middelen, inclusief toxicatie, persoonlijkheidsstoornissen, psychotische stoornissen, stemmingsstoornissen, gedragsstoornissen, waanstoornissen en schizofrenie). Wanneer er sprake is van een op zichzelf staande verslaving, kan dit niet zonder meer leiden tot toepassing van de Wet Bopz. Een persoon die enkel teveel drinkt en daardoor lastig is voor zijn omgeving kan niet zonder meer gedwongen opgenomen worden. “Alcoholverslaving, ook indien wordt aangenomen dat dit een psychiatrische ziekte is, kan niet leiden tot toepassing van de Wet Bopz, tenzij de verslaving gepaard gaat met andere psychische stoornissen van zodanige ernst dat het denken, voelen, willen oordelen en doelgericht handelen daardoor zo ingrijpend worden beïnvloed dat de stoornis de gevaarvolle daden van de betrokkene overwegend 20
HR 31 mei 1991, NJ 1992, 260. Derde evaluatiecommissie Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten, Ministerie van VWS 2007, p. 42. 22 Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 4e edition, Washington DC: American Psychiatric Association 2000. 21
10
beheerst.”23 De opvatting dat een alcoholverslaving of een drugsverslaving nimmer een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz kan opleveren werd door de Hoge Raad uitdrukkelijk verworpen. Van geval tot geval moet beoordeling plaatsvinden of er sprake is van verslaving al dan niet in combinatie met andere stoornissen van zodanige aard dat deze de gevaarvolle daden van betrokkene overwegend beheersen. Ook in latere jurisprudentie op dit punt bevestigt de Hoge Raad dat naast de aanwezige verslaving sprake moet zijn van andere psychische stoornissen.24 Hier bekrachtigde de Hoge Raad de afwijzing van het verzoek door de rechtbank als volgt: “...dat de rechtbank op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting ervan uitgaat dat betrokkene een grote drang naar alcoholmisbruik heeft, ten gevolge waarvan cognitieve stoornissen optreden, maar dat niet is gebleken dat deze alcoholverslaving gepaard gaat met (andere) psychische stoornissen als hiervoor omschreven, zodat het verzoek niet kan worden toegewezen.”25 Ik wil mij aansluiten bij de noot van Dijkers dat wanneer een verslaving zo allesoverheersend is dit reden kan en mag zijn voor dwangopneming, uiteraard wanneer ook het gevaar ernstig genoeg is.26 Het komt er op neer welk gewicht wordt toegekend aan de psychiatrische stoornis en in welke mate deze aanwezig is. De rechtbank Amsterdam heeft dit min of meer bevestigd in een zaak waarin het ging om een ernstig verslaafde, zwangere vrouw, waarbij tevens sprake was van een persoonlijkheidsstoornis.27 Hieruit blijkt dat aangenomen kan worden dat een persoonlijkheidsstoornis in combinatie met een andere stoornis voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz. Het begrip ‘verslaving’ is echter wel een ruim begrip. Vele soorten van verslaving kunnen hieronder vallen, van drank- en gokverslaving tot internetverslaving. Hypothetisch zou het dan ook mogelijk kunnen zijn om iemand die longkanker heeft en rookt als een ketter door middel van een rechterlijke machtiging gedwongen op te nemen, wanneer een arts heeft gesteld dat betrokkene echt zou moeten stoppen met roken, aangezien dit zeer nadelige gevolgen heeft voor diegene. Liever zou ik zien dat wordt gesproken van middelenafhankelijkheid waaruit een dusdanig gevaar voortvloeit dat ingrijpen door een opname gerechtvaardigd wordt. 1.4 Gevaar Naast het vereiste dat een psychiatrische stoornis aanwezig moet zijn, moet er tevens sprake zijn van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis. Er moet sprake zijn van een causaal verband. In art. 1 lid 1 sub f Wet Bopz wordt nader omschreven wat onder gevaar wordt verstaan. Hieronder wordt niet alleen verstaan gevaar voor degene die het veroorzaakt, maar ook gevaar voor anderen en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Enkel hinderlijk gedrag dat voortvloeit uit de stoornis is niet voldoende, er moet dus wel sprake zijn van gevaarzettend gedrag. Als de inrichting verwacht dat betrokkene agressief zal worden en van mening is dat dit gevaar op zal leveren, dan zal de rechtbank het verzoek om een voorlopige machtiging afwijzen nu er enkel sprake is van hinder.28 Het gevaarzettende gedrag dient voldoende aannemelijk gemaakt te worden. De rechter zal zich ter zitting hier ook nader over laten inlichten, door bijvoorbeeld naaste familie, de behandelaar, maar ook door aanwezige politiemutaties. De kans dat er ook daadwerkelijk gevaar ontstaat hoeft niet beslist aanzienlijk te zijn volgens de Hoge Raad. De aanwezigheid van de aanmerkelijke kans is voldoende. Het is niet vereist dat met zekerheid of zeer grote waarschijnlijkheid het gevaar te 23
HR 23 september 2005, NJ 2007, 230. HR 5 oktober 2007, BJ 2007/43, LJN BB3320. 25 Idem. 26 Idem. 27 Rb. Amsterdam 21 februari 2006, BJ 2007/6. 28 Rb. Haarlem 13 oktober 1998, kBJ 1998, 65. 24
11
verwachten is.29 Wel moet het gevaar zich geuit hebben door handelen of gedrag van een betrokkene, onvoldoende is het als mogelijk gevaar enkel als latente mogelijkheid aanwezig is blijkt uit de MvA.30 De beoordeling van ‘gevaar’ is een subjectieve, die door iedere rechter weer anders wordt geïnterpreteerd. Dit betekent dat de rechter hier zelf een afweging ter zitting dient te maken, anders dan bij het beoordelen van de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis, waar de rechter enkel afgaat op de geneeskundige verklaring en de toelichting van de psychiater ter zitting. Uiteraard wordt ook het gevaar nader toegelicht door de geneeskundige verklaring en de verklaring van de psychiater ter zitting. Sinds de Wet Bopz in december 2000 is gewijzigd, wordt het gevaarcriterium in art. 1 lid 1 sub f Wet Bopz ruimer begrepen. Hieronder volgt een overzicht van de te onderscheiden gevaarcriteria die de psychiater naar aanleiding van zijn bevindingen kan aanvinken in de geneeskundige verklaring. •
•
•
Gevaar voor zichzelf; - het gevaar dat betrokkene zich van het leven zal beroven of zich ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen; - het gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat; - het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen; - het gevaar dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen over zich zal afroepen. Gevaar voor één of meer anderen; - het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen; - het gevaar voor de psychische gezondheid van een ander, die aan zijn zorg is toevertrouwd, zal verwaarlozen. Gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Alvorens het tot een gedwongen opname komt, moet getoetst worden of ‘het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend’, art. 2 sub 2b Wet Bopz. Het middel van een gedwongen opname wordt over het algemeen als erg ingrijpend door een betrokkene ervaren, en is dan ook een ultimum remedium. Eerst moet gekeken worden of het sociale netwerk van een betrokkene in staat is om betrokkene zorg te verlenen. Pas wanneer het sociale netwerk deze zorg niet meer aankan, of wanneer een sociaal netwerk ontbreekt, komt een gedwongen opname in zicht. De beslissing van de rechtbank in Zutphen bevat een voorbeeld waarbij een voorlopige machtiging niet werd verleend, omdat enkel het gevaar van maatschappelijke teloorgang kennelijk niet altijd voldoende voor een gedwongen opname is.31 Het gevaar van maatschappelijke teloorgang kon niet worden afgewend middels een gedwongen opname. Het ging hier om een betrokkene met meervoudige en complexe psychiatrische problematiek die zeer ernstige overlast veroorzaakte en daardoor een gevaar vormde voor het welzijn en de psychische gezondheid van omwonenden. Aan de overlast zou echter op korte termijn een einde komen, omdat betrokkene inmiddels door de kantonrechter was veroordeeld om zijn woning te ontruimen. Hierdoor zou ook het gevaar voor de omwonenden worden afgewend. Maar het gevaar van maatschappelijke teloorgang van de betrokkene zelf bleef bestaan. De rechtbank oordeelde echter dat dit gevaar redelijkerwijs niet meer kon worden afgewend, ook niet door een gedwongen opname.32 Met deze beslissing van de 29
HR 15 april 1988, NJ 1988, 751. Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 12, p. 17. 31 Rb. Zutphen 10 maart 2010, JVggz 2011/12. 32 V.E.T. Dӧrenberg, ‘Kroniek rechtspraak Wet Bopz’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2011, p. 414. 30
12
rechtbank Zutphen ben ik het oneens, ook het enkele gevaar in de zin van maatschappelijke teloorgang zou mijns insziens moeten leiden tot een gedwongen opname. Daarnaast is de uitspraak in die zin enigszins vreemd aangezien de rechtbank stelt dat het gevaar niet meer kan worden afgewend. De rechtbank had hier verder moeten kijken en dan tot de conclusie moeten komen dat het gevaar van maatschappelijke teloorgang juist wel door een gedwongen opname kon worden afgewend. Uiteraard moet wel in aanmerking worden genomen dat iemand niet op basis van het zogenaamde ‘bestwil’ criterium gedwongen opgenomen mag worden. Het enkele gegeven dat het beter voor iemand zou zijn om te worden opgenomen omdat hij lijdt aan een geestelijke stoornis, maar verder geen gevaar veroorzaakt is onvoldoende en niet aanvaardbaar voor een opname in de zin van de Wet Bopz.33 Dat de omgeving enkel hinder ondervind is onvoldoende grond voor een bopz-maatregel. In de praktijk heb ik gemerkt dat dit soms lastige situaties oplevert en met name psychiaters en behandelaars worstelen nogal eens met het ‘bestwil’ criterium, aangezien zij juist vinden dat een opname en behandeling in het belang van de betrokkene zou zijn. Kortom, op het moment dat uit een geestelijke stoornis een zodanig gevaar voortvloeit voor de omgeving of de persoon zelf, dan kan om het gevaar af te wenden een gedwongen opname gerechtvaardigd zijn. Dit kan ook wanneer er sprake is van enkel middelenafhankelijkheid en deze middelenafhankelijkheid de persoon overwegend beheerst. Tot slot moet wel rekening worden gehouden met het hiervoor genoemde ‘bestwil’ criterium. Enkel dit criterium geeft onvoldoende rechtvaardiging voor een gedwongen opname. Een behandelplan moet dan ook samenhangen met de aanwezige stoornis en kan dan ook geen betrekking hebben op somatische aandoeningen, laat staan dat deze somatische behandelingen via het behandelplan, zonder toestemming van de betrokkene, maar met vervangende toestemming van een in de Wet Bopz genoemde persoon kunnen worden uitgevoerd. De vraag of een betrokkene zonder zijn uitdrukkelijke toestemming somatisch mag worden behandeld wordt beheerst door de WGBO. Een opgenomen psychiatrische patiënt kan in bepaalde gevallen nog zeer wel in staat zijn om te beslissen over een somatische behandeling en kan in dat opzicht in staat worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen op dat punt. Echter, een gedwongen opname op grond van de Wet Bopz kan niet worden gemotiveerd vanuit de overweging dat een somatische behandeling wenselijk zou zijn, maar enkel vanuit de aanwezigheid van ernstig gevaar als gevolg van de geestelijke stoornis.34 1.4.1
Gevaar voor het ongeboren kind bij een bopz-geindiceerde moeder
Een aparte discussie betreft de vraag in hoeverre rechtsbescherming toegekend kan worden aan het ongeboren kind. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet eerst de status van het ongeboren kind in het Nederlands recht kort uiteengezet worden. 1.4.2 Juridische status In het Nederlands recht zijn rechtssubjecten dragers van rechten en plichten. Een natuurlijk persoon kan rechtssubject zijn. Uit art. 1:2 BW kan worden afgeleid dat de persoonlijkheid door de geboorte ontstaat, mits het kind levend ter wereld komt. Vanaf dat moment is er sprake van een rechtssubject dat rechten en plichten geniet. Onder bepaalde omstandigheden echter wordt een uitzondering gemaakt en komt ook de ongeboren vrucht voor bescherming in aanmerking wanneer zijn belang dat vergt. Art. 1:2 BW geeft expliciet aan dat door de geboorte persoonlijkheid ontstaat. Naar Nederlands recht wordt de ongeboren vrucht niet als een zelfstandig rechtssubject aangemerkt. Overigens wordt 33
Keurentjes 2011, p. 18. Leenen 1994 en H.D.C. Roscam Abbing, ‘Psychiatrische stoornis en somatische aandoening: toepasselijk recht’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1997, p. 228-229. 34
13
hierover in de literatuur verschillend gedacht.35 Echter, voor bescherming van de ongeboren vrucht treedt een fictie in werking. Het kind, waarvan de vrouw zwanger is, wordt namelijk geacht reeds geboren te zijn indien en voor zover zijn belang dit vordert.36 1.4.3
Rechtsbescherming Bopz ongeboren kind
De ongeborene geniet dus bescherming wanneer zijn belang dit vergt. Wat wordt nu onder dit ‘belang’ verstaan? Het belang van het kind is leidend in deze en bepaald of het het als reeds geboren kan worden aangemerkt en daardoor ook rechtsbescherming geniet. Aanvankelijk werd dit begrip eng uitgelegd, maar inmiddels wordt naast het vermogensrechtelijke belang ook het medische belang hieronder verstaan.37 Dit betreft nu juist de problematiek die speelt bij zwangere verslaafde vrouwen. In die gevallen is sprake van ‘gevaar voor een ander’ in de zin van art. 1 sub f Wet Bopz, namelijk voor de ontwikkeling van het ongeboren kind. In deze gevallen is ingrijpen noodzakelijk om schade aan het ongeboren kind zoveel mogelijk te voorkomen. Voor de mate van bescherming die het ongeboren kind geniet, wordt gebruikgemaakt van de leer van de progressieve rechtsbescherming. Dit houdt in een notedop in dat naarmate de zwangerschap zich ontwikkeld, de rechtsbescherming toeneemt.38 Zo is de 24 weken termijn van de zwangerschap van juridisch belang. Dit is namelijk het moment vanaf wanneer de ongeboren vrucht zelfstandig buiten het lichaam van de moeder levensvatbaar is. Dit is ook het moment waarop het niet meer mogelijk is abortus te plegen op grond van de Wet afbreking zwangerschap. Het blijkt ook dat er vanaf dit moment rechtens ingegrepen wordt.39 Dit jaar nog wees de rechtbank in Dordrecht een ondertoezichtstelling af met de overweging dat een vrucht onder de 24 weken géén bescherming toekomt. Een beslissing waar ik mij niet in kan vinden, aangezien ik van mening ben dat ook de ongeboren vrucht voor de 24 weken termijn bescherming toekomt. In het geval van een geestelijke stoornis of een dermate ernstige verslaving bij de zwangere vrouw, waarbij de verslaving de vrouw beheerst, kan in bepaalde gevallen ingegrepen worden door een bopz-maatregel toe te passen. Dan geldt het gevaarcriterium ‘gevaar voor een ander’ van de bopz. De rechtbank motiveerde het aanmerken van het ongeboren kind als ‘een ander’ in de zin van de Wet Bopz als volgt; dat het niet toepassen van het genoemde gevaarscriterium zou leiden tot het onaanvaardbare gevolg dat de ongeborene pas na de geboorte voor bescherming in aanmerking zou komen, terwijl zich als gevolg van de geestesstoornis van de vrouw voorafgaand aan de geboorte reeds gevaar voordoet voor de ongeboren vrucht.40 De rechtbank beklemtoont daarbij wel dat er sprake moet zijn van ‘levensvatbaarheid’ om als ‘een ander’ in zin van de Wet Bopz en naar het zich laat aanzien ook in het wetsvoorstel Verplichte GGz aangemerkt te kunnen worden. De ongeboren vrucht wordt ook in het wetsvoorstel niet als een afzonderlijke partij genoemd, zodat kan worden aangenomen dat ook het wetsvoorstel Verplichte GGz pas van toepassing is op de ongeboren vrucht vanaf het moment dat deze levensvatbaar is. Deze uitspraken doen niet in volledigheid recht aan de beschermwaardigheid van het ongeboren kind, maar deze bescherming mag mijns insziens, zoals hiervoor al bepleit, uitgebreid worden zodat de bescherming ook de fase vóór de 24 weken termijn bestrijkt.
35
Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 26. Idem. 37 Rb. Groningen 24 oktober 2006, ZA 4417. 38 Gezondheidsraad 2009, p. 24. 39 Rb. Amsterdam 28 november 2006, nr. 13ӧ561; Rb. Amsterdam 21 februari 2006, nr. 64ӧ126, BJ 2007/6 en recent nog Rb. Dordrecht 7 februari 2012, LJN BV6246. 40 Idem. 36
14
In de praktijk wordt een gedwongen opname van een zwangere vrouw pas na 24 weken toegepast.41 Niet eerder, omdat gevreesd wordt dat een mogelijk eerder ingrijpen de abortuswetgeving zal ondermijnen. Deze 24 weken termijn voor gedwongen opname in het kader van de bopz bied naar mijn mening onvoldoende bescherming voor het ongeboren kind. Immers, het kwaad kan juist dan al geschied zijn nu de belangrijkste ontwikkelingen van de foetus in het prille stadium van de zwangerschap plaatsvinden. Door onverantwoord en risicovol gedrag van de zwangere vrouw kan juist in die allereerste fase van ontwikkeling al veel schade plaatsvinden. Het zou mijn sterke voorkeur genieten dat ook vóór de 24 weken termijn ingegrepen kan worden met een bopzmaatregel. Daarbij moet worden opgemerkt dat de vrouw haar recht op abortus blijft behouden, tot de wettelijke termijn die daarvoor staat. Op het moment dat de vrouw aangeeft geen gebruik te willen maken van dat recht, lijkt het mij mogelijk dat ingrijpen op grond van een bopz-maatregel plaatsvindt. Het recht van de vrouw op abortus, maakt nog niet dat het ongeboren kind nietbeschermwaardig is. Concluderend kan gesteld worden dat een zwangere vrouw met bopz-problematiek (verslaving, ernstige psychiatrische problemen) onder de reikwijdte van de Wet Bopz valt. Het verdient in mijn ogen aanbeveling dat de heersende leer van de progressieve rechtsbescherming wordt herzien, zodanig dat ook in een eerder stadium van de zwangerschap (voor de 24 weken termijn) kan worden ingegrepen door een bopz-maatregel. Vooral omdat juist deze eerste fase cruciaal is in de ontwikkeling van het nog ongeboren kind. Ik pleit er dan ook voor dat de bescherming door inzet van een Bopz-maatregel in een eerdere fase al geboden kan worden, ook voor de 24e week van de zwangerschap.42
41
S. Van Delft, ‘Gevaarlijk zwanger’, Psy 2008, p. 35. G. Den Hartogh, ‘Prenatale en postmortale schade’, Nederlands Juristenblad 2010, p. 778-782; A.C. Hendriks, ‘Voorkomen is beter dan genezen, ook tijdens de zwangerschap’, Ars Aequi 2010, p. 304-306. 42
15
Hoofdstuk 2: externe rechtspositie De veruit meest voorkomende machtigingen zijn de voorlopige machtiging en de machtiging tot voortzetting IBS. Daarnaast bestaan nog de machtiging voortgezet verblijf en de voorwaardelijke machtiging. De machtiging eigen verzoek komt in de praktijk niet veel voor. De zogenaamde observatiemachtiging wordt niet besproken, deze is per 1 januari 2009 opgeheven. Eerst wordt de IBS besproken, die toepassing kan vinden in noodsituaties. Vervolgens komen de overige rechterlijke machtigingen aan bod. In veel gevallen zal er op een bepaald moment ook een ontslag van de betrokkene volgen of, er worden in de loop der tijd vrijheden als verlof verworven. De voorwaarden die hiervoor gesteld worden vallen ook onder de externe rechtspositie van de betrokkene en deze zullen hierna aan bod komen. 2.1 De inbewaringstelling en de voortzetting inbewaringstelling (IBS) Enkel in acute crisissituaties kan iemand eerder gedwongen opgenomen worden. In dat geval heeft de burgemeester de bevoegdheid om een IBS van iemand te gelasten. Formeel gesproken is de machtiging IBS dan ook geen rechterlijke machtiging, want het betreft een beslissing van de burgermeester die als bestuursorgaan de machtiging kan afgeven. De procedure van de IBS is er op gericht om in acute crisissituaties iemand direct uit de maatschappij weg te halen en is geregeld in de art. 20 t/m 31 van de Wet Bopz. Het spoedeisende karakter van een IBS maatregel maakt dat de procedure en de vereisten enigszins afwijken van de voorlopige machtiging die ik later zal bespreken. Zoals gezegd wordt een maatregel tot IBS door de burgemeester gelast, hoewel hij wel de mogelijkheid heeft om zijn bevoegdheid tot het afgeven van een IBS te delegeren aan een wethouder. Het gebruik van zogenaamde ‘blanco lasten’ is echter niet toegestaan. Het mag dus niet zo zijn dat de burgemeester vooraf zijn handtekening zet op een beschikking waar later door de aanvrager de gegevens met betrekking tot de betrokkene worden ingevuld.43 Dit zou leiden tot een nietige last. Ook al laat de burgemeester zich door de psychiater, die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt informeren, dan nog kan aan deze procedure geen goedkeuring worden verleend.44 De burgemeester mag een last tot IBS niet mondeling afgeven, er geldt een schriftelijkheidsvereiste.45 Wanneer een betrokkene van mening is dat de last tot IBS onrechtmatig door de burgemeester is afgegeven kan hij op grond van art. 28 Wet Bopz schadevergoeding vorderen. Deze schadevergoeding wordt meestal toegekend wanneer de burgemeester te laat is geweest met het toevoegen van een advocaat.46 Het belang hiervan is dat een betrokkene zo langer dan nodig is in onzekerheid heeft moeten verkeren. Het is de burgemeester die zal moeten toetsen of er gevaar bestaat dat zo onmiddelijk dreigend is dat een voorlopige machtiging niet kan worden afgewacht en het gevaar niet anders kan worden afgewend dan door een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, art. 20 lid 2 sub c en d Wet Bopz. Belangrijk bij de IBS is dat er sprake moet zijn van een ‘ernstig vermoeden’ dat het gevaar voortvloeit uit een stoornis van de geestvermogens. Dit is een belangrijk verschil met de voorlopige machtiging waarbij de geestelijke stoornis vast moet staan. De burgemeester kan pas, op basis van art. 20 lid 1 Wet Bopz, een schriftelijke geneeskundige verklaring die vooraf is opgesteld door een arts waar uit blijkt dat aan de gestelde criteria is voldaan, de last tot IBS afgeven. De arts moet dus betrokkene eerst onderzoeken voordat de geneeskundige verklaring wordt opgesteld.
43
Rb. Haarlem 27 augustus 1998, kBJ 1998, 66. Keurentjes 2011, p. 93. 45 Rb. Groningen 27 maart 2008, LJN BD3259. 46 Rb. Dordrecht 31 oktober 2003, BJ 2003/55, rolnr. 111184. Zie tevens Rb. ’s-Gravenhage 22 maart 1994, NJ 1995, 218 en W. Dijkers, ‘Handleiding schadevergoedingsprocedure Bopz’, Trema 1994, p. 281 e.v. 44
16
Met name bij een IBS is het van belang dat de vrijheidsbeneming zo snel mogelijk door een rechter wordt beoordeeld. Het is op grond van art. 22 lid 1 Wet Bopz de taak van de burgemeester dat de betrokkene binnen 24 uur na afgifte van de beschikking een advocaat krijgt toegevoegd. De OvJ kan vervolgens, wanneer hem dat wenselijk voorkomt, bij de rechtbank een verzoek tot voortzetting van de IBS indienen. Op het moment dat een dergelijk verzoek bij de griffie binnenkomt begint de dag na binnenkomst de wettelijke termijn te lopen waarbinnen de rechter dient te beslissen op het verzoek. In het geval van een IBS is deze termijn drie dagen (art. 25 lid 2, 27 lid 1 en 29 lid 3 Wet Bopz). Bij een zitting waarbij de voortzetting van de IBS wordt beoordeeld toetst de rechter ex nunc, naar de situatie ten tijde van de zitting. De rechter moet zijn beslissing op grond van art. 30 Rv. altijd motiveren. De machtiging tot voortzetting van de IBS heeft een maximale geldigheidsduur van drie weken. Hierbij moet goed onderscheiden worden dat het gaat om een bevoegdheid van het psychiatrisch ziekenhuis. Het is dus geen plicht om iemand voor drie weken vast te houden. Op grond van art. 29 lid 5 Wet Bopz heeft de betrokkene geen mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechter tot voortzetting van de IBS. Cassatieberoep is wel mogelijk. 2.2 De voorlopige machtiging De voorlopige machtiging is de eerste gedwongen opname mogelijkheid die wordt genoemd in de Wet Bopz. Deze term is enigszins misleidend, er is weinig ‘voorlopigs’ aan, want deze maatregel biedt de mogelijkheid om iemand tegen zijn wil voor een periode van maximaal zes maanden op te laten nemen en te laten verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis, art. 10 lid 4 Wet Bopz. De voorlopige machtiging wordt gekenmerkt door striktere eisen voordat het tot een gedwongen opname kan komen in vergelijking met de hiervoor besproken IBS. Logisch omdat deze machtiging een langere looptijd, namelijk zes maanden kent. Ook hier moet sprake zijn van een stoornis van de geestvermogens. Deze stoornis moet hier wel gediagnosticeerd zijn en er dient niet, zoals bij de IBS, nog sprake te zijn van enkel een vermoeden van een stoornis van de geestvermogens. Voorts moet deze stoornis gevaar doen veroorzaken en dat gevaar moet niet op andere wijze kunnen worden afgewend dan door middel van een gedwongen opname. Voor de nadere precisering van het gevaarcriterium verwijs ik naar §1.4. Er moet sprake zijn van een causaal verband tussen de stoornis en het gevaar. Wat betreft het gevaar wordt een minder strenge eis gehanteerd, er hoeft namelijk geen sprake te zijn van een ‘onmiddelijk dreigend gevaar’ zoals dat wel wordt vereist bij een IBS. Tot slot moet de betrokkene geen blijk geven van de nodige bereidheid om te worden opgenomen en dient de betrokkene twaalf jaar of ouder te zijn. Ook bij de voorlopige machtiging is gedwongen opname een ultimum remedium. Voordat het tot een gedwongen opname komt dienen alle andere mogelijkheden om het gevaar af te wenden uitgeput te zijn. De procedure voor de voorlopige machtiging is in de vorige paragrafen reeds omschreven. De OvJ zal, wanneer na afloop van de termijn van de voorlopige machtiging nog steeds gevaar dreigt voortkomend uit de stoornis, en als dat gevaar niet op andere wijze dan door gedwongen opname kan worden afgewend, een verzoek tot voortzetting van het verblijf bij de rechtbank in moeten dienen (art. 15 Wet Bopz). De rechter kan, sinds 2004, de OvJ om een ander verzoek vragen op grond van art. 8a Wet Bopz. De rechter zal de zaak ter zitting aanhouden, wanneer hij zich afvraagt of mogelijk een andere Bopzmaatregel niet meer voor de hand ligt. De rechter legt het verzoek terug bij de OvJ, de OvJ op zijn beurt is niet gehouden om zijn verzoek te wijzigen, hij mag persisteren in zijn oorspronkelijke verzoek. Met enige regelmaat komt het ook voor dat de OvJ naast het primaire verzoek een subsidiair verzoek doet. Deze manier van handelen voorkomt dat er tijd verloren gaat wanneer de rechter de zaak aanhoudt om de OvJ in de gelegenheid te stellen om zijn verzoek te wijzigen.
17
2.3 Machtiging voortgezet verblijf Tot een machtiging voortgezet verblijf komt het meestal wanneer na de looptijd van de voorlopige machtiging nog steeds gevaar bestaat dat voortvloeit uit de stoornis dat niet op andere wijze kan worden afgewend dan gedwongen opname. De situatie van betrokkene dient niet zodanig te zijn dat ontslag of een ambulante behandeling mogelijk is. Het is een machtiging om om het gedwongen verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te laten voortduren voor een periode van in beginsel maximaal een jaar. Er kan overigens wel telkens verlenging plaatsvinden ex art. 18 en 19 wet Bopz. Indien een betrokkene op grond van een machtiging tot voortgezet verblijf vijf jaar onafgebroken in een psychiatrisch ziekenhuis heeft verbleven, kan ex art. 19 Wet Bopz een machtiging voortgezet verblijf worden verleend met een looptijd van maximaal twee jaar. Wanneer de machtiging betrekking heeft op een zwakzinnigeninrichting- of verpleeginrichting geldt een maximum looptijd van vijf jaar, indien er geen verbeteringen te verwachten zijn in de situatie van de betrokkene. Deze termijn van vijf jaar is vooral voor de betrokkene zelf plezieriger, aangezien dergelijke hoorzittingen vaak veel spanning bij deze mensen met zich meebrengen. Kortom, het is minder belastend dan wanneer ieder jaar een een hoorzitting zou moeten plaatsvinden.Voor de machtiging voortgezet verblijf gelden dezelfde vereisten ex art. 15 Wet Bopz als bij de voorlopige machtiging. Voor het verblijf in een zwakzinnigen- of verpleeginrichting is de maximale machtigingsduur echter vijf jaar ex art. 17 lid 4 Wet Bopz. Tegen een beschikking tot machtiging voortgezet verblijf staat geen hoger beroep open ex art. 17 lid 2 jo. lid 5 Wet Bopz. 2.4 Voorwaardelijke machtiging Sinds 1 januari 2004 is de voorwaardelijke machtiging toegevoegd aan het palet van rechterlijke machtigingen. De procedure tot verkrijging van deze machtiging is grotendeels gelijk aan die voor de voorlopige machtiging. Deze machtiging is vooral bedoeld voor mensen die wel een behandeling behoeven, maar waarbij een opname een te ver strekkende maatregel zou zijn. De voorwaardelijke machtiging is enkel van toepassing op opname in psychiatrische ziekenhuizen, niet zijnde een zwakzinnigen- of verpleeginrichting. Aan de volgende vereisten moet zijn voldaan voordat een voorwaardelijke machtiging kan worden verleend: • • •
er moet sprake zijn van een stoornis van de geestvermogens; die betrokkene gevaar doet veroorzaken; en als dit gevaar buiten een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichtingof verpleeginrichting, slechts door het stellen en naleven van voorwaarden af te wenden.
Centraal bij de voorwaardelijke machtiging staat het behandelplan met daarin de voorwaarden waar betrokkene zich aan dient te houden, waardoor het gevaar kan worden afgewend, zie art. 14a lid 2 Wet Bopz. Naast dit behandelplan dient uiteraard ook het verzoek van de OvJ en een geneeskundige verklaring te worden ingediend. De voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling stelt overeenkomstig het behandelplan moet worden opgenomen ex art. 14a lid 6 Wet Bopz. Dit behandelplan moet met instemming van de betrokkene tot stand zijn gekomen en deze dient zich bereid te verklaren tot naleving van het behandelplan. Hierbij kan gedacht worden aan het accepteren van medicatie en het onderhouden van contact met de GGz. Overigens moeten deze voorwaarden wel duidelijk omschreven staan in het behandelplan. Betrokkene moet in het kader van rechtszekerheid weten welke concrete voorwaarden gesteld worden. Dit betekent dat in het behandelplan moet staan welke medicatie het betreft, evenals de hoeveelheid en de frequentie. Dit geldt ook voor het contact met de ambulante hulpverlening, betrokkene moet weten op welke wijze en wanneer dit contact plaatsvindt. Bij ambulante zorg is de betrokkene niet gedwongen opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis, maar komt daar vrijwillig heen voor behandeling. Gedurende de 18
looptijd van de machtinging is het wel mogelijk dat de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd door de rechter, art. 14b lid 3 Wet Bopz. “Uitgangspunt moet zijn dat de voorwaarde moet voldoen aan de in art. 14a lid 7 gestelde eisen en dat dit derhalve in de formulering ervan tot uitdrukking moet komen. Anders dan het onderdeel betoogt, betekent dit echter niet dat slechts voorwaarden kunnen worden opgelegd die een specifieke, exacte en zonder meer door de betrokkene naleefbare regel inhouden. Van belang is immers, dat in de behandelingssituatie ligt besloten dat de betrokkene niet in een stabiele situatie verkeert en dat, wil de behandeling succes hebben, flexibel gereageerd moet kunnen worden op wijzigingen in de toestand waarin de betrokkene verkeert, en op ervaringen die bij de behandeling worden opgedaan.”47 Het zou omslachtig en niet goed werkzaam zijn wanneer bij iedere wijziging van het behandelplan een nieuwe beschikking verleend zou moeten worden. “De strekking van de regeling van de voorwaardelijke machtiging, te weten het vermijden van gedwongen opname door behandeling buiten de inrichting met medewerking van de betrokkene, brengt derhalve mee dat, voorzover de situatie waarin de betrokkene verkeert dit nodig maakt, aan de bijzondere voorwaarde in zekere mate een open karakter mag worden gegeven, zodat bij de behandeling met de nodige flexibiliteit kan worden ingespeeld op de ontwikkelingen.”48 Het is echter niet vereist dat betrokkene zich uitdrukkelijk tot behandeling bereid verklaart, hoewel dit natuurlijk wel wenselijk is, maar wanneer uit het verleden blijkt dat betrokkene de voorwaarden zal nakomen is dit ook voldoende.49 In de praktijk heb ik ervaren dat het behandelplan niet altijd door de betrokkene ondertekend is, maar dat ter zitting betrokkene zich bereid verklaart of dat de behandelaar aangeeft dat betrokkene het behandelplan wel zal nakomen op grond van ervaring met betrokkene. Is de voorwaardelijke machtiging eenmaal verleend, dan hangt deze als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de betrokkene. Op het moment dat de gestelde voorwaarden niet worden nagekomen kan de geneesheer-directeur de betrokkene doen opnemen, al is dat geen verplichting. Wanneer tot opname wordt overgegaan dient de geneesheer-directeur de betrokkene in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Tevens dient een onafhankelijk psychiater, die niet bij de behandeling betrokken is, de betrokkene onderzocht te hebben. De geneesheer-directeur heeft wel de plicht tot opname, wanneer het gevaar niet langer kan worden afgewend door naleving van de voorwaarden, art. 14d Wet Bopz. Dit maakt dat het zo belangrijk is dat de voorwaarden scherp omschreven staan. Niet naleving kan immers een vrijbrief voor de geneesheer-directeur opleveren om betrokkene te doen opnemen. Waarbij moet worden opgemerkt dat deze opname niet door een rechter wordt beoordeeld. De voorwaardelijke machtiging heeft een geldigheidsduur van zes maanden. Daarna kan telkens worden verlengd met maximaal een jaar. 2.5 Machtiging eigen verzoek Het is ook mogelijk om op eigen verzoek te worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis door de machtiging eigen verzoek. Van deze mogelijkheid wordt in de praktijd weinig gebruik gemaakt. De machtiging eigen verzoek is met name bedoeld voor personen die onderkennen dat zij behandeling behoeven, maar vrezen dat hun uiteindelijke motivatie tot behandeling zal tekortschieten. Aangezien deze machtiging ‘op eigen verzoek’ plaatsvindt, zou dit kunnen impliceren dat er sprake is van enige vrijblijvendheid, maar dit is allerminst het geval. Een machtiging eigen verzoek heeft dezelfde 47
HR 2 februari 2007, BJ 2007, 4. Idem. 49 Rb. Utrecht 19 juni 2006, LJN AY6079. 48
19
gevolgen als een reguliere voorlopige machtiging. Wanneer een betrokkene zich wil onttrekken aan de opname kan het psychiatrisch ziekenhuis de politie inschakelen om betrokkene weer terug te halen. Hiervoor is geen nieuwe rechterlijke machtiging nodig. Een praktijkvoorbeeld betrof een jonge vrouw die op vrijwillige basis was opgenomen bij Novadic Kentron en daar inmiddels een detox behandeling had ondergaan voor haar GHB en speed misbruik. Deze vrouw wilde een vervolgtraject in en wilde daarbij een stok achter de deur zodat zij de behandeling af zou ronden en zij er weer kon zijn voor haar drie jonge kinderen, zonder dat zij opnieuw zou vluchten in druggebruik. Bij de machtiging op eigen verzoek is een causaal verband tussen stoornis en gevaar niet vereist. Enkel het veroorzaken van gevaar door betrokkene is voldoende, art. 32 lid 2 Wet Bopz. Dit moet blijken uit een verklaring opgesteld door een aan het psychiatrisch ziekenhuis verbonden psychiater. Hier moet ook de onmogelijkheid om het gevaar op andere wijze af te wenden blijken. De looptijd van deze machtiging is minimaal zes maanden tot maximaal een jaar. In het verzoek moet het psychiatrisch ziekenhuis worden genoemd waarin opname wordt verzocht. Wanneer blijkt dat een langer verblijf noodzakelijk is, dient een voorlopige machtiging te worden aangevraagd. Voorts moet bij een machtiging eigen verzoek ook een geneeskundige verklaring en een behandelplan worden overlegd en deze moeten ten hoogste zeven dagen voor het verzoek zijn opgemaakt en getekend.50 In de praktijk wordt niet veel gebruik gemaakt van de machtiging eigen verzoek.51 2.6 Zelfbinding Tot slot wil ik de laatste modaliteit, die van de zelfbinding, kort behandelen. De mogelijkheid van de zelfbinding bestaat sinds 2008 en beslaat de art. 34a tot en met 34p Wet Bopz.52 Deze mogelijkheid is met name in het leven geroepen voor personen die leiden aan een geestelijke stoornis waarbij goede periodes worden afgewisseld met periodes waarin decompensatie dreigt.53 De zelfbindingsverklaring biedt twee mogelijkheden. Ten eerste kan een zelfbindingsverklaring worden gemaakt die betrekking heeft op opname, verblijf en behandeling. Ten tweede kan een dergelijke verklaring worden opgemaakt die enkel voorziet in behandeling wanneer er al sprake is van een gedwongen opname. Eerst zal kort de zelfbindingsverklaring met betrekking tot opname, verblijf en behandeling hieronder aan bod komen. Overigens, zelfbinding is enkel mogelijk voor psychiatrische patiënten. Verstandelijk beperkten en psychogeriatrische patiënten komen niet in aanmerking voor deze regeling. De reden hiervoor is dat men, naast het vereiste dat men ten minste 16 jaar moet zijn, wilsbekwaam dient te zijn bij het opstellen van een zelfbindingsverklaring. In tegenstelling tot de overige rechterlijke machtigingen is niet vereist dat er sprake moet zijn van een stoornis van de geestvermogens die betrokkene gevaar doet veroorzaken. Op grond van art. 34b Wet Bopz dient de zelfbindingsverklaring altijd in samenspraak met een psychiater te worden opgesteld. De verklaring moet onder andere beschrijven onder welke omstandigheden betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis wil worden opgenomen en verblijven. Vervolgens moet ook omschreven worden welke behandeling betrokkene wenst te ondergaan ter bestrijding van zijn geestelijke stoornis. Hierbij dient dan ook de duur van de behandeling te worden vermeld. Deze kent een maximumduur van zes weken.54 De zelfbindingsverklaring an sich is geldig voor een periode van maximaal één jaar. De machtiging kan wel telkens met een jaar worden verlengd en ook wijziging of intrekking is mogelijk ex art. 34e Wet Bopz. 50
Keurentjes 2011, p. 65. Uit eigen ervaring ben ik tot op heden (vanaf september 2011) slechts tweemaal een machtiging eigen verzoek tegengekomen als buitengriffier bij de rechtbank Breda. 52 Stb. 2007, 510. 53 Kamerstukken II 2001/02, 28 283, nr. 3, p. 2. 54 Keurentjes 2011, p. 119. 51
20
De zelfbindingsverklaring kan, zodra dat door de psychiater of andere behandelaar nodig wordt geacht, door de rechter worden omgezet in een zelfbindingsmachtiging, zie art. 34g Wet Bopz. Ook hier speelt de OvJ weer een rol als officiële verzoeker. Het verzoek dient te worden vergezeld door een verklaring van een onafhankelijk psychiater, waarin staat vermeld dat de betrokkene in staat was de inhoud en de gevolgen van de zelfbindingsverklaring te overzien toen deze werd opgesteld, en dat door het voorziene verblijf en de voorziene behandeling de betrokkene weer zoveel kan opknappen dat hij weer in staat is om tot een redelijke waardering van zijn belangen met betrekking tot de behandeling te komen. Tevens moet een verklaring van een onafhankelijk psychiater bijgevoegd zijn waarin staat aangegeven dat de in de verklaring omschreven omstandigheden, die kunnen leiden tot een zelfbindingsmachtiging, zich voordoen op het moment dat die machtiging wordt aangevraagd. Wanneer sprake is van een ondercuratelestelling moet hiervan ook een uittreksel worden bijgevoegd.55 Door de machtiging kan de betrokkene vervolgens worden opgenomen vóórdat er sprake is van al dan niet ernstig gevaar en kan behandeling aanvangen, ook wanneer de betrokkene het daar op het moment van ingrijpen niet meer mee eens is. Hierbij is de behandeling begrenst tot datgene dat staat beschreven in de zelfbindingsverklaring. Er zal alsnog een verzoek tot een IBS of een voorlopige machtiging gedaan moeten worden, wanneer de behandeling zoals die in de zelfbindingsverklaring staat omschreven niet meer afdoende is. De tweede variant is de mogelijkheid tot een zelfbindingsverklaring door personen die al met een voorlopige machtiging of een IBS zijn opgenomen. Het verschil met de eerste variant, naast het feit dat het hier gaat om personen die al middels een machtiging zijn opgenomen, is dat deze verklaring enkel betrekking heeft op behandeling. Hoofdstuk drie Wet Bopz blijft op deze groep personen gewoon van toepassing. Het is bij deze gevallen dan ook mogelijk om juist bij verzet tegen behandeling, de dwangbehandeling ex art. 38 lid 5 Wet Bopz toe te passen evenals de noodmaatregelen genoemd in art. 39 van deze wet. 2.7 Verlof en ontslag Naarmate het toestandsbeeld van een persoon gedurende het gedwongen verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis verbetert, zullen stapsgewijs vrijheden verworven worden. De Wet Bopz kent ook een verlofregeling. Om voor verlof in aanmerking te komen moet het gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens zodanig verminderd zijn dat het ook verantwoord is om betrokkene buiten het psychiatrisch ziekenhuis te laten verblijven ex art. 46a Wet Bopz. Naast dit hoofdcriterium moet het verlof ook in het belang van de betrokkene zelf zijn ex art. 45 lid 1 Wet Bopz. 2.7.1 Verlof Het verlof wordt door de geneesheer-directeur verleend en deze geeft daarbij ook de duur van het verlof aan, wat altijd tijdelijk moet zijn. De betrokkene heeft er vervolgens recht op dat de geneesheer-directeur hem een schriftelijke verklaring geeft waaruit blijkt dat de betrokkene rechtsgeldig verlof heeft. Het lange verlof, meer dan 60 uur, is gemaximeerd op twee maal per jaar. Deze periodes mogen maximaal twee weken per keer zijn. Echter, voor personen die zijn opgenomen in een zwakzinnigen- of verpleeginrichting gelden deze termijnen niet. In de praktijk wordt het verlof meestal onder voorwaarden verleend. De voorwaarden kunnen betrekking hebben op het gedrag van de betrokkene of op zijn behandeling.56 De betrokkene moet zich voorts bereid verklaren tot naleving van deze voorwaarden of redelijkerwijs moet aan te nemen 55 56
Raes & Bakker 2007, p. 71-72. Keurentjes 2008, p. 212.
21
zijn dat de voorwaarden zullen worden nageleefd, ex art. 45 lid 3 Wet Bopz. Art. 46 Wet Bopz geeft aan dat het verlof ook weer kan worden ingetrokken als blijkt dat de voorwaarden niet worden nageleefd door betrokkene. 2.7.2 Ontslag In de meeste gevallen zal na een periode van opname en behandeling een ontslag volgen. Dit ontslag dient te volgen wanneer er geen sprake meer is van een stoornis van de geestvermogens en het daaruit voortvloeiende gevaar, maar ook als het gevaar op andere wijze dan door een gedwongen opname kan worden afgewend. Tevens moet een ontslag volgen wanneer de looptijd van de rechterlijke machtiging is verstreken en er geen verzoek is ingediend voor verlening van een aansluitende rechterlijke machtiging. Is er sprake van een opneming op basis van een last tot IBS van de burgemeester dan verleent de geneesheer-directeur ontslag wanneer de OvJ geen verzoek tot voortzetting van de IBS indient of de rechter afwijzend op dat verzoek beslist, waardoor de last van de burgemeester ophoudt.57 Is de betrokkene zelf van oordeel dat hij ten onrechte met een machtiging in het ziekenhuis verblijft, dan kan hij de geneesheer-directeur vragen hem te ontslaan.58 De betrokkene kan daarbij aanvoeren op vrijwillige basis te willen blijven of dat de stoornis van zijn geestvermogens niet meer aanwezig is, zodat een gedwongen verblijf niet langer noodzakelijk is. Naast de betrokkene zelf kan dat ook verzocht worden door diegenen die kunnen verzoeken om opneming en verblijf, de inspecteur en de OvJ binnen het gebied van het psychiatrisch ziekenhuis.59 Op het moment dat de geneesheer-directeur niet instemt met een ontslag, kan de betrokkene via de OvJ de rechter verzoeken om een beslissing te nemen op het ontslagverzoek.60 Dit verzoek wordt door de meervoudige kamer van de rechtbank in behandeling genomen. In de praktijk komt het er op neer dat de behandelend rechter twee andere rechters kort zal raadplegen over het verzoek. De geneesheer-directeur heeft ook de mogelijkheid om voorwaardelijk ontslag te verlenen, ex art. 47 Wet Bopz. Deze mogelijkheid kan toepassing vinden wanneer het beter gaat met betrokkene, maar het nog niet verantwoord is om hem geheel ontslag te verlenen. De regeling van het voorwaardelijk ontslag vertoont veel gelijkenissen met de regeling omtrent het voorwaardelijk verlof. Ook het voorwaardelijk ontslag moet in het belang van de betrokkene zijn en deze moet instemmen met de gestelde voorwaarden. 2.8 Gedwongen opname in België en Duitsland Interessant is het om te kijken hoe de ons omringende landen omgaan met de gedwongen opname. Wellicht is er verschil in benadering en inrichting van het wettelijk kader waarbinnen dergelijke opnames plaatsvinden en biedt dit nader inzicht op mogelijke verbeterpunten voor de wet en praktijk. Hoe is in andere jurisdicties de rechtspositie van de psychiatrisch patiënt geregeld en zijn hier bruikbare elementen in te vinden die het waard zijn om in overweging te nemen? Al tijdens het in werking zijn van de Krankzinnigenwet had het EHRM in combinatie met het EVRM een belangrijke rol in de rechtspraak en ook de Raad van Europa heeft zich bezig gehouden met de rechtspositie van psychiatrische patiënten en heeft in de loop der tijd aanbevelingen gedaan.61 Maar
57
Keurentjes 2011, p. 196. Keurentjes 2011, p. 197. 59 Ook bevoegd tot een verzoek om ontslag zijn: ouders die de ouderlijke macht uitoefenen over de betrokkene, alle meerderjarige bloedverwanten in rechte lijn, niet zijnde de ouders, en in de zijlijn tot en met de tweede graad en de voogd, de mentor of de curator van de betrokkene, ex art. 4 lid 1 Wet Bopz. 60 Bij de evaluatie van de wet bleek dat men niet in beroep kon tegen een weigering van de geneesheerdirecteur om ontslag te verlenen, nu is de beroepsmogelijkheid bij de rechter in de wet opgenomen. 61 J. Legemaate, ‘Psychiatry and human rights’, Health law, human rights and the Biomedicine Convention, Leiden: Martinus Nijhoff Publishers 2005, p. 119-130. 58
22
deze hogere wetgeving bepaalt minimumnormen en onderling kunnen er verschillen optreden tussen wetgeving van de landen. Top op heden zijn er twee pieken waar te nemen in het proces van wetgevingsherzieningen met betrekking tot de psychiatrie in verschillende Europese landen. Zo vindt de eerste fase van herziening plaats in de jaren ’80 en ’90 en is erop gericht om de patiëntenrechten te waarborgen en te versterken.62 Dit uitte zich in het aanpassen van bestaande wetgeving door het toevoegen van rechtsbeschermende bepalingen en het regelen van de interne rechtspositie van de psychiatrische patiënt. De meest recente wetswijzigingen hebben tot doel gehad om meer en meer in te zetten op ambulante drang om zo een gedwongen opname zoveel mogelijk te voorkomen. Kenmerkend voor veel landen op het Europese vasteland is dat zij strikte regelgeving hanteren, waarbij wordt uitgegaan van een gevaarcriterium en waar de rechter uiteindelijk de beslissende factor is. 2.8.1 Internationaal recht en de Wet Bopz Hoe verhoudt de huidige Wet Bopz zich tot internationale regelingen en biedt het een aanvaardbare mate van rechtsbescherming aan de psychiatrische patiënt? De huidige Wet Bopz is in vergelijking met het internationaalrechtelijk kader een vrij strikte wet die uitgaat van bepaalde criteria waaraan moet worden voldaan wil men overgaan tot dwangopname. Denk hierbij aan het vereiste van de stoornis van de geestvermogens (of het vermoeden daarvan bij de IBS) waaruit gevaar voortvloeit dat niet op andere wijze dan opneming is af te wenden. Op internationaal vlak worden nogal eens ruimere criteria gehanteerd voor de toepassing van dwangopname. Een ander punt van verschil met veel andere landen betreft de beoordeling door een onafhankelijke partij, in Nederland de rechter, voorafgaand aan een mogelijke dwangopname. In andere landen ligt deze besluitvorming, vooral in spoedprocedures vergelijkbaar met de IBS, veel meer bij de zorgverleners. Ook Duitse regelingen kennen deze werkwijze waarbij de rechter vooraf toetst of aan de vereisten voor de maatregel wordt voldaan. Voorafgaande rechterlijke toetsing komt mijns insziens wel ten goede aan de rechtsbescherming, maar het is geen vereiste op grond van het EVRM. De praktijk in veel landen is dat de zorgverleners beslissen tot een opname, waarna op korte termijn een beoordeling volgt door een onafhankelijke autoriteit. In Oostenrijk is dit bijvoorbeeld de praktijk, hier beoordeeld de rechter pas na het moment van opname. 2.8.2 De beoordelende instantie; richting het Angelsaksische stelsel? In Nederland en de ons direct omliggende landen is het veelal de rechter die als onafhankelijke autoriteit toetst of aan de vereisten voor een gedwongen opname wordt voldaan. Echter, met het nieuwe WVGGz in het verschiet leek hierin een ommekeer plaats te vinden door deze toetsings- en beslissingsbevoegdheid bij een multidisciplinaire commissie neer te leggen. Een dergelijke commissie zou naast een rechter bestaan uit een psychiater, maatschappelijk werker of een andere behandelaar. Ondanks dat het voorstel waarin deze commissie een belangrijke rol zou gaan spelen inmiddels is afgeketst, wil ik de rol van een dergelijke commissie bespreken aangezien dit een breuk zou opleveren met de continentale Europese praktijk rond dwangopname. Het voorstel tot het invoeren van een commissie neigt naar de praktijk in de Angelsaksische landen zoals Engeland, maar ook Noorwegen kent een dergelijke werkwijze. Het zou de eenvoud en snelheid ten goede moeten komen, alleen lijkt mij het risico op een mindere mate van rechtsbescherming aanwezig nu men zich meer en meer richt op behandeling van een betrokkene. Er vindt een ommezwaai plaats van opnamewet naar behandelwet. Er moet opgepast worden dat het ‘bestwil-criterium’ niet de leidende maatstaf gaat worden. 62
C. Kelk & J. Legemaate, Rechtsbescherming in de psychiatrie: een rechtsvergelijkend perspectief, Deventer: Kluwer 1990.
23
2.8.3 België63 Bij onze zuiderburen is in 1990 de ‘wet betreffende de bescherming van de persoon van de geestesziekte’ in werking getreden. Deze wetgeving maakt een dwangopname in bepaalde gevallen mogelijk met het doel bescherming (voor de persoon zelf als voor de omgeving), diagnostiek en het tot stand laten komen van een behandelplan. Voor toepassing van de vergaande maatregel van dwangopname moet ook in België aan bepaalde vereisten worden voldaan. Zo moet er sprake zijn van een geestesziekte. Hieronder wordt niet geschaard de onaangepastheid aan de zedelijke, maatschappelijke, religieuze, politieke of andere waarden. De persoon moet vervolgens zijn eigen gezondheid en veiligheid ernstig in gevaar brengen of een ernstige bedreiging vormen voor het leven of integriteit van derden. De Belgische wet rept niet over de noodzakelijkheid van een causaal verband tussen de stoornis van de geestvermogens en het gevaar. In de Nederlandse bepalingen wordt dit causale verband expliciet genoemd. Overigens wordt ook het gevaarbegrip concreter uitgelegd. Tot slot moet vrijwilligheid ontbreken en geen ander alternatief voorhanden zijn om het gevaar af te wenden. Deze vereisten vertonen veel gelijkenissen met de Nederlandse wetgeving op het gebied van de gedwongen opname. Het indienen van een verzoek bij de rechter tot opname kan in België door iedere belanghebbende worden gedaan. Voorwaarde is wel dat er, vergelijkbaar met Nederland, een geneeskundig verslag toegevoegd moet zijn dat gebaseerd is op een onderzoek dat ten hoogste 15 dagen oud is. Binnen 24 uur na indiening van het verzoek doet de griffier mededeling aan de betrokkene wanneer de hoorzitting zal plaatsvinden. In België ontbreekt in tegenstelling tot Nederland de rol van de OvJ. Vervolgens volgt binnen tien dagen na indiening van het verzoek een uitspraak van de rechter. Hierbij zal hij alle betrokken partijen in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Na de uitspraak worden de partijen in kennis gesteld door een afschrift van de uitspraak, waarin in ook de beroepsmogelijkheden worden vermeld. Ook kent men in België een zogenaamde spoedprocedure zoals wij in Nederland de IBS kennen. Voor een dergelijke opname is ook een geneeskundig verslag nodig, maar dit wordt in spoed opgesteld en vervolgens mag dit naar de Procureur des Konings gefaxt worden. Hij kan vervolgens beslissen tot een onmiddelijke opname. Het vredegerecht, dit is lage rechtspraak in België, van de instelling waar de betrokkene is opgenomen ontvangt 24 uur na opname het verzoek van de procureur. Binnen tien dagen zal uiteindelijk een zitting met het vredegerecht plaatsvinden in de instelling waar de betrokkene dat moment verblijft. 2.8.4 Duitsland In Duitsland is het op gedwongen basis opnemen van psychiatrische patiënten in een psychiatrisch ziekenhuis in principe verboden op grond van het BGB (Bürgerliches Gesetzbuch). Enkel voor personen die een gevaar vormen voor zichzelf of voor anderen wordt een uitzondering gemaakt. Overigens moet voor Duitsland opgemerkt worden dat naast de federale wetgeving rekening moet worden gehouden met de regelgeving van de Länder, de deelstaten. Deze kennen ieder weer hun eigen regelingen met betrekking tot psychiatrische patiënten. Deze worden vervat in het zogenaamde ‘Unterbringungsgesetz’. In Duitsland kent men de Notaufnahme Zwangsweise Unterbringung. Ook hier speelt het gevaarcriterium een belangrijke rol. Iemand kan opgenomen worden bij gevaar voor zichzelf of voor de omgeving. "eine erhebliche Gefahr für ihre Mitmenschen droht und diese nicht anders abgewendet werden kann" of wanneer er "Gefahr für sich selbst" besteht”. De deelstaat Beieren biedt ook de mogelijkheid tot 63
Van Audenhove, ‘een monitoring van de mensenrechten en algemene gezondheidszorg in België’, Leuven: 2010, p. 10-12.
24
‘Zwangseinweisung’ wanneer in "erheblichem Maß die öffentliche Sicherheit oder Ordnung gefährdet" is.
In de meeste gevallen zijn de plaatselijke regelgevende autoriteiten bevoegd tot toepassing van zorg aan psychiatrische patiënten op grond van par. 12 PsychKG (Psychischkrankengesetz). De procedure tot gedwongen opname loopt vervolgens via de par. 312 en volgende van de FamKG. Een ieder kan verzoeken tot een maatregel op grond van het PsychKG. Net als Nederland kent ook Duitsland een spoedmaatregel, de ‘sofortige Unterbringung’. Deze maatregel duurt maximaal 24 uur en heeft daarmee een kortere duur dan de IBS zoals we die in Nederland kennen. Naast deze maatregel kan op grond van par. 11 en 12 PsychKG een opname voor de maximale duur van zes weken volgen. De betrokkene kan hier binnen 14 dagen bezwaar tegen instellen en de psychiatrische instelling heeft de mogelijkheid om de maatregel eerder op te heffen. Net als in Nederland zet ook Duitsland meer in op ambulante zorg om op die manier gedwongen opnames zoveel mogelijk af te wenden. De Duitse wet geeft ook aan dat ambulante zorg aangeboden moet worden en bepaalde deelstaten verlenen bevoegdheden aan zorginstanties om ook daadwerkelijk op te kunnen treden, bijvoorbeeld door bemoeizorg en het afleggen van huisbezoeken. Onderling kunnen de deelstaten dus verschillen in regelgeving. Ter illustratie; de deelstaat Beieren heeft in de wet opgenomen dat er naast het recht op behandeling ook het recht bestaat op een zinvolle dagbesteding.64 Dit heeft tot resultaat dat men ook in Duitsland meer inzet op het behandelen, wat ook de overwegende doelstelling is van het wetsvoorstel WVGGz in Nederland. 2.9 Conclusie Sinds de vervanging van de Krankzinnigenwet door de Wet Bopz in 1994 hebben verschillende evaluaties betreffende de Wet Bopz plaatsgevonden en zijn er ook diverse wijzigingen doorgevoerd. Uitgangspunt van de Wet Bopz blijft dat de rechterlijke machtiging tot gedwongen opname een ultimum remedium betreft, een laatst toe te passen middel bij psychiatrische patiënten. Inperking van de persoonlijke vrijheid blijft immers een opperste vorm van inbreuk maken op de grondrechten van een persoon. Dit behoeft, geheel terecht, rechterlijke toetsing. Het huidige wettelijk kader, de Wet Bopz, functioneert naar mijn mening redelijk hoewel er zeker punten voor verbetering vatbaar zijn. Hier denk ik aan bijvoorbeeld een actievere rol voor de OvJ. Op dit moment fungeert de OvJ meer als een ‘doorgeefluik’ en mede door door zijn afwezigheid bij de hoorzitting kan dit in de praktijk tussen behandelaar en betrokkene een verstoorde (behandel) relatie teweegbrengen. De OvJ zou wat mij betreft meer zichtbaar mogen zijn als de officiële verzoeker. De aanwezigheid van de OvJ zou ook de snelheid ten goede kunnen komen, wanneer een zaak ex art. 8a Wet Bopz aangehouden wordt indien de rechtbank zich afvraagt of kennelijk een andere maatregel dan de verzochte passender is. Op het moment dat de OvJ ter zitting aanwezig zou zijn, lijkt het mij een goede zaak dat ter zitting de OvJ hierop kan inspelen. Op dit moment is het niet mogelijk om tijdens de hoorzitting het verzoek te wijzigen. Dit scheelt een hoop tijd en onzekerheid tot een volgende zitting voor betrokkene en de opname casu quo behandeling kan een aanvang nemen. Ten aanzien van de rechterlijke machtigingen ben ik van mening dat vooral de introductie van de voorwaardelijke machtiging een goed middel in de praktijk blijkt te zijn om gedwongen opnames te voorkomen, althans zoveel mogelijk af te wenden. Dit past ook in het beeld dat men meer en meer inzet op ambulante behandeling, terwijl men daarnaast ook de middelen wil hebben om dwangbehandeling toe te kunnen passen. In de praktijk is mij voorts opgevallen dat rechters, maar 64
J. Legemaate e.a., ‘De Wet Bopz in internationaal perspectief’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 4-2007, p. 278.
25
ook advocaten, weinig tijd hebben om de zaak te kunnen voorbereiden. Ter illustratie; voor een Bopz-zitting wordt gemiddeld genomen 20 minuten gepland en voor een thuisverhoor 40 minuten (althans bij de rechtbank Breda). Het kan dan ook niet anders dan dat het ter zitting bij een marginale toetsing blijft. Ik heb geconstateerd dat betrokkenen vaak hun verhaal kwijt willen. Het gaat dan in veel gevallen ook over de behandeling, iets waar de rechter die enkel beslist over de opname niet over gaat. Toch heb ik in de praktijk ervaren dat de rechters hun best doen om ook de betrokkene zich gehoord te laten voelen door geduldig te zijn en betrokkenheid te tonen. Ten aanzien van de psychogeriatrische patiënten en verstandelijk beperkten zou ik het beter vinden als voor deze doelgroep een aparte wettelijke procedure in het leven geroepen wordt. In de praktijk heb ik ervaren dat vooral mensen uit de directe naaste omgeving van een betrokkene de huidige gang van zaken als zeer belastend ervaren. Hier wordt in het wetsvoorstel Verplichte GGz gevolg aan gegeven, dit wetsvoorstel ziet enkel op de psychiatrie. Voor de psychogeriatrische patiënten en verstandelijk beperkten wordt de Wet Zorg en Dwang in het leven geroepen. Al met al zijn er inmiddels vele rechterlijke opnamemogelijkheden in de wet Bopz te vinden en ook weer daaruit verdwenen en bestaan er vele opname- behandel- en woonvoorzieningen binnen de psychiatrische ziekenhuizen. Het wetsvoorstel Verplichte GGz dat aanhangig is zal inspelen op bevindingen die uit de evaluaties van de huidige Wet Bopz naar voren zijn gekomen. De vraag is of dit nieuwe wetsvoorstel de rechtspositie van een betrokkene verbeterd ten opzichte van de huidige Wet Bopz. dit bespreek ik het het volgende hoofdstuk, waarin ik eerst een korte uiteenzetting zal geven over het wetsvoorstel Verplichte GGz.
26
Hoofdstuk 3: Van Wet Bopz naar Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg In dit hoofdstuk zal het wetsvoorstel Verplichte GGz, dat de huidige Wet Bopz zal moeten gaan vervangen, worden beschreven. Ten eerste zal de doelstelling van het wetsvoorstel aan bod komen, gevolgd door de rechtsbeginselen die in het nieuwe wetsvoorstel tot uitdrukking komen. Tot slot worden de actoren die een rol gaan spelen binnen de Wet Verplichte GGz behandeld. 3.1 Doelstelling wetsvoorstel Wet Verplichte GGz Een belangrijke vernieuwing in het wetsvoorstel Verplichte GGz is dat dit wetsvoorstel enkel ziet op psychiatrisch patiënten, in tegenstelling tot de huidige Wet Bopz waar ook psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapten onder vallen. Voor deze laatste twee doelgroepen wordt de Wet Zorg en Dwang, een aparte wet in het leven geroepen.65 In het wetsvoorstel Verplichte GGz wordt aansluiting gezocht bij de classificatie van de DSM-IV met betrekking tot de terminologie aangaande de ‘psychische stoornis’. Op grond van de DSM-IV kan een verstandelijke beperking, een persoonlijkheidsstoornis, verslaving, dementie of een psychische stoornis bij kinderen en jeugdigen als een psychische stoornis worden aangemerkt.66 De enkele diagnose van een psychische stoornis is echter nog niet voldoende voor het toepassen van het wetsvoorstel Verplichte GGz. Een ander voorwaarde is dat de psychische stoornis zodanig ernstig moet zijn dat er ernstige schade voor de betrokkene of zijn omgeving ontstaat of dreigt te ontstaan.67 Ook alcohol- en drugsverslaafden komen onder de reikwijdte van het wetsvoorstel Verplichte GGz.68 Met betrekking tot dak- en thuislozen geldt dat zij alleen verplichte zorg krijgen wanneer aan de vereisten hiervoor wordt voldaan.69 Het wetsvoorstel Verplichte GGz beoogt enkele doelstellingen te kunnen realiseren. Het gaat er met name om dat men de rechtspositie wil versterken van personen die lijden aan een psychische stoornis en die tegen hun wil worden behandeld en zorg wordt verleend. Daarnaast wil men kwaliteitsverbetering in de zorg bewerkstelligen en dwang voorkomen of, voor zover mogelijk, de duur daarvan beperken. Tot slot wil men een betere rolverdeling tussen de betrokken partijen en wil men een multidisciplinaire commissie instellen die als initiatiefnemer en toezichthouder op de gedwongen opname dient te fungeren. Anderzijds wordt een grotere rol voor de geneesheerdirecteur weggelegd. 3.2 Rechtsbeginselen; ultimum remedium Voor het toepassen van gedwongen zorg moet, volgens de derde evaluatiecommissie, als uitgangspunt het ultimum remedium beginsel in acht genomen worden. De bedoeling is dat pas wordt overgegaan tot gedwongen zorg, wanneer alle vrijwillige overige ambulante aanbieding van zorg is uitgeput.70 Bij het ontwerp van het wetsvoorstel Verplichte GGz heeft de wetgever de bevindingen van de derde evaluatiecommissie als leidraad genomen.71 Het eerder genoemde ultimum remedium beginsel is tot uitdrukking gebracht in art. 2:1 lid 1 jo. lid 2 Wetsvoorstel Verplichte GGz. Dit artikel bepaalt dat er zoveel mogelijk op basis van vrijwilligheid zorg moet worden geboden door de zorgaanbieder en de geneesheer-directeur, om op deze wijze een verplicht karakter van zorg zoveel mogelijk te vermijden. Op het moment dat er geen ruimte meer is voor zorg op vrijwillige basis, dan pas kan verplichte zorg als uiterste middel ingezet worden. Als verplichte zorg 65
De Wet Zorg en Dwang zal hier verder niet behandeld worden. Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 11. 67 Idem. 68 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 15. 69 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 16. 70 Derde evaluatiecommissie Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten, Ministerie van VWS 2007, p. 111. 71 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 3. 66
27
toegepast zal worden, dan moet deze zorg naar verwachting ook voldoende effectief zijn.72 Onder voldoende effectieve verplichte zorg wordt verstaan dat deze zorg er toe bijdraagt dat de kans op ernstige schade wordt teruggebracht, de ernst en duur van de schade wordt beperkt. Ook dient de verplichte zorg de beperkingen weg te nemen die een leven in zelfstandigheid belemmeren.73 Ten opzichte van de huidige Wet Bopz wordt het belang van het ultimum remedium beginsel explicieter in het wetsvoorstel Verplichte GGz benadrukt. In de Wet Bopz wordt enkel in art. 2 lid 2 sub b omschreven dat ‘het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend’. Het beginsel wordt niet expliciet genoemd, maar is door de ontwikkelde jurisprudentie wel van toepassing.74 In het nieuwe wetsvoorstel Verplichte GGz wordt het ultimum remedium beginsel als richtlijn genomen waarop uitvoerders van het wetsvoorstel kunnen worden aangesproken.75 In dit wetsvoorstel wordt getracht de nadruk te leggen op het uitgangspunt dat de zorg die geboden wordt op maat moet zijn.76 Het wetsvoorstel Verplichte GGz heeft voorts tot doel om de verplichte zorg in al zijn facetten te toetsen aan algemene rechtsbeginselen, zoals subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid. Voor iedere persoon moet een bij hem passende behandeling gezocht worden die effectief is en daarnaast het minst ingrijpend is voor die betreffende persoon. De doelstelling is ervoor te waken dat verplichte zorg niet in strijd komt met het ultimum remedium beginsel.77 Naast de al eerder genoemde beginselen wordt in het wetsvoorstel Verplichte GGz het wederkerigheidsbeginsel geïntroduceerd in art. 2:1 lid 4. Hierin wordt bepaald dat in het kader van verplichte zorg, ook aandacht moet worden besteed aan nazorg voor een betrokkene. De verplichte zorg dient ook de terugkeer van betrokkene in de maatschappij te omvatten en de voorwaarden die daarvoor noodzakelijk zijn. Hierbij kan gedacht worden aan huisvesting en financiën van de betrokkene. Deze nazorg moet opgenomen worden en onderdeel uitmaken van de verleende zorgmachtiging.78 Over de zorgmachtiging kom ik later te spreken. 3.3 De multidisciplinaire commissie Het wetsvoorstel Verplichte GGz introduceerde een multidisciplinaire commissie, die een belangrijke taak op zich nam in de procedure. De bedoeling was dat deze commissie de taken die de OvJ in de huidige Bopz procedure heeft op zich gaat nemen. In deze commissie zou een jurist, een psychiater en een deskundig persoon vanuit maatschappelijk perspectief plaatsnemen.79 De leden van de commissie zouden door de Minister van VWS in samenspraak met de Minister van Justitie worden benoemd op basis van art. 5:2 lid 1 Wetsvoorstel Verplichte GGz. Verwacht werd dat deze samenstelling, door een mix van deskundigen in de commissie te laten plaatsnemen, de kwaliteit en uniformiteit in advisering aan de rechter ten goede komt.80 Het zou de commissie zijn die als formele verzoeker ging optreden en deze commissie zou, in tegenstelling tot de OvJ onder de huidige wet Bopz, ter zitting aanwezig zijn. De betrokkenheid op inhoudelijk vlak door de OvJ bij Bopz-zaken is op dit moment te beperkt.81 Door het instellen van een
72
Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 46. Idem. 74 Rb. Maastricht 7 oktober 2010, LJN BO0496 en Rb. Maastricht 15 juli 2011, LJN BR2726. 75 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 45. 76 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 2. 77 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 47. 78 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 2. 79 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 20. 80 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 17. 81 Idem. 73
28
commissie werd verwacht een betere bijdrage aan verplichte zorg te kunnen geven dan dat onder de huidige Wet Bopz het geval is. De commissie kreeg in art. 5:1 Wet Verplichte GGz verschillende taken toebedeeld. Hieronder valt ook de taak de last tot toevoeging aan de advocaat die betrokkene bijstaat te verstrekken, ex art. 5:5 lid 2 Wet Verplichte GGz. Naast deze taak nam de commissie nog enkele taken over die onder de huidige Wet Bopz zijn opgedragen aan de rechter. Het initiëren van de hoorzitting werd in het wetsvoorstel ook opgedragen aan de commissie, ex art. 5:13 lid 1 en zij zal ervoor moeten zorgdragen dat de verschillende belanghebbenden ter zitting hun zienswijze kenbaar kunnen maken. De primaire taak van de commissie was echter de rechter te adviseren over het verzoek tot afgifte van een zorgmachtiging. De commissie werd de instantie die het verzoek tot verplichte zorg zal ontvangen en behandelen. Hierbij zal gekeken worden of alle andere mogelijkheden in de vorm van ambulante hulp uitgeput zijn en of aan alle overige vereisten wordt voldaan. De commissie was vervolgens de instantie die het verzoek aan de rechter ter beoordeling voorlegt. Voor een goede vervulling van haar taak zou de commissie bevoegd zijn om ex art. 5:11 lid 1 informatie en inzage te vorderen van gegevens en bescheiden, voor zover zij dat voor haar taakvervulling nodig achtte. Op basis van het tweede lid van dit artikel diende een ieder binnen de door de commissie gestelde redelijke termijn te voldoen en zijn medewerking te verlenen aan een dergelijke oproep om inlichtingen. Het wetsvoorstel Verplichte GGz waarborgt net als de Wet Bopz dat de belanghebbenden worden gehoord op een hoorzitting.82 De commissie zou tevens advies aan de geneesheer-directeur uitbrengen over het stopzetten van verplichte zorg. De commissie zou vooral een adviserende taak hebben, naast de taak dat ze onregelmatigheden moet melden aan de Inspectie voor de gezondheidszorg die daar vervolgens als toezichthouder maatregelen op kan nemen. De commissie wordt niet belast met de besluitvormende taak, zoals wel werd bepleit door de derde evaluatiecommisie Wet Bopz; dit blijft de exclusieve bevoegdheid van de rechter.83 Ten aanzien van het aanvankelijke wetsvoorstel heeft inmiddels een ingrijpende wijziging plaatsgevonden, waarbij met name de rol van de commissie en die van de geneesheer-directeur gewijzigd zijn. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was een belangrijke rol weggelegd voor de multidisciplinaire commissie, maar deze opzet zal in verband met de hoge kosten geen doorgang vinden. In plaats van de commissie wil men op dit moment de geneesheer-directeur een belangrijke rol toebedelen, zoals het voorbereiden en indienen van het formele verzoek tot toepassing van dwang bij de rechter. 3.4 De verzoeker De wetgever heeft geopteerd voor het connexiteitsvereiste om te bepalen wie als verzoeker in een verzoek op verplichte zorg kan worden aangemerkt. Art. 5:3 Wet Verplichte GGz kent geen limitatieve opsomming van personen die bij de commissie een verzoek kunnen indienen. Voor deze oplossing is gekozen omdat de groep van mogelijke verzoekers te groot is. Naast de burgemeester, politie, OvJ of GGz instellingen wordt het ook mogelijk dat een verzoek tot verplichte zorg wordt gedaan door personen die nauw betrokken zijn bij de persoon die kampt met een stoornis van zijn geestvermogens.84
82
Op grond van art. 5:13 lid 1 WVGGZ worden in ieder geval gehoord; de betrokkene, de verzoeker, de vertegenwoordiger, de behandelaar, de patiëntencontactpersoon en de advocaat. 83 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 62. 84 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 63.
29
Overigens wil ik de rol van de curator ten opzichte van de Wet Bopz en de rechtsbescherming van een betrokkene kort bespreken. De curator heeft tot taak de vermogensrechtelijke, maar ook de niet vermogensrechtelijke aangelegenheden van de curandus te behartigen. Waakzaamheid is geboden als men via de curatele de Wet Bopz zou willen omzeilen. De curator zou dan door zijn zeggenschap de curandus kunnen ‘overrulen’ en tegen de wil van de betrokkene bepaalde dwangbehandeling toelaten. De curator zou zich kunnen beroepen op art. 7:465 lid 6 BW: “Verzet de patiënt zich tegen een verrichting van ingrijpende aard waarvoor een persoon als bedoeld in de leden 2 of 3 toestemming heeft gegeven, dan kan de verrichting slechts worden uitgevoerd indien zij kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen.” De rechter heeft deze praktijk echter verhinderd met de overweging dat de betrokkene die gedwongen opgenomen is c.q. wordt opgenomen of dwangbehandeling ondergaat recht heeft op de rechtsbescherming die door de Wet Bopz wordt geboden.85 3.4.1 De zorgverantwoordelijke en zorgplan De behandelend arts of psychiater als zorgverantwoordelijke moet samen met betrokkene op grond van art. 5:7 lid 1 Wet Verplichte GGz een zorgkaart opstellen. In samenspraak met de behandelaar kan de betrokkene zijn voorkeuren aangeven op deze zorgkaart. Het gaat dan om zaken als medicatie en mogelijke separaties. Met deze zorgkaart moet vervolgens rekening worden gehouden bij het opstellen van een zorgplan voor de betreffende persoon.86 Art. 5:8 Wet VerplichteGGz somt de punten op die in het zorgplan aan bod moeten komen. De belangrijkste hiervan zijn opname van de diagnose van de psychische stoornis en de zorg die geboden moet worden om het aanzienlijke risico op ernstige schade weg te nemen, maar ook noodzakelijke voorwaarden en de wijze waarop rekening wordt gehouden met de zorgkaart van de betrokkene. De totstandkoming van het zorgplan dient zoveel mogelijk in overleg tussen behandelaar en betrokkene te geschieden. Het is vervolgens aan de behandelaar, of zorgverantwoordelijke om de commissie de zorgkaart en het zorgplan te doen toekomen. 3.5 Familie en direct betrokkenen De wetgever heeft de positie van familieleden en directe naasten versterkt in het wetsvoorstel Verplichte GGz. Dit naar aanleiding van conclusies van de derde evaluatiecommissie, die stelde dat deze personen op een toegankelijkere wijze in de procedure tot toepassing van verplichte zorg betrokken dienen te worden. Familie en directe naasten zouden gehoord moeten worden op de hoorzitting. De derde evaluatiecommissie heeft te kennen gegeven dat het familie en directe naasten duidelijk moet zijn welke rol van hen verwacht wordt.87 Het wetsvoorstel Verplichte GGz voorziet hier in art. 2:1 lid 7 in, door te bepalen dat deze nauw met betrokkene verbonden personen zoveel mogelijk in de procedure tot verplichte zorg worden betrokken. Het zijn juist ook deze nauw verbonden personen als familie die als sociaal vangnet kunnen fungeren en op die wijze een rol kunnen spelen in het afwenden van verplichte zorg. Wellicht kan de betrokkene relatief normaal aan het maatschappelijk leven deelnemen op het moment dat dit sociale vangnet hem daarbij ondersteunt. Dit kan er toe leiden dat niet men niet meteen toekomt aan het ultimum remedium van de verplichte zorg, maar dat men met minder vergaande middelen betrokkene hulp kan bieden.88 Het kan ook voorkomen dat de betrokkene niet wenst dat familieleden in de procedure betrokken worden, bijvoorbeeld in het geval van conflicten. In dat geval 85
Ktr. Winschoten 1 december 2010, JVggz 2011/14. Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 65. 87 Derde evaluatiecommissie Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten, Ministerie van VWS 2007, p. 115-116. 88 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 49. 86
30
zal betrokkene duidelijk moeten laten blijken dat hij geen prijs stelt op, of zelfs ernstige bezwaren heeft tegen de betrokkenheid van zijn familieleden of andere nauw betrokken naasten.89 Op de hoorzitting zal de commissie een familielid wel in de gelegenheid moeten stellen om gehoord te worden, eventueel afzonderlijk van de betrokkene, ex art. 5:13 Wet Verplichte GGz. 3.6 De rechter Nadat de griffie van de rechtbank een verzoek samen de de benodigde stukken, waaronder de medische verklaring heeft ontvangen zal de rechter zich moeten uitspreken over de afgifte van een zorgmachtiging.90 Alvorens tot een beslissing te komen moet de rechter de betrokkene, een eventuele vertegenwoordiger, de advocaat en één of meer leden van de commissie in de gelegenheid stellen nogmaals gehoord te worden, ex art. 6:1 lid 1 Wet Verplichte GGz. Nogmaals, omdat voorafgaand aan indiening van het verzoek door de commissie al een hoorzitting bij de commissie heeft plaatsgevonden. Art 6:1 lid 2 Wet Verplichte GGz biedt de rechter de mogelijkheid om zich te laten inlichten door ten eerste de verzoeker, maar daarnaast ook door een echtgenoot of geregistreerd partner, levensgezel, meederjarige bloedverwant in rechte lijn of de zijlijn tot en met de tweede graad, de zorgverantwoordelijke en door de arts of medisch specialist die de medische verklaring heeft opgesteld. Op basis van het derde lid van voornoemd artikel vindt de hoorzitting plaats op de rechtbank, al is het in de praktijk de gewoonte dat de rechter voor deze hoorzittingen ter plaatse gaat. De hoorzitting zal veelal plaatsvinden op GGz locaties of juist bij mensen thuis als deze nog thuis verblijven. Art. 6:2 Wet Verplichte GGz bepaalt dat de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet. Hier verschilt het wetsvoorstel met de huidige Wet Bopz, in die zin dat onder de huidige Wet Bopz de rechter binnen drie weken een uitspraak moet doen, waar dat onder de Wet Verplichte GGz binnen twee weken na ontvangst van een verzoek op de griffie dient te geschieden. De rechter zal tot afgifte van een zorgmachtiging komen indien naar zijn oordeel voldoende vaststaat dat er sprake is van een psychische stoornis en dat aan de overige criteria voor verplichte zorg is voldaan en dat het zorgplan is toegespitst op het wegnemen van het aanzienlijke risico op ernstige schade. 3.7 Vereisten Wet Verplichte GGz De Wet Verplichte GGz kent - net als de huidige Wet Bopz - vereisten waaraan moet worden voldaan voordat tot een gedwongen opname kan worden overgegaan. Enkele begrippen zijn gewijzigd of krijgen een andere invulling onder de Wet verplichte GGz. 3.7.1 Van gevaar naar schade “Indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander kan als uiterste middel verplichte zorg worden verleend.” Zo luidt de invulling van art. 3:3 Wet Verplichte GGz, waarin de toepassing van verplichte zorg wordt uiteengezet. Onder schade wordt gerekend; schade uit levensgevaar, psychische, materiële of financiële schade, lichamelijk letsel, een verstoorde ontwikkeling naar volwassenheid of maatschappelijke teloorgang.91 Voor het schadebegrip heeft men aansluiting gezocht bij de invulling daarvan door de Raad van Europa. In een aanbeveling die de Raad heeft uitgebracht wordt gesproken over ‘significant risk or serious harm’. In het wetsvoorstel Verplichte GGz heeft de wetgever dit vertaald als ‘het aanzienlijke risico op ernstige schade’.92 In de MvT wordt aangegeven 89
Idem. Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 26. 91 Ex art. 1:1 WVGGZ. 92 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 52. 90
31
dat het begrip ‘schade’ terminologisch gezien beter de lading dekt dan het huidige in de Wet Bopz gebezigde gevaarbegrip.93 Volgens de MvT is het niet de bedoeling om de huidige invulling van het gevaarscriterium in de rechtspraktijk op te rekken. In de praktijk blijkt nog steeds dat het begrip in sommige situaties in weerwil van de bedoeling te beperkt wordt uitgelegd als levensgevaar. Bovendien sluit het schadebegrip beter aan bij de bovenbedoelde internationaalrechtelijke context. Verder wordt in de praktijk ook het geluid gehoord dat de term ‘gevaar’ uitsluitend refereert aan externe omgevingsfactoren die los staan van de gezondheidstoestand van de persoon zelf. De fictie in de huidige Wet Bopz dat louter als gevolg van een gedwongen opneming het gevaar zou kunnen worden afgewend, wordt als een grote ongerijmdheid ervaren; uitsluitend een verandering van omgevingsfactoren zorgt er nog niet voor dat een geestesstoornis verbetert.94 De passage ‘een verstoorde ontwikkeling’ wordt gerekend onder het schadebegrip. Deze frase kan van toepassing zijn op kinderen en jeugdigen, waarbij de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig verstoord wordt door de psychische stoornis waaraan zij zelf lijden.95 Dit betekent dat verplichte zorg ook aan minderjarigen kan worden opgelegd. Ook financiële schade wordt onder de noemer van het schadebegrip gebracht. Personen die onder invloed van een psychose zich te buiten gaan aan overmatig gokgedrag en zich daardoor in grote schulden doen belanden, kunnen middels verplichte zorg worden opgenomen. In dergelijke gevallen is immers veelal sprake van maatschappelijke teloorgang.96 Ook het element ‘een ander’ is aan wijziging onderhevig geweest. Onder het wetsvoorstel Verplichte GGz wordt ook het ongeboren kind gerekend. Op het moment dat er risico ontstaat voor het ongeboren kind, kan op basis van het wetsvoorstel worden ingegrepen en verplichte zorg worden toegepast. Zo is het mogelijk dat een zwangere vrouw wordt opgenomen teneinde schade aan het ongeboren kind te voorkomen. In de praktijk vindt een dergelijke bopzopname plaats na 24 weken. In deze 24 weken kan het kind echter al schade oplopen, zoals eerder al behandeld onder paragraaf 1.4.1 t/m 1.4.3, juist omdat in deze fase belangrijke ontwikkelingen in het brein plaatsvinden. Door eerder in te kunnen grijpen middels het wetsvoorstel kan het ongeboren kind ook in deze eerste cruciale fase beschermd worden. Overigens behoud een zwangere vrouw, ondanks verplichte zorg, wel haar recht op abortus.97 Het schadebegrip brengt nadrukkelijker dan nu tot uitdrukking dat ook de mogelijkheden tot het verbeteren van de geestesstoornis en het herstel van autonomie onderdeel kunnen uitmaken van de afweging of tot toepassing van onvrijwillige zorg moet worden besloten.98 Hier sluit men aan bij de wijziging van de Wet Bopz (wet van 25 februari 2008, Stb. 80). Deze wijziging brengt mee dat een persoon met een psychische stoornis ook onder dwang kan worden behandeld als zijn geestelijke gezondheid als gevolg van of gedurende een onvrijwillige opneming niet verbetert of zelfs dreigt te verslechteren. 3.7.2 Van geneeskundige verklaring naar medische verklaring De geneeskundige verklaring zal, althans qua begrip, verdwijnen onder het wetsvoorstel Verplichte GGz en vervangen worden door een medische verklaring. Een gespecialiseerde onafhankelijke arts zal moeten zorgdragen voor deze medische verklaring waarin de actuele gezondheidssituatie van de betrokkene in beeld wordt gebracht. De wet vereist ook dat gebruik wordt gemaakt van een recente geneeskundige/medische verklaring die inzicht verschaft in de actuele situatie van de betrokkene. 93
Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 54. Idem. 95 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 42. 96 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 43. 97 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 56. 98 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 54. 94
32
Het belangrijkste lijkt mij dat het toestandsbeeld wordt toegelicht zoals dat op de dag van de hoorzitting bestaat. De geneeskundige verklaring is de basis, maar ter zitting zal de aanwezige behandelaar uit eigen initiatief een nadere mondelinge toelichting moeten geven. Een geneeskundige verklaring kan namelijk nog maar twee dagen oud zijn, maar inmiddels toch al weer geheel of gedeeltelijk achterhaald zijn. Voorheen was vereist dat de geneeskundige verklaring niet ouder was dan vijf dagen voor de datum waarop het verzoek moest zijn ingediend bij de OvJ.99 Naast een psychiater worden ook een verpleeghuisarts, een verslavingsarts, een arts voor verstandelijk beperkten en een geriater als gespecialiseerd onafhankelijk arts aangemerkt.100 Dit is een aanzienlijke verandering aangezien onder de huidige Wet Bopz enkel een psychiater en geneesheer-directeur die psychiater is, bevoegd zijn om de geneeskundige verklaring op te stellen; dit met als uitzondering een IBS waar ook een arts deze bevoegdheid heeft. Onder de Wet Verplichte GGz wordt het ook, in tegenstelling tot de Wet Bopz, mogelijk dat de medische verklaring opgesteld wordt door meerdere ter zake kundige specialisten. Dit kan het geval zijn bij comorbiditeit en verslavingsproblematiek.101 In de MvT wordt opgemerkt dat hoe dan ook altijd een medische verklaring door de medisch deskundige moet worden opgemaakt, ook wanneer deze van mening is dat er geen sprake is van een psychiatrische stoornis. Deze nadere invulling van het begrip “medical expert” eerder besproken in §1.2 acht ik voor de praktijk zeer van belang omdat dit de behandelaars in de praktijk meer werkruimte geeft. Door het wegvallen van de verschillende soorten rechterlijke machtigingen onder de huidige Wet Bopz en het introduceren van één zorgmachtiging onder de Wet Verplichte GGz kan met één standaard medische verklaring worden volstaan. Onder de huidige Wet Bopz is aan iedere rechterlijke machtiging een eigen geneeskundige verklaring gekoppeld. Dit loopt in de praktijk nog wel eens mis, in die zin dat een verzoek tot een machtiging vergezeld wordt door het verkeerde model geneeskundige verklaring. In dat opzicht is deze stroomlijning wel als positief te waarderen naast dat het efficiënter en eenvoudiger wordt voor de medisch specialisten die een medische verklaring opstellen. Als de medische verklaring eenmaal is opgesteld, is het aan de commissie om deze vervolgens bij de griffie van de rechtbank in te dienen, samen met een gemotiveerd verzoek. Onder de huidige Wet Bopz valt dit onder het takenpakket van de OvJ. 3.7.3 Bereidheid versus verzet De huidige Wet Bopz gaat uit van het bereidheidscriterium zoals dat in art. 2 lid 3 Wet Bopz staat omschreven als ‘de nodige bereidheid’. Dit laat een beoordelingsvrijheid open voor artsen, de burgemeester (bij een IBS) en bij de rechter. Er is ruimte voor een enigszins persoonlijke benadering voor de invulling van het begrip ‘de nodige bereidheid’. Dit is ook door de Hoge Raad bevestigd.102 Het wetsvoorstel Verplichte GGz gaat, anders dan de huidige Wet Bopz, uit van het verzetscriterium. Pas op het moment dat een betrokkene zich verzet tegen verplichte zorg, kan ex art. 3:1 lid 1 Wet Verplichte GGz verplichte zorg toegepast worden. Wat betreft de keuze voor het verzetscriterium merkt de wetgever het volgende op: “Wij realiseren ons dat het aanknopen bij het verzetscriterium meebrengt dat scherp moet worden bewaakt dat verzet ook wordt herkend en gehonoreerd. Onder de Wet Bopz is altijd een zeer ruime interpretatie van verzet gekwalificeerd. Dit is niet altijd even eenvoudig gebleken, omdat gedrag en standpunten van mensen met een psychische stoornis snel kunnen wijzigen. Bovendien kan verzet ook 99
Wet van 22 juni 2000, houdende een aantal wijzigingen van de Wet Bopz op technische punten n.a.v. de evaluatie, Stb. 2000, 292; Keurentjes 2008, p. 56. 100 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 64. 101 Idem. 102 HR 7 april 1995, NJ 1995, 616 en HR 6 februari 1998, NJ 1998, 302.
33
zo nauw verknoopt zijn met de aandoening dat het moeilijk is om hier zelfstandige betekenis aan toe te kennen.”103 De wetgever kijkt naar hoe in de praktijk invulling wordt gegeven aan ‘verzet’, en maakt duidelijk dat er van reëel verzet sprake moet zijn.104 Het wetsvoorstel Verplichte GGz voorziet in art. 3:1 lid 2 in een nieuwe regeling ten aanzien van verzet. Bepaald wordt dat verzet aanwezig geacht wordt te zijn als de betrokkene zich verzet tegen zorg en hij geen blijk geeft van de nodige bereidheid tot het ontvangen van zorg en er geen vertegenwoordiger voor hem optreedt. Hier komt ‘de nodige bereidheid’, zoals dat nu nog in de Wet Bopz gehanteerd wordt, weer terug. Echter, de MvT geeft aan dat dit artikel betrekking heeft op de zogenaamde ‘geen bereidheid – geen bezwaar’ personen (gbgb-groep). Dit zijn mensen die vanwege hun psychische stoornis hun wil niet kunnen uiten, zowel verbaal als non-verbaal. Bij deze groep mensen is het dan ook zeer lastig om in te schatten of er wel of geen sprake is van verzet tegen de voor hen bedoelde zorg.105 Vanuit de huidige Wet Bopz kan de gbgb-groep enkel gedwongen worden opgenomen op het moment dat zij door hun stoornis gevaar veroorzaken. Dit werd door de derde evaluatiecommissie Wet Bopz gevoeld als een tekortkoming, aangezien deze groep mensen juist zeer gebaat kan zijn met opname en behandeling.106 Een zorgmachtiging zal nodig zijn wanneer de vertegenwoordiger van de gbgb-persoon zich tegen verplichte zorg verzet (art. 3:1 lid 1 WVGGz). Deze is ook nodig wanneer er geen vertegenwoordiger is en de gbgb-betrokkene expliciet niet akkoord gaat met verplichte zorg. Omdat gbgb-personen vaak niet in staat zijn zich tegen verplichte zorg te verzetten, is toetsing van de noodzaak van verplichte zorg van belang. Bij deze groep mensen zal het aanzienlijke risico op schade vooral uit schade voor henzelf bestaan.107 De MvT heeft de doelen van de verplichte zorg aan deze personen omschreven en deze bestaan daaruit dat getracht wordt de geestelijke gesteldheid te stabiliseren en indien mogelijk herstel van autonomie te bewerkstelligen. Als er geen verbetering optreedt in het toestandsbeeld van de betrokkene, of deze zelfs verslechtert, dan is de weg naar verplichte zorg geopend. 3.7.4 Overige vereisten Naast de vereisten van schade en verzet door betrokkene moet er nog aan andere vereisten worden voldaan. Verplichte zorg kan enkel worden opgelegd indien op basis van vrijwilligheid geen zorg meer mogelijk is. Ook dienen alle minder vergaande alternatieven uitgeput te zijn alvorens men overgaat tot het ultimum remedium van verplichte zorg. Daarnaast moet redelijkerwijs te verwachten zijn dat effectieve verplichte zorg wordt verleend en ook onder het wetsvoorstel Verplichte GGz dient, net als onder de huidige Wet Bopz, sprake te zijn van causaal verband tussen de stoornis van de geestvermogens en het mogelijk daaruit voortvloeiende gevaar. In deze vereisten wordt uitdrukking gegeven aan de algemene rechtsbeginselen; ultimum remedium, proportionaliteit en subsidiariteit en doelmatigheid. Beginselen die in de huidige praktijk rond gedwongen opnames door de jurisprudentie zijn vormgegeven en in het wetsvoorstel Verplichte GGz explicieter naar voren komen. 3.8 Doelstellingen Wetsvoorstel Verplichte GGz Naast de vereisten om te kunnen komen tot het opleggen van verplichte zorg heeft de wetgever ook doelstellingen opgesteld in art. 3:4 lid 1 Wetsvoorstel Verplichte GGz. Het wetsvoorstel Verplichte GGz beoogt uitdrukkelijker de mogelijkheid om een persoon met een geestesstoornis te behandelen en uiteindelijk zodanig te laten herstellen dat terugkeer in het maatschappelijk leven kan volgen. 103
Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 15. Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 42. 105 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 55. 106 Derde evaluatiecommissie Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten, Ministerie van VWS 2007, p. 63. 107 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 55. 104
34
Verplichte zorg wordt verleend met als doel een crisissituatie, maar ook om een aanzienlijk risico op ernstige schade af te wenden. Vervolgens kan het opstellen van een zorgplan als doelstelling gezien worden, evenals het stabiliseren en herstellen van de geestelijke toestand van de betrokkene. Met als ultieme doelstelling betrokkene weer een zodanige autonomie te verschaffen dat door hem/haar weer aan het maatschappelijk leven kan worden deelgenomen. Het gaat erom dat de betrokkene zich staande weet te houden in de maatschappij. Dit is het meest optimale doel dat bereikt kan worden. Het lijkt mij een utopie te denken dat met chronisch psychiatrische patiënten ‘geluk in het leven’ een haalbare doelstelling is.
35
Hoofdstuk 4: Machtigingen binnen het wetsvoorstel Verplichte GGz Ten aanzien van het systeem van de huidige Wet Bopz die verschillende machtigingen kent, zal in de Wetsvoorstel Verplichte GGz nog maar van één hoofdmachtiging gebruik worden gemaakt, namelijk de zorgmachtiging. Naast deze zorgmachtiging zal een crisismaatregel blijven bestaan, de opvolger van de inbewaringstelling, die toegepast kan worden in acuut dreigende situaties. Deze maatregel zal eerst aan bod komen voordat de zorgmachtiging besproken wordt. 4.1 De crisismaatregel Zoals ook onder de huidige Wet Bopz zal ook het wetsvoorstel voorzien in een crisismaatregel voor die gevallen waarin een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. Deze zal op veel punten overeenkomen met de huidige beschikking tot inbewaringstelling. De burgemeester zal ook voor het afgeven van de crisismaatregel het bevoegde orgaan blijven ex art. 7:1 WVGGz. Ex art. 7:3 WVGGz kan de burgemeester een crisismaatregel ambtshalve of op verzoek afgeven. Er dient sprake te zijn van een onmiddelijk dreigend aanzienlijk risico op ernstige schade. Dit is een nuancering van het ‘onmiddelijk dreigend gevaar’ zoals dat onder de huidige Wet Bopz wordt gehanteerd. Voorts moet er een ernstig vermoeden bestaan dat het risico wordt veroorzaakt door een psychische stoornis van de betrokkene. Tot slot moet de betrokkene zich verzetten tegen vrijwillige zorg en moet de situatie zo ernstig zijn dat niet gewacht kan worden op een zorgmachtiging. De burgemeester kan op grond van art. 7:11 WVGGz zijn bevoegdheid om een crisismaatregel af te geven mandateren aan een wethouder. Deze bevoegdheid heeft de burgemeester ook al onder de huidige Wet Bopz. Het blijft tevens de taak van de burgemeester om binnen 24 uur na afgifte van de crisismaatregel zorg te dragen voor rechtsbijstand door een advocaat voor de betrokkene, ex art. 7:6 lid 6 WVGGz. Deze vereisten bezien kan geconcludeerd worden dat wat betreft de crisismaatregel enkel het gevaarcriterium en het bereidheidscriterium, zoals die gehanteerd worden onder de huidige Wet Bopz, worden opgevolgd door het schadecriterium en het verzetscriterium. Het wetsvoorstel Verplichte GGz biedt ook de mogelijkheid om voorafgaand aan de crisismaatregel tijdelijk verplichte zorg te verlenen (art. 7:4 Wet Verplichte GGz). Hierdoor hoeft geen rechtvaardiging te worden gevonden in het buitenwettelijk noodrecht voor het optreden van hulpverleners voorafgaand aan de crisismaatregel.108 Deze nieuwe ingevoerde maatregel maakt het mogelijk dat aan een persoon gedurende een korte periode verplichte zorg kan worden verleend, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een crisismaatregel zal volgen. Deze aan de crisismaatregel voorafgaande verplichte zorg kan enkel als uiterste maatregel worden ingezet, ter overbrugging van de voorbereidingstijd voor de daadwerkelijke crisismaatregel. Art. 7:4 lid 3 WVGGz bepaalt dan ook dat de maximale duur van de verplichte zorg voorafgaand aan de crisismaatregel twaalf uur mag zijn. Het vierde lid van dit artikel maakt het mogelijk dat de betrokkene tijdelijk in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, zijn vrijheid wordt benomen en dat hij vervoerd kan worden naar een tijdelijke verblijfplaats. Hiertoe kan worden besloten door de politie, ambulancepersoneel, zorgaanbieder en de geneesheer-directeur die zorg verlenen. De geldigheidsduur van de crisismaatregel is ex art. 7:7 WVGGz gelijk aan die van de IBS in de huidige Wet Bopz en is maximaal drie dagen. Na de maximumtermijn van drie dagen komt de crisismaatregel te vervallen (art. 7:8 WVGGz) of eerder als de geneesheer-directeur bepaalt dat de verplichte zorg op grond van de crisismaatregel zal worden beeïndigd. De crisismaatregel komt niet te vervallen op het moment dat de commissie voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de crisismaatregel een verzoek tot een aansluitende zorgmachtiging indient. Wanneer dit nieuwe verzoek tijdig is ingediend zal de crisismaatregel pas worden beeïndigd op het moment dat de rechter zich op de hoorzitting uitspreekt over het verzoek. 108
Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 78.
36
Ook gelijk aan de huidige IBS maatregel is het feit dat de rechter binnen drie dagen na ontvangst op de griffie van het verzoek van de OvJ uitspraak moet doen (art. 6:2 sub b WVGGz). Er schuilt wel een verschil in de maximale geldigheidsduur van de op de crisismaatregel aansluitende zorgmachtiging ten opzichte van de machtiging tot voortzetting van de IBS onder de huidige Wet Bopz. De maximale geldigheidsduur van de voortzetting IBS bedraagt drie weken, terwijl de zorgmachtiging onder het wetsvoorstel Verplichte GGz een geldigheidsduur van zes weken zal hebben.109 De betrokkene kan, binnen drie dagen na de dag waarop de burgemeester de crisismaatregel heeft genomen, een schriftelijk en gemotiveerd verzoek beroep aantekenen bij de rechter (art. 7:10 lid 1 WVGGz). Er staat geen hoger beroep open tegen de beschikking van de rechter over de crisismaatregel, want bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de crisismaatregel fungeert de rechter als tweede instantie.110 4.2 De zorgmachtiging Het wetsvoorstel Wet Verplichte GGz kenmerkt zich door het toepassen van slechts één rechterlijke machtiging, de zorgmachtiging, naast de eerder besproken crisismaatregel. Dit houdt in dat het huidige systeem onder de Wet Bopz met meerdere soorten machtigingen en aparte procedures komt te vervallen. De evaluatiecommissie pleitte al voor een persoonvolgend systeem waarin een rechterlijke machtiging op basis van een advies van de commissie over de noodzakelijke zorg legitimeert tot met name genoemde interventies.111 Art. 3:2 WVGGz geeft een niet limitatieve opsomming van de interventies die mogelijk zijn ten aanzien van de betrokkene. Een interventie kan bestaan uit opname in een psychiatrisch ziekenhuis waarbij de bewegingsvrijheid dus wordt ingeperkt, maar ook uit ambulante zorg. Bij deze laatste vorm van zorg moet gedacht worden aan verzorging en behandeling buiten het psychiatrisch ziekenhuis, veelal thuis. Dit kan ook medicatie toediening aan huis omhelzen, wat een goed voorbeeld is van het persoonvolgend systeem dat wordt nagestreefd. Onder de huidige Wet Bopz kan verplichte zorg enkel door dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis worden toegepast. Toepassing van een interventie kan niet willekeurig plaatsvinden, deze moet per geval getoetst worden aan de algemene rechtsbeginselen; proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Onder de huidige Wet Bopz is dit eigenlijk ook al de taak van de behandelaar c.q. de geneesheer-directeur, om aan deze beginselen te toetsen voordat een verzoek tot een machtiging bij de OvJ wordt ingediend. Anders dan onder de huidige Wet Bopz zal de rechter onder het wetsvoorstel Verplichte GGz naast de beslissing tot gedwongen opname ook moeten beslissen over de zorg en de behandeling. De zorgmachtiging krijgt een ruim bereik, zodat in overeenstemming met proportionaliteit en subsidiariteit de minst beperkende en bezwarende vorm van zorg (onder dwang) gekozen kan worden.112 4.2.1 De geldigheidsduur De geldigheidsduur van de zorgmachtiging wordt variabel van maximaal zes weken tot maximaal zes maanden (art. 6:4 Wet Verplichte GGz). Het verschil in termijn zal afhangen van het beoogde doel, namelijk enerzijds afwending van een crisissituatie en ter afwending van het aanzienlijke risico op ernstige schade, anderzijds het opstellen van een zorgplan en het stabiliseren en herstellen van de geestelijke gezondheid. In het geval van een verlenging van de zorgmachtiging kan de geldigheidsduur maximaal twaalf maanden bedragen. Op het moment dat sprake is van een aaneengesloten periode van vijf jaar verplichte zorg kan de rechter besluiten om een zorgmachtiging voor de duur van twee jaar af te geven. Het moet in een dergelijk geval een aaneengesloten verblijf 109
Art. 6:4 lid 1 sub a jo. art. 3:4 lid 1 sub a Wet Verplichte GGz. Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 27. 111 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 72. 112 Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 72. 110
37
van ten minste vijf jaren betreffen, tussentijds verlof of voorwaardelijk verlof stuit deze termijn.113 Deze mogelijkheid bestaat thans onder de huidige Wet Bopz ook al, zie hiervoor art. 19 en 17 lid 4 Wet Bopz. Vaak is het zo dat weinig tot geen verbetering in het toestandsbeeld valt te verwachten. Een langer interval tussen de bezoeken van de rechter zorgt in deze gevallen voor minder stress voor de betrokkenen, die een hoorzitting vaak als zeer belastend ervaren. Op het moment dat de looptijd van de zorgmachtiging is verstreken komt daarmee ook een einde aan de verplichte zorg en verliest de zorgmachtiging zijn geldigheid. Dit is ook het geval indien de geneesheer-directeur of rechter besluit tot een eerdere beeïndiging van de zorgmachtiging. Dit laatste kan het geval zijn op het moment dat niet langer wordt voldaan aan de vereisten voor verplichte zorg of als het doel van de zorgmachtiging is bereikt (art. 6:5 jo. art. 8:20 Wet Verplichte GGz). Art. 6:5 sub d Wet Verplichte GGz voegt hier nog aan toe dat een reeds bestaande zorgmachtiging pas komt te vervallen op het moment dat een nieuwe zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd. 4.2.2 Hoger beroep en cassatie Een belangrijke wijziging ten opzichte van de huidige Wet Bopz betreft het opnemen van de mogelijkheid hoger beroep in te stellen. Mocht de betrokkene het oneens zijn met het besluit van de rechter dan kan deze alle rechtsmiddelen krachtens rechtsvordering instellen, waaronder hoger beroep en cassatie.114 Thans is het onder de huidige Wet Bopz niet mogelijk hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van de rechter, art. 9 lid 5 en art. 29 lid 5 Wet Bopz. Een cassatieberoep ex art. 426 Rv bij de Hoge Raad behoort wel tot de mogelijkheden. Kanttekeningen bij het hoger beroep betreffen vooral de behandeling van het hoger beroep. Zo zou het aanbeveling verdienen om duidelijk de termijnen vast te stellen voor het instellen van het hoger beroep, de behandeling en de uitspraak. In het kader van de rechtszekerheid is dat van belang voor de betrokkene. Voor de hand liggend daarbij is dat men niet zal aansluiten bij de termijnen zoals die in Rechtsvordering gehanteerd worden. Deze termijnen zijn in het kader van een gedwongen opname te lang, zeker omdat het gaat om zaken die draaien om vrijheidsbeneming. Wat betreft de werklastverzwaring ben ik het eens met de Wetgevings Advies Commissie in hun visie dat de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep wel degelijk zal kunnen leiden tot een werklastverzwaring. Zo wordt benadrukt dat het in het belang van een goede rechtsbescherming noodzakelijk zal zijn om met grote regelmaat een rechter met griffier op pad te sturen in het ressort voor de behandeling van de hoger beroepzaken. Kortom, dit werkt juist extra werklast verhogend. Het lijkt mij dat juist in deze zaken, waar het gaat om fundamentele rechten en vrijheidsberoving, een hoge bereidheid bij een betrokkene kan bestaan om in hoger beroep te gaan tegen een beslissing.
113 114
HR 6 oktober 2006, BJ 2006/47. Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 26.
38
Hoofdstuk 5: Wetsvoorstel Verplichte GGz; verbetering? In dit hoofdstuk zullen de positieve, maar ook de negatieve kanten die aan de huidige Wet Bopz en het wetsvoorstel Verplichte GGz kleven worden besproken. Hierbij gaat het ook om de gevolgen in de rechtspraktijk en om de rechtsbescherming van de psychiatrische patiënt die gedwongen opgenomen wordt. 5.1 Pro Eén van de grote voordelen van het nieuwe wetsvoorstel Verplichte GGz is de duidelijkheid, met name in de eenvoud van het wetsvoorstel. Dit is heel duidelijk een verbetering ten opzichte van de huidige Wet Bopz, die door de mensen in de praktijk, vooral aan de zijde van de hulpverleners, als een complexe wet wordt ervaren met al zijn machtigingen. De introductie van één soort rechterlijke machtiging, naast de crisismaatregel, zal de gedwongen opnameprocedure voor de hulpverlenende instanties vereenvoudigen. De rol van de commissie die de positie van de OvJ zou overnemen in het aanvankelijke wetsvoorstel zou een positieve ontwikkeling zijn wat betreft de inhoudelijke bijdrage, ook ter zitting. De taak van de commissie was het toetsen of aan de vereisten voor verplichte zorg wordt voldaan en zij diende advies te geven en daadwerkelijk ter zitting aanwezig te zijn. Onder de huidige Wet Bopz komt het zeer zelden voor, eigenlijk nooit, dat een OvJ bij een Bopz hoorzitting aanwezig is, terwijl dit in voorkomende gevallen zeer nuttig had kunnen zijn. Het zou ook de behandelrelatie tussen de betrokkene en de behandelaar ten goede komen wanneer de OvJ ter zitting aanwezig is en zich opstelt als de verzoeker. In de huidige praktijk heeft de betrokkene vaak het gevoel dat de behandelaar de verzoeker is, wat vaak praktisch ook wel het geval is, maar wat de behandelrelatie niet ten goede kan komen. Een ander mogelijk voordeel van een commissie zou de mogelijkheid zijn om ter zitting een ingediend verzoek te wijzigen. Thans is dit niet mogelijk en wordt in een dergelijk geval de zitting op grond van art. 8a Wet Bopz aangehouden om de OvJ in de gelegenheid te stellen het verzoek aan te passen of te wijzigen. Als dit direct ter zitting kan scheelt dit kostbare tijd en blijft de betrokkene ook minder lang in onzekerheid. De introductie van één rechterlijke machtiging en procedure (afgezien van de crisismaatregel) ten opzichte van de huidige, bestaande zes machtigingsvarianten is een grote verbetering. Deze vereenvoudiging zal men vooral aan de zijde van de behandelaars en instellingen verwelkomen, aangezien de huidige Wet Bopz toch als een complexe wet wordt ervaren. Mocht het wetsvoorstel wet worden dan bestaat er nog één machtiging, behoudens de crisismaatregel, en wordt volstaan met één model medische verklaring. Dit verminderd ook de werklast op de griffie van de rechtbank en de kans op fouten aan kant van de verzoeker bij het indienen. Er is dan nog maar één toetsing in plaats van dat getoetst moet worden aan zes verschillende mogelijke machtigingsvoorwaarden. Een laatste belangrijk punt in het voordeel van het wetsvoorstel Verplichte GGz is dat dit wetsvoorstel gericht is op behandeling, waar dwangopname een deel van uitmaakt, tegenover de huidige Wet Bopz waarin enkel de dwangopname centraal staat. In het wetsvoorstel Verplichte GGz maakt de dwangopname onderdeel uit van het zorgplan. Al met al kan een dergelijk zorgplan veel specifieker op een betrokkene worden ingericht. 5.2 Contra Uiteraard zijn er ook nadelen aan te wijzen in het wetsvoorstel. Hierbij moet gedacht worden aan de lange besluitvormingsprocedure door de commissie die voorafgaat aan de verlening van een zorgmachtiging. In het aanvankelijke wetsvoorstel moest eerst het verzoek bij de commissie ingediend worden, dan moest een medische verklaring opgesteld worden door een onafhankelijke 39
arts, vervolgens een zorgkaart- en plan. Eenmaal de zorgkaart- en plan opgesteld zou er een hoorzitting voor de commissie volgen die vervolgens de rechter informeert, afgesloten zou worden met een hoorzitting ten overstaan van de rechter. Deze gehele procedure kan zo’n zes weken in beslag nemen, ex art. 5:16 lid 1 jo. art. 6.2 sub a WVGGz. Dat is langer dan de vijf weken die er volgens de huidige art. 6 lid 4 jo. art. 9 lid 1 Wet Bopz voor staan. De gehele procedure wordt ook omslachtiger nu de betrokkene door een onafhankelijke psychiater, de commissie en tot slot ook nog eens door de rechter wordt beoordeeld. Naast de over het algemeen positieve reacties op het wetsvoorstel vanuit de praktijk heeft men ten aanzien van de besluitvorming tot verplichte zorg toch enige kritiek. Verschillende belanghebbende partijen, waaronder GGz Nederland, hebben kritiek gehad op het systeem van de commissie als adviesorgaan en de beslissende rechter. Volgens de partijen zou dit een werklastverzwaring betekenen, vertraging opleveren en de bureaucratie doen toenemen, naast de extra kosten die het teweegbrengt.115 Ook verschillende Tweede Kamer fracties toonden hun bedenkingen ten aanzien van de mogelijke werklastverzwaring en vertraging.116 5.2.1 De commissie en alternatieven Aangezien er nogal wat kritiek is losgekomen ten aanzien van de verplichte zorg procedure, en dan met name over de rol die de commissie toebedeeld zou moeten krijgen, zijn door partijen verschillende alternatieve voorstellen gedaan. Zo pleit Dijkers voor een besluitvormende commissie, waarbij de betrokkene de mogelijkheid heeft een beroep op de rechter te doen.117 Dit ligt in lijn met het voorstel dat belanghebbende partijen uit het werkveld, waaronder de KNMG, hebben bepleit.118 Ook Widdershoven kan zich vinden in het voorstel van Dijkers en merkt daarbij op dat als het dan zo nodig anders moet, dan maar opteren voor een beslissende commissie met een beroepsgang bij de rechter.119 Dijkers merkt op dat de commissie dient te functioneren zoals in het voorstel, maar dat de commissie vervolgens ook zelf een besluit neemt dat uitvoerbaar bij voorraad is. Op het moment dat de betrokkene het oneens is met de beslissing van de commissie moet deze de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan bij de rechter. In bepaalde gevallen zou dat beroep dan ook een schorsende werking kunnen effectueren. Aangezien de commissie zorgvuldig zal zijn in de besluitvorming, zal maar een beperkt aantal belanghebbenden in beroep gaan bij de rechter is de verwachting van Dijkers. Dijkers ziet meer heil in een beroep dat bestuursrechtelijk van aard is. Enkel de commissie zou dan gehoord worden samen met de betrokken belanghebbende met zijn advocaat. Hiermee wordt voorkomen dat alle betrokken partijen ter zitting dienen te verschijnen. De rechter heeft uiteraard wel de mogelijkheid om derden te horen voor zover hij dat nodig acht. Het gevolg is dat in het voorstel van Dijkers de commissie intact blijft, echter de commissie zou uiteindelijk ook beslissen in plaats van advies uit te brengen aan de rechter. De rechter krijg op deze wijze meer de rol van hoger beroepsinstantie. Een ander bijkomend gevolg is dat de commissie taken zie zij toebedeeld heeft gekregen in het wetsvoorstel Verplichte GGz, niet meer kan uitoefenen. Hierbij gaat het om de rol als zijnde formele verzoeker en de rol als verzoekende partij tijdens de hoorzitting. Dit zou betekenen dat de OvJ zijn taak weer op moet pakken. Een taak die onder de huidige Wet Bopz op minimale wijze invulling wordt gegeven door de OvJ. Inmiddels heeft een nota van wijziging plaatsgevonden waarin het wetsvoorstel Verplichte GGz op enkele belangrijke punten ingrijpend is aangepast. 115
Reactie van de Nederlandse Vereniging voor de Psychiatrie op de WVGGz, Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 3. 116 Kamerstukken II 2010/11, 32 399, nr. 6, p. 7. 117 W.J.A.M. Dijkers, ‘Een besluitvormende commissie, voor als ’t moet, Journaal GGZ en recht 2011, nr. 2, p. 29-30. 118 Reactie Nederlandse Vereniging voor de Psychiatrie op de WVGGz, Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 3. 119 T.P. Widdershoven, ‘Armoe troef’, Journaal GGZ en recht 2011, nr. 2, p. 30.
40
Ook de rechterlijke macht kan door het wetsvoorstel te maken krijgen met een werklastverzwaring door een stijging van het aantal Bopz zaken, bovenop de stijgende lijn in het aantal Bopz zaken de afgelopen jaren. Dit heeft te maken met de niet limitatieve opsomming van personen die bevoegd zijn een verzoek tot een machtiging in te dienen. Een ieder kan een verzoek indienen, enkel connexiteit van de verzoekende persoon met de betrokkene is vereist. Het wetsvoorstel Verplichte GGz biedt ook een ruimere mogelijkheid tot het afgeven van een rechterlijke machtiging. Zo gaat het mogelijk zijn om een rechterlijke machtiging af te geven, ter afwending van een crisissituatie of wanneer er sprake is van een aanzienlijk risico op ernstige schade, om een zorgplan op te stellen of om de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren of te herstellen. Ex art. 3:1 lid 2 WVGGz zullen ook de personen die geen bereidheid, geen bezwaar tonen onder het wetsvoorstel vallen. Vermeldenswaardig is ook dat met betrekking tot het klachtrecht de toegang tot de rechter is uitgebreid. Behalve de betrokkene kan ook de behandelaar bij de rechter in beroep gaan wanneer zij het niet eens zijn met een uitspraak van de onafhankelijke klachtencommissie.120 Ook de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep kan mogelijk bijdragen aan een verhoging van de werklast bij de gerechtshoven. Een ander mogelijk nadeel kan de uitgebreidheid van de beschikking, de zorgmachtiging, vormen. Het wetsvoorstel stelt meer inhoudelijke eisen aan de beschikking van de rechter. De beschikking van de rechter dient niet alleen zijn beoordeling en beslissing te bevatten, maar ex art. 6:3 lid 3 WVGGz ook de zorg die ingezet zal worden, de noodzakelijke voorwaarden waarop deelname aan de maatschappij wordt bevorderd, de minimale- en maximale duur van bijvoorbeeld separaties, voorkeuren van de betrokkene etc. De rechter moet dus niet enkel en alleen beslissen over de vraag of zorg al dan niet verplicht toegepast wordt, maar ook over de invulling van de verschillende vormen van verplichte zorg. Dit heeft een uitgebreidere motivering tot gevolg. Overigens kan deze toespitsing op de behandeling door de rechter ook als een minpunt worden ervaren, in die zin dat de rechter zich nu ook moet uitlaten over verdere behandeling. Dit hoort zijn plaats te hebben bij de behandelaren, niet bij de rechter, want die is leek op dat gebied. De vereenvoudiging door het terugbrengen van de verschillende rechterlijke machtigingen naar één zorgmachtiging die vervolgens op vele gronden gestoeld kan zijn kan problemen opleveren ten aanzien van de soort en het doel van de zorg. Dit kan tot gevolg hebben dat er onduidelijkheid ontstaat aan de kant van de Bopz-rechters en de griffie.121 Het gaat dan om de invulling van een machtiging en wat wordt door de betreffende machtiging bestreken, welke middelen en instrumenten mogen de behandelaars hanteren. Dit kan, en zal, bij ieder bopz-dossier anders liggen. Ook dient opgepast te worden voor een te wijde oprekking van het gevaarcriterium zoals we dat nu kennen onder de Wet Bopz. Het nieuw te introduceren schadecriterium is nog niet nader ingevuld en biedt ruimte voor interpretaties die leiden tot een uitbreiding van het gevaarcriterium zoals dat thans gehanteerd wordt.122 5.2.2 Nota van wijziging Naar aanleiding van de vele opmerkingen en ook kritiek vanuit belanghebbende partijen in de praktijk heeft inmiddels een aanzienlijke wijziging van het oorspronkelijke wetsvoorstel plaatsgevonden. Het algemene uitgangspunt blijft wel dat men wil uitgaan van de gedachte dat een
120
Reactie Raad voor de rechtspraak op de WVGGz, Kamerstukken II 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 4. Reactie Raad voor de rechtspraak op de WVGGz, Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 3. 122 Reactie Landelijk Platform GGz op de WVGGz, Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 3, p. 3. Zie vervolgens ook; Reactie Stichting Pandora op de WVGGz, Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 6, p. 17. 121
41
verplichte opname zoveel mogelijk vermeden dient te worden en aldus ultimum remedium blijft en dat de zorg die verleent wordt zoveel mogelijk in samenwerking met de betrokkene tot stand komt. Een belangrijke wijziging betreft het verdwijnen van de voorgestelde commissie als onafhankelijk orgaan. Hiervoor treedt een veelvoud aan actoren in de plaats die ieder voor zich een eigen taak toebedeeld krijgen. Dit lijkt mij overigens de stroomlijning niet ten goede te komen, omdat het risico bestaat dat men langs elkaar heen werkt en het geheel onoverzichtelijk wordt. Een centrale rol gaat weggelegd zijn voor de geneesheer-directeur met betrekking tot de voorbereiding, de beslissing om een verzoekschrift al dan niet bij de rechter voor te leggen en de tenuitvoerlegging van de zorgmachtiging. Ook heeft de geneesheer-directeur zeggenschap over zaken als overplaatsing, verlof en ontslag en wijziging en beëindiging van de verplichte zorg. Hij zal ook degene zijn die een zorgverantwoordelijke aanwijst en zorg draagt voor een verzoek om een aansluitende zorgmachtiging na afloop van de crisismaatregel. De geneesheer-directeur zal gaan fungeren als de centrale ‘spin in het web’. Door deze centrale en overheersende rol van de geneesheer-directeur neemt deze een hele andere positie in vergeleken met de commissie in het aanvankelijke wetsvoorstel. Het hele verplichte zorg traject komt te liggen in de handen van de geneesheer-directeur, daar waar in het oorspronkelijke wetsvoorstel de commissie als verzoekend orgaan in een onafhankelijke positie verkeerde ten opzichte van de geneesheer-directeur. Naar aanleiding van deze wijziging heeft de Wetgevings Advies Commissie laten weten het opmerkelijk te vinden dat de geneesheer-directeur ook de bevoegdheid krijgt om de onafhankelijke arts, die verantwoordelijk is voor het opstellen van de medische verklaring als bedoeld in art. 5:11 WVGGz aan te wijzen. De Wetgevings Advies Commissie is voorts van mening dat de beoogde onafhankelijkheid van de beoordelend arts niet voldoende gewaarborgd wordt door de gestelde vereisten aan de arts, zoals het voorschrift dat de arts niet in dienst mag zijn van de zorgaanbieder die verantwoordelijk is voor de voorbereiding van de zorgmachtiging. 5.3 Conclusie Mocht het wetsvoorstel Verplichte GGz zoals dat er nu na een ingrijpende wijziging ligt doorgang vinden dan heeft dat de nodige gevolgen. Enkele daarvan vind ik de moeite waard om hier tot slot nogmaals naar voren te brengen. Een zeer belangrijke, zo niet de belangrijkste wijziging is dat de focus meer op behandeling komt te liggen dan bij de huidig Wet Bopz die toch meer enkel op opname is gericht. Er vindt een behoorlijke, in mijn ogen goede, scheiding plaats in de doelgroep van de wet. Het wetsvoorstel is enkel nog gericht op de psychiatrische patiënten en niet meer ook op de verstandelijk beperkten en de psychogeriatrische patiënten. Voor deze laatste twee groepen wordt de Wet Zorg en Dwang in het leven geroepen. Ook forensische zorg komt onder het bereik van een aparte wet. Vooral de naaste omgeving van bijvoorbeeld een dementerende oudere vindt het vaak nogal belastend dat zij te maken krijgen met de Wet Bopz en zij voelen dat toch als een soort van stigma. Ook de rechtspositie van naaste familieleden is verbeterd ten opzichte van de huidige wet Bopz. Naast dat zoveel mogelijk rekening gehouden gaat moeten worden met de wensen van de betrokkene wordt ook de familie in de procedure betrokken en moet ten minste één familielid ter zitting in de gelegenheid gesteld worden om de situatie toe te lichten. Procedureel gezien vind ik vooral het vereenvoudigen van het gedwongen opname traject een vooruitgang. Het terugbrengen van het aantal soorten machtigingen met de daarbij behorende geneeskundige verklaringen naar één zorgmachtiging met één standaard medische verklaring past daar in en maakt het vooral voor de mensen in de praktijk veel overzichtelijker. 42
Voor de betrokkene betekent de mogelijkheid om in hoger beroep te kunnen gaan een extra waarborg voor de rechtsbescherming. Echter, nadelig voor de praktijk van de gerechten kan zijn dat extra werklast wordt gecreeërd door deze hoger beroep mogelijkheid. Tot slot, het laatste woord is nog niet gesproken over het wetsvoorstel Verplichte GGz. Feit is wel dat het wetsvoorstel flinke veranderingen en gevolgen teweeg brengt waar zowel voor- als nadelen aan verbonden zijn. Voor dit moment ligt het wetsvoorstel nog bij de Tweede Kamer en is het afwachten hoe het wetgevingsproces zijn verdere beloop zal nemen. Gezien de vele reacties die naar aanleiding van het wetsvoorstel zijn gekomen en de recente wijziging van het wetsvoorstel kan het naar mijn mening nog wel even duren voordat de huidige Wet Bopz daadwerkelijk vervangen zal worden.
43
Literatuurlijst Literatuur:
Dijkers & Widdershoven 2011 W.J.A.M. Dijkers & T.P. Widdershoven, Teksten Wet Bopz, Den Haag: Sdu Uitgevers 2011. Dijkers 2009 W.J.A.M. Dijkers, De Wet Bopz; Artikelgewijs commentaar, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009. Hommes & Abma 2009 J.Hommes & T. Abma, Gedwongen opname en behandeling van psychiatrische patiënten/cliënten, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009. Keurentjes 2008 R.B.M. Keurentjes, Tekst en toelichting Wet Bopz, Den Haag: Sdu Uitgevers 2008. Vlaardingerbroek e.a. 2008 P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008. Leenen & Gevers & Legemaate 2007 H.J.J. Leenen & J.K.M. Gevers & J. Legemaate, Handboek gezondsheidsrecht; Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2007. Raes & Bakker 2007 B.C.M. Raes & F.A.M. Bakker, De psychiatrie in het Nederlandse recht, Deventer: Kluwer 2007. Dijkers 2003 W.J.A.M. Dijkers, Doen en laten in de Bopz-machtigingsprocedure, Den Haag: Sdu Uitgevers 2003. Leenen 1994 H.J.J. Leenen, Handboek gezondheidsrecht. Deel I. Rechten van mensen in de gezondheidszorg, Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink 1994. Kelk & Legemaate 1990 C. Kelk & J. Legemaate, Rechtsbescherming in de psychiatrie: een rechtsvergelijkend perspectief, Deventer: Kluwer 1990. Jurisprudentie: EHRM 24 oktober 1979, NJ 180, 114. EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/36. HR 15 april 1988, NJ 1988, 751. 44
HR 31 mei 1991, NJ 1992, 260. HR 1 juli 1994, NJ 1994, 720. HR 7 april 1995, NJ 1995, 616. HR 6 februari 1998, NJ 1998, 302. HR 23 september 2005, NJ 2007, 230. HR 6 oktober 2006, BJ 2006/47. HR 2 februari 2007, BJ 2007, 4. HR 5 oktober 2007, BJ 2007/43, LJN BB3320. HR 16 september 2008, BJ 2008/58. HR 16 oktober 2009, BJ 2009/47. HR 17 juni 2011, LJN BQ7060. HR 27 januari 2012, NJB 2012, 356. Rb. ’s-Gravenhage 22 maart 1994, NJ 1995, 218. Rb. Haarlem 27 augustus 1998, kBJ 1998, 66. Rb. Haarlem 13 oktober 1998, kBJ 1998, 65. Rb. Dordrecht 21 oktober 2003, BJ 2003/55. Rb. Arnhem 8 maart 2004, LJN AO7458. Rb. Amsterdam 21 februari 2006, BJ 2007/6. Rb. Utrecht 19 juni 2006, LJN AY6079. Rb. Groningen 27 maart 2008, LJN BD3259. Rb. Zutphen 10 maart 2010, JVggz 2011/12. Rb. Groningen 24 september 2010, BJ 2010/53. Rb. Maastricht 7 oktober 2010, LJN BO0496. Rb. Maastricht 15 juli 2011, LJN BR2726. Ktr. Winschoten 1 december 2010, JVggz 2011/14. Kamerstukken: Kamerstukken II 1979/80, 11 270. Kamerstukken II 1991/92, 21 239. Kamerstukken II 2001/02, 28 283. Kamerstukken II 2008-2009, 31 996. Kamerstukken II 2009/10, 32 399. Rapporten: Derde evaluatiecommissie Wet Bopz 2007 Derde evaluatiecommissie Wet Bopz, Deel 1: Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten’, Ministerie van VWS 2007. Tijdschriften: Dijkers 2011 W.J.A.M. Dijkers, ‘Een besluitvormende commissie, voor als ’t moet’, Journaal GGZ en recht 2011, nr. 2, p. 23-30. Dorenberg 2011 V.E.T. Dorenberg, ‘Het Wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2011, nr.4, p. 280-294. 45
Dorenberg 2011 V.E.T. Dorenberg, ‘Kroniek rechtspraak Wet Bopz’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2011.
Kips & Van de Hoeven-Molenaar 2011 R. Kips & C. van de Hoeven-Molenaar, ‘De adviserende Commissie verplichte ggz; een haalbaar voorstel‘Journaal GGZ en recht 2011, nr. 2, p. 30-36. Widdershoven 2011 T.P. Widdershoven, ‘Armoe troef’, Journaal GGZ en recht 2011. Van Audenhove 2010 Van Audenhove, ‘een monitoring van de mensenrechten en algemene gezondheidszorg in België’, Leuven 2010. Widdershoven 2009 T.P. Widdershoven, ‘Opvolger Wet Bopz: goed op weg, maar we zijn er nog niet’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2009. Dijkers 2007 W.J.A.M. Dijkers, ‘Van Dolhuis naar Utopia. Het rapport van de derde Evaluatiecommissie Wet Bopz’, Nederlands Juristenblad 2007-40. Legemaate e.a. 2007 J. Legemaate e.a., ‘De Wet Bopz in internationaal perspectief’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 4-2007. Legemaate 2004 J. Legemaate, ‘De verhouding tussen de WGBO en de Wet Bopz’, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2004. Roscam 1997 H.D.C. Roscam Abbing, Psychiatrische stoornis en somatische aandoening: toepasselijk recht, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 1997. Dijkers 1994 W. Dijkers, ‘Handleiding schadevergoedingsprocedure Bopz’, Trema 1994. Mintjes 1993 G. Mintjes, ‘De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen’, Ars Aequi 1993.
46