De ontstaansgeschiedenis van Museum van Bommel van Dam
Maarten & Reina van Bommel-van Dam
Van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo
Van particuliere verzameling in AmsterdamMaarten naar openbare & Reina van Bommel-van Dam collectie in Venlo
Maarten & Reina van Bommel-van Dam
Van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo Maarten & Reina van Bommel-van Dam De ontstaansgeschiedenis van Museum van Bommel van Dam
auteurs Helleke van den Braber Truus Gubbels Frans Hermans Jos de Jong Ingrid Kentgens Renée Steenbergen Rick Vercauteren George Vogelaar eindredactie Ingrid Kentgens Rick Vercauteren Thei Voragen Saskia van de Wiel
Museum van Bommel van Dam 2009
Inhoudsopgave
Rick Vercauteren
Ingrid Kentgens
Helleke van den Braber
Truus Gubbels
Renée Steenbergen
George Vogelaar
Woord vooraf
5
Van particuliere verzameling naar openbare collectie 11 Uit liefde voor de kunst? De motieven van het echtpaar Van Bommel-van Dam 69 Gepassioneerde collectioneurs. De totstandkoming van de collectie Van Bommel-van Dam 89 Een eigen museum met dank aan de overheid. Museum van Bommel van Dam vergeleken met andere verzamelaarsmusea 145 Een kleine reconstructie van een tijdsgeest of hoe Venlo aan een museum kwam 167
Jos de Jong & Frans Hermans
Van Amsterdam naar Limburg – Hoe Venlo een museum kreeg 177
‘Sober, fraai en functioneel en dies alom geroemd!’ De bouw van Museum van Bommel van Dam 193
Frans Hermans
Register 213 Sponsors 218 Colofon 220 Deutsche Übersetzung 221
Woord vooraf
Museum van Bommel van Dam (foto Sjaak Peters, Venlo).
‘Wie kunstgeschiedenis gestudeerd heeft, moet elke vergelijking wantrouwen’ (Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen, Amsterdam 2009, p. 20). In Nederland zijn diverse kunstmusea uit collecties van particu liere verzamelaars ontstaan. Dat is ook het geval bij Museum van Bommel van Dam in Venlo. Maarten en Reina van Bommelvan Dam, woonachtig te Amsterdam, schonken in 1969 een collectie moderne kunst van ruim duizend werken aan Venlo op voorwaarde dat de gemeente hun brede kunstverzameling in een museum zou onderbrengen en adequate huisvesting zou realiseren voor beide stichters. De opzienbarende schenking, waarvan de formele aanvaarding door de gemeenteraad bij het programma Van Gewest tot Gewest op de nationale tele visie werd uitgezonden, leidde er in 1971 toe dat in Venlo het eerste museum voor moderne kunst in de provincie Limburg werd geopend. Naar aanleiding van vragen van bezoekers uit het hele land, heldere adviezen van het marketingbureau Projekt 2508 uit Bonn, gesprekken met het bestuur van de Stichting van
5
6
Paul Gauguin, D’ou venonsnous? Qui sommes-nous? Ou allons-nous?, 1897, olieverf op doek, 139,1 x 374,6 cm, Provenance Museum of Fine Arts, Boston, Mass. us a.
Bommel van Dam alsook de absolute noodzaak om in be leidsmatig opzicht strategische vernieuwingen door te voeren, lanceert de directie van Museum van Bommel van Dam in 2006 het idee om met hulp van externe onderzoekers en schrijvers de feitelijke betekenis van de schenking in een lokaal, provinciaal en nationaal historisch perspectief te plaatsen. De museumstaf wil – indachtig het citaat van Cees Nooteboom dat boven dit woord vooraf staat – de schenking uit 1969 op eigen merites beschouwen. De uitkomsten van de interne en externe onderzoeken zullen daartoe worden gesyn thetiseerd en in de vorm van een expositie, publicatie, docu mentaire en symposium gebundeld worden aangeboden in 2009. In dat jaar is het immers veertig jaar geleden dat de verzameling van Maarten en Reina van Bommel-van Dam is overgedragen aan de gemeente Venlo. Medio 2008 komt het omvangrijke project in een stroom versnelling als de Mondriaan Stichting, het Prins Bernhard Cultuurfonds, het vsb Fonds, de Stichting ter Bevordering van Cultuurbezit Venlo, de Stichting van Bommel van Dam én de provincie Limburg te kennen geven dat zij de voorgenomen presentatie en de flankerende producten en activiteiten in de meest ambitieuze varianten financieel mogelijk willen maken. Vrijwel parallel besluiten het college van b&w én de raad van de gemeente Venlo, op basis van de nieuwe Meerjarenbeleids nota Museum van Bommel van Dam 2008-2012, het exploitatie budget van Museum van Bommel van Dam aanzienlijk en struc tureel te verhogen. Daarenboven wordt door de gemeenteraad separaat een geldelijke bijdrage voor het optimaliseren van het museumgebouw ter beschikking gesteld. Graag bedank ik op deze plaats alle betrokkenen hiervoor nogmaals uit de grond van mijn hart. Worden wie we zijn In het Museum of Fine Arts te Boston hangt een monumentaal op Tahiti geschilderd doek uit 1897 van de Franse kunstenaar Paul Gauguin met de intrigerende titel Waar komen we vandaan? Wie zijn we? Waar gaan we heen? Deze fundamentele vragen, die een zoeken naar existentiële betekenis weerspiege len, zijn continu de leidraad geweest bij de meerjarige research naar het historische en sociologische verhaal achter de schen king, het correcter duiden van de collectie, het achterhalen van de bouwgeschiedenis van het museumcomplex én het gericht uitspitten van de volledige levensgeschiedenis van het
verzamelaarsechtpaar. Zo is er in museaal teamverband be wust naar gestreefd om, zoals Friedrich Nietzsche ooit kern achtig formuleerde, ‘te worden wie we zijn’. Na jaren van intensieve voorbereiding komen anno 2009 vele ambities en voornemens van directie en medewerkers voor het eerst samen: de uitkomsten van parallelle onderzoeken, het voorbereiden van de breed opgezette expositie, de docu mentaire, de publicatie, het symposium alsook verbeteringen in het museumgebouw. Gaarne wil ik mijn collega’s Paul Hermans (public relations), Ingrid Kentgens (conservator collectie), Ted Kilsdonk-Lamée (educatie) en Saskia van de Wiel (conservator tentoonstellingen) veel dank zeggen voor hun grote betrokken heid en inzet bij het laten welslagen van het wijd vertakte project. Ten opzichte van 2006 zijn op het vlak van behoud en beheer, registreren, fotograferen, digitaliseren, presenteren, educatie, publiceren, duurzaam informatief ontsluiten en public relations in meerdere talen zowel collectief als individueel grote stappen voorwaarts gezet. Het voormalige particuliere bezit fungeert, door alle positieve, inhoudelijke bijdragen van voor noemde stafleden, in de nabije toekomst daadwerkelijk als een publieke collectie. De verder ontsloten basiscollectie is een vitaal organisme dat in combinatie met de museale ontstaans geschiedenis en relevante informatie over het verzamelaars echtpaar voortaan aansluit bij de Culturele Biografie Limburg en de Collectie Nederland. Enthousiasmerende externe bijdragen In mijn dankwoord be trek ik ook graag oud-directeur Thei Voragen, die op basis van zijn onschatbare kennis van de oorspronkelijke verzameling en goede persoonlijke contacten met Maarten en Reina van Bommel-van Dam, van grote waarde is geweest voor het suc cesvol afronden van diverse projectonderdelen, in het bijzonder met betrekking tot het samen met Ingrid Kentgens zorgvuldig selecteren van relevante kunstwerken. Tezelfdertijd wil ik de pro jectmedewerkers Peter Kerkhoff, Cécile Klinkers en Gabi Stoffels prijzen voor hun dynamische en enthousiasmerende bijdragen aan de onderzoeken en de concrete realisatie van de tentoon stelling, publicatie en documentaire. Voorts maak ik graag melding van de goede collegiale samenwerking met Jos de Jong en Frans Hermans, beiden werkzaam op het Gemeentearchief Venlo. Dank voor de kritische en scherpe bijdragen aan het archiefonderzoek naar de specifieke wordingsgeschiedenis van het museum en de vlot geschreven, uitstekend gedocumen teerde bijdragen aan de publicatie.
7
8
Reina van Bommel-van Dam en Armando in Museum van Bommel van Dam.
Tevens bedank ik filmregisseur Kees Maaswinkel, die mede op basis van uitgebreide eigen research, een korte documentaire heeft gerealiseerd waarin het persoonlijke verhaal van de ge passioneerde kunstverzamelaars doordacht en gevoelvol wordt gecombineerd met visies van kunstenaars van het eerste uur zoals Armando en Tajiri; het reilen en zeilen van de toenmalige Culturele Raad in Maastricht; de culturele wederopbouw van Venlo onder bezielende leiding van burgemeester Leonard de Gou; de positieve rol van de kunstcritici Hans Redeker, Lambert Tegenbosch en Walter de Bruijn én het bloeiende kunstzinnige klimaat in Venlo met aanjagers als Lei Alberigs (later de eerste museumdirecteur), Albert Grosfeld, Henk Mali, Shinkichi en Ferdi Tajiri én de wethouder van Cultuur Rie van Soest-Jansbeken. Lof voor de wijze waarop de onvoorwaardelijke, persoonlijke liefde voor kunst van Maarten en Reina van Bommel-van Dam is verknoopt met een veel grotere maatschappelijke context, de dyna miek van bestuurders én accurate recon structie van de complexe tijdsgeest in de jaren 1967-1971. Naast Jos de Jong en Frans Hermans dank ik de auteurs Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Ingrid Kentgens, Renée Steenbergen en George Vogelaar voor hun zonder uitzondering fascinerende bijdragen aan de omvangrijke publicatie waarin de schenking op meerdere niveaus als scharnier punt functioneert. Het meest bijzondere aspect van de door ontwerper Baer Cornet magnifiek vormgegeven publicatie is, dat conform het idee in 2006, de vaardig verwoorde invalshoeken en inhoudelijke meningen complementair zijn. Het tussen 1967 en 1971 tot stand komen van Museum van Bommel van Dam in Venlo krijgt, mede in samenhang met de weloverwogen ge kozen documents humains en ruime selectie van kunstwerken, op indrukwekkende, caleidoscopische wijze gestalte. Het interieur van Museum van Bommel van Dam is, mede door de elementaire visie van ruimtelijk ontwerper Ton Tesink, het afgelopen jaar in fasen sterk verbeterd. In nauw overleg met de museumstaf en externe adviseurs, waaronder Thei Voragen en Peter Kerkhoff, heeft Ton Tesink een uitgewogen inrichtingsplan voor de tentoonstelling Maarten & Reina van Bommel-van Dam gemaakt. De presentatie wordt gekenmerkt door een uitgekiende routing, eigentijds ritme en
9
Impressies van de vernieuwde entreehal naar een ontwerp van Ton Tesink/p otm.
Maquette inrichtingsplan (foto Zebra Fotostudio’s, Venlo).
een esthetisch verantwoorde clustering van archivalia, uitvergrotingen van foto’s, kunstwerken en teksten. Speciaal ten behoeve van het basisonderwijs is er ook een aparte projectruimte ingericht waar kinderen figuurlijk bij Maarten en Reina op bezoek gaan en vervolgens op speelse wijze kennis maken met het fenomeen ‘verzamelen’. Hommage Met gepaste eerbied en veel respect dragen directie en medewerkers van Museum van Bommel van Dam het pro ject Maarten & Reina van Bommel-van Dam op aan Maarten van Bommel (1906-1991) en Reina van Dam (1910-2008). Reina van Bommel-van Dam, die vorig jaar temidden van alle voorbereidingen tamelijk onverwacht op 97-jarige leeftijd is overleden, kan de officiële openstelling van de expositie, de
10
Maarten en Reina van Bommel-van Dam.
première van de documentaire en het in ontvangst nemen van het eerste exemplaar van de publicatie tot onze spijt niet meer persoonlijk meemaken. Anno 2009 is de wordingsgeschiedenis van Museum van Bommel van Dam nationaal gezien nog relatief onbekend. Wij verwachten echter dat het verhaal achter de schenking in 1969, dat kan worden samengevat in de regel van particuliere verzameling in Amsterdam naar openbare collectie in Venlo, in 2010 bij veel meer mensen in Nederland en daarbuiten bekend zal zijn. In de toekomst wil Museum van Bommel van Dam nadrukkelijk een analoge en digitale bron van informatie zijn voor echte én virtuele bezoekers. We zijn er van overtuigd dat Maarten en Reina van Bommel-van Dam door de in dit woord vooraf vermelde inspanningen niet in de gapende muil van de tijd zullen verdwijnen maar als verzamelaars, stichters én naamgevers zullen voortleven in de canon van de Nederlandse museumgeschiedenis. Rick Vercauteren Directeur Museum van Bommel van Dam
Ingrid Kentgens Van particuliere verzameling naar openbare collectie
12
Maarten en Reina van Bommelvan Dam in hun Amsterdamse bovenwoning (foto Aart Klein, Amsterdam).
In een brief van 16 december 1967 aan oud-directeur Lei Alberigs noemt Maarten van Bommel de verzameling kunst werken die hij en zijn vrouw Reina hebben samengebracht ‘ons levenswerk’. Tegenwoordig refereren we in de wandelgangen van Museum van Bommel van Dam aan ‘de oercollectie’. Andere tijden Maarten en Reina van Bommel-van Dam ver zamelen in een tijd waarin ontwikkelingen in de wereld van de beeldende kunsten elkaar opvolgen. In het vaderlandse naoor logse culturele klimaat komen figuratie en abstractie naast maar vooral tegenover elkaar te staan. Kunstenaars nemen duidelijke en tegengestelde posities in. Het vrijgevochten kun stenaarschap zet zich af tegen de meer traditionele uitingen van hen die worstelen met het loslaten van de herkenbare voorstelling en voor wie vooral de gevoels expressie doorslaggevend is. Een tijd waarin uiteenlopende bewegingen terrein winnen; avant-gardisten verzetten zich tegen voor opgezette ideeën en een getrouwe weergave van de zichtbare werkelijkheid, de experimen telen vinden zich in de Cobragroep, abstractie en non-figuratie vinden elkaar enkele jaren later in de Nulbeweging. Temidden van dit klimaat zetten Maarten en Reina van Bommel-van Dam hun eigen route uit. Zij oriënteren zich op de actuele kunsten door de jaarlijkse, toonaangevende Contourtentoonstellingen in Delft te bezoeken. Bovendien waarderen zij de mening van des kundigen als Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam, en vooraanstaande recensenten als Hans Redeker. Het opmerkelijke van privéverzamelingen is de eigen zinnigheid waarmee zij totstandkomen en zo verrassingen en figuren naar voren brengen die niet altijd binnen het nationale en internationale aandachtsveld vallen en de daarmee samen gaande mate van waardering krijgen. In een tijd van storm achtige, elkaar opvolgende trends en ismen volgen Maarten en Reina van Bommel-van Dam kunstenaars, individuen, die ge staag en consequent voortbouwen op de bronnen uit het ver leden, die reflecteren op de kunstgeschiedenis en op het leven zelf en daarom niet als voorlopers worden beschouwd. Maarten van Bommel spreekt in dit verband van Typisch Neder landse onderwaardering van vruchten van eigen bodem!1 In 1971 beschrijft kunstrecensent Walter de Bruijn de verzameling van
Wil Bruin, Don Quichotte, z.jr., gemengde techniek op papier, 37,5 x 20,5 cm.
Brief van Willem Sandberg aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam).
het echtpaar als ‘een levensgrote erkenning van enkele traditi onele waarden in de beeldende kunst: de voortdurende ont dekking van de natuur als bron van inspiratie, de ingreep van de kunstenaar daarin door middel van zijn creatieve fantasie en zijn ambachtelijke vaardigheid zonder welke hij in het ge stamel van de eerste verwondering zou blijven steken. In de tijd van objecten en conceptual art is dat iets om over na te denken.’ En: ‘In de verzameling is ook een duidelijke waarde ring ingebouwd voor de kunstenaars van het zogenaamde tweede plan, die het internationaal wel nooit zullen maken en wier werk door dit soort verzamelaars min of meer aan de ver getelheid wordt ontrukt. En vaak is dat terecht omdat hun werk niet alleen waardevoller kan zijn als [sic] de bovenste kunstbazen beweren, maar omdat het bovendien een bijdrage
kan leveren aan een genuanceerder beeld van de kunst in een bepaald tijdperk.’6 In de catalogus bij de openingsexpositie van Museum van Bommel van Dam in 1971 zegt directeur Lei Alberigs over de collectie: Nagenoeg alle stromingen en tendenzen zijn erin vertegenwoordigd, maar uiteraard zijn niet alle belangrijke kunstenaars terug te vinden.’3 Voor de Van Bommels speelt vooral de kring rond Haarlemmer H.F. Boot een belangrijke rol. Via Cor Dik komen zij met hem in contact. Boot heeft met zijn
13
14
Brief van H.H. Kamerlingh Onnes aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam).
H.H. Kamerlingh Onnes, 1962, portret van Netty van Konijnenburg, olieverf op doek, 60 x 50,5 cm.
uitgesproken kunstopvattingen en alledaagse onderwerpskeuze beslissende invloed op leerlingen als Poppe Damave, Otto B. de Kat, Wim Steijn en Kees Verwey. Hij biedt ook letterlijk onder dak aan kunstenaars, Anton Heyboer woont lange tijd bij hem op zolder. Maarten en Reina van Bommel-van Dam kopen veel werk van kunstenaars die, los van modernismen, werken naar de waarneming; Marius Bauer, Henk Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peter (Peerke) Bust, Cor Dik, Leo Gestel, Edouard Righetti, Albert Grosveld, Dirk van Gulik, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, H.H. Kamerlingh Onnes, Arie Kater, A.W. Kort, Jan Meijer, Ro Mogendorff, Nico Molen kamp, Jaap Stellaart, Nardus van de Ven en Piet Wiegman. Tegelijkertijd kiezen ze binnen de meer actuele ontwikkelingen
voor individuele vertegenwoordigers als Gerrit Benner en Willem Oepts (expressionisme/colorisme), Kees van Bohemen (lyrisch expressionisme), Eugène Brands (Cobra), Lataster (abstract expressionisme), Melle (surrealisme), Jaap Wagemaker, Bram Bogart, Armando en Jan Schoonhoven (materieschilder kunst en informele kunst, Nulbeweging). Bij schilders als Jan Schoonhoven en Edgar Fernhout volgen zij de ontwikkeling van figuratie naar toenemende abstractie, maar de puur geometrisch abstracte kunst is niet voor hen weggelegd.
Interieur Sarphatistraat Amsterdam met o.a. een ijzerplastiek van Frans de Boer Lichtveld (foto Aart Klein, Amsterdam).
Interessant gegeven is dat een behoorlijk aantal van bovenge noemde kunstenaars, in eigen tijd min of meer gerespecteerde namen, lange tijd onvermeld bleven, maar anno 2009 opnieuw waardering en erkenning krijgen. Recentelijk verschenen nieuwe monografieën over Marius Bauer, Gerrit Benner, Cor Dik, Leo Gestel, Jan van Herwijnen, Otto B. de Kat, de surrealist Melle, Jaap Stellaart en Piet Wiegman. Dit najaar verschijnt een nieuwe publicatie over Edgar Fernhout.4 Stuk voor stuk ‘favorieten’ van Maarten en Reina van Bommel-van Dam! Verzamelen De oorspronkelijke verzameling is heterogeen van aard. Het in de hoofdstad woonachtige echtpaar start na de Tweede Wereldoorlog met het gepassioneerd verzamelen van beeldende kunst. Zij kopen in korte tijd honderden werken op papier en schilderijen van eigen bodem én internationale grafiek bij kunstenaars thuis, op veilingen en in het galeriecircuit van Noord-Holland. Bovendien leggen zij onbewust de basis voor de verzameling werken van Limburgse kunstenaars door werken te verwerven van Pieter Defesche, Charles Eyck, Aad de Haas, Lei Molin en Ger Lataster. Uit persoonlijke interesse verzamelen zij Russische iconen, Chinese en Japanse inkttekeningen en prenten, aardewerk uit Zuid-Amerika en etnografica uit Afrika en Nieuw-Guinea. Beeldhouwkunst is in de collectie nauwelijks te vinden, met uitzondering van enkele fraaie ijzerplastieken van Frans de Boer Lichtveld en keramiek van H.H. Kamerlingh Onnes. De schenking van de verzameling in 1969 heeft in 1971 geleid tot de opening van het eerste museum voor moderne kunst in de provincie Limburg, hetgeen met recht een daad van kunsthistorisch belang mag worden genoemd. Het betreft een particuliere collectie die een tijdsgeest vertegenwoordigt, veel persoonlijke voorkeuren behelst en tegelijk enkele zeer fraaie aanzetten en kernen laat zien. Hoe zit het met de actu aliteitswaarde van deze privéverzameling? Hoe verhoudt de oercollectie zich tot het aankoopbeleid van het huidige Museum van Bommel van Dam? Museum van Bommel van Dam heeft zich in de afgelopen veertig jaar ontwikkeld tot een middelgroot museum voor moderne en hedendaagse beeldende kunst met een museale verzameling van circa vijfduizend objecten. Aanvankelijk richt het aankoopbeleid zich vooral op kunstenaars uit de oercollectie. Na de opening van het museum breiden directeur Lei Alberigs en zijn opvolger Thei Voragen de in Noord-Holland opgebouwde collectie uit; zij verwerven onder meer kunstwerken uit de
15
16
Armando, Espace criminelle, 1957, gemengde techniek op doek, 116 x 92 cm.
Armando, Körperlich, 1982, olieverf op doek, 225 x 155 cm.
Bram Bogart, Silence du Sud, 1957, gemengde techniek op doek, 151,5 x 115 cm.
Bram Bogart, Roodrougered, 1993, olieverf op doek op paneel, 195 x 140 cm.
Cobrabeweging, de informele kunst, de Nulbeweging en de materieschilderkunst. Het lukt hen om kwalitatief sterke deel verzamelingen bijeen te brengen van o.a. Armando, Bram Bogart, Edgar Fernhout, Jan Schoonhoven en Jaap Wagemaker, die door hun volledigheid en de aanwezigheid van relatief vroeg werk voor Nederland als bijzonder te bestempelen zijn. Zij inves teren bovendien in een bredere en meer representatieve ver tegenwoordiging van hedendaagse beeldende kunst uit Limburg. Met name onder Voragen groeit de onderscheidende deel collectie van naoorlogse, van oorsprong Limburgse schilders met Pieter Defesche, Jef Diederen, Ger Lataster, Lei Molin en Pierre van Soest als de bekendste vertegenwoordigers, sterk. Ook de huidige museumstaf, onder leiding van directeur Rick Vercauteren, beschouwt het uitbreiden van de verzameling als kerntaak en bouwt voort op verzamelgebieden uit de oor spronkelijke collectie. Het aankoopbeleid richt zich in hoofdzaak nog steeds op Nederlandse schilderkunst en werk op papier, met inachtneming van bestaande lijnen in de verzameling. Het over langere tijd afstemmen op sociaal-maatschappelijk geëngageerde kunstenaars, betrokken individuen met een her kenbare eigen beeldtaal en schriftuur zorgt voor samenhang tussen collectieonderdelen. Daarbij wordt Limburg nadrukkelijk niet uit het oog verloren. In toenemende mate is er aandacht voor onderscheidende representanten van de jongere gene raties en actuele ontwikkelingen in de beeldende kunst en de deelcollectie fotografie groeit gestaag. Het verzamelgebied breidt zich in de nabije toekomst naar verwachting verder uit in de richting van Duitsland en in mindere mate België. Ondanks het feit dat het museum de laatste jaren vooral gefunctioneerd heeft als tentoonstellingshal, waarbij wissel tentoonstellingen elkaar in hoog tempo opvolgen, vinden er met regelmaat collectie- en/of collectiegerelateerde tentoon stellingen plaats. In 2005 start het museum, naar aanleiding van aanhoudende verzoeken van bezoekers én een groeiende interne noodzaak om de eigen identiteit zichtbaar te maken en te onderscheiden, met een reeks collectietentoonstellingen onder de titel Aan de Hand van. Deze presentaties verbinden tekeningen, grafiek, gouaches en schilderijen uit de oercollec tie met latere en recente aanwinsten. Inmiddels heeft het museum een belangrijke koerswijziging doorgevoerd; met in gang van januari 2009 is de eigen collectie, die inmiddels meer dan vijftig jaar bestrijkt, permanent op zaal te zien onder de titel Uit de verzameling. De belangstelling én waardering van het publiek blijken groot. Dat sterkt ons in de overtuiging dat
Uitnodigingskaarten Aan de Hand van 1, 2 en 3 naar een
het museum nog méér museum moet zijn, waarbij voor de collectie een belangrijke rol is weggelegd.
ontwerp van Carmen Arends, Venlo.
Impressie collectietentoon stelling Uit de verzameling naar een ontwerp van Ton Tesink (foto Zebra Foto studio’s, Venlo).
Onderzoek en tentoonstelling Kennis over de eigen identiteit en de daarbij behorende verzameling objecten is onmisbaar met het oog op het verstrekken van gedegen publieksinformatie. De hommage aan de schenking van veertig jaar geleden is, bezien binnen de bandbreedte van het alternerende tentoonstellings programma van de afgelopen jaren, geen reguliere tentoon stelling. Het onderscheidende karakter ligt voornamelijk in het feit dat voor het eerst uitgebreid wordt stilgestaan bij de ont staansgeschiedenis van het museum. Gedurende de afgelopen vierentwintig maanden is in teamverband diepgaand onderzoek verricht naar genoemde
kunsthistorische feiten en gebeurtenissen. Archief- en bron nenonderzoek hebben een enorme hoeveelheid materiaal aan het licht gebracht, foto’s, bewegend beeld, recensies, documents humains, citaten en geluidsfragmenten. De bewaard gebleven correspondentie van Maarten van Bommel heeft veel nieuwe kennis opgeleverd. De oercollectie, waarvan grote delen zich al geruime tijd in depot bevinden, is opnieuw gelokaliseerd, geregistreerd én volgens de huidige standaarden gefotografeerd. De ontsluiting van de oercollectie is uitgangspunt voor verdergaande inspan ningen op het gebied van registratie en ontsluiting en het begin van een digitaliseringtraject waarbij de volledige museale ver zameling digitaal toegankelijk wordt en informatieoverdracht wordt gemoderniseerd. De toekomstige openstelling van de
17
18
De schenking (1044 werken), vergeleken met de keuze voor de tentoonstelling (316 werken).
werken op papier: 57% / 45% werken op doek: 26% / 35% etnografica: 10% / 10% oosterse prenten: 4% / 5% keramiek: 2% / 4% sculpturen: 1% / 1%
collectie maakt Museum van Bommel van Dam tot een inte ressante bruikleenpartner voor collega-musea in binnen- en buitenland. Indirect brengt dit voortraject met zich mee dat er met onmiddellijke ingang gewerkt wordt aan de totstand koming van een actueel collectie- en restauratieplan en fun geert het als eerste aanzet tot het realiseren van een volledige collectiecatalogus. Eén van de resultaten van het onderzoek, de tentoonstel ling, is een reconstructie van een bijzondere ontstaansgeschie denis en een beeld van een verzameling met een zeer eigen en divers karakter. Het jaar 1969 staat centraal, het jaar van aan vaarding van de schenking door de gemeente Venlo. De tentoon stelling maakt gebruik van authentiek materiaal. In een chrono logische route wordt ingegaan op de voorgeschiedenis van de schenking. Wie zijn de ver zamelaars, en hoe komt hun verzameling in het naoor logse Amsterdam tot stand? Welke activiteiten onder nemen zij rondom hun ver zameling en hoe landt deze uiteindelijk in Venlo? Hoe ziet het culturele klimaat in Venlo er dan uit en hoe wordt de stad ‘warm ge maakt’ voor het te bouwen museum? Vervolgens gaat de ten toonstelling meer specifiek in op aard en omvang van de col lectie. De totale verzameling van 1044 werken is teruggebracht naar een selectie van ongeveer 300 werken. Vanaf het begin staat vast dat daarbij niet alleen de grote namen worden ge toond maar juist ook de persoonlijke voorkeuren van de verza melaars, kunstenaars die in vergetelheid zijn geraakt of wel licht nooit de aandacht van kunstkritiek hebben gehad, favorie ten van Maarten en Reina van Bommel-van Dam of gedood verfde publiekslievelingen. De verzamelaars worden bovendien in een breder nationaal perspectief en tijdsbeeld geplaatst. Er wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan hun aankoopgedrag; Galerie Magdalene Sothmann, veilinghuis Paul Brandt en de Contourtentoonstellingen in Delft. Opmerkelijk is dat zich in de verzameling opvallend veel werken bevinden van vrouwe lijke kunstenaars; de tentoonstelling zoomt in op de Amster damse Joffers, een groep kunstenaressen die aan het eind van de negentiende eeuw studeerden aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, daar bevriend raakten en
De Amsterdamse Joffers (foto uit: Adriaan Venema, De Amsterdamse Joffers, 1977, Het wereldvenster Baarn, isbn 9029307498).
samen exposeerden; in de collectie zijn ondermeer Lizzy Ansingh, Betsy Westendorp-Osieck, Jo Bauer-Stumpff, Marie van Regteren-Altena en Jacoba Surie vertegenwoordigd. Maarten van Bommel onderhield een intensieve briefwisseling met galeriehouders, museumdirecteuren én kunstenaars. Aan de hand van enkele opmerkelijke verhalen krijgen individuele collectieonderdelen bijzondere aandacht. Als een apotheose komt de oercollectie vervolgens in de volle breedte op zaal. In salonsfeer pakt het museum groots uit. Tot slot wordt de vertelling van het persoonlijke verhaal kracht bijgezet door de vertoning van de documentaire die door Kees Maaswinkel over het echtpaar is gemaakt. Voor mij, als conservator collectie, is het ontwikkelen van een tentoonstelling als deze een uitgelezen kans om de diepte in te gaan, letterlijk de museumkelders in. Voor het eerst heb ik het voorrecht gehad alle werken uit de oercollectie zelf in handen te hebben; een verrassende en boeiende zoektocht naar de beginselen van ons museale bestaan. De zoektocht leverde voor mij persoonlijk, in positieve zin, met regelmaat verrassingen op en ik ben ervan overtuigd geraakt dat ook ons publiek, bestaand en nieuw publiek, jong en oud, enthousiast zal zijn.
1
3
Maarten van Bommel, ‘Hans van
Lei Alberigs, Museum van Bommel van
Ieperen’. In Idem (1986): Zij kozen met
Dam. Een beeld van de collectie,
hun hart. Toespraken en overpeinzingen,
Culturele Dienst gemeente Venlo,
achterhaald uit bescheiden van M.F. van
Venlo 1971, 4.
Bommel (...) Venlo, Stichting van
4
Bommel van Dam, 24.
Dr. Mieke Rijnders doet onderzoek naar
2
Edgar Fernhout, het werk na 1945, ten
Walter de Bruijn ‘Over kunst gesproken:
behoeve van een tentoonstelling en
Een kunstverzameling kreeg een
een bijbehorende publicatie in het
museum’. In: e3 Journaal, Weekblad
Museum voor Moderne Kunst in
voor Noord-Limburg; 18 november 1971.
Arnhem in najaar en winter 2009-2010.
19
20
21
Henri Boot De inschrijving 1932 olieverf op doek 150 x 187 cm
< Henri Boot Indringers 1956 olieverf op doek 151,5 x 102,5 cm
22
Cor Dik Uitzicht over de daken in de Jodenbreestraat 1965 olieverf op doek 87,5 x 109,5 cm
23
Poppe Damave Pineda (Spanje) z.jr. aquarel 20,5 x 22 cm
24
Wim Steijn Landschap achter zeedijk Petten Camperduin 1964 olieverf op doek 72 x 92,5 cm
Otto de Kat Zeilboten bij Hellerup 1961 olieverf op board 35,5 x 45 cm
25
Johan Buning Aspedistra 1960 olieverf op doek 86 x 67,5 cm
Marius Bauer Een sultan z.jr. ets 18,8 x 13 cm
Marius Bauer Een grootvizier z.jr. ets 5 x 13 cm
26
Leo Gestel Vluchtelingen te Roosendaal 1914 pasteltekening 30,5 x 46 cm
Leo Gestel De vlucht 1914 pasteltekening 30,5 x 23 cm
27
Leo Gestel Mallorca 1914 olieverf op doek 69,5 x 58,5 cm
28
Jan van Herwijnen Tessin 1955 olieverf op doek 94 x 96 cm
29
Jan van Herwijnen Frans straattype z.jr. houtskool en zwart krijt op papier 86,5 x 56,5 cm
30
Harm Kamerlingh Onnes Bloemstilleven 1958 olieverf op board 29,5 x 23,5 cm
Arie Kater Nachtcafé z.jr. aquarel 26 x 19 cm
Arie Kater Zelfportret z.jr. olieverf op doek 45 x 35,5 cm
31
Jan Meijer Collioure 1952 olieverf op doek 74,5 x 109,5 cm
32
Nardus van de Ven Paarden 1953 olieverf op doek 40,5 x 60,5 cm
Nardus van de Ven Zelfportret z.jr. olieverf op board 48,5 x 38,5 cm
33
Jan Meijer Rode horizon 1956 gouache 46,7 x 67,8 cm
Ro Mogendorff Zee en strand 1955 gewassen inkttekening 13 x 24,5 cm
34
Gerrit Benner Duinen 1953 gouache 55,5 x 74,5 cm
35
Wim Oepts Tentenkampje / zigeunerfamile 1956 olieverf op doek 49 x 59,5 cm
Wim Oepts La route nationale no. 7 z.jr. olieverf op doek 36,5 x 53 cm
36
Ger Lataster Brandende lucht 1957 olieverf op doek 94 x 200 cm
Eugène Brands Verontruste werelden 1956 olieverf op papier 25 x 30 cm
37
38
Melle Rood landschap 1953 drieluik olieverf op paneel 39 x 92 cm
Melle zonder titel z.jr. inkttekening 49 x 62,7 cm
Melle zonder titel z.jr. inkttekening 49 x 62,7 cm
39
40
Bram Bogart Silence du sud 1957 gemengde techniek op doek 151,5 x 115 cm
41
Jaap Wagemaker Ombuiging 1958 gemengde techniek op doek 64 x 46 cm
42
Armando Espace criminelle 1957 gemengde techniek op doek 116 x 92 cm
43
Armando zonder titel 1958 potloodtekening 47,5 x 63,5 cm
Armando zonder titel 1954 potloodtekening 47,5 x 63,5 cm
44
Jan Schoonhoven Langzaam groen 1955 olieverf op board 50 x 59 cm
Jan Schoonhoven r 62-13 1962 papiermaché en muurverf op karton 81,5 x 62 cm
45
46
Edgar Fernhout Mistig bos 1959 olieverf op doek 46,5 x 99 cm
Edgar Fernhout Stilleven 1934 olieverf op doek 25 x 25 cm
47
Gustave de Smet La ferme au cheval z.jr. olieverf op doek 44,5 x 62,5 cm
48
Wim Schuhmacher Winter z.jr. olieverf op doek 74 x 88 cm
49
Rudi Bierman Blaskets 1961 olieverf op doek 109,5 x 140 cm
50
51
Jaap Min Landwegje Schoorl z.jr. gewassen inkttekening 40,3 x 52,5 cm
< Leo Dooper Piëta i 1964 gemengde techniek op papier 84,5 x 51,5 cm
52
Alfred Manessier l’Offrande z.jr. litho, 99/175 52 x 38,7 cm
Hap Grieshaber zonder titel z.jr. houtsnede, 156/200 44,8 x 36,4 cm
53
Marino Marini Cavalier sûr fond ocre z.jr. litho, 18/50 63 x 46 cm
54
Pieter Defesche Adios Muchachos z.jr. gouache 29,5 x 32,2 cm
Charles Eyck Vaas met bloemen z.jr. olieverf op doek 57 x 41 cm
55
Charles Eyck Scandinavisch stadje 1928 inkttekening 45 x 63,5 cm
56
Aad de Haas Wahlwiller z.jr. gouache 36,5 x 52 cm
Aad de Haas Lidwina z.jr. inkttekening 27,5 x 32,5 cm
57
Lei Molin Mykonos 1959 olieverf op doek 96 x 91,5 cm
58
Ger Lataster zonder titel 1961 gemengde techniek op papier 63 x 97,5 cm
59
Hokusai Katsushika Mooi weer bij de Fuji z.jr. houtsnede 24,5 x 35,5 cm
Hokusai Katsushika Donderbui aan de voet van de Fuji z.jr. houtsnede 24 x 35 cm
60
China kakimono geschilderde vis z.jr. inkt op papier en textiel 97 x 36 cm
Mexico Totonake figuur z.jr. aardewerk 47,5 x 26,5 x 27 cm
61
Mexico opgegraven pul z.jr. aardewerk 42 x 26 ø cm
Nigeria, Yoruba Ere Ibeji (tweelingfiguur) z.jr. handgesneden / hout 31 x 8,5 x 7,5 cm
62
Ivoorkust, Senufo Doogele / Deble (ritmestamper) z.jr. handgesneden / hout 123 x 17,5 x 22 cm
Ivoorkust, Senufo Doogele / Deble (ritmestamper) z.jr. handgesneden / hout 125 x 15 x 18,5 cm
63
Irian Jaya, Maprik Tumbuan / Tumbwan (dansmasker) z.jr. gevlochten / rotan 37 x 30 x 40 cm
Irian Jaya, Tami Lokele (voorouderbeeld) z.jr. handgesneden / hout 61,5 x 19 ø cm
64
65
Frans de Boer-Lichtveld Reliëf z.jr. ijzerassemblage 46 x 124 x 15 cm
Harm Kamerlingh Onnes Drie kaarters z.jr. keramiek 13 x 15 x 15 cm
< Frans de Boer-Lichtveld De verborgen tuin 1964 ijzerassemblage 115 x 58 x 33 cm
66
Lizzy Ansingh Pop z.jr. olieverf op doek 79,5 x 63,5 cm
67
Betsy Westendorp-Ossiek Italiaanse perziken z.jr. aquarel 36,5 x 42 cm
Jacoba Surie Stilleven met kannen z.jr. pasteltekening 58 x 49 cm
68
Jo Bauer-Stumpff Expressie ca. 1955 aquarel 54,5 x 46 cm
Helleke van den Braber Uit liefde voor de kunst? De motieven van het echtpaar Van Bommel-van Dam
70
Jules Dalou (31.12.1838-15.04.1902) (bron: www.wikipedia.org, foto Reutlinger, Paris).
Maarten van Bommel, 1944.
In 1971 hield Maarten van Bommel een lezing met de titel Wat bezielde die twee...1 Daarmee stelde hij een vraag die veel be zoekers aan Museum van Bommel van Dam bezighoudt. Wat dreef Maarten en Reina van Bommel-van Dam om decennia lang al hun geld, tijd en energie te besteden aan de opbouw van een collectie kunstwerken? Van Bommel zelf stelt dat Reina en hij ‘niet konden léven’ zonder kunst, en dat zij beiden een niet aflatende drang voelden om ‘op jacht’ te gaan naar kunstwerken.2 Wat bezielde die twee? Welke persoonlijke mo tieven lagen ten grondslag aan hun verzameldrang? Maarten van Bommel heeft herhaaldelijk benadrukt alleen ‘uit liefde voor de kunst’ te hebben gehandeld. Maar betekent dit dat het echtpaar louter de bloei van de kunsten wilde bevorderen, of mikten ze ook op het verbeteren van de maatschappelijke po sitie van kunsten en kunstenaars? Een antwoord op deze vragen is niet alleen in Van Bommels lezing uit 1971 te vinden, maar laat zich ook afleiden uit de talloze inleidingen die hij bij expo sities hield, uit interviews en krantenartikelen, en uit privé materiaal uit het archief van het museum. Toen Maarten van Bommel in 1922 zestien jaar oud was, zag hij in de etalage van een Amsterdamse kunsthandel een bronzen beeldje. Het vrouwenfiguurtje van de hand van de Franse beeldhouwer Jules Dalou raakte hem diep. ‘De hele spaarpot ging eraan’, herinnerde hij zich later. ‘Zo begon het.’3 De kunstgevoeligheid van de jonge Van Bommel lag niet erg voor de hand. Hij groeide op in een hecht maar armoedig gezin, waar vader na een ongeluk thuiszat en moeder geld inbracht door kostgangers in huis te nemen. Maarten zelf werkte al vanaf zijn twaalfde, en combineerde zijn baan als bediende bij een effectenkantoor met een studie aan de avondhandelsschool. Zijn volledige salaris droeg hij aan zijn ouders af, maar toch leidde het kopen van dure studieboeken thuis voortdurend tot conflicten. ‘Een zware jeugd’, zo concludeerde hij achteraf. Lichtpuntjes waren er ook: zijn vader liet hem regelmatig zijn lievelingsschilderijen zien in het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum. Zo leerde de jonge Maarten naar kunst kijken, een vaardigheid die hem later nog zeer van pas zou komen.4 In 1922 zou het nog 22 jaar duren voordat Maarten van Bommel met Reina van Dam trouwde. Hoewel hij ook vóór 1944 regelmatig kunst kocht, nam de opbouw van de collectie pas na hun huwelijk een grote vlucht. En het was ook pas toen dat Maarten een begin maakte met het ontwikkelen en for muleren van zijn ideeën over verzamelen en verzamelaars en
71
Maarten en Reina van Bommel-van Dam op bevrijdingsdag 5 mei 1945.
Reina van Bommel-van Dam als kraamverzorgster, ca. 1941.
Rechtsboven: Het Damrak te Amsterdam met effecten kantoor Van Bommel & Co (ansicht Vroom & Dreesman Amsterdam nv, Archief Museum van Bommel van Dam).
over de (maatschappelijke) waarde van kunst. In de tussenlig gende jaren slaagde hij erin om zich te ontworstelen aan zijn jeugd: na een snelle carrière bij een commissionair op de Amster damse beurs begon hij in 1932 voor zichzelf. Geen voor de hand liggend moment om een beursbedrijf op te starten: Nederland bevond zich op het dieptepunt van de economische crisis. Maar het bedrijf kwam er, en Van Bommel wist er vanaf het begin een succes van te maken. Uit veel bronnen blijkt dat de goede resultaten niet alleen aan zijn werklust te danken waren, maar ook aan zijn intelligentie, zijn prettige omgang met men sen, zijn solide handelsprincipes en zijn brede belangstelling.5 Ondertussen rondde Maartens latere vrouw Reina van Dam haar verpleegstersopleiding af, waarna ze vanaf 1937 in ziekenhuizen in Rotterdam en Den Haag werkte. Ze ontmoette haar latere echtgenoot in 1943, toen Maarten een huis be woonde naast dat van één van haar oudere zusters.6 De vonk sloeg over toen ze hem dat jaar meevroeg naar een uitvoering van de Mattheüs Passion. Hij was toen 38, zij 33. Maarten was al eerder getrouwd geweest, maar vond nu in haar een stabiele levenspartner. De man die door anderen werd gekarakteriseerd als een warm, praatgraag, aimabel maar ook wat melancho lisch figuur, typeerde op zijn beurt zijn vrouw in die beginjaren als ‘een streng, stuurs, kuis ivoren beeldje’ dat van buiten ‘wel een gletcher [sic]’ leek, maar waarvan hij graag ‘een dartel beekje’ wilde maken.7 Helaas werd het huwelijk niet gezegend met kinderen, iets wat zij beiden altijd betreurd hebben. In zekere zin heeft de collectie die leegte in hun leven opgevuld. Niet voor niets noemde Maarten hun kunstwerken herhaalde lijk ‘onze schatten, onze kinderen’.8
72
Maarten en Reina tijdens de opening van een tentoonstelling van Jaap Stellaart, 1964 (foto Wim Krijt, Zaandam).
Maarten en Reina van Bommel-van Dam temidden van hun kunst verzameling (foto Aart Klein, Amsterdam).
Na hun huwelijk werd Reina voor haar man een belangrijke partner in crime bij het uitbouwen van hun kunstcollectie. Hoewel ze later benadrukte ‘vooral door haar man aangestoken’ te zijn, was het verzamelen iets wat hen van meet af aan bond.9 Samen bezochten ze talloze exposities en ateliers, samen selecteerden ze de werken die hen aanspraken, en samen genoten ze van de almaar groeiende collectie kunst die hun Amsterdamse bovenwoning vulde. ‘Wie beroepshalve zijn ronde doet langs galeries en musea, op vernissages en andere dagen, op zoek naar de kunst van vandaag’, schreef de promi nente kunstcriticus Hans Redeker in 1964, ‘komt hen (...) vrijwel zonder mankeren tegen (...): een klein en onopvallend echtpaar, zonder pose of gewichtigdoenerij, twee gewone Amsterdamse mensen en vrijwel onafscheidelijk samen.’10 Ook diverse ateliers werden gezamenlijk be zocht, waarbij beiden genoten van dit soort inkijkjes in de doorgaans gesloten wereld van de kunstenaar. Zo vond Maarten hun ener verende bezoek aan de excentrieke schilder Henri Boot ‘een ware belevenis’: ze belandden in ‘een verwaarloosde uitdragerij onder een stoflaag van jaren met [de] gastheer (...) scherp kijkend vanonder de rand van zijn hoed.’11 Bij dergelijke atelierbezoeken beslisten ze ge zamenlijk welke werken hen het meeste troffen. Persoonlijke emotie, het gevoel hevig geraakt, ‘meegenomen’ en uiteindelijk ‘bevrijd’ te worden door een kunstwerk, ook het besef van zielsverwantschap met de kunstenaar: dit alles bepaalde of een werk een plaats zou vinden in de verzameling.12 Uit veel bronnen blijkt dat het kiezen en bekijken van eenmaal uitverkoren kunst voor Van Bommel sterk emotioneel geladen was, en zelfs religeuze dimensies had: ‘Laat mij maar liever alléén, mét mijn Vrouw [sic] (...), me verliezend in een door ons be hoede schepping, om daardoor in contact te treden met een werkelijkheid, welke niet is aan te wijzen, noch te omvamen, of te meten, maar evenzeer realiteit is als de ‘buitenkant’, ja méér nog, het wézen raakt.’13 Het lijkt dus niet overdreven te stellen dat de opbouw van de collectie voor Maarten en Reina van Bommel een levens vervulling is geweest. Toch is de verzameling niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. ‘We hebben steeds alleen dat ge
H.F. Boot in atelier (foto D. van Graas).
Woning aan de Sarphati straat Amsterdam op bevrijdingsdag 5 mei 1945.
Vakantie in Florence, de enige grote buitenlandse reis die het echtpaar maakte.
kocht wat ons beiden persoonlijk genot schonk. Dit is onze grote weelde: daar hebben we alles wat we hadden aan ten koste gelegd’, stelde Maarten in 1968.14 En: ‘Wat hebben we ons samen al niet op velerlei wijze ontzegd om ons te omringen met scheppingen van kunstenaars!’15 Hoewel hij in interviews benadrukte dat het verzamelen zoveel geld kostte dat vakantie er jarenlang niet inzat, en dat het er zelfs om spande of zij hun auto zouden kunnen houden, lijken deze uitlatingen toch met een korrel zout genomen te moeten worden.16 Familieleden van Van Bommel herinneren zich dat huizen, auto’s en vakan ties het echtpaar inderdaad niet interesseerden, maar dat Maarten er daarentegen eer in stelde zich altijd tiptop te kleden, zijn vrouw regelmatig prachtige juwelen schonk, en het belangrijk vond een gul gastheer te zijn. Van geldgebrek is
volgens hen dan ook nooit sprake geweest.17 Waarschijnlijk heeft Van Bommel door deze wat overdreven voorstelling van zijn persoonlijke investeringen meer nadruk willen leggen op de grote (artistieke) waarde van zijn collectie. Van Bommel had een hekel aan het woord ‘verzamelaar’. Hij noemde zichzelf liever een ‘kunstminnaar’.18 Liefde voor de kunst moest, vond hij, de motor zijn achter alles wat hij deed. Voor hem betekende verzamelen het dienen van de kunst en van individuele kunstenaars, en zo bezien streefde hij met zijn activiteiten vooral artistieke doelen na. Het verzamelen lijkt voor hem ook een vorm van mecenaat geweest te zijn. Aan collectioneurs die uit waren op aanzien, en alleen werk van be kende kunstenaars kochten, had hij een hekel. ‘Statuszoeken was ons vreemd (...). We brachten de collectie ook niet uit sno
73
74
Maarten van Bommel en Willem Sandberg bekijken een schilderij van Jan Meijer op een tentoonstelling in de Twentsche Bank, 1956.
bisme bij elkaar en kochten dus ook nooit ‘namen’, al kregen verschillende ‘onzer’ kunstenaars bereids naam’, stelde hij in 1971.19 Het echtpaar vond het belangrijk om kunstenaars die nog geen erkenning hadden gevonden door middel van aankopen te ondersteunen, en hen op die manier in staat te stellen ‘iets nieuws te doen.’20 Zo konden hun protégés in alle rust werk maken waarvoor nog weinig kopers belangstelling hadden. Uit veel bronnen blijkt dat Maarten en Reina er eer in stelden er als eerste bij te zijn als kunstenaars iets nieuws pro beerden of een andere richting insloegen. Vaak kondigden ze na een aankoop met lichte trots aan dat het werk ‘voorshands maar een kleine kring zal aanspreken’ of ‘nog door te weinigen wordt erkend.’21 Die erkenning zou, zo veronderstelden ze, met de tijd wel komen. Juist het experiment moet gekoesterd worden: ‘Het zegt u nog niets; accoord. Misschien is [de kunstenaar] nog pas in het experimentele stadium, en leidt het ook tot niets. Maar de kunstenaar moet ook leven, en laten we dan maar blij zijn dat hij kopers vindt. De tijd zal leren aan welke kant het gelijk was.’22 Dat Van Bommel zichzelf graag als ontdekker van talent zag blijkt ook uit het feit dat hij uiterst gevoelig was voor het oordeel van gevestigde kunst kenners over de werken in zijn collectie. In zijn artikelen liet hij bijvoorbeeld nooit na te ver melden dat Willem Sandberg, op dat moment directeur van het Stedelijk Museum, in de jaren vijftig en zestig herhaaldelijk op bezoek kwam om werk uit de verzameling te bekijken.23 Zijn neven Gerrit en Martin de Jong herinneren zich ook zijn trots toen kunstcriticus Hans Redeker een uiterst lovend, paginagroot artikel aan hem en Reina wijdde, en zijn te vredenheid toen hun beider namen in 1981 in grote letters op de gevel van hun eigen museum werden geplaatst.24 Maarten van Bommel lijkt zich, bij al zijn bescheidenheid, toch terdege bewust te zijn geweest van het prestige dat zijn verzamelactivi teiten hem verleende. Het lijkt erop dat hij, net als veel andere verzamelaars en weldoeners, naar een zekere vorm van onster felijkheid heeft gestreefd. De stichting van een eigen museum was voor hem de manier bij uitstek om ervoor te zorgen dat zijn naam ook na zijn dood weerklank zou behouden. Bij het verzamelen lijken Maarten en Reina van Bommel niet alleen te hebben gekeken naar vorm, thematiek en zeg gingskracht van de kunstwerken, maar ook naar het soort
Overhandiging van de gevelletters aan het echt paar door de Stichting Vrienden van het museum, 1981.
kunstenaar dat het werk maakte. Opvallend vaak typeerde Maarten kunstenaars die hij interessant vond als ‘gravers’ en ‘schouwers’, die moeite hadden zich in het normale maat schappelijke verkeer staande te houden.25 Hij had een voorkeur voor getormenteerde, anti-burgerlijke, intens levende, vurige en diep bewogen kunstenaars, die ‘worstelend’ en ‘gekweld’ hun werk tot stand brachten.26 Hij bewonderde met name die kunstenaars die uit innerlijke noodzaak werkten, die ‘als ge grepenen’ niet anders kónden dan scheppen.27 Deze kunste naars, zo meende hij, hadden hun steun en aanmoediging het hardste nodig, en hij zag de aanschaf van hun werk dan ook als een manier om ‘naast hen’ te gaan staan. ‘Kunst maakt ons tot mede-strijders, mede-genieters, mede-verwonde raars’, concludeerde hij in 1971.28 Met een aantal van ‘hun’ kunstenaars bouwde het echtpaar hechte vriendschap pen op, die soms decennia lang standhielden. Uit brief wisselingen blijkt dat die contacten vaak intensief en zeer persoonlijk waren. Van Bommel vond het belangrijk om niet alleen als zakelijk contact, maar ‘in de eerste plaats als meelevende vriend’ beschouwd te worden, en inderdaad stortten kunste naars als Wil Bruin, Hans van Ieperen, Jaap Stellaart en Jan van Herwijnen regelmatig per brief hun hart bij hem uit als ze artistiek of financieel waren vastgelopen.29 Maarten voorzag hen van goede adviezen, wijze raad en praktische hulp. Voor Jaap Stellaart bemiddelde hij bijvoorbeeld bij het vinden van geschikte expositieruimte, en Wil Bruin gaf hij niet alleen bemoedigend commentaar op zijn werk, maar ook steun bij het afhandelen van zijn financiële en commerciële zaken.30 De openhartige manier waarop deze schilders Van Bommel toegang gaven tot de dagelijkse praktijk van hun kunstenaarschap is opvallend. Kennelijk was zijn betrokken heid belangrijk voor ze. Niet voor niets verzekerde Henri Boot het echtpaar dat ‘Uw vaste en niet aflatende belangstelling voor mij een grote aanmoediging [is].’31
75
76
Brief van H.F. Boot aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam).
Dit betekent echter niet dat het contact met kunstenaars altijd soepel verliep. Aan de ene kant hadden velen van hen zo hun gebruiksaanwijzing (‘kunstenaars zijn veelal lastige, egocen trische, zo niet egoïstische mensen, die zichzelf als het middel punt beschouwen en dan alles op eigen belang en waarde betrekken, zonder zich dan om de gevoelens van anderen te bekommeren’, concludeerde een boze Van Bommel na een aanvaring met Hans van Ieperen), aan de andere kant kende ook Van Bommel zélf zo zijn gevoeligheden.32 De briefwisseling met Jan van Herwijnen laat vele kleine en grote botsingen zien. Maarten bewonderde zijn werk, maar ergerde zich vaak aan het gemak waarmee Van Herwijnen financiële eisen aan hem stelde. Al in 1957, vrij snel na het begin van hun contact, raakte de schilder in de geldzorgen. Hij vroeg Van Bommel voor duizend gulden een schilderij aan te schaffen, zodat hij uit de problemen kwam. Toen Van Bommel weigerde, verweet hij zijn verzamelaar gierigheid, gebrek aan betrokken heid en een berekenende houding. Dit schoot Maarten in het verkeerde keelgat. ‘Jullie over schatten ons in financieel opzicht in belang rijke mate, en dat zou wel zeer duidelijk uit komen als we elkaars levenswijze met elkaar zouden vergelijken. We moeten héél erg rekenen om uit te komen en nog iets over te houden om af en toe een kunstwerk te kopen, hetgeen ik broodnodig heb als compensatie voor een ál te gespannen bestaan. (...) Ik voel me toch ergens gekwetst door de voorstelling van een soort sjaggerende schilderijen handelaar, wat je naar we hopen ook zult terugnemen.’33 Deze keer liep het goed af, maar twee jaar later bleek de schilder Van Bommels financiële bereidwilligheid en reikwijdte opnieuw danig te overschatten. Nieuwe boze brieven volgden. ‘Misschien ben je gewoon een schilderijenkoper, verzamelaar van artistieke zaken – je staat er bij de Amsterdamse schilders om bekend overal verschrikkelijk te pingelen – soit, dan is dat je ware gedaante...’, fulmineerde Van Herwijnens vrouw.34 Hiermee trapte ze Van Bommel dus danig op zijn hart, dat hij het contact (tijdelijk) verbrak.35 Zijn woede is wel begrijpelijk. Hoewel Maarten van Bommel zich liet kennen als een statusbewuste en trotse ver zamelaar, was kunst kopen als investering of uit (financieel)
Tekst van Maarten van Bommel bij lunchexpositie in de Twentsche Bank (Archief Museum van Bommel van Dam).
Tekening van Melle Oldeboerrigter op brief papier van de Twentsche Bank (Archief Museum van Bommel van Dam).
winstbejag voor het echtpaar uit den boze. ‘Een speculerende kunstminnaar en -koper is in onze ogen een zieleverkwanse laar die de kous lelijk op zijn kop kan krijgen. Kunstwerken be horen geen handelsobjecten te zijn. Het zijn cultuurgoederen’, stelde Van Bommel in 1971.36 Voor hem was verzamelen ‘een cultuurdaad, te verrichten door liefdevolle handen, bereid tot offers’.37 De term cultuurdaad betekende voor hem dat een verzamelaar naast artistieke doelen ook maatschappelijke doelen zou moeten nastreven. Kunstwerken moesten, vond hij, niet in het verborgene gekoesterd worden, maar juist aan zo veel mogelijk mensen getoond. Pas dan kon de boodschap van kunst (dat wat mensen kan raken) doel treffen. Van Bommel en zijn vrouw zagen het als een opdracht om anderen deelgenoot te maken van wat hun collectie te bieden had, en vatten deze maatschappelijke verant woordelijkheid uiterst serieus op. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Maarten vanaf 1956, vier jaar na zijn aantreden als directeur bij de Twentsche Bank, lunchexposities op zijn werk ging organiseren, met de bedoeling de meer dan duizend bankemployés voeling te laten krijgen met vormen van moderne kunst. Maar dit bleek verre van gemakkelijk: tot teleurstelling van Van Bommel stuitte zijn initiatief op veel weerstand. De kunst die hem zo na aan het hart lag werd niet begrepen en niet gewaardeerd door zijn collega’s – zo weinig zelfs dat een schilderij van Kees van Bohemen dat op de directeurskamer van Van Bommel hing door één van hen ernstig werd beschadigd.38 Deze ervaring schokte het echtpaar diep, maar sterkte hen ook in de overtuiging dat hun collectie het beste in een eigen museum op zijn plaats zou zijn. Dat museum zou dan ‘een tempel’ moeten zijn, maar wel een ópen tempel, waar mensen graag zouden komen en steun en begeleiding zouden vinden bij het kijken naar kunst..39 Wat bezielde die twee...? Op deze vraag zijn, zo weten we nu, meerdere antwoorden mogelijk. Het echtpaar lijkt zowel uit persoonlijke als uit artistieke en maatschappelijke mo tieven te hebben gehandeld. Dat de opbouw van de collectie Maarten en Reina zélf veel heeft opgeleverd is duidelijk. Het kopen van en kijken naar kunst bracht hen zelfinzicht en
77
78
Maarten en Reina van Bommel-van Dam voor het uitgebreide museum in 1985 (foto Jacques Peeters, Venlo).
zelfverwezenlijking, en hun zorg voor de collectie verving in zekere zin de zorg die ze graag aan kinderen hadden gegeven. De nadruk die het echtpaar legde op het belang van steun aan (vernieuwende) kunstenaars betekent dat deze verzamelaars zich bewust waren van hun functie als mecenas. Daarnaast lijken ze via hun verzameling te hebben gestreefd naar een zekere vorm van persoonlijk prestige en onsterfelijkheid. Maar ook de cultuur profiteerde mee: door hun aankopen konden vormen van kunst bloeien die het anders veel moei lijker hadden gehad. Hun aandacht voor het maatschappelijke belang van verzamelen, ten slotte, komt tot uiting in hun plei dooi voor een zo breed mogelijk bereik van kunst. Zo bezien is het geen wonder dat juist dit echtpaar, dat zo gepassioneerd en vanuit zo’n brede motivatie verzamelde, er in 1971 in slaagde een eigen museum op te richten.
1
7
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
Boekje met liedjes gemaakt bij het
die twee...’ In: Idem (1986), Zij kozen
35-jarige huwelijksfeest van Maarten
met hun hart. Toespraken en overpein
en Reina. Archief Museum van
zingen, achterhaald uit bescheiden van
Bommel van Dam.
M.F. van Bommel (...) Venlo, Stichting
8
van Bommel van Dam, 19-21.
Ed Wingen, ‘Kunst verzamelen is een
2
avontuur’. In: De Telegraaf, 1 juni 1968.
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
Archief Museum van Bommel van Dam.
die twee...’, 19.
9
3
Koen Eykhout, ‘Reina cum laude’. In:
Maarten van Bommel, ‘Al schouwend
Buun (2001). Venlo, Stichting Cultuur-
komt men in contact...’ Archief
Historische Publicaties voor het Stads
Museum van Bommel van Dam.
gewest Venlo, 44-51. Archief Museum
4
van Bommel van Dam.
Voor de reconstructie van Maarten van
10
Bommels jeugd en latere huwelijk met
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij
Reina zijn vier documenten gebruikt:
Nederlandse verzamelaars i’. In: Alge
de notitie ‘Flitsen maatsch. Levens
meen Handelsblad, 5 december 1964.
loop’, gedateerd februari 1986; de on
11
gedateerde lezing ‘Al schouwend komt
Maarten van Bommel, ‘H.F. Boot’. In:
men in contact...’, waarschijnlijk in de
Zij kozen met hun hart, 77. Overigens
jaren zeventig geschreven; de korte bio
heeft Reina ditzelfde bezoek beschre
grafie die Maarten schreef ter gelegen
ven in Eykhout, ‘Reina cum laude’. In:
heid van het 40-jarig huwelijksfeest
Buun (2001). Venlo, Stichting Cultuur-
van Klaas en Riek de Jong-van Dam,
Historische Publicaties voor het Stads
‘Martinus Franciscus van Bommel’, ge
gewest Venlo, 44-51. Archief Museum
dateerd 28 augustus 1980; en het (on
van Bommel van Dam.
gepubliceerde) boekje met liedjes dat is
12
gemaakt bij het 35-jarige huwelijks
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
feest van Maarten en Reina. De vier do
die twee...’, 21.
cumenten bevinden zich in het archief
13
van Museum van Bommel van Dam.
Maarten van Bommel in een brief aan
5
(kunsthistoricus en later galeriehouder)
Maarten van Bommel, ‘Flitsen
Lambert Tegenbosch, 24 juli 1969.
maatsch. Levensloop’. Archief Museum
Archief Museum van Bommel van Dam.
van Bommel van Dam.
14
6
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij
Maarten van Bommel, ‘Martinus
Nederlandse verzamelaars i’. In: Alge
Franciscus van Bommel’. Archief
meen Handelsblad, 5 december 1964.
Museum van Bommel van Dam.
15 Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact...’
79
80
16
25
36
Zie bijvoorbeeld Redeker, ‘Kunstkenners
Maarten van Bommel, ‘Dartèl’. In:
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
keuze’ en het boekje met liedjes ge
Idem, Zij kozen met hun hart, 17.
die twee...’, 20.
maakt bij het 35-jarige huwelijksfeest
26
37
van Maarten en Reina. Archief
Zie bijvoorbeeld zijn artikelen over Nico
Maarten van Bommel, ‘Leken in de
Museum van Bommel van Dam.
Molenkamp (Zij kozen met hun hart, 46)
pastorie’, 25.
17
en Arie Kater (Zij kozen met hun hart, 4).
38
Deze informatie is afkomstig uit een
27
Maarten van Bommel, ‘Kees van
gesprek dat ik d.d. 11 maart 2009 had
Maarten van Bommel, ‘Louis Filcer’. In:
Bohemen’. In: Idem, Zij kozen met hun
met Gerrit en Martin de Jong, neven
Idem, Zij kozen met hun hart, 56.
hart, 95-96 en Ferry Feenstra, ‘Echt
van Reina van Dam.
28
paar Van Bommel-van Dam: een waar
18
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
achtig kunstwerk behoort per definitie
Maarten van Bommel, ‘Leken in de
die twee...’, 21.
gemeenschapsbezit te zijn’. In: Anker
pastorie’. In: Idem, Zij kozen met hun
29
tros (juli/augustus 1978), Amsterdam,
hart, 25.
Maarten van Bommel in een brief aan
abn Bank, 28-29.
19
Anita Schoonhoven, 28 april 1960.
39
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde
Archief Museum van Bommel van Dam.
Maarten van Bommel, ‘Inleiding 1e
die twee...’, 21.
30
museumcatalogus 1971’. In: Idem, Zij
20
De briefwisselingen met Stellaart en
kozen met hun hart, 56.
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting
Van Ieperen bevinden zich in het
van de inleiding van de 8-avonden
archief Museum van Bommel van Dam.
cursus van de Volksuniveristeit Venlo
31
(...)’ In: Idem, Zij kozen met hun hart, 35.
Brief van H.F. Boot aan Maarten van
21
Bommel van 19 februari 1958. Archief
Maarten van Bommel, ‘Wil Bruin’. In:
Museum van Bommel van Dam.
Idem, Zij kozen met hun hart, 15 en
32
Maarten van Bommel, ‘Stramien inlei
Brief van Maarten van Bommel aan
ding tot rondleiding Vrienden museum’
Hans van Ieperen van 14 september
(ongepubliceerde tekst, gedateerd
1971. Archief Museum van Bommel van
18 april 1978). Archief Museum van
Dam.
Bommel van Dam.
33
22
Brief van Maarten van Bommel aan Jan
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting
van Herwijnen van 17 september 1957.
van de inleiding van de 8-avonden
Archief Museum van Bommel van Dam.
cursus van de Volksuniveristeit Venlo
34
(...)’ In: Idem, Zij kozen met hun hart, 35.
Brief van Dien van Herwijnen aan
23
Maarten van Bommel van 2 juli 1959.
Zie bijvoorbeeld Maarten van Bommel,
Archief Museum van Bommel van Dam.
‘Nardus van de Ven’, ‘Wil Bruin’ en
35
‘Kees van Bohemen’. In: Idem, Zij kozen
Brief van Maarten van Bommel aan
met hun hart, 8, 15 en 95.
Dien van Herwijnen van 6 juli 1959.
24
Archief Museum van Bommel van Dam.
Gesprek d.d. 11 maart 2009 met Gerrit en Martin de Jong.
81
Paula Thies Beauties 1965 olieverf op doek 90 x 120 cm
82
Jan Wiegers Paal 6 met branding Ameland 1959 aquarel 28,5 x 41 cm
Jan Wiegers Berglandschap z.jr. houtsnede 37,7 x 28 cm
83
Piet Wiegman Santpoort z.jr. inkttekening 48 x 58,5 cm
84
Jaap Ploos van Amstel Oorlogsschip z.jr. olieverf op doek 64 x 84 cm
85
Jaap Gardenier Winter 1960 olieverf op board 49,5 x 64,5 cm
86
Gerard Sluyter De Waag op de Nieuwmarkt in Amsterdam z.jr. olieverf op doek 164,5 x 148,5 cm
87
Edgard Tytgat Promenade Forestière des quatres Martyres 1955 gouache 40,2 x 53,9 cm
88
Kees Franse Bloemen en vruchten z.jr. olieverf op doek 69 x 79 cm
Truus Gubbels Gepassioneerde collectioneurs. De totstandkoming van de collectie Van Bommel-van Dam
‘Kunstkennerskeuze’, artikel van Hans Redeker in het Algemeen Handelsblad 05.12.1964 uit de reeks: Bij Nederlandse verzamelaars.
Het verzamelaarsechtpaar in gesprek met Jan van Herwijnen (foto Bureau Culturele Zaken, gemeente Amstelveen nh).
Jan en Anita Schoonhoven, (ansicht, 1967, Archief Museum van Bommel van Dam).
Catalogusomslag Contour tentoonstelling.
Kunstcriticus Hans Redeker schreef in 1968 in de catalogus Facetten collectie Van Bommel-van Dam, uitgegeven door het Cultureel Centrum in Venlo dat kenmerkend voor de collectie ‘de liefde voor het echte schilderen, de bezielde taal van de penseelstreek, expressieve kleur, compositie, vorm en voor stelling [was]. Maar dan in heel de breedheid van expressionis tische felheid tot de structuren van de materieschilders, van surrealisten tot lyrisch abstracten, van de aandachtig verliefden op het wonder der alledaagse werkelijkheid tot de ontmaske raars en opstandigen.’ Daarmee benadrukte hij de focus van de selectie die gebaseerd was op passie en emotie, opgewekt door de werken als zodanig. Ook persoonlijke bindingen en betrokkenheid met de makers waren echter van groot belang: Maarten en Reina van Bommel-van Dam ontvingen
kunstenaars vaak thuis, niet zelden bij nacht en ontij om gezamenlijk onder het genot van een drankje van gedachten te wisselen over beeldende kunst. Er was geen sprake van een vooropgesteld verzamelplan of collectiebeleid. Zoals Van Bommel in een voordracht voor de Lions International in Venlo op 6 september 1972 zei: ‘In onze collectie ontbreekt systematiek. Wat ons aansprak, ons boeide, intrigeerde, beroerde werd opgenomen (…). Dat als regel op kwaliteit werd gelet behoeft geen betoog. Feeling speelde daarbij een grotere rol dan analyse. Waarachtigheid was eerste eis!’ Hans Redeker typeerde in een artikel in het Algemeen Handelsblad van 5 december 1964 het verzamelbeleid als ‘ondogmatisch’, ‘sympathiek’ en ‘verrassend’. Maar ook als ‘getuigend van een eigenheid waarin niet het nieuwste van het nieuwste vooropstond.’ Zo kochten ze werken van be vriende kunstenaars, opgeleid aan de Rijksacademie te Amsterdam, waaronder Otto B. de Kat en Arie Kater, schilder van het portret Mijn vriend Maarten dat deel uit maakt van de
91
92
Arie Kater, Mijn vriend Maarten, 1963, olieverf op doek, 80 x 70,5 cm.
Kees van Bohemen, Seashore, 1963, olieverf op doek, 110 x 280 cm.
Aankoopfactuur van het werk Sea-shore op Contour 1963.
collectie. Van een aantal kunstenaars, die niet direct in een stroming of ‘school’ zijn onder te brengen, kregen ze in de loop van de jaren vijftig en zestig meer dan tien werken in bezit. Bijvoorbeeld van H.F. Boot, Henk Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peerke Bust, Cor Dik, Aad de Haas, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, C. Koning, Mechtilt, Melle, Jan Meijer, Nico Molenkamp, Edouard Righetti, Jaap Stellaart en Nardus van de Ven. De aankopen vonden plaats bij galerieën, op veilingen, tentoonstellingen van kunstenaars verenigingen en verkoopexposities in musea en ateliers. Het aanbod en de tentoonstellingen van Veilinghuis Paul Brandt en Galerie Magdalene Sothmann waren een belangrijke leidraad. Maarten en Reina van Bommel-van Dam bezochten veel kunstenaarsateliers, bijvoorbeeld in Bergen, waar ze ’s zomers op vakantie gingen, en onder meer van Jan van Herwijnen, Dirk Trap en Jan Kagie werken verwierven. Ook de jaarlijkse zogenaamde Contourtentoonstellingen, die van 1954 tot en met 1967 in Delft in het Prinsenhof werden gehouden en gericht waren op actuele, eigentijdse kunst, waren een bron. Daar maakten ze bijvoorbeeld kennis met het werk van Kees van Bohemen, Melle en Jan Schoonhoven. Van Melle noteerden ze in de catalogus van 1955 het adres van de kunstenaar, later gingen ze op atelierbezoek. Ze kochten meer dan twintig werken van hem zowel op het atelier als bij Galerie Sothmann. Van Jan Schoonhoven zochten ze in 1955 een paar werken uit bij Contour en daarna nog wat werk op het atelier. Maar op een gegeven moment ging het werk een richting uit die ze niet meer interessant vonden. De witte reliëfs konden het echtpaar niet bekoren en nadat een eerste reliëf in 1960 in hun bezit kwam – inmiddels een van de trofeeën in de collectie – lieten ze het afweten. Van Bram Bogart, Arie Kater, Toon Kelder, Ro Mogendorff en Friso ten Holt kregen ze eveneens via de Contourtentoonstellingen werk in bezit. Vaak zochten ze bij tentoonstellingsbezoek – van een of meer kunstenaars – meerdere werken tegelijk uit waardoor ze soms ook deals konden sluiten. Maar de bedragen die ze uitgaven waren in het algemeen niet zo hoog – vaak een paar honderd gulden – en gingen zelden de duizend gulden te boven. Er waren uitschieters, zoals een werk van Hans van Ieperen dat in 1959 voor 1500 gulden werd aangeschaft, of een Kees van Bohemen voor 2000 gulden op Contour in Delft in 1963. Vanaf 1960 maakten ze bij de aankopen uitbundig gebruik van
Uitnodigingskaart van veilinghuis Paul Brandt (Archief Museum van Bommel van Dam).
Gevel van Galerie Magdalene Sothmann aan de nz Voorburgwal 284, Amsterdam.
Magdalene Sothmann met Edgar Fernhout en Jaap en Didi Wagemaker (foto Archief erven Edgar Fernhout).
Herbert Fiedler, z.jr., portret van Magdalene Sothmann, olieverf op board, 86 x 68 cm.
de toenmalige Aankoopsubsidieregeling Kunstwerken (a sk). Een regeling waarbij de overheid 25 of 35 procent subsidie ver strekte bij aankoop van een kunstwerk. De regeling werd eind jaren zeventig afgeschaft vanwege oncontroleerbaarheid en (verondersteld) misbruik in de kunstmarkt. Soms kocht het echtpaar op afbetaling als het krap bij kas zat en iets heel graag wilde hebben, zoals in 1959 bij Magdalene Sothmann het schilderij Mistig bos van Edgar Fernhout. De afspraak was dat ze 1500 gulden zouden betalen in 1960 en 1000 gulden in februari 1961 – indien mogelijk eerder. Ex-bankman Van Bommel maakte altijd precieze aantekeningen van de bedragen die nog openstonden en de planning van en de vorderingen in het afbetalen. Heel veel kocht het echtpaar bij Paul Brandt in Amsterdam, makelaar, taxateur en veilinghouder, vaak grafiek of tekeningen, van een enorme diversiteit aan kunstenaars naar tijd en plaats. Sommigen al opgenomen in de hall of fame van de twintigste eeuw, sommigen daaruit alweer verdwenen. Bijvoorbeeld van M.A.J. Bauer, Besnard, Rudi Bierman, Marc Chagall, Guido Codagone, Jan van Essen, D. van Gelder, Hervier, Ger Langeweg, Bart van der Leck, Legrand (Louis), Nico Molenkamp, Hans Olde, Pablo Picasso, Camille Pisarro, Henri Renoir, Seymour Haden, E. Vuillard, Willem Witsen en J.A. Zandleven. Dat zij ‘met hun hart kozen’ zoals de titel van een boek uit 1986 luidt
93
94
Recensie in Algemeen Handelsblad 22.10.1959.
Edgar Fernhout, Mistig bos, 1959, olieverf op doek, 46,5 x 99 cm.
Johan Buning, Reina, 1961, olieverf op doek, 48,5 x 38,5 cm.
dat aan de collectie is gewijd, blijkt alleen al uit deze mengel moes van diehards en disparues. Galerie Magdalene Sothmann te Amsterdam was de tweede belangrijke plek voor aankopen door het echtpaar. Ze hadden een goede, persoonlijke verhouding met de galerie houdster en onderhielden een levendige briefwisseling over de (inter)nationale kunstwereld. De verzamelaars bezochten de meeste vernissages bij Sothmann en kregen ook wel eens een werk van haar cadeau. Ze kochten bij haar onder andere werk van Bissière, Victor Brauner, M. Campigli, A. Clavé, Louis Collet, Edgar Fernhout, Herbert Fiedler, Johnny Friedhändler, Aad de Haas, Ger Lataster, Melle, Lei Molin, Imre Nagy, Perdok, Nono Reinhold, Sjinkichi Tajiri en Jaap Wagemaker. Evenals bij Paul Brandt een afwisselend geheel van gevestigde kunstenaars en jonge talenten. Een deel van de zogenaamde ‘Amsterdamse Limburgers’ in de collectie van het echtpaar is van Sothmann afkomstig. De Van Bommel-van Dams voeren hun eigen koers in de keuze en selectie van kunstenaars die zíj interessant vonden. Maar één kanttekening is hier op zijn plaats. Maarten van Bommel was de mening van kunstcriticus Hans Redeker zeer toegedaan. Hij bewaarde alle recensies van tentoonstellingen die Redeker vanaf het begin van 1949 tot 1962 schreef, een aantal jaren in Vrij Nederland in de rubriek ‘Langs de galeries’ en later in het Algemeen Handelsblad. De koers werd soms ook – al dan niet bewust – door die recensies bepaald. Meerdere malen kochten ze een werk dat Redeker met naam en toenaam in zijn bespreking van een tentoonstelling noemde. Bijvoorbeeld Mistig bos van Edgar Fernhout bij Magdalene Sothmann, een werk waarvan de recensent melding maakte op 22 oktober 1959 in het Algemeen Handelsblad. In datzelfde jaar kochten ze Oude vrouw met papegaai van H. Fiedler, eveneens bij Sothmann, waaraan Redeker op 23 januari 1959 aandacht besteedde. Na 1962 werden de kritieken niet meer bewaard. Een teken van het einde van een leerperiode waarna de eigen koers van de verzamelaars was bepaald en uitgezet? Een andere kunsthandel in Amsterdam waar het echtpaar regelmatig kwam was M.L. de Boer op de Prinsengracht. Tussen 1955 en 1960 voegden zij daar onder andere werk van Johan Buning en H.H. Kamerlingh Onnes aan de collectie toe, maar ook van Suze Robertson en Ro Mogendorff. Bij Galerie 845, van Ru en Dolly Melchers, eveneens op de Prinsengracht
95
96
Briefje van Jan Kagie aan Maarten en Reina van Bommel-van Dam (Archief Museum van Bommel van Dam).
Jan Kagie, handgesneden stok, 120 cm.
gevestigd, kochten ze werk aan van onder anderen Michael Cardena en Woody van Amen en bij Galerie Espace, van Eva Bendien en Polly Chapon, schaften ze in 1959 zes werken aan van Anton Heyboer en werk van Kees Okx. Incidenteel waren ze klant bij Santee Landweer, Galerie van Meurs, Galerie D’Eendt en ba s, boven de Moderne Boekhandel aan de Leidsestraat. In Den Haag winkelden ze regelmatig bij Kunsthandel Liernur en kwamen zo in het bezit van werk van Edgar Fernhout, Hans van Ieperen, H.H. Kamerlingh Onnes en Willem Oepts. Het grootste deel van de collectie werd bijeengebracht door aankopen op de ateliers van de kunstenaars zoals bij Kees van Bohemen van wie de Van Bommels na een aankoop op Contour nog vier werken uitzochten. Van Eugène Brands schaften ze uit het atelier in de loop van de jaren vijftig een
tiental werken aan en van Armando twaalf. Van Johan Buning kochten ze zowel werk op het atelier als bij Kunsthandel De Boer. Daarnaast kreeg Buning in 1961 de opdracht om een portret van Reina te maken. Van Peerke Bust kochten ze over wegend op het atelier evenals van Cor Dik, Jan van Herwijnen en Friso ten Holt. En van Jan Kagie, Melle, Jan Meijer, Jacob Slegt, Jaap Stellaart en Nardus van de Ven. Maar ook van H.F. Boot uit Haarlem, wiens werk ze zeer hoog achtten en waarvan ze ook op andere plekken werk uitzochten zoals in Huis van Looy
Nieuwjaarswens van Jan en Anita Schoonhoven 1976 (Archief Museum van Bommel van Dam).
Ansichtkaart van Melle en Puck Oldeboerrigter vanaf vakantieadres (Archief Museum van Bommel van Dam).
te Haarlem. Begin jaren zeventig probeerde Van Bommel voor deze in Maastricht geboren ‘twintigste-eeuwse meester van Haarlem’ een herdenkingstentoonstelling in het Bonnefanten museum in Maastricht te regelen. De toenmalige directeur had er geen belangstelling voor omdat het museum geen werk van Boot in de collectie had. Met sommige kunstenaars onderhield het echtpaar nauwe contacten. Met Wil Bruin, Cor Dik, Dirk van Gulik en Hans van Ieperen, Nardus van de Ven en anderen voerden ze een uitgebreide correspondentie over en weer, die soms zoals bij Van de Ven, nog na de dood van de kunstenaar stand hield in een briefwisseling met de familieleden. Soms hadden die contacten een moeizaam karakter, zoals met Jan van Herwijnen, die het grootste deel van de werken op een
tentoonstelling van de collectie Van Bommel-van Dam in Museum Aemstelle te Amstelveen in 1962 in een brief betitelde als ‘verflappen’ en ‘kitsch’ waardoor Maarten van Bommel zich geroepen voelde hem van repliek te dienen. Naast ateliers, veilingen, galeries en kunsthandels be zochten (en kochten) de verzamelaars regelmatig (op) tentoon stellingen in de Kunstenaarssociëteiten als Arti et Amicitiae te Amsterdam en de Utrechtse Kring. Maar ook in Museum Aemstelle in Amstelveen en niet te vergeten bij de tentoon stellingen van de verschillende kunstenaarsverenigingen, zoals St. Lukas, die tijdens het bewind van Willem Sandberg in de nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum te Amsterdam werden gehouden, deden ze aankopen. Maarten van Bommel koesterde grote bewondering voor Sandberg en nodigde hem
97
98
wel eens uit om een expositie te openen toen hij bij de Twentsche Bank, waar hij tijdens zijn werkzame leven in dienst was, tentoonstellingen organiseerde. Nu dit beeld van de inhoud en herkomst van de collectie is geschetst, blijft de vraag bestaan hoe de rol van Maarten en Reina van Bommel-van Dam als verzamelaars gezien moet worden in het kleurrijke scala dat de nationale beeldende kunstwereld bood in de 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog. Duidelijk is dat de collectioneurs hun eigen koers bepaalden. Er waren voor zover bekend niet veel contacten met andere verzamelaars uit die tijd – wel met kunstenaars; de affiniteit met de persoon van de kunstenaar én zijn werk was de be langrijkste insteek. Vaak bleven ze iemand dan ook trouw volgen. Ze leken zich niet echt druk te maken over nieuwe ontwikkelingen in het nationale artistieke bestel. Opmerkelijk is bijvoorbeeld dat sommige in de naoorlogse decennia actu ele stromingen en kunstenaars buiten het blikveld en de in teresse vielen en dus ook buiten de verzameling bleven. Zo is van de Cobrakunstenaars bijvoorbeeld slechts één litho van Corneille opgenomen, in Constant en Appel waren Maarten en Reina van Bommel-van Dam destijds niet geïnteresseerd. ‘Individuen’ als Co Westerik en Jan Wolkers pasten schijnbaar evenmin in hun esthetisch vocabulaire. De waarde van de collectie Van Bommel-van Dam uit de eerste 25 jaar lijkt vooral gelegen in de persoonlijke keuze uit het aanbod aan beeldende kunst uit jaren vijftig en zestig gebaseerd op een autonoom kwaliteitsgevoel en geleid door gedeelde emotie. Die eigen weg maakt de collectie, zowel in zijn hoogtepunten als in zijn breedte, bijzonder!
Bronnen
Literatuur
Steenbergen, R. (2002) Iets wat zoveel
Archief Schenking Maarten en Reina
Adams, M., M. ter Berg, T. Voragen
kost, is alles waard. Amsterdam:
van Bommel-van Dam 1969 (versie 23-
(1985) Een keuze uit de verzameling van
Vassalucci.
12-2008).
Museum van Bommel van Dam. Venlo:
Zij kozen met hun hart; toespraken en
Briefwisseling en administratie aan
Museum van Bommel van Dam.
overpeinzingen, achterhaald uit
kopen Maarten van Bommel.
Alberigs, L. (1968) Facetten collectie Van
bescheiden van M.F. van Bommel, met
Knipsels van recensies en artikelen van
Bommel-van Dam. Cult. Centrum Venlo.
zijn echtgenote grondleggers van het
Hans Redeker uit Vrij Nederland en
Gubbels, T. (1999) Passie of Professie,
gemeentelijk Museum van Bommel van
Algemeen Handelsblad 1949-1962.
Galeries en kunsthandel in Nederland.
Dam Venlo (1986). Venlo: Museum van
Abcoude: Uniepers.
Bommel van Dam.
99
Johan Buning Aspedistra i z.jr. gouache 50,3 x 57,8 cm
100
Peter Bust Koekoek in landschap 1949 gemengde techniek op papier 31,5 x 49,5 cm
Peter Bust Landschap vogelvlucht 1949 pasteltekening 48 x 31 cm
101
Aad de Haas De geweldloze en de geweldenaar 1960 olieverf op doek 73,5 x 49,5 cm
Aad de Haas Vrouw bij trap 1959 linosnede 33 x 24,8 cm
102
Hans van Ieperen Landschap met witte wolk z.jr. olieverf op board 68,5 x 84 cm
Hans van Ieperen De witte vaas z.jr. olieverf op doek 98,5 x 78 cm
103
104
Nico Molenkamp Clown ca. 1963 olieverf op doek 119 x 139 cm
Nico Molenkamp Baby 1953 gewassen inkttekening 18 x 19,3 cm
Jan Meijer ‘hij en zij’ (Les Noces) 1952 olieverf op doek 139,5 x 94 cm
105
106
Jaap Stellaart Windveren z.jr. olieverf op doek 61,5 x 103 cm
107
Jaap Stellaart Waar en wanneer? z.jr. olieverf op doek 102,5 x 87,5 cm
108
Nardus van de Ven Vogeltje in de sneeuw z.jr. olieverf op paneel 15,5 x 38 cm
109
Nardus van de Ven Vogel op tak 1957 olieverf op doek 58,5 x 48,5 cm
110
Jan van Herwijnen Sleutelbloemen z.jr. olieverf op doek 78,5 x 73 cm
111
Jan van Herwijnen Boerderij met blauwe deur te Bergen 1957 olieverf op doek 109 x 119 cm
112
Dirk Trap Duinen te Groet z.jr. olieverf op doek 59 x 72,5 cm
113
Dirk Trap Meisje met diabolo 1952 olieverf op doek 98,5 x 78,5 cm
114
Jan Kagie Huis te Rolde 1951 olieverf op doek 99 x 119 cm
115
Melle Zeebodem met vis in rood landschap z.jr. olieverf op doek 45,5 x 53,5 cm
116
Melle Opstanding Lazarus 1956 olieverf op paneel 43,5 x 58,5 cm
Melle Het noodlot 1954 inkttekening 32 x 48 cm
117
Melle Zelfportret z.jr. inkttekening 49 x 62,7 cm
118
Kees van Bohemen Sea-shore 1963 olieverf op doek 110 x 280 cm
119
120
Jan Schoonhoven Oude torens 1956 gouache 67,5 x 47,5 cm
121
Jan Schoonhoven Vegetation 1959 papier-maché en muurverf op karton 98 x 31 cm
122
Toon Kelder Seine te Parijs z.jr. inkttekening 48,5 x 66,8 cm
> Bram Bogart zonder titel 1955 gouache 29,5 x 39 cm
Friso ten Holt Jacob en de engel 1954 ets 19,8 x 25,4 cm
123
124
Rudi Bierman Déjeuner sur l’herbe 1965 olieverf op doek 96,5 x 120 cm
125
Rudi Bierman Optocht 1955 gewassen inkttekening 37 x 50 cm
Rudi Bierman Broek in Waterland 1955 gewassen inkttekening 30,2 x 42 cm
126
Ger Langeweg Tegeltje met scheepje 1945 olieverf op doek 50,5 x 60,5 cm
127
Willem Witsen Amsterdam z.jr. ets 29,2 x 42,2 cm
Willem Witsen Amsterdam in de sneeuw z.jr. ets 38,7 x 48,8 cm
Jan Zandleven Nature morte de deux bouteilles, un chandelier et une chruche 1914 olieverf op doek 33 x 47,5 cm
128
129
Victor Brauner La fiancée Heliotropique z.jr. litho, 46/125 39 x 55 cm
Massimo Campigli Tromplin 1954 litho, 177/200 39,5 x 49,5 cm
< Roger Bissière La verge 1953 litho, e.a. 56,8 x 40,8 cm
130
Clavé La femme peintre z.jr. litho, 96/99 41 x 54 cm
Johnny Friedhändler Oiseaux au soleil bleu z.jr. ets, e.a. 32,5 x 27,7 cm
131
Herbert Fiedler Amstelkerk op Amstelveld z.jr. gouache 47 x 56 cm
132
Ger Lataster Trapeze 1957 olieverf op doek 62,5 x 93 cm
Ger Lataster Paartje in de zomer 1955 ets, 1/25 20,8 x 14,4 cm
133
Imre Nagy Fête 1959 gouache 34 x 64,5 cm
Henk Perdok Compositie z.jr. olieverf op board 33 cm ø
134
Jaap Wagemaker Compositie 1966 houtdruk, 17/25 50 x 41 cm
135
Jaap Wagemaker Structuurstudie (La montagne aux rayures) 1958 gemengde techniek op doek 43 x 72 cm
136
Harm Kamerlingh Onnes Ondergaande zon in duingebied 1957 olieverf op board 34 x 44 cm
Harm Kamerlingh Onnes Weiland met schapen 1958 olieverf op board 24 x 34 cm
137
Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 5/9 29,6 x 44,4 cm
Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 2/9 42,5 x 31 cm
138
Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 7/9 30,9 x 44,8 cm
Anton Heyboer zonder titel 1959 ets, e.d. 1/9 29,6 x 44,3 cm
139
Kees Okx Naklank van de zomer 1961 olieverf op doek 135 x 200 cm
140
Eugène Brands Meisje met vogel 1954 olieverf op papier 36 x 41 cm
Eugène Brands Landschap 1954 olieverf op papier 23,5 x 31,5 cm
141
Armando Paysage criminel 1956 gemengde techniek op doek 122 x 92 cm
142
Dirk van Gulik Kinzelmeer, Zuiderzee ii 1959 olieverf op doek 53 x 69,5 cm
143
Dirk van Gulik Landschap Dordogne 1951 olieverf op doek 68,5 x 73,5 cm
144
Nardus van de Ven De jury z.jr. olieverf op doek 77 x 118 cm
Nardus van de Ven Roeier 1953 olieverf op doek 38,5 x 48,5 cm
Renée Steenbergen Een eigen museum met dank aan de overheid. Museum van Bommel van Dam vergeleken met andere verzamelaarsmusea
146
Maarten en Reina van Bommel-van Dam in hun woning aan de Sarphati straat Amsterdam temidden van hun kunstverzameling, 1968 (copyright de Volkskrant).
‘Ik wil bij wijze van spreken ’s nachts, als ik niet kan slapen, de gelegenheid hebben om op mijn pantoffels de tentoonstellings ruimte in te lopen en er een geliefd schilderij in mijn handen te nemen.’ Dat was de reden die Maarten van Bommel opgaf voor het willen wonen naast het museum dat zijn collectie herbergt. Via een verbindingsdeur tussen de speciaal voor hem en zijn vrouw gebouwde bungalow en de tentoonstellings ruimte kreeg hij daadwerkelijk de gelegenheid op elk gewenst moment ‘zijn’ kunstwerken te bezoeken in Museum van Bommel van Dam. Kennelijk beschouwden de Van Bommels de kunstcol lectie die zij hadden overgedragen aan de gemeente Venlo nog steeds als de hunne. Het ook ’s nachts willen bekijken en zelfs aanraken van de kunst in dit museum – een voorrecht dat geen enkele bezoeker heeft – was voor hen thuis als verzamelaars een normale gang van zaken. Volgens de museale codes is het ondenkbaar dat een particulier eist zich in een publieke instel ling te mogen gedragen alsof het zijn huiskamer is. Stichters die het museum dat hun collectie herbergt beschouwen als hun huis, staan echter in een rijke traditie. Immers, een lange reeks door particulieren gestichte musea was Museum van Bommel van Dam vóór gegaan, toen het in 1971 zijn deuren opende. Zonder privéverzamelingen zouden de meeste musea niet bestaan. Verzamelaarsmusea waren traditioneel vaak gevestigd in het woonhuis van de stichter. Het aardige daarvan was, dat je de collectie er in zijn oorspronkelijke samenhang kon zien, in het huiselijke interieur van de verzamelaars. De bezoeker kon er letterlijk bekijken hoe zij er leefden temidden van hun kunst. Dat gold bijvoorbeeld voor het in 1966 aan de Utrechtse Oudegracht opengestelde woonhuis van broer en zus Van Baaren, wier collectie net als die van mevrouw Kröller met hulp van de adviseur H.P. Bremmer tot stand kwam. Overigens had ook mevrouw Kröller aanvankelijk een woonhuis-museum, toen zij in de jaren tien van de twintigste eeuw haar huis aan het Haagse Lange Voorhout op afspraak openstelde. Later liet zij ontwerpen maken voor een museum in de tuin van haar huis in Wassenaar, om ten slotte te komen tot een museum op eigen Veluwse grond, nabij haar buitenhuis, het jachtslot Sint Hubertus. In feite een museum in haar eigen achtertuin. Het Museum Van Baaren werd in 1980 door de beheer stichting gesloten omdat er nog maar weinig bezoekers kwamen om de statische opstelling te bekijken; de verzameling is tegen woordig ondergebracht bij het Centraal Museum in Utrecht.
Brief van dr. D. Hannema aan Maarten van Bommel (Archief Museum van Bommel van Dam).
Een naoorlogs woonhuis-museum dat wél intact is gebleven, is de in 1967 opengestelde Hannema-de Stuers Fundatie in Heino. De oud-directeur van Museum Boijmans bracht daar zijn eigen collectie oude en moderne kunst onder, aangevuld met schenkingen van bevriende verzamelaars. De provincie Overijssel kocht in 1967 het kasteeltje met de omringende grond en nam de exploitatiekosten ervan voor zijn rekening. De constructie die Hannema daarbij bedong is vergelijkbaar met die van het echtpaar Van Bommel. In dezelfde tijd dat de Van Bommels met diverse gemeentes in het land onderhan delden, regelde Hannema met de provincie dat hij als directeurbeheerder vrijwel gratis het kasteeltje kon bewonen. Hij bedong nog dat zijn hond – die hem overleefde – tot diens dood in het kasteel mocht blijven; zelfs de hondenbrokken werden door de
147
148
Brief van dr. D. Hannema aan Maarten van Bommel (vervolg) (Archief Museum van Bommel van Dam).
overheid betaald. Vreemd genoeg is de naam van de stichterverzamelaar geschrapt na de renovatie van dit verzamelaars museum in 2006, terwijl de oorspronkelijke woonhuisfunctie juist opnieuw werd benadrukt. De verzamelaar en weduwe van de Amerikaanse schilder William Singer had, net als de Van Bommels, een rondgang langs musea gemaakt om haar verzameling schilderijen uit de Larense, Amsterdamse en Haagse School onder te brengen. Ondanks het genereuze fonds dat Anna Singer-Burgh erbij aan bood, wilde geen enkel museum de destijds weinig populaire landschapsschilderijen permanent opstellen. Het in 1956 geopende Singer Museum in Laren, nog altijd zetelend in de villa De Wilde Zwanen, werd daarom door Anna Singer uitgebreid met een moderne museumvleugel en een
De aan het museum gebouwde woning van het echtpaar (foto Sef Dael, Venlo).
theater. Zij bekostigde dit zelf en gaf het museum een fonds van anderhalve ton mee (circa zeventigduizend euro), dat echter nooit toereikend is geweest om de exploitatiekosten te dekken. Nog steeds kunnen bezoekers in de serre of bij de open haard waar ooit het echtpaar Singer zat, hun koffie drinken. Een moderne variant van het museum annex woonhuis keerde recent verrassend terug toen in 1994 De Buitenplaats, museum voor figuratieve kunst opende in Eelde, NoordDrenthe, in de tuin van de stichters die overigens wel subsidies wisten te vinden voor hun initiatief. En de Limburgse onder nemer Jo Eyck en zijn vrouw openden in 2001 naast het door hen bewoonde kasteel Wylre een deels ondergronds museum ontworpen door Wiel Arets, middenin hun eigen tuin.
Behalve een huis naast het museum en kostenloos ge bruik van een auto, eisten de Van Bommels ook invloed op het collectiebeleid van het museum. Die niet aflatende zorg voor en bemoeienis met hun verzameling hadden zij gemeen met Jan van Heek, de stichter van het Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Meer nog dan de Van Bommels eiste de verzame laar Van Heek het alleenrecht op over het aankoopbeleid van ‘zijn’ museum. Hoewel er een professionele conservatordirecteur door het Rijk was aangesteld, zwaaide de textielfabri kant Van Heek er onverbloemd de scepter, alsof de collectie nog van hem was en het museum zijn huis. De verzameling had hij weliswaar overgedragen aan het Rijk, dat de exploi tatiekosten van het museum op zich nam. Maar de familie had de bouw van het in 1930 geopende museum zelf bekostigd en
149
150
een destijds aanzienlijk vermogen meegegeven (twee ton) voor aankopen. Mede door zijn grote hoeveelheid schenkingen kon Van Heek de koers van het verzamelbeleid tot zijn dood in 1956 vrijwel volledig zelfstandig bepalen. Hij is een voorbeeld van een verzamelaar die zijn collectie nooit heeft kunnen en willen loslaten, maar erover blijft waken als over een kind. Het kinder loze echtpaar Van Bommel noemde de collectie zelfs letterlijk ‘ons kind’. De band ermee voelden zij zo sterk, dat zij ervoor van Amsterdam naar de andere kant van het land verhuisden om er naast hun ondergebrachte verzameling verder te kunnen leven. Ook in de naam van dit gemeentelijke museum wordt de verbintenis tussen de verzamelaars en hun verzameling nog altijd voortgezet. Alle stichters van musea menen dat zij kunst laten zien die ten onrechte wordt miskend en willen daarvoor een lans breken. In dat opzicht vormen deze musea een daadwerkelijke aanvulling op het bestaande museumbestand, en dat is ook hun bestaansrecht en -grond. Immers: Nederland is de nummer één qua aantal musea per inwoner, ieder nieuw museum dient toegevoegde waarde te hebben. Opvallend is dat het na 1945 overwegend collecties zijn van realistische of figuratieve kunst, door de toonaangevende kunstwereld op dat moment minder gewaardeerde kunst vormen. Deze stichters zijn vaak ‘sociale verzamelaars’, die eerst en vooral ‘hun’ nog weinig bekende en in hun ogen on terecht miskende kunstenaars willen steunen. Ook in dit opzicht staan de Van Bommels in een traditie. Maarten van Bommel spreekt van ‘gekwelde’ zielen, volledig op hun kunst gerichte talenten die zich moeilijk kunnen handhaven in het dagelijks leven. Een onzakelijke artiest, die alleen met kunst bezig is en niet met geld en de hulp van een verzamelaar dus goed kan gebruiken. Ik noem het in mijn boek over kunstverzamelaars in Nederland het ‘Van Gogh-syndroom’, je komt het bij veel ‘sociale’ verzamelaars tegen. Naast een oprechte behoefte dit talent te beschermen en op te kweken, is er vaak ook een heimelijke hoop dat de verzamelaar een – tot nu toe weinig gewaardeerd – genie heeft ontdekt en dat het nageslacht hem dankbaar zal zijn voor dit feilloze oog van de echte kenner die tegen de heersende smaak in als eerste het geniale van ‘zijn’ kunstenaar onderkende. Ondanks de neiging om armlastige kunstenaars te helpen, zijn er weinig echte mecenassen onder de naoorlogse
verzamelaar-stichters. Zij kochten weliswaar regelmatig werk aan bij ‘hun’ kunstenaars en steunden hen op die manier, maar er zijn er maar weinig die een kunstenaar langdurige financiële steun gaven zodat hij in alle rust zijn oeuvre kon ontwikkelen. Mevrouw Kröller-Müller bijvoorbeeld gaf de schilder Bart van der Leck jaren achtereen een toelage, waarvoor zij jaarlijks een reeks kunstwerken kon uitzoeken. En de verzamelaar Alexandre Regnault steunde in de jaren dertig de onbekende schilder Quirijn van Tiel, die hij als een nieuwe Van Gogh beschouwde en betaalde zelfs de rekeningen van diens psychiatrische behandelingen. De meest mecenas-achtige onder de naoorlogse stichters was – betekenisvol genoeg – een stichter die geen verzamelaar was. Henriëtte Polak was maatschappelijk werkster en betrokken bij het Humanistisch Verbond. Zij was bevriend met een aantal naar de klassieke traditie werkende figuratieve kunstenaars en trok zich als vermogende vrouw zonder kinderen hun moeizame bestaan aan. Het feit dat deze kunstenaarsvrienden in de toonaangevende musea weinig vertegenwoordigd waren, deed haar in 1968 de Stichting Henriëtte Antoinette in het leven roepen. Het doel was een nieuw museum te ontwikkelen waar deze miskende kunst centraal zou staan. Zij stelde een kwart miljoen gulden (circa 120.000 euro) beschikbaar om zo’n collectie op te bouwen en liet dit grotendeels over aan het stichtingsbestuur. Ook bekostigde zij de aankoop van twee panden in Zutphen waarin het museum werd gehuisvest, om collectie en gebouwen vervolgens voor een symbolisch bedrag over te dragen aan de gemeente die de exploitatie van haar overnam. Deze opzet is enigszins verwant met die van de De Pont Stichting, die in 1992 het gelijknamige museum opende in Tilburg. De advocaat en auto-importeur Jos de Pont was zelf een sociale verzamelaar die privé vooral werk van bevriende kunstenaars kocht. Hij legateerde een som van naar schatting vijftien miljoen euro om de locale cultuur in Tilburg te stimu leren door er een museum te stichten. Daarin is niet het particuliere kunstbezit van De Pont zelf ondergebracht, een onafhankelijke stichting begon met het opbouwen van een internationale collectie eigentijdse kunst. De Pont was, net als Polak, een sociaal bewogen mens; hij stichtte ook het charita tieve Janivo Fonds voor ondersteuning van projecten in ont wikkelingslanden. Zijn volwassen kinderen ondersteunen de culturele en filantropische stichtingen van hun vader ten volle en doneren hier ook zelf regelmatig aan.
151
152
Minister Brinkman, Maarten en Reina van Bommel van Dam en burgemeester J. van Graafeiland in het Venlose museum (foto Fotopers bureau Giesen Lommen bv, Venlo).
Dat was niet het geval bij de kinderen uit het eerste huwelijk van de ondernemer Jan van der Togt, die zijn collectie moderne schilderijen en glas in het gelijknamige privémuseum in 1991 in Amstelveen onderbracht. Zonder hen te raadplegen had hun vader een groot deel van zijn vermogen ondergebracht in een stichtingsfonds waaruit het museum werd bekostigd. Na een juridische procedure werden de kinderen in het gelijk gesteld en moest de stichting alsnog hun kindsdeel uitbetalen. De zoon van de verzamelaar Willem Dreesmann, de latere business tycoon Anton die overigens zelf ook fervent verzamel de, definieerde de twee privémusea van zijn overleden vader zakelijk als ‘renteloos kapitaal waar nog geld bij moet’. Onder zijn aanvoering werden de Dreesmann-musea in Amsterdam, gevestigd in twee woonhuizen van de collectioneur van Amsterdamse prenten en kaarten, in de jaren zestig gesloten. Al betreurden de Van Bommels het geen kinderen te hebben, als ze die wél gehad hadden, was het museum in Venlo er misschien nooit gekomen. Mede als gevolg van de neergaande conjunctuur in de jaren zeventig kwam er een einde aan de overname van privécollecties door gemeenten of Rijk. In de jaren tachtig kondigde minister Brinkman van Cultuur aan dat de centrale overheid geen nieuwe taken meer op zich zou nemen, maar juist culturele diensten wilde overhevelen naar provincies en gemeenten. Nadrukkelijk werd ook het particuliere initiatief aangemoedigd. Inderdaad is er in de jaren negentig een kleine maar duidelijke hausse aan privémusea te constateren die het licht zagen. Ze zijn onveranderlijk opgezet door verzamelaar-onder nemers die alle kosten zelf dragen, soms deels via hun bedrijf. Zij hebben soms wel geprobeerd hun collectie bij een bestaand museum onder te brengen, maar stuitten op desinteresse of kregen niet al hun eisen ingewilligd. Dan doe ik het zelf wel, concludeerden zij. Ze willen liefst verschoond blijven van de ambtelijke raderen van de museumwereld en de overheden, en opereren liever onafhankelijk. Zo kunnen zij volledig de regie
Plattegrond van het museum met depot en woonhuis.
voeren over hun eigen museum. Zo opende in 1994 Museum Beelden aan Zee zijn deuren, fraai verzonken in een duin aan de Scheveningse kust. De oprichters, het echtpaar Scholten, maakten net als de Van Bommels een ware odyssee door Nederland om een geschikte locatie voor het museum te vinden en een gemeente die wilde meewerken. Maar anders dan in Venlo bekostigden Theo en Lida Scholten de bouw van het door architect Wim Quist ontworpen museum volledig uit eigen zak; kosten: circa twaalf miljoen gulden (5,5 miljoen euro). Ook de kosten voor de uitbreiding van de collectie en de exploitatie zijn geheel voor rekening van de stichters en door hen geworven sponsoren. Naast een kleine professionele staf opereert een legertje vrijwilligers, dat de personeelskosten beperkt.
De ondernemer Dirk Scheringa pakte het zakelijker aan toen hij in 1997 in een oude school zijn Frisia Museum opende in het Noord-Hollandse Spanbroek. Het museum was aanvankelijk een bv onder Scheringa’s financieringsbedrijf waarnaar ook het museum was genoemd. Omdat dit een zakelijke constructie was, kreeg het niet het keurmerk van de Nederlandse Museum Vereniging en kwam het niet in aanmerking voor vrijstelling van schenkingsrecht en andere voordelen van niet-commerciële culturele initiatieven. De juridische constructie is inmiddels ge wijzigd en het museum, dat in 2010 verhuist naar een splinter nieuw gebouw, werd in 2008 omgedoopt tot Scheringa Museum voor Realisme en zo alsnog vernoemd naar de stichter.
153
154
Uitreiking door Maarten van Bommel van de Van Bommel-van Dam Prijs 1983 aan Piet Dieleman (foto Sef Dael, Venlo).
Overzien we de recente geschiedenis van het verzamelaars museum, al dan niet genoemd naar de samenstellers van de collectie die er de grondslag van vormt, dan wordt duidelijk dat de Van Bommels passen in een traditie. Hun museum annex woonhuis is een moderne variant van het verzamelaarsmuseum dat traditioneel in het huis van de collectioneur was gevestigd. Het museum in Venlo kan als een hybride beschouwd worden van een autonoom museum en een verzamelaarsmuseum. Vanuit de Van Bommels be keken was deze constructie niet veel anders dan wat mevrouw Singer deed: de kern was voor hen het woonhuis, waaraan een museum was gebouwd. Een mooiere constructie is voor een verzamelaar niet denkbaar: hij heeft de collectie nog steeds dichtbij en er vrijwel onbeperkt toegang toe. De collectie
mocht dan juridisch niet meer hun eigendom zijn, geestelijk was die dat nog onverminderd voor de Van Bommels. Van mecenaat in zuivere zin is daarom geen sprake. Verzamelaars die hun collectie onderbrengen in een museum dat door een overheid wordt overgenomen en gefinancierd, zijn wel schenkers maar geen mecenassen. Ze hebben immers zelf volop genoten van de collectie, en laten vervolgens het beheer betalen uit gemeenschapsgeld. Hieruit blijkt dat maat schappelijk belang – het openbaar kunstbezit – en welbegrepen eigenbelang niet op gespannen voet met elkaar hoeven te staan en zelfs in elkaars verlengde kunnen liggen. De Van Bommel-van Dam Prijs van vijfduizend euro, die driejaarlijks wordt uitgereikt aan een jonge kunstenaar, is natuurlijk wel een vorm van mecenaat. Duidelijk is ook dat het
Reina van Bommel-van Dam.
echtpaar als sociale verzamelaars een vorm van mecenaat bedreef. Zij spanden zich in om het oeuvre van een aantal (nog) weinig bekende, deels figuratief werkende kunstenaars te steunen door aankopen en bij het publiekelijk tonen van hun werk. Tegelijk was en bleef Maarten van Bommel een zaken man. Hij vond het niet meer dan normaal dat er tegenpresta ties werden geboden voor de schenking van zijn dierbare collectie, waaraan hij een aanzienlijk deel van zijn inkomen had besteed. Zo heeft mevrouw Van Bommel-van Dam nog vele jaren op kosten van de gemeente Venlo mogen telefoneren – zij werd maar liefst 97 jaar. Als zoon van een arm gezin met een werkloze vader was het thuis ingegeven streven naar zekerheid, ondanks zijn decennia lang goede inkomen, kenne lijk nog een sterke drijfveer. Hij zorgde dat niet alleen de collectie onder dak kwam, maar ook hijzelf en zijn vrouw. De recente generatie stichters van musea, de onder nemers, koesteren juist hun onafhankelijkheid van overheden. Zij hebben daartoe de middelen, maar ze moeten ook wel, omdat de scheiding tussen privé-initiatief en overheidsverant woordelijkheid tegenwoordig strikter is. Een mooie hobby als ver zamelen is immers je eigen keuze en als je die zo nodig met anderen wilt delen, dan moet je dat zelf maar bekostigen, is nu de opvatting. Het feit dat er al zo veel musea in Nederland zijn, speelt daarbij zeker een rol. De Van Bommels hebben, ook economisch, het tij mee gehad en zijn een van de laatste verzamelaars wier collectie in een museum is ondergebracht waarbij een overheid alle kosten op zich nam.
Beknopte literatuurlijst
Schretlen, Helen, Loving art. The
Cannegieter, Dorothée, Vriendschap! 75
William & Anna Singer Collectie.
jaar mecenaat in het Rijksmuseum
Waanders, 2006.
Twenthe. Enschede, 2006.
Steenbergen, Renée, Iets wat zo veel
Hannema, Dirk, Flitsen uit mijn leven als
kost, is alles waard. Verzamelaars van
verzamelaar en museumdirecteur.
moderne kunst in Nederland.
Rotterdam, 1973.
Amsterdam, 2002.
Netel, Lies, Het hart van de collectie.
Plus diverse artikelen en catalogi over
Museum Henriette Polak. Zutphen, 2008.
de collectie Van Bommel-van Dam.
Roodenburg-Schadd, Caroline, De collectie Regnault in het Stedelijk. Waanders 1995.
155
156
157
Ru de Bruyn-Ouboter Amarilles 1960 aquarel 61,5 x 45 cm
< Leo Gestel Stilleven 1916 aquarel 107,5 x 77,5 cm
158
159
Jac. Vonk ‘Verlaten huizen’ Dordogne (Fr.) 1966 olieverf op doek 69,5 x 79,5 cm < Kees Timmer Kat z.jr. olieverf op doek 95 x 60 cm
160
Gerrit Benner Laan met koetsje z.jr. gouache 48,5 x 64 cm
161
Jan de Dobbeleer Communications z.jr. olieverf op doek 88 x 115 cm
162
Jaap van der Pol Sterke man 1965 olieverf op doek 135 x 110 cm
163
Wepko van de Wint Honingpurend 1965 olieverf op doek 100 x 80,5 cm
164
165
Max Reneman Geslachte os z.jr. gouache 63,5 x 48,5 cm
< Dick Elffers Naakt op rode stoel 1959 olieverf op doek 93,5 x 63,5 cm
166
Jan Schoonhoven Wirwar 1950 tekening 62,5 x 46 cm
George Vogelaar Een kleine reconstructie van een tijdgeest of hoe Venlo aan een museum kwam
168
Omslag van het boekje over Limburgse kastelen.
Het Zuid-Limburgse dorp Elsloo speelde een beslissende rol bij de geboorte van Museum van Bommel van Dam in Venlo. Zowel de eerste directeur Lei Alberigs was er geboren en ge togen, als Harry Dobbelstein, de directeur van de Culturele Raad Limburg. En Alberigs’ eerste assistent in Venlo, Math Schmeitz kwam er vandaan. Zij kenden elkaar zeer goed uit het lokale verenigingsleven in Elsloo. ‘Ik denk dat Dobbelstein heeft gedacht: Dat is iets voor Lei, die collectie van Van Bommel-van Dam. Vandaar dat er nooit in de Culturele Raad Limburg over gesproken is. Ja, dat ging toen gewoon zo.’ ‘Overigens zoudt U voor Uzelf beslist goed in overweging moeten nemen of het U en mevrouw – als Amsterdammers – geen bezwaar is in de provincie en juist Limburg te gaan leven’, schreef J.C. Vemer, wonend in Maastricht, in een uitge breide brief op 4 augustus 1967 aan Maarten van Bommel. Vemer had kort tevoren een boek over Limburgse kastelen gepubliceerd en dat was in een van de kranten besproken en zo onder ogen gekomen van het gereformeerde Amsterdamse echtpaar Van Bommel-van Dam. Van Bommel had Vemer in formatie gevraagd over leegstaande kastelen in Limburg, een kasteel waarin hij en zijn vrouw konden wonen en hun col lectie konden onderbrengen. Vemer somde in zijn brief tien kastelen annex kasteel achtige huizen op ‘waar uw collectie goed tot zijn recht kan komen’. Het valt makkelijk te raden waarop Vemer precies doelde met zijn expliciete opmerking over Limburg. Vergeleken met Amsterdam, waar toen al jaren elke zaterdag de provo’s bijeen kwamen bij ’t Lieverdje en grote politieke spanningen waren tussen behoudende bestuurders en opstandige jonge ren, studenten en intelligentsia, was Limburg een ‘kabbelend landschap’ zoals Jan Volleberg, destijds medewerker van de Limburgse Culturele Raad in Maastricht, de jaren typeert tussen 1965 en 1970. Je ging niet naar Limburg voor de op
winding of om grote culturele manifestaties te zien. Daarvoor ging je bij uitstek juist naar Amsterdam, naar het Stedelijk Museum dat toen wereldfaam had. O ja, er was opwinding in Limburg, maar dat had een sociaal-economische achtergrond. Minister van Economische Zaken, Joop den Uyl, had in Heerlen, in december 1965, het einde van de Staatsmijnen aangekondigd. De Staatsmijnen waar duizenden mensen in Zuid-Limburg werk vonden en die jarenlang hadden gezorgd voor welvaart. De aangekondigde sluiting betekende voor Limburg en zeker voor de mijngebieden veel, heel veel. Tot aan de dag van van daag zijn daarvan de gevolgen merkbaar. Over de overweging die Vemer het echtpaar Van Bommel meegaf had het al nagedacht, zo blijkt uit het antwoord op de brief. ‘We hebben van Uw zinvolle en van medeleven getuigen de opmerkingen goede nota genomen en gevoelen ons een beetje als Abraham: ‘Niet wetend waar hij komen zal’.’ Limburg was terra incognita voor het echtpaar, maar dat nam het op de koop toe als het er maar een goede plek zou vinden. En Amsterdam, door toenmalige activisten als het ‘magies sentrum’ van de wereld beschouwd, Amsterdam zou niet echt gemist worden getuige deze woorden: ‘Ik geloof ook niet dat wij als Amsterdammers spoedig zouden besluiten uit ons land en maatschap te trekken, ware het niet dat wij de collectie ‘veilig’ wilden stellen en – ondanks alles wat voor blijven pleit – de toenemende stadsdrukte niet goed meer aan kunnen.’ Van Bommel kreeg van Vemer de suggestie contact op te nemen met de Culturele Raad Limburg in Maastricht. En dat deed hij snel. Nog dezelfde dag waarop Van Bommel ant woordde en Vemer dankte voor zijn informatie, tikte hij een brief aan de Culturele Raad en bood hun collectie aan met de aanhangende voorwaarden. Ruim twee weken later stuurde directeur mr. H.Chr.C. Dobbelstein een twee alinea’s tellend formeel briefje terug waarin hij meedeelde dat de Culturele Raad Limburg zorgvuldig het voorstel zou bestuderen en toetsen op ‘zijn realisatie-mogelijkheid in deze provincie’. Een zakelijk briefje vanuit Limburg dat weinig verraadde van het enthou siasme dat het had losgemaakt. Volleberg weet nog goed dat hij op kantoor met directeur Harry Dobbelstein een aantal keren over het voorstel sprak. ‘We beseften dat we een unieke collectie kregen aangeboden met werken van de modernste Nederlandse kunstenaars. Daar was zeker opwinding over op het kantoor. Zo’n collectie was er domweg niet in Limburg.’ Overigens kan Volleberg zich niet herinneren dat de brief van Van Bommel is besproken in het bestuur van de Culturele Raad,
169
170
Maarten van Bommel achter zijn bureau in de Sarphatistraat, Amsterdam (copyright de Volkskrant).
Rechts: Brief van Maarten van Bommel aan de Culturele Raad Limburg (Archief Museum van Bommel van Dam).
noch in de commissie beeldende kunst van de raad onder voor zitterschap van Nic. Tummers. Volleberg: ‘Dobbelstein regelde dat onderhands. Ik denk dat Dobbelstein heeft gedacht: Dat is iets voor Lei, die collectie van Van Bommel-van Dam. Vandaar dat er nooit in de Culturele Raad over gesproken is. Ja dat ging toen gewoon zo.’ Dobbelstein was in die jaren volgens Volleberg een conser vatief katholieke man, maar ‘een bevlogen man op het gebied van kunst en cultuur.’ Hij was tegelijk een man die niet alleen koos voor medewerkers uit kringen van de k vp. Volleberg: ‘Nee hij besefte dat je bij de raad juist vernieuwing binnen moest halen. Mensen zonder politieke binding zoals ik, maar ook mensen met een duidelijke PvdA-visie. Dobbelstein vond dat razend interessant al die meningen.’ Dobbelstein, afkomstig uit het Zuid-Limburgse Elsloo, nam inderdaad contact op met zijn in Venlo werkzame dorpsgenoot Lei Alberigs. Zij kenden elkaar al lang en door en door en hielden allebei van een ‘mooi glas’. Ze waren als bestuursleden en drijvende krachten betrokken bij het Toernooi der lage landen, een toneel festival voor amateurgezel schappen uit België en Nederland dat in Elsloo jaarlijks werd georganiseerd. Een van de medeoprichters van het toernooi was de vader van Math Schmeitz, in Elsloo wonend tegenover Alberigs. Schmeitz, in 1967 begonnen bij Alberigs in Venlo omdat hij daar binnen de culturele dienst de verantwoordelijkheid kreeg voor het toen malige theater: ‘Alberigs was een man met veel overtuigings kracht, kreeg veel voor elkaar. Als hij zich ergens hard voor maakte, ging hij tot het gaatje.’ Dobbelstein en Alberigs waren ook mannen die zich voor de Euregio interesseerden. Vlaanderen had hun liefde, maar ze gingen ook naar Duitsland om daar, kort na de Tweede Wereldoorlog, weer contacten te leggen. Bij Dobbelstein was ook bekend dat burgemeester De Gou van Venlo grote culturele ambities had. Hij stimuleerde de op richting van het Goltziusmuseum en stelde een culturele dienst bij de gemeente in. Dobbelstein had De Gou meegemaakt als
172
Lei Alberigs en Thei Voragen in gesprek met Gerrit Benner sr. en Gerrit Benner jr. in het Cultureel Centrum (foto Sef Dael, Venlo).
lid van de Culturele Raad Limburg en hij wist hem via de telefoon te overtuigen van het belang van de collectie voor Venlo. Dobbelstein werd daarbij op het stadhuis van Venlo van harte ondersteund door Lei Alberigs, daar werkzaam als het hoofd van de Culturele Dienst van de gemeente. Volleberg: ‘Dobbelstein vond het voor de spreiding van de kunst over de provincie goed als zo’n collectie in Noord-Limburg zou te rechtkomen. Er was daar niet zoveel.’ Op 6 september 1967 schreef Dobbelstein een vier alinea’s tellend briefje aan De Gou waarin hij refereerde aan een gevoerd telefoongesprek en De Gou erop wees dat het hier een ‘serieus te nemen aangelegen heid is’. Ondanks het geuite enthousiasme in Venlo zette Dobbelstein niet al zijn kaarten op Noord-Limburg. ‘Voor de goede orde moge ik U nog berichten dat door ons tot dusver alleen met het gemeentebestuur van Sittard over de onderhavige aangelegen heid contact werd opgenomen.’ Maar over Sittard is in de dossiers niets meer terug te vinden, wellicht was alleen Venlo in de race om de collectie Van Bommel-van Dam binnen te slepen. Ondanks het feit dat Heerlen toen in Limburg hét centrum van de moderne kunst was, is nooit overwogen om de collectie Van Bommel-van Dam daar aan te bieden, weet Volleberg zich te herinneren. De Culturele Raad Limburg was vlak na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, opgericht. Het was de eerste culturele raad van Nederland. De taak van de raad was advies uit te brengen aan Provinciale Staten op het gebied van kunst en cultuur. Daarnaast organi seerde de raad ook tentoonstellingen die door de provincie reisden. Volleberg, in 1964 bij de Culturele Raad begonnen, noemt het culturele leven in de zestiger jaren niet alleen ‘kabbelend’, maar tegelijk ‘spannend’. Het was een overgangstijd. De macht en invloed van de katholieke kerk nam af, evenals het aantal opdrachten uit kerkelijke kringen. Dat voelden vooral de oudere kunstenaars in Limburg in hun portemonnee. De jongeren, vaak gevormd op de Jan van Eyck academie, hadden zich van die machtsblokken al afgekeerd, maar waren nog niet echt doorgebroken of waren verhuisd
Burgemeester De Gou in gesprek met Maarten en Reina van Bommel-van Dam (foto Jacques Peeters, Venlo).
Catalogusomslag van de tentoonstelling Facetten (crl, Dienst Beeldende Kunsten).
naar Amsterdam. In die tijd ontstonden wel overal culturele initiatieven in de gemeenten. Hier een cultureel centrum, daar een theater – er werd duidelijk gewerkt aan een begin van een culturele provinciale infrastructuur. Het was de tijd dat jongeren overal in de wereld zich laafden aan popmuziek: Elvis Presley, Beatles, Rolling Stones, Small Faces om er een paar te noemen. Of Heintje in Neder land met Ich bau dir ein Schloss, maandenlang nummer één in de hitlijsten. In september 1967 maakte Nederland voor het eerst kennis met de kleurentelevisie op de Firato in Amsterdam. In 1968 gooiden provo’s rookbommen naar Beatrix en Claus, werd Robert Kennedy vermoord, kwam Rosemary’s Baby van Polanski in roulatie en werd Italië voor het eerst Europees kampioen voetbal. Limburg was in die tijd, vertelt Math Schmeitz, wat naar binnengericht. ‘Ja, zo kun je dat wel zeggen.’ En volgens Jan Volleberg speelde het culturele leven in Limburg zich grotendeels af in Heerlen. ‘Daar was al een schouwburg gebouwd en zag je moderne kunste naars in de Stadsgalerij dankzij een man als Pieter Defesche, chef van het kabinet van de burgemees ter van Heerlen en neef van de gelijknamige schilder. Hij was een man die systematisch moderne en vernieuwende kunst aankocht en tentoonstelde. Zeker ook van Limburgse kunstenaars.’ Dat kan Thei Voragen beamen. Hij was vanaf 1970 assistent van Lei Alberigs, de eerste directeur van Museum van Bommel van Dam. Voragen woonde in ZuidLimburg en ging regelmatig naar het raadhuis van Heerlen om daar moderne kunst te bekijken. ‘Defesche had, zeker voor die tijd, een prachtig tentoonstellingsprogramma ontwikkeld. Mede mogelijk door uitstekende relatie met het Stedelijk Museum in Amsterdam, met Willem Sandberg de toenmalige directeur. Als Sandberg een tentoonstelling had in Amsterdam dan wist je zeker dat een maand of wat later een deel hier te zien zou zijn.’
173
174
Transportbon van de bruik lenen van Maarten en Reina van Bommel-van Dam voor de Lataster tentoonstelling in het Raadhuis te Heerlen (Archief Museum van Bommel van Dam).
Catalogusomslag van de Lataster tentoonstelling in het Raadhuis te Heerlen.
Heerlen was in zijn jeugd de stad van de moderniteiten. Voragen: ‘Heerlen had voor die tijd fantastische warenhuizen met als stralend middelpunt Schunck, het huidige Glaspaleis. En er waren een aantal prachtige gebouwen van de hand van Frits Peutz: naast Schunck, Royal, het retraitehuis op de Molenberg en het raadhuis natuurlijk, een fantastische ruimte, nog altijd. Ik vind het een droom.’ Maastricht, heden ten dage de meest internationale en bekendste stad van Limburg, stelde in de jaren zestig niets voor, een stadje waar het provinciaal bestuur was gevestigd. En Venlo? Noord-Limburg? ‘Om eerlijk te zijn, ook niet’, zegt Volleberg. Of, zoals een van de geïnterviewden het uitdrukt: ‘Als je aan Noord-Limburg dacht, dacht je aan tuinbouw.’ Het Bonnefantenmuseum in Maastricht was in die jaren niet meer dan een klein, op de historie georiënteerd museum, hetzelfde gold voor het museum in Sittard. Roermond had een kleintje, afgestemd op Cuypers, en Venlo had toen niks. Daar kwam verandering in door de cultureel bevlogen burge meester Leonard de Gou die de aanzet gaf tot het Golt ziusmuseum en een cultureel centrum in de stad ambi eerde samen met zijn wet houder mevrouw Rie van Soest-Jansbeken. Als hoofd van deze Culturele Dienst van de gemeente Venlo werd aangetrokken Lei Alberigs uit Elsloo. Hij werd als hoofd verantwoordelijk voor het Cultureel Centrum met de bibliotheek en de tentoonstellingsruimte en de oude schouwburg Prins van Oranje (inmiddels afgebroken – gv). Alberigs werkte, voordat hij naar de gemeente Venlo overstapte, op de reclame- en marketingafdeling van de Staatsmijnen in Sittard. Die afdeling was ook buiten de Staatsmijnen bekend vanwege de prachtige kunstzinnige jaarkalenders die onder haar verantwoordelijkheid verschenen en onder kunstlief hebbers een waar collectors item werden. Overigens bleef Alberigs in Elsloo wonen, ook toen hij in Venlo werkte. Zijn vrouw wilde niet weg uit het zuiden van de provincie, vandaar. Volleberg: ‘Alberigs deed daar in Venlo hele mooie dingen. Met allerlei tentoonstellingen trok hij de belangstelling. Ook van de
175
Twee voorbeelden van jaarkalenders van Staatsmijnen, Sittard.
Catalogusomslag van de Appel tentoonstelling in het Cultureel Centrum.
kranten uit de Randstad en zelfs kwam hij af en toe op tele visie. Nou dat was wat in die tijd. Hij organiseerde een ten toonstelling over Karel Appel waar heel Nederland op af kwam. Met andere woorden: de collectie Van Bommel-van Dam daar in Venlo onder te brengen was geen slechte gedachte. Het viel daar letterlijk en figuurlijk in goede aarde.’ Bekend is hoe het af liep. Op 12 juni 1968 gaat de gemeenteraad van Venlo akkoord met het aanvaarden van het aanbod plus voor waarden van het echtpaar Van Bommel-van Dam. Zeven gemeenteraadsleden stemmen tegen vanwege de financiële consequenties voor Venlo. ‘Het aannemen van het bod door de gemeenteraad van Venlo ontlokte op de publieke tribune een hartelijk applaus, dat door de burgemeester moest worden afgebroken, omdat het in strijd is met het reglement van orde’, staat de volgende dag te lezen in het verslag van de raadsvergadering in het Dagblad voor Noord-Limburg. Bronnen
Brief M.F. van Bommel, 5 augustus
Gesprekken met Thei Voragen, oud-
1967, Archief Museum van Bommel
directeur Museum van Bommel van
van Dam.
Dam, Math Schmeitz, oud-directeur
Brief Mr. H.Chr.C. Dobbelstein, direc
Theater De Maaspoort, Jan Volleberg,
teur Culturele Raad Limburg, 6 septem
vice directeur van de Culturele Raad
ber 1967, Archief Museum van Bommel
Limburg en Martin de Jong, Stichting
van Dam.
van Bommel van Dam.
Dagblad voor Noord-Limburg, 13 juni
Brief J.C. Vemer, 4 augustus 1967,
1968.
Archief Museum van Bommel van Dam.
176
Artikel in de Volkskrant, 31.05.1968
Jos de Jong en Frans Hermans Van Amsterdam naar Limburg. Hoe Venlo een museum kreeg
178
Woning aan de Sarphati straat Amsterdam (foto Aart Klein, Amsterdam).
Op 16 oktober 1971 werd Museum van Bommel van Dam in Venlo geopend. In dit eerste speciaal aan moderne kunst ge wijde museum in Limburg werd de collectie ondergebracht die door Maarten en Reina van Bommel-van Dam aan de gemeente Venlo was geschonken. Het echtpaar was ten minste vanaf 1964 om verschillende redenen bezig met het zoeken naar een ge schikte bestemming voor de omvangrijke collectie. De woning aan de Amsterdamse Sarphatistraat puilde letterlijk uit van de kunst.1 Via enkele omwegen werd in 1967 contact met Venlo gelegd. Hoe een en ander verliep, is onderwerp van een andere bijdrage aan dit boek.2 In dit artikel wordt aandacht besteed aan het verloop van de besluitvorming in Venlo en aan twee per sonen die hierin een hoofdrol speelden: burgemeester Leonard de Gou en directeur van de Culturele Dienst Lei Alberigs. Duidelijk zal worden dat de totstandkoming van het museum in zekere zin het einde markeert van een decennium waarin als resultaat van wel bewust gemeentelijk beleid in Venlo op cul tuurhistorisch terrein veel tot stand kwam, wellicht meer dan in welke andere periode daarvoor en – vooralsnog – daarna.3 Het ver haal is dus niet compleet zonder het schetsen van een bescheiden impressie van het (culturele) klimaat in het Venlo van die dagen. De voorwaarden Burgemeester De Gou moet enthousiast zijn geweest over het perspectief dat Venlo de hand zou kunnen leggen op een belangrijke collectie moderne kunst. Binnen het college waren overigens ook tenminste de wethouders Billekens en Van Soest-Jansbeken positief gestemd. Spoedig volgde een bezoek aan de Amsterdamse woning van het echtpaar, waarbij aanwezig waren De Gou, Alberigs en namens het Rijk de heer Lunsingh Scheurleer, Rijksinspecteur voor Roerende Monu menten. ‘Men bleek van mening dat in Limburg Venlo de plaats was welke het meest in aanmerking zou komen om de schenking te aanvaarden. De redenen waren en zijn ons on bekend.’4 Terugkijkend is het niet moeilijk vast te stellen dat de ‘Elsloo-connectie’ (zowel Alberigs als Harry Dobbelstein, directeur van de Culturele Raad Limburg, waren afkomstig uit dit Zuid-Limburgse dorp; zij kenden elkaar al langer5) de voor zet gaf, die door De Gou, die – zoals we hieronder nog zullen zien – al jaren bezig was de culturele infrastructuur van Venlo te verbeteren, in nauwe samenwerking met Alberigs werd ingekopt.
Notariële akte van schenking uit 1969 (Archief Museum van Bommel van Dam).
De kogel was dus in principe snel door de kerk, al moest over de details nog wel overeenstemming worden bereikt. Het echt paar Van Bommel-van Dam stond zijn waardevolle collectie om niet af, maar verbond daaraan een groot aantal voorwaar den. Het kan niet anders dan dat over deze voorwaarden in tensieve besprekingen hebben plaatsgevonden, zowel intern bij de gemeente als tussen de gemeente en het echtpaar. Het verloop van de onderhandelingen is voor zover thans bekend niet vastgelegd. De belangrijkste bepalingen waarover beide partijen het eens werden zijn vastgelegd in een notariële akte van schenking, op het Venlose stadhuis verleden voor notaris Meeuwis op 29 januari 1969. Het echtpaar droeg de collectie met bijbehorende documentatie om niet in onherroepelijke eigendom over aan de gemeente, die zich verplichtte de collectie als een onverbrekelijk geheel intact te laten en haar vóór medio 1970 onder te brengen in een daartoe geschikt gebouw, geheten ‘Gemeentelijk Museum Van Bommel - Van Dam’. De inbewaarneming geschiedde voor rekening en risico van de gemeente. De schenkers werd gratis woonruimte toegezegd, die in directe verbinding met de museumruimte moest staan. Alle woonkosten waren voor rekening van de gemeente, terwijl het echtpaar tevens een jaarlijks budget voor representatieve kosten bedong. Bovendien kreeg het echtpaar voor elkaar dat de gemeente instemde met Van Bommels eisen dat ‘teneinde het museum levendig te houden’ de expositie van de collectie elk kwartaal veranderde, dat elk jaar in de zomermaanden een selectie uit de collectie in het Cultureel Centrum werd getoond, ‘waartoe partij Van Bommel te allen tijde gratis toegang zal hebben’, dat het paar in al deze exposities medezeggenschap kreeg en een vetorecht had over alle objecten die zouden worden getoond, dat in principe elk kunstwerk tenminste éénmaal in de vijf jaar voor tenminste drie achtereenvolgende weken zou worden geëxpo seerd, dat het paar naar eigen goeddunken objecten in de private woonruimte mocht plaatsen en tenslotte dat de gemeente na het overlijden van het echtpaar verder zou blijven handelen in de geest van deze overeenkomst. Inkomsten uit reproductierechten en toegangsbewijzen waren voor de gemeente, die nog wel moest opdraaien voor de kosten van de akte. Voorwaar een uitgebreid eisenpakket! Niet voor niets vond een wethouder van de Friese gemeente Dantumadeel, waar het Amsterdamse echtpaar eerder had geprobeerd de collectie onder te brengen, het eisenpakket ‘er net om lige’.6
179
180
Maarten van Bommel en zijn vrouw hadden kennelijk stevig onderhandeld met Venlo. In een interview met Het Vrije Volk van 27 juni 1968 toonden zij zich erg ingenomen met het resul taat. Zij verklaarden ‘enkele condities’ te hebben gesteld, met name het wonen en de plicht tot regelmatige tentoonstelling: ‘Welnu, gezegd moet zijn dat de gemeente Venlo ons verder tegemoet is gekomen dat we hadden durven hopen.’ Besluitvorming in Venlo Een rapport van de gemeentelijke commissies voor Onderwijs/Cultuur en Financiën/Openbare Werken maakte de weg vrij voor aanvaarding van de collectie. Op 12 juni 1968 kon het college van burgemeester en wet houders een voorstel aan de gemeenteraad voorleggen, dat zonder al te veel discussie werd aanvaard. De beslissende raadsvergadering vond plaats in het Cultureel Centrum, alwaar de raadsleden eerst door Lei Alberigs werden rondgeleid door een tentoonstelling van een deel van de collectie waarover de raad die avond een besluit moest nemen. Burgemeester De Gou had bij de opening van deze expositie al verklaard ‘dat aan de vooravond van ingrijpende wijzigingen in het levenspatroon op alle gebied niets onbeproefd mag worden gelaten om ook de culturele en recreatieve sfeer te bevorderen. Daarom mag men blij zijn met een dergelijk aanbod.’7 In de vergadering werd vooral gesproken over de financiële consequenties van aanvaarding van de schenking. De v vd-er Hagenaars was ‘de enige die de waarde van een dergelijke collectie voor de stad Venlo in twijfel trok. Volgens hem heeft de collectie geen enkel verband met Venlo en kon zij evengoed in Lutjebroek worden ondergebracht. Hij verweet de burgemeester dat deze zijn eigen cultuurbegrip vereenzelvigt met dat van de bevolking.’8 Vijf leden van de kvp-fractie en de beide v vd-ers stemden tegen, 22 leden stemden voor. In zijn jaarverslag over 1968 zou Alberigs melden dat de aanwinst ‘van uitzonderlijke betekenis [was] voor het culturele leven in de gemeente’.9 Venlo na de Tweede Wereldoorlog Venlo worstelde – net als menige andere Nederlandse stad, om nog maar te zwijgen van vrijwel alle grotere plaatsen in het aangrenzende Duitsland – lang met de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de laatste fase van de oorlog was Venlo maandenlang frontstad, als gevolg waarvan de stad hevig werd getroffen door bombar dementen en beschietingen. De materiële schade was immens. Talloze woningen, winkels, kerken en bedrijven waren vernield of beschadigd. De infrastructuur was zwaar getroffen. De im
181
Luchtfoto van Venlo met zicht op Julianapark en rotonde, 1956 (foto klm Aerocarto).
Zicht op Julianapark en rotonde in Venlo, ca. 1960 (foto g a Venlo).
materiële schade is – afgezien van aantallen doden en gewon den10 – tot op heden nauwelijks of niet systematisch onder zocht, maar het is logisch te veronderstellen dat er op het vlak van het maatschappelijke en culturele leven veel schade is aan gericht. Van het vooroorlogse ‘stedje van lol en plezeer’ met zijn bloeiende volkscultuur en rijke verenigingsleven was niet veel meer over, aldus Maarten Plukker, hoofdredacteur van het Dagblad voor Noord-Limburg in een essay uit 1968.11 In de eerste naoorlogse jaren lag het accent noodgedwongen letterlijk en figuurlijk op het ruimen van puin en het treffen van de nood zakelijke voorzieningen om de getroffen inwoners een mens waardige leefomgeving te bieden. Er werd hard gewerkt aan de bouw van woningen, al bleef de woningnood tot ver na de oorlog een immens sociaal probleem. Het stadje werd een
182
Burgemeester Leonard de Gou (foto g a Venlo).
stad, met grootsteedse problemen die doorgaans met groei te maken hadden. De binnenstad werd aan de hand van het Wederopbouwplan van ir. Jules Kayser in gereconstrueerde vorm heropgebouwd, waarbij op onderdelen respect werd getoond aan de historische stad, terwijl anderzijds grote ingrepen niet werden geschuwd.12 Rondom de binnenstad werd naar ontwerp van ir. Jos Klijnen het Brugplan uitgevoerd, een imposant ontwerp voor nieuwe, moderne infrastructuur, waarbij werd ingespeeld op de eisen van het moderne verkeer en ruime verbindingen tussen de verschillende stadsdelen werden gerealiseerd.13 De stad groeide alle kanten op. De infrastructuur rondom de stad eiste volop de aandacht; in de jaren zestig kwam de snelwegverbinding Antwerpen/ Roergebied via Venlo (a67/e3) met een nieuwe brug over de Maas tot stand. De oude binnenstadshaven werd vervangen door een nieuwe haven op het industriegebied Groot-Boller. Geheel volgens de tijdgeest van de jaren zestig werd gedacht in termen van een stad van een half miljoen inwoners tegen de eeuwwisseling.14 De cultuursector moest in Venlo tot in de jaren zestig wachten op investeringen. Toen pas kwamen er – onder regie van burgemeester De Gou – van gemeentewege initiatieven om de culturele infrastructuur te verbeteren. Plukker sprak in zijn essay uit 1968 van ‘de aera van de ludische mens’, voor wie Venlo moest investeren om een aantrekkelijke woonstad te zijn. Tot zijn genoegen was er in de jaren voor 1968 het nodige gebeurd: ‘Zo mogen we constateren, dat Venlo ook op dit gebied een verheugende groei kent, en haar veel geprezen ‘identiteit’ weet te verrijken overeenkomstig de eisen, die het leven in deze tijd stelt.’ De ‘passage’ van burgemeester De Gou15 De in Den Haag geboren Leonard de Gou (1916-2000) studeerde rechten in Amsterdam, alwaar hij in 1943 cum laude op een rechtshisto risch onderwerp promoveerde. Aanvankelijk vestigde hij zich als advocaat in zijn geboortestad. In 1946 werd hij benoemd tot burgemeester van het Brabantse stadje Steenbergen. De Gou maakte vervolgens ook carrière binnen de kvp. Hij was onder meer senator (1955-1963) en lid van de Europese Staats commissie voor Defensie. Kennelijk had zijn succesvolle burge meesterschap in Steenbergen de aandacht op zijn persoon gevestigd, want in 1957 werd hij geroepen tot hetzelfde ambt in Venlo.16 In de Maasstad versterkte hij zijn faam als kundig bestuurder. De Gou spande zich zeer in voor het versterken
Exterieur Openbare Bibliotheek met Cultureel Centrum Venlo, 1965 (foto g a Venlo).
Interieur Cultureel Centrum Venlo, 1965 (foto g a Venlo).
van de positie van Venlo als centrumgemeente in de regio Noord-Limburg en zette zich ook in voor verbetering van de in ternationale bestuurlijke, culturele en economische contacten. Dat De Gou grote affiniteit had met geschiedenis en cultuur en daarbij zeker ook een voorliefde had voor – zoals hij het zelf formuleerde – ‘oude traditiën’, bleek al vroeg. In 1949 kocht hij uit naam van zijn vader de overgeleverde heerlijke rechten van de nabij Rotterdam gelegen ambachtsheerlijkheid Hillegers berg, Bergschenhoek en Rotteban. Na het overlijden van zijn vader erfde De Gou bijgevolg de titel Heer van Hillegersberg. In 1960 werd hij ridder van het Heilig Graf. In Venlo – waar hij het stadhuis bij zijn ambtsaanvaarding betrad in het traditionele ambtskostuum met sabel – vestigde hij zijn reputatie als liefhebber van geschiedenis onder meer door zijn nimmer aflatende streven het pas gerenoveerde en verbouwde historische stadhuis aan te kleden met aangekochte antiquiteiten die goed in het gebouw pasten maar verder geen enkele band met de stad hadden. ‘De Venlose gemeenteraad kon niet steeds begrijpen wat al die bruiklenen en aankopen met Venlo’s verleden te maken hadden, maar gunde de ijverige burgemeester zijn cultureel apostolaat’, aldus zijn biograaf.17 Het allereerste teken van zijn betrokkenheid bij cultuur en historie stamt al uit zijn eerste jaarrede, die hij enkele maanden na zijn aantreden uitsprak in de raads vergadering van januari 1958. Hij uitte daarin zijn zorgen over de toestand van het kostbare oud-archief van Venlo. In zijn jaarrede van januari 1959 sprak hij al over de noodzaak van de totstandkoming van een nieuwe Openbare Bibliotheek, waarin ook ruimte voor ‘culturele manifestaties’ moest komen.18 Een interview met De Gou, gepubliceerd in de Volkskrant van 18 december 1962, verduidelijkt een en ander over zijn standpunten ten aanzien van het belang van cultuur. De Gou wees op de bloei van het in de oorlog zwaar getroffen Venlo en op het feit dat de accenten vooral lang op woningbouw en infrastructuur hadden gelegen. Anno 1962 was het ook tijd om te werken aan de vervulling van andere behoeften, waarmee hij overduidelijk doelde op investeringen in de culturele infra structuur. Gedurende de volgende jaren zou De Gou regel matig pleidooien voor dit soort initiatieven blijven houden en zijn visie hierop blijven verdedigen.19
183
184
Burgemeester De Gou en architect Jos van Hest op bezoek in Venlose Vrije Academie onder de biblio theek in de Begijnengang, ca. 1968 (foto g a Venlo).
Concertzaal Concert gebouw Venlo, 1967 (foto g a Venlo).
In de loop van de jaren zestig kwam er daadwerkelijk het nodige tot stand.20 Afgezien van een groot aantal sportaccomodaties, zoals de fraaie sporthal aan de Craneveldstraat uit 1965, kan op een breed scala aan culturele voorzieningen worden gewezen. In 1965 werd het imposante gebouw van de Openbare Biblio theek en Leeszaal aan de Begijnengang geopend, waarin tevens de Venlose Vrije Academie en het Cultureel Centrum werden gehuisvest. Het uit 1910 stammende concertgebouw Prins van Oranje aan de Kaldenkerkerweg werd in de jaren 1965-1967 gerenoveerd en uitgebreid. De wens tevens een echte schouw burg te realiseren bleef daarnaast overeind, maar zou pas in 1984 met de opening van De Maaspoort werkelijkheid worden. De Gou zag de bouw van een schouwburg als het sluitstuk van zijn grote plan om Venlo te ontwikkelen tot een cultureel goed
geëquipeerde centrumstad voor Noord-Limburg.21 Het gemeente lijke Goltziusmuseum, waarin ook de nieuwe studiezaal van het stadsarchief werd ondergebracht, werd in 1967 geopend. De Gou, die zich intensief had bemoeid met de inrichting van dit historische museum: ‘Ik ben er erg blij mee, dat de stad nu dit museum kan presenteren, want bij de snel groeiende functies van Venlo hoort dit er toch ook bij!’ De opening van Museum van Bommel van Dam vond weliswaar plaats ten tijde van burgemeester Gijsen, maar mag worden beschouwd als het laatste grote succes uit de periode-De Gou. Kort voor zijn afscheid in 1969 gaf De Gou nog een inter view aan Jan Derix van het lokale dagblad.22 Kennelijk was in Venlo de laatste jaren kritiek ontstaan op de kosten van de vele investeringen in de culturele hoek, waarvoor vooral De
185
Artikelen in Dagblad voor Noord-Limburg, 04.06.1964 en 05.06.1967.
186
Lei Alberigs, directeur van de Culturele Dienst (foto g a Venlo).
Gou verantwoordelijk werd gehouden. De interviewer prikkelde de burgemeester met de stelling dat het intensieve gemeente lijke cultuurbeleid omstreden was, tot gemor leidde en dat Venlo werd bespot omdat andere belangrijke zaken erbij zouden inschieten. De Gou riposteerde dat historie voor hem een ‘bacil [is] die ik niet kan kwijt raken’. Hij liet er zich in het ge meentelijke beleid gaarne door leiden en ontkende dat het ten koste ging van andere ontwikkelingen. ‘Ik ga dan ook gewoon door, kritiek of geen kritiek.’ Immers, toen hij in 1957 aantrad ‘was hier helemaal niets, behalve een versleten concert gebouw.’23 Op 27 juli 1969 nam De Gou afscheid van Venlo: hij werd burgemeester van Haarlem. Loco-burgemeester Munten zei in zijn toespraak tijdens de bijzondere raadsvergadering dat De Gou tijdens zijn ‘passage door Venlo een positieve bijdrage heeft betekend in de continuïteit van het bestuur onzer stad’ en dat hij Venlo rijker achterliet dan hij het aantrof. De Gou kwam, aldus Munten, op een moment waarop Venlo zich alleen naar het uiterlijk had hersteld van de zware en diepe slagen, die de oorlog 1940-1945 haar had toegebracht. De vertrekkende burgemeester werd onderscheiden met de gouden erepenning van de stad.24 Lei Alberigs Naast De Gou moet Lei (Leon Mathieu) Alberigs als een tweede centrale figuur in de ontwikkelingen in het Venlose culturele leven worden genoemd. De Zuid-Limburger Alberigs (1921-1998) was van 1966 tot 1982 in dienst van de gemeente Venlo, aanvankelijk als cultureel ambtenaar, spoedig als directeur van de Culturele Dienst, waaronder het Cultureel Centrum ressorteerde. Alberigs werd door burgemeester De Gou op advies van Dobbelstein25 aangesteld om een tentoon stellingsbeleid te ontwikkelen in Venlo. ‘Ik was nog nooit in Venlo geweest. Het was een soort algemene opinie dat er boven Sittard niets gebeurde.’26 De Gou streefde naar het opbouwen van een soort tegenwicht tegen de wat al te veel op het Duitse winkelpubliek ingestelde cultuur van de grensstad Venlo. De burgemeester ergerde zich eraan dat men in Venlose winkels niet zelden in het Duits werd aangesproken.27 De Gou kwam met Alberigs overeen dat het Venlose cultuurbeleid zich overwegend zou gaan richten op het westen van het land en op Vlaanderen. Met name dat laatste was een kolfje naar de hand van Alberigs, die vanwege zijn contacten met de Vlaamse letter kundige Wies Moens28 beschikte over een uitgebreid Vlaams
187
Ferdi Tajiri, Elly Claus, Karel Appel en Hugo Claus in het Cultureel Centrum Venlo tijdens de tentoonstelling sf 1967 (foto Shinkichi Tajiri).
Karel Appel, Shinkichi Tajiri en Willem Sandberg in het Cultureel Centrum Venlo, 1967 (foto g a Venlo).
Catalogusomslag tentoon stelling sf (Shinkichi & Friends), 1967.
netwerk. Uiteindelijk zou Alberigs meer dan tweehonderd tentoonstellingen in Venlo organiseren, waaronder met name in de beginjaren een aantal spraakmakende evenementen die Venlo veel publiciteit opleverden. Budget had Alberigs nauwelijks, maar hij kreeg het vertrouwen van De Gou en van wethouder Haffmans van financiën. Het eerste grote succes was een Appel-tentoonstelling in het seizoen 1968-1969, die bijna tienduizend belangstellenden trok. Karel Appel weigerde aanvankelijk medewerking, ‘totdat Appel naar Venlo kwam en het cultureel centrum zag. Dat bekeerde hem volledig.’29 Alberigs was nauw betrokken bij de verwerving van de collectie Van Bommel-van Dam en bij de realisatie van het gelijknamige museum, waarvan hij tot zijn vertrek uit Venlo in 1982 directeur zou blijven.
188
Brief van Karel Appel aan Lei Alberigs (Archief Museum van Bommel van Dam).
189
Artikelen in Dagblad voor Noord-Limburg, 12.02.1969 en 24.02 1969.
190
Artikel in het Dagblad voor Noord-Limburg, 24.03.1966.
1
10
Zie het artikel van Hans Redeker in het
Zie hiervoor de website www.historie
Algemeen Handelsblad van 5 december
venlo.nl.
1964.
11
2
Maarten Plukker, Venlo in beeld
Zie het artikel van Vogelaar in dit boek.
gebracht na 625 jaar stadsrechten (Venlo
3
1968).
Zie ook de woorden van wethouder
12
Van Soest-Jansbeken in de ‘openings
Frans Hermans, Venlo in de Weder
publicatie’ Een beeld van de collectie:
opbouwperiode 1945-1970 (Venlo 2005;
‘Blijdschap omdat de opening van dit
Venlose Katernen nr. 2).
museum de afronding betekent van
13
een reeks van gemeentelijke investe
Leon van Meijel, Schakel in Europa.
ringen, die tot doel hadden een infra-
De totstandkoming en betekenis van het
structuur te scheppen waarbinnen de
Brugplan in Venlo (1945-1964) (Venlo
cultuurbeoefening en de cultuur
2008; Venlose Katernen nr. 12).
begeleiding in al haar facetten en voor
14
alle geledingen van onze gemeenschap
Plukker, Venlo in beeld gebracht.
optimaal zou kunnen plaatsvinden.’
15
4
Zie voor biografische gegevens:
Maarten van Bommel tijdens een
C.A.A. Linssen, ‘Leonard de Gou
lezing voor de Venlose afdeling van
’s-Gravenhage 22 december 1916-Aken
Lions International, 6 september 1972.
22 januari 2000’, in: Jaarboek van de
5
Maatschappij der Nederlandse Letter
Zie hierover het artikel van Vogelaar in
kunde te Leiden 2005-2006, 49-59;
dit boek. Dobbelstein sprak uitvoerig
O. Moorman van Kappen, ‘In Memoriam
over zijn banden met Alberigs in een
dr. mr. Leonard de Gou’, in: Pro Memorie.
interview uit november 2008 (geluids
Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der
opname in Museum van Bommel van
Nederlanden 3 (2001) 330-333.
Dam).
16
6
Installatie: g a Venlo, notulen van de
Leeuwarder Courant van 4-3-1967.
raad van 16-10-1957. Zie ook dvnl van
7
17-10-1957 en 28-9-1957.
De Nieuwe Limburger van 8-6-1968.
17
8
Linssen, ‘Leonard de Gou’, 52.
Dagblad voor Noord-Limburg (dvnl)
18
van 13-6-1968, Gemeentearchief Venlo
Resp. g a Venlo, handelingen gemeente
(g a Venlo), handelingen van de raad
raad van 15-1-1958 en 2-1-1959.
van 12-6-1968.
19
9
Zie onder meer zijn jaarrede in de ge
g a Venlo, archief Culturele Dienst,
meenteraad in januari 1968: ‘Het is de
jaarverslagen.
taak en de plicht van de overheid om geen mogelijkheid onbenut te laten tot opvoering van de volksontwikkeling.’
191
192
En: ‘door de gemeentelijke overheid
nog als een soort verrader. Een paar
moet het primaat van de cultuur ten
jaar geleden heeft Harry Dobbelstein
volle worden aanvaard’.
mij dat letterlijk nog zo gezegd: ‘Je
20
maakt je wat wijs, daar in Venlo, dat
Ten aanzien van alle in deze paragraaf
stelt toch niks voor’.’
behandelde gebouwen is gebruik ge
27
maakt van: g a Venlo, archief gemeente
In zijn jaarredes voor de gemeenteraad
secretarie 1945-1978, div. dossiers;
kwam De Gou inderdaad regelmatig op
Archief Gemeentewerken, Bouw
dit probleem terug, zie de handelingen
dossiers.
van de gemeenteraad van 3-1-1962 en
21
9-1-1963.
Jaarrede 1966, g a Venlo, handelingen
28
van de raad.
Wies Moens (1898-1982) was een
22
Vlaams letterkundige van nogal natio
dvnl van 22-2-1969.
nalistische snit, die vanwege zijn rol
23
tijdens de bezetting in 1947 – inmiddels
Concertgebouw De Prins van Oranje
voor de rest van zijn leven in Nederland
stond in Venlo bekend als ‘de Schuur’;
verblijvend – bij verstek ter dood werd
ondanks de intensieve verbouwing
veroordeeld.
medio jaren zestig bleven er tal van
29
bezwaren aan het gebouw kleven.
Alberigs in het dvnl van 2-6-1979.
g a Venlo, archief Culturele Dienst, jaarverslag 1968-1969. Tegenwoordig worden wel eens gevoelens van spijt gehoord over de sloop van dit gebouw, immers een echte ‘Berlage’ en de enige concertzaal die deze beroemde bouwmeester heeft ontworpen. Mariet Verberkt, De Prins van Oranje en ‘de Prins’ van Berlage (Venlo 2006; Venlose Katernen nr. 6). 24 g a Venlo, handelingen van de raad van 27-7-1969. 25 Aldus Dobbelstein in het in noot 5 genoemde interview. Volgens Dobbel stein had De Gou eigenlijk een andere kandidaat op het oog. 26 Alberigs in het dvnl van 2-6-1979. Aan het in de tekst aangehaalde citaat voegde hij overigens toe: ‘Die heerst nu nog in Zuid-Limburg. Daar zien ze me
Frans Hermans ‘Sober, fraai en functioneel en dies alom geroemd!’1 De bouw van Museum van Bommel van Dam
194
Julianapark te Venlo ca. 1968 (foto g a Venlo).
Toen de gemeenteraad in juni 1968 eenmaal had besloten het aanbod van het echtpaar Van Bommel-van Dam te accep teren, was er werk aan de winkel. Immers: bij de schenking was bepaald dat de collectie medio 1970 onder dak moest zijn. Het was nu dus zaak de financiering te regelen en de huis vesting aan te pakken. Vaststelling van de vestigingslocatie In het najaar van 1968 onderzocht de gemeente in eerste instantie de mogelijkheid het museum te huisvesten in een bestaand pand. Gemeente werken kreeg opdracht de panden Deken Van Oppensingel 11 en 123 te onderzoeken op geschiktheid. Gezien de vele be perkingen en problemen werd al spoedig besloten een terrein te zoeken waarop nieuwbouw kon plaatsvinden. Onderzocht
werden bouwplaatsen op de hoek Peperstraat/Maasschriksel en Arsenaalplein in de binnenstad, het monumentale Villapark, de Hertog Reinoudsingel en de Postweg op de Grote Heide. Om uiteenlopende redenen (te klein, te excentrisch) vielen al deze locaties af en werd het oog gericht op het Julianapark. Het Julianapark was na de oorlog ingericht op het terrein waar voordien een spoorwegemplacement en daarvoor de oostelijke flanken van de eeuwenoude Venlose vesting waren gesitueerd.2 Anno 1968 stonden er enkele negentiende-eeuwse spoorwegwoningen, het modernistische tankstation uit 1933 en de statige ambtswoning van de burgemeester uit 1955. Het park grensde onmiddellijk aan de binnenstad en bood een fraaie omgeving voor een museum voor moderne kunst.
Burgemeester De Gou (l.) en architect Jos van Hest (foto g a Venlo).
Klooster Maria-Weide Venlo naar een ontwerp van architect Jos van Hest (foto g a Venlo).
Gemeentewerken aan zet De Dienst Gemeentewerken nam het initiatief en produceerde een in augustus 1968 vervaardigde schetsmatige plattegrond voor een ‘expositiehal’, bestaande uit een grote tentoonstellingsruimte van circa 880 m2, diverse kan toren en opslagruimten en natuurlijk een woning voor het echtpaar.3 Kennelijk was dit te ambitieus, want al een maand later werd een tweede, kleiner ontwerp gepresenteerd, met onder meer plaats voor een grote zaal van 440 m2 en een prentenkabinet van 100 m2. Optioneel werden ook twee extra paviljoens van ieder ruim 400 m2 getekend. In december kwam een schets van de gemeentelijke tekentafels, waarop een ambitieus museumgebouw in het park naast de ambtswoning werd ingetekend. Dit ontwerp, met de hoofdingang aan de parkzijde, voorzag in drie zalen van respectievelijk 175, 175 en 80 m2, een prentenzaal van 135 m2 en een depot van 120 m2. Laatstgenoemde tekening werd in januari 1969 getoond in de commissie voor Stadsontwikkeling. De commissie was ingenomen met deze voorlopige schets. Het idee kwam ter tafel om een prijsvraag voor het definitieve ontwerp uit te schrijven. Op instigatie van de Gemeentespaarbank, die toen nog in beeld was als opdrachtgever voor de bouw van het museum, werd twee weken later in dezelfde commissie echter bekend gemaakt dat de Venlose architect Jos van Hest was aangewezen voor het maken van het ontwerp. Jos van Hest (Van Hest & Kimmel) Jos van Hest (1914-1998) van het Venlose bureau Van Hest & Kimmel mag als leidend ont werper van het museum worden gezien. Van Hest was al ge ruime tijd in Venlo actief en had eind jaren zestig al een groot aantal projecten gerealiseerd. Tot zijn belangrijkste ontwerpen mogen worden gerekend het klooster Maria-Weide en het klooster Albertushof. Daarnaast was hij onder meer verantwoor delijk voor zulke uiteenlopende projecten als de fraaie Venlose sporthal en twee grote galerijflats aan de Postweg. Van Hest wordt wel gerekend tot de Bossche School. De invloed van de grote Dom Hans van der Laan is in het werk van Van Hest zeker zichtbaar. Toch ontwikkelde hij binnen dit kader duidelijk een eigen karakteristiek. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn bijzondere aandacht voor details, waar de Bossche School overwegend een strakke vorm hanteert. Men zou Van Hests werk aanvanke lijk duidelijk traditionalistische kenmerken kunnen toeschrijven, terwijl het tegen het einde van zijn werkzame leven meer modernistische trekken vertoonde. In de tussenliggende jaren zijn voorbeelden van overgangsvormen aan te wijzen.
195
196
Detail uit brief van Maarten van Bommel aan Jos van Hest waarin hij een gedetailleerd pakket van eisen beschrijft, 05.07.1969 (Archief Museum van Bommel van Dam).
Van Bommel denkt mee In maart 1969 stuurde Maarten van Bommel een nota getiteld ‘Enige punten voor gedachten wisseling’ richting Van Hest en Alberigs, waarin hij in feite een gedetailleerd eisenpakket voorlegde voor de bouw van het museum.4 Van Bommel hield de vinger aan de pols. Het echt paar ontmoette de architect tijdens een vakantie in Arcen in het voorjaar van 1969. In een brief aan Van Hest van 5 juli prees Van Bommel omstandig de goede sfeer en gastvrije ontvangst door Van Hest.5 ‘Onze voldoening gold óók het door U ge plande en op latere uitbreiding afgestemde museum, waar we geheel achter staan en in principe ook het daarmede recht streeks verbonden huis, waarbij de indeling van de ruimten – misschien – nog iets kan worden gewijzigd.’ Van Bommel dacht daarbij in ieder geval aan een aparte ruimte voor studie
en ontvangst ‘buiten de huiselijke sfeer’. In deze studeerkamer kon hij zijn uit de ‘vrijgezellentijd’ stammende meubels, waar aan hij zeer gehecht was, plaatsen en kon hij zich rustig terug trekken. Van Bommel verstrekte op verzoek van Van Hest een gedetailleerde beschrijving met maten van de meubelen die het echtpaar beslist mee wilde nemen naar de nieuwe woning. De brief bevat verder een precieze opgave van de woonwensen van het paar, inclusief de inrichting van keuken en badkamer. Gewenst was ook een bergruimte voor drank, rookwaren en – ‘wijl na de zéér omvangrijke investeringen in de bereids ge schonken kunstschatten ons énige vermogen’ – de fraaie post zegelverzameling, ‘welke nimmer door vochtige lucht mag worden bedreigd’.
Wethouder van Cultuur, Rie van Soest-Jansbeken (foto Jacques Peeters, Venlo).
Financiering en voorbereiding Ook de financiering van het project kreeg de nodige aandacht. In eerste instantie ontwik kelde de gemeente in samenwerking met de Gemeentespaar bank een inventief scenario, waarbij overeenstemming werd bereikt over een plan waarbij de bank de bouwgrond gedurende veertig jaren voor het symbolische bedrag van één gulden per jaar zou pachten en de bouw – waarvan de kosten vooralsnog op 350.000 gulden werden geschat – zou financieren. De ge meente zou het museum vervolgens terughuren. Onderhoud en verzekering zouden daarbij voor rekening van de gemeente blijven, terwijl na afloop van de pachttermijn alles aan de ge meente zou vervallen. Op basis hiervan werd door de gemeente raad het benodigde krediet beschikbaar gesteld.6 De constructie werd echter door Gedeputeerde Staten afgewezen, waarop de gemeente besloot het benodigde kapitaal van de spaarbank te lenen en de bouw zelf ter hand te nemen.7 Om de plannen in overleg met de architect verder uit te werken en de uitvoering te begeleiden, werd in oktober 1969 een bouwcommissie samengesteld die onder voorzitterschap stond van wethouder van Cultuur Rie van Soest-Jansbeken, en waarvan verder deel uitmaakten de raadsleden A. Frequin (Openbare Werken/Grondbedrijf) en J. Ex (Onderwijs/Cultuur), dr. ir. W. Boekelman, lid van de Stedelijke Culturele Raad, directeur De Haen van Gemeentewerken, Lei Alberigs, als ex terne deskundige de bekende Amsterdamse graficus, museum deskundige en Rijksadviseur Dick Elffers en last but not least Maarten van Bommel.8 De commissie stelde al spoedig vast dat de eerste begroting ter hoogte van 350.000 gulden te laag was. Men kwam nu uit op een bedrag van 500.000 gulden. Het verschil was te verklaren uit de inmiddels gestegen lonen en prijzen, aanvullende kosten van fundering vanwege de gebleken slechte ondergrond en de voorheen niet-geraamde kosten van inrichting. Maarten van Bommel was zich al zorgen gaan maken over de voortgang. In een brief van 29 september 1969 aan de verantwoordelijke wethouder Van Soest-Jansbeken schreef hij dat het ‘bijna angstig stil [is] geworden rond de voorgenomen bouw’ en dat terwijl de raad al ruim een jaar eerder de collectie had aanvaard en de notariële eigendomsoverdracht 29 januari ook al weer een hele tijd geleden was. Het paar had begrip voor alle drukte, maar toch... Intussen kwam het architectonische ontwerp van het nieuwe museum in beeld. Al in haar eerste vergadering op 12 november kreeg de bouwcommissie een presentatie door
197
Linkerpagina, boven: eerste schetsontwerp van Van Hest, onder: het ontwerp met weg lating van de noordelijke vleugel (g a Venlo).
Jos van Hest voorgeschoteld. Van Hest toonde een schetsont werp, waarvan in eerste instantie slechts het binnen de rode markeringslijnen gelegen gedeelte zou kunnen worden gerea liseerd, ‘daar spreker zich stipt aan de eis, dat binnen de be groting moet worden gebleven, wil houden’. De architect han teerde naar eigen zeggen als uitgangspunt het creëren van ruimtelijkheid. Een hoge centrale ruimte werd omgeven door lagere en kleinere ruimten. Diagonale doorzichten zouden in een idee van ruimtelijkheid moeten resulteren. In een later stadium zou uitbreiding in de vorm van aanbouw van een zelfde ‘schakel’ kunnen worden gerealiseerd. Volgens de archi tect waren er in de omgeving geen directe, reeds gebouwde aanknopingspunten waar het ontwerp zich naar zou moeten of kunnen richten. De riante panden aan de overkant van de singel vormden in zijn ogen ‘een vrij gesloten wand met een nogal willekeurige bebouwing.’ Uit voorbesprekingen met Van Bommel was hem duidelijk geworden dat een ‘gesloten karakter’ van het gebouw de voorkeur verdiende. ‘In verband ook met de samenstelling van de collectie zal ten dele boven licht en ten dele kunstlicht moeten worden toegepast.’ Van Hest had instemmend kennis genomen van Van Bommels pleidooi voor de bouw van een koffiekamer met buitenterras. Van Bommel besprak de voorlopige plannen in detail met Elffers en formuleerde op basis van dat overleg een aantal in houdelijke opmerkingen over de bouw en inrichting van het museum, die hij in de vorm van een ‘Variantplan Museum van Bommel van Dam’ op 16 december 1969 richting Venlo stuurde. De belangrijkste opmerkingen in dit plan betreffen de gewenste weglating van vaste scheidingsruimten tussen de kleinere ex positieruimten (waarmee de omloop moet zijn bedoeld) en de toepassing van verplaatsbare expositievlakken, waardoor een maximum aan flexibiliteit en talloze ruimte-indelingen moge lijk zouden worden. De ‘koffie-bar met gespreksruimte’ moest aan de parkzijde geheel in glas worden gerealiseerd. Tenslotte moest ‘de toetreding van daglicht en toepassing van kunstlicht (...) in lineaire zin de vorm van het gebouw volgen.’ In de tweede vergadering van de bouwcommissie werd gesproken over de mogelijkheid de niet-geëxposeerde delen van de collectie elders in Venlo op te bergen, met andere woorden: zo kon worden bezuinigd op een depot. Van Bommel was hier faliekant tegen en kreeg gedaan dat dit onzalige plan werd ingetrokken. Een belangrijk besluit was dat de noordelijke expositievleugel uit het ontwerp werd geschrapt. Dat was een voudigweg te duur. Realisatie van het volledige ontwerp werd
199
200
gezien als ‘verre toekomstmuziek’. Dat zou overigens nog meevallen, zoals we hieronder zullen zien. Maarten van Bommel informeerde in een op ongeduldige toon geschreven brief in maart 1970 bij het college naar de voortgang. Was er nog geen raadsbesluit over de financiering in zicht? Hij beraadde zich op een verlenging van de termijn, een mogelijkheid die in geval van overmacht inderdaad was opengehouden in de overdrachtsovereenkomst. Hij beklaagde zich erover dat ‘wij verhinderd worden eventueel andere moge lijkheden aan te grijpen ter verwezenlijking van ons ideaal, de voltooiing van ons levenswerk op het gebied van de beeldende kunst.’ De getergde verzamelaar herinnerde nog maar eens aan het feit dat hij intussen al was benaderd door andere vestigingsplaatsen waar men, aldus Van Bommel, eerder wilde en kon gaan bouwen. Het echtpaar was daar tot nu toe niet op ingegaan, in de hoop dat het museum in Venlo nu toch echt op afzienbare tijd zou kunnen worden geopend ‘en dat wij ons burgers van de stad Venlo mogen noemen. Maar dan moeten wel álle betrokkenen, dus ook de Gemeente Venlo, verhéugd zijn over dat feit!’ Burgemeester De Gou zag zich kennelijk genoodzaakt een bezoek aan Amsterdam te brengen om de zaak te sussen. Dat lukte, maar het was duidelijk dat er vaart moest worden gemaakt. Een intern gemeentelijk rapport had al gewezen op een gevreesd imagoprobleem voor Venlo indien de gemeente er niet in zou slagen de financiering van de bouw rond te krijgen.9 In april 1970 presenteerde Alberigs een tweetal scenario’s met betrekking tot de financiering. Het college koos definitief voor de (goedkopere) variant waarin de koffieruimte – zeer be treurd door Van Bommel – werd weggelaten, geen tuin werd aangelegd rondom het gebouw en waarbij voor de inrichting zoveel mogelijk gebruik werd gemaakt van spullen afkomstig uit het Cultureel Centrum. De kosten: 485.000 gulden. Een tweetal lokale bedrijven10 werd bereid gevonden gezamenlijk een ton te schenken, waarna het resterende tekort werd bijge past door de gemeentelijke Stichting ter Bevordering van het Cultuurbezit. Een sigaar uit eigen doos dus, in zekere zin, maar de gemeentelijke begroting werd op deze wijze gespaard. ‘Eens te meer is weer eens gebleken, dat men in Venlo nog veel over heeft voor het algemeen belang’, aldus het raadsvoorstel.11 De raad ging op 13 mei 1970 akkoord met de financiering, waarmee de weg vrij was voor het leggen van de laatste hand aan het definitieve ontwerp voor het museum. Dat werd ook tijd, want de notarieel vastgelegde termijn waarop de bouw
gereed had moeten zijn was al vrijwel verstreken. De schenkers toonden echter begrip voor alle moeilijkheden en verleenden uitstel tot 1 juni 1971. Het is overigens de vraag of het echtpaar in dit stadium nog reële alternatieven ter beschikking had. Definitief ontwerp en bouw Toen de financiering eenmaal geregeld was, kon ook het definitieve ontwerp van de nieuw bouw worden voltooid. Een nieuw schetsplan werd op 4 juni 1970 in de welstandscommissie behandeld. Er waren nog be zwaren tegen de geslotenheid van het complex. Het gebouw zou zich onvoldoende voegen in de omgeving. Ook zou de zelfstandigheid van het museum ten opzichte van de woning te weinig tot uitdrukking komen. Hoewel Van Hest de com missie tijdens een overleg op 18 juni wist te overtuigen van de kwaliteiten van zijn ontwerp, bleef voorlopig als kritiek over eind staan dat de wijze van verbinding tussen museum ener zijds en woning en depot anderzijds niet naar wens was. De architect bleef niettemin achter zijn ontwerp staan en stelde voor de bouwvergunning gewoon in te dienen en ‘tussentijds’ te bepalen of omwerking vanuit financieel en ‘museumtechnisch oogpunt’ mogelijk zou zijn. Een slimme manoeuvre, want het probleem zou verder geen rol meer spelen, vooral ook omdat elke wijziging in het eenmaal vastgestelde plan tot kosten zou leiden, hetgeen in strijd was met het taakstellende budget. De vergunning werd verleend onder een aantal voorwaarden met betrekking tot een nader goed te keuren voorstel voor de situering van het depot, nog te accorderen geveltekeningen en een aantal eisen op het gebied van veiligheid en brandwering. Besloten werd tot onderhandse aanbesteding van de bouw, zodat gericht kon worden gezocht naar een aannemer die het museum voor het beschikbare budget wilde bouwen. De Blerickse aannemer Bouwbedrijf J. en P. Janssen was bereid het museum binnen de financiële kaders te bouwen en op korte termijn te starten met het werk. Kort na de zomer werd een begin gemaakt met de grond werken, waarbij men al spoedig stootte op de – te verwachten – resten van vestingwerken. De voornaamste zorg was dat de kosten van sloop niet waren begroot; uit niets blijkt dat werd gedacht aan de mogelijkheid tot het instellen van een archeo logisch onderzoek. Op 20 oktober werd op feestelijke wijze de eerste paal de grond in geslagen. De bouw verliep verder voor spoedig. In september 1971 moesten er knopen worden door gehakt over de aankleding van de omgeving van het museum. Het terrein moest bij de opening ‘toch enigszins in orde zijn’,
201
202
203
Linkerpagina, boven: definitief schetsontwerp van Van Hest, links zijn de niet uitgevoerde noordelijke vleugel en de koffiekamer weergegeven, onder: ontwerp voor de tuin rondom het museum (g a Venlo).
Het slaan van de eerst paal op 20 oktober 1970 en voortgang bouw museum (foto’s Sef Dael, Venlo).
heet het zuinigjes in de collegestukken. Uit twee alternatieven voor de aanleg van de tuin rondom het gebouw werd het goedkoopste ontwerp gekozen. Men wilde de raad geen nieuw krediet vragen. De zuinige houding van de gemeente moet bij tijd en wijle frustrerend zijn geweest voor de betrokkenen. Behalve de strakke financiële kaders die door de raad waren gesteld was er wellicht ten tijde van de nieuwe burgemeester Gijsen ook sprake van een wat minder positieve houding ten opzichte van de cultuur dan in het tijdperk-De Gou. Alberigs
204
Verhuisbericht van Maarten en Reina van Bommel-van Dam.
Het personeel van de Culturele Dienst wordt ingezet bij de verhuizing van Amsterdam naar Venlo (foto’s Sef Dael, Venlo).
Registratie van de collectie in het Cultureel Centrum door het personeel van de Culturele Dienst, vlnr Pierre Lucker, Thei Voragen, Lei Alberigs, Floor Sprengers, Bernadette Vermeulen-Windsant
zei hierover later: ‘Gijsen was niet zo geporteerd voor dat museum... Ik moest maar zien dat ik het klaar kreeg voor dat bedrag. Er is wel iets teveel bezuinigd.’12 Uit het jaarverslag van de Culturele Dienst over 1970-1971 blijkt dat er gewoekerd werd met middelen en inzet van personeel. Het eigen perso neel van de Culturele Dienst werd volop ingezet bij de verhui zing van de collectie en van het echtpaar naar Venlo, de mate riële verzorging van de objecten, de inrichting van het depot en de schoonmaak en inrichting van zowel museum als woning. Hoewel het gebouw nog niet helemaal klaar was, kon de
(foto Sef Dael, Venlo).
opening op zaterdag 16 oktober doorgaan. Merkwaardig genoeg waren zowel burgemeester Gijsen (‘vanwege de verloving van zijn zoon’, aldus Van Bommel achteraf 13) als de loco-burgemees ter (‘verhinderd’, idem) niet aanwezig bij de opening.14 Van Bommel toonde zich hierover – en over enkele andere zaken, zoals de uitvoering van de publicatie die bij gelegenheid van de opening verscheen – later ernstig ontstemd. Het is gissen naar de reden van de afwezigheid van beide heren. Wellicht voelden de collegeleden zich ook wel wat opgejaagd door de
205
Toespraak door Mr. H.C.C. Dobbelstein in het Cultureel Centrum bij de opening van het museum (foto Sef Dael, Venlo).
Formele openingshandeling door gouverneur Mr. Ch. Van Rooy (foto Sef Dael, Venlo).
Impressie van de openings receptie (foto Sef Dael, Venlo).
Affiche van de openingstentoonstellingen.
ongeduldige en wat pedante15 Van Bommel en waren als gevolg daarvan irritaties ontstaan. Maar hierbij betreden we het terrein van de speculatie. De plechtigheden begonnen met een bijeenkomst in het Cultureel Centrum, waar liefst vierhonderd aanwezigen luis terden naar een inleiding door Dobbelstein, de directeur van de Culturele Raad Limburg. Vervolgens toog men te voet naar het Julianapark waar de formele opening door gouverneur Van Rooy plaatsvond. Het immer zuinige college had besloten de
206
Interieur van Museum van Bommel van Dam, omloop (foto Sef Dael, Venlo).
Interieur van Museum van Bommel van Dam, binnenzaal (foto Sef Dael, Venlo)
Tegeltableau van Piet Wiegman, 97 x 97 cm; Maarten van Bommel beloofde hem persoonlijk dat het zou worden inge metseld bij de ingang van het museum.
kosten beperkt te houden (‘ten hoogste 2 consumpties + rook waren’). Aansluitend vond een diner voor een select gezelschap genodigden plaats in het exclusieve restaurant Valuas. Het ge zelschap moest – alweer uit kostenoverwegingen16 – zo beperkt mogelijk worden gehouden. Aanwezig waren de gouverneur, het (complete?) college, de gemeentesecretaris, de heer en mevrouw Van Bommel-van Dam, Dobbelstein en Alberigs. Het feit dat de architecten en de aannemer uit zuinigheidsover wegingen niet waren uitgenodigd, was voor Maarten van
Bommel volslagen onbegrijpelijk, ‘als een in Nederland uniek feit bij een toch wel vrij uniek gebeuren’. ‘Tot zijn verrassing ontdekte onze Gouverneur hen later op de avond verderop in hetzelfde restaurant, waarop zij na ruggespraak alsnog op een borrel werden genodigd.’ ‘Niet het gebouw is van belang, doch het geëxposeerde’ Directeur Lei Alberigs was zeer tevreden met het nieuwe museum, dat zich naadloos voegde in het park: ‘Het op 16 ok tober 1971 in gebruik genomen museum blijkt funktioneel van bijzondere kwaliteit te zijn. De toepassing van uiterst sobere materialen en de noodzaak – uit budgettaire overwegingen – tot het weren van alle verfraaiingselementen hebben nergens afbreuk gedaan. Maar het is toch vooral het uiterst geslaagde maatconcept, dat een geïnspireerde architect J. van Hest heeft ontworpen, dat de bouw zo heeft doen slagen.’17 Jos van Hest slaagde erin met een minimaal budget een museum te realiseren dat uitblinkt in eenvoud, strakke lijnen, de fraaie belichting, overzichtelijkheid en ruimtelijkheid. Het gebouw ontmoet dan ook nog altijd brede waardering. Architectonisch valt het gebouw niet eenvoudig binnen een be paalde stijl of richting te situeren. In weerwil van opmerkingen als zou het ontwerp een mooi voorbeeld van de Bossche School zijn, zou ook kunnen worden gesteld dat het museum zekere modernistische, zelfs minimalistische trekken vertoont. Hoewel Alberigs (zie hierboven) verwees naar het weren van opsmuk als zijnde een gevolg van bezuinigingen, moet toch eerder worden aangenomen dat de sobere vormgeving vanaf het begin uitgangspunt bij het ontwerp is geweest. Zie de strakke wanden, die de aandacht als vanzelf naar de tentoon gestelde kunst leiden. Ook de buitenzijde van het museum was bijzonder sober gehouden. Dat was ook de bedoeling: het gebouw mocht niet overheersen in de parkachtige omgeving. En: ‘niet het gebouw is van belang, doch het geëxposeerde.’18 Besluit Tussen de eerste contacten in het najaar van 1967 en de opening van het gebouw in oktober 1971 liggen slechts vier jaren. In die periode vond – rekening houdend met een niet gering eisenpakket van de schenkers – besluitvorming in de raad plaats, werd de financiering geregeld, zocht Gemeentewerken zorgvuldig naar een goede locatie, werkte de bouwcommissie samen met de architecten aan een fraai plan en werd de bouw gerealiseerd. Hoewel Maarten van Bommel nogal eens klaagde over het gebrek aan vaart in de
207
208
Bouwplaat inclusief nieuwe vleugel door het Haagse bureau Friedhoff & Van Heerde.
Rechts: artikel in het e-3 Journaal, 18.11.1971.
besluitvorming en voorbereiding van de bouw, moet worden geconstateerd dat de gemeente Venlo relatief weinig tijd nodig had voor de realisatie van dit fraaie museum. Het bij de opening feitelijk in zekere zin – vanwege de weg bezuinigde tweede vleugel – gemankeerde museum werd in 1985 alsnog uitgebreid. De gemeente maakte gebruik van het voornemen van de pt t om in het Julianapark tegenover het postkantoor een ondergronds ‘Nucleair-chemisch beschermd Onderkomen’ (nco) te bouwen, een bunker die bedoeld was om in tijd van oorlog of grote rampen – de Koude Oorlog was nog niet voorbij – de communicatie op gang te houden. De bij deze bunker behorende ventilatieschachten konden net zo goed worden ingepast in een bovengrondse museumuitbreiding. In overleg met het staatsbedrijf werd een locatie gekozen direct naast het museum. Het Haagse bureau Friedhoff & Van Heerde ontwierp de nieuwe vleugel, die wordt gekenmerkt door een zekere mate van utilitariteit en die wat flets afsteekt tegen de oorspronkelijke bouw, die zowel intern als extern van hogere kwaliteit is. Niettemin werd tot op zekere hoogte alsnog recht gedaan aan het oorspronkelijke ontwerp van Van Hest & Kimmel.
210
1
11
Aldus kwalificeerde Maarten van
g a Venlo, handelingen van de raad van
Bommel het gebouw van het museum
13-5-1970.
tijdens een lezing op 6 september 1972
12
voor Lions International Venlo.
Interview in Dagblad voor Noord-
2
Limburg van 2-6-1979.
Frans Hermans, Historische stedenatlas
13
van Nederland, afl. 6, Venlo (Delft 1999),
Lezing van Maarten van Bommel voor
64-69.
Lions International, afdeling Venlo, op 6
3
september 1972.
Gemeentearchief Venlo (g a Venlo),
14
archief Culturele Dienst, onderdeel
Ook De Gou had zich overigens
Museum van Bommel van Dam. Ook
geëxcuseerd, vanwege dwingende
de twee andere ontwerpen die hierna
verplichtingen in Haarlem.
worden genoemd berusten in dit archief.
15
4
Deze kwalificatie is voor rekening van
Documentatie Museum van Bommel
de auteur en wordt ingegeven door
van Dam. In november 1970 stelde Van
lezing van een aantal brieven van Van
Bommel nog een uitermate gedetail
Bommel en opmerkingen die hij zich
leerde lijst van ‘Punten ter bespreking
soms permitteerde. Een voorbeeld: in
en overleg m.b.t. het woonhuis’ op.
zijn Lions-lezing uit 1972 besprak hij de
5
notariële akte van overdracht van de
Brief in documentatie Museum van
collectie, die in 1969 ‘op het door mijn
Bommel van Dam.
naamgenoot in 1598 gebouwde
6
stadhuis van Venlo’ passeerde. Van
g a Venlo, handelingen van de raad van
Bommel doelde op de zestiende-
16-12-1968.
eeuwse bouwmeester Willem van
7
Bommel, die naar we mogen
g a Venlo, handelingen van de raad van
aannemen geen enkele familierelatie
12-3-1969.
met Maarten van Bommel had.
8
16
g a Venlo, handelingen van de raad van
In een b&w-besluit van 20-9-1971 heet
8-10-1969.
het: ‘besloten wordt de kosten zo laag
9
mogelijk te houden. Wat uitgebreide
Gezamenlijke commissies voor Open
aperitief. Diner beperken tot het kleinst
bare Werken/Grondbedrijf, Financiën
mogelijke gezelschap.’
en Onderwijs/Cultuur d.d. 11-2-1970.
17
10
g a Venlo, archief Culturele Dienst,
Vrijwel zeker waren dat Pope’s Draad-
jaarverslag 1971-1972.
en Lampenfabriek en Océ Van der
18
Grinten, beide oude Venlose bedrijven.
g a Venlo, commissie Openbare
Deze bedrijven werden rondom de
Werken/Financiën, Onderwijs en
opening van het museum specifiek als
Cultuur in een nota voor het college.
weldoeners genoemd.
Personenregister tekstverwijzing romein / fotoverwijzing cursief Alberigs, Lei 8, 12, 13, 15, 168, 170, 172, 172, 173, 174, 178, 180, 186, 186, 187, 188, 196, 200, 203, 204, 206, 207 Amen, Woody van 96 Ansingh, Lizzy 19, 66 Appel, Karel 98, 174, 175, 187, 187, 188, 189 Arends, Carmen 17 Arets, Wiel 149 Armando 8, 8, 14, 16, 16, 42, 43, 96, 141 Baaren, broer en zus Van 146 Bauer, M.A.J. (Marius) 14, 15, 25, 93 Bauer-Stumpff, Jo 19, 68 Bendien, Eva 96 Benner, Gerrit 14, 15, 34, 160, 172 Besnard 93 Bierman, Rudi 49, 93, 124, 125 Billekens, Gerard 178 Bissière, Roger 95, 128 Boekelman, W. 197 Boer Lichtveld, Frans de 15, 15, 64, 65 Bogart, Bram 14, 16, 16, 40, 92, 122 Bohemen, Kees van 14, 77, 92, 92, 96, 118/119 Bommel, Maarten van 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 10, 12, 12, 13, 14, 14, 15, 17, 18, 19, 70, 70, 71, 71, 72, 72, 73, 73, 74, 74, 75, 75, 76, 76, 77, 77, 78, 91, 92, 92, 93, 95, 96, 96, 97, 146, 146, 147, 148, 149, 150, 152, 152, 153, 154, 154, 155, 168, 169, 173, 174, 175, 178, 179, 196, 196, 199, 200, 204, 205, 205, 206, 206, 207 Bommel-van Dam, Reina van 3, 5, 6, 7, 8, 8, 9, 10, 10, 12, 12, 14, 15, 18, 70, 71, 71, 72, 72, 73, 74, 75, 77, 78, 91, 92, 95, 95, 96, 96, 98, 146, 149, 150, 152, 152, 153, 154, 155, 155, 169, 170, 171, 173, 174, 175, 178, 179, 204, 205, 206 Boot, H.F. (Henri) 13, 20, 21, 72, 73, 75, 76, 92, 96, 97, 98 Braber, Helleke van den 3, 4, 8, 69 Brands, Eugène 14, 36, 96, 140
Brandt, Paul 18, 92, 93, 93, 95 Brauner, Victor 95, 129 Bremmer, H.P. 147 Brinkman, Eelco 152, 152 Broer, Henk 14, 92 Bruin, Wil 13, 14, 75, 92, 97 Bruijn, Walter de 8, 12 Bruyn-Ouboter, Ru de 157 Buning, Johan 14, 25, 92, 95, 95, 96, 99 Burgt, Flip van der 14, 92 Bust, Peter (Peerke) 14, 92, 96, 100 Campigli, Massimo 95, 129 Cardena, Michael 96 Chagall, Marc 93 Chapon, Polly 96 Clavé, Antoni 93, 130 Claus, Elly 187 Claus, Hugo 187 Codagone, Guido 93 Collet, Louis 95 Constant 98 Corneille 98 Cornet, Baer 8 Cuypers, Pierre 174 Dalou, Jules 70, 70 Damave, Poppe 14, 23 Defesche, Pieter 15, 16, 54, 173 Derix, Jan 184 Diederen, Jef 16 Dieleman, Piet 154 Dik, Cor 13, 14, 15, 22, 92, 96, 97 Dobbeleer, Jan de 161 Dobbelstein, Harry 168, 169, 170, 172, 178, 186, 205, 205, 206 Dreesmann, Anton 152 Dreesmann, Willem 152 Elffers, Dick 164, 197, 199 Essen, Jan van 93 Ex, J. 197 Eyck, Charles 15, 54, 55 Eyck, Jo 149 Fernhout, Edgar 14, 15, 16, 46, 46/47, 93, 93, 95, 95, 96 Fiedler, Herbert 93, 95, 131
213
214
Franse, Kees 88 Frequin, A. 197 Friedhändler, Johnny 95, 130 Gauguin, Paul 6, 6 Gardenier, Jaap 85 Gelder, D. van 93 Gestel, Leo 14, 15, 26, 27, 156 Gijsen, Theodor 184, 203, 204 Gogh, Vincent van 151 Gou, Leonard de 8, 170, 172, 173, 174, 178, 180, 182, 182, 183, 184, 184, 186, 187, 195, 200, 203 Graafeiland, John van 152 Grieshaber, Hap 52 Grosfeld, Albert 8, 14 Gubbels, Truus 3, 4, 8, 89 Gulik, Dirk van 14, 97, 142, 143 Haas, Aad de 15, 56, 92, 95, 101 Haden, Seymour 93 Haen, de 197 Haffmans 187 Hagenaars 180 Hannema, Dirk 147, 147, 148 Heek, Jan van 149, 150 Hermans, Frans 3, 4, 7, 8, 177, 193 Hermans, Paul 7 Hervier 93 Herwijnen, Jan van 14, 15, 28, 29, 75, 76, 91, 92, 96, 97, 110, 111 Hest, Jos van 184, 195, 195, 196, 196, 198, 199, 199, 201, 202, 207 Heyboer, Anton 14, 96, 137, 138 Holt, Friso ten 92, 96, 123 Ieperen, Hans van 14, 75, 76, 92, 96, 97, 102, 103 Jong, Gerrit de 74 Jong, Jos de 3, 4, 7, 8, 177 Jong, Martin de 74 Kagie, Jan 92, 96, 96, 114 Kamerlingh Onnes, H.H. (Harm) 14, 14, 30, 65, 95, 96, 136 Kat, Otto B. de 14, 15, 24, 91 Kater, Arie 14, 30, 91, 92, 92 Katsushika, Hokusai 59
Kayser, Jules 182 Kelder, Toon 92, 122 Kentgens, Ingrid 3, 4, 7, 8, 11 Kerkhoff, Peter 7, 8 Kilsdonk-Lamée, Ted 7 Klijnen, Jos 182 Klinkers, Cécile 7 Konijnenburg, Netty van 14 Koning, C. 92 Kort, A.W. 14 Kröller-Müller, Helene 146, 151 Langeweg, Ger 93, 126 Lataster, Ger 14, 15, 16, 36/37, 58, 95, 132, 174 Leck, Bart van der 93, 151 Legrand, Louis 93 Lücker, Pierre 204 Maaswinkel, Kees 8, 19 Mali, Henk 8 Manessier, Alfred 52 Marini, Marino 53 Mechtilt 92 Meeuwis, M. 179, 179 Meijer, Jan 14, 31, 33, 74, 92, 96, 105 Melchers, Dolly 95 Melchers, Ru 95 Melle 14, 15, 38, 39, 77, 92, 95, 96, 97, 115, 116, 117 Min, Jaap 50, 51 Moens, Wies 186 Mogendorff, Ro 14, 33, 92, 95 Molenkamp, Nico 14, 92, 93, 104 Molin, Lei 15, 16, 57, 95 Munten, J. 186 Nagy, Imre 95, 133 Nietzsche, Friedrich 7 Nooteboom, Cees 5, 6 Oepts, Willem (Wim) 14, 35, 96 Okx, Kees 96, 139 Olde, Hans 93 Oldeboerrigter, Melle zie Melle Oldeboerrigter, Puck 97 Perdok, Henk 95, 133 Peutz, Frits 174 Picasso, Pablo 93
Pisarro, Camille 93 Ploos van Amstel, Jaap 84 Plukker, Maarten 181, 182 Pol, Jaap van der 162 Polak, Henriëtte 151 Pont, Jos de 151 Quist, Wim 153 Redeker, Hans 8, 12, 72, 74, 90, 91, 95 Regnault, Alexandre 151 Regteren-Altena, Marie van 19 Reinhold, Nono 95 Reneman, Max 165 Renoir, Henri 93 Righetti, Edouard 14, 92 Robertson, Suze 95 Rooy, Charles van 205, 205 Sandberg, Willem 12, 13, 74, 74, 97, 98, 173, 187 Scheringa, Dirk 153 Scheurleer, Lunsingh 178 Schmeitz, Math 168, 170, 173 Scholten, Lida 153 Scholten, Theo 153 Schoonhoven, Anita 91, 97 Schoonhoven, Jan 14, 16, 44, 45, 91, 92, 97, 120, 121 Schuhmacher, Wim 48 Singer, William 148, 149 Singer-Burgh, Anna 148, 149, 154 Slegt, Jacob 96 Sluyter, Gerard 86 Smet, Gustave de 47 Soest, Pierre van 16 Soest-Jansbeken, Rie van 8, 174, 178, 197, 197 Sothmann, Magdalene 14, 92, 93, 93, 95 Sprengers, Floor 204 Steenbergen, Renée 3, 4, 8, 145 Steijn, Wim 14, 24 Stellaart, Jaap 14, 15, 72, 75, 92, 96, 106, 107 Stoffels, Gabi 7 Surie, Jacoba 19, 67 Tajiri, Ferdi 8, 187 Tajiri, Shinkichi 8, 95, 187 Tegenbosch, Lambert 8
Tesink, Ton 8, 9, 17 Thies, Paula 81 Tiel, Quirijn van 151 Timmer, Kees 158 Togt, Jan van der 152 Trap, Dirk 92, 112, 113 Tummers, Nic. 170 Tytgat, Edgard 87 Uyl, Joop den 169 Vemer, J.C. 168, 169 Ven, Nardus van de 14, 32, 92, 96, 97, 108, 109, 144 Venema, Adriaan 19 Vercauteren, Rick 3, 4, 10, 16 Vermeulen-Windsant, Bernadette 204 Verwey, Kees 14 Vogelaar, George 3, 4, 8, 167 Vonk, Jac. 159 Volleberg, Jan 168, 169, 170, 172, 173, 174 Voragen, Thei 7, 8, 15, 16, 172, 173, 204 Vuillard, Edouard 93 Wagemaker, Didi 93 Wagemaker, Jaap 14, 16, 41, 93, 95, 134, 135 Westendorp-Osieck, Betsy 19, 67 Westerik, Co 98 Wiegers, Jan 82 Wiegman, Piet 14, 15, 83, 206 Wiel, Saskia van de 3, 7 Wint, Wepko van de 163 Witsen, Willem 93, 127 Wolkers, Jan 98 Zandleven, J.A. 93, 127
215
216
Zakenregister tekstverwijzing romein / fotoverwijzing cursief Aan de Hand van, tentoonstelling 16 Aankoopsubsidieregeling Kunstwerken (a sk) 93 Abstract expressionisme 14 Algemeen Handelsblad 90, 91, 94, 95 Amsterdamse Beurs 71 Amsterdamse Joffers 18, 19 Amsterdamse Limburgers 95 Amsterdamse School 148 Arti et Amicitae Amsterdam, kunstenaars- sociëteit 97 Bonnefantenmuseum, Maastricht 97, 174 Bossche School 195, 207 Bouwbedrijf J. en P. Janssen, Blerick (Venlo) 201 Brugplan 182 Centraal Museum, Utrecht 146 Cobra 12, 14, 15, 98 Collectie Limburg 7 Collectie Van Bommel-van Dam 4, 12, 16, 17, 19, 172, 175, 178, 179, 187, 204 Colorisme 14 Concertgebouw Prins van Oranje, Venlo 174, 184, 184, 185 Contour tentoonstelling 12, 18, 91, 92, 92, 96 Cultureel Centrum, Venlo 91, 172, 174, 175, 179, 180, 183, 186, 187, 200, 204, 205, 205 Culturele Biografie Limburg 7 Culturele Dienst gemeente Venlo 172, 174, 178, 186, 186, 204, 204 Culturele Raad Limburg, Maastricht 8, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 205 Dagblad voor Noord-Limburg 175, 181, 185, 189, 190 De Pont zie Museum de Pont, Tilburg Dreesmann-musea, Amsterdam 152 e3 Journaal 208, 209 Elsloo 168, 170, 174, 178 Euregio 170 Europese Staatscommissie voor Defensie 182
Expressionisme 14, 91 Facetten, tentoonstelling 91, 173 Friedhoff & Van Heerde, architectenbureau 208, 208 Firato, Amsterdam 173 Frisia Museum, Spanbroek zie Scheringa Museum voor Realisme, Spanbroek Galerie 845, Amsterdam 95 Galerie ba s, Amsterdam 96 Galerie D’Eendt, Amsterdam 96 Galerie Espace, Amsterdam 96 Galerie Magdalene Sothmann, Amsterdam 14, 92, 93, 93, 95 Galerie Santee Landweer, Amsterdam 96 Galerie van Meurs, Amsterdam 96 Gemeentearchief Venlo 7 Gemeente Venlo 6, 170, 174, 179, 180, 200, 208 Gemeentespaarbank Venlo 195, 197 Geometrische abstractie 14 Glaspaleis, Heerlen 173, 174 Goltziusmuseum, Venlo 170, 174, 184, 185 Haagse School 148 Hannema-de Stuers Fundatie, Heino 147 Hest & Kimmel, architectenbureau Van 195, 208 Huis van Looy, Haarlem 97 Humanistische Verbond 151 Informele kunst 14, 15 Jan van Eyck-academie, Maastricht 172 Janivo Fonds 151 Julianapark, Venlo 181, 194, 194 Kasteel Wylre, Wylre 149 Katholieke Volks Partij (k vp) 170, 182 Klooster Maria-Weide, Venlo 195, 195 Kröller-Müller Museum 146 Kunstenaarsvereniging St. Lukas, Amsterdam 97 Kunsthandel Liernur, Den Haag 96 Kunsthandel de Boer 95, 96 Larense School 148 Lieverdje ’t, Amsterdam 168 Lyrisch expressionisme 14 Materieschilderkunst 14, 91
Moderne Boekhandel, Amsterdam 96 Mondriaan Stichting 6 Museum Aemstelle, Amstelveen 97 Museum Beelden aan Zee, Scheveningen 153 Museum Boijmans-van Beuningen, Rotterdam 147 Museum de Buitenplaats, Eelde 148 Museum de Pont, Tilburg 151 Museum het Domein, Sittard 174 Museum Jan van der Togt 152 Museum of Fine Arts, Boston 6 Museum van Baaren, Utrecht 146 Museum van Bommel van Dam, Venlo 3, 4, 5, 5, 6, 8, 10, 13, 15, 18, 145, 147, 149, 152, 153, 154, 168, 173, 178, 179, 184, 193, 203, 206, 208, 209 Nederlandse Museum Vereniging 153 Nucleair-chemisch beschermd Onderkomen (nco) 208 Nulbeweging 12, 14, 15 Oercollectie zie Collectie Van Bommel-van Dam Openbare Bibliotheek, Venlo 183, 183, 184, 184 Partij van de Arbeid (PvdA) 170 Provinciale Staten 172 Prins Bernhard Cultuurfonds 6 Prins van Oranje zie Concertgebouw Prins van Oranje, Venlo) Prinsenhof Delft zie Stedelijk Museum het Prinsenhof, Delft Projekt 2508, Bonn 5 Provincie Limburg 6, 15 Provo’s 168, 173 Realisme 14 Restaurant Valuas, Venlo 206 Rijksacademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam 18, 91 Rijksmuseum, Amsterdam 70 Rijksmuseum Twenthe, Enschede 149 Sarphatistraat 15, 73, 178, 178 Scheringa Museum voor Realisme 153 Schunk / Glaspaleis, Heerlen 173, 174 Shinkichi & Friends (sf), tentoonstelling 187 Singer Museum, Laren 148, 154
Staatsmijnen, Sittard 169, 174, 175 Stadsgalerij Heerlen 173 Stedelijk Museum, Amsterdam 12, 70, 74, 97, 169, 173 Stedelijk Museum, Roermond 174 Stedelijk Museum het Prinsenhof, Delft 92 Stichting Henriëtte Antoinette 151 Stichting ter Bevordering van Cultuurbezit Venlo 6, 200 Stichting van Bommel van Dam 5, 6 Stichting Vrienden van het Museum van Bommel van Dam 75 Surrealisme 14, 91 Theater de Maaspoort, Venlo 184 Toernooi der lage landen, Elsloo 170 Twentsche Bank 74, 77, 77, 98 Uit de Verzameling, tentoonstelling 16, 17 Utrechtse Kring, Utrecht 97 Van Bommel & Co., Effectenkantoor 70, 71 Van Bommel-van Dam Prijs 154, 154 Van Gewest tot Gewest 5 Variantplan Museum van Bommel van Dam 199 Veilinghuis Paul Brandt, Amsterdam 18, 92, 93, 93, 95 Villa De Wilde Zwanen, Laren 148 Volkskrant, de 183 Vrij Nederland 95 Vrije Academie, Venlo 184, 184 Vrije Volk, het 179 vsb Fonds 6 Wederopbouwplan 182
217
218
De publicatie, expositie en filmdocumentaire werden mede mogelijk gemaakt door
Stichting van Bommel van Dam
Stichting ter Bevordering Cultuurbezit Venlo
Sponsors
219
De Stichting van Bommel van Dam te Venlo is de royale gevers zeer erkentelijk dat zij € 10.000 heeft kunnen bijdragen aan het tot stand komen van dit prachtige jubileumdocument. Een totaal van € 4.000 werd geschonken door: Erven Maarten en Reina van Bommel-van Dam Reinier Hendriks Auto-Elektra, apk en Onderhoud, Daam Schijfweg 4, 1507 bd Zaandam Stichting van Bommel van Dam, Venlo Stichting Vrienden Museum van Bommel van Dam, Venlo De volgende familieleden en vrienden brachten ruim € 6.000 bijeen: Gerd-Jan en Aarieke Coenen-de Jong, Amsterdam Martin en Beatrix de Jong-van der Neut, Voorschoten de heer en mevrouw Dobbelstein-Geelen, Geulle Will de Jong en Karel Mehagnoul, Enkhuizen Sjoerdtje Hak, Wijhe Willy de Jong en Theun Hiemstra, Leeuwarden Louk van Hattum en Clarina Grim, Weesp Hetty Kimmel-Koenen, Venlo Bouwe en Joke Hendriks, Zaandam Alie Moll, Rijswijk Guus en Marga Hendriks-Reijling, Zaandijk Thalina Hendriks en Henk Sprengers, Gouda fam. Ooms, Venlo Stijn Peeters, Eindhoven de heer Jaap Ploos van Amstel, Haarlem Joke Hoogebeen, Apeldoorn de heer Th. Stroeken, Venlo Theo en Elly Huijs-Hooft van Huysduynen, Venlo VanVelthuisen family, usa Gerrit en Fransje de Jong-van Elven, Voorburg Petra Verberne, Venray Johan en Ada de Jong, Sittard Rémy et Julie Feumont, Velden Hans en Carla de Jong-Bossenbroek, Deventer Hayo en Maaike de Vries-de Jong, Woudsend Martijn en Susanne de Jong-Tennekes, Amersfoort mevrouw C. Weekers-van Pol, Venlo
220
Colofon
projectconcept
concept en samenstelling publicatie
teksten
Rick Vercauteren Ingrid Kentgens en Rick Vercauteren Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Frans Hermans, Jos de Jong, Ingrid Kentgens, Renée Steenbergen, Rick Vercauteren, Thei Voragen en George Vogelaar
vertaling
Karin Noffke, Baarle-Hertog (b)
eindredactie
Ingrid Kentgens, Rick Vercauteren, Thei Voragen en Saskia van de Wiel
fotobijschriften en onderschriften
Ingrid Kentgens, Peter Kerkhoff, Gabi Stoffels en Thei Voragen
register
Paul Hermans
beeldredactie
Ingrid Kentgens, Cécile Klinkers, Gabi Stoffels, Rick Vercauteren en Thei Voragen
fotografie kunstwerken
Peter Cox, Eindhoven
fotografie tekstillustraties
zie bijschriften Fotokino Linders, Venlo De uitgever heeft ernaar gestreefd de rechten van de illustraties volgens wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich tot de uitgever wenden.
omslagfoto
Sef Dael, Venlo
Baer Cornet, Venlo
scans
Paul Hermans Zebra Fotostudio’s, Venlo
met dank aan
Gemeentearchief Venlo Ton Kleinjans (Clevis-Kleinjans Architecten bv bna), Venlo
grafische vormgeving en dtp
lithografie en druk
bindwerk
Baer Cornet, Venlo Drukkerij Lecturis bv, Eindhoven Callenbach van Wijk bv, Nijkerk
copyright
Museum van Bommel van Dam, Venlo
oplage
1.500 exemplaren
uitgever
Museum van Bommel van Dam, Venlo Deken van Oppensingel 6 nl-5911 ad Venlo t +31 (0)77-351 3457 f +31 (0)77-354 6860 e
[email protected] www.vanbommelvandam.nl
isbn 978-90-78290-162
nur 640
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Deutsche Übersetzung
Vorwort
‘Wer Kunstgeschichte studiert hat, muß jedem Vergleich mißtrauen.’ (Cees Nooteboom, ’s Nachts komen de vossen, Amsterdam 2009, S. 20).
In den Niederlanden sind diverse Kunstmuseen aus Kollek tionen privater Sammler hervorgegangen. Das ist auch der Fall beim Museum van Bommel van Dam in Venlo. Maarten und Reina van Bommel-van Dam, wohnhaft in Amsterdam, schenk ten 1969 Venlo eine Kollektion moderner Kunst von mehr als eintausend Werken unter der Bedingung, dass die Gemeinde ihre breit gefächerte Kunstsammlung in einem Museum unter bringen und für die beiden Stifter für adäquaten Wohnraum sorgen müsse. Die Aufsehen erregende Schenkung, deren formale Annahme durch die Gemeinde in dem Programm Van Gewest tot Gewest im niederländischen Fernsehen ausgestrahlt wurde, führte 1971 dazu, dass in Venlo das erste Museum für moderne Kunst in der Provinz Limburg eröffnet wurde. Fragen von Besuchern aus dem ganzen Land, deutliche Ratschläge des Marketingbüros Projekt 2508 aus Bonn, Gespräche mit dem Rat der Stiftung van Bommel van Dam, sowie die dringende Notwendigkeit, in Hinblick auf die Politik des Museums neue Strategien anzuwenden, lancierte die Direktion des Museums van Bommel van Dam 2006 die Idee, um mithilfe externer Untersucher und Autoren die tatsäch liche Bedeutung dieser Schenkung historisch und für Venlo, die Provinz und das Land zu untersuchen. Der Museumsstab will – im Sinne des oben notierten Zitats von Cees Nooteboom – die Schenkung nach ihrem Wert beurteilen. Die Ergebnisse der internen und der externen Untersuchungen werden ‘syn thetisiert’ und in Gestalt einer Ausstellung, einer Publikation, eines Dokumentarfilms und eines Symposiums 2009 gebün delt angeboten. In diesem Jahr ist es ja vierzig Jahre her, dass die Sammlung von Maarten und Reina van Bommel-van Dam an die Gemeinde Venlo übertragen wurde. Mitte 2008 gerät das umfangreiche Projekt in eine Strom schnelle als die Mondriaan Stichting, der Prins Bernhard Cultuurfonds, der v sb Fonds, die Stichting ter Bevordering van
221
222
Cultuurbezit Venlo, die Stichting van Bommel van Dam und
schließen und das mehrsprachige Vermarkten der Kollektion.
die Provinz Limburg mitteilen, dass sie bereit sind, die ge
Die ehemalige Privatsammlung ist dank der positiven inhalt
plante Präsentation und die flankierenden Produkte und
lichen Beiträge der genannten Mitarbeiter demnächst tatsäch
Aktivitäten in ihren ehrgeizigsten Varianten finanziell möglich
lich eine öffentliche Sammlung. Die nunmehr entschlüsselte
zu machen.
Basiskollektion ist ein vitaler Organismus, der in Kombination
Beinah parallel dazu beschließen der Venloer Gemeinde
mit der musealen Entstehungsgeschichte und relevanten Er
vorstand und der Gemeinderat, das Betriebsbudget des
kenntnissen über das Sammlerehepaar künftig an die Culturele
Museums auf Basis der neuen Meerjarenbeleidsnota Museum
Biografie Limburg und die Collectie Nederland anschließt.
van Bommel van Dam 2008-2012 ansehnlich und strukturell zu erhöhen. Darüber hinaus stellt der Gemeinderat einen Geld
Begeisternde externe Beiträge Worte des Dankes richte ich
betrag zur Verbesserung des Museumsbaus zur Verfügung.
auch mit Vergnügen an den früheren Direktor Thei Voragen,
Dafür will ich mich an dieser Stelle noch einmal bei allen
der aufgrund seiner unschätzbaren Kenntnis der ursprüng
Beteiligten von ganzem Herzen bedanken.
lichen Sammlung und der guten, persönlichen Kontakte zu Maarten und Reina van Bommel-van Dam für den erfolgreichen
Werden, wer wir sind Im Museum of Fine Arts in Boston
Abschluss diverser Projektbereiche im Allgemeinen und für
hängt ein monumentales, auf Tahiti gemaltes Bild des fran
die gemeinsam mit Ingrid Kentgens vorgenommene sorgsame
zösischen Künstlers Paul Gaugin: Es heißt Wo kommen wir her?
Auswahl der relevanten Kunstwerke im Besonderen sehr
Wer sind wir? Wohin gehen wir? Diese fundamentalen Fragen,
wertvolle Arbeit geleistet hat. Gleichzeitig will ich die Projekt
die eine Suche nach existenzieller Bedeutung widerspiegeln,
mitarbeiter Peter Kerkhoff, Cécile Klinkers und Gabi Stoffels
waren der ständige Leitfaden bei der mehrjährigen Unter
für ihre dynamischen und begeisternden Beiträge zur Unter
suchung der historischen und soziologischen Hintergründe
suchung und für die praktische Verwirklichung der Ausstellung,
der Schenkung, der korrekteren Einschätzung der Sammlung,
der Publikation und des Dokumentarfilms lobend erwähnen.
der Erfassung der Baugeschichte des Museumskomplexes und
Darüber hinaus vermelde ich gerne die produktive und
der zielgerichteten Erforschung der vollständigen Lebens
kollegiale Zusammenarbeit mit Jos de Jong und Frans
geschichte des Sammlerehepaars. Im musealen Teamverband
Hermans vom Gemeindearchiv Venlo. Danke für die kritischen
haben wir danach gestrebt, so wie Friedrich Nietzsche einmal
und detaillierten Beiträge aus der Archivforschung zur
kernig formulierte, ‘zu werden, wer wir sind’.
speziellen Entstehungsgeschichte des Museums und für die
Nach Jahren intensiver Vorbereitung kommen im Jahr 2009 viele Ambitionen und Vorsätze der Direktion und der Mitarbeiter erstmalig zusammen: die Ergebnisse paralleler
flott geschriebenen, hervorragend dokumentierten Texte für die Publikation! Bedanken möchte ich mich ebenfalls bei dem Filmregis
Untersuchungen, die Vorbereitungen für die breit angelegte
seur Kees Maaswinkel, der auch auf Basis eigener Recherchen
Ausstellung, der Dokumentarfilm, die Publikation, das Sym
einen kurzen Dokumentarfilm gemacht hat, der die persön
posium sowie die Verbesserungen im Museumsbau. An dieser
liche Geschichte der leidenschaftlichen Kunstsammler durch
Stelle danke ich meinen Kollegen Paul Hermans (Public
dacht und gefühlvoll mit den Visionen der Künstler der ersten
Relations), Ingrid Kentgens (Konservatorin der Kollektion), Ted
Stunde wie Armando und Tajiri kombiniert. Er beschreibt
Kilsdonk-Lamée (Museumspädagogik) und Saskia van de Wiel
Handel und Wandel des damaligen Kulturrats in Maastricht,
(Konservatorin der Ausstellungen) für ihr großes Engagement
den kulturellen Wiederaufbau Venlos unter dem umtriebigen
und ihren Einsatz für das Gelingen dieses weit verzweigten
Bürgermeister Leonard de Gou, die positive Rolle der Kunst
Projektes.
kritiker Hans Redeker, Lambert Tegenbosch und Walter de
Im Verhältnis zum Jahr 2006 haben wir sowohl gemein
Bruijn sowie die aufblühende Venloer Kunstlandschaft mit
sam wie individuell große Schritte nach vorne gemacht in
Motoren wie Lei Alberigs (dem späteren ersten Museums
Bezug auf das Erhalten und Verwalten, das Registrieren, Foto
direktor), Albert Grosfeld, Henk Mali, Shinkichi und Ferdi Tajiri
grafieren, Digitalisieren, Präsentieren, das museumspädago
und der Leiterin des Kulturressorts Rie van Soest-Jansbeken.
gische Aufbereiten, das Veröffentlichen, das langfristige Er
Großes Lob für die Art und Weise, auf die Maarten und Reina
van Bommel-van Dams bedingungslose, persönliche Liebe zur
Im Jahre 2009 ist die Entstehungsgeschichte des
Kunst mit einem viel größeren gesellschaftlichen Kontext, der
Museums van Bommel van Dam auf nationaler Ebene noch
politischen Dynamik und einer akkuraten Rekonstruktion des
relativ unbekannt. Wir erwarten jedoch, dass die Geschichte
komplexen Zeitgeistes der Jahre 1967 bis 1971 verknüpft wird!
hinter der Schenkung 1969, die sich auf den Nenner Von
Außer Jos de Jong und Frans Hermans danke ich den
privater Sammlung in Amsterdam zu öffentlicher Kollektion in
Autoren Helleke van den Braber, Truus Gubbels, Ingrid
Venlo bringen lässt, vielen Menschen inner- und außerhalb der
Kentgens, Renée Steenbergen und George Vogelaar für ihre
Niederlande bekannt wird. Das Museum van Bommel van
ausnahmslos fesselnden Beiträge zur umfangreichen
Dam will künftig mit Nachdruck eine analoge und digitale
Publikation, in der die Schenkung auf mehreren Ebenen als
Quelle der Information für echte und virtuelle Besucher sein.
Dreh- und Angelpunkt funktioniert. Ein besonderer Aspekt der
Wir sind davon überzeugt, dass Maarten und Reina van
von dem Grafikdesigner Baer Cornet großartig gestalteten
Bommel-van Dam durch die hier erwähnten Bemühungen
Publikation ist, dass sich die fachkundig formulierten Ansätze
nicht im offenen Rachen der Zeit verschwinden werden,
und die inhaltlichen Auffassungen gemäß der Idee von 2006
sondern als Sammler, Stifter und Namensgeber im Kanon der
ergänzen. Die Entstehung des Museums van Bommel van
niederländischen Museumsgeschichte weiterleben werden.
Dam zwischen 1967 und 1971 erscheint im Zusammenspiel mit den überlegt ausgewählten documents humains und einer
Rick Vercauteren
großzügigen Auswahl an Kunstwerken wie in einem beein
Direktor Museum van Bommel van Dam
druckenden Kaleidoskop. Die Innenräume des Museums van Bommel van Dam haben sich dank der grundlegenden Vision des Raumdesigners
Von privater Sammlung zu öffentlicher Kollektion
Ton Tesink im vergangenen Jahr schrittweise sehr verbessert.
Ingrid Kentgens
In enger Zusammenarbeit mit dem Museumsstab und ex ternen Beratern wie Thei Voragen und Peter Kerkhoff hat Ton
In einem Brief vom 16. Dezember 1967 an den früheren
Tesink einen ausgewogenen Einrichtungsplan für die Aus
Direktor Lei Alberigs nennt Maarten van Bommel die Kunst
stellung Maarten & Reina van Bommel-van Dam erstellt. Die
sammlung, die er und seine Frau Reina zusammengetragen
Präsentation folgt einer festgelegten Route und zeichnet sich
haben, ‘unser Lebenswerk’. In den Wandelgängen des
durch einen modernen Rhythmus und eine ästhetisch kon
Museums van Bommel van Dam nennen wir sie die
zipierte Gruppierung des Archivmaterials, der großformatigen
‘Ursammlung’.
Fotos, der Kunstwerke und Texte aus. Für Grundschulklassen haben wir speziell einen separaten Projektraum eingerichtet,
Andere Zeiten Maarten und Reina van Bommel-van Dam
in dem Kinder im übertragenden Sinn Maarten und Reina
sammeln in einer Zeit, in der sich die bildende Kunst rasch ent
einen Besuch abstatten und spielerisch das Phänomen
wickelt. Im kulturellen Klima der Nachkriegs-Niederlande stehen
‘Sammeln’ kennen lernen.
Figuration und Abstraktion nebeneinander, aber sich vor allen Dingen gegenüber. Künstler nehmen deutliche und gegensätz
Hommage Direktion und Mitarbeiter des Museums van
liche Positionen ein. Die frei gekämpfte Künstlerschaft setzt
Bommel van Dam widmen das Projekt Maarten & Reina van
sich von den traditionellen Äußerungen jener ab, die mit dem
Bommel-van Dam mit viel Respekt und der gebotenen Ehr
Loslassen erkennbarer Darstellungen ringen und für die das
erbietung Maarten van Bommel (1906-1991) und Reina van
Ausdrücken von Gefühlen ausschlaggebend ist. Eine Zeit, in
Dam (1910-2008). Reina van Bommel-van Dam, die letztes
der ganz unterschiedliche Bewegungen an Terrain gewinnen;
Jahr mitten in den Vorbereitungen trotz ihres Alters von 97
Avantgardisten wehren sich gegen festgelegte Ideen und die
Jahren ziemlich unerwartet starb, kann die Eröffnung der
getreue Abbildung der sichtbaren Wirklichkeit, die Experimen
Ausstellung, die Premiere des Dokumentarfilms und die
tellen finden sich in der Künstlergruppe Cobra, Abstrakte und
Überreichung des ersten Exemplars der Publikation zu
Nonfigurative wenige Jahre später in der Nulbeweging (‘Null
unserem Bedauern nicht mehr persönlich miterleben.
bewegung’). In diesem Klima stecken Maarten und Reina van
223
224
Bommel-van Dam ihre eigene Route ab. Sie orientieren sich
Kunstauffassungen und seiner alltäglichen Themenwahl
über aktuelle Kunst, indem sie die jährlichen, tonangebenden
entscheidenden Einfluss auf Schüler wie Poppe Damave, Otto
Contour-Ausstellungen in Delft besuchen. Darüber hinaus
B. de Kat, Wim Steijn und Kees Verwey. Sein Haus steht
schätzen sie die Meinung von Fachleuten wie Willem
Künstlern auch im wahrsten Sinne des Wortes offen; Anton
Sandberg, dem Direktor des Stedelijk Museum in Amsterdam,
Heyboer wohnt lange Zeit auf dessen Dachboden.
und dem hervorragenden Rezensenten Hans Redeker. Das Bemerkenswerte an Privatsammlungen ist der
Maarten und Reina van Bommel-van Dam kaufen viele Werke von Künstlern, die unabhängig von Modernismen nach
Eigensinn, mit dem sie zustande kommen: Sie sind gut für
der eigenen Wahrnehmung arbeiten: Marius Bauer, Henk
Überraschungen und bringen Figuren ans Licht, die auf natio
Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peter
naler und internationaler Ebene nicht unbedingt wahrgenom
(Peerke) Bust, Cor Dik, Leo Gestel, Edouard Righetti, Albert
men werden und die damit verbundene Wertschätzung nicht
Grosveld, Dirk van Gulik, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen,
erfahren. In einer Zeit, in der stürmische Trends und Ismen
H. H. Kamerlingh Onnes, Arie Kater, A. W. Kort, Jan Meijer, Ro
einander folgen, beobachten Maarten und Reina van Bommel-
Mogendorff, Nico Molenkamp, Jaap Stellaart, Nardus van de
van Dam Künstler, Individuen, die anhaltend und konsequent
Ven und Piet Wiegman. Gleichzeitig entscheiden sie sich in
weiterhin auf die Pfeiler der Vergangenheit bauen, die Kunst
nerhalb der aktuelleren Entwicklungen für individuelle Ver
geschichte reflektieren und das Leben – und darum nicht als
treter wie Gerrit Benner und Willem Oepts (Expressionismus,
Vorläufer betrachtet werden. Maarten van Bommel spricht in
Kolorismus), Kees van Bohemen (Lyrischer Expressionismus),
diesem Zusammenhang von ‘typisch niederländischer Unter
Eugène Brands (Cobra), Lataster (Abstrakter Expressionismus),
schätzung der Früchte vom eigenen Boden!’ 1971 beschreibt
Melle (Surrealismus), Jaap Wagemaker, Bram Bogart, Armando
der Kunstkritiker Walter de Bruijn die Kunstsammlung des
und Jan Schoonhoven (Materiemalerei und informelle Kunst,
Ehepaars als ‘lebensgroße Anerkennung einiger traditioneller
Nullbewegung). Bei Malern wie Jan Schoonhoven und Edgar
Werte der bildenden Kunst: die andauernde Entdeckung der
Fernhout folgen sie der Entwicklung vom Figurativen zur sich
Natur als Quelle der Inspiration, den Eingriff des Künstlers
steigernden Abstraktion, doch mit rein geometrischer ab
darin mittels seiner kreativen Fantasie und seiner handwerk
strakter Kunst können sie nichts anfangen.
1
lichen Fähigkeiten, ohne die er im Gestammel der ersten Ver
Ein interessantes Detail ist die Tatsache, dass eine statt
wunderung stecken bleiben würde. In der Zeit von Objekten
liche Anzahl der oben genannten Künstler, die zu ihrer Zeit
und Conceptual Art ist das etwas, das zum Nachdenken
mehr oder weniger respektierte Namen hatten, lange Zeit aus
anregt.’ Und: ‘In der Sammlung manifestiert sich auch eine
dem Blickfeld verschwunden waren, aber anno 2009 wieder
deutliche Wertschätzung von Künstlern der so genannten
geschätzt und anerkannt werden. Vor kurzem erschienen neue
zweiten Garde, die den internationalen Durchbruch nie
Monografien über Marius Bauer, Gerrit Benner, Cor Dik, Leo
schaffen werden und deren Werk durch Sammler wie diese
Gestel, Jan van Herwijnen, Otto B. de Kat, den Surrealisten Melle,
mehr oder weniger aus der Vergessenheit gerissen wird. Das
Jaap Stellaart und Piet Wiegman. Im Herbst erscheint ein neues
geschieht oft zu Recht und das nicht nur, weil deren Werk
Buch über Edgar Fernhout.4 Alle genannten Künstler waren
wertvoller sein kann als die Kunstpäpste behaupten, sondern
‘Favorieten’ von Maarten und Reina van Bommel-van Dam!
auch, weil es darüber hinaus einen Beitrag für ein nuancier teres Bild der Kunst einer bestimmten Epoche liefern kann.’2 Im Katalog anlässlich der Eröffnung des Museums van
Sammeln Die ursprüngliche Sammlung ist von heterogener Art. Das in Amsterdam wohnende Ehepaar beginnt nach dem
Bommel van Dam 1971 sagt der Direktor Lei Alberigs über die
Zweiten Weltkrieg, leidenschaftlich bildende Kunst zu sammeln.
Kollektion: ‘Fast alle Strömungen und Tendenzen sind darin
In kurzer Zeit kaufen sie hunderte Arbeiten auf Papier und
vertreten, aber selbstverständlich finden sich nicht alle
Malerei aus den Niederlanden und internationale Grafik – bei
wichtigen Künstler darin wieder’.
Künstlern zuhause, auf Auktionen und in den Galeriekreisen
Für die van Bommels spielt vor allen Dingen der Kreis um den
Nord-Hollands. Darüber hinaus legen sie unbewusst die Basis
Haarlemer H. F. Boot eine wichtige Rolle. Sie kommen über
für eine Sammlung von Künstlern aus Limburg, indem sie
Cor Dik mit ihm in Kontakt. Boot hat mit seinen expliziten
Werke von Pieter Defesche, Charles Eyck, Aad de Haas, Lei
3
Molin und Ger Lataster erwerben. Aus persönlichem Interesse
lich engagierten Künstlern, an sozialen Individuen mit einer
sammeln sie russische Ikonen, chinesische und japanische
erkennbar eigenen Bildsprache und -schrift, sorgen für den
Tintenzeichnungen und Drucke, Keramik aus Südamerika und
Zusammenhang unter den Sammlungsteilen. Limburg wird
Ethnografika aus Afrika und Neu-Guinea. Bildhauerkunst ist in
dabei ausdrücklich im Auge behalten. Die Aufmerksamkeit
der Kollektion kaum zu finden. Ausnahmen sind einige starke
gegenüber herausragenden Vertretern der jüngeren Gene
Eisenplastiken von Frans de Boer Lichtveld und Keramik von
rationen und aktuellen Entwicklungen in der Kunst nimmt zu
H. H. Kamerlingh Onnes.
und die Teilsammlung Fotografie wächst kontinuierlich. Das
Die Schenkung der Sammlung 1969 hat 1971 zur Eröffnung
Sammelgebiet erweitert sich in naher Zukunft erwartungs
des ersten Museums für moderne Kunst in der Provinz Limburg
gemäß Richtung Deutschland und in geringerem Umfang
geführt, was man zu Recht als kunsthistorisch wichtig be
Richtung Belgien.
zeichnen kann. Es geht um eine Privatsammlung, die einen
Obwohl das Museum in den letzten Jahren in erster Linie
bestimmten Zeitgeist repräsentiert, persönlichen Geschmack
als Ausstellungshalle fungiert hat, in der sich Wechselausstel
erkennen lässt und gleichzeitig einige sehr starke Ansätze und
lungen in hohem Tempo abgelöst haben, finden dort regel
Kerne zeigt. Wie steht es um den Aktualitätsgehalt dieser
mäßig Ausstellungen der Kollektion oder zu kollektionseigenen
Privatsammlung? Wie verhält sich die Urkollektion zur Ankauf
Themen statt. 2005 beginnt das Museum – auf anhaltenden
politik des heutigen Museums van Bommel van Dam?
Wunsch des Publikums und aus dem wachsenden internen
Das Museum van Bommel van Dam hat sich in den ver gangenen vierzig Jahren zu einem mittelgroßen Museum für
Bedürfnis heraus, eine deutlich unterscheidbare, eigene Identität sichtbar zu machen – eine Reihe von Kollektionsaus
moderne und zeitgenössische Kunst entwickelt mit einer
stellungen unter dem Titel Aan de hand van. Diese Präsen
Museumssammlung von circa fünftausend Objekten.
tationen kombinieren Zeichnungen, Grafik, Gouachen und
Anfänglich werden vor allem Werke von Künstlern aus der
Malerei aus der Urkollektion mit späteren und aktuellen
Urkollektion hinzugekauft. Nach der Eröffnung des Museums
Ankäufen. Inzwischen hat das Museum seinen Kurs einer
erweitern der Direktor Lei Alberigs und sein Nachfolger Thei
wichtigen Änderung unterzogen; seit Januar 2009 wird die
Voragen die in Nord-Holland aufgebaute Sammlung; sie er
eigene Kollektion, die inzwischen mehr als fünfzig Jahre
werben u. a. mehr Kunstwerke aus der Cobra-Bewegung, der
überspannt, unter dem Titel Uit de verzameling permanent
informellen Kunst, der Nullbewegung und der Materiemalerei.
gezeigt. Das Interesse und die Anerkennung des Publikums
Es gelingt ihnen, qualitativ hochwertige Teilsammlungen
dafür erscheinen groß. Das bestärkt uns in unserer Überzeu
zusammenzustellen, u. a. von Armando, Bram Bogart, Edgar
gung, dass das Museum noch stärker Museum werden muss
Fernhout, Jan Schoonhoven und Jaap Wagemaker, die wegen
und dabei wird die Sammlung eine wichtige Rolle spielen.
ihrer Vollständigkeit und dem Vorhandensein früher Werke für die Niederlande als außergewöhnlich einzustufen sind. Sie
Forschung und Ausstellung Wissen über die eigene Identität
investieren außerdem in eine breitere und repräsentativere
und die dazugehörige Sammlung an Objekten ist in Hinblick
Sammlung zeitgenössischer bildender Kunst aus Limburg.
auf fundierte Informationen für das Publikum unentbehrlich.
Besonders unter Voragen wächst die besondere Teilsammlung
Betrachtet man die Bandbreite des alternierenden Ausstellungs
von Malern der Nachkriegszeit, die ursprünglich aus Limburg
programms der vergangenen Jahre, ist die Hommage an die
kommen, um ihre bekanntesten Vertreter Pieter Defesche, Jef
Schenkung vor vierzig Jahren keine reguläre Ausstellung.
Diederen, Ger Lataster, Lei Molin und Pierre van Soest.
Der Unterschied liegt vornehmlich in der Tatsache, dass zum
Auch der heutige Museumsstab unter der Leitung des Direktors Rick Vercauteren betrachtet das Erweitern der Sammlung als zentrale Aufgabe und baut die Sammelgebiete
ersten Mal eine Auseinandersetzung mit der Entstehungs geschichte des Museums stattfindet. Während der vergangenen vierundzwanzig Monate haben
der ursprünglichen Kollektion aus. Noch immer werden
wir uns gruppenweise in die Erforschung der genannten kunst
hauptsächlich Malerei und Arbeiten auf Papier aus den
historischen Fakten und Geschehnisse vertieft. Archiv- und
Niederlanden angekauft, um bestehende Linien der Samm
Quellenstudium haben enorme Mengen von Material ans Licht
lung fortzuführen. Das langfristige Interesse an gesellschaft
befördert, Fotos, Filmaufnahmen, Rezensionen, documents
225
226
humains, Zitate, Geräuschfragmente. Die erhaltene Korres
Ausstellung geht auf die Amsterdamer ‘Joffers’ ein, eine
pondenz von Maarten van Bommel hat viele neue Einsichten
Gruppe von Künstlerinnen, die Ende des 19. Jahrhunderts an
gebracht.
der ‘Rijksacademie van Beeldende Kunsten’ in Amsterdam
Die Urkollektion, von der sich große Teile im Depot be
studierten, Freundschaft schlossen und gemeinsam ausstellten;
finden, ist erneut gesichtet, registriert und nach heutigen
in der Kollektion sind u. a. Lizzy Ansingh, Betsy Westendorp-
Standards fotografiert worden. Die Erschließung der Ur
Osieck, Jo Bauer-Stumpff, Marie van Regteren-Altena und
kollektion ist Ausgangspunkt für weitreichende Arbeiten auf
Jacoba Surie vertreten.
dem Gebiet der Dokumentation, des Sichtbarmachens und
Maarten van Bommel unterhielt einen intensiven Brief
der Auftakt zur Digitalisierung, durch die die komplette
wechsel mit Galeristen, Museumsdirektoren und Künstlern.
Museumssammlung digital zugänglich gemacht und der
In der Ausstellung werfen einige bemerkenswerte Geschichten
Informationsaustausch modernisiert wird. Die künftige
ein besonderes Licht auf Teile der Kollektion. Wie eine Apo
Öffnung der Kollektion macht das Museum van Bommel van
theose ist danach die Urkollektion in vollem Umfang zu sehen.
Dam zu einem interessanten Partner und Leihgeber für
Die Salon-Atmosphäre wird dem Museum hervorragend
Museen im In- und Ausland. Diese Vorarbeiten führen indirekt
stehen. Zum Schluss untermauern wir die persönliche
dazu, dass gleichzeitig ein aktueller Kollektions- und Restau
Geschichte mit dem Dokumentarfilm, den Kees Maaswinkel
rationsplan zustande kommt und als erster Schritt in Richtung
über das Ehepaar gemacht hat.
eines kompletten Kollektionskatalogs fungiert. Eines der Untersuchungsergebnisse ist die Ausstellung,
Als Konservatorin der Kollektion ist das Entwickeln einer Ausstellung wie dieser für mich eine ausgezeichnete Gelegen
die die Entstehungsgeschichte rekonstruiert und den eigen
heit, um in die Tiefe zu gehen, wortwörtlich in die Museums
ständigen und vielfältigen Charakter der Sammlung skizziert.
keller. Zum ersten Mal habe ich das Vorrecht gehabt, alle Werke
Das Jahr 1969, in dem die Gemeinde Venlo die Schenkung
der Urkollektion in den eigenen Händen zu halten. Eine span
annahm, steht zentral. Die Ausstellung nutzt authentisches
nende und packende Suche nach den Anfängen unserer mu
Material. Auf einer chronologischen Route wird auf die Vor
sealen Existenz. Sie konfrontierte mich persönlich – im posi
geschichte der Schenkung eingegangen. Wer sind die Sammler
tiven Sinne – regelmäßig mit Überraschungen und ich bin
und wie kommt die Sammlung im Nachkriegs-Amsterdam
davon überzeugt, dass auch unser Publikum, das Stamm
zustande? Welche Aktivitäten entwickeln sie rund um die
publikum und das neue, jung und alt, überrascht und
Sammlung und warum landet diese schließlich in Venlo? Wie
begeistert sein wird.
sieht das kulturelle Klima in Venlo zu jener Zeit aus und wie gelingt es, die Stadt für den Bau eines Museums zu ‘begeis
1
tern’? Danach geht die Ausstellung im Besonderen auf Art und
Maarten van Bommel, ‘Hans van Ieperen’ aus idem (1986): Zij kozen
Umfang der Sammlung ein. Die komplette Kollektion wird von
met hun hart. Toepraken en overpeinzingen, achterhaald uit bescheiden
1044 Arbeiten auf eine Auswahl von etwa dreihundert redu
van M. F. van Bommel (...), Venlo, Stichting van Bommel van Dam, 24.
ziert. Dabei steht von Anfang an fest, dass nicht nur die
2
großen Namen gezeigt werden, sondern auch die persön
Walter de Bruijn, ‘Over kunst gesproken – Een kunstverzameling
lichen Präferenzen der Sammler, Künstler, die in Vergessenheit
kreeg een museum, aus: e3 Journaal, Weekblad voor Noord-Limburg;
geraten oder möglicherweise nie von der Kunstkritik wahr
18. November 1971.
genommen worden sind, Favoriten von Maarten und Reina
3
van Bommel-van Dam oder unschlagbare Publikumslieblinge.
Lei Alberigs aus: Museum van Bommel van Dam. Een beeld van de
Außerdem wird die Position des Sammlerpaars auf nationaler
collectie, Kulturamt der Gemeinde Venlo, Venlo 1971, 4
Ebene und für deren Zeit bestimmt. Ihr Ankaufverhalten wird
4
genau unter die Lupe genommen; Galerie Magdalene Sothmann,
Dr. Mieke Rijnders untersucht Edgar Fernhout und dessen Werk
Auktionshaus Paul Brandt und die Contour-Ausstellungen in
nach 1945 – anlässlich einer Ausstellung und einer Publikation für
Delft. Es ist bemerkenswert, dass sich in der Sammlung
das ‘Museum voor Moderne Kunst’ in Arnhem im Herbst/Winter
auffallend viele Arbeiten von Künstlerinnen befinden. Die
2009-2010.
1922 sollte es noch zweiundzwanzig Jahre dauern, bis Aus Liebe zur Kunst? Die Motive des Ehepaars
Maarten van Bommel Reina van Dam heiratete. Obwohl er
van Bommel-van Dam
auch vor 1944 bereits regelmäßig Kunst kaufte, nahm der
Helleke van den Braber
Ausbau der Sammlung erst nach der Eheschließung Formen an. Und auch erst zu diesem Zeitpunkt fing Maarten an, Ideen
Maarten van Bommel hielt 1971 eine Lesung zum Thema Wie
über das Sammeln zu entwickeln und zu formulieren sowie
kamen die zwei dazu…1 Damit stellte er die Frage, die viele Be
über den (gesellschaftlichen) Wert von Kunst. In den da
sucher des Museums van Bommel van Dam beschäftigt. Was
zwischen liegenden Jahren arbeitete er am Erwachsenwerden:
trieb Maarten und Reina van Bommel-van Dam dazu, jahrzehnte
Nach einer schnellen Karriere bei einem Amsterdamer
lang ihr Geld, ihre Zeit und ihre Energie in den Aufbau einer
Börsenhändler gründete er 1932 einen eigenen Betrieb.
Kunstsammlung zu stecken? Van Bommel behauptet, dass er
Eigentlich war das ein schlechter Zeitpunkt, um mit Wert
und Reina ohne Kunst ‘nicht leben konnten’ und dass sie beide
papierhandel zu beginnen; die Niederlande befanden sich auf
den unaufhaltsamen Drang verspürten ‘auf die Jagd zu gehen’
dem tiefsten Punkt einer Wirtschaftskrise. Dennoch gründete
nach Kunstwerken.2 Wie kamen die zwei dazu? Welche persön
van Bommel seine Firma und irgendwie gelang es ihm, von
lichen Motive lagen ihrem Sammeldrang zugrunde? Maarten
Anfang an Erfolg zu haben. Aus vielen Quellen entsteht der
van Bommel hat wiederholt betont, ausschließlich ‘aus Liebe
Eindruck, dass seine guten Resultate nicht nur seiner Arbeits
zur Kunst’ gehandelt zu haben. Aber bedeutet das, dass das
wut zu verdanken waren, sondern auch seiner Intelligenz,
Ehepaar lediglich die Blüte der Kunst fördern wollte oder zielte
seinem angenehmen Umgang mit Menschen, seinen soliden
es auch auf die Verbesserung der gesellschaftlichen Position
Handelsprinzipien und seinem breiten Interesse.5
von Kunst und Künstlern ab? Eine Antwort auf diese Fragen ist
Inzwischen beendete Maartens spätere Frau Reina van
nicht nur in van Bommels Lesung von 1971 zu finden, sondern
Dam ihre Ausbildung als Krankenschwester und arbeitete ab
lässt sich auch aus zahllosen einführenden Worten zu Ausstel
1937 in Krankenhäusern in Rotterdam und Den Haag. Sie traf
lungen, aus Interviews und Zeitungsartikeln und dem privaten
ihren zukünftigen Ehemann 1943, nachdem Maarten das
Material aus dem Archiv des Museums ableiten.
Nachbarhaus einer ihrer älteren Schwestern bezogen hatte.6
Maarten van Bommel war sechzehn Jahre alt, als er 1922
Der Funke zündete, als sie ihn in jenem Jahr zu einem gemein
in einem Schaufenster einer Amsterdamer Kunsthandlung eine
samen Besuch einer Aufführung der Matthäus-Passion einlud.
Bronze sah. Die kleine Frauenfigur von der Hand des französi
Er war damals achtunddreißig, sie dreiunddreißig. Maarten war
schen Bildhauers Jules Dalou berührte ihn zutiefst. ‘Das ganze
vorher schon einmal verheiratet gewesen, doch in ihr fand er
Sparschwein ging drauf’, erinnerte er sich später. ‘So fing es
seinen stabilen Lebenspartner. Der Mann, der von anderen als
an.’ Das Kunstempfinden des jungen van Bommel war nicht
warm, gesprächig, liebenswert, aber auch als ein wenig melan
selbstverständlich. Er wuchs in einer ärmlichen, aber soliden
cholisch charakterisiert wurde, beschrieb seinerseits seine
Familie auf, in der der Vater nach einem Unfall zuhause saß und
Frau in den Anfangsjahren als eine ‘strenge, mürrische, züch
die Mutter Geld verdiente, indem sie Kostgänger ins Haus
tige Elfenbeinstatue’, die von außen ‘wohl als Gletcher [sic]’
nahm. Maarten ging ab seinem zwölften Lebensjahr arbeiten
erschien, aus der er aber gerne einen ‘übermütigen Bach’
und kombinierte seine Arbeit als Angestellter bei einem
machen wollte.7 Ihr gemeinsamer Kinderwunsch ging nicht in
Effektenhandelshaus mit dem Besuch einer Abendhandels
Erfüllung, was beide immer wieder sehr bedauert haben. In
schule. Sein Gehalt überließ er vollständig seinen Eltern; trotz
gewisser Weise hat die Kunstsammlung diese Leere in ihrem
dem führte die Anschaffung notwendiger Bücher für seine
Leben gefüllt. Maarten nannte ihre Kunstwerke wiederholt:
Ausbildung ständig zu häuslichen Konflikten. ‘Eine schwere
‘unsere Schätze, unsere Kinder’.8
3
Jugend’, sagte er im Nachhinein. Erfreuliches gab es auch: Sein
Nach der Heirat wurde Reina für ihren Mann eine wich
Vater zeigte ihm regelmäßig seine Lieblingsbilder im Rijks
tige ‘Komplizin’ beim Ausbau der Kollektion. Obwohl sie später
museum und im Stedelijk Museum. So lernte der junge
betonte, ‘vor allen Dingen durch ihren Mann angesteckt’
Maarten Kunst zu betrachten, eine Fähigkeit, die ihm später
worden zu sein, war das Sammeln etwas, das sie von Anfang
sehr gelegen kommen sollte.4
an miteinander verband.9 Zusammen besuchten sie unzählige
227
228
Ausstellungen und Ateliers, gemeinsam wählten sie Werke
nicht allzu wichtig nehmen.16 Angehörige der van Bommels
aus, die sie ansprachen, und zu zweit genossen sie die ständig
erinnern sich, dass das Ehepaar Häuser, Autos und Ferien
wachsende Sammlung in ihrer Amsterdamer Etagenwohnung.
nicht interessant fand, dass es für Maarten aber Ehrensache
‘Wer beruflich auf der Suche nach Kunst von heute seine
war, sich tipptopp zu kleiden, dass er seiner Frau regelmäßig
Runden durch Galerien, Museen und auf Vernissagen und
prächtige Juwelen schenkte und dass er es wichtig fand, ein
anderen Tagen dreht,’ schrieb der prominente Kunstkritiker
großzügiger Gastgeber zu sein. Von Geldmangel war aus ihrer
Hans Redeker 1964, ‘begegnet ihnen (…) sicher (…): ein kleines
Sicht keine Rede.17 Wahrscheinlich wollte van Bommel durch
und unauffälliges Ehepaar, ohne Pose und Wichtigtuerei, zwei
diese etwas übertriebene Darstellung seiner persönlichen
normale Amsterdamer Menschen und nahezu untrennbar
Investitionen den großen (künstlerischen) Wert seiner
zusammen.’
Sammlung stärker betonen.
10
Auch diverse Ateliers besuchten sie zusammen und ge
Van Bommel konnte das Wort ‘Sammler’ nicht leiden.
nossen gemeinsam den Einblick in die sonst eher geschlossene
Er nannte sich selbst lieber ‘Kunstliebhaber’.18 Liebe zur Kunst,
Welt der Künstler. So fand Maarten ihren nervenaufreibenden
fand er, musste der Motor sein, der ihn antrieb. Sammeln
Besuch des exzentrischen Malers Henri Boot ‘ein echtes Erleb
bedeutete für ihn, der Kunst und individuellen Künstlern zu
nis’: Sie landeten in ‘einem verwahrlosten Trödelladen unter
dienen und in dieser Hinsicht richtete er seine Aktivitäten vor
einer Staubschicht von Jahren mit [einem] Gastgeber (…) mit
allem auf künstlerische Ziele. Das Sammeln scheint für ihn
scharfem Blick unter der Krempe seines Huts’. Bei derartigen
auch eine Form des Mäzenatentums gewesen zu sein.
Atelierbesuchen klärten sie gemeinsam, welche Werke sie am
Sammlern, denen es um Ansehen ging und die ausschließlich
meisten berührten. Persönliche Emotion, das Gefühl, von
Arbeiten bekannter Künstler kauften, waren ihm ein Gräuel.
einem Kunstwerk stark berührt, ‘mitgenommen’ und schließlich
‘Status suchen war uns fremd (…). Wir stellten unsere Kollek
‘befreit’ zu werden, auch die Erkenntnis der Seelenverwandt
tion auch nicht aus Snobismus zusammen und kauften also
schaft mit dem Künstler entschieden in der Summe, ob ein
auch niemals ‘Namen’, obschon einige ‘unserer’ Künstler
Werk den Weg in die Sammlung fand.12 Aus verschiedenen
gerade dabei waren, sich einen Namen zu machen.’ sagte er
Quellen geht hervor, dass das Auswählen und Betrachten ein
1971.19 Das Ehepaar fand es wichtig, Künstler, die noch nicht
mal auserkorener Kunst für van Bommel sehr gefühlsbeladen
anerkannt waren, durch ihre Ankäufe zu unterstützen und
war und beinah religiöse Dimensionen hatte: ‘Lass mich lieber
ihnen so die Möglichkeit zu geben, ‘etwas Neues zu tun’.20
allein, mit meiner Frau (…), mich verlierend in einer von uns
Auf diese Weise konnten ihre Protegés in aller Ruhe Werke
behüteten Schöpfung, um so in Kontakt zu treten mit einer
schaffen, für die noch wenige Käufer Interesse zeigten.
11
Wirklichkeit, die sich nicht andeuten, nicht mit dem Blick
Aus vielen Quellen geht hervor, dass Maarten und Reina
erfassen oder messen lässt, aber ebenso sehr Realität ist wie
es als eine Ehre ansahen, als erste dabei zu sein, wenn Künst
ihr ‘Äußeres’, stärker noch: die das Sein berührt.’13
ler etwas Neues probierten oder eine andere Richtung ein
Die Behauptung, dass der Aufbau der Sammlung für
schlugen. Häufig kündigten sie nach einem Ankauf mit
Maarten und Reina van Bommel die Erfüllung ihres Lebens
gewissem Stolz an, dass das Werk ‘einstweilen nur einen
gewesen ist, scheint nicht übertrieben. Trotzdem ist die Kol
kleinen Kreis ansprechen würde’ oder ‘noch von wenigen
lektion nicht ohne Hauen und Stechen zustande gekommen.
anerkannt sei’.21 Die Anerkennung, so unterstellten sie, würde
‘Wir haben immer nur das gekauft, was uns beiden Genuss
mit der Zeit wohl kommen. Gerade das Experiment sollte
schenkte. Das ist unser großer Reichtum: Dafür haben wir
gefördert werden: ‘Es sagt Ihnen noch nichts. In Ordnung!
alles, was wir hatten, ausgegeben’, stellte Maarten 1968 fest.
Vielleicht ist [der Künstler] noch in der Experimentierphase und
Und: ‘Was haben wir uns nicht alles entsagt, um uns mit den
führt das alles zu nichts. Aber der Künstler muss auch leben
Schöpfungen von Künstlern umgeben zu können!’15 Obwohl er
und dann lassen Sie uns mal froh sein, dass er Käufer findet.
in Interviews betonte, dass das Sammeln soviel Geld gekostet
Die Zeit wird zeigen, wer Recht hatte.’22 Dass van Bommel sich
habe, dass sie jahrelang nicht in Urlaub fahren konnten und
gerne als Entdecker von Talent sah, ergibt sich auch aus der
sogar darüber nachgedacht hätten, ob sie sich ihr Auto
Tatsache, dass er äußerst empfindlich auf das Urteil etablier
weiterhin leisten könnten, muss man diese Bemerkungen auch
ter Kunstkenner über die Werke seiner Sammlung reagierte.
In seinen Texten ließ er zum Beispiel keine Gelegenheit aus zu
praktischer Hilfe. Für Jaap Stellaart vermittelte er beispiels
erwähnen, dass der damalige Direktor des Stedelijk Museum
weise geeignete Ausstellungsräume und Wil Bruin bekam
Willem Sandberg in den fünfziger und sechziger Jahren
nicht nur aufmunternde Worte über seine Arbeit, sondern
wiederholt zu Besuch kam, um sich Werke der Sammlung
auch Unterstützung bei der Abwickelung seiner Geschäfte und
anzusehen.23 Van Bommels Neffen Gerrit und Martin de Jong
Finanzen.30 Die offenherzige Art, mit der diese Maler van
erinnern sich auch, wie stolz er auf einen lobenden, ganz
Bommel Zugang zur täglichen Praxis ihres Künstlerseins
seitigen Zeitungsartikel war, den der Kunstkritiker Hans
gewährten, fällt auf. Offensichtlich war ihnen van Bommels
Redeker ihm und Reina gewidmet hatte und wie zufrieden er
Anteilnahme wichtig. Aus gutem Grund versicherte Henri
war, als 1981 ihrer beider Namen in großen Buchstaben auf
Boot dem Ehepaar, dass ‘Ihr festes und nicht nachlassendes
der Fassade ihres eigenen Museums platziert wurden.
Interesse an mir eine große Ermunterung [ist].’31
24
Maarten van Bommel war sich bei aller Bescheidenheit wahr
Das bedeutet allerdings nicht, dass der Kontakt zu Künst
scheinlich sehr wohl bewusst, wie viel Prestige ihm seine
lern immer reibungslos verlief. Auf der einen Seite hatten viele
Sammelaktivitäten einbrachten. Es scheint, als habe er wie
von ihnen ihre Gebrauchsanweisung (‘Künstler sind häufig un
viele andere Kunstsammler und Wohltäter nach einer be
bequeme, egozentrische, wenn nicht egoistische Menschen,
stimmten Form der Unsterblichkeit gestrebt. Die Gründung
die sich selbst als Mittelpunkt betrachten und alles auf ihre
eines eigenen Museums war für ihn ein hervorragendes
eigenen Belange und ihren Wert beziehen, ohne sich um die
Mittel, um seinem Namen auch über den Tod hinaus
Gefühle der anderen zu kümmern’, resümierte van Bommel
gebührende Resonanz zu sichern.
wütend nach einem Streit mit Hans van Ieperen), auf der
Maarten und Reina van Bommel haben beim Sammeln
anderen Seite war auch van Bommel durchaus empfindlich.32
nicht allein auf Form, Thematik oder Aussagekraft von Kunst
Der Briefwechsel mit Jan van Herwijnen zeigt viele kleine und
werken geachtet, sondern auf die ‘Sorte’ Künstler, die die
große Zusammenstöße. Maarten bewunderte Herwijnens
Arbeit gemacht hatte. Auffallend oft charakterisiert Maarten
Werk, ärgerte sich aber oft über die Leichfertigkeit, mit der
Künstler als ‘Gräber’ und ‘Beschauer’, die es schwer hatten,
dieser finanzielle Forderungen an ihn richtete. Der Kontakt der
sich im normalen gesellschaftlichen Verkehr zu behaupten.
beiden stand noch am Anfang, als der Maler 1957 in Geldnot
25
Er hatte eine Vorliebe für gequälte, antibürgerliche, intensiv
geriet. Er bat van Bommel, ihm ein Bild für tausend Gulden
lebende, feurige und tief bewegte Künstler, die ihr Werk
abzukaufen, um seine Probleme lösen zu können. Als der
‘ringend’ und ‘gepeinigt’ zustande brachten.26 Er bewunderte
Sammler sich weigerte, bezichtigte er diesen, geizig, teilnahms
besonders jene Künstler, die aus innerer Notwendigkeit ar
los und berechnend zu sein. Das bekam Maarten in den
beiteten, die ‘wie ergriffen’ nicht anders konnten als zu
falschen Hals. ‘Ihr überschätzt uns in finanzieller Hinsicht
schaffen. Diese Künstler hatten Unterstützung und Ermuti
erheblich und das würde sehr deutlich sichtbar werden, wenn
gung am dringendsten nötig, meinte er, und er sah den Erwerb
wir unsere Lebensweisen miteinander vergleichen würden.
ihrer Werke als eine Möglichkeit, ihnen ‘zur Seite’ zu stehen.
Wir müssen genauestens rechnen, um über die Runden zu
‘Kunst macht uns zu Mitstreitern, Mitgenießern und Mit
kommen und noch etwas überzubehalten, um ab und zu ein
bewunderern’, folgert er 1971.
Kunstwerk kaufen zu können, was ich bitter nötig habe als
27
28
Mit einigen ‘ihrer’ Künstler baute das Ehepaar enge
Kompensation für ein allzu anstrengendes Leben. (…) Ich fühle
Freundschaften auf, die manchmal jahrzehntelang hielten.
mich durch die Darstellung als eine Art schachernder Bilder
Aus Briefwechseln ist zu ersehen, dass die Kontakte oft
händler doch irgendwie verletzt und wir hoffen, dass Du das
intensiv und sehr persönlich waren. Van Bommel fand es
zurücknimmst.’33 Diesmal ging das gut, doch zwei Jahre später
wichtig, nicht nur als Geschäftskontakt, sondern ‘in erster Linie
schien der Maler van Bommels finanzielle Möglichkeiten und
als Anteil nehmender Freund’ betrachtet zu werden. Und
dessen Bereitschaft erneut kräftig zu überschätzen. Neue
tatsächlich schütteten ihm Künstler wie Wil Bruin, Hans van
böse Briefe folgten. ‘Vielleicht bist Du einfach ein Bilderkäufer,
Ieperen, Jaap Stellaart und Jan van Herwijnen regelmäßig ihr
Sammler von künstlerischen Dingen – Du bist bei den Amster
Herz aus, wenn sie künstlerisch oder finanziell festgefahren
damer Malern als schrecklicher Feilscher bekannt. Sei’s drum
waren.29 Maarten diente mit guten Tipps, weisem Rat und
– dann ist eben das Deine wahre Gestalt...’ wetterte van
229
230
Herwijnens Frau.34 Damit traf sie van Bommel so schwer, dass
erkenntnis und Selbstverwirklichung und ihre Sorge um die
dieser (vorübergehend) den Kontakt abbrach.
Sammlung ersetzte in gewisser Weise die Sorge, die sie gerne
35
Seine Wut ist verständlich. Obwohl Maarten van Bommel
Kindern hätten angedeihen lassen. Der Nachdruck, mit dem
sich als statusbewusster und stolzer Sammler zeigte, betrach
das Ehepaar Wert darauf legte, dass (innovative) Künstler
tete das Ehepaar Kunstkauf als Investition oder aus (finan
unterstützt wurden, spricht dafür, dass sie sich ihrer Funktion
zieller) Gewinnsucht als ein Übel. ‘Ein spekulierender Kunst
als Mäzene bewusst waren. Nebenbei scheinen sie mit ihrer
liebhaber und -käufer ist in unseren Augen einen Seelen
Sammlung auch nach einer gewissen Form von Prestige und
verhökerer, der eine hässliche Abfuhr erleiden kann. Kunst
Unsterblichkeit gestrebt zu haben. Die Kultur profitierte auch
werke sollten keine Handelsobjekte sein. Sie sind Kulturgüter’,
davon: Durch ihre Ankäufe kamen Formen der Kunst zur Blüte,
konstatiert van Bommel 1971. Für ihn war Sammeln ‘eine
die es ohne sie viel schwerer gehabt hätten. Ihr Interesse an
kulturelle Handlung, durch liebevolle Hände auszuführen,
dem gesellschaftlichen Aspekt des Sammelns äußert sich
opferbereit’.37 Der Ausdruck ‘kulturelle Handlung’ bedeutete
schließlich in ihrem Plädoyer für eine größtmögliche Reich
für ihn, dass ein Sammler nicht nur künstlerische, sondern
weite der Kunst. Unter diesen Umständen ist es nicht verwun
auch gesellschaftliche Ziele verfolgen sollte. Kunstwerke
derlich, dass es ausgerechnet diesem Ehepaar, das so leiden
sollten seiner Meinung nach nicht im Verborgenen gehegt
schaftlich und aus einer so breit gefächerten Motivation heraus
werden, sondern so vielen Menschen wie möglich gezeigt
sammelte, 1971 gelungen ist, ein eigenes Museum zu gründen.
36
werden. Erst dann konnte die Botschaft der Kunst (das, was Menschen berühren kann) ihr Ziel erreichen. Van Bommel und
1
seine Frau sahen es als einen Auftrag an, andere an dem, was
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’ Aus: ebenda, Zij
ihre Kollektion zu bieten hatte, teilhaben zu lassen, und
kozen met hun hart. Toespraken en overpeinzingen, achterhaald uit
nahmen diese Verantwortung gegenüber der Gesellschaft sehr
bescheiden van M. F. van Bommel (…), Stiftung van Bommel van Dam,
ernst. Das geht zum Beispiel aus der Tatsache hervor, dass
S. 19-21, Venlo 1986.
Maarten ab 1956, vier Jahre nach seinem Antritt als Direktor
2
bei der Twentsche Bank, Lunchausstellungen in seinem
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 19.
Betrieb organisierte, um die mehr als eintausend Bankange
3
stellten Fühlung mit Formen moderner Kunst aufnehmen zu
Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact…’ Archiv
lassen. Das war alles andere als einfach: Zu seiner Enttäu
Museum van Bommel van Dam.
schung stieß van Bommel mit seiner Initiative auf großen
4
Widerstand. Die Kunst, die ihm so am Herzen lag, wurde von
Für die Rekonstruktion von Maarten van Bommels Jugend und der
seinen Kollegen weder begriffen noch gewürdigt. Das ging so
späteren Heirat mit Reina: Notizen zu ‘Flitsen maatsch. Levensloop’,
weit, dass einer von ihnen ein Bild von Kees van Bohemen,
Februar 1986; die undatierte Lesung ‘Al schouwend komt men in
das in van Bommels Direktorenbüro hing, ernsthaft beschä
contact…’, wahrscheinlich aus den 70er Jahren; die kurze Biografie,
digte.38 Diese Erfahrung schockierte die Eheleute zutiefst, aber
die Maarten anlässlich des 40. Hochzeitstages von Klaas und Riek de
bestärkte sie auch in der Überzeugung, dass ihre Sammlung
Jong-van Dam, geschrieben hatte, ‘Martinus Franciscus van
am besten in einem Museum aufgehoben sei. Das Museum
Bommel’, 28. August 1980; und das (unveröffentliche) Büchlein mit
sollte ‘ein Tempel’ sein, allerdings ein offener Tempel, in den
Liedern anlässlich des 35. Hochzeitstages von Maarten und Reina.
Menschen gerne kommen und wo sie Unterstützung und
Die vier Dokumente befinden sich im Archiv des Museums van
Begleitung beim Betrachten von Kunst finden würden.39
Bommel van Dam.
Wie kamen die zwei dazu…? Auf diese Frage sind, wie wir
5
jetzt wissen, mehrere Antworten möglich. Das Ehepaar scheint
Maarten van Bommel, ‘Flitsen maatsch. Levensloop’. Archiv
sowohl aus persönlichen als aus künstlerischen und gesell
Museum van Bommel van Dam.
schaftlichen Motiven gehandelt zu haben. Dass der Aufbau der
6
Kollektion Maarten und Reina viel gegeben hat, ist deutlich.
Maarten van Bommel, ‘Martinus Franciscus van Bommel’. Archiv
Das Kaufen und Betrachten der Kunst brachte ihnen Selbst
Museum van Bommel van Dam.
7
20
Büchlein mit Liedern anlässlich des 35. Hochzeitstages von Maarten
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting van de inleiding van de
und Reina. Archiv Museum van Bommel van Dam.
8-avondencursus van de Volksuniveristeit Venlo (…)’ Aus: ebenda, Zij
8
kozen met hun hart, S. 35.
Ed Wingen, ‘Kunst verzamelen is een avontuur’. In: De Telegraaf,
21
1. Juni 1968. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Maarten van Bommel, ‘Wil Bruin’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun
9
hart, S. 15 und Maarten van Bommel, ‘Stramien inleiding tot rond
Koen Eykhout, ‘Reina cum laude’. In: Buun (2001), Stichting Cultuur-
leiding Vrienden museum’ (unveröffentlichter Text vom 18. April
Historische Publicaties voor het Stadsgewest Venlo, S. 44-51. Archiv
1978). Archiv Museum van Bommel van Dam.
Museum van Bommel van Dam, Venlo 2001.
22
10
Maarten van Bommel, ‘Samenvatting van de inleiding van de
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Nederlandse verzamelaars i’.
8-avondencursus van de Volksuniveristeit Venlo (…)’ Aus: ebenda,
In: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964.
Zij kozen met hun hart, S. 35.
11
23
Maarten van Bommel, ‘H. F. Boot’. Aus: Zij kozen met hun hart, S. 77.
Siehe z. B. Maarten van Bommel, ‘Nardus van de Ven’, ‘Wil Bruin’
Übrigens hat Reina denselben Besuch beschrieben in Eykhout,
und ‘Kees van Bohemen’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun hart, S. 8,
‘Reina cum laude’. In: Buun, Venlo 2001, Stichting Cultuur-
15 und 95.
Historische Publicaties voor het Stadsgewest Venlo, S. 44-51. Archiv
24
Museum van Bommel van Dam.
Gespräch mit Gerrit und Martin de Jong vom 11. März 2009.
12
25
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21.
Maarten van Bommel, ‘Dartèl’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun hart,
13
S. 17.
Maarten van Bommel in einem Brief an (den Kunsthistoriker und
26
späteren Galeristen) Lambert Tegenbosch, 24. Juli 1969, Archiv
Siehe z. B. die Artikel über Nico Molenkamp (Zij kozen met hun hart,
Museum van Bommel van Dam.
S. 46) und Arie Kater (Zij kozen met hun hart, S. 4).
14
27
Hans Redeker, ‘Kunstkennerskeuze: bij Nederlandse verzamelaars i’.
Maarten van Bommel, ‘Louis Filcer’. Aus: ebenda, Zij kozen met hun
Aus: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964.
hart, S. 56.
15
28
Maarten van Bommel, ‘Al schouwend komt men in contact…’
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21.
16
29
Siehe z. B. Redeker, ‘Kunstkennerskeuze’ und das Liederbüchlein aus
Maarten van Bommel in einem Brief an Anita Schoonhoven,
Anlass des 35. Hochzeitstages von Maarten und Reina. Archiv
28. April.1960. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Museum van Bommel van Dam.
30
17
Die Briefwechsel mit Stellaart und van Ieperen befinden sich im
Gespräch der Autorin am 11. März 2009 mit Gerrit und Martin de
Archiv Museum van Bommel van Dam.
Jong, Neffen von Reina van Dam.
31
18
Brief von H. F. Boot an Maarten van Bommel vom 19. Februar 1958.
Maarten van Bommel, ‘Leken in de pastorie’. Aus: ebenda, Zij kozen
Archiv Museum van Bommel van Dam.
met hun hart, S. 25
32
19
Brief von Maarten van Bommel an Hans van Ieperen vom 14. Sep
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 21.
tember 1971. Archiv Museum van Bommel van Dam.
231
232
33
Voraussetzungen wie einen Plan oder eine Sammlungsrichtung
Brief von Maarten van Bommel an Jan van Herwijnen vom 17. Sep
gab es nicht. Van Bommel sagte in einem Vortrag bei den
tember 1957. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Lions International am 6. September 1972 in Venlo: ‘In unserer
34
Sammlung fehlt die Systematik. Was uns ansprach, uns fes
Brief von Dien van Herwijnen an Maarten van Bommel vom 2. Juli
selte, faszinierte, berührte, wurde aufgenommen (…). Dass als
1959. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Regel auf Qualität geachtet wurde, bedarf keiner Erörterung.
35
Gefühl spielte dabei eine größere Rolle als Analyse. Wahr
Brief von Maarten van Bommel an Dien van Herwijnen vom 6. Juli
haftigkeit war die erste Forderung!’
1959. Archiv Museum van Bommel van Dam.
Hans Redeker beschrieb am 5. Dezember 1964 in einem
36
Artikel im Algemeen Handelsblad die Art der Sammlung als
Maarten van Bommel, ‘Wat bezielde die twee…’, S. 20.
‘undogmatisch’, ‘sympathisch’ und ‘überraschend’, aber auch
37
als ‘zeugend von einer Eigenheit, in der das Neueste vom
Maarten van Bommel, ‘Leken in de pastorie’, S. 25.
Neuen nicht im Vordergrund stand.’ So kauften sie Werke von
38
befreundeten Künstlern, Absolventen der Rijksacademie in
Maarten van Bommel, ‘Kees van Bohemen’. Aus: ebenda, Zij kozen
Amsterdam, wie z. B. Otto B. Kat und Arie Kater, dem Maler
met hun hart, S. 95-96 und Ferry Feenstra, ‘Echtpaar van Bommel-
des Portraits Mijn vriend Maarten (‘Mein Freund Maarten’), das
van Dam: een waarachtig kunstwerk behoort per definitie gemeen
sich in der Sammlung befindet. Von einer Anzahl Künstler, die
schapsbezit te zijn’. Aus: Ankertros (Juli/August 1978), Amsterdam,
nicht direkt einer Strömung oder einer ‘Schule’ zuzuordnen
abn Bank, S. 28-29.
sind, gingen im Laufe der fünfziger und sechziger Jahre mehr
39
als zehn Werke in ihren Besitz über. Zum Beispiel von H. F. Boot,
Maarten van Bommel, ‘Inleiding 1e museumcatalogus 1971’. Aus:
Henk Broer, Wil Bruin, Johan Buning, Flip van der Burgt, Peerke
ebenda, Zij kozen met hun hart, S. 56.
Bust, Cor Dik, Aad de Haas, Jan van Herwijnen, Hans van Ieperen, C. Koning, Mechtilt, Melle, Jan Meijer, Nico Molen kamp, Edouard Righetti, Jaap Stellaart en Nardus van de Ven.
Leidenschaftliche Sammler. Die Entstehung der
Die Ankäufe fanden in Galerien, auf Auktionen, bei Ausstellun
Sammlung van Bommel-van Dam
gen von Künstlervereinigungen und bei Verkaufsausstellungen
Truus Gubbels
in Museen und Ateliers statt. Das Angebot und die Ausstellun gen des Auktionshauses Paul Brandt und der Galerie Magda
Der Kunstkritiker Hans Redeker schrieb 1968 in dem Katalog
lene Sothmann waren ein wichtiger Leitfaden. Maarten und
Facetten collectie Van Bommel-van Dam, herausgegeben vom
Reina van Bommel-van Dam besuchten viele Künstlerateliers,
Cultureel Centrum, dass für die Sammlung ‘die Liebe zu echter
zum Beispiel in Bergen, wo sie Sommerferien machten und
Malerei, der begeisterten Sprache des Pinselstrichs, expressiver
Werke von Jan van Herwijnen, Dirk Trap und Jan Kagie erwarben.
Farbe, Komposition, Form und Darstellung [bezeichnend sei].
Auch die jährlichen, sogenannten Contour-Ausstellungen, die
Und zwar in voller Breite: von expressionistischer Heftigkeit
von 1954 bis 1967 im Prinsenhof in Delft stattfanden und ak
bis zu den Strukturen der Materiemaler, von Surrealisten bis
tuelle, zeitgenössische Kunst zeigten, waren eine Quelle. Dort
zu Lyrisch Abstrakten, von den andächtig in das Wunder der
lernten sie zum Beispiel die Werke von Kees van Bohemen,
alltäglichen Wirklichkeit Verliebten bis zu den Demaskierenden
Melle und Jan Schoonhoven kennen. Im Katalog von 1955
und Aufständischen.’ Er betont den Blickwinkel der Sammlung,
notierten sie sich Melles Adresse und besuchten ihn später in
der auf Gefühl und Leidenschaft basiert, ausgelöst durch die
seinem Atelier. Dort und in der Galerie Sothmann kauften sie
Werke selbst. Auch persönliche Bindungen und Engagement
mehr als zwanzig seiner Werke. Von Jan Schoonhoven suchten
für die Macher waren freilich von großer Wichtigkeit: Maarten
sie sich 1955 ein paar Arbeiten auf der Contour-Ausstellung
und Reina van Bommel-van Dam empfingen Künstler häufig
aus und danach noch ein paar weitere in seinem Atelier. Ab
zuhause, nicht selten zu nachtschlafender Zeit, um bei einem
einem bestimmten Zeitpunkt ging sein Werk in eine Richtung,
Drink Gedanken über bildende Kunst auszutauschen.
die sie nicht mehr interessant fanden. Die weißen Reliefs
konnten das Ehepaar nicht reizen und nachdem 1960 ein erstes Relief in ihren Besitz übergangen war – inzwischen eine
aus diesem Sammelsurium von diehards und disparues. Die Galerie Magdalene Sothmann in Amsterdam war die
der Trophäen in der Sammlung – wandten sie sich ab. An
zweite wichtige Adresse für die Ankäufe des Ehepaars. Sie
Werke von Bram Bogart, Arie Kater, Toon Kelder, Ro Mogen
hatten ein gutes, persönliches Verhältnis zu der Galeristin und
dorff und Friso ten Holt kamen sie ebenfalls über die Contour-
unterhielten einen lebendigen Briefwechsel über die (inter-)
Ausstellungen.
nationale Kunstwelt. Die Sammler besuchten die meisten
Häufig wählten sie bei Ausstellungsbesuchen – vom selben
Vernissagen bei Sothmann und bekamen auch mal ein Werk
oder von verschiedenen Künstlern – mehrere Werke gleich
von ihr geschenkt. Sie kauften bei ihr unter anderem Werke
zeitig aus, sodass sie manchmal deals schließen konnten. Aber
von Bissière, Victor Brauner, M. Campigli, A. Clavé, Louis
die Beträge, die sie ausgaben, waren im Allgemeinen nicht so
Collet, Edgar Fernhout, Herbert Fiedler, Johnny Friedländer,
hoch – meistens ein paar hundert Gulden – und überstiegen
Aad de Haas, Ger Lataster, Melle, Lei Molin, Imre Nagy,
nur selten die Tausend Gulden. Es gab Ausnahmen, wie z. B.
Perdok, Nono Reinhold, Sjinkichi Tajiri en Jaap Wagemaker;
ein Werk von Hans van Ieperen, das 1959 für eintausend
genau wie bei Paul Brandt ein abwechselungsreiches Ganzes
fünfhundert Gulden angeschafft wurde, oder ein Kees van
von etablierten Künstlern und jungen Talenten. Ein Teil der
Bohemen für zweitausend Gulden aus der Contour-Ausstellung
sogenannten ‘Amsterdamer Limburger’ aus der Sammlung
in Delft 1963. Ab 1960 machten sie bei ihren Ankäufen aus
des Ehepaars kommt aus der Galerie Sothmann.
giebig Gebrauch von der damaligen Aankoopsubsidieregeling
Die van Bommel-van Dams folgten bei der Auswahl der
Kunstwerken (a sk). Eine Regelung, mit der der Staat 25 bis 35
Künstler, die sie interessant fanden, ihrem eigenen Kurs. Eine
Prozent der Ankaufsumme eines Kunstwerks subventionierte.
Randbemerkung muss darüber gemacht werden. Maarten van
Diese Regelung wurde Ende der siebziger Jahre abgeschafft,
Bommel schätzte die Meinung des Kunstkritikers Hans
weil sie schwer kontrollierbar war und dem Kunstmarkt Miss
Redeker sehr und bewahrte alle Rezensionen von Ausstellungen
brauch unterstellt wurde. Zuweilen kauften die Eheleute auch
auf, die Redeker von Anfang 1949 bis 1962 schrieb, zunächst in
auf Raten, wenn sie knapp bei Kasse waren und etwas unbe
Vrij Nederland in der Rubrik ‘Langs de galeries’ und später im
dingt haben wollten, wie z. B. 1959 bei Magdalene Sothmann
Algemeen Handelsblad. Der Kurs wurde manchmal auch – wenn
das Bild Mistig Bos (‘Nebliger Wald’) von Edgar Fernhout.
auch nicht bewusst – durch die Rezensionen bestimmt. Sie
Es wurde verabredet, dass sie 1960 eintausendfünfhundert
kauften mehrmals Werke, die Redeker namentlich in seinen
Gulden zahlen sollten und weitere eintausend im Februar
Besprechungen von Ausstellungen erwähnt hatte, z. B. Mistig
1961, wenn möglich früher. Der Ex-Bankier van Bommel
Bos (‘Nebliger Wald’) von Edgar Fernhout bei Magdalene
machte sich immer genaue Notizen über die Beträge, die noch
Sothmann, ein Werk, das der Rezensent am 22. Oktober 1959
offen waren, die Ratenvereinbarungen und die Fortschritte
im Algemeen Handelsblad vermeldet. Im selben Jahr erwarben
beim Abbezahlen.
sie ebenfalls bei Sothmann Oude vrouw met papegaai (‘Alte
Das Ehepaar kaufte sehr viel in Amsterdam bei dem
Frau mit Papagei’) von Herbert Fiedler, das Redeker am 23.
Makler, Taxator und Auktionator Paul Brandt: häufig Grafiken
Januar 1959 besprochen hatte. Nach 1962 wurden die Kritiken
und Zeichnungen in enormer Bandbreite in Hinblick auf Her
nicht mehr aufbewahrt. Ein Hinweis auf das Ende einer Lern
kunft und Schaffenszeit der Künstler. Einige waren schon in
periode, nach der der Sammler seinen eigenen Kurs bestimmte
die Hall of Fame des 20. Jahrhunderts aufgenommen, andere
und absteckte?
bereits wieder daraus verschwunden, z. B. M. A. J. Bauer,
Ein anderer Kunsthändler in Amsterdam, den das Ehepaar
Besnard, Rudi Bierman, Marc Chagall, Guido Codagone, Jan
regelmäßig besuchte, war M. L. de Boer an der Prinsengracht.
van Essen, D. van Gelder, Hervier, Ger Langeweg, Bart van der
Zwischen 1955 und 1960 erwarben sie für ihre Kollektion dort
Leck, Legrand (Louis), Nico Molenkamp, Hans Olde, Pablo
Arbeiten von Johan Buning und H. H. Kamerlingh Onnes sowie
Picasso, Camille Pisarro, Henri Renoir, Seymour Haden,
von Suze Robertson und Ro Mogendorff. In der ebenfalls an
E. Vuillard, Willem Witsen und J. A. Zandleven. Dass sie ‘mit
der Prinsengracht gelegenen Galerie 845 von Ru und Dolly
dem Herzen wählten’, wie der Titel eines Buches von 1986
Melchers kauften sie Werke von Michael Cardena und Woody
lautet, das der Kollektion gewidmet ist, erschließt sich schon
van Amen und bei der Galerie Espace von Eva Bendien und
233
234
Polly Chapon erstanden sie 1959 sechs Arbeiten von Anton
Amicitae in Amsterdam und dem Utrechtse Kring (‘Utrechter
Heyboer und Werke von Kees Okx. Gelegentlich waren sie
Kreis’). Auch im Museum Aemstelle in Amstelveen und nicht
Kunden bei Santee Landweer, Galerie van Meurs, Galerie
zu vergessen in den Ausstellungen der verschiedenen Künst
D’Eendt und ba s, das sich über dem ‘Moderne Boekhandel’ an
lervereinigungen wie St. Lukas, die unter Willem Sandbergs
der Leidsestraat befand. In Den Haag gingen sie regelmäßig in
Leitung im neuen Flügel des Stedelijk Museum in Amsterdam
der Kunsthandlung Liernur einkaufen und kamen so an Werke
stattfanden, wurden Ankäufe getätigt. Maarten van Bommel
von Edgar Fernhout, Hans van Ieperen, H. H. Kamerlingh
bewunderte Sandberg sehr und lud diesen gelegentlich ein,
Onnes und Willem Oepts.
um eine seiner Ausstellungen bei der Twentsche Bank zu er
Der größte Teil der Kollektion wurde durch Ankäufe in den Ateliers der Künstler zusammengetragen, z. B. bei Kees van Bohemen, bei dem van Bommel nach einer Erwerbung
öffnen, bei der er einen Großteil seines Arbeitslebens verbrachte. Nachdem nun Inhalt und Herkunft der Sammlung
während einer Contour-Ausstellung noch weitere vier Werke
skizziert sind, stellt sich die Frage: Welche Rolle spielten
aussuchte. In Eugène Brandts’ Atelier erstanden sie im Laufe
Maarten und Reina van Bommel-van Dam als Sammler auf
der fünfziger Jahre dutzende Arbeiten und in Armandos zwölf.
der farbenfrohen Skala, die die niederländische Bildende-
Johan Bunings Arbeiten kauften sie sowohl in dessen Atelier
Kunst-Welt in den fünfundzwanzig Jahren nach Kriegsende
als auch bei der Kunsthandlung De Boer. Außerdem erhielt
bot? Es ist deutlich, dass die beiden Kunstsammler ihren
Buning 1961 den Auftrag, ein Portrait von Reina anzufertigen.
eigenen Kurs bestimmten. Soweit bekannt gab es kaum
Werke von Peerke Bust erwarben sie überwiegend in dessen
Kontakte zu anderen Sammlern aus der Zeit – wohl aber zu
Atelier. Dasselbe gilt für die Arbeiten von Cor Dik, Jan van
Künstlern. Die Affinität zur Person und zum Werk eines
Herwijnen, Friso ten Holt, Jan Kagie, Melle, Jan Meijer, Jacob
Künstlers war der wichtigste Einstieg. Häufig folgten sie
Slegt, Jaap Stellaart und Nardus van de Ven. Von H. F. Boot aus
jemandem treu. Sie ließen sich von neuen Entwicklungen in
Haarlem, dessen Werk sie besonders schätzten, kauften sie
der niederländischen Kunstszene nicht aus der Ruhe bringen.
außer in dessen Atelier auch noch Werke in Huis van Looy in
Es fällt z. B. auf, dass einige aktuelle Künstler und
Haarlem. Anfang der siebziger Jahre probierte van Bommel,
Kunstströmungen der Nachkriegsjahrzehnte außerhalb ihres
für diesen in Maastricht geborenen ‘Haarlemer Meister des
Blickfeldes und Interesses blieben und somit auch außerhalb
20. Jahrhunderts’ eine Gedenkausstellung im Bonnefanten-
der Sammlung. Von der Künstlergruppe Cobra gibt es zum
Museum in Maastricht zu organisieren. Der damalige Direktor
Beispiel nur eine Lithografie von Corneille; Constant und Appel
hatte kein Interesse daran, weil das Museum kein einziges
interessierten Maarten und Reina van Bommel-van Dam
Werk von Boot in der Sammlung hatte.
nicht. ‘Individuen’ wie Co Westerik und Jan Wolkers passten
Zu einigen Künstlern unterhielt das Ehepaar enge Kontakte. Mit Wil Bruin, Cor Dik, Dirk van Gulik, Hans van
anscheinend auch nicht in ihr ästhetisches Vokabular. Der Wert der Sammlung van Bommel-van Dam scheint
Ieperen, Nardus van de Ven und anderen gab es einen aus
vor allen Dingen in der persönlichen Auswahl aus dem
führlichen Briefwechsel, der im Fall van de Vens über den Tod
Angebot der bildenden Kunst der fünfziger und sechziger Jahre
des Künstlers hinausging und mit Angehörigen weitergeführt
zu liegen, die auf autonomen Qualitätsgefühl basierte und von
wurde. Manchmal waren die Kontakte auch sehr mühselig,
gemeinsamen Gefühlen geleitet wurde. Dieser selbstgewählte
wie z. B. der mit Jan van Herwijnen. Dieser hatte den größten
Weg macht die Kollektion sowohl in Hinblick auf ihre Höhe
Teil der Werke auf einer Ausstellung der Sammlung van
punkte wie auch ihre Breite zu etwas Besonderem!
Bommel-van Dam im Museum Aemstelle 1962 in Amstelveen in einem Brief als ‘Farblappen’ und ‘Kitsch’ bezeichnet, wo
Quellen
durch Maarten van Bommel sich berufen fühlte, ihm Kontra
Archiv Schenkung Maarten und Reina van Bommel-van Dam 1969
zu geben.
(Version vom 23.12.2008).
Neben Ateliers, Auktionen, Galerien und Kunsthand lungen besuchten (und kauften) die Sammler regelmäßig (auf) Ausstellungen in den Künstlergesellschaften wie Arti et
Rezensionen und Artikel von Hans Redeker aus Vrij Nederland und Algemeen Handelsblad 1949-1962.
Literatur
von Privatleuten gestifteter Museen vorausgegangen. Ohne
Adams, M., M. ter Berg, T. Voragen Een keuze uit de verzameling van
Privatsammlungen würden die meisten Museen nicht
Museum van Bommel van Dam. Museum van Bommel van Dam,
existieren.
Venlo 1985.
Sammlermuseen waren traditionell häufig im Wohnhaus
Alberigs, L. Facetten collectie Van Bommel-van Dam. Cultureel
des Stifters untergebracht. Das Schöne daran war, dass man
Centrum Venlo, Venlo 1968.
die Kollektion in ihrem ursprünglichen Zusammenhang, im
Gubbels, T. Passie of Professie, Galeries en kunsthandel in Nederland.
häuslichen Interieur der Sammler sehen konnte. Der Besucher
Abcoude 1999, Uniepers.
konnte sich angucken, wie die Sammler inmitten ihrer Kunst
Steenbergen, R. Iets wat zoveel kost, is alles waard. Amsterdam 2002
werke lebten.
Vassalucci.
Das galt zum Beispiel für das 1966 der Öffentlichkeit
Zij kozen met hun hart; toespraken en overpeinzingen, achterhaald uit
zugänglich gemachte Wohnhaus der Geschwister van Baaren
bescheiden van M. F. van Bommel, met zijn echtgenote grondleggers van
an der Oudegracht in Utrecht. Deren Sammlung war ebenso
het gemeentelijk Museum van Bommel van Dam Venlo Museum van
wie die von Helene Kröller mithilfe des Beraters H. P. Bremmer
Bommel van Dam, Venlo 1986
zustande gekommen. Übrigens hatte auch Helene Kröller an fänglich ein kombiniertes Wohnhaus/Museum, als sie in den zehner Jahren des 20. Jahrhunderts ihr Haus an der Lange
Ein eigenes Museum – der öffentlichen Hand sei Dank.
Voorhout in Den Haag auf Vereinbarung öffnete. Später ließ
Das Museum van Bommel van Dam im Vergleich zu
sie Entwürfe für ein Museum im Garten ihres Hauses in
anderen Sammlermuseen
Wassenaar machen, um letztendlich zu einem Museum auf
Renée Steenbergen
eigenem Grund in der Veluwe in der Nähe ihres Sommerhauses, dem Jagdschloss Sint Hubertus, zu kommen; tatsächlich ein
‘Ich will sozusagen nachts, wenn ich nicht schlafen kann, die Möglichkeit haben, auf Pantoffeln in den Ausstellungsraum zu
Museum hinter dem Haus. Das Museum van Baaren wurde 1980 von der Stiftung,
laufen und dort ein geliebtes Bild in die Hände zu nehmen.’
die es betrieb, geschlossen, weil nur noch wenige Besucher
Das war der Grund, den Maarten van Bommel nannte, warum
kamen, um sich das statische Szenario anzusehen; die
er neben dem Museum wohnen wollte, das seine Kollektion
Sammlung ist gegenwärtig im Centraal Museum in Utrecht
beherbergt. Über eine Verbindungstür zwischen dem speziell
untergebracht.
für ihn und seine Frau gebauten Bungalow und dem Ausstel
Ein noch immer intaktes Wohnhaus/Museum aus der
lungsraum bekam er tatsächlich die Möglichkeit, jederzeit
Nachkriegszeit ist die 1967 zugänglich gewordene Hannema-de
‘seine’ Kunstwerke im Museum van Bommel van Dam zu
Stuers Stiftung in Heino. Der ehemalige Direktor des Museums
besuchen.
Boijmans brachte darin seine eigene Sammlung alter und
Offenbar betrachteten die van Bommels die Kunstsamm
moderner Kunst unter, die mit Schenkungen befreundeter
lung, die sie der Gemeinde Venlo überantwortet hatten,
Sammler angereichert wurde. Die Provinz Overijssel kaufte
immer noch als die ihre. Nachts gucken zu wollen und die
1967 das kleine Schloss mit dem umliegenden Grund und
Kunst in diesem Museum sogar anzufassen – ein Vorrecht, das
übernahm die Betriebskosten. Die Konstruktion, die Hannema
kein einziger Museumsbesucher hat – war für die beiden als
sich dafür ausbat, ist mit der des Ehepaars van Bommel ver
Sammler bei sich zuhause eine ganz normale Angelegenheit.
gleichbar. Zur selben Zeit, als die van Bommels mit verschie
Nach dem musealen Kodex ist es undenkbar, dass eine
denen Gemeinden im ganzen Land verhandelten, vereinbarte
Privatperson fordert, sich in einer öffentlichen Einrichtung
Hannema mit der Provinz, dass er als Direktor und Verwalter
benehmen zu dürfen wie im eigenen Wohnzimmer. Stifter, die
kostenlos im Schloss wohnen konnte. Er handelte sogar aus,
das Museum, das ihre Sammlung beherbergt, als ihr eigenes
dass sein Hund – der ihn überlebte – sein Leben lang im Schloss
Haus betrachten, haben jedoch eine reiche Tradition.
bleiben durfte; sogar das Hundefutter wurde von der öffent
Als das Museum van Bommel van Dam 1971 seine Türen öffnete, war dem Museum schon eine große Anzahl anderer,
lichen Hand bezahlt. Merkwürdigerweise ist der Name des Stifters und Sammlers nach der Renovierung dieses
235
236
Sammlermuseums 2006 aus dem Namen gestrichen worden,
Bau des 1930 eröffneten Museums finanziert und ein seiner
während gleichzeitig die ursprüngliche Funktion als Wohn
zeit ansehnliches Vermögen (zweihunderttausend Gulden) für
haus besonders betont wurde.
Ankäufe zur Verfügung gestellt.
Die Sammlerin und Witwe des amerikanischen Malers
Nicht zuletzt durch die große Anzahl seiner Schenkungen
William Singer hatte ebenso wie die van Bommels erst einen
konnte van Heek den Kurs der Ankaufpolitik bis zu seinem Tod
Rundgang entlang der Museen gemacht, als sie ihre Kollektion
1956 beinahe hundertprozentig selbständig bestimmen. Er ist
von Bildern der Larener, Amsterdamer und Den Haager Schule
ein Beispiel für einen Sammler, der seine Kollektion niemals
unterbringen wollte. Obwohl Anna Singer-Burgh zusätzlich
losgelassen hat und loslassen wollte, sondern bis zum Ende
einen großzügigen Fonds zur Verfügung stellte, war kein ein
darüber wachte wie ein Kind. Die kinderlosen Eheleute van
ziges Museum bereit, die seinerzeit wenig populären Land
Bommel nannten ihre Sammlung sogar wörtlich ‘unser Kind’.
schaftsbilder permanent auszustellen.
Sie fühlten sich dieser so eng verbunden, dass sie von Amster
Anna Singer erweiterte deshalb ihr bereits 1956 eröff
dam ans andere Ende des Landes umzogen, um künftig neben
netes Singer Museum in der Villa ‘De Wilde Zwanen’ in Laren
ihrer dort untergebrachten Sammlung leben zu können. Auch
um einen modernen Museumsflügel und ein Theater. Sie
im Namen dieses Gemeindemuseums lebt die Verbindung
übernahm dafür die Kosten und stellte dem Museum einen
zwischen Sammlern und Sammlung immer noch fort.
Betrag von einhundertfünfzigtausend Gulden (etwa siebzig
Alle Museumsstifter sind davon überzeugt, dass sie Kunst
tausend Euro) zur Verfügung, der freilich nicht ausreichte, um
zeigen, die zu Unrecht verkannt wird, und wollen dafür eine
die Betriebskosten zu decken. Noch immer können Besucher
Lanze brechen. In dieser Hinsicht sind diese Museen tatsäch
des Museums in der Veranda oder am offenen Kamin, wo
lich eine Ergänzung des vorhandenen Museumsbestandes und
früher das Ehepaar Singer saß, ihren Kaffee trinken.
das ist auch der Grund und das Recht ihrer Existenz. Die
Eine moderne Variante der Kombination Museum/Wohn
Niederlande sind ja die Nummer eins, was die Anzahl Museen
haus ergab sich überraschend, als 1994 das Museum für figu
pro Einwohner angeht, und jedes neue Museum muss ent
rative Kunst ‘De Buitenplaats’ in Eelde im Norden der Provinz
sprechenden Mehrwert haben.
Drenthe öffnete. Das Museum liegt im Garten seiner Stifter,
Es fällt auf, dass es nach 1945 überwiegend um Kollek
die es übrigens verstanden haben, sich ihre Initiative subven
tionen realistischer oder figurativer Kunst geht, die in dieser
tionieren zu lassen. In Limburg öffnete der Unternehmer Jo
Zeit in der tonangebenden Kunstwelt weniger geschätzte
Eyck gemeinsam mit seiner Frau 2001 ein Museum, das neben
Kunstformen sind. Diese Stifter sind häufig ‘soziale Sammler’,
dem von ihnen bewohnten Schloss Wylre und – nach dem
die in erster Linie und vor allem ‘ihre’ noch wenig bekannten
Entwurf des Architekten Wiel Arets teils unterirdisch – mitten
und in ihren Augen zu Unrecht verkannten Künstler unter
in ihrem Garten liegt.
stützen wollen. Auch in dieser Hinsicht stehen die van
Außer einem Haus neben dem Museum und der kosten
Bommels in einer Tradition. Maarten van Bommel spricht von
losen Nutzung eines Autos verlangten die van Bommels auch
‘gequälten’ Seelen, völlig auf ihre Kunst gerichteten Talenten,
das Recht auf Mitsprache in Hinblick auf die Sammlungspolitik
die sich nur schwer im alltäglichen Leben zurechtfinden.
des Museums. Ihre ständige Sorge um und ihre Einmischung
Es geht um den geschäftsunfähigen Künstler, der sich aus
in die Sammlung hatten sie mit Jan van Heek gemein, dem
schließlich mit Kunst beschäftigt und nicht mit Geld und
Stifter des Rijksmuseum Twenthe in Enschede. Er ging noch
darum die Hilfe des Sammlers gut gebrauchen kann.
weiter als die van Bommels; der Sammler van Heek forderte
In meinem Buch über Kunstsammler in den Niederlanden
das alleinige Recht auf Kaufentscheidungen ‘seines’ Museums.
nenne ich das ‘das van Gogh-Syndrom’ und man begegnet
Obwohl von staatlicher Seite ein professioneller Direktor und
ihm bei vielen ‘sozialen Sammlern’. Neben dem aufrichtigen
Konservator angestellt worden war, schwang der Textilfabri
Bedürfnis, dieses Talent zu schützen und aufzuziehen, besteht
kant van Heek unverblümt das Zepter, als ob die Kollektion
häufig auch eine heimliche Hoffnung, dass der Sammler ein –
noch ihm gehörte und das Museum sein Haus war. Zwar hatte
bis dahin nicht (an-)erkanntes – Genie entdeckt hat und die
er seine Sammlung an den Staat übertragen, der die Betriebs
Nachwelt ihm für sein untäuschbares Kennerauge dankbar
kosten des Museums übernahm, doch die Familie hatte den
sein wird sowie für seine Fähigkeit, sich über den herrschenden
Geschmack hinwegzusetzen und das Geniale ‘seines’
De Pont war ebenso wie Polak ein sozial engagierter Mensch; er
Künstlers erkannt zu haben.
stiftete auch noch den ‘Janivo Fonds’ für Projekte in Entwick
Trotz der Neigung, notleidenden Künstlern zu helfen, gibt
lungsländern. Die erwachsenen Kinder de Ponts unterstützen
es nur wenige echte Mäzene unter den Nachkriegssammlern
die kulturellen und philanthropischen Stiftungen ihres Vaters
und -stiftern. Zwar kauften sie regelmäßig Werke an bei
mit allen Mitteln, u. a. mit regelmäßigen Spenden.
‘ihren’ Künstlern und unterstützten sie auf diese Weise, aber
Das lässt sich über Jan van der Togts Kinder aus erster Ehe
es gab nur wenige, die einem Künstler langfristige finanzielle
nicht sagen. Der Unternehmer van der Togt hatte seine Kollek
Unterstützung gaben, sodass dieser in aller Ruhe sein Oeuvre
tion an moderner Malerei und Glas 1991 in dem gleichnami
entwickeln konnte. Helene Kröller-Müller z. B. gab dem Maler
gen Privatmuseum in Amstelveen untergebracht. Ohne die
Bart van der Leck jahrelang eine feste Zulage, wofür sie sich
Kinder zu fragen, hatte er einen Großteil seines Vermögens in
jedes Jahr ein paar Kunstwerke aussuchen konnte. Der
einem Stiftungsfonds untergebracht, der das Museum unter
Sammler Alexandre Regnault unterstützte in der dreißiger
hielt. In einer gerichtlichen Auseinandersetzung bekamen die
Jahren den unbekannten Maler Quirijn van Tiel, den er als den
Kinder Recht und die Stiftung musste ihnen ihren Pflichtanteil
neuen van Gogh betrachtete und zahlte sogar die Rechnungen
auszahlen. Anton Dreesmann, Sohn des Sammlers Willem
für dessen psychiatrische Behandlung.
Dreesmann, später business tycoon und ebenfalls leiden
Dem Bild des klassischen Mäzens unter den Nachkriegs
schaftlicher Sammler, bezeichnete die zwei Privatmuseen
stiftern entsprach noch am meisten eine Stifterin, die – und
seines verstorbenen Vaters als ‘zinsloses Kapital und Zuschuss
das ist bezeichnend – keine Sammlerin war. Henriëtte Polak
betrieb’. Unter seiner Führung wurden die Dreesmann-Museen,
war Sozialarbeiterin und im Humanistischen Bund aktiv. Sie
die in den zwei Wohnhäusern des Sammlers von Amsterdamer
war mit ein paar Künstlern befreundet, die in klassischer
Drucken und Karten untergebracht waren, in den sechziger
Tradition figurativ arbeiteten und nahm sich als vermögende
Jahren geschlossen. Die van Bommels mögen betrauert haben,
Frau ohne Kinder deren mühsame Existenz zu Herzen. Die
dass sie keine Kinder hatten – hätten sie welche gehabt, hätte
Tatsache, dass ihre Künstlerfreunde in den tonangebenden
es das Museum in Venlo möglicherweise gar nicht gegeben.
Museen kaum vertreten waren, führte dazu, dass sie 1968 die
In den siebziger Jahren hörten Reich und Gemeinden u. a.
Stiftung ‘Henriëtte Antoinette’ ins Leben rief. Ihr Ziel war es,
infolge der schlechteren Konjunktur auf, Privatsammlungen zu
ein neues Museum zu entwickeln, das diese verkannte Kunst
übernehmen. In den achtziger Jahren kündigte Kulturminister
in den Mittelpunkt rückte. Polak stellte eine Viertel Million
Brinkmann an, dass die öffentliche Hand keine neuen Auf
Gulden (circa einhundertzwanzigtausend Euro) zum Aufbau
gaben übernehmen werde und beabsichtige, besonders die
einer Kollektion zur Verfügung und überließ diese Aufgabe
kulturellen Dienstleistungen des Staates künftig auf Provinzen
größtenteils der Stiftungsleitung. Sie finanzierte außerdem den
und Gemeinden zu verlagern. Es wurden auch nachdrücklich
Ankauf zweier Gebäude in Zutphen, in denen das Museum
private Initiativen ermutigt. In den neunziger Jahren ist tatsäch
untergebracht wurde, und verkaufte anschließend Kollektion
lich eine kleine, aber deutliche Hausse an neu gegründeten
und Gebäude für einen symbolischen Betrag an die Gemeinde,
Privatmuseen festzustellen. Diese sind durchweg von Kunst
die auch den Betrieb des Museums von ihr übernahm.
sammelnden Unternehmern gegründet worden, die für alle
Diese Konstruktion ist einigermaßen vergleichbar mit
Kosten selbst aufkommen, teilweise über ihre Betriebe. Einige
jener der Stiftung ‘De Pont’, die 1992 das gleichnamige
hatten versucht, ihre Kollektion bei einem bestehenden
Museum in Tilburg öffnete. Der Anwalt und Auto-Importeur
Museum unterzubringen, waren aber auf Desinteresse ge
Jos de Pont war ein sozialer Sammler, der privat vor allem
stoßen oder konnten ihre Forderungen nicht durchsetzen.
Werke befreundeter Künstler kaufte. Mit einem Legat von
Letztlich beschlossen sie, ‘es selbst zu tun’. Sie wollen lieber
geschätzten fünfzehn Millionen Euro stiftete er ein Museum,
vom amtlichen Räderwerk der Museumswelt und der staat
das die lokale Kultur in Tilburg stimulieren sollte. Dort ist nicht
lichen Behörden verschont bleiben und unabhängig operieren.
die private Kunstsammlung de Ponts untergebracht; es wurde
So bleibt die Regie über ihr Museum in den eigenen Händen.
eine unabhängige Stiftung gegründet, die den Auftrag bekam,
Ein Beispiel dafür ist das geschickt in einer Düne versenkte
eine Kollektion internationaler zeitgenössischer Kunst
‘Museum Beelden aan Zee’, das 1994 an der Küste bei
aufzubauen.
237
238
Scheveningen eröffnet wurde. Für die Gründer, das Ehepaar
Sammler, die ihre Kollektion in einem Museum unterbringen,
Scholten, war die Suche nach einem geeigneten Ort und einer
das mit öffentlichen Mitteln betrieben und finanziert wird,
kooperationsbereiten Gemeinde genau wie für die van
sind Schenker, aber keine Mäzene. Sie haben schließlich erst
Bommels eine echte Odyssee durch die Niederlande. Anders
ihre Kollektion in vollen Zügen genossen und lassen später die
als in Venlo bezahlten Theo und Lida Scholten den Bau des
Gemeinschaft für die Kosten des Unterhalts aufkommen.
von dem Architekten Wim Quist entworfenen Museums
Daraus lässt sich schlussfolgern, dass gesellschaftliches Inte
vollständig aus eigener Tasche: Baukosten circa zwölf Millionen
resse – der öffentliche Kunstbesitz – und wohlverstandenens
Gulden (fünfeinhalb Millionen Euro). Auch die Kosten des Aus
Eigeninteresse nicht unbedingt miteinander in Konflikt stehen
baus der Kollektion und die Betriebskosten gehen zu Lasten
und sogar in der Verlängerung derselben Linie liegen können.
der Stifter und der Sponsoren, die sie gefunden haben. Neben
Der mit fünftausend Euro dotierte ‘Van Bommel-van
dem kleinen Stab von professionellen Mitarbeitern gibt es ein
Dam-Preis’, der alle drei Jahre an junge Künstler verliehen
Heer von freiwilligen Mitarbeitern, wodurch die Personal
wird, ist natürlich wohl eine Form des Mäzenatentums. Es ist
kosten begrenzt bleiben.
deutlich, dass das Ehepaar als soziale Sammler auch noch
Der Unternehmer Dirk Scheringa entschied sich für einen
andere Formen des Mäzenatentums betrieb: Sie bemühten
kommerziellen Ansatz, als er 1997 in einer alten Schule in
sich um Unterstützung des jeweiligen Werkes einer Anzahl
Spanbroek in Nord-Holland sein Frisia Museum eröffnete. Das
(noch) unbekannter, teils figurativ arbeitender Künstler, indem
Museum lief anfänglich als GmbH unter Scheringas Finanzie
sie Arbeiten ankauften und öffentlich zeigten.
rungsbetrieb und trug auch dessen Namen. Weil es sich um
Gleichzeitig war und blieb Maarten van Bommel ein
eine kommerzielle Konstruktion handelte, erhielt das Frisia
Geschäftsmann. Für ihn war es völlig normal, dass er für die
Museum nicht das Gütezeichen der Vereinigung Nieder
Schenkung seiner Kollektion, die ihm lieb geworden war und
ländischer Museen und kam auch nicht in den Genuss der
die ihn einen ansehnlichen Teil seines Einkommens gekostet
steuerlichen Freistellung von Schenkungen und anderer
hatte, Gegenleistungen erhielt. Beispielsweise hat seine Frau
Vergünstigungen für nichtkommerzielle Kulturinitiativen.
Reina noch viele Jahre – sie wurde 97 Jahre alt – auf Kosten der
Diese Konstruktion ist inzwischen verändert worden. Das
Gemeinde Venlo telefonieren dürfen. Als Sohn eines arbeits
Museum, das 2010 einen Neubau beziehen wird, wurde 2008
losen Vaters und Kind einer armen Familie war für ihn das dort
in ‘Scheringa Museum voor Realisme’ umbenannt und trägt
anerzogene Streben nach Sicherheit trotz des jahrzehntelangen
nun doch noch den Namen des Stifters.
guten Einkommens offensichtlich immer noch eine starke
Wenn wir die aktuelle Geschichte des Sammlermuseums
Triebfeder. Van Bommel sorgte dafür, dass nicht nur seine
betrachten, auch wenn nicht alle nach den Zusammenstellern der
Kollektion unter Dach und Fach kam, sondern auch er selbst
Kollektionen, die den Ausgangspunkt bildeten, benannt sind,
und seine Frau.
wird deutlich, dass die van Bommels in eine Tradition passen.
Die jetzige Generation der Museumsstifter besteht aus
Ihr kombiniertes Museum/Wohnhaus ist eine moderne Vari
Unternehmern. Die schätzen ihre Unabhängigkeit von öffent
ante des Sammlermuseums, das sich traditionell im Wohnhaus
lichen Instanzen. Sie haben die ausreichenden Mittel dafür,
des Sammlers befindet. Das Museum in Venlo kann als Misch
brauchen diese aber auch, weil die Trennung zwischen Privat
form von Sammler- und autonomem Museum betrachtet
initiativen und öffentlicher Verantwortlichkeit gegenwärtig
werden. Aus der Sicht der van Bommels war diese Konstruk
viel strikter ist. Nach heutiger Auffassung ist Sammeln ein
tion auch nicht viel anders als das, was Anna Singer-Burgh
schönes Hobby und wer dieses mit anderen teilen will, muss
gemacht hatte: Der Kern war für sie ein Wohnhaus, an das ein
die Mittel dafür selbst aufbringen. Die Tatsache, dass es in den
Museum angebaut war. Eine schönere Konstruktion ist für den
Niederlanden schon so viele Museen gibt, spielt dabei sicher
Sammler kaum denkbar: Er behält die Kollektion in seiner Nähe
lich eine Rolle. Die van Bommels haben – auch in ökono
und hat beinahe unbegrenzten Zugang zu ihr. Die Sammlung
mischer Hinsicht – Glück gehabt. Sie gehören zu den letzten
mag zwar juristisch nicht mehr die ihre gewesen sein, im
Sammlern, deren Kollektion in einem Museum untergebracht
Geiste blieb sie Eigentum der van Bommels. Von Mäzenaten
wurde, wobei alle damit verbundenen Kosten von staatlichen
tum im engeren Sinn kann keine Rede sein.
Stellen übernommen wurden.
Literaturauswahl
Sammlung unterbringen könnten. Vemer zählte in seinem
Cannegieter, Dorothée, Vriendschap! 75 jaar mecenaat in het
Brief zehn Schlösser bzw. schlossartige Häuser auf, ‘in denen
Rijksmuseum Twenthe. Enschede, 2006.
Ihre Kollektion gut zu ihrem Recht käme’.
Hannema, Dirk, Flitsen uit mijn leven als verzamelaar en
Worauf Vemer mit seiner Bemerkung über Limburg
museumdirecteur. Rotterdam, 1973.
abzielte, ist leicht zu erraten. Verglichen mit Amsterdam, wo
Netel, Lies, Het hart van de collectie. Museum Henriette Polak.
sich damals schon seit Jahren jeden Samstag bei ’t Lieverdje
Zutphen, 2008
die Protestbewegung traf und zwischen den konservativen
Roodenburg-Schadd, Caroline, De collectie Regnault in het Stedelijk.
Vertretern der Stadt und rebellierenden Jugendlichen,
Waanders, 1995.
Studenten und Intellektuellen große politische Spannungen
Schretlen, Helen, Loving art. The William & Anna Singer Collectie.
herrschten, war Limburg eine ‘plätschernde Landschaft’, wie
Waanders, 2006.
Jan Volleberg, seinerzeit Mitarbeiter des Kulturrats Limburg in
Steenbergen, Renée, Iets wat zo veel kost, is alles waard. Verzamelaars
Maastricht, die Jahre zwischen 1965 und 1970 beschreibt. Man
van moderne kunst in Nederland. Amsterdam, 2002.
ging nicht nach Limburg, um Aufregendes oder große Kultur
Sowie diverse Beiträge und Kataloge über die Kollektion des
ereignisse zu erleben. Dafür ging man nach Amsterdam ins
Museums van Bommel van Dam.
Stedelijk Museum, das damals weltberühmt war. Nicht, dass es keine Aufregung in Limburg gegeben hätte! Die aber hatte sozialökonomische Gründe. Wirtschaftsminister Joop den Uyl
Eine kleine Rekonstruktion des Zeitgeistes – oder: wie
hatte im Dezember 1965 in Heerlen das Ende der staatlichen
Venlo an ein Museum kam
Kohlebergwerke angekündigt. In den staatlichen Kohleberg
George Vogelaar
werken Südlimburgs arbeiteten tausende Menschen. Der Bergbau hatte jahrzehntelang für Wohlfahrt gesorgt. Die
Das südlimburgische Dorf Elsloo spielte bei der Geburt des
angekündigte Schließung hatte für Limburg und sicher für die
Museums van Bommel van Dam eine entscheidende Rolle.
dortige Bergbauregion große Bedeutung. Bis zum heutigen
Sowohl der erste Direktor Lei Alberigs war dort geboren und
Tag sind die Folgen spürbar.
aufgewachsen, als auch Harry Dobbelstein, der Direktor des
Über Vemers Bemerkungen hatte das Ehepaar van
Kulturrates Limburg und Alberigs’ erster Assistent in Venlo,
Bommel schon nachgedacht, wie deren Antwortbrief zu ent
Math Schmeitz. Sie kannten einander sehr gut aus dem
nehmen ist: ‘Wir haben Ihre sinnvollen und von Mitgefühl
lokalen Vereinsleben in Elsloo.
zeugenden Bemerkungen hinreichend zur Kenntnis genom
‘Ich denke, dass Dobbelstein gedacht hat: Die Kollektion
men und fühlen uns ein wenig wie Abraham ‘nicht wissend,
von van Bommel-van Dam, die ist was für Lei! So kam es, dass
wohin dieser kommen soll’.’ Limburg war Terra incognita für
im Kulturrat Limburg niemals darüber gesprochen wurde. Ja,
das Ehepaar, aber das nahm es bei der Suche nach einem
so ging das damals!’
geeigneten Ort in Kauf. Amsterdam, das von den damaligen Aktivisten als ‘magisches Zentrum’ betrachtet wurde, würde
‘Im Übrigen müssten Sie sich sehr gut überlegen, ob es für Sie
ihnen nach eigenen Worten nicht fehlen: ‘Ich glaube auch
und Ihre Frau – als Amsterdamer – in Frage kommt, künftig in
nicht, dass wir als Amsterdamer leichtfertig beschließen
der Provinz und ausgerechnet in Limburg zu leben’, schrieb
würden, unser Land und unsere Gesellschaft [unsere Stadt,
J. C. Vemer aus Maastricht am 4. August 1967 in einem ausführ
unsere Freunde und Bekannten] zu verlassen, wäre es nicht
lichen Brief an Maarten van Bommel. Vemer hatte kurz zuvor
so, dass wir unsere Kollektion ‘in Sicherheit’ bringen wollen
ein Buch über Schlösser in Limburg veröffentlicht, das in einer
und – trotz allem, was dafür spricht – den zunehmenden
der Zeitungen besprochen worden war. Das reformierte
Druck der Stadt nicht mehr gut aushalten können.’
Amsterdamer Ehepaar van Bommel-van Dam hatte die
Vemer riet van Bommel, Kontakt mit dem Kulturrat
Besprechung gelesen. Van Bommel hatte Vemer darauf hin
Limburg in Maastricht aufzunehmen und das machte van
um Informationen über leer stehende Schlösser in Limburg
Bommel sofort. Noch am selben Tag, an dem er Vemer
gebeten; sie suchten ein Schloss, worin sie wohnen und ihre
geantwortet und für dessen Informationen gedankt hatte,
239
240
tippte er einen Brief an den Kulturrat und bot diesem die
der vieles regeln konnte. Wenn er sich für etwas einsetzte, dann
Kollektion unter bestimmten Bedingungen an. Zwei Wochen
ging er bis zum Letzten.’ Dobbelstein und Alberigs interessierten
später schickte der Direktor H. C. C. Dobbelstein einen nur
sich auch für die Euregio. Flandern lag ihnen am Herzen, aber
zwei Zeilen umfassenden, formellen Brief als Antwort, worin
sie gingen auch nach Deutschland, um dort, kurz nach dem
er mitteilte, dass der Kulturrat Limburg das Angebot sorgfältig
Zweiten Weltkrieg, wieder Kontakte zu knüpfen.
‘auf seine Realisierbarkeit in dieser Provinz’ prüfen und
Dobbelstein wusste, dass Leonard de Gou, der Venloer
abwägen werde. Dieser sachliche Brief aus Limburg verriet
Bürgermeister, große Ambitionen auf dem Gebiet der Kultur
nichts über die Begeisterung, die das Angebot ausgelöst hatte.
hatte. Dieser hatte die Entstehung des Goltziusmuseums
Volleberg erinnert sich noch gut an ein paar Gespräche, die er
stimuliert und das Kulturamt der Stadt eingerichtet.
im Büro mit Direktor Harry Dobbelstein über van Bommels
Dobbelstein hatte de Gou als Mitglied des Kulturrats Limburg
Vorschlag geführt hatte. ‘Uns war bewusst, dass uns eine
erlebt und schaffte es, ihn am Telefon von der Wichtigkeit der
einmalige Sammlung mit Werken der modernsten nieder
Kollektion für Venlo zu überzeugen. Lei Alberigs, Leiter des
ländischen Künstler angeboten wurde. Darüber herrschte
Kulturamtes, bot ihm dabei im Rathaus jede denkbare Unter
Aufregung im Büro. So eine Sammlung gab es einfach nicht in
stützung. Jan Volleberg erinnert sich: ‘Dobbelstein fand es für
Limburg.’ Übrigens kann sich Volleberg nicht erinnern, dass
die bessere Verteilung der Kunst über die Provinz gut, wenn so
van Bommels Brief in der Leitung des Kulturrates oder in der
eine Kollektion in Nordlimburg untergebracht würde. Dort gab
‘Kommission für Bildende Kunst’ des Kulturrates unter der
es nicht so viel.’ Am 6. September 1967 schrieb Dobbelstein
Leitung von Nic. Tummers besprochen worden ist. Volleberg:
einen Brief von vier Zeilen an de Gou, worin er sich auf das
‘Dobbelstein regelte das unter der Hand. Ich denke, dass
Telefongespräch bezog und ihn darauf aufmerksam machte,
Dobbelstein gedacht hat: ‘Das ist etwas für Lei, diese Kollek
dass dies ‘eine ernst zu nehmende Angelegenheit ist’. Trotz der
tion von van Bommel-van Dam.’ So kam es, dass im Kulturrat
begeisterten Äußerungen in Venlo setzte Dobbelstein nicht
nie darüber gesprochen wurde. Ja, so ging das damals.’
allein auf Nordlimburg. ‘Vollständigkeitshalber möchte ich
Dobbelstein war nach Aussagen Vollebergs damals ein
Ihnen noch mitteilen, dass wir bisher nur mit der Leitung des
konservativer Katholik, aber ‘ein beflügelter Mann auf dem
Gemeinderats in Sittard Kontakt über die Angelegenheit
Gebiet von Kunst und Kultur’. Obwohl konservativ, suchte er
aufgenommen haben.’ Über Sittard sind in den Akten keine
sich seine Mitarbeiter nicht nur in Kreisen der k vp (Katholieke
Hinweise mehr zu finden; möglicherweise war nur Venlo ins
Volkspartij). Volleberg: ‘Nein, ihm war völlig klar, dass er inno
Rennen um die Kollektion van Bommel-van Dam gegangen.
vative Kräfte in den Rat holen musste. Menschen ohne poli
Volleberg erinnert sich, dass Heerlen damals das Zentrum für
tische Bindung wie mich, aber auch Menschen mit sozial
moderne Kunst in Limburg war und dennoch zu keinem Zeit
demokratischer Perspektive. Dobbelstein fand all die ver
punkt darüber nachgedacht wurde, Heerlen die Kollektion
schiedenen Meinungen rasend interessant.’
anzubieten.
Dobbelstein, der aus dem südlimburgischen Dorf Elsloo
Der Kulturrat Limburg wurde 1945, kurz nach dem Zweiten
stammte, nahm in der Tat umgehend Kontakt mit seinem in
Weltkrieg gegründet. Er war der erste seiner Art in den Nieder
Venlo arbeitenden Dorfgenossen Lei Alberigs auf. Sie kannten
landen. Ein Kulturrat hatte die Aufgabe, ein Provinzparlament
einander lange und sehr gut: Beide genossen gerne ein ‘gutes
auf dem Gebiet von Kunst und Kultur zu beraten. Darüber hin
Glas’, beide waren Vorstandsmitglieder und treibende Kräfte
aus organisierte er auch Ausstellungen, die durch die Provinz
des ‘Toernooi der lage landen’, eines Festivals für Amateur
wanderten. Jan Volleberg, der 1964 seine Arbeit beim Kulturrat
theatergruppen aus Belgien und den Niederlanden, das all
aufnahm, nannte das kulturelle Leben in den sechziger Jahren
jährlich in Elsloo organisiert wurde. Einer der Gründer des
‘plätschernd’, aber auch ‘spannend’. Es war eine Zeit des Über
Amateurtheaterfestivals war Math Schmeitz’ Vater, der in
gangs. Der Einfluss und die Macht der katholischen Kirche nahmen
Elsloo gegenüber Alberigs wohnte. Schmeitz begann 1967 in
ab und mit ihnen auch die Anzahl von Aufträgen aus Kirchen
Alberigs Dienststelle, dem Kulturamt Venlo, zu arbeiten und
kreisen. Das fühlten vor allem die älteren Künstler in Limburg in
übernahm dort die Verantwortung für das damalige Theater.
ihren Portemonnaies. Die häufig an der Jan van Eyck-Akademie
Er sagt: ‘Alberigs war ein Mann mit viel Überzeugungskraft,
ausgebildeten, jüngeren Künstler hatten sich schon von den
Machtinstanzen abgewandt, aber hatten entweder noch nicht
Maastricht, die gegenwärtig bekannteste Stadt Limburgs
den Durchbruch geschafft oder waren nach Amsterdam
mit dem größten internationalen Ruf, war in den sechziger
umgezogen. In dieser Zeit entstanden beinahe überall in den
Jahren ohne Bedeutung: eine kleine Stadt, in der das Provinz
Gemeinden Kulturinitiativen. Hier ein Kulturzentrum, dort ein
parlament angesiedelt war. Und wie stand es um Venlo und
Theater – es wurde deutlich an den Anfängen einer kulturellen
Nordlimburg? ‘Um ehrlich zu sein – das war auch nichts!’ sagt
Infrastruktur in der Provinz Limburg gearbeitet.
Jan Volleberg. Auch andere Gesprächspartner bestätigen, dass
Es war die Zeit, in der sich die Jugend an Popmusik erquick te: an Elvis Presley, den Beatles, den Rolling Stones oder den Small Faces, um nur ein paar zu nennen oder an Heintje, der
man beim Stichwort Nordlimburg vor allem an Gartenbau dachte. Das Bonnefantenmuseum in Maastricht war zu dieser
mit Ich bau Dir ein Schloss monatelang die Hitlisten anführte.
Zeit nicht mehr als ein kleines, geschichtlich orientiertes
Im September 1967 lernten die Niederländer auf der ‘Firato’-
Museum. Das galt auch für das Museum in Sittard. Roermond
Messe das Farbfernsehen kennen. 1968 warfen Demonstranten
hatte ein kleines, auf (den bekannten niederländischen
Rauchbomben nach Königin Beatrix und Prinz Claus, wurde
Architekten) Cuypers ausgerichtetes Museum und Venlo hatte
Robert Kennedy ermordet, kam Rosemary’s Baby von Roman
keines. Letzteres begann sich mit dem Amtsantritt des kul
Polanski in die Kinos und wurde Italien zum ersten Mal
turinteressierten Bürgermeisters Leonard de Gou zu ändern:
Fußball-Europameister.
Er schuf die Voraussetzungen für das Goltziusmuseum und
Limburg war in dieser Zeit ein wenig nach innen gerichtet.
strebte gemeinsam mit der Leiterin des Kulturressorts Rie van
‘Ja, so kann man das wohl sagen’, erzählt Math Schmeitz. Und
Soest-Jansbeken ein städtisches Kulturzentrum an. Als Leiter
nach Aussagen von Jan Volleberg spielte sich das kulturelle
des Kulturamtes Venlo wurde Lei Alberigs aus Elsloo berufen,
Leben in Limburg größtenteils in Heerlen ab. ‘Dort hatte man
der in dieser Funktion die Verantwortung für das Kultur
schon ein Theater gebaut und in der Städtischen Galerie
zentrum mit Bibliothek und Ausstellungsräumen und das alte
wurden moderne Künstler ausgestellt. Letzteres war Pieter
(inz wischen abgerissene) Prins Oranje-Theater übernahm.
Defesche zu verdanken, der Leiter des Bürgermeisteramtes
Alberigs hatte zuvor in der Werbe- und Marketingabteilung
war und ein Neffe des gleichnamigen Malers. Er war ein Mann,
des staatlichen Kohlebergbaus in Sittard gearbeitet. Diese
der systematisch moderne und innovative Kunst ankaufte und
Abteilung war auch außerhalb des staatlichen Betriebes für
ausstellte, u. a. von Limburger Künstlern.’ Thei Voragen kann
die hochkarätigen Kunstkalender bekannt, die sie jedes Jahr
das bestätigen. Er war ab 1970 Assistent Lei Alberigs’, des
heraus gab und die unter Kunstliebhabern zu echten Sammler
ersten Direktors des Museums van Bommel van Dam, und
stücken wurden. Übrigens behielt Alberigs seinen Wohnsitz in
wohnte in Südlimburg. Er besuchte regelmäßig das Rathaus in
Elsloo, als er in Venlo arbeitete. Das geschah mit Rücksicht auf
Heerlen, um dort moderne Kunst zu sehen. ‘Defesche hatte
seine Frau, die lieber in Südlimburg bleiben wollte. Über Alberigs’
ein für die damalige Zeit glänzendes Ausstellungsprogramm
Zeit als Kulturamtsleiter sagt Volleberg: ‘Alberigs machte da in
entwickelt, das seinen hervorragenden Beziehungen zum
Venlo sehr schöne Sachen. Mit einigen Ausstellungen weckte
Stedelijk Museum und dessen damaligen Direktor Willem
er großes Interesse, auch bei den überregionalen Zeitungen.
Sandberg zu verdanken war. Wenn Sandberg eine Ausstellung
Ab und zu war er sogar im Fernsehen zu sehen und das war
in Amsterdam machte, konnte man beinahe sicher sein, dass
etwas Besonderes zu dieser Zeit. Zu seiner Ausstellung über
Teile davon einige Zeit später hier zu sehen sein würden.’
Karel Appel reiste das Publikum aus dem ganzen Land an. Mit
Voragen erinnert sich, dass Heerlen in seiner Jugend eine
anderen Worten: Die Kollektion van Bommel-van Dam in
moderne Stadt war: ‘Heerlen hatte zu dieser Zeit fantastische
Venlo unterzubringen war keine schlechte Idee. Sie stieß dort
Kaufhäuser; ‘Schunck’, der heutige ‘Glaspalast’, war der
auf fruchtbaren Boden.’
strahlende Mittelpunkt und es gab noch ein paar prächtige
Wie es weiter ging, ist bekannt. Am 12. Juni 1968 erklärt
Gebäude vom Architekten Frits Peutz: neben ‘Schunck’ und
sich der Venloer Gemeinderat einverstanden, das Angebot des
dem ‘Royal’(-kino) das Freizeitgebäude auf dem Molenberg
Ehepaars van Bommel-van Dam unter den von ihnen gestellten
und natürlich das Rathaus, das noch immer fantastisch ist. Ich
Bedingungen anzunehmen. Sieben Gemeinderatsmitglieder
finde es traumhaft.’
stimmen wegen der finanziellen Konsequenzen für Venlo
241
242
dagegen. Am folgenden Tag ist in einem Bericht über die Sitzung
und – bis heute – auch mehr als danach.3 Die Geschichte wäre
des Gemeinderates im Dagblad voor Noord-Limburg zu lesen:
nicht vollständig ohne die hier skizzierten Eindrücke des
‘Die Annahme des Angebots durch den Venloer Gemeinderat
(kulturellen) Klimas in Venlo zu jener Zeit.
verursachte auf der Publikumstribüne einen herzlichen Applaus, den der Bürgermeister beenden musste, weil das Reglement so
Die Bedingungen Bürgermeister de Gou muss über die
etwas nicht gestattet.’
Aussicht, dass Venlo in den Genuss einer wichtigen Sammlung moderner Kunst kommen könne, begeistert gewesen sein.
Quellen
Innerhalb seines Amtes waren übrigens auch mindestens noch
Gespräche mit Thei Voragen, dem ehemaligen Direktor des Museums
die Ressortleiter Billekens und van Soest-Jansbeken positiv
van Bommel van Dam, Math Schmeitz, dem ehemaligen Direktor des
gestimmt. Bei einem eilig organisierten Besuch in der Wohnung
Theaters De Maaspoort, Jan Volleberg, dem stellvertretenden Direktor
des Amsterdamer Ehepaars waren de Gou und Alberigs anwe
des Kulturrates Limburg und Martin de Jong, Stiftung van Bommel van
send sowie als Vertreter des Staates der ‘Rijksinspecteur voor
Dam.
Roerende Monumenten’ Lunsingh Scheurleer (ein Inspektor
Brief J. C. Vemer, 4. August 1967. Archiv Museum van Bommel van Dam.
der staatlichen Stelle für Kunst und Kultur). ‘Man schien der
Brief Maarten van Bommel, 5. August 1967. Archiv Museum van
Auffassung zu sein, dass innerhalb Limburgs Venlo der Ort
Bommel van Dam.
war, der am ehesten in der Lage sein würde, die Schenkung
Brief H. C. C. Dobbelstein, Jurist / Direktor des Kulturrates Limburg,
anzunehmen. Die Gründe dafür waren und sind uns unbe
6. September 1967. Archiv Museum van Bommel van Dam.
kannt.’4 Im Nachhinein ist es nicht schwierig festzustellen,
Dagblad voor Noord-Limburg, 13. Juni 1968.
dass die ‘Elsloo-Connection’ (sowohl Alberigs als auch Harry Dobbelstein, der Direktor des Kulturrates Limburg, kamen aus dem gleichnamigen südlimburgischen Dorf und kannten sich
Von Amsterdam nach Limburg. Wie Venlo ein Museum
schon länger5) den Ball vorspielte, den de Gou – der, wie wir im
bekam
weiteren Verlauf noch sehen werden, schon seit Jahren daran
Jos de Jong und Frans Hermans
arbeitete, die kulturelle Infrastruktur Venlos zu verbessern – mit Alberigs’ Hilfe nur noch ins Tor köpfen musste. Die Ent
Am 16. Oktober 1971 wurde das Museum van Bommel van Dam
scheidung war also schnell besiegelt, nur die Details mussten
eröffnet. In diesem ersten speziell der modernen Kunst gewid
noch geklärt werden. Das Ehepaar van Bommel-van Dam
meten Museum in Limburg wurde die Kollektion untergebracht,
überließ seine Kollektion kostenlos, stellte dafür aber eine
die Maarten und Reina van Bommel-van Dam der Gemeinde
Vielzahl von Bedingungen. Über diese muss es intensive
Venlo geschenkt hatten. Spätestens seit 1964 war das Ehepaar
Verhandlungen sowohl gemeindeintern als auch zwischen der
aus verschiedenen Gründen damit beschäftigt, eine passende
Gemeinde und dem Ehepaar gegeben haben. Der Ablauf der
Unterbringung für ihre umfangreiche Sammlung zu suchen. Die
Unterhandlungen ist soweit bekannt nirgends dokumentiert.
Wohnung in der Amsterdamer Sarphatistraat quoll im wahrsten
Die wichtigsten Beschlüsse der beiden Parteien sind in
Sinne des Wortes über an Kunst. Über verschiedene Umwege
der notariellen Schenkungsurkunde verankert, die am 29.
entstand 1967 der Kontakt zu Venlo. Wie sich das im Einzelnen
Januar 1969 im Venloer Rathaus vom Notar Meeuwis
zugetragen hat, ist Thema eines anderen Aufsatzes in diesem
beglaubigt wurde. Das Ehepaar übertrug das Eigentum an
Buch. In diesem Aufsatz geht es vor allem um den Entscheidungs
seiner Kollektion und der zugehörigen Dokumentation
prozess in Venlo und um zwei Personen, die darin eine Haupt
kostenlos und unwiderruflich an die Gemeinde, die sich im
rolle spielten: Bürgermeister Leonard de Gou und der Leiter des
Gegenzug verpflichte, die Kollektion als unveränderliches
Kunstamtes Lei Alberigs. Es wird deutlich werden, dass das Zu
Ganzes zu erhalten und sie spätestens Mitte der Jahres 1970
standekommen des Museums gewissermaßen das Ende eines
an einem dafür geeigneten Ort, genannt ‘Gemeindemuseum
Jahrzehntes markiert, in dem durch wohlüberlegte Gemeinde
van Bommel-van Dam’, unterzubringen. Die Gemeinde nahm
politik in Venlo auf kulturhistorischem Gebiet viel verwirklicht
die Kollektion auf eigene Kosten und eigenes Risiko in Ver
wurde: möglicherweise mehr als in jeder anderen Periode davor
wahrung. Dem Ehepaar wurde kostenloser Wohnraum zuge
1
2
sagt, der in direkter Verbindung zum Museum stehen musste.
bei der Eröffnung der Ausstellung bereits erklärt, ‘dass am Vor
Die Gemeinde übernahm auch die Nebenkosten der Wohnung
abend einschneidender Veränderungen der Lebensgewohn
und das jährliche Budget für repräsentative Kosten, das das
heiten in allen Bereichen nichts unversucht bleiben darf, um
Ehepaar für sich ausgehandelt hatte. Darüber hinaus gelang es
auch die kulturelle und rekreative Atmosphäre zu befördern.
dem Ehepaar zu erwirken, dass die Gemeinde den Forderungen
Darum darf man sich über ein derartiges Angebot glücklich
van Bommels zustimmte, dass – ‘um das Museum lebendig zu
schätzen.’7 In der Ratsversammlung wurde vor allem über die
halten’ – jedes Quartal andere Teile der Kollektion ausgestellt
finanziellen Konsequenzen gesprochen, die sich aus der
würden, in den Sommermonaten eine Auswahl aus der
Annahme der Schenkung ergeben würden. Der Liberale
Kollektion im Kulturzentrum der Stadt gezeigt würde und ‘der
Hagenaars war ‘der einzige, der den Wert der Kollektion für die
Partei van Bommel jederzeit gratis Zugang gewährt werde’,
Stadt Venlo in Zweifel zog. In seinen Augen gab es zwischen
das Paar über alle Ausstellungen ein Mitspracherecht habe und
der Kollektion und Venlo keinerlei Verbindung und hätte sie
ein Vetorecht über alle Objekte, die ausgestellt werden sollten,
genauso gut in ‘Lutjebroek’ untergebracht werden können. Er
im Prinzip jedes Kunstwerk mindestens alle fünf Jahre einmal
warf dem Bürgermeister vor, dass sich dieser mit seinen eigenen
und für mindestens drei Wochen in Folge ausgestellt werden
Vorstellungen von Kultur über die der Bevölkerung hinweg
solle, das Paar nach eigenem Gutdünken Objekte in ihren
setze.’8 Fünf Mitglieder der Katholischen Volkspartei und die
Privaträumen platzieren dürfte, und zu guter Letzt, dass die
beiden Mitglieder der Liberalen Partei stimmten dagegen, die
Gemeinde auch nach dem Tod des Ehepaares in diesem Sinne
anderen zweiundz wanzig Ratsmitglieder stimmten dafür. In
handle. Die Einnahmen aus Reproduktionsrechten und Ein
seinem Jahresbericht von 1968 würde Alberigs vermelden,
trittskarten gingen an die Gemeinde, die wiederum die Kosten
dass der Gewinn der Kollektion ‘von außergewöhnlicher
für die Schenkungsakte übernehmen musste. Fürwahr ein
Bedeutung für das kulturelle Leben der Gemeinde [war]’.9
umfangreicher Katalog an Forderungen! Nicht von ungefähr nannte ein Beamter der friesischen Gemeinde Dantumadeel,
Venlo nach dem Zweiten Weltkrieg Wie viele andere
in der das Ehepaar vorher versucht hatte, die Kollektion unter
niederländische Städte – ganz zu schweigen von beinahe alle
zubringen, den Forderungskatalog ‘einen harten Brocken’.
größeren Städten im angrenzenden Deutschland – litt Venlo
6
Maarten van Bommel und seine Frau hatten anscheinend
lange unter den Folgen des Zweiten Weltkrieges. In der End
kräftig mit Venlo verhandelt. In einem Interview mit Het Vrije
phase des Krieges war Venlo monatelang Frontstadt und wurde
Volk vom 27. Juni 1968 zeigten sie sich sehr zufrieden mit dem
dementsprechend bombardiert und beschossen. Der mate
Ergebnis. Sie erklärten, ‘einige Bedingungen’ gestellt zu haben
rielle Schaden war immens. Zahllose Wohnhäuser, Geschäfte,
wie Wohnrecht und Garantie regelmäßiger Ausstellungen, und
Kirchen und Betriebe wurden vernichtet oder beschädigt. Der
gaben zu: ‘Nun denn, es muss gesagt werden, dass uns die
immaterielle Schaden wurde – abgesehen von Todesopfern
Gemeinde Venlo weiter entgegengekommen ist, als wir zu
und Verwundeten10 – bis zum heutigen Tage kaum oder nicht
hoffen gewagt hatten.’
systematisch untersucht. Aber es ist nur logisch zu unterstel len, dass am gesellschaftlichen und kulturellen Leben großer
Der Entscheidungsprozess in Venlo Ein Rapport der
Schaden entstanden war. Vom ‘vergnüglichen Städtchen’ mit
Gemeindekommissionen für Bildung/Kultur und Finanzen/
seiner blühenden Volkskultur und seinem reichen Vereinigungs
öffentliche Aufgaben ebnete den Weg für die Übernahme der
leben war nicht viel übrig geblieben, konstatierte Maarten
Kollektion. Am 12. Juni 1968 konnte das Kollegium von Bürger
Plukker, der Chefredakteur des Dagblad voor Noord-Limburg,
meister und Beigeordneten dem Gemeinderat den Entwurf
1968 in einem Essay.11 In den ersten Nachkriegsjahren galt es
eines Beschlusses vorlegen, der ohne große Diskussion ange
in erster Linie, die Trümmer zu beseitigen und die notwendigen
nommen wurde. Die entscheidende Ratsversammlung fand
Vorkehrungen zu treffen, um den überlebenden Opfern wieder
im Kulturzentrum statt, in dem die Mitglieder des Rates zuvor
eine menschenwürdige Existenz zu ermöglichen. Am Bau
von Lei Alberigs durch eine Ausstellung geführt worden
neuer Wohnungen wurde hart gearbeitet. Trotzdem blieb die
waren, die Teile der Kollektion zeigte, über die am selben
Wohnungsnot auch noch lange nach Kriegsende ein immenses
Abend abgestimmt werden sollte. Bürgermeister de Gou hatte
soziales Problem. Aus dem Städtchen wurde eine Stadt mit
243
244
allen Problemen, die das Wachstum in Großstädten verur
worden: 1957 wurde er für dasselbe Amt in Venlo berufen.16
sacht. Die Innenstadt wurde nach dem ‘Wiederaufbauplan’
In der Stadt an der Maas festigte er seinen Ruf als fach
des Diplomingenieurs Jules Kayser in rekonstruierter Form
kundiger Leiter. De Gou unternahm alles Mögliche, um Venlo
wieder aufgebaut: Auf der einen Seite zeugte dieser Plan teil
zum Mittelpunkt der Region Nordlimburg zu machen und
weise von Respekt gegenüber der historischen Stadt, auf der
setzte sich dafür ein, die verwaltungspolitischen, kulturellen
anderen Seite wurden große Eingriffe nicht gescheut. Rund
und ökonomische Kontakte auch international zu verbessern.
um die Innenstadt wurde nach dem Entwurf des Diplom
Es zeigte sich schnell, dass de Gou eine große Affinität zu
ingenieurs Jos Klijnen der ‘Brückenplan’ realisiert, ein impo
Geschichte und Kultur hatte und eine Vorliebe für das, was er
santer Entwurf einer neuen und modernen Infrastruktur, der
selber ‘alte Überlieferungen’ nannte. 1949 hatte er im Namen
auf die Erfordernisse modernen Verkehrs einging und groß
seines Vaters die überlieferten (mittelalterlichen) Herrschafts
zügige Verbindungen zwischen den verschiedenen Stadtteilen
rechte über die bei Rotterdam gelegenen Herrschaften
schuf.13 Die Stadt wuchs in alle Richtungen. Alle Aufmerksam
(‘ambachtsheerlijkheid’) Hillegersberg, Bergschenhoek und
keit richtete sich zwangsläufig auf die Infrastruktur in deren
Rotteban erworben. Nach dem Tod seines Vaters erbte de Gou
Umgebung; in den sechziger Jahren wurde die Autobahn ‘a67/
den Titel ‘Heer van Hillegersberg’. 1960 wurde er zum Ritter
e3’ gebaut, die von Antwerpen über eine neue Brücke über die
des Heiligen Grabes.
Maas bei Venlo ins Ruhrgebiet führt. Der alte Hafen in der
Bei seinem zeremoniellen Amtsantritt betrat de Gou das
Innenstadt wurde durch einen neuen im Industriegebiet
Venloer Rathaus in traditioneller Amtstracht mit Säbel. Seinen
Groot-Boller ersetzt. Es entsprach dem Zeitgeist der sechziger
Ruf als Geschichtsliebhaber festigte er auch durch sein kon
Jahre, eine Stadt mit einer geschätzten halben Million Ein
stantes Bemühen, das eben renovierte und umgebaute histo
wohner im Jahr 2000 zum Maßstab der Planung zu machen.14
rische Rathaus mit angekauften Antiquitäten auszustatten,
Der Venloer Kultursektor musste bis in die sechziger Jahre
die gut in das Gebäude passten, aber darüber hinaus keinen
auf Investitionen warten. Erst zu dieser Zeit startete die
Bezug zur Stadt hatten. ‘Der Venloer Gemeinderat konnte
Gemeinde – unter der Regie des Bürgermeisters de Gou –
nicht immer verstehen, was all die Leihgaben und Ankäufe mit
Initiativen zur Verbesserung der kulturellen Infrastruktur.
Venlos Vergangenheit zu tun hatten, aber er gönnte dem
Plukker sprach 1968 in seinem Essay von der ‘Ära des ver
eifrigen Bürgermeister sein kulturelles ‘Glaubensbekenntnis’’
spielten Menschen’, in die Venlo investieren müsse, um eine
schreibt sein Biograf.17 Ein erster Hinweis auf sein Engagement
attraktive Wohnstadt zu werden. Zu seinem Vergnügen waren
für Kultur und Geschichte findet sich in seiner ersten ‘Jahres
die Voraussetzungen dafür 1968 bereits geschaffen: ‘So dürfen
rede’, die er wenige Monate nach seinem Amtsantritt im
wir feststellen, dass die Stadt Venlo auch auf diesem Gebiet
Januar 1958 hielt. Darin äußerte er seine Besorgnis über den
ein erfreuliches Wachstum kennt. Sie hat ihrer vielgepriesenen
Zustand des kostbaren ‘Alt-Archivs’. In seiner Jahresrede im
‘Identität’ [etwas] hinzugefügt, das die Ansprüche erfüllt, die
Januar 1959 sprach er bereits von der Notwendigkeit einer
das Leben in dieser Zeit stellt.’
neuen Öffentlichen Bibliothek, in der es auch Raum für ‘kulturelle Veranstaltungen’ geben müsse.18
Die ‘Passage’ von Bürgermeister de Gou Der in Den Haag 15
Ein Interview mit de Gou, das am 18. Dezember 1962 in de
geborene Leonard de Gou (1916-2000) studierte Jura in
Volkskrant erschien, verdeutlicht seinen Standpunkt hinsicht
Amsterdam, wo er 1943 cum laude über ein rechtsgeschicht
lich der Wichtigkeit von Kultur. De Gou wies auf die Blüte der
liches Thema promovierte. Zunächst ließ er sich als Anwalt in
im Krieg schwer getroffenen Stadt Venlo hin und auf die Tat
seiner Geburtsstadt nieder. Drei Jahre später wurde er in dem
sache, dass die Schwerpunkte lange vor allem im Wohnungs
Städtchen Steenbergen in der Provinz Brabant zum Bürger
bau und in der Infrastruktur gelegen hatten. Anno 1962 war es
meister ernannt. Daraufhin machte er auch in der Katho
aber auch an der Zeit, an der Erfüllung anderer Bedürfnisse zu
lischen Volkspartei Karriere. Er war u. a. Senator (1955-1963)
arbeiten, womit er überdeutlich auf Investitionen in die kultu
und Mitglied der ‘Europese Staatscommissie voor Defensie’.
relle Infrastruktur abzielte. Während der folgenden Jahre hielt
Die erfolgreiche Ausübung seines Bürgermeisteramtes in
de Gou regelmäßig Plädoyers für kulturelle Initiativen und
Steenbergen war offensichtlich zur Kenntnis genommen
verteidigte immer wieder seine Sicht der Dinge.19
Im Laufe der sechziger Jahre gelang es tatsächlich, das
ordentlichen Ratsversammlung, dass de Gou im Laufe seiner
Nötigste zustande zu bringen. Neben einer großen Anzahl
‘Passage durch Venlo für einen positiven Beitrag in der
von Sportstätten, wie der schönen Sporthalle an der Crane
Kontinuität der Leitung unserer Stadt steht’ und Venlo reicher
veldstraat aus dem Jahr 1965, kann auf ein breites Spektrum
hinterließ, als er es angetroffen hatte. De Gou kam, so Munten,
kultureller Einrichtungen verwiesen werden. So wurde 1965
zu einem Zeitpunkt, an dem Venlo sich nur rein äußerlich
auch das imposante Gebäude der Öffentlichen Bibliothek mit
wieder von den schweren und tiefen Schlägen erholt hatte, die
Lesesaal am Begijnengang eröffnet, in dem die ‘Freie Aka
der Krieg in den Jahren 1940 bis 1945 der Stadt versetzt hatte.
demie Venlo’ und das Kulturzentrum untergebracht waren.
Der scheidende Bürgermeister wurde mit dem ‘gouden
Das von 1910 datierende Konzerthaus ‘Prins van Oranje’ am
erepenning’, der Medaille der Stadt, ausgezeichnet.
20
Kaldenkerkerweg wurde zwischen 1965 und 1967 renoviert und erweitert. Der Wunsch nach einem reinen Theaterhaus
Lei Alberigs Neben de Gou muss Lei (Leon Mathieu) Alberigs
blieb bestehen, sollte aber erst 1984 mit der Eröffnung von ‘De
als zweite zentrale Figur in der Entwicklung des kulturellen
Maaspoort’ Wirklichkeit werden. De Gou betrachtete den Bau
Lebens in Venlo genannt werden. Der Südlimburger Alberigs
eines Theaters als den Schlussstein seines großen Vorhabens,
(1921-1998) arbeitete von 1966 bis 1982 für die Gemeinde
Venlo zu einem in kultureller Hinsicht gut ausgestatteten
Venlo, zunächst als Beamter für Kultur, kurz darauf als Leiter
Zentrum für Nordlimburg zu machen.21 Die Gemeinde eröff
des Kulturamtes, dem auch das Kulturzentrum unterstand.
nete 1967 das Goltziusmuseum, in dem auch der neue Lese
Alberigs wurde auf Anraten Dobbelsteins25 von Bürgermeister
saal des Stadtarchivs angesiedelt war. De Gou hatte sich
de Gou angestellt und sollte für Venlo ein langfristiges Aus
intensiv um die Einrichtung dieses historischen Museums
stellungskonzept entwickeln. ‘Ich war vorher noch nie in Venlo
bemüht und sagte: ‘Ich bin sehr froh darüber, dass die Stadt
gewesen. Es entsprach der allgemeinen Auffassung, dass
jetzt dieses Museum präsentieren kann, denn angesichts der
nördlich von Sittard nichts passierte.’26 De Gou wollte eine Art
zunehmenden Funktionen Venlos gehört so etwas doch auch
Gegengewicht schaffen zu der Kultur der Grenzstadt Venlo, die
dazu!’ Die Eröffnung des Museums van Bommel van Dam
sich allzu sehr auf ein deutsches Einkaufspublikum eingestellt
fand zwar in der Amtszeit des Bürgermeisters Gijsen statt,
hatte. Der Bürgermeister ärgerte sich darüber, dass man in
darf aber als der letzte große Erfolg der ‘Periode de Gou’
Venloer Geschäften häufig auf Deutsch angesprochen wurde.27
betrachtet werden.
De Gou verständigte sich mit Alberigs darüber, dass sich die
De Gou gab kurz vor seinem Abschied 1969 Jan Derix vom
Venloer Kulturpolitik überwiegend auf den Westen des Landes
Dagblad voor Noord-Limburg noch ein Interview. Offenbar
und auf Flandern ausrichten solle. Besonders letzteres kam
war in den vorangegangen Jahren Kritik an der Höhe der
Alberigs sehr entgegen, der wegen seiner Kontakte zu dem
Kulturinvestitionen laut geworden, für die vor allem de Gou
flämischen Literaturwissenschaftler Wies Moens28 über ein weit
verantwortlich gemacht wurde. Der Journalist versuchte, den
verzweigtes Netzwerk in Flandern verfügte. Alles in allem sollte
Bürgermeister mit der Feststellung zu provozieren, dass die
Alberigs über zweihundert Ausstellungen in Venlo organisieren;
intensive Kulturpolitik der Gemeinde umstritten sei, zu Unmut
besonders in den Anfangsjahren waren einige darunter, die
führe und dass Venlo verspottet werde, weil dort andere
Venlo viel Publizität einbrachten. Alberigs verfügte über kein
wichtige Dinge zu kurz kämen. De Gou konterte, dass
nennenswertes Budget, genoss aber das Vertrauen des Bürger
Geschichte für ihn ein ‘Bazillus [ist], den ich nicht los werde’.
meisters und das des Ressortleiters Haffmans, der für die Finan
Bei seiner Gemeindepolitik ließ er sich gerne davon leiten und
zen verantwortlich war. Der erste große Erfolg war die Appel-
bezweifelte, dass das jemals auf Kosten anderer Entwick
Ausstellung in der Saison 1968/69, die nahezu zehntausend Be
lungen gegangen war. ‘Ich mache einfach weiter, Kritik oder
sucher anzog. Der Maler Karel Appel verweigerte am Anfang
nicht!’ Denn als er 1957 sein Amt angetreten hatte ‘war hier
seine Mitarbeit, ‘bis Appel nach Venlo kam und das Kultur
außer einem verschlissenen Konzerthaus nichts.’
zentrum sah. Das überzeugte ihn vollständig.’29 Am Erwerb der
Am 27. Juli 1969 nahm de Gou Abschied von Venlo: Er wurde
Kollektion van Bommel-van Dam und der Realisierung des gleich
Bürgermeister von Haarlem. Der stellvertretende Bürger
namigen Museums war Alberigs intensiv beteiligt. Bis zu seinem
meister Munten sagte in seiner Rede während der außer
Abschied von Venlo im Jahr 1982 war er dessen erster Direktor.
22
23
245
246
1
15
Hans Redeker, aus: Algemeen Handelsblad, 5. Dezember 1964.
Biografische Angaben: C. A. A. Linssen, ‘Leonard de Gou ’s-Graven
2
hage 22. Dezember 1916-Aachen 22. Januar 2000’, aus: Jaarboek van
George Vogelaar, aus: diesem Buch.
de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2005-2006,
3
S. 49-59; O. Moorman van Kappen, ‘In Memoriam dr. Mr. Leonard
Siehe auch Text in der ‘Eröffnungs-Festschrift’ Een Beeld van de
de Gou’, aus: Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der
collectie von der Ressortleiterin (Kultur) Rie van Soest-Jansbeken:
Nederlanden 3 (2001) 330-333.
‘Freude, weil die Eröffnung dieses Museums den Abschluss einer
16
Reihe von Investitionen der Gemeinde bedeutet, die das Ziel hatten,
Amtseinführung: ga Venlo,’ notulen van de raad’ vom 16.10.1957.
eine Infrastruktur zu schaffen, innerhalb derer die Ausübung und der
Siehe auch Dagblad voor Noord-Limburg vom 17.10.1957 und
Genuss von Kultur in allen Facetten und in allen Kategorien unserer
28.9.1957.
Gemeinschaft optimal stattfinden können.’
17
4
Linssen, ‘Leonard de Gou’, S. 52.
Maarten van Bommel in einem Vortrag bei den Lions International
18
in Venlo, 6. September 1972.
ga Venlo, ‘handelingen gemeenteraad’ vom 15.1.1958 und vom
5
2.1.1959.
George Vogelaar in diesem Buch. Dobbelstein sprach ausführlich
19
über sein Verhältnis zu Alberigs in einem Interview im November
Siehe u. a. ‘Jahresrede’ im Januar 1968: ‘Es ist Aufgabe und Pflicht
2008 (Tonträger im Archiv/Museum van Bommel van Dam).
des Staates, keine Möglichkeit ungenutzt zu lassen, die Entwicklung
6
des Volkes voranzutreiben.’ Und: ‘Die Gemeinde muss die führende
Leeuwarder Courant vom 4.3.1967.
Rolle der Kultur voll und ganz anerkennen.’
7
20
De Nieuwe Limburger vom 8.6.1968.
In Hinblick auf alle in diesem Absatz erwähnten Gebäude: ga Venlo,
8
Archiv des Gemeindesekretariats 1945-1978, div. Akten; Archiv
Dagblad voor Noord-Limburg (d vnl) vom 13.6.1968, Gemeindearchiv
‘Arbeiten der Gemeinde’, Akten des Bauamts.
Venlo (ga Venlo), ‘handelingen van de raad’ vom 12.6.1968 .
21
9
‘Jahresrede’ 1966, ga Venlo, ‘handelingen van de raad’.
ga Venlo, Archiv des Kulturamtes, Jahresberichte.
22
10
Dagblad voor Noord-Limburg vom 22.2.1969.
Siehe Website www.historie.venlo.nl.
23
11
Das Konzerthaus ‘Prins van Oranje’ hieß im Venloer Volksmund ‘de
Maarten Plukker, Venlo in beeld gebracht na 625 jaar stadsrechten
Schuur’ (‘Scheune/Schuppen’); trotz des umfangreichen Umbaus
(Venlo 1968).
Mitte der sechziger Jahre blieben zahlreiche Mängel bestehen.
12
ga Venlo, Archiv des Kulturamtes, Jahresbericht 1968-1969. Gegen
Frans Hermans, Venlo in de Wederopbouwperiode 1945-1970 (Venlo
wärtig wird gelegentlich bedauert, dass das Gebäude abgerissen
2005; Venlose Katernen nr. 2).
worden ist. Es war das einzige Konzerthaus, das der berühmte Archi
13
tekt Berlage jemals entworfen hat. Mariet Verberkt, De Prins van
Leon van Meijel, Schakel in Europa. De totstandkoming en betekenis
Oranje en ‘de Prins’ van Berlage (Venlo 2006; Venlose Katernen nr. 6).
van het Brugplan in Venlo (1945-1964) (Venlo 2008; Venlose Katernen
24
nr. 12).
ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 27.7.1969.
14
25
Plukker, Venlo in beeld gebracht.
Aussage von Dobbelstein in dem in Fußnote 5 genannten Interview. Laut Dobbelstein hatte de Gou eigentlich einen anderen Kandidaten im Auge.
26
Der Julianapark war nach dem Krieg auf dem früheren Bahn
Alberigs im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979. In Fortsetzung
gelände eingerichtet worden, auf dem noch früher die jahr
des Interview-Zitats sagte er übrigens: ‘Diese Auffassung herrscht
hundertealten Ostflanken der Venloer Festung gewesen
immer noch in Südlimburg. Da werde ich als eine Art ‘Verräter’ ge
waren.2 Anno 1968 standen dort einige Dienstwohnungen der
sehen. Vor ein paar Jahren sagte mir Harry Dobbelstein wortwört
Eisenbahn aus dem 19. Jahrhundert, die modernistische Tank
lich: ‘Du machst Dir was vor. Das da in Venlo, das ist doch nichts!’.’
stelle von 1933 und die stattliche Amtswohnung des Bürger
27
meisters aus dem Jahr 1955. Der Park grenzte unmittelbar an
In seiner ‘Jahresrede’ im Gemeinderat kam de Gou regelmäßig auf
die Innenstadt und bot einem Museum für moderne Kunst
dieses Problem zurück, siehe: ‘handelingen van de gemeenteraad’
eine schöne Umgebung.
vom 3.1.1962 und vom 9.1.1963. 28
Das Stadtbauamt am Zug Das Bauamt ergriff die Initiative
Wies Moens (1898-1982) war ein flämischer Literaturwissenschaftler
und legte einen im August 1968 skizzierten Grundriss einer
von nationalistischer Fasson, der wegen seiner Rolle während der
‘Ausstellungshalle’ vor, der einen großen Saal von etwa acht
Besetzung 1947 - für den Rest seines Lebens in den Niederlanden
hundertachtzig Quadratmetern, einige Büros und Lagerräume
verbleibend – in Abwesenheit zum Tode verurteilt wurde.
und natürlich die Wohnung für das Ehepaar vorsah.3 Offenbar
29
war dieser zu ambitiös, denn bereits einen Monat später
Alberigs im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979.
wurde ein zweiter, kleinerer Entwurf mit einem halb so großen Saal und einem Kabinett für Drucke (hundert Quadratmeter) präsentiert. Als Option wurden auch noch zwei Extra-Pavillons
‘Schlicht, schön und funktionell und dafür überall
von jeweils vierhundert Quadratmetern gezeichnet. Im
gerühmt!’ Der Bau des Museums van Bommel van Dam
Dezember kam ein Entwurf von den städtischen Zeichen
Frans Hermans
tischen, der einen ambitiösen Museumsbau im Park neben
1
der Bürgermeisterwohnung zeigte. Dieser Entwurf sah den Als der Gemeinderat im Juni 1968 erst einmal beschlossen
Eingang an der Parkseite vor und drei Säle (zwei von jeweils
hatte, das Angebot des Ehepaars van Bommel-van Dam zu
hundertfünfundsiebzig, einen von achtzig Quadratmetern), ein
akzeptieren, hatte er alle Hände voll zu tun. Schließlich war
Druckkabinett von hundertfünfunddreißig und ein Depot von
gleichzeitig mit der Schenkung festgelegt worden, dass die
hundertzwanzig Quadratmetern. Er wurde im Januar 1969 der
Kollektion spätestens Mitte 1970 unter Dach und Fach sein
Kommission für Stadtentwicklung vorgelegt, die diesen vor
musste. Es galt nun also, die Finanzierung zu regeln und die
läufigen Entwurf guthieß. Es entstand die Idee, einen Wettbe
Unterbringung anzupacken.
werb für den definitiven Entwurf auszuschreiben. Auf Veran lassung der Gemeindesparkasse, die damals noch als Auftrag
Festlegung eines Bauortes Im Herbst von 1968 untersuchte
geber des Museumsneubaus fungierte, teilte die Kommission
die Gemeinde zunächst die Möglichkeit, das Museum in einem
jedoch zwei Wochen später mit, dass der Venloer Architekt Jos
bestehenden Gebäude unterzubringen. Das Stadtbauamt
van Hest mit dem Entwurf beauftragt worden sei.
wurde beauftragt, die Tauglichkeit der Gebäude an der Deken van Oppelsingel Nr. 11 und Nr. 123 zu untersuchen. Angesichts
Jos van Hest (van Hest & Kimmel) Jos van Hest (1914-1998)
der vielen Einschränkungen und Probleme wurde schon sehr
vom Venloer Architektenbüro van Hest & Kimmel kann als
bald beschlossen, ein Grundstück für einen Neubau zu
hauptverantwortlich für den Museumsentwurf betrachtet
suchen. Es wurden Baugrundstücke auf der Ecke Peperstraat/
werden. Van Hest war schon geraume Zeit in Venlo aktiv und
Maasschriksel, auf dem Arsenaalplein in der Innenstadt, im
hatte Ende der sechziger Jahre bereits eine Vielzahl von Pro
monumentalen Villapark, an der Hertog Reinoudsingel und
jekten realisiert. Die Klöster Maria-Weide und Albertushof
am Postweg auf der Grote Heide unter die Lupe genommen.
dürfen zu seinen wichtigsten Entwürfen gezählt werden.
Aus verschiedenen Gründen (zu klein, zu dezentral) schieden
Außerdem war er für die schöne Venloer Sporthalle und die
diese Orte aus und konzentrierte man sich auf den Julianapark.
beiden großen Wohnblöcke mit Außengalerien am Postweg
247
248
verantwortlich. Van Hest wird der ‘Bossche School’ (einer in
Finanzierung und Vorbereitung Auch der Finanzierung des
’s-Hertogenbosch entstandenen Architekturrichtung) zu
Projektes galt die nötige Aufmerksamkeit. Zuerst entwickelte
gerechnet. Der Einfluss des Benediktiners Hans van der Laan
die Gemeinde gemeinsam mit der Gemeindesparkasse ein
ist in van Hests Arbeiten deutlich sichtbar. Dennoch ent
erfinderisches Szenario: Der von beiden Seiten akzeptierte
wickelte er innerhalb dieser Richtung eine eigene Charakte
Plan sah vor, dass die Bank den Baugrund vierzig Jahre lang für
ristik. Die erkennt man z. B. an seiner besonderen Aufmerk
den symbolischen Preis von einem Gulden pro Jahr pachten
samkeit für Details an Stellen, an denen die ‘Bossche School’
und den Bau, dessen Baukosten zu diesem Zeitpunkt noch auf
zumeist auf strenge Formen setzt. Man kann sagen, dass
350.000 Gulden geschätzt wurden, finanzieren würde.
frühe Arbeiten van Hests noch deutlich traditionelle Eigen
Im Gegenzug würde die Gemeinde das Museum von der Spar
schaften haben, während die späten modernistische Züge
kasse mieten. Die Unterhaltung des Gebäudes und die Ver
tragen. In den Jahren dazwischen lassen sich Übergangs
sicherungskosten würde die Gemeinde übernehmen, die nach
formen nachweisen.
Ablauf der Pachtzeit Besitzerin des Museums werden würde. Auf dieser Grundlage bewilligte der Gemeinderat die erforder
Van Bommel denkt mit Im März 1969 schickte Maarten van
lichen Finanzmittel.6 Diese Konstruktion wurde aber von der
Bommel ein Schriftstück mit dem Titel ‘Einige Punkte zum
Provinz abgelehnt. Die Gemeinde beschloss darauf hin, das
Gedankenaustausch’ an van Hest und Alberigs, das tatsächlich
nötige Kapital bei der Sparkasse zu leihen und den Bau in die
ein detaillierter Forderungskatalog in Hinblick auf den Bau des
eigene Hand zu nehmen.7
Museums war.4 Van Bommel blieb auf Tuchfühlung. Das Ehe
Die weiteren Verhandlungen mit dem Architekten über
paar hatte den Architekten während eines Urlaubs in Arcen im
den Entwurf und die Betreuung des Bauvorhabens sollte ab
Frühjahr 1969 getroffen. In einem Brief vom 5. Juli lobte van
Oktober 1969 eine Baukommission unter Vorsitz der Kultur
Bommel weitschweifig die gute Atmosphäre und den herz
ressortleiterin Rie van Soest-Jansbeken übernehmen. Weitere
lichen Empfang durch van Hest.5 ‘Unsere Genugtuung galt
Kommissionmitglieder waren die Ratsmitglieder A. Frequin
auch dem von Ihnen geplanten und auf spätere Erweiterung
(Öffentliche Aufgaben/Grundstücke) und J. Ex (Bildung/Kultur),
ausgelegten Museum, mit dem wir vollständig einverstanden
Dipl.-Ing. Dr. W. Boekelmann, Mitglied des Städtischen Kultur
sind, wie im Prinzip auch mit dem damit verbundenen Wohn
rates, der Direktor des Stadtbauamtes de Haen, Lei Alberigs,
haus, wobei die Einteilung der Räume – vielleicht – noch etwas
als externer Berater der bekannte Amsterdamer Grafiker,
geändert werden könnte.’ Van Bommel dachte dabei jedenfalls
Museumsfachmann und Regierungsberater Dick Elffers und
an einen separaten Raum für Studien und den Empfang von
last but not least Maarten van Bommel.8 Die Kommission
Gästen ‘außerhalb der häuslichen Sphäre’. In diesem Studier
stellte schnell fest, dass die erste Kostenkalkulation von
zimmer wollte er die aus seiner ‘Junggesellenzeit’ stammenden
350.000 Gulden zu niedrig war und kam bei neuen Berech
Möbel unterbringen, an denen er sehr hing, und sich bei Bedarf
nungen auf eine halbe Million. Die Differenz erklärte sich aus
zurückziehen. Van Bommel gab van Hest auf dessen Bitte hin
den inzwischen gestiegenen Löhnen und Preisen, den auf
eine detaillierte Liste mit den Maßen der Möbelstücke, die das
grund schlechten Bodens höheren Kosten für das Fundament
Ehepaar auf jeden Fall in die neue Wohnung mitnehmen
und die in der ersten Kalkulation nicht berücksichtigten
wollte. Der Brief enthält außerdem präzise Angaben der
Kosten fur die Inneneinrichtung.
Wohnwünsche des Paars, inklusive der Einrichtung von Küche
Maarten van Bommel machte sich bereits Sorgen über
und Badezimmer. Gewünscht wurde auch ein Lagerraum für
den Fortgang. In einem Brief an die Kommissionsvorsitzende
Getränke, Rauchwaren und ‘unserem einzigen nach den
van Soest-Jansbeken schrieb van Bommel am 29. September
umfangreichen Investitionen in die bereits übereigneten
1969, dass es ‘angsterregend still um den geplanten Bau
Kunstschätze noch verblieben Vermögen’ – die schöne
geworden’ sei; schon mehr als ein Jahr sei vergangen, seit die
Briefmarkensammlung – ‘welche nie und nimmer durch
Gemeinde der Schenkung zugestimmt habe und auch seit der
feuchte Luft bedroht werden darf’.
formalen Übergabe vom 29. Januar sei schon geraume Zeit verstrichen. Das Paar habe zwar Verständnis, aber…
Inzwischen war der architektonische Entwurf des neuen
Ein wichtiger Beschluss war die Streichung des nördlichen
Museums fertig. Schon bei der ersten Versammlung der Bau
Ausstellungsflügels aus dem Entwurf. Der war schlichtweg zu
kommission präsentierte van Hest den Mitgliedern seine
teuer. Die Umsetzung des kompletten Entwurfs wurde als
Zeichnungen. Er zeigte einen Entwurf, von dem zunächst nur
‘ferne Zukunftsmusik’ betrachtet. Dass die Zukunftsmusik
all das gebaut werden sollte, das sich innerhalb von roten
längst nicht so fern lag, wird sich im Folgenden zeigen.
Markierungslinien befand, ‘da der Sprecher sich streng an die
In einem in ungeduldigem Ton abgefassten Brief erkun
Forderung halten wolle, innerhalb des geplanten Budgets zu
digt sich Maarten van Bommel im März 1970 bei der Stadt
bleiben’. Ausgangspunkt war nach Aussage des Architekten
nach dem Fortgang. War noch immer kein Ratsbeschluss über
die Schaffung eines großzügigen Raumgefühls. Ein hoher zen
die Finanzierung in Sicht? Er berief sich auf eine Klausel, die für
traler Raum wurde von niedrigeren und kleineren Räumen
den Fall höherer Gewalt in die Schenkungsurkunde aufge
flankiert. Diagonale Sichtachsen sollten den Raum ideell
nommen worden war, und beklagte, dass ‘wir daran gehindert
vergrößern. In einem späteren Stadium wäre der Anbau eines
werden, eventuell andere Möglichkeiten zu ergreifen, um
identischen Raummoduls möglich. Nach Meinung des Archi
unser Ideal zu verwirklichen: die Vollendung unseres Lebens
tekten gab es in der direkten, bereits bebauten Umgebung des
werkes auf dem Gebiet der bildenden Kunst’. Der entnervte
Museums keine Orientierungsmarken, an denen der Bau hätte
Sammler wollte an die Tatsache erinnern, dass inzwischen
anknüpfen müssen oder können. Die großen Wohngebäude an
andere Gemeinden mit ihm Kontakt aufgenommen hätten,
der gegenüberliegenden Seite der Singel formten in seinen
die schneller für einen Bau sorgen konnten und wollten. Bis
Augen ‘eine ziemlich geschlossene Wand mit ziemlich will
jetzt sei das Ehepaar nicht auf diese Angebote eingegangen in
kürlicher Bebauung’. Aus Vorbesprechungen mit van Bommel
der Hoffnung, dass das Museum in Venlo nun doch tatsächlich
sei ihm klar geworden, dass ein ‘geschlossener Charakter’ des
und in absehbarer Zeit eröffnet werden könne ‘und wir uns
Gebäudes bevorzugt würde. ‘Mit Rücksicht auf die Zusammen
Bürger dieser Stadt nennen dürfen. Aber dann müssen sich
stellung der Kollektion wird das Gebäude teils durch die
wirklich alle Beteiligten, also auch die Gemeinde Venlo, über
Oberlichter, teils mit Kunstlicht beleuchtet.’ Van Hest hatte
diese Tatsache freuen.’ Bürgermeister de Gou fühlte sich
van Bommels Plädoyer für eine Cafeteria mit Außenterrasse
daraufhin offensichtlich genötigt, nach Amsterdam zu fahren
berücksichtigt.
und die erhitzten Gemüter zu besänftigen. Das gelang ihm,
Van Bommel besprach die vorläufigen Pläne detailliert
aber nun war deutlich, dass Tempo gemacht werden musste.
mit Elffers und formulierte auf der Grundlage dieses Gesprächs
Ein interner Bericht der Gemeinde hatte bereits davor gewarnt,
Bemerkungen zu Bau und Einrichtung des Museums, die er als
dass das Image der Stadt Venlo beschädigt würde, wenn es der
‘Planungsvariante Museum van Bommel van Dam’ am 16.
Gemeinde nicht gelänge, den Museumsbau zu finanzieren.9
Dezember 1969 an die Gemeinde weiterleitete. Die wichtigsten
Im April 1970 legte Alberigs mit Blick auf die Finanzierung
Bemerkungen betreffen den gewünschten Verzicht auf feste
zwei Pläne vor. Die Gemeinde entschied sich für die (kosten
Trennwände zwischen den kleinen Ausstellungsräumen (damit
günstigere) Variante, in der es – zum großen Bedauern van
muss der Umlauf gemeint sein) und der Einsatz variabler Aus
Bommels – keine Cafeteria und keine Gartenanlage um das
stellungswände, die ein Maximum an Flexibilität und zahl
Gebäude gab und in der für die Inneneinrichtung soweit wie
reiche Raumeinteilungen ermöglichen würden. Die ‘Kaffeebar
möglich Material aus dem Kulturzentrum der Stadt über
mit Aufenthaltsraum’ sollte zum Park hin komplett in Glas
nommen werden sollte. Die Kosten: 485.000 Gulden. Zwei
realisiert werden und schließlich sollte ‘das Durchlassen von
ortsansässige Betriebe10 erklärten sich bereit, gemeinsam
Tageslicht und der Einsatz von Kunstlicht (...) linear der Form
einhunderttausend Gulden zu spenden: Der restliche Fehl
des Gebäudes folgen.’
betrag wurde von der gemeindeeigenen Stiftung zur Förde
In der zweiten Sitzung der Baukommission wurde die
rung von Kulturbesitz zugeschossen. So übernahm die
Möglichkeit diskutiert, die nicht ausgestellten Teile der
Gemeinde zwar einen Teil der Mehrkosten, musste dafür aber
Sammlung andernorts in Venlo unterzubringen, mit anderen
nichts am Haushalt ändern. ‘Es hat sich wieder einmal gezeigt,
Worten: das Depot zu streichen. Van Bommel war absolut
dass man in Venlo viel für das allgemeine Interesse übrig hat’,
dagegen und es gelang ihm, diesen Plan vom Tisch zu kriegen.
heißt es im Antrag des Gemeinderates.11
249
250
Der Rat nahm den Antrag zur Finanzierung am 13. Mai
archäologisch zu untersuchen. Am 20. Oktober wurde bei
1970 an und machte den Weg frei für letzte Veränderungen
einem Festakt der erste Pfahl in den Boden geschlagen. Der
am definitiven Entwurf des Museums. Das war höchste Zeit.
Bau verlief zügig. Im September 1971 mussten Entscheidungen
Der notariell festgelegte Termin, an dem das Gebäude hätte
über die Gestaltung der unmittelbaren Umgebung des
fertig sein müssen, war längst verstrichen. Das Ehepaar van
Museums getroffen werden. Der Baugrund sollte zur Eröffnung
Bommel zeigte Verständnis und verlängerte die Frist bis zum 1.
– wie in Ratsschriftstücken ‘sparsam’ notiert – ‘doch einiger
Juni 1971. Es ist übrigens die Frage, ob das Paar in diesem
maßen in Ordnung sein’. Aus zwei Gartenentwürfen wurde
Stadium wirklich noch über Alternativen verfügte.
der kostengünstigere gewählt. Man wollte beim Gemeinderat keinen neuen Kredit dafür beantragen. Die Sparsamkeit der
Definitiver Entwurf und Bau Als die Finanzierung erst ein
Gemeinde muss für die betroffenen Parteien gelegentlich
mal geregelt war, konnte auch der definitive Entwurf vollendet
frustrierend gewesen sein. Außer der engen Finanzplanung
werden. Der neue Entwurf wurde den Behörden am 4. Juni
des Gemeinderats kam vielleicht auch noch hinzu, dass mit
1970 vorgelegt und diese monierten die Geschlossenheit des
dem neuen Bürgermeister Gijsen die offizielle Haltung
Komplexes. Auch die Eigenständigkeit des Museums fanden
gegenüber der Kultur etwas weniger positiv war als in der Ära
sie hinsichtlich der angegliederten Wohnung nicht deutlich
de Gou. Alberigs bemerkte dazu später: ‘Gijsen war von dem
genug. Obwohl es van Hest am 18. Juni bei einer Anhörung
Museum nicht so eingenommen… Ich musste zusehen, wie
gelang, die Behörden von der Qualität seines Entwurfes zu
ich es für diesen Betrag fertig bekam. Es ist doch etwas zu viel
überzeugen, blieb ein Kritikpunkt erhalten: die Verbindungen
gespart worden.’12 Aus dem Jahresbericht des Kulturamtes
zwischen Museum und Wohnung sowie Wohnung und Depot.
über 1970/71 wird ersichtlich, dass mit Mitteln und dem Ein
Der Architekt bestand weiterhin auf seinen Entwurf, machte
satz von Personal gewuchert wurde. Das Kulturamtspersonal
aber den Vorschlag, dass der Antrag auf Baugenehmigung
wurde beim Umzug der Kollektion und des Ehepaars nach
einfach eingereicht werden solle und ‘zwischendurch’ fest
Venlo eingesetzt, des Weiteren für die Versorgung der Objekte,
gestellt werden solle, ob Veränderungen am Bau unter finan
die Einrichtung des Depots und für die Reinigung und
ziellen und ‘museumstechnischen Gesichtspunkten’ möglich
Einrichtung sowohl des Museums wie auch der Wohnung.
seien. Das war ein cleverer Schachzug. Der Kritikpunkt spielte
Obwohl das Gebäude noch nicht ganz fertig war, konnte die
später keine Rolle mehr, denn alle Veränderungen am Bauplan
Eröffnung am Samstag, den 16. Oktober, stattfinden. Merk
hätten Mehrkosten verursacht, die das Budget nicht abdeckte.
würdigerweise waren sowohl Bürgermeister Gijsen (‘wegen
Die Baugenehmigung wurde unter mehreren Bedingungen
der Verlobung seines Sohnes’, laut van Bommel bei späterer
erteilt. Diese bezogen sich auf die noch zu genehmigende
Gelegenheit13) wie auch der stellvertretende Bürgermeister
Details wie Lage des Depots und Zeichnungen des Giebels
(‘verhindert’, ebenda) bei der Eröffnung nicht anwesend.14
sowie Fragen der Sicherheit und des Brandschutzes.
Van Bommel zeigte sich hierüber – und über ein paar andere
Es wurde beschlossen, den Bauauftrag nicht auszuschrei
Dinge, wie z. B. die Publikation anlässlich der Eröffnung –
ben, sondern zielgerichtet ein Bauunternehmen zu suchen,
später sehr entrüstet. Die Gründe für die Abwesenheit der
das bereit war, das Museum für den kalkulierten Preis zu
beiden Herren können nur vermutet werden. Vielleicht hatte
bauen. Die Baufirma J. und P. Janssen aus Blerick erhielt den
ihnen der ungeduldige und etwas pedantische15 van Bommel
Zuschlag. Sie war mit dem Preis einverstanden und konnte
die Pistole auf die Brust gesetzt und waren entsprechende
kurzfristig mit dem Bau beginnen.
Irritationen entstanden. Aber damit begeben wir uns in den
Kurz nach dem Sommer wurden die Arbeiten am Fun dament aufgenommen und dabei stieß man erwartungs
Bereich der Spekulation. Die Feierlichkeiten begannen mit einem Zusammensein
gemäß schnell auf Reste der Festungsfundamente. Die größte
im Kulturzentrum; dort hörten die mindestens vierhundert
aller Sorgen ergab sich daraus, dass die Kosten für die Ent
Anwesenden die einleitenden Worte von Harry Dobbelstein,
fernung der alten Fundamente nicht in die Kalkulation
dem Direktor des Kulturrates Limburg. Danach ging die Gesell
eingeflossen waren. Nichts weist darauf hin, dass auch nur
schaft zu Fuß zum Julianapark, wo der Gouverneur van Rooy
irgendjemand die Möglichkeit in Erwägung zog, die Reste
das Museum in aller Form eröffnete. Die sparsame Gemeinde
hatte beschlossen, die Kosten in Grenzen zu halten (‘höchstens
Abschluss Zwischen den ersten Kontakten im Herbst 1967 und
zwei Getränke und Rauchwaren’). Anschließend fand im Kreise
der Eröffnung des Gebäudes liegen nur vier Jahre. In dieser
Auserwählter ein Diner in dem exklusiven Restaurant ‘Valuas’
Periode kam der Gemeinderat – unter Berücksichtigung des
statt. Die Gesellschaft dort sollte aus Kostenerwägungen so
nicht geringen Forderungskataloges der Schenker – zu einem
klein wie möglich gehalten werden. Neben dem Gouverneur,
Beschluss, wurde die Finanzierung geregelt, suchte das Stadt
der (kompletten?) Gemeindeleitung und dem Gemeindesekretär
bauamt geeigneten Baugrund, arbeitete die Baukommission
waren das Ehepaar van Bommel-van Dam, Dobbelstein und
mit dem Architekten einen guten Plan aus und wurde der Bau
Alberigs anwesend. Dass aus Kostengründen weder der Archi
realisiert. Obwohl Maarten van Bommel gelegentlich über den
tekt noch der Bauunternehmer eingeladen worden waren, war
Mangel an Tempo beim Beschluss und der Vorbereitung des
van Bommel völlig unbegreiflich. Er nannte dies ‘ein in den
Baus klagte, muss man feststellen, dass die Gemeinde Venlo
Niederlanden einmaliges Vorgehen bei einem sicherlich einma
in relativ kurzer Zeit ein schönes Museum zustande brachte.
16
ligen Anlass’ und konstantierte: ‘Zu seiner Überraschung ent
Bei seiner Eröffnung wurde das Museum – wegen des aus
deckte unser Gouverneur die beiden später am Abend in einer
Gründen der Sparsamkeit nicht gebauten zweiten Flügels –
anderen Ecke desselben Restaurants, woraufhin sie nach Rück
tatsächlich noch nicht als komplett empfunden. 1985 wurde
sprache wenigstens noch auf einen Drink eingeladen wurden.’
es erweitert. Die Gemeinde machte sich einen Plan der Post zunutze, demzufolge gegenüber dem Postamt im Julianapark
‘Nicht das Gebäude ist wichtig, sondern was darin aus
ein unterirdischer Atombunker gebaut werden sollte, der in
gestellt wird’ Direktor Lei Alberigs war sehr zufrieden mit dem
Kriegs- und Katastrophenzeiten – der Kalte Krieg war noch
neuen Museum, das sich nahtlos in den Park einfügte: ‘Das am
nicht vorbei – funktionierende Kommunikationssysteme ge
16. Oktober 1971 in Benutzung genommene Museum erweist
währleisten sollte. Die für den Bunker notwendigen Ventila
sich funktionell als qualitativ hochwertig. Der Einsatz schlichter
tionsschächte konnten genauso gut umbaut oder besser noch:
Materialien und die Notwendigkeit, aus Kostenerwägungen auf
in einem Museumsanbau versteckt werden. In Zusammen
dekorative Elemente zu verzichten, tun diesem keinen Abbruch.
arbeit mit der Post wurde eine Stelle neben dem Museum als
Aber der Erfolg des Gebäudes ist doch in erster Linie dem äußerst
Ort angewiesen. Das Den Haager Architektenbüro Friedhoff &
gelungenen, auf Maß geschneiderten Konzept zu verdanken,
van Heerde entwarf den neuen Flügel, der durch seine Brauch
das der inspirierte Architekt J. van Hest entwickelt hat.’
barkeit charakterisiert wird und blass wirkt im Verhältnis zum
17
Jos van Hest war es gelungen, mit minimalem Budget ein
ursprünglichen Gebäude, das innen wie außen von größerer
Museum zu bauen, das durch seine Einfachheit, strenge Linien,
Qualität ist. Nichtsdestotrotz war auf den ursprünglichen Plan
schöne Beleuchtung, Übersichtlichkeit und Räumlichkeit
von van Hest & Kimmel in gewissem Maße Rücksicht
besticht. Das Gebäude wird noch immer geschätzt.
genommen worden.
Architektonisch ist es nicht so ohne weiteres einem bestimm ten Stil oder einer Richtung zuzuordnen. Einige nennen es ein Vorbild für die ‘Bossche School’; man kann im Gegensatz dazu aber auch behaupten, dass das Museum modernistische, sogar minimalistische Züge trägt. Obwohl Alberigs (siehe oben) sagt, dass aus Kostengründen auf dekorative Elemente verzichtet worden sei, ist es wahrscheinlicher, das die schlichte Formgebung von Anfang Ausgangspunkt des Entwurfes war. Man denke an die glatten Wände, die die Aufmerksamkeit wie von selbst auf die ausgestellten Kunstwerke leiten. Auch die Außenseite des Museums ist besonders schlicht gehalten. Das war Absicht: Das Gebäude sollte die parkähnliche Umgebung nicht beherrschen. Und: ‘Nicht das Gebäude ist wichtig, sondern was darin ausgestellt wird.’18
251
252
1
15
So charakterisierte Maarten van Bommel den Museumsbau
Für diese Beurteilung ist der Autor verantwortlich. Sie kommt zu
während seines Vortrages bei den Lions International Venlo am 6.
stande auf Basis einer Anzahl Briefe van Bommels und einiger
September 1972.
Bemerkungen, die dieser sich bei Gelegenheit gestattete. Ein Beispiel:
2
In seinem Vortrag 1972 bei den Lions erwähnte er die notarielle
Frans Hermans, Historische stedenatlas van Nederland, afl. 6, Venlo,
Schenkungsurkunde, die 1969 ‘in dem von meinem Namensvetter
Delft 1999, S. 64-69.
1598 gebauten Venloer Rathaus’ beglaubigt wurde. Van Bommel
3
zielte auf den Baumeister des 16. Jahrhunderts Willem van Bommel
Gemeindearchiv Venlo (ga Venlo), Archiv Kulturamt, Dokumentation
ab, der – soweit wir wissen – keine Familienbande mit Maarten van
Museum van Bommel van Dam. Auch die beiden anderen
Bommel hatte.
erwähnten Entwürfe befinden sich in diesem Archiv.
16
4
In einem Beschluss der Gemeinde vom 20.9.1971 heißt es: ‘Es wurde
wie Fußnote 2/Dokumentation Museum van Bommel van Dam.
beschlossen, die Kosten so niedrig wie möglich zu halten. Etwas
Im November 1970 stellte van Bommel noch eine äußerst detail
größerer Aperitif. Diner auf die kleinstmögliche Gesellschaft
lierte Liste von ‘Punkten zur Besprechung und Auseinandersetzung
beschränken.’
in Bezug auf das Wohnhaus’ auf.
17
5
ga Venlo, Archiv Kulturamt, Jahresbericht 1971-1972.
Brief, aus: Dokumentation Museum van Bommel van Dam.
18
6
ga Venlo, Kommission wie in Fußnote 8 in einem Schriftstück an die
ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 16.12.1968.
Gemeindeleitung.
7 ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 12.3.1969. 8 ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 8.10.1969. 9 Gemeinsame Kommission von Bauamt/Grundbuchamt, Finanzen und Bildung/Kultur am 11.2.1970. 10 Höchstwahrscheinlich handelte es sich hierbei um Pope’s Draad- en Lampenfabriek und Océ Van der Grinten, beides alte Venloer Betriebe. Diese Betriebe werden bei der Eröffnung des Museums ausdrücklich als Wohltäter genannt. 11 ga Venlo, ‘handelingen van de raad’ vom 13.5.1970. 12 Interview im Dagblad voor Noord-Limburg vom 2.6.1979. 13 Vortrag Maarten van Bommels bei den Lions International, Venlo, 6. September 1972. 14 Auch de Gou ließ sich übrigens wegen dringender Verpflichtungen in Haarlem entschuldigen.