1914-2014 Van Loopgraven naar Republiek Gerolf Annemans
Smashwords edition Copyright 2014 Gerolf Annemans Ook te verkrijgen via http://www.uitgeverijegmont.be
INHOUD Voorwoord DEEL I. Het verdriet van Vlaanderen - Diagnose van het ziektebeeld 1.Het Belgische labyrint en het Europese monster: een perfect koppel 2. Werken tussen Steenstrate en Diksmuide 3. Vlaanderen boven? - Hoe de Copernicaanse omwenteling omgekeerd draait 4. Het ‘racisme’-spook, het cordon en de Belgische inquisitie: de ‘democratische’ Bermudadriehoek 5. De Vlaamse culturele elite, de media en het Belgische status-quo DEEL II. De weg naar de toekomst De rol van een partij als de onze 1. ‘De stok achter de deur’: het Vlaams Belang als zweeppartij 2. Nationalisme en democratie: het Vlaams Belang als vrijheidspartij 3. ‘Aan de kant van Marc en Mia’: het Vlaams Belang als sociale volkspartij 4. Het Vlaams Belang en cultuur: de identitaire partij 5. Het Vlaams Belang als republikeinse voorhoede
Voorwoord 1914 wordt dit jaar herdacht als het begin van een grote wereldbrand, de eerste van twee in die twintigste eeuw. Uiteraard geeft dit aanleiding tot enig patriottisch vertoon, waarbij vaderlandslievende commentatoren fluitend voorbij fietsen aan de verbroken belofte van Albert I omtrent rechten voor de Vlaamse taal en cultuur, evenals de behandeling van het Vlaamse voetvolk door het Franstalige legerkader. Hoe de geschiedenis dan verder haar tragische verloop kreeg, van radicaliserend flamingantisme over activisme naar collaboratie, daaraan kon dit boek als status quaestionis uiteraard niet voorbijgaan. Wat een geploeter is dat toch geweest. Sinds de loopgraven van de IJzer is Vlaanderen op zoek naar zijn bevrijding, naar zijn zelfbestuur. Maar exact een eeuw later, na twee wereldoorlogen en zes staatshervormingen dus, is de Belgische knoop nog altijd niet ontward. Erger nog: het institutionele kluwen neemt toe. In het jaar 2014 staat Vlaanderen opnieuw bedelend aan de poort van de Belgische grondwet en vraagt het om een aalmoes, een zoveelste hervorming. Weerom een maat voor niets. Als de verkiezingen van 2014 voorbij zullen zijn, en vervolgens snel zal blijken dat de in het vooruitzicht gestelde hervorming van het Belgische systeem tot een werkbare (confederale) staat een illusie zonder ziel was, dan pas zal de ontnuchtering toeslaan. Van een revolutionaire tabula-rasa-idee is een deel van de Vlaamse Beweging weggegleden in een confederaal moeras dat de Belgische constructie - hoe wanstaltig ook - voorgoed zal betonneren, tot grote tevredenheid van de EU-potentaten die met argusogen de situatie in Schotland, Catalonië en, ja, dus ook ons Vlaanderen, volgen. Waarom toch binnen België blijven denken? Wat bezorgt de Vlamingen en zelfs een deel van het flamingantisme zoveel koudwatervrees? Het antwoord op die vraag ben ik gaan zoeken in de DNA-structuur van de Vlaamse Beweging zelf. Heel het eerste deel van dit boek is gewijd aan dat Vlaamse verdriet, zich nestelend binnen de Belgische ziekte. De manier bijvoorbeeld hoe we ons de IJzertoren als cultplek lieten ontfutselen - ik haal die geschiedenis in het boek nog eens aan -, is prototypisch voor het gebrek aan strategisch inzicht en aan alertheid, maar spreekt ook boekdelen over onze braafheid en de daarbij behorende klaagcultuur die aan de overzijde van de taalgrens voor veel bedekte hilariteit zorgt.
De manier ook waarop het Vlaams Parlement ons Vlamingen, eigenlijk blij maakt met een dode mus en ons vooral de goesting ontneemt om echt in termen van een Vlaamse natie te denken. De wijze ook waarop het Belgische regime omgaat met elementen die dat bestel fundamenteel in vraag stellen en hoe het Vlaamse politieke establishment die cordonagenda van stigmatisering en uitsluiting braafjes mee uitvoert. Met actieve medewerking van de media die hun kritische rol níet spelen. De manier ten slotte waarop de Vlaamse culturele elite dapper meezingt in het ‘weg-metons!’-koor, de eigen identiteit tot folklore herleidt en een kosmopolitische pseudo-identiteit naar voor schuift, als ‘dam tegen extreem-rechts’. Het zal hen vreemd in de oren klinken, maar elk ‘extremisme’ is mij vreemd. Ik ben geen extremist en wil het ook niet zijn. Ik ben gewoon een hartstochtelijke ‘believer’ in vrijheid en zelfbeschikking voor álle volkeren, het Vlaamse niet uitgezonderd. Ik geloof in de ‘small is beautiful’-idee, in herkenbaarheid en organische samenhang. In ‘Joseph Anton’, de roman van Salman Rushdie over zijn fatwa-jaren, zei een fotograaf na een kennismaking aan een vriendin van Rushdie: “Hij is zo aardig en geestig.” Waarop Rushdie zichzelf aanhaalt met een bedenking: “Kon ik alle mensen van de wereld maar in kleine groepjes ontmoeten, misschien kon ik al die haat en verachting dan laten verdwijnen.” Maar dat kon hij niet. En ik kan het ook niet. Ik kan enkel zeggen: ik ben geen extremist, maar slechts een dromer van een land - mijn land - een dromer van bevrijding. Het tweede deel van dit boek is een poging om die droom te laten landen in een concrete visie, in een ‘marsrichting’ die ons naar een Onafhankelijk Vlaanderen als een betere plek moet leiden. Als radicale zweeppartij moet het Vlaams Belang daarin de rol van smaakmaker spelen. Niet gaan voor de mandaten en de postjes, maar de maatschappij met ideeën voeden, uitdagende ideeën die prikkelen door hun ‘parler-vrai’-gehalte. Eerlijk, duidelijk en vooral: echt. Ideeën die dikwijls veel later, in verwaterde vorm, door de politieke markt worden hernomen. Met de hoofdidee, de Res Publica, de gemeenschappelijke zaak die wij als Vlamingen zouden moeten vormen, wil ik de optimistische stemming brengen van dit boek. Weg met het klaagflamingantisme, ‘plus est en vous’. Onze vrijheidsstrijd verbindt ons met
burgerrechtenactivisten overal. Als het Vlaams Belang voluit wil gaan voor zijn missie als vrijheidspartij, tegen het Belgische juk en tegen de eigen Vlaamse Lamme Goedzak-berusting, tegen de schijndemocratie die partijen zomaar wegcensureert, dan moeten wij ook de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd durven kaderen in een veel groter proces van herdemocratisering ten nadele van de oude, verstarde wereldorde. Wij willen dit republikeinse denken ook met een breed cultureel inzicht verbinden dat dit ontpoppingsproces het Vlaams-nationalisme ontdoet van al te kleinburgerlijk cultuurflamingantisme dat zijn toevlucht zoekt tot een iets te erg verzuurde pessimist zoals de conservatieve maatschappijcriticaster Theodore Dalrymple. Dat is voor ons niet genoeg. Een ideologisch vastgelegd cultuurmodel dat de brave Vlaming enkel in zijn comfortzone bevestigt, moet doorbroken worden. Het Tijl Uilenspiegel-gehalte van onze vrijheidsstrijd moet in staat zijn om nu eindelijk het gat dicht te rijden tussen de Vlaamsvoelende grondstroom en de culturele elite. Ook zij moeten uitgedaagd, verleid, gecharmeerd worden. Uiteindelijk culmineert dit boek in een republikeins manifest, waarbij het Vlaams Belang voluit gaat voor de status van sociale volkspartij. Tegen de door de EU gedicteerde opengrenzenanarchie en tegen het door diezelfde EU gepropageerde casinoliberalisme. Een overheid moet ondergrenzen voor welvaart vastleggen en met materiële en psychische zorg voor zijn burgers begaan zijn. De republiek zal, wat ons betreft, sociaal zijn of niet zijn. Een gemeenschap van vrije burgers die haar solidariteit niet enkel ontleent aan opgelegde wetten en regels, maar ook aan een doorleefd wij-gevoel. Het is in feite geen ideologische kwestie. Wij allen beseffen dat we in een tijdperk opereren waarin de klassieke ideologieën het veld hebben geruimd. Sommige adepten schrijven boeken over hun christendemocratische, socialistische of liberale ideologie. Maar het lijkt op het restaureren van ruïnes die niet meer te redden zijn. Huntington lijkt gelijk te hebben gekregen. Alles moet opnieuw herdacht worden en in die tussentijd schuiven nog slechts planeetoppervlakken tegen elkaar aan, ‘the clash of civilisations’, met het handelsverkeer als zoethouder, met - in het oude Westen - werkloosheid na de implosie van de industriële ontwikkeling en met - tegelijk - oncontroleerbare migratiestromen als steeds voelbaarder koortssymptoom van dit alles. Het droombeeld van de wereldcultuur - het multiculturele palmstrand van een zorgeloos bestaan - werd aan het begin van het millennium brutaal aan diggelen geslagen. De islam godsdienst en ideologie tegelijk - sprong in het gapende gat en deed dat met een opvallend en
uitdagend entree: dwars door de Twin Towers vlakbij Wall Street. Het wereldcentrum van financiële markten die zeven vette jaren later van zich zouden laten horen. Er valt dus geen tijd te verliezen. In dit hele gewricht van wisselende tijden moet Vlaanderen zijn toekomst willen. Het enige antwoord op de terreur van het planetair-totalitaire denken, in de vorm van ontaard wereldkapitalisme of van islamhegemonie, is een alternatieve wereldorde, gebaseerd op organische, zelfbesturende volksnaties die vrij met elkaar in associatie kunnen gaan. Voor zo’n Europa tekenen wij graag. In dit jaar 2014 was het natuurlijk onmogelijk om in een boek over Vlaams-nationale en Vlaams-Belangstrategie niet over de collega’s van de N-VA en hun strategie te spreken af en toe. De lezer moet mij dat maar vergeven. Ik heb - in tegenstelling tot politici van andere partijen - geen enkele obsessie omtrent de N-VA. Mijn kritiek en mijn aanbevelingen zijn positief bedoeld. Zweeppartij, vrijheidspartij, sociale volkspartij en identitaire partij: het Vlaams Belang is het allemaal. De rol opnemen van radicale voorhoede van de republikeinse beweging is het Vlaams Belang dan ook op het lijf geschreven. Want wij hebben het gereedschap, de ervaring en de durf om het ijs te breken. Vlaanderen niet zijn verleden geven, dat in feite het verleden is van een ander, maar het zijn toekomst geven, zijn eigen toekomst. En snel liefst. Het loopgravenverhaal overstijgen. Want er staan grotere en dringender problemen op de agenda. Leve de republiek! Gerolf Annemans Antwerpen, 20 maart 2014
DEEL I. Het verdriet van Vlaanderen Diagnose van het ziektebeeld
1. Het Belgische labyrint en het Europese monster: een perfect koppel Ouverture 1815: de Europese restauratie en de Belgische nageboorte Toen in de jaren 1814 en 1815 Pruisen, Oostenrijk, Rusland en het Verenigd Koninkrijk zich opmaakten om de grenzen van Europa te hertekenen na de nederlaag van Napoleon, waren de winnaars het er over eens om een sterke ‘derde staat’ tussen de Franse noordgrens en het Kanaal te creëren: een antagonist voor zowel Frankrijk als het Verenigd Koninkrijk. Dat zou uiteindelijk het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden worden, geleid door de monarch Willem I Frederik van Oranje-Nassau, die zich meteen ook Groothertog van Luxemburg mocht noemen. Voor de aanhangers van de Heel-Nederlandse gedachte tot op vandaag een heuglijk feit: de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden waren voor het eerst, sinds de val van Antwerpen in 1585, weer echt verenigd. Maar de kwaliteit van die constructie was bedenkelijk. De sfeer in dat fameuze Weense Congres was naar het schijnt leutig, decadent en zelfs tamelijk chaotisch. De zegedronken Europese grootadel wilde, tussen de pompeuze diners door, overgoten met goede (Franse) wijn, de Ancien Régimes van vóór de Napoleontische oorlogen herstellen. Spreken over een ‘congres’ is hoe dan ook een eufemisme: het was meer een bont carnaval, een diplomatieke poker die ongeveer twee jaar heeft geduurd en waarin gebieden, territoria, volkeren virtueel voortdurend schoven en verschoven als in een monopolyspel. De grote regisseur van deze vrolijke salondiplomatie was de Oostenrijker Klemens von Metternich. Hij leidde Europa de periode van restauratie in en probeerde alle opflakkeringen van liberalisme en volksnationalisme in de kiem te smoren. Vooral dat laatste is belangrijk: in Wenen anno 1815 zijn de woorden ‘volksnatie’, laat staan ‘cultuurnatie’, taboe. Duitsland en Italië zouden dat taboe aan hun laars lappen en een eigen nationalistisch ontstaansproces ontwikkelen. Vlaanderen ondergaat een heel andere dynamiek en komt als restgebied tussen wal en schip terecht: als er één volk de dupe is van die Weense koehandel, dan zijn wij het wel. Het Europa dat uiteindelijk uit de bus kwam, moet men dan ook als het resultaat van een ingenieus compromis tussen de elkaar wantrouwende grootmachten beschouwen, zoals de conferentie van Jalta in 1945 dat ook was. Binnen die constructie was het kersverse Verenigd Koninkrijk der Nederlanden dan nog een gebricoleerd conglomeraat zonder culturele of taalkundige eenheid. Het betekende een terugkeer naar de periode van voor de Vrede van
Münster. Voor alle duidelijkheid: in principe geen erg voor de ‘Nederlanders’ van toen, maar het zou al spoedig blijken dat niet iedereen dat Nederlanderschap zomaar even enthousiast zou onderschrijven. Behalve de Bataafse republiek (de Noordelijke Nederlanden) en de Zuidelijke Nederlanden (vóór Napoleon onder Oostenrijks gezag) werden onder meer ook nog het prinsbisdom Luik, het prinsdom Stavelot-Malmedy, het hertogdom Bouillon, Luxemburg en nog wat feodale kruimels cadeau gedaan aan Willem I. Een echt lappendeken dus. Nauwelijks 15 jaar later bleek hoe instabiel dat nieuwe Nederland was: ondanks het goed maar autocratisch - bestuur van Willem I en de florerende economie, sloten de Franstalige liberale burgerij en de katholieke clerus een anti-Hollands - en tegelijk antiprotestants monsterverbond. Een uit de hand gelopen - en door de bourgeoisie deskundig gerecupereerde - arbeidersmanifestatie en de uitvoering in de Munt van een hitserige (Franse) derderangsopera deden de rest: de ‘Belgische revolutie’ was een feit. Opnieuw schoten de grootmachten, die eerst van op een afstand hadden toegekeken, in actie. De bemoeienis van Frankrijk, dat zelfs militair intervenieerde tegen het Hollandse leger, noopte hen ertoe om snel de Belgische onafhankelijkheid te erkennen, mits ook deze nieuwe staat zich strikt zou houden aan zijn neutrale, intermediaire status in dienst van het Europese status-quo. Mokkend bonden de Hollanders in, op voorwaarde dat Willem I Limburg als compensatie kreeg plus het recht om Scheldetol te heffen. ‘Business as usual’ dus. Weer kwam er een post vrij voor een monarch. En nu van een bufferstaat in de echte betekenis van het woord. Leopold I van Saksen-Coburg kreeg de job en werd door het internationale establishment opgedragen om voorts vooral de verworvenheden van het Congres van Wenen veilig te stellen. België was in die conservatieve constellatie een soort sluitstuk van de puzzel: een strikt neutraal land, behorend tot de francofone cultuursfeer, maar verder zonder identitaire ambities. Van een Vlaamse identiteit kon, alleen al door de internationale context, geen sprake zijn, want zo’n conflict kon weerom de stabiliteit van de bufferstaat hypothekeren. Eén revolutie was genoeg geweest. Achteraf bekeken is het daar al fout gelopen. Men had toen onder internationale druk een Vlaamse staat kunnen creëren, al dan niet in een confederatie met Nederland. Onze geschiedenis zou er dan helemaal anders uitgezien hebben. Maar men deed het niet, om verschillende redenen. Ten eerste omdat het Waalse restgebied dan haast automatisch aansluiting bij Frankrijk zou zoeken. Dat was een uitbreiding die men de verliezer van 1815 niet wenste te gunnen. Ten tweede omdat men het kleine Vlaanderen met zijn belangrijke
haven een te gemakkelijke prooi achtte voor de zuiderbuur (vooral de Britten waren gebiologeerd door het strategisch belang van de Schelde). Ten derde, omdat die Belgische revolutie werd gedomineerd door een Franstalige bourgeoisie (ook in Vlaanderen) die in het nieuwe koninkrijk aan het Nederlands geen enkele plaats meer voorbehield. Het lijdt niet de minste twijfel dat Charles Rogier, Walthère Frère-Orban en alle andere ‘founding fathers’ van de Belgische staat, een homogeen-francofone natie op het oog hadden, onder het devies: ‘La Belgique sera latine, ou ne sera pas’. Zowel vanuit een Belgisch-nationaal als vanuit een internationaal standpunt was Vlaanderen als taal- en cultuurgebied vanaf 1831 onbestaande. En dan ten slotte - ten vierde - omdat in de vroege negentiende eeuw er gewoon niet gedacht werd volgens ‘cultuurnaties’. Dat een traditionele volkscultuur en een volkstaal de grondslagen konden vormen van een natiestaat, kwam eenvoudig niet op in de hoofden van de restaurateurs van het Ancien Régime en zelfs niet bij de eerste liberale revolutionairen uit dezelfde periode. België als ‘permanente diplomatieke conferentie’ Het is vanuit die historische context dat we, haast twee eeuwen later, het fenomeen België moeten begrijpen: als de Europese bufferstaat van weleer, met een opgelegde non-identiteit, en gedomineerd door een ‘flou artistique’ die de problemen altijd voor zich uitschuift, maar nooit oplost. Het behoud van het grote maatschappelijke en politieke status-quo overschaduwt alle andere perspectieven, tot op vandaag. De Weense vrolijkheid van 1815 is bij ons neergeslagen en versteend tot een eindeloos geschuifel van teksten, instellingen, posities, ambten en bevoegdheden. België is de schaduw van het gebricoleerde Europa uit het begin van de negentiende eeuw, als het ware een levend museum waar historici hun hartje kunnen ophalen. Deze versteende stilstand is uiteraard benauwend voor al wie zich inwoner van dat land mag/ moet noemen en niet zelf door een hersenstilstand is getroffen. Ondanks twee wereldoorlogen, de tweede en derde industriële revolutie, allerlei emancipatiebewegingen, zes staatshervormingen en niet in het minst de economische opgang van Vlaanderen, is België zodanig erfelijk belast dat het zijn status van niemandsland nooit kan overstijgen. Extern betekent het niets, intern is het gedoemd tot een politieke charade die de naam ‘schijndemocratie’ ten volle verdient. Naarmate het grote Belgische machtsevenwicht zich kristalliseerde tussen de drie politieke families, namelijk de liberale, de katholieke en de socialistische, kreeg het land dan ook
steeds meer de allure van een ‘permanente diplomatieke conferentie’; voor een keer mogen we hier graag Karel De Gucht citeren. Ze wordt gedreven door een logica van drie machtsblokken die elkaar in evenwicht houden en daar ook al hun energie aan spenderen. In een verbaal-theatrale draaikolk zuigt deze conferentie, ook wel ‘praatbarak’ genoemd, alle waarheid en essentie in zich op en vergruizelt ze tot grondstof van de leugen, de halfslachtigheid en het compromis plus de cultus ervan. Niets is echt en zuiver, alles is dubbel en verwisselbaar. Het establishment dat teert op die Babylonische verwarring, groeit en bloeit via een breed netwerk van personen, die informatie uitwisselen en macht distribueren via de politiek zelf, het bedrijfsleven, het gerechtelijk apparaat, de vakbonden, de culturele en academische wereld, de media. Met de monarchie als spin in het web. Tot op vandaag zien we dat systeem voortgezet in de periodieke carrousel van politieke benoemingen, de toewijzing van topfuncties in allerlei overheidsbedrijven en -instellingen aan partijgebonden personen, enzovoort. Met spreekt in dat opzicht, terecht, internationaal van ‘la maladie belge’, ‘the Belgian disease’, ‘de Belgische ziekte’: een blijvend democratisch deficit, gekoppeld aan een ongeneeslijke inefficiëntie en een institutionele overwoekering, waardoor er periodiek specialisten worden bijgehaald die het nóg ingewikkelder maken. België is, sinds zijn ontstaan, aan het immobilisme gewijd. Alles blijft steken, niets raakt af, omdat de heersende politieke klasse ten gronde ook niets wíl veranderen. De valse noot in het Belgisch concert: het Vlamingenprobleem Maar terug naar onze historische plot. Het wanstaltige bufferstaatje uit 1831 had zo nog wel eeuwen kunnen voortsudderen binnen zijn ziekelijke ‘flou artistique’, tot vermaak van de Europese grootmachten, ware het niet dat er zich in de loop van de negentiende eeuw een nieuwe constructiefout manifesteerde: het ‘Vlamingenprobleem’. Wie? Wat? Welk probleem? Inderdaad, het volk dat in 1831 van de kaart was gewist, had binnen het bestek van een halve eeuw, zo tegen 1870, opnieuw zijn identiteit vastgesteld én daarmee de verboden vraag gesteld over zijn plaats in heel het Euro-Belgische verhaal. Wat doen wij hier eigenlijk? Hoe zijn we hier beland? Hoe geraken we eruit? Het is op dit moment dat eigenlijk heel het concept van het blije dwergstaatje begint te barsten. Achter het vanzelfsprekende feit dat het eeuwigdurende Belgische concert enkel en alleen op een Franse toonaard kon worden gespeeld, kwam zowaar een vraagteken te staan.
Hetgeen heel de syntax van die permanente diplomatieke conferentie dreigde te verstoren. De verbijstering van francofoon België is sindsdien nooit meer weggeweest. Men merkt ze tot op vandaag in de attitude van haar politici, over alle partijpolitieke grenzen. “Mais qu’est-ce qu’ils veulent, ces Flamands?” Van de weeromstuit is de exitgedachte in de Vlaamse Beweging steeds sterker geworden. Vlaanderen past niet in dit land. Het is meer dan zomaar een politieke kwestie. Het is trouwens een existentiële zaak, een gevoel van ergens niet thuis te horen, zonder dat men aanvankelijk goed weet waarin men dan wél thuis hoort. Het gevoel dat iemand krijgt als hij hoort dat zijn ouders zijn echte ouders niet zijn en op zoek gaat naar zijn wortels. Vanaf het ‘volkspetitionnement’ in 1840 (het allereerste flamingante manifest binnen de Belgische staat) over de oprichting van de ‘Nederduitse Bond’ in 1861 en zo naar de oprichting in Antwerpen van de succesvolle ‘Meetingpartij’ (de politieke oermoeder van het Vlaams Belang), ziet men deze radicalisering als een rode draad door onze politieke geschiedenis lopen. Gedurende de negentiende en de twintigste eeuw zal dat onbehagen zich steeds sterker manifesteren, eerst als burgerrechtenbeweging, nadien als inciviek activisme, om met het collaboratiefenomeen en de daarop volgende repressie een dramatische wending te nemen. De taalstrijd, waarmee alles begon, ontpopte zich steeds meer tot onafhankelijkheidsbeweging die het bestaan van de Belgische constructie zelf in vraag stelde. Onnodig te zeggen dat die Vlaamse Beweging helemaal niet paste in het Europese scenario van het grote status-quo. Toen niet en nu evenmin. ‘Als België ontploft, dan ontploft Europa’, zo moet het in 1830 geklonken hebben en zo klinkt het vandaag nog altijd. Eerst werd de beweging onder de mat geschoven of men trachtte haar te paaien met kleine toegevingen. Maar toen ze te groot werd en vooral toen Vlaanderen economisch begon te groeien, zagen de traditionele elites zich genoodzaakt om dit ‘probleem’ mee op te nemen in hun grote diplomatieke conferentie. Vanaf dan wordt het probleem een (ver)handelbare en onderhandelbare materie die zijn beslag kan krijgen in schier eindeloze kasteelconclaven. Het Vlamingenprobleem wordt nu meegenomen in het globale immobilisme. Vanaf dan ook wordt de Vlamingen ook het hof gemaakt om hun exitdromen op te geven en deel te nemen aan het Belgische concert, zonder de hoofdzaak ook maar één moment uit het oog te verliezen: het behoud van de staat. Pax Belgica: opvoedingsproject voor Vlaanderen
Deze nieuwe toonzetting betekent het begin van de communautaire palavers en de magischrealistische compromiscultuur waarvoor we wereldberucht zijn. Sinds de eerste grote staatshervorming van 1970 is het woord ‘pacificatie’ volop in zwang gekomen: er wordt naar vrede gezocht, een definitieve wapenstilstand, maar, zo leert men ons, die vrede kan per definitie enkel binnen een Belgische context gedacht worden. Het dubbelzinnige woord ‘pacificatie’, zoals de francofonen en de gewillige Vlamingen dat gebruiken, moet dan ook veeleer begrepen worden als ‘onderwerping’, helemaal zoals de ‘Pax Romana’ een grotesk eufemisme was en eigenlijk verwees naar een kolonisatie en gedwongen inlijving in het Romeinse Rijk. Op dezelfde manier ontstond er na 1815 een ‘Pax Britannica’. En na 1945 zelfs een ‘Pax Americana’, allemaal tamelijk cynische benamingen voor een overwinnaarsdictaat waarin de verliezers zich te schikken hebben. En jawel, de Vlaamse politieke elites zien het helemaal zitten met die opgelegde vrede: ze gedragen zich als verliezers, anticiperend, nog voor er een oorlog heeft plaatsgevonden. In december 2008 smeekt Vlaams minister-president Kris Peeters zijn Waalse collega Rudy Demotte om een ‘Pax Belgica’. Daarmee is de francofone strategie helemaal geslaagd: de Vlaamse meerderheid zal ‘gepacificeerd’ worden omdat ze dat zelf wil. Het zal een proces van lange adem worden, traag, geleidelijk, complex, tot de Vlamingen door de bomen het bos niet meer zien. Het is een proces dat tot op vandaag doorloopt, niet alleen politiek-institutioneel, maar vooral ook moreel-cultureel: België is een eeuwigdurend heropvoedingsinstituut voor de Vlamingen. We zijn met meer, maar net iets dommer, minder gecultiveerd en daarom ook een politiek onvolwassen populatie waaraan de democratie slechts mondjesmaat mag worden toebedeeld. Daarom ook leest de grondwet met zijn grendels en alarmbellen als een plattegrond van een gevangenis, wellicht niet toevallig. De Vlamingen hebben rechten, jawel, op voorwaarde dat ze zich gedragen als de ‘negers’ in het voormalige Congo, opkijkend naar het francofone Verlichtingsdenken, waarvoor de ‘Unio Belgica’ de beste waarborg is. Via dit sofisme heeft Vlaanderen België nodig, niet meer economisch, maar wel cultureel en moreel. De multiculturele staatsideologie, die wil dat Vlaanderen zich aanpast aan de inwijkende francofonen én aan de migranten (nooit andersom), is een belangrijke bijkomende steunpilaar van die ‘Belgische vrede’. Vrijwel heel de linkerzijde in Vlaanderen loopt enthousiast in deze val, samen met de traditionele ‘staatsdragende’ centrumpartijen. Het fameuze participationisme, zijnde de doctrine die stelt dat Vlaanderen zijn lot aan de
Belgische instellingen moet blijven verbinden, steunt impliciet (en soms zelfs expliciet) op die moreel-culturele premisse van een verlichte (francofone) minderheid. Ze katapulteert ons eigenlijk terug naar de negentiende eeuw en de tijd van Conscience, toen er van een Vlaamsrepublikeinse ambitie nog geen sprake was. Het maakt ons tot eeuwige verliezers, het maakt de haast masochistische obsessie uit van de Vlaamse onderhandelaars die absoluut aan tafel willen blijven om hun welopgevoedheid te demonstreren. Dat wij telkens weer verliezen in de compromissenlogica van de opeenvolgende staatshervormingen, wordt zorgvuldig toegedekt, weerom onder het masker van de tolerantie en de weldenkendheid. Met vertraging wordt de schade zichtbaar, wanneer VlaamsBelangpolitici opmerken dat de keizer geen kleren aan heeft of wanneer een of andere Bart Maddens in zijn pen klimt. Zonder het minste resultaat overigens: de critici van de Pax Belgica worden als lastigaards, ‘caractériels’ en mestkevers beschouwd. Slechte Vlamingen en vooral slechte Belgen, ‘zwarten’ die hun laarzen oppoetsen en in geheime genootschappen ‘foute liederen’ brullen, zo wil het de karikatuur die in de media op gezette tijden wordt opgediend. België als labyrint: de kracht van complexiteit In heel die heropvoedingsdynamiek spelen de tekstuele finesses een grote rol. Het fenomeen is een grote studie waard: de manier waarop de Belgische constructie zich steeds weer herstelt via gelaagde compromissen, teksten vol dubbele bodems en kleine lettertjes, een labyrint als het ware waarin de ‘domme’ Vlamingen telkens weer verdrinken en waardoor ze leergeld moeten betalen. Bij elke staatshervorming wordt het Belgische gewrocht, met zijn zes regeringen en zeven parlementen, nóg complexer en nóg ondoorzichtiger, waardoor het onding haast immuun wordt voor een kritische analyse en aan buitenlanders niet meer uit te leggen valt. Slechts enkele specialisten geraken er nog wijs uit; zij staan meestal aan de kant van het regime: zij leveren namelijk zelf de teksten aan. Zowel in de teksten als in de reële structuren ontstaat er zo een doolhof van woorden, begrippen, titels, constructies, wat op normale mensen afkomt als een surreële abracadabra. De Dexia-affaire, de resem staatshervormingen, BHV, niemand snapt het nog of wil het nog snappen, het maakt ons murw en moedeloos. Het Belgische Staatsblad klokte in 2012 af op 90.000 bladzijden regels, regeltjes en reglementen: het kenschetst dit land als een in zichzelf gekeerd wezen dat het alleen nog over zichzelf heeft, zich in een onverstaanbare geheimtaal hult - en net daardoor - onkwetsbaar wordt.
Want het opmerkelijke is dat deze labyrintstructuur België overeind houdt: de perplexiteit waarmee wij allen tegen dat kluwen aankijken, maakt dat de dames en heren rustig verder hun gang kunnen gaan. Men sleept zich van crisis naar crisis, van onderhandeling naar onderhandeling, van hervorming naar hervorming, zonder dat ook maar één regimepoliticus durft te zeggen dat de keizer - of moeten we hier zeggen: de koning - geen kleren aan heeft. Ondertussen worden de Vlaamse onderhandelaars bedrogen waar ze bij staan: ze kunnen niet goed lezen, gedragen zich echt als ‘petits nègres’, en bevestigen wat te bewijzen was: ze hebben echt nog veel te leren in het Belgische opvoedingsinstituut. Nul op tien en een bank achteruit. De ontstaansgeschiedenis van het fameuze Vlinderakkoord in 2011 en de daaraan verbonden splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, zijn typerend voor de geslepen kleine-lettertjes-strategie van de francofonen. De hervorming van het gerechtelijk arrondissement Halle-Vilvoorde, die Milquet, Onkelinx, Michel en co op een drafje wisten door te drukken, voorziet aparte Franstalige parketmagistraten, onder het gezag geplaatst van een Franstalige procureur. Daarmee is de juridische tweetaligheid van een groot stuk van de Vlaamse Rand bezegeld. Anderzijds komen de zes ‘Vlaamse’ faciliteitengemeenten in de Brusselse invloedssfeer terecht, via een eigen kieskanton en nieuwe institutionele draak, namelijk de ‘Brusselse Hoofdstedelijke Gemeenschap’, die zich als een olievlek over heel Vlaams-Brabant kan verspreiden. Pas achteraf bleek hoe Beke, De Croo junior en Van Besien zich als kleine jongens (kindsoldaten heb ik ze genoemd) hadden laten rollen en zich eruit probeerden te praten door zich op te werpen als, jawel, ‘architecten van de communautaire vrede’. Op de vooravond van 11 juli 2013 tenslotte - dat is het voorlopige dieptepunt - werden door de ook in het Nederlands zo genoemde ‘Comori’ (‘Comité de Mise en Oeuvre des Réformes Institutionnelles’, de taal van de afkorting verraadt al de agenda) de wetteksten van de zesde staatshervorming gepresenteerd en mochten de Vlaamse onderhandelaars op hun ‘feestdag’ gaan uitleggen met hoeveel vers geld voor Brussel en Wallonië de vrede is afgekocht. “Het BHV-akkoord van Di Rupo en zijn trawanten is een totaal uit de hand gelopen versie van het oorspronkelijke lepeltje suiker. De grenzen van Brussel werden middels het kiesrecht opgeschoven tot aan de grenzen van Wallonië. De grenzen van Vlaanderen werden doorprikt met een nieuwe paritaire megalo-Brusselse instelling die in heel Vlaams-Brabant actief kan worden. En van het zelfbenoemde gentleman-
akkoord dat De Wever en Di Rupo in Vollezele maakten over het premierschap en over de bijkomende financiering van Brussel werd gretig misbruik gemaakt om zowel het ene als het andere binnen te halen voor de Franstaligen, trouwens wat de extra zak geld voor het vadsige en in sneltempo islamiserende Brussel betreft in een nog twee of zelfs driemaal zo grote versie. Neen, vrienden: de historische kans om BHV uit te bouwen tot een Vlaamse overwinning of anders onbevreesd door te stoten tot een Vlaamse staat is ingevolge de ene na de andere tactische en strategische blunder totaal maar dan ook totaal verkwanseld. De strategie van het zogeheten participationistische Vlaamsnationalisme is totaal mislukt. (…) Laat dat dan ook onze conclusie zijn. Aan al die toegevingen kan geen einde komen, met de vrijheid van Vlaanderen kan geen begin meer gemaakt worden tenzij...! Tenzij Vlaanderen de moed heeft om uit de gevangenis te ontsnappen. Tenzij Vlaanderen de moed heeft om los te komen van zijn eigen angst en de moed heeft om niet meer binnen België te zoeken naar een oplossing. Vlaanderen moet de moed vinden om niet meer zijn dromen te beperken tot zoiets dufs en zoiets zielloos als het Belgische confederalisme of tot zoiets dufs en zoiets zielloos als het Handvest van de Vlaamse Regering.” (toespraak Guldensporenviering, Kortrijk, 1 juli 2012 http://www.gerolfannemans.org)
Schuld en boete: het Belgische compromis als protocol van de schadeloosstelling We zeiden het al: de door de francofonie gedefinieerde relatie tussen België en Vlaanderen is er een van (her)opvoeding via de permanente negotiatie. Elke staatshervorming is een examen in wellevendheid. Echter, in de prijs die uiteindelijk door Vlaanderen betaald wordt, zit niet alleen leergeld, maar ook een deel compensatie voor… ja, voor wat? Inderdaad: voor een fout verleden dat als een haast onaflosbare schuld blijft doorschemeren in het heden. Lees er de Franstalige pers op na en tel elke dag het woord ‘raciste’ in verband met de Vlamingen. Die kwalificatie refereert, heel subtiel, niet alleen aan onze huidige verdorvenheid, maar ook aan de jaren ’30 en ’40 van vorige eeuw, toen het flamingantisme radicaliseerde en voor de anti-Belgische piste ging, tot en met de collaboratie. Grotesk zoals alles in deze dwergstaat, wordt de Belgische eenheid dan haast als ultieme dam voorgesteld tegen de dreiging van een derde wereldoorlog. Voor Guy Verhofstadt en gelijkgezinden staat
het Vlaams-nationalisme sowieso gelijk met een nieuw Auschwitz. “Die twintigste eeuw heeft ons geleerd dat de uiterste consequentie van het identiteitsdenken de gaskamers van Auschwitz zijn.” (‘De Standaard’, 24 februari 2010). Ook de kerstboodschap van koning Albert van 24 december 2012 met zijn verwijzing naar de jaren ’30 was met dit soort hatelijkheden besmet: “In de verwarde tijden die we nu meemaken, moeten we waakzaam blijven en de populistische betoogtrant helder doorzien. Altijd zoeken ze naar zondebokken voor de crisis; ofwel zijn het de vreemdelingen ofwel landgenoten uit een ander landsdeel. Zulk betoog komt vandaag vaak voor in talrijke Europese landen, ook bij ons. De crisis van de jaren dertig en de populistische reacties die ze teweegbracht, mogen niet worden vergeten. Men heeft gezien welke rampzalige gevolgen dat voor onze democratieën heeft betekend.” Dat racisme-stigma is een sleutelelement in de perceptie-oorlog die door francofoon België ingenieus wordt geregisseerd, zelfs naar het buitenland en Europa toe. Later zal ik dat verder toelichten in de analyse van het cordon sanitaire. Onderhuids zit de gedachte van morele schadevergoeding in elke opbouw van de Franstalige retoriek met betrekking tot het staatshervormingsproces: de Vlamingen hebben een historische schuld uitstaan. Men zegt het niet met zoveel woorden, maar het hangt tussen de regels, het zit vervat in de moreel beladen definitie van het woord ‘compromis’ zelf. Het compromis is, in de Belgische context van de pacificatie, namelijk een voor de Vlamingen opgelegde oefening in verdraagzaamheid. Het is, anders gezegd, een orwelliaans codewoord voor een permanente morele chantage die op de Vlamingen wordt toegepast: wie niet bereid is om compromissen te sluiten (lees: toegevingen te doen, maar dan vooral aan Vlaamse kant), is onverdraagzaam, op zichzelf gericht, ‘sluit de anderen uit’, zit ethisch fout. Kortom: is een rechtse ‘salopard’. Als vanzelfsprekend wordt de Vlaamse rechterzijde, waar het flamingantisme zijn grootste verdedigers heeft, als immoreel gekwalificeerd. Recent hebben nu ook intellectuelen als Jean-Pierre Rondas deze analyse gemaakt. Zo lezen we in zijn 11-juli-toespraak van 2010, getiteld ‘Suïcidale dialoog en rotte compromissen’: “Het gepreek over het compromis heeft al evenmin Vlaanderen vooruitgeholpen, integendeel. Dat was natuurlijk ook niet de bedoeling. En op die manier is het dan toch gedeeltelijk in zijn oogmerk geslaagd. Als onderdeel van de
culpabiliseringscampagne heeft het vele Vlamingen, met name die mensen die gevoelig zijn voor de moreel multiculturalistische mensenrechtenargumenten van de Franstaligen, inderdaad ideologisch geblokkeerd.” De heropvoeding van Vlaanderen in de Belgische school is tegelijk een verhaal van financiële ‘Wiedergutmachung’. Nergens wordt dat met zoveel woorden gezegd, maar het blijkt uit de arrogante vanzelfsprekendheid waarmee de francofone politieke klasse haar eisen formuleert en ze keer op keer nog ingewilligd ziet ook. Dit asymmetrisch systeem van een ingebouwde winnaar en verliezer is niet voor discussie vatbaar en behoort tot de kernwaarheden van de Belgische constructie. Het is de onderliggende subtiele psychologie van het in België zo dikwijls aangehaalde ‘principe van de solidariteit’. De logica rond de noord-zuid-transfers inzake de sociale zekerheid - naast de individuele overlevingsagenda van de belgicistische elites hét motief waarom dit land koste wat kost overeind moet blijven - is gegrondvest op een schuldbeginsel dat de Franstaligen bij voorbaat als ontvangers definieert. De PS is sinds de teloorgang van de Waalse economie na de Tweede Wereldoorlog de gangmaker van deze bizarre eenrichtingssolidariteit. De belgitude en de multiculturele mythe Is dit mechanisme definitief doorprikt? Zijn de morele chantage en het cultuursuprematisme, die achter de transferlogica verstopt zitten, door het Vlaams-nationalisme ontmaskerd en is daar een republikeins, wervend verhaal tegenover geplaatst? Helaas, neen. Het tegendeel blijkt waar. Het getreuzel en het bochtenwerk na de verkiezingen van 2010 sterkten de belgicisten in de overtuiging dat het ergste nu wel voorbij was en dat de Endlösung van het Vlamingenprobleem eigenlijk op een haast sentimentele wijze zijn beslag kon krijgen: namelijk via een nieuw-Belgisch-nationalistisch protocol van de meertalige, ‘verdraagzame’, osmotische ontmoetingsplek waar unitarisme gelijk staat met broederlijkheid en separatisme met onverdraagzaamheid. België is hip, Vlaanderen kijkt sip. Min of meer synchroon met de verdere consolidering van het ‘cordon sanitaire’ rond het Vlaams Blok/Belang, kon er nu een meer positieve, softe toon gezet worden wat betreft de verdediging van het Belgische status-quo. De Vlamingen moeten niet zo moeilijk doen en aldoor dwarsliggen: er is plaats voor iedereen in België, als we maar samen zingen en leut maken, veel bier drinken en chocolade eten. Zo ontstond de zogenaamde ‘belgitude’: de
cultus van een nep-identiteit (‘hybride’ of ‘gelaagd’ zeggen de verdedigers), gebaseerd op een vage smeltkroesdoctrine: we zijn alles en niets, en net dat is onze sterkte. De charme van een blije, positieve, veelkleurige samenleving, en dat allemaal in het centrum van Europa. Wie kan daar nu tegen zijn? Formidable! Het naakte feit van de financiële noord-zuid-transfers en het geniepige gepruts aan de taalgrens vanwege de francofonen kreeg daardoor zelfs een bijkomende legitimering: waarom zou men op de markt van Vilvoorde geen pint in het Frans mogen bestellen? Waar zitten die bekrompen Vlamingen die daar graten in zien? En zijn ‘alle Menschen’ uiteindelijk geen ‘Brüder’? Zo gezegd zo gedaan. Het franco-belgicisme ruilde zijn imperialistisch conflictmodel in voor een schaapsvacht. De Pax Belgica zou ontploffen tot een ‘Pax Orbis Terrarum’, een wereldvrede waarvan de navel om en rond de Brusselse Grote Markt gelegen was, in de onmiddellijke buurt van Manneken Pis. Het obligate kosmopolitisme groeide door tot een echte staatsmythologie die van België een surrealistisch meesterwerk maakte. Een kromme, bizarre, kakofone, onwerkzame, maar niettemin amusante hutsekluts die zich aan de wereld als ‘creatief’ presenteert. Plots valt alles op zijn plaats: de Brusselse triepen, het institutionele labyrint, het politieke geknoei en gechipoteer, de eindeloze palavers, de rotte compromissen, de teksten vol dubbele bodems, de harde en zachte corruptie en de ons-kent-ons-cultuur. Kortom: heel de Belgische ziekte werd gepromoveerd tot keurmerk van een natie die al in 1830 werd gedefinieerd als een rommelig restgebied. De twee grote Belgische surrealisten van Waalse komaf, René Magritte en Paul Delvaux, werden willens nillens ingelijfd in deze cultus van de ondraaglijke lichtheid. De bolhoed van Magritte was niet meer weg te denken als internationaal visitekaartje van het moderne, creatieve, gastvrije en multiculturele België, schril afstekend tegen het archaïsme van de leeuwenvlaggen. België, land van het surrealisme. Het is zo’n dooddoener geworden, maar het blijft meegaan als twijfelachtig verkoopsargument in het buitenland. Voorwaar een ‘unique selling proposition’. Salvador Dalí was een groot kunstenaar, maar bij ons weten huldigt Spanje hem niet als inspirerende kracht voor een staatsstructuur. Franz Kafka is een van de allergrootste literatoren van de twintigste eeuw, maar zijn thuisland Tsjechië zal zijn hallucinante wereld wel niet als model promoveren van hoe een samenleving er moet uitzien. Alleen in België is de kunst van de dubbele bodems, de valse pijpen en de bolhoeden tot staatsideologie verheven.
Dat geeft een enorm alibi. Niets wat fout loopt, moet nog rechtgezet worden, net integendeel. René Magritte en Paul Delvaux, niet toevallig twee schilders die door de Brusselse ‘haute bourgeoisie’ van de jaren ’20 en ’30 op handen werden gedragen, hebben willens nillens het fundament gelegd voor de zelfrechtvaardiging van een ‘failed state’. Magritte gaf in 1946 zelf al aan dat die pseudo-diepzinnigheid aan hem niet besteed was (“Il n’y a rien à apprendre” - “Il n’y a pas de mystère”), maar de trein van de Belgischnationalistische recuperatie was vertrokken. Via deze geïdeologiseerde esthetica werd het bricoleren en chipoteren de norm. Dit kunst- en vliegwerk werd in één pakket verkocht samen met het Belgische bier, de chocolade en het Atomium. Hoe gekker hoe beter, hoe lelijker hoe schoner. Hoe krommer de compromissen, hoe meer dubbele bodems de teksten bevatten, des te meer wordt België de volledige vervulling van het surrealistische ‘flou artistique’, met een toets van vrolijke gekte en een traditie van ritselende saloncultuur. Vandaag hebben schilders als Michaël Borremans en Luc Tuymans de fakkel overgenomen en hebben zich opgeworpen tot regimekunstenaars. Als Verhofstadt in 2001 de fameuze bolhoed van Magritte tot zijn persoonlijk logo maakt van het Europees voorzitterschap, is dat dus een veelbetekenend statement: het is de consecratie van een staat die op de leugen is gebaseerd. Guy Verhofstadt, een pathetische clown die zich vandaag relatief onschadelijk in het Europees Parlement ophoudt, is in alle opzichten de tegenpool van een gezond-verstand-politicus. Terecht was hij de bezieler van een paars regime dat puur dreef op eigenwaan en vrolijk nihilisme in een tijd dat het geld aan de bomen groeide. Guy Verhofstadt luisterde nooit, behalve naar zichzelf. Daar zijn frappante getuigenissen van bij medestanders en medewerkers. Hij neigde er naar om de werkelijkheid drastisch aan zijn waandenkbeelden aan te passen. Dat heette toen de politiek van de perceptie. Een vorm van narcisme die in extreme gevallen psychopaten, wereldvreemde dictators en seriemoordenaars oplevert, maar bij Guy Verhofstadt heette dat ‘voluntarisme’. Een begrip dat zijn bewonderaars, nageaapt door de voltallige media, er kritiekloos op plakten. De Verhofstadt-erfenis valt tot op vandaag niet te onderschatten: heel de eindeloze surrealistische show van staatshervormingen vol halfslachtige oplossingen en kleine lettertjes die aan elke kant tot een andere interpretatie aanleiding geven, draagt zijn signatuur. De
partij van de vooruitgang werd de grootste bezieler van het status-quo. Een enorme surrealistische grap op zich. Tegelijk trok het Belgische establishment nóg een nieuw register open, dat de Vlaamse bewustwording moest reduceren tot een achterlijk-provincialistisch fenomeen: dat van de migratie. Vooral met behulp van PS-politici genre Philippe Moureaux, ex-burgemeester van Molenbeek, werd de Belgische open-deur-politiek ten aanzien van asielzoekers en migranten van binnen en buiten Europa expliciet aangeprezen als een antidotum tegen de Vlaamse, ‘xenofobe’ en ‘racistische’ grondstroom. Onder het motto ‘liever Arabieren dan Vlamingen’ organiseerde men in Brussel, Antwerpen, Gent en later in de kleinere centrumsteden een massa-import van migranten en asielzoekers, die een verdunningseffect moesten opleveren en misschien zelfs uiteindelijk tot een francofone meerderheid in België konden leiden. Tegelijk werden de (hoofdzakelijk Maghreb-)migranten ook echt ingezet als speerpunt in een verdringingsmechanisme. De Vlaamse Noordrand rond Brussel is momenteel dé plek waar francofone allochtonen, grotendeels met een moslimachtergrond, een sociologische verschuiving veroorzaken die de voorbode is van nieuwe grenscorrecties. Toch blijft de multiculturele mythologie hier onverminderd van kracht en wordt dit proces uitgelegd als een emanatie van het Belgische verdraagzaamheidsmodel waar heel de wereld naar moet opkijken. Arno, Jacques Brel, alle mogelijke ‘bekende Belgen’ werden van stal gehaald om die mythologie te moderniseren en te actualiseren. Kompany en co: voetbal en patriottisme En zo komen we uit bij de recente professionalisering van de belgitude-propaganda. Het promoten van het ‘Belgische gevoel’ kwam uiteindelijk letterlijk in handen van de publiciteitssector, waar het ook thuishoort. Toen de Koninklijke Belgische Voetbalbond het reclamebureau Boondoggle de opdracht gaf om een imagocampagne uit te tekenen rond de Rode Duivels, stond van meet af aan vast dat dit ook een Belgisch-patriottistisch statement moest inhouden. Wellicht zelfs vooral dat. Oud-voorzitter Michel Verschueren, intimus van het koninklijk hof en commandeur in de Leopoldsorde, is een steunpilaar van het Belgische establishment. Een nieuwe supportershysterie rond de nationale voetbalploeg, die al een tijdje behoorlijke resultaten neerzet, moest uitdijen tot een onstuitbare golf van Belgisch chauvinisme en meteen heel het vervloekte Vlaamse separatisme emotioneel de pas afsnijden. Brusselaar Vincent Kompany
bleek, ook omwille van zijn zwarte huidskleur (men kan zich afvragen of dat ‘an sich’ al geen racistisch criterium is), het ideale rolmodel om alles aan elkaar te lijmen: de verbroedering tussen Vlamingen en Walen, de voordelen van de migratie, de open samenleving, het ‘fairplay’ en de verdraagzaamheid, het supportersenthousiasme, de nieuwe sociale cohesie onder de Belgen. En dat alles natuurlijk onder de tricolore vlag en het zingen van de Brabançonne. ‘Rode Duivels bewijzen dat Belgisch model levensvatbaar is’, juicht Thierry Fiorilli, adjuncthoofdredacteur van ‘Le Vif’ op de ‘Knack’-opiniebladzijden (16 oktober 2013). Hoe wanhopig kan men zijn? Men kan zich de vraag stellen wat er zou gebeuren moesten die voetballers nu opeens slecht beginnen te spelen. België terug naar af? Gedaan met de open samenleving? De reden van het symbolenfetisjisme rond de Rode Duivels en co ligt voor de hand: omdat er niet zoiets bestaat als een Belgische identiteit, probeert men ze van buitenaf te construeren in de hoop dat er iets naar binnen zal sijpelen. Een hype die een beweging wordt: dé natte droom van elke marketeer. De belgitude is en blijft een vermakelijke eendagsvlieg. Ze is lichtjes karikaturale regimepropaganda. Ze is niet meer dan een randverschijnsel in een brood-en-spelen-verhaal. Toch valt vooral de kritiekloosheid op waarmee sportvedetten, zangers en zelfs cultuuriconen meegaan in deze regimepropaganda. Het antwoord is ongetwijfeld, deels, dat Vlaanderen voor hen geen volwaardige politieke entiteit is en daar hebben ze zelfs geen ongelijk in. Het politiek-revolutionair niveau van een internationale profvoetballer is gewoon nul, laten we dat accepteren en er verder onze nachtrust niet voor laten. De dag dat er een Vlaamse voetbalploeg bestaat die speelt voor de Vlaamse onafhankelijke republiek, zullen de Vlaamse Rode Duivels zonder twijfel probleemloos verkassen. Die dag zal men ook, ik verzeker het u, superbelg Helmut Lotti en nog een aantal rappers of hiphoppers met een leeuwenvlag zien zwaaien. Ondertussen blijven - en dat is ergerlijker en meer verontrustend - de Vlaamse media voluit gaan voor het opgepepte Belgische verhaal en de bier-en-chocolade-identiteit. In september 2013 mocht de Belgisch-Rwandese zanger Paul Van Haver, alias Stromae, enkele zinnetjes in het Nederlands zeggen ter gelegenheid van het feest van de Franstalige Gemeenschap op de Brusselse Grote Markt. Toeval of niet: weer een Brusselaar en weer een kleurling; de rolmodellen worden zorgvuldig gecast. En weer werd deze ‘outing’ gezien als het signaal tot een nieuw patriottisme dat de eendracht onder de Belgen moet bezegelen.
De media speelden het spel dit keer nog grover dan anders. In ‘De Standaard’ en op Terzake werd het ‘positieve’, ‘moderne’ Stromae-verhaal dik uitgesmeerd en in contrast gezet met de ‘zure’, ‘achterlijke’ republikeinse slogans die in Antwerpen werden gescandeerd toen het kersverse koningspaar Filip en Mathilde luttele dagen eerder er zijn niet zo blije intrede deed. België is modern, Vlaanderen is ouderwets; een omgekeerde voorstelling van de werkelijkheid als men de recente geschiedenis bekijkt. Zelfs de Brussels-Franstalige Nobelprijswinnaar François Englert werd erbij gehaald om te bewijzen dat het Belgische model werkt. Di Rupo en al zijn excellenties verdrongen elkaar om op de foto te mogen met de laureaat. Al ging het dan wel om een ontdekking die al een halve eeuw oud was. Traagheid van het Nobelprijscomité, maar misschien ook een teken dat hier een voorbije realiteit wordt afgestoft, een relict uit het verleden dat dankbaar wordt gebruikt om het heden te legitimeren. Het Franstalig onderwijs zit overigens in het slop. Het is financieel zo goed als bankroet, en presteert ondermaats, zoals uit de resultaten van een PISA-onderzoek blijkt. In het PISAonderzoek (Programme for International Student Assessment) dat de leesvaardigheid, wiskunde en wetenschappen in de verschillende OESO-landen vergelijkt, scoort Wallonië maar erg pover. Vlaanderen hoort daar bij de wereldtop. Op 38 deelnemende landen aan dat PISAonderzoek komen de Vlamingen voor leesvaardigheid uit op plaats 6, de Franstaligen op 23. Voor wiskunde is dat respectievelijk op plek 3 en 26 en voor wetenschappen is dat voor Vlaanderen op rang 8 en de Franstaligen op 33. Ook de Franstalige elitescholen scoren minder goed dan de Vlaamse. Ten tweede is er het gelijkekansenbeleid. Daar hebben zowel de Franstalige als de Vlaamse Gemeenschap een groot probleem: rijkere kinderen blijken betere resultaten te halen dan armere kinderen. Inmiddels zit Vlaanderen binnen de OESO-landen nog altijd aan de kop van het peloton. Het bewijst hoe inhoudsloos en verbloemend heel dat belgitude-verhaal wel is. Ondertussen in het Paleis te Laken Het hoeft geen betoog dat de koninklijke familie inmiddels gniffelend toekijkt bij deze dolle pret. Fabiola en een stel familieleden mogen financieel dan wel wat hebben moeten inleveren en er wordt wel wat gemompeld over een protocollair koningschap, maar ondertussen is de constitutionele monarchie van 1831 nog altijd van kracht en heeft geen enkele regimepartij zin om ze radicaal de rug toe te keren.
Ondanks regelmatige uitschuivers en ongrondwettelijke politieke uitspraken (uithalen van het staatshoofd tegen het ‘nationalisme’, zelfs expliciet tegen het Vlaams Belang, zoals kroonprins Filip op de handelsmissie in China, in 2004) wordt de kroon steeds weer ‘gedekt’. Zeer bewust en subtiel heeft de PS zelf het startschot gegeven tot een ‘modernisering’ van het koninklijk ambt, in het besef dat net daardoor het hof zich helemaal kan toeleggen op zijn PR-functie ten aanzien van het België 3.0., zijnde de ‘confederatie’, na de unitaire staat van 1831 en de gefederaliseerde staat van 1970. Net daarom hoeft Filip niet meer te zijn dan protocollair: ook en juist vooral in ‘koekendozen’-formaat kan hij als ‘bindteken’ fungeren en achter de schermen het politieke machtsspel beïnvloeden. Hoe informeler die intermediaire functie, hoe beter voor het systeem eigenlijk. Hoe minder de koning nog naar buiten komt als staatshoofd, des te meer kan hij opnieuw de ambitie van Leopold I waar maken: achter de parlementaire façade aan de touwtjes trekken. Men bewijst de monarchie in feite een enorme dienst door mee te ijveren voor het protocollaire koningschap. Protocollair of niet, de Belgische monarchie is een ondeelbaar pakket: geen België zonder monarchie. Concreet lijken er dan ook geen Belgische republikeinen te bestaan; ik ben ze alvast nooit tegengekomen. Al wie voor België is, is voor het koningshuis en omgekeerd. Zelfs door de meest ‘progressieve’ linksen en liberalen wordt de monarchie gezien als de ultieme maïzena voor de Belgische saus. Dat bewijst juist dat men niet gelooft in een Belgische identiteit en dat men verdomd goed weet dat dit land elke natuurlijke cohesie mist. Alleen: niemand mag het zeggen of toegeven. In wat komt, zal ik betogen dat ik een overtuigd ‘parlementarist’ ben. In de Vlaamse Beweging moet ik dat heel vaak uitleggen. Ze is deels een uitgesproken actie- en petitiebeweging met een gezond wantrouwen tegenover ‘de cenakels van de macht’, inclusief de parlementen. Dat meervoud - parlementen - is hier belangrijk. Het betreft geen antidemocratische afkeer van wetgevende besluitvorming, maar wel van partijpolitiek gelobby van de ene assemblee naar de andere en weer terug. De plaats van het Vlaams Belang is niettemin om in álle parlementen volop aan ‘socratische maieutiek’ te doen. Hiermee bedoel ik: wat niemand mag of durft zeggen of toegeven, maken wij duidelijk door consequent de juiste vragen te stellen. Over België, over de open-deurenpolitiek: de (niet-)antwoorden en vooral hun (on-)precieze formulering helpen de perverse essentie van de Belgische staat af te
tekenen tegen de achtergrond van een schijndemocratie. Daar ligt de ware en blijvende opdracht van het Vlaams Belang. Voor onze partij is het dus simpel: vermits België dient opgedoekt, is het koningschap niet eens een discussie waard. Het Vlaams Belang werd nooit uitgenodigd op het paleis, ook niet toen het een kwart van de Vlaamse stemmen behaalde. We kunnen dit gerust zien als een bewijs van politieke rechtlijnigheid. Het omgekeerde - een republikeinse partij die op de koffie gaat in Laken - ware pas verontrustend. Voor de rest doet het hof wat het vanuit zijn standpunt moet doen: voor zichzelf en de eigen overleving lobbyen. Lintjes worden bij bosjes - de jongste jaren sneller en meer, én voor minder verdienste - uitgedeeld aan regimevriendelijke sporthelden, kunstenaars en academici. We komen hier nog op terug in deel I.5. Alvast dient benadrukt dat de Vlaamse elites de francofone zo mogelijk nog overtreffen in vaderlandsliefde en koningsgezindheid. Ten slotte blijken onze vorsten warme aanhangers van de EU. Ook dat heeft zijn logica: België legitimeert zich in toenemende mate als multicultureel mini-Europa. België, Brussel en de Europese Unie: soort zoekt soort De Belgische ‘pacificatie’ en de Europese ‘pacificatie’ hebben dezelfde erfelijke eigenschappen. Ze spreken dezelfde taal en handhaven zich met dezelfde structurele overgroei, dezelfde tekstuele inflatie, dezelfde mythologie. Europa is de verbazingwekkende uitvergroting van de Belgische ziekte. Of omgekeerd: het is de vraag van de kip en het ei. Beide leven van hun eigen complexiteit en een bureaucratische schemercultuur die zich uit in een duizelingwekkende waterval van wetten, wetjes, regels en voorschriften. Beide teren op een democratisch deficit én een moreel suprematisme. Beide zijn in wezen erfgenamen van de Weense restauratie, tégen het volkerenrecht gericht. België is het labyrint, Europa is het monster: het kon niet anders of wij waren voorbestemd om deze veelkoppige institutionele draak te huisvesten. De Vlaming ligt niet wakker van Europa, maar dat vraagt zelfs niemand. Europa ligt ver van ons bed, en vindt dat uitstekend, afgezien van een PR-campagne hier en daar. Het wonder is namelijk dat Europa zich concreet herkent in België als ondoorzichtige, wettenspuitende tekstfabriek en multiculturele draaischijf. Het Belgische multiculturele harmoniemodel moet het spiegelbeeld vormen van de Europese harmoniedoctrine (‘eenheid in verscheidenheid’). Deze vitrinefunctie maakt België tot een soort rond punt tussen de andere, ‘echte’
natiestaten. Net door zijn ondraaglijke lichtheid en haast mystiek opgeklopte non-identiteit wordt België door Europa en de wereld gecultiveerd als een knooppunt, een ontmoetingsplaats, een draaischijf, een plek waar zaken te doen zijn en dingen te ritselen vallen. Europa is er thuis met zijn leger ambtenaren en in hun zog 20.000 lobbyisten, de NAVO en nog een rist andere internationale instellingen. België is een ‘Grand Hotel’ waar iedereen binnen en buiten loopt. De non-identitaire status van de Belgische constructie maakt het tot een open land zonder grenzen, een geasfalteerde plek tussen Nederland, Duitsland en Frankrijk. Weerom merken we het doorgroeien van de oude historische lijn: de status van bufferstaat en ‘slagveld van Europa’ schijnt zich in de tweede helft van de twintigste eeuw veredeld te hebben tot dat van ‘logistiek centrum van Europa’, een missie die door de Vlaamse overheid klakkeloos wordt overgenomen. Bij nader toezien is die logistieke missie een foute vlag die wijst op een laag zelfbeeld. Ze betekent concreet dat wij alleen al op verkeerskundig vlak - en daardoor ook op vlak van gezondheid en milieu - een enorme belasting-in-natura aan Europa betalen, naast de reguliere afdrachten. Het gedender van de vrachtwagens op onze autowegen, ook in het weekeinde (terwijl dat in de ons omringende landen niet meer kan), het fijn stof, de niet te tellen kopstaart-aanrijdingen met meestal Oost-Europese chauffeurs in de glansrol: het lijkt allemaal vanzelfsprekend voor een land dat toch niet meetelt als natie. België staat dus qua soortelijk gewicht helemaal onderaan de EU-ladder, waarschijnlijk zelfs onder Luxemburg. We zijn het bordeel van Europa, een verzameling pluchen zetels. In ruil voor die passe-partout-functie levert Europa aan België een soort culturele wettiging, morele bestaanszekerheid en zo nodig zelfs juridische bijstand (denk bijvoorbeeld aan het minderhedenverdrag dat door de francofonie wordt ingeroepen om de faciliteiten uit te breiden). Een perfecte ruil dus. Brussel vormt de plek waar deze ruil bezegeld wordt. Brussel is Belgisch en Europees tegelijk. Als hoofdstad van België én van Europa vormt het de vitrine van een eenheidsdenken dat er perfect in slaagt zijn totalitaire aard te verstoppen onder een dikke laag pseudo-democratisch institutionalisme, Beethovenmuziek en culturele verbroederingslyriek. In naam van het EU-unitarisme moet elk volksnationalistisch discours zoveel mogelijk afgezworen worden, met de verschrikkelijke dooddoener dat het een nieuw Auschwitz zou voortbrengen.
Opvallend is overigens hoe Duitsland zijn oude zondebokfunctie, verbonden met de Tweede Wereldoorlog, nooit echt heeft afgeworpen binnen deze Europese Unie. De Duitsers vervullen de rol van de Vlamingen in België: de eenheidsstructuur moet hen behoeden voor politiek incorrecte afwijkingen waar ze van nature vatbaar voor zijn. En vooral: de eenheidsstructuur maakt een permanent transfersysteem mogelijk waardoor een soort herstelbetaling kan plaatsgrijpen die nooit deze naam krijgt. Tot slot, de thesis dat België zal ‘verdampen’ tussen het regionale (Vlaamse) niveau en het Europese, is een vrome wens die telkenmale door de actualiteit wordt weerlegd. “U kent allemaal wel de erg populaire stelling dat België zogenaamd zal ‘verdampen’, een deel naar Vlaanderen en een deel naar Europa. Zelfs in kringen van de Vlaamse Beweging is dat er jarenlang diep ingehamerd. Het Vlaams Belang heeft de traditie om verre lijnen uit te zetten die tot ver buiten onze eigen partij doorklinken en hun invloed hebben; ik denk aan de colloquia omtrent conservatisme, de Ordelijke Opdeling van België en zeker ook dat over het sociaaleconomische toekomstprogramma. Welnu, dit wil een beslissende en onomkeerbare stap zetten om de gedachte aan een verdamping van België richting Europa definitief en grondig uit de tempel van ons Vlaams-nationalisme te ranselen. Om te beginnen is die verdampingstheorie sterk in strijd met een realistische en pragmatische kijk op de evolutie in België. De pragmatische werkelijkheid, de bitterharde waarheid is immers dat België niet ‘automatisch’ zal verdampen. We zullen verdorie niet op ons dik en zelfs niet op ons vermagerd ‘gat’ mogen blijven zitten om rustig toe te kijken hoe alles verdampt. Om onafhankelijk te worden, zullen wij actie moeten ondernemen. Wij zullen durf moeten tonen en de handen uit de mouwen steken en we zullen de Vlamingen - desnoods een voor een - wakker moeten schudden met argumenten én met passie. En dat we daarvoor de omweg van langdurige en opeenvolgende staatshervormingen zouden moeten bewandelen, is onjuist. Omdat het 5 voor 12 is en omdat iedere dag dat Vlaanderen gekluisterd blijft aan de Belgische compromissen - of die nu federalistisch of confederalistisch zijn, doet niet ter zake - een dag te veel is. En wij zijn dus helemaal niet akkoord met zogenaamd pragmatische Vlaams-nationalisten, die wiebelend op het dunne touw waarop zij dansen, de durf niet hebben om België op te doeken en die dus voor hun comfort de belgicisten onder hun aanhangers wijsmaken dat ze België alleen
maar - met vele tussenstapjes dan nog - gaan hervormen en aan de radicalen van de Vlaamse Beweging zeggen dat België gaat verdwijnen, omdat alles automatisch richting Europa zal verdampen. Alsof bovendien het feit dat de Belgische bevoegdheden allemaal richting het gedrocht van de Europese Unie gaan, voor ons radicalen als een geruststelling klinkt. Neen dus. Wij bedanken voor dit soort spreidstandnummertjes want wij, wij willen België vervangen door een volledig bevoegde vrije en fiere natie in zijn eigen Vlaamse Republiek. En onze verhouding met Europa zullen we zelf regelen en niet laten afhangen van een door de EU en de oude krachten van het Belgische regime gemanipuleerd verdampingsproces. En áls we België zouden kunnen afbreken, dan willen we zeker geen automatisch proces richting Europa. Europa is voor ons niet de eindbestemming van onze soevereiniteit.” (slotconclusie Colloquium ‘Pro Europa - dus tégen deze EU’, 24 november 2012, www.gerolfannemans.org)
De EU-bureaucratie vergroot elke dag haar impact op ons bestaan, ons dagelijks leven, onze economie, ons rechtssysteem. Maar tegelijk blijven de oude negentiende-eeuwse natiestaten de politieke dynamiek van dit Europa bepalen. België/Brussel kan dan blijven dienen als geasfalteerde hotelplek, gewijd aan de ‘eenheid in verscheidenheid’. In die optiek kan Vlaanderen nooit meer worden dan een ‘Euregio’. De Vlaamse politieke klasse schijnt het te beseffen en erin te berusten. Op dit moment wordt de huidige eurocrisis door de eurocraten aangewend om in versneld tempo te evolueren naar een soort ‘Verenigde Staten van Europa’, zoals bekend de natte droom van Guy Verhofstadt. Uiteraard met hemzelf als president. Daarbij worden alle principes van de democratische rechtsstaat systematisch met voeten getreden. De invoering van de euro noch de daarvoor noodzakelijke overdracht van bevoegdheden naar de EU, werden en worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese volkeren. Naast een financieel-economische crisis is de eurocrisis dus ook een politieke crisis. Los van het feit dat zoiets onwenselijk is, is Europa absoluut niet eenvormig en niet homogeen genoeg om zo een Europese eenmaking te doen slagen: euronationalisme of eurofederalisme kán simpelweg niet werken. De ‘EUtopie’ leidt er toe dat het volk steeds meer als ‘de vijand’
wordt gezien aan wie de eurocraten vanuit Brussel en Straatsburg hun wil moeten opleggen ‘voor hun eigen bestwil’. De eurocraten gaan uit van een maakbaarheidsideaal waarbij ze de Europese eenheidsmunt en de crisis die die heeft veroorzaakt als alibi gebruiken om een ondemocratische Europese superstaat te creëren. Ze doen er alles aan om de euro kunstmatig in leven te houden door op ondemocratische wijze méér macht en méér bevoegdheden over te hevelen naar de EU en door de natiestaten en de Europese volkeren te verzwakken en te pogen ze te homogeniseren door het openzetten van de grenzen en het toelaten van massa-immigratie. In feite vindt er een enorme machtsgreep plaats door de EU, waarbij een onafhankelijk Vlaanderen bij voorbaat zijn soevereiniteit ziet verdampen naar de EU. Nieuwe loodgieterij voor België - de ‘confederalistische’ mist In het licht van heel de hierboven geschetste historische misvorming van dit land, is die Belgische ziekte ongeneeslijk: het democratisch deficit, de bureaucratie en de institutionele wildgroei zijn geen toevallige pijnpunten, maar vormen de essentie van de Belgische constructie. Daarom moeten we er ook korte metten mee maken, kiezen voor de korte pijn. Toch is er, nu vooral vanuit Waalse liberaal-rechtse middens (momenteel de enige klassiekliberale middens in België!), de ambitie om de ergste kantjes af te vijlen, te redden wat er te redden valt en de kredietwaardigheid van de nv België wat op te vijzelen. Ze vinden een bondgenoot in niemand minder dan de N-VA die zich steeds meer opwerpt als de pleitbezorger van een centrumrechtse federale regering. Door het elimineren van de gemeenschappelijke vijand, de PS van Elio Di Rupo, zou daarvoor ruimte vrijkomen. Maar deze positie is onvermijdelijk wanneer ze ook de ontevreden Belgen in Vlaanderen en heel de economisch-rechtse flank willen binnenrijven die overigens in wezen niet geïnteresseerd is in Vlaamse zelfstandigheid, maar enkel in een herstelregering, zeg maar: een federaal zakenkabinet van politieke loodgieters in de aloude Dehaene-stijl. Zo is een deel van het Vlaams-nationalisme in een B-verhaal terecht gekomen en zijn de republikeinse ambities opgeborgen. Meer dan wat armtierige en erg vergankelijke trofeeën in de lucht steken in de schoot van een centrumrechtse coalitie, zit er niet in. Zal er overigens nooit inzitten. De federale besluitvorming wordt dan niet langer geproblematiseerd, maar integendeel omarmd. Alleen afzwakkingen van de Vlaams-nationalistische toon en het programma kunnen dan nog volgen. Vroeg of laat moet Artikel 1 van de statuten - over de
toekomstige onafhankelijkheid van Vlaanderen als einddoel - er dan aan geloven. Heel de dichte mistvorming en de Babylonische verwarring rond het woord ‘confederalisme’ moeten de gelederen gesloten houden en water met vuur verzoenen. Maar vermits er, volgens de politicologische koffiedikkijkers, ‘geen draagvlak’ is in Vlaanderen voor een republieksvorming, wordt alles omgekeerd. Terwijl wij zouden zeggen: “Als er geen draagvlak is, werk er dan aan.” Het verschil tussen voluntarisme en fatalisme. Op 6 oktober 2013 bevestigde Bart De Wever het nog eens letterlijk in ‘De Zondag’: “Wij zijn bereid om vanaf de eerste dag de regering-Di Rupo te vervangen door een sociaaleconomische herstelregering. Het confederaal model moet er ook komen, maar dat kan niet op één dag.” Daarmee is de bocht richting België 3.0 een campagnethema geworden. Waarbij uiteraard nooit echt wordt hardgemaakt wat dat ‘confederaal’ nu eigenlijk precies inhoudt: het is ‘flou artistique’ op zijn Belgisch. Inderdaad, strikt genomen - en dat bevestigen alle juristen - is een confederatie of een statenbond een verbinding tussen soevereine staten die op basis van een gezamenlijk verdrag beslissen wat ze samen willen doen. Er wordt hier niet onderhandeld; er worden geen bevoegdheden afgekocht. Maar Peeters én De Wever blijven mist spuien en blijven over een ‘Belgische confederatie’ spreken. Nochtans: mocht het soevereine Vlaanderen echt in een Belgische confederatie leven, dan zou het zich op elk moment zelf bevoegdheden kunnen toeeigenen: justitie, sociale zekerheid, tot en met landsverdediging. Nu kan dat enkel met toestemming van een meerderheid van de Franse taalgroep in het federale parlement. Quod non. In feite gaat het eerder om een ‘decentralisering’ van de federale staat, in plaats van een confederatie tussen soevereine staten. Het fameuze grondwetsartikel 35, dat zegt dat de deelstaten ‘samen’ beslissen wat ze nog gemeenschappelijk willen doen, gaat dus over een onderhandelde oplossing. Met andere woorden: een Belgisch compromis. Niets meer, niets minder. “In de Ordelijke Opdeling maakten we een onderscheid tussen wat wij ‘pleinvrezers’ en ‘attentisten’ noemen. Pleinvrezers willen wel meer Vlaanderen, maar durven de hefboom van het einde van België niet te gebruiken en proberen ondertussen - met slechts de vorming van een Belgische regering als hefboom - iets binnen te halen dat
zij ‘vette vissen’ noemen. Attentisten daarentegen bereiken ook maar bitter weinig, want ze pleiten slechts voor een onafhankelijk Vlaanderen, het einddoel. Ondertussen wachten ze nietsdoende af. Ik behoor ondertussen tot geen van beide categorieën, hoewel ik lange tijd tot de tweede behoorde. (…) Waren de pleinvrezers en de attentisten al elkanders objectieve bondgenoten in het net niet stellen van welke ‘bevrijdende daad’ dan ook, zo dreigen ze nu het gezamenlijke immobilisme alleen nog maar verder te versterken. Na het niet handelen doemt de lange barre nacht van de Babylonische spraakverwarring op. Wie bedoelt wat precies met kwistig rondgestrooide begrippen zoals confederalisme, responsabilisering, zelfstandigheid en dies meer? En bevorderen of blokkeren die begrippen niet finaal de staatkundige soevereiniteit” (‘De weg is het doel’, 24 december 2010, www.gerolfannemans.org)
Zo is het woord ‘confederalisme’ een monster van Loch Ness geworden dat te pas en te onpas opduikt daar waar de ‘pleinvrezers’ en de ‘attentisten’ elkaar ontmoeten. Aan de eersten zegt men dat België overeind blijft (de Bracke-thesis), aan de tweeden zegt men dat dit het hoogst haalbare is wegens een ‘ontbrekend draagvlak’. In ‘De Tijd’ van 21 december 2013 liet De Wever zelfs optekenen dat “het confederalisme dit land nog een toekomst biedt.” Terwijl republikeinen, behalve het vergaren van stemmen, nu net dat draagvlak moeten creëren. Dat is in wezen de politieke missie waar wij voor staan. Het reparatieproject en een evolutie naar een soort ‘confederaal’ België 3.0 is een gevaarlijke piste waar het Vlaams Belang niet in meegaat. De verwarring die ze veroorzaakt in de Vlaamse Beweging, daarover gaat het volgende hoofdstuk. Laten we tenslotte niet vergeten dat, terwijl het mist spuien rond het confederalisme voortduurt, de francofonen wél een echt scenario achter de hand hebben voor moest de Belgische staat écht ontbinden: dan zullen zij resoluut gaan voor een ‘klein-België’ dat zou samenvallen met het huidige WalloBrux en liefst natuurlijk nog wat aan te hechten randgemeenten rond Brussel. Zo verglijden we in de paradoxale situatie dat een brede loodgieterscoalitie aan Vlaamse kant van CD&V, N-VA en Open Vld België nog aan het redden is, terwijl men in het zuiden van dit land al lang aan een zo voordelig mogelijke secessie werkt, met inbegrip uiteraard van het
overerven door Wallobrux van alle Europese en internationale diplomatieke titels. Vlaanderen zou dan een internationale paria worden, een onafhankelijke schaduwstaat, zonder visie of ambitie, die door niemand wordt erkend. Dat is de echte agenda in de ‘Cercle Lorraine’, zelfs wanneer Bart De Wever er met de Brusselse en Waalse ondernemers mag gaan tafelen. Besluit: werk aan de winkel Het heeft uiteraard geen zin om het Congres van Wenen te annuleren en ergens grenzen te gaan hertekenen, gebaseerd op historisch revisionisme. Waar zou men moeten beginnen? 1815? De periode vóór Napoleon? De Habsburgse tijd? Het graafschap Vlaanderen? Toch is een kennis van de geschiedenis essentieel voor een lectuur van het heden, en meteen ook voor een toekomstvisie die dit heden overtreft. België is een schaduwrijk en een niemandsland. Het huldigt de souplesse, maar eigenlijk is het amorf. Het noemt zich kleurig, maar het oogt schreeuwlelijk en kakelbont. Het presenteert zich als eenheid, vanuit een ondoorzichtige en opzettelijk gecultiveerde complexiteit, niet vanuit een organische samenhang. Zijn inwoners dienen zich naar die doolhofsignatuur te gedragen, volgens een bizar multiculdogma dat alle sociale, politieke en culturele tegenstellingen onder de mat veegt. Bier, chocolade en Manneken Pis vormen de folkloristische basis van de Belgische (non-)identiteit, vandaag versterkt door een teugelloos migratiesysteem dat het zogenaamd kosmopolitische karakter van deze plek nog moet versterken. Heel de met een aureool van weldenkendheid en humanisme omgeven relatie tussen België, Brussel en Europa, als kweekplekken van wereldburgerschap, kwakkelt langs alle kanten en dient eigenlijk alleen maar om de oude structuren te laten overleven en de behoefte aan een meer organische samenhang af te remmen. Wat gedaan, nu men al aan het tweede eeuwfeest van de Belgische natie begint te denken? Waar staat het Vlaams Belang als enige echte republikeinse partij in het Belgische politieke stelsel? “Als België uiteenvalt, valt Europa uiteen,” zo lijkt het devies in en rond het Berlaymontgebouw te luiden. Ze hebben wellicht gelijk. Dus is de innige overlevingsband tussen België, Brussel en Europa reëel en hardnekkig. Daarom is de strijd van het Vlaams Belang tegen de Belgische constructie en tegen de EU eigenlijk één strijd op twee fronten. En dat moeten we ook uitleggen aan de burger.
Onze positie in het federale parlement kan niet anders zijn dan een van een ironische afstandelijkheid: België interesseert ons niet, dus ook niet het beheer ervan op zich. Terwijl we de stemmen van de Vlamingen wel nodig hebben om ook in deze ruimte voor de republikeinse zaak te vechten. Een soms delicate evenwichtsoefening. Voor de rest is het puur tijdverlies om zich te richten op belgicistische symbolen en oppervlakkige regimepropaganda: als de Rode Duivels of een popvedette echt België moeten samenhouden, dan zijn de dagen van dit land echt wel geteld. Veel belangrijker is wat Vlaanderen daar tegenoverstelt. In welk soort land willen wij eigenlijk leven, werken, kinderen grootbrengen, oud worden? Die vraag stelt alle futiele vragen in de schaduw over welk soort monarchie we zouden willen. Het antwoord is: geen. Wij willen in één beweging een republiek én een Vlaamse staat. Een scenario voor de Ordelijke Opdeling is nuttig, maar het is slechts de eerste stap. Zonder in dezelfde marketingpraat van de Rode Duivels te vallen, zullen wij wel de Vlaamse Republiek aan de man en de vrouw moeten brengen als iets uitdagends en charmerends. Een concreet en haast tastbaar toekomstperspectief van het Beloofde Land dat in alle opzichten afwijkt van de bestaande troep. Dus: transparant, efficiënt, billijk, rechtvaardig, gericht op levenskwaliteit en in staat om een waarachtig thuisgevoel te geven. De republiek is een werkwoord, waarachtig. De echte doodsteek voor België is het op muziek zetten van die republikeinse droom, die veel dichter bij de Beethovenhymne ligt dan wat de EU ervan maakte. Daar kunnen geen duizend Kompany’s aan tippen. De bal ligt in ons kamp. Van Vlaanderen, van het Vlaams Belang.
2. Werken tussen Steenstrate en Diksmuide Laten we ondertussen die Vlaamse Beweging, als antithese van de Belgische constructie, eens van dichterbij bekijken. Historisch is ze geëvolueerd (zeg maar: geradicaliseerd) van een negentiende-eeuwse burgerrechtenbeweging, strikt denkend en opererend binnen het Belgische kader, naar een onafhankelijkheidsbeweging met een republikeinse missie. Het is een volkomen logische evolutie, waarvan het Vlaams Belang de locomotief blijft en die door een middenveldvereniging als de Vlaamse Volksbeweging ten volle lijkt te worden onderschreven. Hoewel. De geschiedenis en de ‘eeuwige schuld’ van de Vlamingen Telkens weer blijkt men in bepaalde kringen, ook flamingante, die radicale tendens te herverbinden met de collaboratie en de totalitaire ideologie die in de jaren ’30 opgang maakte. Uiteraard is die associatie een bewuste retorische tactiek van de tegenstanders - de verdedigers van de unitaire Belgische staat -, maar ze zit ook diep in het onderbewustzijn van de Vlaamse Beweging zelf. Ergens zouden we nog beladen zijn met een historische schuld die maar niet afgelost geraakt en waarvoor we ons ook voortdurend moeten verantwoorden en verontschuldigen. Het gevolg van deze gebrekkige afrekening met het oorlogsverleden is een chronische crisissituatie die zich uit in een bestendig over en weer pendelen tussen consequent onafhankelijkheidsstreven en schroomvallig participationisme, het geloof in de fameuze ‘Pax Belgica’. Dit participationisme is zonder meer een regressieverschijnsel, verbonden met vage schuldgevoelens en angst om als ‘zwarte’ gebrandmerkt te worden: men vlucht in de gematigdheid, de traagheid en de halve oplossing, omwille van een historisch bepaalde schizofrenie die, laten we duidelijk zijn, van buitenaf wordt aangewakkerd. Zo kruipt de ‘Belgische ziekte’ ook in haar bestrijders. Voorwaar een bangelijk fenomeen. De Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging werd dit soort schisma’s bespaard: zij stond aan de ‘goede’ kant, tegen dictator Franco. Daarom wordt ze op een of andere manier als links en progressief beschouwd, zeg maar: politiek correct. Niemand beschuldigt zelfs niet de meest radicale Catalaanse independentisten van negativisme, haatgevoelens of oorlogszuchtigheid. Integendeel, het zijn Madrid en de centrale Spaanse staat die gepercipieerd worden als onderdrukkers.
Voor het radicale flamingantisme ligt dat anders: de constante achterwaartse lezing van de geschiedenis, gepromoot door neo-belgicisten, zaait twijfel en verwarring in de Vlaamse Beweging. De geschiedenis blijft ons achtervolgen. Onze tegenstanders onderhouden die fataliteit, maar we lossen ze ook zelf niet op in een collectief gebaar. Daardoor blijft het onafhankelijkheidsproces een processie van Echternach en verloopt de communicatie tussen het reguliere Vlaamsgezinde middenveld en de niet politiek geïnteresseerde Vlaming stroef. Voor een pleitbezorger van het onafhankelijkheidsverhaal, zoals het Vlaams Belang, is die schizofrenie binnen de Vlaamse Beweging een acuut probleem. Vlaams-nationalisten die een gereformeerd België verdedigen, hebben de tweespalt handig uitgebuit, net door het radicalisme te brandmerken als een verwarde, wereldvreemde, polariserende en haatdragende attitude. En veelal onder de noemer ‘extreem-rechts’ weggezet. Terwijl het net andersom is: de overtuigde wil om te breken met scheve structuren en een onwerkbaar staatsverband, vanuit een oprecht verlangen naar vrijheid en zelfbestemming, is ten gronde mens- en vredelievend en tegen het morele geweld van een staat zonder innerlijke samenhang. Dat is de grote, nog steeds actuele boodschap van de ‘godsvrede’. Een in klassiek-flamingante middens ingeburgerd woord met christelijke wortels, maar met een brede humanistische draagwijdte, en sterk verbonden met het moment waarop de Vlaamse Beweging zich realiseerde dat de toekomst van Vlaanderen buiten de Belgische constructie ligt. Tijd voor een excursie naar de Westhoek. De IJzertoren: strijdplek én vredesmonument Elk jaar vinden zo’n 5.000 radicale flaminganten, onder wie een flink aantal leden, sympathisanten en mandatarissen van het Vlaams Belang, de weg naar een stuk weide in het dorpje Steenstrate, ergens in Zuid-West-Vlaanderen waar, straks een eeuw geleden, honderdduizenden jonge mannen het leven lieten in een zinloze slachting. Het gaat hier om een niet-partijpolitiek-gebonden evenement, waarbij het Vlaams Belang niet rechtstreeks betrokken is. Dat willen we zo houden. Onze aanwezigheid zelf is natuurlijk een evidentie: dit is nu eenmaal hét jaarlijkse trefpunt van de Vlaamse en radicale onafhankelijkheidsbeweging. Vorig jaar kwamen vele bedevaarders te laat op de Wake aan: de weg van Diksmuide naar Ieper, waarlangs de weide ligt, was onderbroken door werken die een flinke omleiding met zich brachten en noopten tot een uitgebreide rondrit in dit van geschiedenis doordesemde
landschap. Wegversperringen tussen het Van Raemdonck-gedenkteken in Steenstrate en de IJzertoren in Diksmuide: symbolischer kan haast niet. Hoe het vroegere publiek van de IJzerbedevaart massaal op die godvergeten weide aan het Ieperleekanaal terecht is gekomen, is een wrange Vlamingenmop die de meesten onder u wel kennen, maar ik breng de historiek nog eens in herinnering omdat ze zo symptomatisch is voor het gezegde ‘de grootste vijand van de Vlamingen zijn de Vlamingen zelf’. Sinds 1920 was Kaaskerke/Diksmuide, aan de oever van de IJzer, een iconische plek waar de aanhangers van de voormalige Frontbeweging elkaar troffen. Twee ideologische hoofdlijnen hebben die beweging van meet af aan gekenmerkt: een pacifistische en een militant-Vlaamsnationalistische. De eerste werd geïnspireerd door een afkeer van het oorlogsgeweld en kreeg gestalte in de viertalige leuze ‘Nooit meer oorlog - Plus jamais de guerre - No more war - Nie wieder Krieg’ die prijkt op de in 1930 ingehuldigde IJzertoren. De tweede lijn vinden we in het motto: AVV/VVK (‘Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Kristus’), de uitdrukking van het flamingant-katholieke actionisme, dat later met het Daensisme zou fusioneren. De Grote Oorlog, zoals hij genoemd werd, was voor de eerste IJzerbedevaarders de concrete, verschrikkelijke voltooiing van het machtsdenken dat in het post-Napoleontische Europa van na 1815 het reactionaire staatsnationalisme zou cultiveren en waaruit, als een nageboorte, in 1830 ook België zou ontstaan zoals we in het vorige hoofdstuk uit de doeken deden. De kaart van het negentiende-eeuwse Europa weerspiegelde geen diversiteit van volkeren, maar wel artificiële constructies die zichzelf met geweld moesten samenhouden, en die elkaar ook constant in het oog hielden, tot aan het cataclysme van 1914. De huidige EU is er nog steeds een verre uitloper van. De politieke aanleiding voor die bedevaarttraditie is ook bekend: de eentalig Franse bevelen in het Belgische leger, de belofte van koning Albert I in 1914 om na de oorlog iets aan de taalwetgeving te doen in ruil voor het Vlaamse kanonnenvlees en de flagrante woordbreuk van de monarch na 1918. De Koning-Ridder was een veredelde Vlamingenhater: het in bedwang houden van het flamingantisme was voor hem en zijn omgeving een topprioriteit. Onmiddellijk na de wapenstilstand kreeg Vlaanderen de eerste repressiegolf over zich heen, werd de staatsveiligheid ingezet tegen de Frontbeweging en kregen de leden ervan een beroepsverbod aan hun been. De ontnuchtering was groot.
Die houding van Albert I zou een beslissend keerpunt teweegbrengen in de retoriek van de Vlaamse Beweging, die tot in 1914 een strikt Belgischgezinde reform- en burgerrechtenbeweging was. Nog meer dan de taaltoestanden in het Belgische leger tijdens de oorlog, was de ingeslikte belofte van Albert I nadien dé impuls tot de Vlaamse radicalisering en het startpunt van het eigenlijke Vlaams-nationalisme als beweging van dienstweigeraars tegenover het bestaande regime. Twee jaar na de eerste IJzerbedevaart kwam het Belgische regime trouwens snel-snel af met een eigen patriottistisch ritueel, opgebouwd rond het ‘graf van de onbekende soldaat’, kwestie van de mythe te lanceren dat al die Vlamingen heldhaftig voor België waren gestorven. Een leugen bovenop een leugen. Ze waren helemaal nergens voor gestorven: ze dienden in een vreemd leger dat hen had opgevorderd in een treffen tussen koloniale grootmachten. Het is in deze nieuwe fase dat het ‘België weg’-devies op de voorgrond kwam, een inciviek motto dat steeds sterker zou doorzinderen tijdens de jaren ’30 en uiteindelijk naar de collaboratiepiste en de Verschaeve-doctrine zou leiden, die in het verwrongen tijdsgewricht de interventie van een vreemde mogendheid, in dit geval Duitsland, als nuttig of zelfs noodzakelijk zag om Vlaanderen uit de Belgische onderhorigheid los te weken. Of hoe glasheldere inzichten kunnen omslaan in fatale misrekeningen. Zo werd de IJzertoren een vredesmonument én de spil van een tegenstaatse beweging. Een unieke én fragiele dualiteit. Tot de allereerste leden van het IJzerbedevaartcomité in 1920 behoorden Cyriel Verschaeve, Hugo Verriest, Frans Van Cauwelaert, Jan Oscar De Gruyter en Joris van Severen. Allemaal mensen die nadien ieder een erg verschillende richting zouden uitgaan. Verschaeve wordt door weldenkend Vlaanderen vandaag verketterd tot ‘dé fascist’ die de Vlaamse Beweging heeft gecompromitteerd. Terwijl hij in werkelijkheid de exponent was van een in sterkte toenemende anti-Belgische stroming, die hij met veel literair flair en nog meer ultramontaans pathos verkocht. Hij was zonder twijfel een van de grootste pleitbezorgers van de collaboratie, maar uiteindelijk ook niet meer dan de vertolker van een bestaande tijdsgeest, die ook zonder hem zijn weg zou gevonden hebben. Voor de rest lijkt Cyriel Verschaeve, die in 1949 als balling stierf in Oostenrijk, vandaag belangrijker voor de belgicisten dan voor de Vlaamse Beweging zelf. Ze blijven hem aangrijpen als pispaal en bewijs van kwaadaardigheid van het flamingantisme. Zijn persoon legitimeerde de genadeloze repressie en inspireert nog altijd unitaristische culturo’s zoals
Marc Reynebeau tot requisitorische essays tegen de Vlaamse Beweging en het Vlaamsnationalisme. “Ikzelf ben al van niet zo lang na mijn puberteit gereed gekomen met de zaak Verschaeve. Verschaeve werd toen ik amper twintig was als weinig meer dan een icoon van de Frontbeweging in het archief van mijn menswording geklasseerd. Geen van zijn werken leek mij de eenentwintigste eeuw te zullen halen, laat staan de eeuwigheid en de pathetisch Duitsgezinde politieke evolutie van Verschaeve tijdens de Tweede Wereldoorlog zou - zo meende ik - mijzelf niet erg hebben geïnspireerd, maar wie was ik, nietwaar, want ik had gemakkelijk praten vermits ik bijna twintig jaar na datum was geboren… Verschaeve werd dus voor mij vooral een prominent slachtoffer van een repressie die ik verafschuwde en bestreed in woord en in daad. En Verschaeve was door Operatie Brevier, zijn ontgraving, een symbool van een voor het Belgische regime gevaarlijk geacht radicaal Vlaams-nationalisme geworden dat ook het mijne was. Ik had dan ook heel wat plezier toen dat Belgisch regime de stoffelijke resten van het al verscheidene decennia overleden lichaam van Verschaeve toch nog belangrijk genoeg bleek te vinden om het in tien ton beton te gieten als besluit van Operatie Brevier. Voor België bleek hij meer betekenis te hebben dan eerlijk gezegd voor mijzelf: dat vond ik dus grappig en interessant.” (column ‘Verschaeve ontgraven...’, 6 september 2008, www.gerolfannemans.org)
Van pacifisme naar gewapende godsvrede - de amnestiekwestie Verschaeve of geen Verschaeve: een nuancerende geschiedschrijving moet vandaag erkennen dat de Vlaamse collaboratiepiste besloten lag in de logica van de geschiedenis, met de fataliteit van een Griekse tragedie. De door de feiten na 1918 (de vervolging van het activisme en eigenlijk van elke vorm van flamingantisme) uitgelokte politieke radicalisering kon niet anders dan vroeg of laat in de stroom van de wereldgeschiedenis terechtkomen, waarin de grote machtsblokken beslisten om hun conflict militair op te lossen en waarin elkeen een kant moest kiezen, de groten én de kleintjes. Achteraf bekeken zou men kunnen zeggen dat de Vlamingen op het verkeerde paard hebben gewed, maar was er eigenlijk wel een ‘ander paard’, te weten een alternatief in de Belgische context?
In dat opzicht moet men ook bijvoorbeeld het pacifisme van twee grote vrijheidshelden, Mahatma Ghandi en Martin Luther King, nuanceren: beiden waren beslist geen ijzervreters, maar ook geen onnozele vredesduiven. Ze leefden en agiteerden in een door de geschiedenis afgedwongen ‘gewapende godsvrede’, als Tijl Uilenspiegels die op een slappe koord dansten. Niet toevallig kwamen beiden ook gewelddadig aan hun einde. Het door Ghandi in 1940 zelf opgestelde schotschrift tegen de Britse bezetter, ‘Quit India!’ (vrij vertaald: ‘Britten, rot op!’) was behoorlijk radicaal en provocerend. Hij was misschien wel eerder een soort Indische Verschaeve, een demagoog - in de goede zin van het woord - die halfnaakt en ongewapend rondliep, maar tegelijk enorm polariseerde en als staatsgevaarlijk werd beschouwd. Hetzelfde geldt voor Martin Luther King, de Nobelprijswinnaar voor de vrede. De fameuze busboycot van 1955 in Montgomery/Alabama, waarbij King opriep om de bus niet meer te nemen nadat men een zwarte reizigster verplicht had om op te staan voor een blanke, had zo’n succes en was zo goed georganiseerd, dat het openbaar vervoer quasi bankroet ging en creatieve manieren om alternatief vervoer te organiseren de stad lamlegden. Men kan dat geweldloos verzet noemen, althans naar de vorm, maar naar de inhoud was de boycot een doeltreffende poging tot destabilisering van het systeem. Een oorlogsdaad dus. Goedbegrepen pacifisme heeft dus een tactisch devies in de mouw. Het is tegelijk combattief en compromisloos, het hanteert de vrede als een wapen. Maar de Vlaamse Beweging heeft deze ambiguïteit verleerd: de vredesutopie en het radicale streven naar rechtvaardigheid worden als twee tegengestelde polen voorgesteld, waarbij het radicalisme als politiek incorrect en zelfs als immoreel wordt gestigmatiseerd. Vanaf het moment dat de leeuw zijn tanden laat zien, zijn we ‘fascisten’. Daardoor blijft de aarzeling tussen strijdlust en ‘oorlogsmoeheid’ bestaan tot op vandaag en ze blijft als een manisch-depressief complex doorheen het flamingantisme lopen. Het is het bekende kwakkelfenomeen van Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak, de principiëlen en de pragmatici, standvastigheid en compromisbereidheid. Een eindeloos verhaal, waarbij de ene de ander constant hindert en tot de orde roept, met als nettoresultaat... niets. Met de collaboratie zijn we dus nog niet klaar, jammer genoeg, ook niet via het ‘Historisch Pardon’ dat Frans-Jos Verdoodt op de IJzerbedevaart van 27 augustus 2000 vroeg namens de Vlaamse Beweging. Op zijn manier dus even pathetisch en buiksprekerig als Cyriel Verschaeve.
We moeten absoluut terug naar de eerste grondslagen van het IJzerbedevaartmanifest, waar het radicale en het vredelievende moment in elkaar gevlochten waren tot één attitude van het legitieme burgerverzet. De eis tot amnestie, die een halve eeuw lang in de naoorlogse Vlaamse Beweging bleef zinderen, miste in dat opzicht een meer ethisch-universeel fundament. Afgezien van de juridische eis tot kwijtschelding van straffen, gaat het inzake amnestie immers moreel om drie zaken: - Het erkennen van de uitwassen van de repressie. - Een historisch-wetenschappelijke nuancering en duiding van de collaboratie als historisch aaneensluitend uitvloeisel van het activisme in en na de Eerste Wereldoorlog en als episode in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. - Een erkenning vanuit de Vlaamse Beweging dat deze duiding geenszins om het even welke vorm van antidemocratische ideologie goedpraat en evenmin alle afschuwelijke uitwassen van totalitair gedachtegoed. Zonder die drie (complementaire) stellingen blijft de Vlaamse Beweging ploeteren in het moeras van vage zelfbeschuldigingen, ontkenningsdenken en ‘Wiedergutmachungscomplexen’. Ik zie dit alles niet als een strategie om het cordon sanitaire tegen het Vlaams Belang te doen doorbreken door een soort ‘decriminalisering’ van de radicale Vlaamse Beweging. Incivieken in de huidige Belgische context blijven we toch. Evengoed zal het cordon verdwijnen. Ik wil evenmin zo een strategie om de ganse, toch wel erg brede, ruime Vlaamse Beweging meer krediet te geven in haar relaties met politiek, media en publiek. Het gaat mij om geheel Vlaanderen. Wij moeten een onbevangenheid hervinden, die ons armslag geeft om onze republiek gestalte te geven en om als staat ook internationaal een geloofwaardige morele verantwoordelijkheid op te nemen. “Wat amnestie betreft. Het is wel grappig hoe dit in de jaren ’80 en ’90 heel actuele debat nu plots helemaal vanaf nul terug moet uitgelegd worden aan jonge journalisten en mensen die uit de lucht komen vallen. Amnestie is niet een poging om de collaboratie goed te praten of de schuldvraag te beslechten. Het is wat ons betreft enkel een symbolisch beëindigen van de - beschamende - repressie, zoals dat trouwens in de meeste beschaafde landen het geval is geweest. België is zowat het laatste land waar die kwestie niet geregeld is, omdat Franstaligen er nog altijd (dankbaar) gebruik van maken om het Vlaamse autonomiestreven en bij uitbreiding
‘les Flamands’ te culpabiliseren. Toen amnestie wat in de vergetelheid geraakte, hebben ze iets nieuws bedacht: ‘racisme’. Maar nu is het streven naar Vlaamse autonomie weer enkele dagen volop associeerbaar met Nazi-Duitsland. De enige vraag is nu: ‘Quid N-VA?’ Of mogen we ook in de wankele verhoudingen tussen PS en N-VA de pret niet bederven?” (column ‘De pret niet bederven. Over MAS, Amnestie en België’, 16 mei 2011, www.gerolfannemans.org)
De tragedie is dat het Belgische establishment deze historisch gegroeide bipolariteit van Tijl en de Lamme binnen de Vlaamse Beweging uitstekend heeft aangewend in haar eigen strategie. Men kon de radicalen demoniseren (het cordon sanitaire is er een verre uitloper van), terwijl men de rekkelijken kon verleiden tot een fatale compromislogica, met een schisma tussen de twee strekkingen als gevolg. Verdeel en heers, ‘divide et impera’, niet voor het laatst klinkt in dit boek een motto dat uit het Romeinse staatsraison afkomstig is. De dynamitering van de IJzertoren in 1946 door een commando van het Belgische leger was in dat opzicht veeleer een ‘accident-de-parcours’: veel subtieler was de latere recuperatie van de Vlaamse eisen in een reeks ‘staatshervormingen’ die onder meer Egmont en het dramaSchiltz zouden opleveren, het verkwanselen van de Vlaamse meerderheid, het ontstaan van de grendels en de pariteiten en heel de participationistische valstrik waarmee de Vlaamse partijen, uiteindelijk ook de Volksunie, zich zouden inschrijven in de conservatieve agenda van de Belgische monarchie, gemoderniseerd tot federale staat. Kaaskerke revisited: hoe een monument werd gekaapt Maar terug naar het IJzermonument. Net in de marge van dat participationistische denken sloop er in de Vlaamse Beweging een revisionistische tendens, gericht tegen het monument van die beweging zelf. Het moest nu maar eens gedaan zijn met die militante tonen en strijdkreten die ‘aan de jaren dertig herinneren’. In hun ijver om de toren en omgeving te ontluizen van elke ‘fascistische’ ondertoon, slaagden linksliberale kameleons zoals Lionel Vandenberghe (Volksunie, dan Spirit enzoverder) en Bert Anciaux (zelfde parcours, maar bij de sp.a geëindigd) er in de loop van de jaren ’90 in om het IJzerbedevaartcomité te infiltreren en heel de politiek incorrecte, rebelse dimensie van het monument glad te strijken. De uiterst marginale aanwezigheid van onuitgenodigde neonazifolklore in de buurt van de toren was een extra argument om het monument te ontsmetten van zijn Vlaams-nationalistische stalgeur. Het moest een gezellige happening worden, iets tussen Woodstock en het Zangfeest, maar
zonder harde taal en scherpe kantjes en zoveel mogelijk passend in het bestaande loopgraventoerisme waar de Belgische driekleur sowieso primeert. Deze ‘coup’ zal door historici ooit omschreven worden als hét hoogtepunt (of dieptepunt) van het Vlaamse schaamtedenken omwille van een onverwerkt verleden. De nervositeit binnen de Vlaamse Beweging groeide. Wie zich historische erfgenaam van de Frontbeweging achtte, voelde zich op de IJzervlakte niet langer thuis. Tijdens de IJzerbedevaart van 1996 bezetten een aantal leden van het Vlaams Blok en het Vlaams Nationaal Jeugdverbond het podium om hun ongenoegen omtrent deze usurpatie te uiten. Emotioneel begrijpelijk, maar tactisch allicht een misser. Want door dit feit, zo bleek achteraf, hadden de tegenstanders, exact een halve eeuw na de dynamitering van de oude IJzertoren, in samenwerking met de vaderlandse pers het perfide argument om ook de nieuwe onschadelijk te maken. De IJzerbedevaart werd aldus herdoopt tot een van overheidswege gesubsidieerd ‘Vredesfestival’, een fatsoenering die de klassieke bedevaarders niet kon bekoren. De belangstelling voor de dissidente IJzerwake nam elk jaar toe, de IJzerbedevaart verschrompelde tot de afmetingen van een familiebijeenkomst. Mede door professor Bruno De Wever werd ook het historische gegeven van het Vlaamse kanonnenvlees in 1914-1918 als een mythe geklasseerd: het zou allemaal overdreven zijn en op een misverstand berusten. De legende dat de gebroeders Van Raemdonck in elkaars armen zouden gestorven zijn, werd ‘wetenschappelijk’ gecorrigeerd door er letterlijk een Waalse soldaat tussen te schuiven. Gênant eigenlijk. Op 21 augustus 2011, uitgerekend op de dag van de IJzerwake, onthulden Bruno De Wever en de RTBF-journalist Christophe Deborsu in Kaaskerke een ‘gedenkplaat voor de Belgische gesneuvelden’, in het bijzijn van een handvol omstaanders. Het Vlaams-nationalistische fundament van de toren werd als anachronisme en zelfs als ideologische uitschuiver weggegomd. Uiteraard speelt de honderdjarige herdenking in 2014 van het begin van de Eerste Wereldoorlog verder in deze neo-patriottische kaart. We brengen heel die IJzersaga nog eens in grote lijnen, omdat men zonder dit pijnlijke stuk geschiedenis van de Vlaamse Beweging niets begrijpt van wat zich vandaag, op dit moment bij ons afspeelt. Nog afgezien van de vraag of professor De Wever en co te goeder trouw zijn, moet die kaping van de toren en de epuratie van zijn symboolwaarde gezien worden als een godsgeschenk voor het Belgische establishment: een in wezen incivieke massamanifestatie
rond een strijdmonument, die een metamorfose ondergaat tot patriottistische ceremonie, ‘il faut le faire’. Het vredesthema werd daarbij het alibi om een pacificatie te prediken, met het doel om het Belgische status-quo te versterken. De ‘gematigde’ Vlaams-nationalisten en de Pax Belgica, andermaal Tot op vandaag pijnigt men zich in radicaal-Vlaamse middens de hersenen over de vraag hoe men dit zover heeft laten komen. De uitlevering, dankzij de hand- en spandiensten van een paar gewillige historici, van het IJzermonument aan het Belgisch patriottisme, is in dat opzicht haast van een surrealistisch niveau. Feit is dat de wei van Steenstrate als een oord van ballingschap moet beschouwd worden en dat de toren van Kaaskerke onvervreemdbaar bezit is van de Vlaamse Beweging. Laat het een werk voor de knappe koppen en juristen in die Vlaamse Beweging zijn: een strategie uitdenken om deze vervreemding ongedaan te maken. De Toren heroveren dus, maar meer met sluwheid en iets minder met tromgeroffel. Ondertussen blijven we zitten met het problematische - liever: geproblematiseerde - woord ‘Pax’, ‘vrede’, dat nog altijd op de ruïnes van de oude toren prijkt. Wiens vrede? Welk soort vrede? De revisionistische ‘restylers’ van de IJzertoren hebben het voortreffelijk gespeeld. De goed geënsceneerde verwarring tussen een rechtmatig, breed-humanistisch pacifisme, waartoe het loopgravenlandschap in en rond Diksmuide aanleiding geeft en waar ook wij helemaal achter staan en de drang om de contradicties binnen het Belgische systeem te verbloemen: ze vormen zonder meer de ‘clou’ van heel dit verhaal. De gekaapte toren krijgt dus een Belgisch-nationalistische missie, waarbij ook het heilige woord ‘vrede’ wordt gekaapt. Inderdaad, naadloos glijdt de pacifistische herdenkingsretoriek rond 1914-1918 over in het actuele Belgische staatsraison annex de perverse, eeuwigdurende carrousel van de staatshervormingen. België staat voor vrede, Vlaanderen voor oorlog, zo luidt nu het devies. ‘Quod erat demonstrandum’: flamingantisme en fascisme, twee handen op één buik. Onbegrijpelijk hoe een geschoold historicus als Bruno De Wever die orwelliaanse vervalsing niet ziet en zich zelfs uitleent voor een alternatieve opsmukceremonie. Voor het Vlaams Belang is de ontmaskering van deze Vlaamse zelfhaat en de diagnostiek - ik noemde het eerder al een ‘maieutiek’ - rond deze kwaal, een permanente opdracht. Het stigma van ‘fascisten’ grieft ons, maar het radicalisme willen we niet loslaten. Dus blijft het door de zure appel bijten. En dus: ‘harde’ boodschappen brengen.
In dat opzicht is de Lamme-Goedzak-reflex die door ‘gematigde’ Vlaams-nationalisten wordt uitgeoefend een flagrant voorbeeld van hoe het verdriet van Vlaanderen verder knaagt en de Belgische ziekte als een worm in de appel kruipt. In plaats van te sensibiliseren tot radicalisme, de-sensibiliseert men tot het achterblijven in het Belgisch kader via een ‘confederalistische’ staatshervorming. De Vlaming moet tot rede gebracht worden, tot inkeer komen en de communautaire vrede omarmen onder het motto ‘het sop is de kool niet waard’. Op 31 augustus 2013 pakte boegbeeld Siegfried Bracke, in een geruchtmakend ‘De Standaard’interview, uit met de mededeling dat de Vlaamse onafhankelijkheid voor hem niet hoefde en dat hij best in een federale regering wou stappen zonder ‘confederale eisen’. Achter de poging om het kiezerspotentieel nog verder op te drijven door nu ook op een puur economische poot te gaan staan, werd hier eigenlijk een capitulatie afgekondigd inzake Vlaamse eisen. Impliciet verplaatste de klemtoon zich naar een behoudsgezinde en Belgischdenkende middenstands- en antibelastingsstrategie. Op de IJzerwake is de N-VA nooit prominent te zien geweest en met de Vlaamse Beweging in het algemeen rekende Bart De Wever af via volgende onvergetelijke quote: “De enige bijdrage die de Vlaamse Beweging vandaag nog kan leveren aan een onafhankelijk Vlaanderen, is ophouden te bestaan” (interview in ‘De Morgen’, 23 oktober 2012). Triomfalisme over het succes van zijn eigen partij? Een in tomeloze arrogantie verpakte kritiek op misschien wat minder gelukkige strategieën en tactieken van die beweging? Wat mij betreft: een hoogmoedig cynisme waarmee hij het thema van de Vlaamse Republiek herleidt tot een utopische schim. De Vlaamse Beweging blijft verward en verdeeld achter. “De dominantie van de N-VA heeft ook in de Vlaamse Beweging de te volgen strategie onduidelijk en minder helder gemaakt. Al is het woord ‘compromis’ nog altijd niet algeheel ingeburgerd omdat het uiteindelijk niet aan de orde is gekomen, toch is het ‘bon ton’ geworden om te aanvaarden dat Vlaanderen zijn rechten slechts kan en mag bekomen door middel van onderhandelingen met de Franstaligen. Zélfs voor de splitsing van BHV werd dát credo afgekondigd. Onderhandelingen dus waarvoor dan zogezegd een sterkere N-VA nodig is, althans sterker dan nu, want zélfs met de huidige N-VA-sterkte zijn de onderhandelingen veeleer een fiasco dan een stap vooruit geworden. Over het nut of de meerwaarde van de Belgische onderhandelingen als methode wordt zelfs niet meer gedebatteerd. ‘Maak de N-VA sterk’ is de vage strategie die in brede kringen van de
Vlaamse Beweging vrij kritiekloos gangbaar geworden is. Een partijpolitieke strategie dus, met alle gevolgen vandien voor de beweging: vaagheid en verwarring. Je kan zelfs ex-Vlaams-Belangparlementsleden in de VRT-televisiestudio’s horen zeggen dat ze nu Belgisch ‘confederalist’ geworden zijn. Deze nieuwe situatie is van historisch belang, een mijlpaal dus. Want als dit geen voorlopige situatie is, dan zou het betekenen dat een dertig jaar oude logica is doorbroken volgens dewelke het Vlaams bewustzijn in steeds groeiende mate het Belgisch participationisme achter zich liet en naar de radicalere oplossing van compromisloze rechten en dus ultiem een onafhankelijk Vlaanderen tendeerde. Aan die logica zou dus een einde gekomen zijn. Radicaal Vlaanderen keert schijnbaar terug naar de (Belgische) schaapsstal. De gevolgen zijn op dit ogenblik erg voelbaar. De Vlaamse Beweging heeft geen duidelijke strategie meer, tenminste niet veel duidelijker dan de strategie van de N-VA. Johan Sanctorum vatte het recent nog kernachtig samen: de Vlaamse Beweging gaat het radicaliteitsdebat verkrampt uit de weg. En de vraag dringt zich op: ‘Ligt de toekomst van Vlaanderen (terug) in België?’ Het antwoord op die vraag is - tot mijn laatste snik: “Neen.” Een ‘neen’ dat duidelijk moet klinken, al is het dan een vooralsnog mediatiek en electoraal geïntimideerde revolutionaire groep die die klank moet (blijven) voortbrengen.” (column ‘De IJzerwake, de Vlaamse Beweging en de anderen’, 25 augustus 2012, www.gerolfannemans.org)
In oktober 2013 werd dan de precampagne ingezet: eerst met een liberaal economisch programma, waarmee nog wat aan de Open Vld-aanhang werd geknabbeld en vervolgens met de fameuze confederalisme-congrestekst. Wel is de partij onmiddellijk bereid om in een sociaaleconomische ‘herstelregering’ te stappen, die de Belgische trein opnieuw op de sporen moet zetten. Zo is Bart in het neobelgicistische zog van zijn broer Bruno beland. De Vlamingen zijn geen revolutionairen, zo weet de grote roerganger, dus moeten we hen ook geen revolte aanpraten. Het motto ‘De kracht van verandering’ lijkt dan ook meer en meer één grote zelfparodie. De enige verandering die zich afspeelt is de veeltonigheid van de retoriek, het
procédé om constant ballonnen op te laten en ze ook zelf weer af te schieten in doorzichtige een-tweetjes tussen boegbeelden. Elke geloofskracht van het republikeinse denken deemstert weg in vage herinneringen aan de studentenjaren. Daarom blijven ze ook van de IJzerwake weg: niet omdat het gebeuren zich te veel in ‘extreem-rechts vaarwater’ zou bevinden - dat is het alibi -, maar omdat er te veel mensen rondlopen met stoute toekomstplannen die niet passen in de langzaam-aan-strategie van de zogenaamde draagvlaknationalisten, een ander woord voor marketingflaminganten. De symptomen zijn legio: afwisselend op het ene en dan weer op het andere been hinken, soms (maar nog nauwelijks) voor onafhankelijkheid, dan weer voor (con)federatie, evenals het gênant opvrijen van de economische rechterzijde én het benaderen van mandatarissen van allerlei slag, tot het aanbellen toe bij halsstarrige Vlaams Belangers met een electoraal interessante stamboom in de Vlaamse Beweging. Dit alles creëert een electorale mallemolen die alleen op de eigen reproductieve logica draait. Nergens is er het vleugje overmoed dat een politieke beweging nodig heeft: de nukkigheid en het rekenend denken overheersen. De leermeesters van De Wever, de monarchist en antirepublikein Edmund Burke en de ongeneeslijke zuurpruim Theodore Dalrymple, vullen elkaar in dat opzicht perfect aan. Zuurstof om van te leven als beweging, die zich wil enten op een grondstroom, is er nauwelijks. Het is zware lucht die voortdurend in elkaars gezicht wordt geblazen en van elkaar wordt ingeademd. Een volledig nieuw perspectief hebben wij daarentegen in ons ‘zuurstofboek’ (‘De Ordelijke Opdeling’) willen aanreiken. Voor het Vlaams Belang mag het dus wat meer zijn. ‘V-partijen’? Hoezo? - De betrekkelijkheid van de ‘Maddens’-doctrine En dan is er natuurlijk de vraag van de basis naar Vlaamse frontvorming. Het behoort tot de klassieke politicologische rekenkunde om het kiezerspotentieel van het Vlaams Belang en van de N-VA als ‘verbonden vaten’ te beschouwen. Wat de een verliest, wint de ander. Voor een stuk is dat natuurlijk ook zo. Met behulp van de consequente cordonstrategie en het verlengen van de belgicistische fatwa’s (het Vlaams Belang als ‘zootje racisten’), is die partij inderdaad een paar keer op rooftocht geweest, ook in onze tuin. Toch gaan de politicologen voorbij aan een aantal intrinsieke verschillen die net met de notie radicalisme te maken hebben. Op 3 maart 2009 publiceerde de Vlaamse hoogleraar en politicoloog Bart Maddens (KULeuven) in ‘De Standaard’ een opmerkelijke vrije tribune onder
de titel ‘On n’est demandeur de rien’. Daarin verdedigde hij een communautaire strategie die stelde dat de Vlamingen geen vragende partij hoeven te zijn voor communautaire onderhandelingen, maar beter gewoon wachten tot de federale regering, Brussel, of Wallonië, financieel op hun tandvlees zitten. De kat uit de boom kijken, zeg maar. Op het moment dat het begint te nijpen, kunnen dan nieuwe bevoegdheden voor Vlaanderen ‘afgekocht’ worden. Deze stelling, de wereld ingegaan als de ‘Maddens-doctrine’, gaat daarbij uit van een zogenaamd V-front waarin Vlaams Belang en N-VA samen naar een electorale meerderheid binnen Vlaanderen zouden streven, die het democratisch draagvlak zou vormen van een formele soevereiniteitsverklaring, uitgesproken door het Vlaams Parlement. Ondertussen is gebleken dat die doctrine, hoe waardevol de denkpiste op zich ook was, haar houdbaarheidsdatum heeft overschreden. Ten eerste, omdat ze uiteindelijk tot het tegendeel leidde van de doelstelling, namelijk een complete patstelling en een status-quo dat financieel in het voordeel van Brussel en Wallonië speelt: zij zijn nog steeds de grote ontvangers in het transfersysteem. Ten tweede en veel fundamenteler nog: het afkopen van bevoegdheden, beetje bij beetje, is een strategie van de geleidelijkheid. Een strategie waarbij op zijn Belgisch gesjacherd wordt en het Belgisch institutioneel complex nog ondoorzichtiger wordt, nog afgezien van alle tijdverlies dat ermee gepaard gaat. Alle toegekende bevoegdheden worden toch weer ondergraven met de kleine lettertjes en de clausules waar het Belgische francofone front zo behendig mee omspringt. Kijk maar naar de manier hoe de Vlaamse onderhandelaars zich in de luren lieten leggen omtrent de nepsplitsing van BHV. We kennen dat fenomeen ondertussen. Het leidt nergens toe, behalve tot meer van hetzelfde. We krijgen dan niet het einde van België en nog minder een Ordelijke Opdeling, maar veeleer een eindeloos compromis ‘à la belge’, waarin een kat haar jongen niet meer vindt. De weg van de geleidelijkheid is nefast en doodlopend, een straatje-zonder-einde, wat natuurlijk exact de bedoeling is van de verzamelde regimegezinde krachten. De Echternachprocessie ontkent, verdringt de essentie van de Vlaams-Francobelgische verhouding: een conflict, dat in principe samenleven, in welk geordend staatsverband dan ook, volkomen uitsluit. Dit conflict leidt - gelukkig - niet tot wapengekletter, maar wel tot een traumatische psychologische schok bij ‘België-believers’ op het moment dat België plots niet meer blijkt te bestaan. Momenteel lijkt het er sterk op dat in Vlaanderen er meer ‘België-believers’ zijn dan in de
‘Fédération Wallonie-Bruxelles’. En dat die Vlamingen dus met de kater zullen wakker worden wanneer die Fédération er als eerste uittrekt. Ten slotte: - en het spijt ons voor de idealisten - Vlaams Belangers én vele N-VA-kiezers van de laatste jaren die er nog in geloofden: er is gewoon geen V-front zoals professor Maddens dat vooropstelt. Het idee dat respectievelijk het Vlaams Belang de radicale en N-VA de gematigde politieke vleugel van het Vlaams-nationalisme zouden uitmaken, die samen een politiek momentum kunnen afdwingen, is door N-VA zelf altijd afgewezen, uit schrik om zelf in een cordon terecht te komen, deels op dictaat van de traditionele partijen. Daar zijn straffe staaltjes van. In april 2012 formuleerde de brede Vlaamse Beweging in een internetpetitie nog eens de dramatische oproep ‘Stop de vete onder de V-partijen!’ De initiatiefnemers waren niet van de minsten: Wim De Wit (voorzitter IJzerwake, ondervoorzitter OVV en Voorzitter Algemene Vergadering VVB), Roel De Leener (voorzitter Taal Aktie Komitee), Pol Herman (namens Pro Flandria), Guido Celen (voorzitter Aktiekomité Vlaamse Sociale Zekerheid) en Paul Doevenspeck (denktank/debatclub Res Publica). Daarmee was zowat heel het Vlaamsgezinde middenveld afgedekt. In duidelijke bewoordingen eisten de initiatiefnemers een staakt-het-vuren en een dialoog tussen de beide partijen: “Wij roepen de twee partijen dan ook op, de broedertwist te staken en elkaar te vinden in een vergelijk dat zich op het einddoel afstemt. Concreet willen wij allianties zien, strategisch overleg, gemeenschappelijke platformen, netwerking, coalities, zichtbaar op het politieke terrein én in de media.” De tekst eindigt met de waarschuwing: “De partij die deze oproep naast zich neer legt, moet beseffen dat ze daarmee haar draagvlak binnen het middenveld van de Vlaamse Beweging, en de basis, ernstig aantast.” Maar de petitie was nog geen dag oud, of ze werd al afgeschoten door de N-VA-top, ook al werd ze ruim door militanten van die partij ondertekend. De agenda ligt elders en kennelijk niet in een Vlaams-republikeinse doorbraak. Eerder wil de partij verder werk maken van de consolidering van haar centrumrechts quasi-monopolie in Vlaanderen, en van daaruit als ‘Vlaamse PS’ met een neoliberale agenda het Belgische huishouden mee beredderen. Een doelstelling als een ander, maar niet de onze.
In verband met het concept van de V-partijen en in verband met de samenwerking tussen Vlaams-nationalistische partijen toch nog het volgende opmerkelijke feit: “Enkele dagen voorafgaandelijk aan de aankondiging van de kandidatuur van Bart De Wever in Antwerpen, werd de kiesstrijd niettemin reeds doelbewust ingezet met iets totaal anders, namelijk in een interview met Jan Jambon in De Zondag (15 april 2012). Het cordon sanitaire zal door N-VA onverkort worden gehandhaafd. Altijd en overal. Men vraagt zich terecht af waarom dat nodig was. Men vraagt zich af waarom het niet voldoende was dat enkele weken voordien de lijsttrekker in Gent, de genaamde Siegfried Bracke, reeds duidelijk de N-VA in het kamp van de traditionele partijen had gesitueerd als het over het cordon sanitaire ging. Waarom moest ook Jan Jambon dat nu nog eens zo duidelijk overdoen? Voor Siegfried Bracke zijn wij ‘ook inzake het Vlaamse thema’ té verschillend. Correct. Het argument van Jambon was zo mogelijk nog origineler dan dat van zijn collega. Maar zijn dat nu allemaal - in al hun verwarrende inconsistentie - redenen die fundamenteel genoeg zijn om een zo ondemocratisch mechanisme, een mechanisme dat nergens anders ter wereld bestaat, te wettigen en voorafgaandelijk aan een zo belangrijke kiesstrijd centraal te gaan plaatsen? Neen. Natuurlijk niet. Behoudens een Kamerlid van de N-VA, ene De Decker, met zijn melding dat hij moet ‘kotsen’ van het Vlaams Belang, lijkt geen enkele van de aangehaalde redenen van voldoende urgent en groot belang. Er moet dus een andere reden zijn waarom de slogan van de N-VA (dat ze verandering willen) door henzelf ongeloofwaardig wordt gemaakt. Want wie zogezegd verandering wil, moet in principe alle mogelijkheden openhouden en niet (in principe) er een uitsluiten. Het lijkt dom. Wat zou dan de echte reden kunnen zijn? Welnu, neemt u het rustig aan van iemand met meer dan vijfentwintig jaar ervaring in de Wetstraat. Die ietwat vreemde (her)bevestiging van het cordon sanitaire, was de voorafgaande voorwaarde waaraan de N-VA in haar stormloop op de Vlaamse gemeentehuizen en provincieraden moest voldoen om - in ruil - overal door de partijen van het regime (verder) te worden erkend als gesprekspartner. Daarom ook
was het eerder pijnlijk dat het Jan Jambon moest zijn die de verklaring deed. Hij immers werd er tot voor enige maanden nog van verdacht binnen de N-VA tolk te zijn van de Vlaamse Beweging, een milieu waarin doorgaans ondubbelzinnig en ongenuanceerd wordt gedacht over en tegen het cordon sanitaire. In 2006 werd dat risico van - ik zal het maar noemen - ‘Belgische onbetrouwbaarheid’ geneutraliseerd, aangezien N-VA’ers die te dicht bij die Vlaamse Beweging aanleunden, veilig ingekapseld werden in het kartel met de CD&V. Nu moesten er echter eerst bijkomende garanties van betrouwbaarheid afgeleverd worden. En wat was er waterdichter op dat vlak dan de duidelijke en algemene, niet door enige nuance verstoorde verklaring van Jan Jambon? Juist. De ‘Belgische’ partijen konden dus nu 100 procent op hun beide oren slapen en dat alles precies net op tijd voor de aankondiging van de eeuw: Bart De Wever wordt burgemeester van Antwerpen. Zelfs Hendrik IV wist het al: Paris vaut bien une messe. En meteen duikt er dus een fundamentele reden op waarom ik altijd een Vlaams Belanger zal zijn: niet de macht, maar de idee staat voorop. Ook als de idee mij van de macht zou verwijderd houden, hetgeen zo goed als zeker het geval is met ideeën zoals het afwijzen van de confederale retoriek en het verkiezen van de Ordelijke Opdeling van België. Het is een gedachte die ik als een soort van mantra kreeg opgelepeld toen wij het Vlaams-nationalisme uit de smurrie van de failliete machtspolitiek van de Volksunie wilden halen onder aanvoering van Karel Dillen. Het is in ieder geval een gedachte die (als ze niet actueel is) het onvermijdelijk zal worden, opnieuw. Want de macht vraag het aan Verhofstadt, Stevaert, Leterme - is in België vernietigend en tijdelijk.” (column, ‘Ich bin ein Vlaams Belanger...’, 27 april 2012,www.gerolfannemans.org)
Besluit: werk aan de winkel De participatiegedachte is het kanaal waarlangs de Belgische ziekte steeds opnieuw in de Vlaamse Beweging sluipt. Het idee van de ‘communautaire vrede’ is verleidelijk, maar funest, omdat ze vooral gericht is op het ontnemen van slagkracht en het dwarsbomen van echte
verandering. Vooral het links-progressieve en het gematigde flamingantisme zijn hier kwetsbaar en vatbaar voor de Belgische sirenenzang. Deze Vlaamse kwaal kan enkel bestreden worden door duidelijk te communiceren over politieke middelen en doeleinden. Geen dubbelslachtige retoriek of goedkope electorale trucs, geen (confederale) mistgordijnen en geen cordon sanitaire. Ten gronde moeten we concluderen dat het najagen van een V-front verloren tijd is en dat het Vlaams Belang, als republikeinse voorhoede, zelf de bakens moet uitzetten. De perspectieven daartoe komen in het tweede deel van dit boek aan bod. Ondertussen moet binnen de brede Vlaamse Beweging orde op zaken worden gesteld wat betreft de geschiedenis van de twintigste eeuw: het autonomisme is geen uniek rechts verhaal, het is een breed verhaal van volkerenrecht, republikeinse emancipatie en hertekening van het oude, post-Napoleontische Europa. Van daaruit dient het radicalismedebat dringend terug aangezwengeld te worden: gaan we voor iets minder dan een Ordelijke Opdeling van België op vrij korte termijn, ja of neen? Catalonië en Schotland wijzen de weg. De massapetitie ‘Teken voor het Europees zelfbeschikkingsrecht’, door de Vlaamse Volksbeweging en haar Europese partners georganiseerd, toont aan dat de republikeinse strijdbaarheid, waar het Vlaams Belang voor staat, springlevend is. Het is overigens opvallend dat, toen de Schotse eerste minister Alex Salmond uitpakte met zijn onafhankelijkheidsmanifest ‘Scotland’s Future’ (november 2013), de N-VA-top zich haastte om te verklaren dat dit document voor hen géén inspiratiebron is en dat ze zich zullen houden aan het confederalistische spoor. Waarvan akte. Al wordt er in de lagere regionen van die partij gemord en worden er de volgende dag weer andere signalen de wereld ingestuurd. De confederalistische verwarring moet doorstoken worden. De verwarring tast het sociale weefsel van de Vlaamse Beweging aan en vertroebelt de republikeinse horizon. Het Vlaams Belang speelt daar de rol van klokkenluider die de mist doet optrekken. Strijdbaarheid blijft het devies, ‘pacificatie’ het woord dat verwarring zaait. De godsvrede zal een gewapende vrede blijven, zolang Vlaanderen als natie niet op de kaart staat. Zo lang is het Belgische regime de vijand en moet het Vlaams Belang mobiliseren. Ook al kost ons dat kredietwaardigheid
binnen dat regime en probeert men ons een politiek paspoort te ontnemen. De Vlaamse Beweging moet in dat opzicht niet kiezen tussen twee partijen, ze hoeft maar gewoon haar eigen beginselen en haar historisch zelf getrokken spoor te volgen. Tot in Steenstrate dus, ten voorlopigen titel.
3. Vlaanderen boven? Hoe de Copernicaanse omwenteling omgekeerd draait In 1980 - drie jaar na de oprichting van het Vlaams Blok - wordt, onder Wilfried Martens, de tweede staatshervorming doorgevoerd. Tien jaar na de eerste, waarin de Vlaamse meerderheid in België definitief en grondwettelijk werd beknot via onder meer de taalpariteit in de ministerraad, de alarmbelprocedure en de logica van de drie Gewesten. De tweede hervorming bevat een aantal troostprijzen voor Vlaanderen. Daarin is onder meer voorzien: de oprichting van een Vlaamse ‘executieve’ (géén regering) en een Vlaamse ‘raad’ (géén parlement) die het beheer van het gewest, samenvallend met de ‘cultuurgemeenschap’ (géén volk), op zich zouden nemen. De Vlaamse overheid mocht ‘decreten’ uitvaardigen (géén wetten), onder het voorzitterschap van een ‘minister-president’ (géén eerste minister of premier). Het is van belang om de juiste terminologie omtrent die organen en functies terug te zoeken, om te begrijpen waar het de staatshervormers om te doen was: om een versterking van het in een institutionele crisis belande Belgische regime, via het oprichten van regionalistische façade-instellingen. Zelf bleef Wilfried Martens spreken van een ‘unionistisch federalisme’, een begrip dat perfect de lading dekt: Vlaanderen kon nooit meer worden dan een Belgische regio. Dankzij deze kunstgrepen konden de transfers van noord naar zuid gehandhaafd blijven, maar bereikten de Franstaligen, in ruil voor de Vlaamse nepautonomie, dat toegevingen die al in het Egmontpact opgenomen waren, concreter werden gemaakt, zoals de handhaving en uitbreiding van de faciliteiten in de Brusselse rand (in 1988 gebetonneerd), de verdere perfectionering van de alarmbelprocedure en de niet-splitsing van BHV. Er zijn nadien nog een aantal van die hervormingssessies gebeurd. Het laatste kennen we als het zogenaamde ‘Vlinderakkoord’. Deze zesde staatshervorming staat, veel meer nog dan haar voorgangers, in het teken van de Belgische recuperatiestrategie. Weliswaar worden er opnieuw een aantal bevoegdheden overgedragen, maar die blijven steeds in meerdere of mindere mate Belgisch verankerd, zij het via een versnippering ervan over verschillende niveaus, via de financiering ervan, via een betonnering in de Grondwet en in bijzondere wetten of via het opleggen van samenwerkingsakkoorden. Door het invoeren van samenvallende verkiezingen en het laten aftoetsen van de federale loyaliteit door het Grondwettelijk Hof wil men de regio’s voortaan opnieuw volledig in de Belgische pas doen lopen. Daarenboven wordt de territoriale integriteit van Vlaanderen via een onherstelbare perforatie van de taalgrens substantieel aangetast. BHV wordt weliswaar gesplitst, althans
wat het electorale luik betreft, maar dan wel in ruil voor onder meer de electorale aanhechting van de randgemeenten bij Brussel, de politieke uitverkoop van de Brusselse Vlamingen en een groteske installatie van Franstalige rechtbanken in Vlaanderen. Tevens - dat blijft een klassieker - wordt Vlaanderen via een herziening van de Bijzondere Financieringswet, opnieuw voor minstens tien jaar financieel opgelicht en kunnen de transfers ten eeuwigen dage ongestoord verder gaan. Hoe dan ook is de logica van zulke staatshervormingen steeds dezelfde gebleven: een reformoperatie van de Belgische staat, in de eerste plaats met het oog op de niet-splitsing van de sociale zekerheid, want dat was en is natuurlijk de achillespees van die ‘federale unie’. ‘Met Kris was het perfect’: de deelstaat en zijn fantoomdemocratie Veel ernstiger en kwaadaardiger echter nog is de attitude van het politiek personeel zelf dat de nieuwe Vlaamse instituties bemant. Onder het mantra van het ‘goed bestuur’ deden Kris Peeters en co nooit iets anders dan de oude Martens-doctrine verder uitvoeren. Nu eens op de poot hinkend van ‘supervlaming’, dan weer die van ‘nederbelg’, bespeelt Peeters als geen ander de dubbele waarheid van de man die Vlaams spreekt en Belgisch handelt. Het welbekende tsjevisme dus, met de andere machtspartijen in het zog. Hoewel de Vlaamse Raad zichzelf officieus en haast op een drafje tot Vlaams Parlement verhief - zonder daar verder vooral ooit een politiek statement aan te verbinden, blijven CD&V, Open Vld, sp.a en uiteraard ook Groen binnen het federale paradigma denken. Anderzijds is ook de N-VA, zoals ze zich vandaag opstelt, gedoemd om als Vlaamse centrumpartij - al bijna 10 jaar lang nu - de lijn Kris Peeters voort te zetten: het zogenaamde confederale model, met ruime bevoegdheden voor de regio’s maar altijd weer gegijzeld door de wetten van het Belgische status-quo, de discrete stabiliteit van een bi- (en zelfs multi-)culturele federatie die overigens meer en meer aan Europa wordt vastgeklonken en onderworpen. Dat heeft zijn weerslag op de bestuurscultuur, die nooit groot denkt, algemeen of perspectivistisch, laat staan revolutionair, maar smal, particulier en op middelkorte termijn. Er hoeft niet veel te veranderen, het Belgische compromis moet gewoon op Vlaams territorium vertaald worden, overeenkomstig de veronderstelde mentaliteit van de gemiddelde Vlaming van wie wordt vooropgesteld dat voorzichtigheid de moeder van zijn porseleinkast is.
Het is een cultuur van de gezapigheid die zich diep heeft genesteld in alle bestuurslagen, de communicatiestijl en zelfs in de bescheiden internationale uitstraling. Met kleine pretoogjes en een eeuwig monkellachje leidt Kris Peeters het regionale schip op een traag kabbelende federale stroom. Vlaanderen is een fantoomdemocratie, een bijhuis van de Belgische hoofdzetel en de Vlaamse politiek mag dan ook gerust wat gezellig ogen, gericht op exotische fietstochtjes voor het goede doel, streekgerechten, Vlaamse kermissen, economische missies met veel bloempotmomenten, allerlei ludiek voorgestelde vijf- en tienjarenplannen, ronkende 11-juli-toespraken, naast uiteraard het eindeloos gekissebis over cultuurbeleid en cultuursubsidies. De Vlaamse administratie voelt er zich kiplekker bij: traag malen de molens en zachtjes knetteren de decreten, de beleidsnota’s, de 1.001 regels, de convenanten, de commissies. Deze nadruk op de ‘kleine’ politiek met parochiale allures is niet onschuldig: ze moet de Vlaming weg houden van een toekomstgericht, prospectief denken rond écht zelfbestuur en republiekvorming. Het is dagelijks op de winkel passen en daarmee uit, onder het kruideniersdevies ‘wat we zelf doen, doen we beter’. Machtsdenken is taboe. Het onafhankelijkheidsspoor wordt daarbij beurtelings gekarikaturaliseerd, als middeleeuws aandoende ‘vendelzwaaiersfolklore’ en dan weer gedemoniseerd als de prelude tot een grote ramp (Kris Peeters: “Ik durf zelfs denken dat een volledig onafhankelijk Vlaanderen ons veel pijn zou doen en ons jaren achteruit zou slaan,” in ‘De Standaard’, 2 januari 2012). Ridiculiseren en/of doemdenken: dat zijn de twee stijlfiguren waarmee de Vlaamse parochiepolitici het republikeinse verhaal willen bezweren. Met een vaste legislatuurregering, die per definitie niet kan vallen, kunnen alle brandjes geblust worden en alle scheuren bepleisterd. Niemand wordt echt verontrust of valt van zijn voetstuk. Geen dossier is te zwaar, te heet of te onfris. En dan de grote metaforische vondst van het Peeters-regime, de zogenaamd ‘Copernicaanse omwenteling’ die Vlaanderen in het bestuurlijke centrum plaatst en België tot een satelliet zou degraderen. Peeters relativeert een en ander zelf in zijn beleidsnota ‘De Copernicaanse omwenteling in België’. Daar klinkt het zo: “Het is geen Vlaamse eis dat België een volwaardige federatie zou worden: het is de Belgische werkelijkheid dat België een federale staat is, die met zoveel woorden in Artikel 1 van de Grondwet verankerd ligt. De overgrote meerderheid van de
Vlamingen trekt vooralsnog het bestaan van de Belgische federatie niet in twijfel en is van oordeel dat deze nog steeds een dienstbare rol te spelen heeft.” Waarvan akte. De deelstaten mogen wel vragende partij zijn, maar geen eisende partij, laat staan een partij die de ontbinding van de federatie zou kunnen afdwingen. De vergelijking met Copernicus noopt tot postume excuses aan de geniale wetenschapper uit de zestiende eeuw die het model van ons zonnestelsel op punt zette, omdat er wat Vlaanderen betreft niets is veranderd. Het is gewoon een optische illusie. Sterker nog: de profeten van de omwenteling belichamen het sterkst het conservatisme, onder het motto ‘we leven in de beste der mogelijke werelden’. Niemand vatte dit alles beter samen dan de toenmalige Vlaamse Open Vld-excellentie Dirk Van Mechelen - en nog wel in de volle kiescampagne van juni 2009 - met de historische woorden: “Met Kris was het perfect.” ‘Vlaanderen in Actie’: proefballonnen en marketingsprookjes Die zelfgenoegzaamheid moet natuurlijk wel communicatief uit de verf komen: de Vlamingen moeten het ook willen geloven. Om de Copernicaanse ballon met gebakken lucht zwevend te houden, is een complete openbare administratie in Vlaanderen bezig met het uitdokteren van ‘actieplannen’, grotendeels virtuele en papieren toekomstvisioenen die de Vlaming de indruk moeten geven dat dit bestuursniveau relevant is en ons naar een schitterende toekomst gidst. Het fameuze ‘Vlaanderen-in-Actie-plan’, kortweg ViA, is een van de meest groteske producten die het Peeters-regime in dat opzicht uit zijn mouw schudde. Met niet minder dan 320 projecten moest het Vlaanderen naar de Europese top katapulteren op economisch vlak, maar ook inzake duurzaamheid en een ‘warme samenleving’. Een academische Raad van Wijzen werd geïnstalleerd om het plan op te volgen. Maar volgens een recent rapport van Ernst & Young beweegt er, ondanks deze bureaucratie, nauwelijks wat in de realiteit: het plan bestaat grotendeels enkel uit nota’s, brochures en mediatieke intentieverklaringen. Goed voor de werkgelegenheid in de Vlaamse administratie, maar met nul komma nul echt resultaat, tenzij men het in negatieve cijfers moet uitdrukken: een afnemende groei, een tanende export, verzwakkend onderwijs, ondernemerschap dat stilvalt, innovatie die sputtert, bedrijven die opkrassen wegens de te hoge loonkost. ‘ViA’ laat zich eerder lezen als: ‘Vlaanderen in Ademnood’.
De permanente aankondigingspolitiek is dus vooral een kwestie van overheidsmarketing. Het gaat om weinig meer dan een sprookjesboek, maar dan een met een knaller van een prijskaartje. Het ViA-plan kostte tussen 2006 en 2012 de Vlaamse belastingbetaler al 7,8 miljoen euro aan communicatie en promotie. Aan de hand van een zogenaamd monitoringsinstrument - nog een stukje bureaucratie erbij - besliste de Vlaamse Regering om zelf na te gaan hoe een en ander gerealiseerd wordt. Maar ook de rapporten van dit cenakel blijken vol onnauwkeurigheden en rozig bijgekleurde conclusies te staan. Ook met de armoedebeheersing gaat het slecht, en die ‘warme samenleving’ bestaat alleen binnen televisieformats zoals ‘Vlaanderen muziekland’: voor de camera’s veel zingende mensen onder de kerktoren. De realiteit is helemaal anders, want Vlaanderen ontrafelt, niet in het minst door de totaal uit de hand gelopen migratiepolitiek, de overrompeling van de OCMW’s door buitenlanders en het oprukkende moslimextremisme. Maar vermoedelijk zit het Vlaamse politieke establishment zodanig in een met zijn eigen optimistische rapporten behangen ivoren toren dat het dat zelfs niet meer ziet. Wanneer ze naar buiten willen kijken, staren ze naar de opgesmukte cijfers en de illusies waarmee de ruiten zijn afgeplakt. De ‘vijf resoluties’: even de borst natmaken Ook op het politiek-institutionele vlak worden er ferme proefballonnen opgelaten, die naderhand spoorloos achter de horizon verdwijnen. Op 3 maart 1999 keurde het Vlaams Parlement de vijf Vlaamse resoluties goed, waarin gespecificeerd wordt hoe Vlaanderen het verdere traject van de staatshervormingen ziet, ook al was het een minimum minimorum - de reden ook waarom het toenmalige Vlaams Blok de stemming boycotte. We frissen even kort op: wat behelzen die vijf resoluties? 1) Een tweeledig staatsmodel Vlaanderen-Wallonië. 2) Fiscale autonomie voor de deelstaten. 3) Brussel geen Gewest, maar hoofdstad met een apart statuut, waarin de twee deelstaten participeren. 4) Overhevelen van homogene bevoegdheidspakketten (zoals gezondheidszorg, werkgelegenheid, wetenschaps- en technologiebeleid, enzovoort). 5) Respect voor het territorialiteitsbeginsel.
Deze principes die uit het brein stamden van de voormalige Vlaamse minister-president, Luc Van den Brande (CD&V) anno 1996, ogen allerminst revolutionair. En dat zijn ze ook niet. In wezen waren ze vooral tactisch gericht om het Vlaams Blok de wind uit de zeilen te nemen wat overigens totaal mislukte. Het netto-effect was anderzijds wel dat ze francofoon België in een verhoogde staat van paraatheid brachten, waardoor men ginder precies wist welke gevoelige punten zich in de komende staatshervormingssessies zouden aandienen. Zo konden ze in gesloten slagorde anticiperen op de Vlaamse eisen en het traject van de Belgische institutionele hervormingen beter oriënteren. De geschiedenis gaf ons gelijk. In een column in ‘De Morgen’ van 11 oktober 2011, getiteld ‘Vlaanderen verliest in de Copernicaanse omwenteling’, maakt politicoloog Bart Maddens brandhout van de zesde staatshervorming en wijst erop dat die helemaal ingaat tegen de letter en de geest van die fameuze vijf resoluties uit 1999. Immers, van de vooropgestelde tweeledige federale staat geen spoor, doch daarentegen een federalisme met drie sterke deelstaten. Het Brussels Gewest werd de grote overwinnaar van deze staatshervorming. Het krijgt constitutieve autonomie en een pak nieuwe bevoegdheden, terwijl de bevoegdheden van de Vlaamse deelstaat in Brussel niet worden versterkt, maar juist afgebouwd. Daarbovenop komt nog eens een blanco cheque van 461 miljoen euro, grotendeels door Vlaanderen te betalen, dat evenwel niets te zeggen heeft over de besteding ervan. Ook in de herziene bijzondere financieringswet wint Brussel, samen met de federale overheid, het groot lot en is Vlaanderen de verliezende partij. Als kers op de taart worden de Brusselse Vlamingen politiek monddood gemaakt in de Kamer: Brussel zal voortaan in het belangrijkste parlement enkel nog door Franstaligen vertegenwoordigd zijn. Wat betreft de administratieve - in feite: juridische - structuur halen de Franstalige partijen nog een slag thuis: er komt geen splitsing tussen Brussel en Halle-Vilvoorde, maar wel de creatie van Franstalige rechtbanken die bevoegd zijn voor alle 35 gemeenten van HalleVilvoorde. Als inbreuk op het territorialiteitsprincipe (resolutie 5) kan dat tellen. Als klap op de vuurpijl worden de zes faciliteitengemeenten gebundeld in een eigen kunstmatig kieskanton met de naam ‘Sint-Genesius-Rode’, een electorale voorafname op wat later de corridor tussen Brussel en Wallonië dreigt te worden. Maddens: “Brussel wordt meer dan ooit een zwart gat in Vlaanderen. De ergste nachtmerrie van de Vlamingen wordt binnenkort realiteit: er komen drie volwaardige Gewesten
waarvan er twee - verenigd in de Fédération Wallonie-Bruxelles - een front vormen tegen het derde.” Het vorstenhuis trekt overigens volledig de kaart van deze Franstalige strategie. Dat bleek onder meer uit de kersttoespraak van koning Filip van het afgelopen jaar, waarin hij het ongegeneerd had over deze ‘Fédération Wallonie-Bruxelles’. Dat het staatshoofd dit ongrondwettelijk begrip in de mond neemt, die eigenlijk niets meer is dan de piratennaam waarmee de Franstaligen op rooftocht gaan naar Vlaams grondgebied, spreekt boekdelen over de positie die het vorstenhuis inneemt in de communautaire strijd die in dit land wordt gevoerd. We zeiden het al: het gaat hier over een conflict. Een confrontatie waarbij het voor beide partijen alle hens aan dek is. Goedsappig als de Vlaamse bestuurskaste overwegend is, wordt dit ontkend, afgewimpeld of verdrongen. Van een volledige overheveling van ziekteverzekering of personenbelasting, zoals resolutie 4 specificeert, is geen sprake. Bart Maddens spreekt zelfs over een “omgekeerde Copernicaanse omwenteling”: de samenvallende verkiezingen federaal/gewestelijk die worden voorzien, zullen erop neerkomen dat er telkens eerst een federale coalitie wordt gevormd, die dan ook aan de deelstaten wordt opgelegd. Een gouden zaak voor de Belgische establishmentpartijen. De auteur besluit sarcastisch: “De Belgische zon wordt meer dan ooit het middelpunt van het politieke universum, met in een nauwe baan daar rond drie gewestelijke satellieten. Ongetwijfeld zal de Vlaamse Regering die nieuwe constellatie met uitzinnige vreugde begroeten.” Op 8 december 2011 heb ik dan ook tijdens een tussenkomst in de Kamer de PS gefeliciteerd en de CD&V bedankt. De zesde staatshervorming, voor Vlaanderen misschien de slechtste van allemaal, is het product van een doortastende en een qua timing snuggere PS-agenda en anderzijds een hopeloos onzekere CD&V, die het Vlaamse leiderschap van Kris Peeters omzet in een pathetische underdogpositie op federaal vlak. De Vlaamse establishmentpolitici blijven daarbij uitdrukkelijk trouw aan het Belgische paradigma, terwijl de francofonie - en steeds meer tekenen wijzen daarop - in alle discretie de splitsing voorbereidt, in overeenstemming met haar agenda en timing. Op hun voorwaarden, met andere woorden. “Ik ben een Vlaming in hart en nieren. Als ik dat niet was, dan zou ik de PS feliciteren. De PS heeft de afgelopen 10 jaar, sinds de 5 resoluties van het Vlaams
Parlement die volgden op twaalf jaar communautaire stilstand onder Dehaene in de jaren ’90, het been stijf gehouden en de hele Vlaamse politieke klasse overklast en gedomineerd. Zij heeft alle zachte noten gekraakt (zoals bijvoorbeeld de Vld van Verhofstadt of de eerder belgicistische Herman Van Rompuy) en zij heeft alle harde noten gekraakt die haar vanuit Vlaanderen werden geserveerd (inclusief Leterme en zelfs in zekere zin Bart De Wever). Zelfs nu, nu het niet anders meer kon dan de Franstalige dominantie in het algemeen en de PS dominantie in het bijzonder, openlijk te etaleren door ook het premierschap te gaan betrekken en door aan het hoofd te gaan zitten van een meerderheid van 53 Franstalige tegen amper 43 Vlaamse Kamerleden, zelfs nu zijn de strategie en de onderhandelingsschema’s ongehinderd tot uitvoering gebracht. De PS is veel beter voorbereid op het tapijt gekomen dan al haar tegenstanders. En de resultaten zijn navenant. Overigens ooit door middel van een duidelijk beeld door Bart De Wever zelf geschetst: bric à brac. Een hoopje betekenisloze rommel. Het Vlaams Belang heeft zich altijd afgevraagd of de N-VA zelf geloofde in de mogelijkheid om een reële, een Copernicaanse autonomie te maken binnen België. U weet: voor het Vlaams Belang is dat een illusie. België zit met een systemische fout die Vlamingen verplicht om België te besturen tegen de belangen van hun kiezers in en anders niet te besturen. Verhofstadt en zijn Vld hebben dat mogen ondervinden, Dehaene vóór hem en Leterme ná hem hebben dat mogen ondervinden: zij eindigden allemaal in de totale electorale puinhoop. De Wever beseft het (hij is dan ook een historicus), want hij zei een jaar geleden in ‘Der Spiegel’: als ik in een Belgische regering treed, ben ik mijn kiezers kwijt. België is dus ‘no good’ meneer de eerste minister, voor Vlaamse politici. In één en dezelfde regering zijn zij geroepen om het omgekeerde te doen van hun Franstalige collega’s en dat werkt niet. Een Belgische regering die werkt is een regering die door de Franstaligen wordt gedomineerd. Er is geen alternatief, met een PS die het voor haar kiezers zo goed gedaan heeft, zonder onderbreking, nu al meer dan twintig jaar in alle regeringen van dit land. Bedankt, CD&V, voor het gegeven woord.” (tussenkomst Investituurdebat Di Rupo I, Kamer van volksvertegenwoordigers, 8 december 2011, www.gerolfannemans.org)
Achteraf beschouwd waren deze vijf resoluties inderdaad pure praat voor de galerij: niet afdwingbare en in de onderhandelingen al snel opgegeven loze beweringen die, zoals gezegd, een tactisch inzicht aan de Franstaligen gaven. Tegelijk kon men in Vlaanderen het Vlaams Blok, dat zich niet kon verzoenen met de gematigdheid ervan, politiek verder isoleren als partij waar toch niet mee te praten viel. Maar de analyse van Maddens toont aan dat het Vlaamse politieke establishment de minimumeisen van 1999 in de praktijk veeleer interpreteerde als maximumeisen, waarop kon ingeleverd worden. Een dodelijke logica, zo blijkt. Gebrek aan staatsmanschap, het mengsel van politieke naïviteit en slecht onderhandelen, gecombineerd met het eigen politiek conservatisme en koudwatervrees, duwden de Vlaamse politici in een zwakke positie die door de francofonen handig werd uitgebuit. De angst voor de chaos en het devies van tante Tina We hadden het zonet al over het doemdenken rond het onafhankelijkheidsgegeven, in het bijzonder juist door het Vlaamse politieke establishment. Vandaag zijn het niet meer de francofonen die brullen dat het einde van België het einde van de wereld betekent, maar de Vlaamse politici zélf die zich vastklampen aan de macht en de bestaande instellingen. Een bedenkelijke ontwikkeling. Het is stilstaand conservatisme, in de slechtste zin van het woord: uit puur eigenbelang elke radicale verandering voorstellen als chaos. Het adagium ‘Wij zijn geen revolutionairen’ is eigenlijk een enorme verspreking en vormt een variant op het ultieme argument van menig dictator als het hem heet wordt onder de voeten: ‘Het is ik of de chaos’. Of in een modernere versie: ‘There is no alternative’, het bekende devies van tante Tina. “De Belgische meerwaarde die al onder Schiltz (dixit hemzelf) niet meer bestond, is nu ook in hoofde van de laatste ‘believers’ in ijltempo aan het verzwinden. Om zich in televisiestudio’s te blijven distantiëren van het Vlaams Belang, schermt Bart De Wever nog wel altijd krampachtig met het feit dat hij geen ‘revolutionair’ is. En dat er in Vlaanderen anderen zijn die de chaos en de splitsing van België wensen. Weliswaar heeft hij dat massaal aantal stemmen inderdaad verdiend door aan de in hoofdzaak nog altijd ‘brave’ Vlamingen te beloven dat hij België zou hervormen en dat hij België zou ‘doen draaien’. Het is zelfs zijn goed recht om (goeddeels tegen beter weten in) een meerwaarde - al was het maar een electorale meerwaarde voor
hemzelf - te blijven zien in de Belgische structuren. Maar hij moet ophouden met politieke concurrenten die die meerwaarde niet meer erkennen motieven toe te dichten zoals ‘revolutie’ of ‘chaos’. Er is een Ordelijke Opdeling mogelijk. Al zal daarvoor machtspolitiek en doortastendheid nodig zijn: die hoeven niet te leiden tot chaos. Ik spreek dan voornamelijk over Brussel, dat uiteraard niet eenvoudig is. Maar diep in zijn binnenste weet Bart De Wever dat onrust kweken rond een visie inzake de splitsing, onzin is. Althans dat hoop ik voor hem.” (column, ‘O2 en Brussel’, 4 september 2010, www.gerolfannemans.org)
Perfect in het verlengde van de Peeters-strategie wordt bij de andere partijen van de Vlaamse Regering - ook bij de N-VA dus - de veranderingsgedachte herleid tot een wollige reformgedachte, waarvan men denkt dat ze zal aanslaan bij de doorsnee Vlaming. Peeters en De Wever verstaan elkaar daarin perfect. Dit omzwachteld begrip ‘Copernicaanse omwenteling’ bevat heel bewust niet het begrip ‘revolutie’ (hoewel de twee woorden volgens het woordenboek perfect equivalent zijn), om te onderstrepen dat het Vlaams Belang wél revolutionair is en meteen ook op de chaos aanstuurt. Dit soort demagogische trucs, al lang weerlegd in ons boek over de Ordelijke Opdeling, blijft de toon zetten, en beheerst heel de retoriek van het Vlaamse politieke establishment. In wezen hoopt men dat de schrik voor fundamentele veranderingen, aanwezig in dat politiek establishment, zal overslaan op de kiezer. De Vlaamse kiezer verdient nochtans beter dan een Tina-devies. Het Vlaamse ‘handvest’: een papieren tijger De manier waarop de Vlaamse Regering zichzelf kleineert tot vazal van de federale regering en hoe het Vlaams Parlement zich de allures van een dorpsraad aanmeet, is bijwijlen hilarisch. Op 25 mei 2013 kondigden de regering van het Brussels Gewest en Brussel-stad via een persconferentie aan dat het voor hen een uitgemaakte zaak was dat het nieuwe Eurostadion op parking C zou komen. In Grimbergen dus. In het Vlaams Gewest! En dat zonder enig overleg met de gemeente Grimbergen en evenmin met de Vlaamse Regering. Het is nochtans die regering die de noodzakelijke stedenbouwkundige en andere vergunningen moet afleveren. De Brusselse arrogantie ging zover dat er al data werden vooropgesteld: bouwen in 2016, opleveren in 2018. Alsof alles al in kannen en kruiken was.
Minister-president Peeters moest in het parlement toegeven dat hij van toeten noch blazen wist. Ook minister van Sport Muyters gaf toe dat hij nog geen spoor van enig dossier of aanvraag had binnengekregen. Ook het gemeentebestuur van Grimbergen viel uit de lucht. Alleen het Vlaams Belang protesteerde tegen deze regelrechte poging om, via een omweg, de Brusselse olievlek te laten uitdijen. Het was echter duidelijk dat de Vlaamse Regering geen krimp had gegeven en zonder meer was geplooid voor een Brussels dictaat dat wellicht was bedisseld in de cenakels van de federale traditionele partijen. Voor één keer speelde de VRT het spel correct en liet Vlaams-Belangsenator Bart Laeremans hierover aan het woord. De repliek van Muyters was ronduit beschamend en nietszeggend. Op geen enkel moment had men de indruk dat de Vlaamse Regering ook maar de schijn van een vuist wou maken tegen dat Brussels-francofoon expansionisme. Men krijgt de indruk dat Kris Peeters vanuit de nationale CD&V een dubbele rol krijgt toebedeeld: een Vlaamse goednieuws-show verkopen als minister-president en in de coulissen de Belgische agenda’s uitvoeren. Het was helemaal niet de bedoeling dat het Parking-C-verhaal in de media zou zijn gekomen. Het Vlaams Belang heeft hier weer voor stoorzender en klokkenluider gespeeld. Zijn we blij met die rol? Ja en neen. Het geeft onze partij geloofwaardigheid, maar anderzijds hadden we het veel liever anders gezien: een Vlaamse Regering die, gesterkt door een strijdlustig Vlaams Parlement, een vuist maakt naar Brussel of misschien zelfs af en toe een gestrekte middenvinger. Voor de goede orde: wij laten Brussel niet los. Voor ons is Brussel de stad en haar inwoners, maar zeker niet haar huidige bestuursklasse. Veel erger nog is het penibele verhaal van de ‘Vlaamse grondwet’ die er zou komen - nog zo’n uitgeflodderde zeppelin. In 1999 dienden het Algemeen Nederlands Zangverbond (ANZ) en het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen (OVV) een petitie met 24.000 handtekeningen in bij het Vlaams Parlement, met het verzoek om een ‘Grondwet voor de Vlaamse Staat’ voor te bereiden. Het parlement stemde bij meerderheid tegen omdat het “de Belgische instellingen niet ter discussie wilde stellen” (sic) en draineerde het vraagstuk naar een commissie, alwaar het een stille dood stierf. Alleen het toenmalige Vlaams Blok steunde het verzoekschrift. Het is ook onze partij die in 2001 in het kader van zijn congres ‘Vlaanderen onafhankelijk’ een ‘Proeve van Grondwet van de Republiek Vlaanderen’ publiceerde, een lezenswaardig document dat door de traditionele media straal werd genegeerd.
In 2004 kwam het monster van Loch Ness echter weer boven water. En hoe! De heren Norbert De Batselier en Herman Lauwers dienden in het Vlaams Parlement zowaar een voorstel van resolutie in, getiteld, ‘Handvest van Vlaanderen - Een basistekst voor een eigentijds Vlaanderen’. ‘Handvest’ dus, geen grondwet. De reden van deze taalkundige correctie werd er ook bijgegeven: alleen de Belgische federale staat heeft de bevoegdheid om een grondwet op te stellen. Een handvest dus: een woord dat eigenlijk verwijst naar een puur platonische denkoefening over een denkbeeldige Vlaamse staat. Atlantis ligt blijkbaar niet in de zee maar aan de zee, in dit geval: de Noordzee. Begin 2006 organiseerde CD&V/N-VA ten slotte een colloquium waarin oud-minister-president Luc Van den Brande als een ‘founding father’ wel mocht orakelen over een Vlaamse grondwet, maar tegelijk stelde dat “absolute statelijke soevereiniteit voor Vlaanderen een fictie is.” Een niet-grondwet dus, voor een niet-staat. Men merkt in heel deze historiek hoe het Vlaams Parlement als een speeltuin wordt gezien, een praatbarak waar de eisen van de Vlaamse Beweging worden getransformeerd in loze papieren tijgers die deze beweging vooral de wind uit de zeilen moeten nemen. De medeplichtigheid van de N-VA - ik herhaal, al 10 jaar in de regering-Peeters - staat hier buiten kijf: de prijs voor regeringsdeelname is stilzwijgende loyaliteit aan de diverse geledingen van het Belgische regime, hoeveel schijnbewegingen dat feit ook moeten verhullen. Vermits het Vlaams Belang in dit marionettentheater als enige partij het deelstaatparlement ziet als de voorvorm van een Vlaams-nationale assemblee en de Vlaamse Regering als het prototype van een Vlaams-nationale regering, botsen de perspectieven constant, in elke discussie. Zelfs zonder cordon. Witloof en cuberdons: de streekproducten-identiteit De Vlaamse grondstroom is niet belgicistisch, ondanks de bezwerende signalen van het Peeters-regime. De Vlaamse Beweging is, met haar rijk middenveld, de radicale bedding van deze grondstroom. Het Vlaams Belang houdt hierbij constant de vinger aan de pols. Net daarom moet de besturende klasse telkens weer tendensen indijken die de Vlaamse staatsvorming op de politieke agenda plaatsen. Cultureel betekent dit een zorgvuldige controle op het gebruik van het begrip ‘identiteit’. Waarvoor staan wij als gemeenschap? Voor welke waarden, welke emoties? Terwijl onze culturele elite zich telkens weer afkeert van het begrip ‘Vlaamse identiteit’ (zie hoofdstuk I.5)
en daar via de subsidiekanalen nog voor beloond wordt ook, is de Vlaamse administratie naarstig op zoek geweest naar een ongevaarlijke ersatz-invulling van die identiteit. Hoe kon men Vlaanderen op de kaart zetten zonder het begrip ‘natie’ te gebruiken? Door de regio te beklemtonen. De karakteristieken van deze regio mochten op hun beurt ook weer niet politiek-cultureel getint zijn (zoals bijvoorbeeld Catalonië zich keert tegen de Madrileense cultuur van de stierengevechten), maar louter folkloristisch. De oplossing werd gevonden in de promotie van de streekproducten. Daar hoort weer een kostelijke Vlamingenmop bij. Naar aanleiding van het Belgische EU-voorzitterschap in 2010 wilden Peeters en co ook even op de internationale promotietrein springen met weeral een actie, genaamd ‘Vlaanderen schittert in Europa schittert in Vlaanderen’. Een taalkundige miskleun, waarachter een nog grotere conceptuele leegte schuilde. Wie klikte op de webstek van deze actie, kwam tot zijn verbazing meteen op een portaalsite van het Belgische voorzitterschap terecht, namelijk www.eutrio.be. Deze webstek, met een tricolore baniertje, benadrukte vooral de Belgische context waarin de Vlaamse campagne was ingebed. Hier bleek ook dat de communicatie-afdeling van de Federale Overheidsdiensten heel het zaakje beheerde, waarbij uiteraard het drieledig-federale model aan binnen- en buitenland werd verkocht. Binnen deze product-setting werd Vlaanderen vooral gepromoot als… het herkomstland van de ‘cuberdons’ ofte neuzekens, het kegelvormig snoepgoed met frambozensmaak, gul uitgedeeld in alle Europese hoofdsteden. Verder kwamen ook het witloof, het frambozenbier en de Veurnse wafels aan bod. Dit Bruegheliaans-Bourgondisch cliché is verre van onschuldig: natuurlijk zijn Vlamingen lekkerbekken, maar in dit geval diende de regionale keuken om een ander, dieperliggend en meer subversief identitair verhaal te verdoezelen. Vlamingen hebben bijvoorbeeld namelijk ook een lange traditie van burgerlijk-stedelijk onafhankelijkheidsgevoel, weerspiegeld in de middeleeuwse Belforten, een uniek Vlaams fenomeen. Had men die diepere laag geëxploreerd, gecombineerd met het slijk van 1302 en 1914-1918, dan was men natuurlijk op een heel ander spoor uitgekomen. Het werd dus een folkloristische identiteit met het euroregionalisme der streekproducten als mistgordijn. De Vlamingen moeten weten dat ze goed wafels kunnen bakken; die mogen ze dan ook overal uitdelen als visitekaartje. Europa moedigt dit identitaire minimalisme van de
Euregio’s aan, net omdat de lidstaten doodsbang zijn van elke autonomistische tendens. Ook de links en rechts in het buitenland bestaande ‘Vlaamse huizen’ hebben allemaal een hoog cuberdon-gehalte: ze verkopen een onschuldige ‘couleur locale’ vol cliché-voorstellingen die bij voorkeur aansluiten bij het culinaire gebeuren. Voormalig Vlaams cultuurminister Bert Anciaux mag hier op een rijk palmares bogen. Een reële buitenlandpolitiek is uiteraard aan dit Madurodam-Vlaanderen niet besteed. Buitenlandse zaken en diplomatie zijn volledig federaal en we zien ook nergens in de huidige onderhandelingen een aanzet om dat te veranderen. De euroscepsis, door onze partij verwoord, ligt dan ook in het verlengde van onze kritiek op het Belgo-Vlaamse reformdenken, de strategie van de voorzichtigheid en de verbloeming van elk ontluikend Vlaams natiegevoel. Men gunt ons enkel een folkloristische identiteit die zoveel mogelijk bij de Belgische nonidentiteit aansluit van het bier en de frieten. Het Bruegheliaans cliché is de ideale manier om Vlaanderen te laten schitteren als een stukje België in Europa. De geforceerde promotie van deze streekproducten-identiteit legt een hypotheek op het eigenlijke republikeinse debat over wie we zijn en wat onze plaats is in Europa en de wereld. Een leeuw zonder ballen Ondertussen loopt het in diskrediet brengen en een-na-een onschadelijk maken van Vlaamsnationale strijdsymbolen verder in het kader van de Belgische pacificatie. De kaping van de IJzertoren is een hallucinante ‘urban legend’, maar de discrete manier hoe de Vlaamse Regering onze identitaire symboliek deconstrueert, geruisloos en glimlachend, zou ons al evenzeer moeten verontrusten. Telkens weer is het procédé dubbel: het zou om een esthetische opfrissing gaan van verouderde iconen, maar tegelijk ook om het uitwissen van weeral die Vlaamse oerschuld die in de twintigste eeuw gestalte kreeg. Een sanering die meteen ook weer België herdefinieert als het permanente heropvoedingsinstituut voor de Vlamingen. Waarbij, zoals dikwijls, de Vlaamse heropvoeders zelf de meest fanatieke zijn. Zo laten de vroegere kartelpartners Kris Peeters en Bart De Wever geen gelegenheid onbenut om zich af te zetten tegen de zogenaamde ‘vendelzwaaiersromantiek’, waarmee ze eigenlijk alle identitaire iconen en plekken, die van oorsprong met de Vlaamse Beweging zijn verbonden, willen desacraliseren. Zo werd de IJzerbedevaart een vredeshappening met het gekende gevolg, degradeerden de 11-juli-feesten tot in braadgeur gehulde
bloempotmomenten van de Vlaams-Belgische politieke klasse met het duo Peeters/De Wever telkens voorop, en werd de jaarlijkse Gordel in de Brusselse rand ‘gedepolitiseerd’ tot trefpunt van wielertoeristen en wandelaars, waar steeds meer Frans wordt gesproken. Alle zijn het grotendeels door de Vlaamse overheid gesponsorde evenementen waarbij nauwlettend elke zweem van politiek statement wordt vermeden. Het zingen van de Vlaamse Leeuw, met zijn strijdvaardige, soms grimmige tekst, is niet aan te bevelen. ‘Vlaanderen boven’ daarentegen, het semi-parodisch chanson van Raymond van het Groenewoud, werd de hemel ingeprezen door toenmalig cultuurminister Bert Anciaux. Let op: ik ben een fan van Van het Groenewoud vooral omdat hij altijd in het Nederlands is blijven zingen en ook omdat hij het leven niet al te ernstig opneemt. En daarom juist: op 5 juni 2002, ter gelegenheid van de 700ste verjaardag van de Guldensporenslag, werd ‘Vlaanderen boven’ door de politieke kabouters tot het officiële feestlied van de Vlaamse Gemeenschap uitgeroepen. Wat een grap! Met de leeuwenvlag moet spaarzaam worden omgegaan. Terwijl men in Catalonië de vraag naar vlaggen niet kan bijhouden, wordt bij ons gedaan alsof we daarmee opnieuw de duistere middeleeuwen willen oproepen. In oktober 2011 organiseerde de Vlaamse Regering een wedstrijd om een alternatief te bedenken voor dat symbool-met-weerhaken, op advies van marketingspecialist en Peetersintimus Jan Callebaut, de man die onder meer de verkoopstrategie van Coca-Cola uitdokterde. “Er moet een positievere state of mind gecreëerd worden rond Vlaanderen,” wist de reclamemaker, en daarvoor is de klauwende leeuw een hindernis. Zo gezegd zo gedaan, weg met ons dus. Alleen softe en gladde symbolen die niemand verontrusten zijn voortaan nog toegelaten. Deze merkwaardige mix van hooghartigheid en zelfkleinering bij onze besturende klasse, die toch beweert een Vlaamse agenda uit te voeren, passeert moeiteloos en wordt door alle traditionele media ondersteund. Terwijl het toch gaat om het fnuiken van een collectief identiteitsgevoel en de daaraan verbonden bakens. Met symbolen kan niet zomaar gesold worden. Stel u voor dat een Servisch politicus het fameuze Merelveld, waar ze nota bene in 1389 een opdoffer kregen, spottend zou afdoen als een banale koeienweide. Het veld bevindt zich in het huidige Kosovo, maar men heeft het na de oorlog internationaal als Servisch thuisland erkend.
Of stel dat de Ierse president in Dublin Kilmainham Gaol en de daarmee verbonden herinnering aan de Ierse onafhankelijkheidsstrijd zou willen slopen: het zou het einde betekenen van zijn politieke carrière. Of dat een architect op Ground Zero een halalsupermarkt zou willen neerpoten: het kot zou te klein zijn. In Vlaanderen kan het dus wel. Meer nog: het wordt aanzien als een bewijs van tolerantie en emancipatorische breeddenkendheid. Uiteindelijk wordt het Vlaams-nationalisme an sich geclassificeerd als een ‘aftandse’ ideologie. Een gecastreerde leeuw en een volkslied dat door Vlamingenhater Brel kon bedacht zijn: we hebben de leiders die we verdienen én de symbolen die we ons laten aanmeten. Besluit: werk aan de winkel Samengevat: de werking van de Vlaamse overheidsinstellingen, hun communicatie en de bijbehorende bestuurscultuur betekenen een rem op het onafhankelijkheidsdenken. En daar zijn ze ook voor opgericht. De Belgische ziekte heeft zich uitgezaaid als Vlaamse kwaal, via de bovenbouw en de instellingen die ons zogezegd autonomie zouden bezorgen. Het is een ‘viraal’ fenomeen, een besmettingsverschijnsel dat we met verbijstering vaststellen en waardoor we bijna blij zijn dat we ons in een schutskring bevinden. Het Peeters-regime handhaaft, weliswaar retorisch gecamoufleerd via peptalk en nepcampagnes, de regionalistische visie van Wilfried Martens anno 1980. De fameuze vijf resoluties werden nauwelijks hard gemaakt. Integendeel: ze hebben alleen maar Franstalig België wakker geschud, waarna heel de zaak de koelkast in ging. Sindsdien is het underdoggehalte van de Vlaamse onderhandelaars er binnen de staatshervormingspalavers alleen maar groter op geworden: de resultaten liegen er niet om. ‘There is no alternative’… Het Tina-devies houdt de Vlamingen bang en ontzegt hen elke politiek-maatschappelijke droom. De morele legitimiteit van de Belgische staat neemt, zeker in Vlaanderen, verder af, maar de legitimiteit van het republikeinse alternatief neemt niet toe omwille van het demoraliserende identitaire minimalisme van de Vlaamse overheid en de regerende politieke klasse. Het resultaat is waar wij vandaag staan: tussen wal en schip, overgeleverd aan de cynische, maar electoraal lonende niemandslanddoctrine. De marketingmachine van Peeters en co is klein-Vlaams en pro-Belgisch. Ze opereert strikt binnen deze politieke marges en geeft daarenboven aan de EU het signaal dat er van enig autonomistisch-nationalistisch streven geen sprake kan zijn.
Brussel triomfeert. Eenmaal in de Wetstraat en eenmaal in het Berlaymontgebouw waar de EU zetelt. Het Vlaams Belang moet, parallel met de verdere verfijning van het OrdelijkeOpdeling-scenario, het Vlaams Parlement blijvend confronteren met zijn eigenlijke historische opdracht, namelijk de soevereiniteitsverklaring. Deze kan dan de eigenlijke onderhandelingen over de Ordelijke Opdeling inleiden. Overigens behelst onze zending nog meer: eenmaal onafhankelijk leiden wij door dit loutere historische feit een totale transformatie in van de EU. Soevereiniteit en onafhankelijkheid vormen de opmaat naar een verdragsrechtelijk vormgegeven Europese statenbond en meer rechtstreekse betrokkenheid van alle Europeanen bij het wel en wee van ons continent en onze beschaving. Maar daarover straks meer. Ondertussen zal onze partij een nieuw communicatiemodel ontwikkelen en promoten, waarmee Vlaanderen naar Europa en de wereld zichzelf voorstelt als natie-in-opbouw. Dat is iets kwalitatiefs anders dan een deelstaat. Schotland en Catalonië gaan ons voor. Indien wij internationaal naar buiten komen als ‘onvoltooide republiek’, niet als Belgische deelstaat, zullen wij in Europa en de wereld veel meer respect afdwingen. De status van vazal dewelke het regime-Peeters ons oplegt, creëert in het buitenland de perceptie dat, ondanks Copernicus, wel degelijk België het aanspreekpunt is en blijft voor de internationale gemeenschap. Het gaat er niet om een belegen symboliek te blijven cultiveren op negentiende-eeuwse wijze. Wel moet een modernisering van symbolen en iconen in overeenstemming zijn met een republikeins perspectief en niet met een Belgische restauratie. De discussie over een collectieve identiteit, historisch-cultureel onderbouwd én modern, maakt integraal deel uit van dit groeiproces.
4. Het ‘racisme’-spook, het cordon en de Belgische inquisitie: de democratische Bermuda-driehoek De stelling dat het Vlaams Belang geen partij is die kan deelnemen aan het normale (Belgische) politieke spel klopt. Daarvoor is dat spel al te zeer vervalst en past het de regels van de democratie al te gretig aan, in functie van de strategische agenda’s van de hoofdspelers, de politieke partijen, die meteen ook de rol van scheidsrechter op zich nemen. De kwaliteit van de Belgische democratie is hoogst bedenkelijk en dat zal een antiestablishmentpartij als het Vlaams Belang geweten hebben. Het is een democratie die gecontroleerd wordt door halfduistere machtscenakels waar ‘en petit comité’ beslissingen worden genomen buiten het parlement om, dat zichzelf gedegradeerd heeft tot de status van stemmachine. Dat kan ver gaan, tot en met het vervagen van de scheiding tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Met de zogenaamd vierde macht, de media, als medeplichtige. Media die hun taak niet ernstig nemen en schaamteloos de strategische agenda’s van de partijpolitiek overnemen, veeleer dan de keizer in zijn blootje te zetten. Wat kan een partij daarin doen die zich tegelijk de rol van klokkenluider, protestpartij, rechtvaardigheidspartij en anti-regimepartij wil aanmeten? Op het standpunt van de spelbreker en de aanklager blijven staan en zo het etiket van ‘marktleider in de verzuring’ opgespeld krijgen? Of het spel meespelen en mee ‘verrotten’? In dat opzicht heeft het Belgische politieke establishment het ons gemakkelijk gemaakt: zij hebben voor optie 1 gekozen en beslist om hun zaakjes te regelen zonder ons. Dat de rechtsstaat daartoe nog meer uit haar hengsels moest hangen dan ze al deed, was voor niemand een bezwaar. De quasi-democratie werd een fluwelen dictatuur die op een zeker ogenblik één miljoen Vlaamse stemmen gewoon verdonkeremaande. Van cordon tot Centrum: de enscenering van een heksenjacht De opgang van het Vlaams Blok, vooral na de eclatante overwinning in de gemeenteraadsverkiezingen van 1988, baarde het Belgische politieke establishment grote zorgen. Ontstaan als radicale afsplitsing van de Volksunie na het Egmont-debacle, was het éénmanspartijtje van Karel Dillen uitgegroeid tot een anti-Belgische verzetspartij die als eerste de problematiek van de migratie, economisch en cultureel, in het publiek debat bracht. Dat laatste was een opportuniteit voor de tegenstanders: “Laten we er gewoon racisten van maken, dan is het probleem opgelost.” Op 10 mei 1989 lanceerde Agalev-
boegbeeld Jos Geysels, op aangeven van PS-coryfeeën zoals Claude Eerdekens en Philippe Moureaux, op een congres van de Vlaamse socialisten het idee om het “Vlaams Blok wegens racisme van bestuursdeelname op elk niveau uit te sluiten.” Alle Vlaamse partijvoorzitters zouden al spoedig het protocol ondertekenen, gehaast als ze waren om zich van elke bruinzwarte zweem wit te wassen. Dat quasi-moralistische argument van het cordon als ‘dam tegen het racisme’, en de semantische gladheid van dat woord - we komen er straks op terug. Voor de Franstalige partijen was het vooral kwestie om de opmars van het Vlaams Blok tot staan te brengen (in 2004 goed voor een kwart van de Vlaamse stemmen), door onze partij als politiek ongeldig te kwalificeren en zo de Vlaamse meerderheid binnen België tot een minderheid te reduceren. De door de PS gepiloteerde Vlaamse collabo die het allemaal aan elkaar mocht praten, Jos Geysels, kreeg als beloning het Ministerschap van Staat. De verschijning van Geysels is opmerkelijk in dit verhaal: electoraal was het Vlaams Blok geen concurrent voor Agalev, maar het feit dat zijn ‘linkse’ partij bij de gewone man en vrouw totaal niet aansloeg - en het Blok wel - moet hem enorm gestoord hebben. Dus moest het etiket van ‘ondemocratische partij’ verzonnen worden, op zich een bizarre orwelliaanse constructie: een partij die het te goed doet bij het gewone volk, is ‘ondemocratisch’. Criminologe Marion van San, bekend van haar studies rond criminaliteit bij jonge migranten en daar nadien voor verketterd, typeerde Jos Geysels ooit als een autistische, eigenlijk tirannieke politicus die van de problemen wegkijkt. Ze zou er het deksel voor op de neus krijgen. “Als een democratisch regime via een wereldunicum zoals het cordon sanitaire probeert in naam van een aantal zogeheten basiswaarden (core values) een overwinnaar van verkiezingen of zelfs gewoon een grote politieke partij (permanent) buitenspel te zetten, dan kan men spreken van een zwakke, een verarmde, een verminkte democratie. Een volwassen democratie kan en durft dat debat wél aan en duldt niet dat ze afgesneden wordt, in de media en in de werking van politieke uitwisseling van ideeën en programma’s, afgesneden van een kwart van haar eigen bevolking of van de ideeën die deze groep vertegenwoordigd of minstens vertolkt wil zien. Zelfs het hevigste debat moet in onze visie op democratie kunnen. Dat principieel uitsluiten is niet alleen ontoelaatbaar: het is ook dom. Cordon sanitaire, cordon médiatique, vakbondsuitsluiting: het is allemaal
dom. Een democratie die zich permitteert dit te doen, verlaagt zichzelf. Ze ontzegt zichzelf noodzakelijke bottom-top-informatie over wat er leeft in de samenleving die ze zegt te vertegenwoordigen. Ze vertegenwoordigt niet en ze snijdt zich af van ideeënzuurstof, ze verdort. Een dergelijk systeem kan eigenlijk alleen in een land als België. België is dan ook geen echte democratie. Een minderheid is er op uitvoerend niveau paritair (over)vertegenwoordigd. De federale regering is de laatste jaren - want de toestand verslechtert zienderogen - van kwaad naar erger gegaan. Onder Verhofstadt was de meerderheid in het parlement in meerderheid uit de landelijke (Franstalige) minderheid samengesteld. Sinds de CD&V/N-VAoverwinning van 2007 is het nog erger geworden. Vlamingen worden nu geregeerd door een federale regering die slechts een minderheid van de eigen Vlaamse volksvertegenwoordigers huisvest. Een dergelijk democratisch wangedrocht, een regime dat op een dergelijk onrechtvaardig drijfzand is gebouwd, kan zich geen open, sterke, klare, heldere of zuurstofrijke democratie veroorloven. Verminkingen zijn een logisch gevolg van dit bipolair onevenwicht en de belangrijkste verminking is het cordon sanitaire tegen de partij die de stopzetting van dit koninkrijk en de opsplitsing ervan voorstelt. België is een democratische Bermuda-driehoek.” (column, ‘Democratische Bermuda-driehoek’, 9 juli 2009,www.gerolfannemans.org)
Echter, pas na de doorbraak van het Vlaams Blok in heel Vlaanderen (de zogenaamde ‘Zwarte Zondag’ van 24 november 1991 - het begrip alleen al!), besefte men dat Geysels alleen te licht woog om het Blok opzij te zetten. Het is ook op dat moment dat het bij de traditionele partijen begon door te dringen dat dit wel eens het begin van het einde kon zijn voor het Belgische regime. Als bij wonder dook toen uit het niets ‘Charta ’91’ op: een zogeheten ‘intellectueel, politiek en artistiek front tegen de verrechtsing in Vlaanderen’. Bij de stuwende krachten vindt men onder meer auteur Tom Lanoye, die later op een Agalev-lijst zal terechtkomen, naast VUBprofessor Eric Corijn, ex-militant van de trotskistische RAL. Het zijn deze regime-intellectuelen die het politiek cordon van 1989 zouden transformeren tot een moreel-cultureel uitsluitingsdogma, waarbij heel het sociaalculturele middenveld aan de linkerzijde zou gemobiliseerd worden: het Anti-Fascistisch Front, Objectief 479.917, VAKA, Democratie ’94, Hand-in-Hand, Scholen-tegen-Racisme, de website Blokwatch, maar ook eerbiedwaardige organisaties zoals de Koning Boudewijnstichting, tot en met massale
‘feelgood-happenings’ zoals de 01.10-concerten van Tom Barman en ga zo maar door, waarop paarse politici zoals Guy Verhofstadt en Freya Van den Bossche niet konden ontbreken. Het Vlaams Blok was vanaf dan zonder meer gecatalogeerd als een fascistische formatie, waarbij reminiscenties aan de jaren ’30 van vorige eeuw schering en inslag waren. Er zaken mee doen, stond gelijk met onuitwisbare zelfbevlekking. Intellectuelen die ook maar enige nuance probeerden aan de dag te leggen, werden ei-zo-na gebrandmerkt als nazicollaborateurs. In het zog van dat Charta verviel heel weldenkend-links, zonder het minste gevoel voor realiteit of relativiteit, in een heksenjachtretoriek. Men hitste elkaar op in de ‘goedmenselijkheid’, overtroefde elkaar met ‘publicaties’ die bewezen wat moest bewezen worden en gleed via de media af in een extreem-emotioneel, stigmatiserend register dat ook moest overslaan op de gewone man en vrouw, de Vlaams Blok-kiezers dus. Want daar was het om te doen: de Vlamingen ervan overtuigen dat ze fout gestemd hadden. Vanuit dat ‘sociaalculturele’ offensief was het pad nu anderzijds geëffend om een institutionele verharding te leggen: in 1992 keurde de Vlaamse Raad een resolutie goed die, refererend aan het beruchte ‘70-punten-plan’, elk bestuursakkoord met het toenmalige Vlaams Blok uitsloot. Met deze derde, ‘institutionele fase’, konden de cordon-bedenkers van 1989 definitief hun handen witwassen: het was nu de overheid zelf, als belichaming van de democratische rechtsstaat en moreel geruggesteund door de culturele wereld, die deze ‘antidemocratische partij’ kon excommuniceren. In 1993 komt dan het koninginnenstuk van de operatie tevoorschijn: de oprichting van het ‘Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding’. Dit instituut zou, onder de rechtstreekse bevoegdheid van de eerste minister, via een bijgestuurde en verstrengde antiracismewet uit 1981 (het geesteskind van PS’er Philippe Moureaux), hét vervolgingsinstrument bij uitstek worden. Ook een Europese richtlijn droeg bij tot de voortdurende uitbreiding van die antiracismewet, via het begrip ‘discriminatie’ waarmee men echt elke hond mee kon slaan. Demagogische kampioenen in de weldenkendheid zoals Karel De Gucht konden van daaruit hun hartje ophalen, waarbij men zich kan afvragen of de door hem bedachte kwalificatie van ‘mestkevers’ voor de Vlaams-Blokkiezers zelf niet aanzet tot ‘haat’ en ‘discriminatie’. Het CGKR ontpopte zich, naast andere door de overheid gesubsidieerde aangevers zoals Kif Kif, vanaf dan tot een ideeënpolitie en zelfs een soort parallelle openbare aanklager. Het Centrum bepaalt wat mag gedacht, gezegd en geschreven worden. Met een ijver én een
eigengereidheid die aan de middeleeuwse inquisitie herinnert, bepaalt ze zelf de grenzen van de politieke correctheid, moedigt verklikking aan en belaagt frontaal, via het mysterieuze begrip ‘racisme’, elke tegenstander van het regime. En het gaat door, onverstoord. In september 2013 proberen het CGKR en Kif Kif een Facebookpagina, getiteld ‘Geenmoslimuitzendingen-op-VRT’ van het web te halen, wegens - u raadt het - racisme. “Met een persmededeling heeft het Centrum in een weinig subtiel syllogisme gesteld dat al wie via het internet de film van Geert Wilders verspreidt, bij het Centrum van De Witte kan aangemeld worden, hij moet worden ‘verklikt’ zeg maar, opdat het Centrum vervolgens deze personen voor het gerecht zou slepen en zou kunnen laten veroordelen. (…) Dat het filmpje eenzijdig is of dat het een eenzijdige visie op de islam geeft mag toch geen reden zijn om het verspreiden ervan als ‘aanzetten tot haat’ te aanzien?! Het zou betekenen dat niemand nog een filmpje kan maken of verspreiden of over de islam nog gelijk wat kan zeggen of citeren zonder dat er een ‘objectief’ of een veelzijdig of vergoelijkend beeld van deze godsdienst wordt opgehangen. Wat is dit toch voor onzin? Volgens die redenering zou iedere journalist die een eenzijdig negatief beeld van het Vlaams Belang ophangt en die niet - zoals journalisten van de openbare omroep zouden (moeten) doen - een objectief beeld schetst, aanzetten tot haat?! Wat het Centrum-De Witte vergeet is dat de vrijheid van meningsuiting met die redenering volledig wordt uitgehold. De bescherming van het fundamenteel recht op de uiting van een mening dient natuurlijk tot niets als ze alleen maar zou opgaan voor de meningen die wegens de evenwichtigheid of de neutraliteit of de objectiviteit waarmee ze worden geformuleerd niemand aanstoot geven. Bescherming van de vrije mening geldt niet de fletse of nietszeggende en evenmin de algemeen aanvaarde mening. Die hoeft niet beschermd te worden. Het is juist de provocerende, contesterende en contesteerbare mening die door de overheid moet beschermd worden. Een overheidsinstelling die echter - omgekeerd en op een aberrante manier strijdig met de geest van het Magna Charta - meningen voor de strafrechter brengt omdat die meningen een te eenzijdig beeld van een of andere godsdienst zouden weerspiegelen, past niet in een normale democratie. Onder dat motto zou iedere uitgever van Hugo Claus voor de rechter moeten gesleept worden. Maar daar wringt
juist het schoentje. Het regime bepaalt wat welgevallig is (de islam staat bovenaan) en laat alleen nog meningen toe die gepolijst en door een ideeënpolitie goedgekeurd zijn.” (column, ‘Centrum-De Witte’, 2 april 2008, www.gerolfannemans.org)
De oprichting van het Centrum in ‘93 was het derde luik van de anti-VlaamsBlokdrietrapsraket (na het politieke en het cultureel-mediatieke cordon). Via dit orgaan kon de slotfase van de anti-Vlaams-Blokstrategie worden ingeleid: een ‘strafrechterlijke’ vervolging van de partij vanaf 2000. Aanklagers: de Liga voor de Mensenrechten en het CGKR. Hoofddoel: financiële drooglegging en ontbinding van de partij die als gevaarlijk voor de continuïteit van het Belgische regime werd beschouwd. Aan buitenlanders onmogelijk uit te leggen… Aan de rol van de media, die zich afstemden op de fameuze anti-Vlaams-Bloknota uit 2001 ‘De VRT en de democratische samenleving’ en zich zonder schroom een zelfcensuur oplegden, wijd ik een apart hoofdstuk. Veroordeling, sociale trauma’s en de politieke kostuumwissel Op 21 april 2004 veroordeelde het Hof van Beroep van Gent drie aan het toenmalige Vlaams Blok verbonden vzw’s (vzw Vlaamse Concentratie, vzw Nationalistisch Vormingsinstituut en vzw Nationalistische Omroep Stichting) op basis van de zogenaamde ‘antiracismewet’. In cassatie werd dit arrest bevestigd op 9 november 2004, hetgeen de partij dwong om van naam te veranderen. Twee strafbepalingen uit die antiracismewet werden weerhouden: ‘het aanzetten tot haat’ en ‘het aanzetten tot discriminatie’. Het zijn opmerkelijke formuleringen die men vandaag hoofdschuddend leest. Dat het Vlaams Blok daarbij vooral zijn pijlen had gericht op een ideologie die zelf aanzet tot haat en discriminatie, in casu de islam, en meer bepaald het in Europa erg verbreide en vandaag door de staatsveiligheid als topgevaarlijk beschouwde salafisme, was voor de rechters toen geen argument ter ontlasting. Dat het arrest het democratisch principe van de vrije-meningsuiting zelf ondergraaft en een gevaarlijk precedent voor de rechtsstaat vormt, was blijkbaar ook geen punt. Het lijdt dan ook geen twijfel dat we hier te maken hadden met een politiek proces - het eerste in België na de Tweede Wereldoorlog - en met een gecoördineerde poging om een
partij te kortwieken (ook financieel) die de afschaffing van de Belgische staat viseert, dit laatste geweldloos welteverstaan, puur met democratische middelen. De verontwaardiging was groot na het arrest van april 2004. Zelfs met de N-VA verbonden intellectuelen als Matthias Storme stelden dat het haast een morele plicht was om na dit arrest voor het Vlaams Blok te stemmen. Dat deden zowat een miljoen Vlamingen ook: de partij werd na de verkiezingen van juni 2004 de grootste politieke fractie in het Vlaams Parlement. Als het federale verkiezingen waren geweest, waren we zelfs groter dan de PS. Dat we dit moment niet konden houden, ligt aan verschillende redenen. Intern gebakkelei, een niet voltooide generatiewissel, maar vooral: een verdere verstrakking van het cordon sanitaire tot op een niveau van sociale druk en intimidatie (met de onvermijdelijke overloperij als gevolg). Dit negatieve sociale stigma van het cordon moet men niet onderschatten. Veel meer dan het politieke cordon in de strikte zin, of ‘het cordon médiatique’, is het mechanisme van stigmatisering, sociale uitsluiting tot en met dreiging tot broodroof een efficiënte strategie gebleken om de partij te beschadigen. Leraars die dreigden hun job te verliezen, vakbondsmilitanten die uit de vakbond werden gezet, journalisten die aan de deur werden gezet: het volstaat hier te verwijzen naar het geval Roger Van Houtte en de ‘Gazet van Antwerpen’. Van Houtte was niet eens een Vlaams Belanger, maar stelde zich in de Visaaffaire wat te kritisch op. Dus belandde hij, in de Stevaert-logica die bij de uitgevers van de ‘GvA’ als onverbiddelijk gold, bij de oppositie. Vanaf dan was het mondje dicht in het journalistieke milieu. Mensen stemden op het Vlaams Belang, maar zegden in de kroeg, op het werk, misschien zelfs thuis, iets anders. Partijmilitanten en gewone Vlamingen die hun Vlaams-Belangsympathie voor hun omgeving angstvallig verborgen hielden omdat hun partij als ‘racistisch’ werd gekwalificeerd: de terreur begon vruchten af te werpen en zwijgen was de boodschap. Op den duur werd elke systeemkritische uitlating ingeleid met “Ik ben geen Blokker, maar…”, of “Ik ben geen racist’, maar…” Er ontstond een discours voor de façade, de straat, de media en anderzijds een parallel, gesloten denksysteem van oordelen en vooroordelen die niet konden gelucht worden of afgetoetst aan andere opinies. Dat fenomeen werd ‘verzuring’ gedoopt, een van de meest perverse spin-offs van de cordonlogica zelf, zo bleek achteraf.
In het licht van deze door intimidatie veroorzaakte sociale trauma’s, een democratie absoluut onwaardig, kon dan tenslotte een onschadelijk alternatief voor het Vlaams Belang naar voor geschoven worden. Partijpolitiek groeide de anti-Vlaams-Belanghetze uit tot een onwaarschijnlijke soap, een grotesk verhaal vol straffe verklaringen, mediatiek gespin en overloperij. Complete partijtjes werden gepromoveerd tot stoottroepen tegen het radicale Vlaams-nationalisme. Jean-Marie Dedecker mocht beginnen. In 2006 werd hij als zogenaamd lastige ‘caractériel’ uit de Open Vld gezet en werd meteen bij de N-VA binnengehaald. Maar kartelpartner CD&V stelde zijn veto en Jean-Marie vloog weer even snel buiten als hij erin gekomen was, waarna hij de Lijst Dedecker oprichtte. Als rechtsliberale magneet voor kleine zelfstandigen had de lijst de wind in de zeilen. De media waren stapelgek van hem. In 2007 behaalde LDD in één klap vijf Kamerzetels en een Senaatszetel. Toen hij rondbazuinde dat hij “het Vlaams Belang ging uitroken”, was het hek helemaal van de dam en werd hij politiek én mediagewijs voorbestemd om deze messiaanse daad te volbrengen. Plots moest elk tv-praatprogramma of quiz hem hebben, Jean-Marie dronk met volle teugen van het succes. Op zijn hoogtepunt verscheen hij in het Eén-programma ‘Debby en Nancy’s Happy Hour’ als zeekapitein die... de Vlaamse minister-president Yves Leterme en sp.avoorzitter Johan Vande Lanotte van een onbewoond eiland moest redden. Een mijlpaal in de geschiedenis van het politieke product-placement. De organisatie van Dedecker bleek echter van een te klein soortelijk gewicht, zodat de charade hem meer en meer als een grap ging achtervolgen. Na twee jaar en een paar ‘accidents de parcours’ was de operatie ‘uitroken’ uitgeteld. Tijd dus voor een nieuw anti-Vlaams-Belangoffensief vanuit het Vlaams-Belgische establishment. De N-VA, tot in 2008 een schimmige restant van de geïmplodeerde Volksunie en zich beschermend tegen de kiesdrempel via een kartel met de CD&V, mocht haar kans wagen. Dezelfde media die zich keurig aan het cordon médiatique hadden gehouden, gingen nu met dezelfde verbetenheid de figuur van kopman Bart De Wever promoten, van ‘zero’ tot ‘hero’. Men moet vooral niet denken dat zijn deelname aan het tv-spel van Woestijnvis ‘De slimste mens’ een vrijblijvende inval was van de entertainmentindustrie. Over de manipulaties rond dit televisiespelletje, voor en vooral achter de schermen, lekt af en toe wel eens iets uit. Bijvoorbeeld bleek ook de lancering van Bart De Wever een nieuw stemadvies te zijn. De
kranten en tijdschriften, tot en met de ‘boekskens’, deden voluit mee: de rest van het verhaal is gekend. Het object van al die aandacht nam het cadeau dankbaar aan en wist wat hem te doen stond wat betreft het Vlaams Belang. Het ‘democratisch alternatief voor het Vlaams-nationalisme’ schaarde zich meteen in de voorste linies van het cordon, dat het nu en dan wel met woorden afwees, maar in daden voluit bevestigde. Partijstrategisch heeft die N-VA-positionering ontegensprekelijk succes gehad. Voor de globale Vlaamse Beweging en het Vlaams-nationalisme echter is het voortgezet cordon een catastrofe gebleken, die de wonde blijvend liet etteren en de rangen verdeelde. De gedeeltelijke overloop van Vlaams Belangkiezers naar de meer door het politieke establishment aanvaarde N-VA zorgde voor twijfel en onzekerheid binnen de Vlaamse Beweging die globaal aan slagkracht verloor en zelfs tekenen van een existentiële crisis vertoonde. De partijstrategie die steeds meer afstand nam van onafhankelijkheid ten voordele van het latere confederalisme draagt hier een enorme sociale en politieke verantwoordelijkheid: de N-VA wint, de Vlaamse Beweging verliest, het Belgische establishment lacht in zijn vuistje. Ooit zal deze verdeel-en-heers-strategie wel eens door een historicus geboekstaafd worden, als het zoveelste bewijs dat de grootste vijand van de Vlamingen in Vlaanderen zelf zit. ‘Racisme’: dé orwelliaanse stoplap en dooddoener Maar laten we ondertussen eens het alles bepalende, maar vrijwel niets meer betekenende begrip ‘racisme’ onder de loep leggen: dé stoplap waarmee men het Vlaams Belang wou slaan en het begrip dat zowel het cordonprotocol van 1989, de missie van het CGKR, als de uitspraak van het Hof in 2004 domineert. De Franse filosoof Alain Finkielkraut omschreef ooit het antiracisme als het totalitarisme van de eenentwintigste eeuw. Het gebruik van het begrip ‘racisme’ heeft in België en Europa volstrekt niets meer te maken met emancipatie of gelijkberechtiging of non-discriminiatie, laat staan met een discussie over huidskleur of ras, maar, integendeel, net met de uitschakeling van middelpuntvliedende krachten en anti-establishmentbewegingen. Alles wat het regime onwelgevallig is, is ‘racistisch’. En omgekeerd. Links in Vlaanderen heeft hier, vanuit zijn minderheidspositie, een permanente hefboom ontdekt om de rechtse grondstroom in Vlaanderen te discrediteren en zelfs te diskwalificeren.
Dat bleek al in ‘Charta 91’, het manifest waarmee de culturele en academische gremia zich achter het cordon schaarden en het is sindsdien nog verergerd. Ze hebben het racisme nodig om zich een bestaansrecht toe te eigenen, dus vinden ze het ook constant opnieuw uit. Het racisme is ‘overal’ en de strijd ertegen ‘rechtvaardig’. Een axioma dat niet meer voor discussie vatbaar is en heel de linkse intellectuele elite in een zetel van zelfgenoegzaamheid plaatst. Vlaamse publicisten als Koenraad Elst en Johan Sanctorum hebben al jaren geleden die semantische valsmunterij ontmaskerd. Uiteraard werden ze door links zelf onmiddellijk als… ‘racisten’ gekwalificeerd. Recent hebben nu ook enkele Franstaligen ter rechterzijde het licht zien branden. Zo liet Alain Destexhe in ‘La Libre Belgique’ zich het volgende ontvallen over het zogenaamde antiracisme van de linkse intelligentsia: “Ceux-ci ont réussi à imposer au centre, à la droite (souvent avec leur bénédiction tant ces derniers ont souvent peur de déplaire à la gauche sur le terrain de la ‘morale’), ainsi qu’à l’ensemble de la société des institutions militantes qui, avec des fonds publics, combattent au quotidien ce que pensent une grande partie des citoyens. Ils essayent de les culpabiliser en qualifiant de ‘racistes’ des opinions parfaitement légitimes dans une démocratie.” En hij besluit: “Normalement, c’est le racisme qui devrait engendrer l’antiracisme. C’est devenu le contraire. L’antiraciste fabrique le raciste avec une définition toujours plus large. Il lui est nécessaire, indispensable, vital. Ainsi, peut-on observer les conséquences indésirables d’un antiracisme devenu machine à exclure, à salir et à tuer socialement.” (‘L’antiracisme est nu’, 25 augustus 2013)
Het is ‘1984’ van Georges Orwell ten voeten uit: een omkering en ontlediging van woorden en begrippen met het oog op totale massamanipulatie. In het zog van dat spookbegrip ‘racisme’ worden ook andere concepten als ‘extreem-rechts’, ‘ondemocratisch’, ‘xenofoob’, enzoverder aan de kar gekoppeld, om mee te draaien in de “machine à exclure, à salir et à tuer socialement”. Eigenlijk betekenen ze niets, behalve hun eigen stigmatiserend effect, nuttig om alle dissidente en regimekritische geluiden te smoren.
De vraag is overigens wat er zou gebeuren mocht iemand als Alain Destexhe verder de redenering afmaken en het cordon zelf ontdekken als schakel van de antiracistische inquisitie. Het bobijntje zal dan wel op zijn bij de Brusselse liberaal, een verre erfgenaam van Charles Rogier en andere founding fathers van het franco-Belgische regime. Islam: de grenzen van de tolerantie In het verlengde van de antiracisme-heksenjacht wordt dan uiteraard ook de zogenaamd ‘multiculturele samenleving’ geprezen, waar het Vlaams Belang altijd bijzonder kritisch voor is geweest: het idee dat cultuur bestaat uit een simpele optelsom van alle mogelijke subculturen. Eerst even iets rechtzetten. Sinds het Verlichtingsdenken en de opkomst van de negentiendeeeuwse burgermaatschappij leven wij feitelijk in een multicultuur, in de zin van een pluralistische, levensbeschouwelijk diverse omgeving. Europa denkt en leeft niet monocultureel, wij hebben door de eeuwen heen de maatschappelijke polyfonie leren waarderen en het opinielandschap ontdekt. De blogcultuur floreert, de Facebookpagina’s van opiniegroepen swingen de pan uit, ook al probeert het ‘Centrum’ af en toe er een op te doeken. Niemand van ons kijkt nog op van een ‘gay pride’, groene fundi’s die in de bomen klimmen of zelfs niet de Blood-and-Honour-folklore: het hoort er blijkbaar allemaal bij en iedereen zoekt maar de winkel waar hij het best zijn gading vindt. Ook in religieus opzicht zijn wij het monoculturalisme al lang voorbij. Niemand neemt aanstoot aan om het even welke religieuze beleving en bijbehorende levensstijl, van de Jehovah’s die op zondag aanbellen, over de joodse microcultuur in en rond de Antwerpse Pelikaanstraat, het handvol in oranje uitgedoste boeddhisten op straat, tot aan de grasrokende wicca’s met hun tarotkaarten. Straffer nog: de iconoclaste strekking van sommige films over Jezus Christus lokken nauwelijks nog reactie uit. Laat duizend bloemen bloeien dus, volgens het devies van Frederik II van Pruisen: “Jeder soll nach seiner Fassung selig werden.” Zelf spreken mei-’68-adepten over hun hype als kantelpunt, maar eigenlijk is de sociaalculturele diversiteit, ook in Vlaanderen, al veel langer een feit. De sociale tegenstellingen hebben hier als motor gefungeerd. De grote politieke breuklijnen die in de negentiende eeuw ontstonden tussen katholicisme, socialisme en liberalisme, vormden even zovele ‘subculturen’ met een eigen belevingswereld en sociale kweekvijvers. En het is zeker niet enkel een grootstedelijk fenomeen, het behoort wellicht zelfs tot de zogenaamde
Vlaamse grondstroom. Denken we maar aan de drie of vier fanfares die elk dorp rijk was: een katholieke, een socialistische en een liberale. Later kwam daar nog de Vlaams-nationalistische bij. Elk hadden ze hun politieke of religieuze achtergrond, hun aanhang, hun drankgelegenheden, hun mosselkermissen. Soms kwam het wel eens tot een ruzie, zonder dat er ooit een burgeroorlog werd uitgevochten. Net omdat deze ‘subculturen’ ook wel ergens een gemeenschappelijk draagvlak hadden, dat we eenvoudigheidshalve maar christelijkhumanistisch zullen noemen, als een resultaat van een eeuwenlange gelaagdheid die via de Griekse oudheid, de kerkvaders, de renaissance en de Verlichting tot ons kwam. In die ‘leidcultuur’, om dat enigszins gedateerd woord maar te gebruiken, bekleedde het begrip ‘tolerantie’ een sleutelplaats: het verbond als het ware het christendom met Voltaire, de naastenliefde met de authentieke vrijdenkerij. In gedeelten van de Vlaamse Beweging kan het gebeuren dat men op het einde van de avond de spreker een houtsnede overhandigt waarop Willem De Zwijger prijkt, die als de vader des vaderlands wordt beschouwd en naast zijn beeltenis de woorden ‘Amicitia et Tolerantia’. De vreselijke geschiedenis van de zestiende eeuw noopt inderdaad tot bezinning over de broosheid van evenwichten zoals wij die hier in de Lage Landen uiteindelijk wisten te vinden. Maar met de intrede van de islam in dat pluralistisch landschap, via de migratiegolf in de jaren ’60 van vorige eeuw, stelde zich een totaal nieuw fenomeen. We moeten daar niet flauw over doen: het theocratische absolutisme, stelselmatig aangevuurd door haatdragende retoriek, past niet in een pluralistische samenleving. Al snel wees het toenmalige Vlaams Blok erop dat men de islam niet kan beschouwen als een andere religie die bereid is zich in te passen in de levensbeschouwelijke diversiteit. De islam ijvert daarentegen, zoals het middeleeuwse christendom dat deed, voor een absolute monocultuur, met de sharia als rechtsfundament. Ongelovigen of andersgelovigen (‘kafirs’) behoren volgens de Koran tot een lagere menselijke klasse en dienen daarvoor gestraft. Het racisme zit dus elders en bij uitstek daar. Op dat moment botst ons tolerantiemodel op zijn eigen grenzen. In die zin ook betekent de dreigende islamisering van Europa het feitelijke einde van de klassieke multiculturaliteit en komt de hoogst prangende vraag aan de orde: waar staan wij, als cultuur, eigenlijk nog voor? Links heeft hier voor een suïcidale vlucht voorwaarts gekozen en weigerde de gevolgen van de islamisering te onderkennen, namelijk een totale ontwrichting van onze democratie, ons eigen
cultuurweefsel en onze rechtsstaat. En de ogen gaan nauwelijks of niet open. Hoe sterker de islam zich opdringt, hoe meer de multiculfanaten jubelen: een bizarre ‘Umwertung aller Werte’. Deze perverse omkering van het tolerantieprincipe heeft voor gevolg gehad dat de partij die het sterkst waarschuwde voor de totalitaire dreiging, uitgaande van de islamideologie, zelf dat etiket opgeplakt kreeg. Het woord ‘racisme’ was de cruciale stoplap, waardoor kwaadwillig een associatie werd opgeroepen met de nazi-ideologie en met het collaboratieverleden van het flamingantisme. Wat is er van dat ‘70-punten-plan’? Toen ik op 1 januari 1996 in een interview met ‘Gazet van Antwerpen’ onder de grote titel ‘70 punten zijn maar voorstel’ liet optekenen dat het hier ‘slechts om een samenbundeling van voorstellen’ inzake de vreemdelingenproblematiek ging en dat die ‘niet te nemen of te laten’ waren, wekte dat nogal wat verwondering. Het was de eerste keer dat een VlaamsBlokwoordvoerder aanstipte dat het 70-punten-plan geen ideologisch document was. Het misbruik dat andere politieke partijen ervan maakten om het voor te stellen als iets dat vreselijk genoeg was om een dertig jaar durend ‘cordon sanitaire’ op te baseren, was een aanfluiting van ieder democratisch debat. Vier jaar later, op 29 maart 2000, zou het Vlaams Blok officieel bekend maken dat het 70punten-plan werd opgedoekt. Partijvoorzitter Vanhecke liet in de ‘Financieel Economische Tijd’ optekenen: “Het ding heeft zijn tijd gehad en schiet nu zijn doel voorbij. Daarom hebben wij beslist terug naar de essentie te gaan, dat migranten zich moeten aanpassen of anders terug naar hun land van herkomst moeten.” Ikzelf zei in ‘Gazet van Antwerpen’ die dag: “We moeten back to basics: als Vlaams Blok moeten we het immigratievraagstuk op tafel leggen en ons niet meer laten vastrijden op details. Ik sleep die ballast van die 70 punten niet meer mee.” Toch ging het misbruik van de tegenstander onverminderd verder en bleven overal in debatten en bij jongeren die in de middelbare school over het Vlaams Belang lessen ontvingen de 70 punten steeds opnieuw opduiken. Soms ontdaan van hun achtergrond van migratievoorstellen
en gewoon in letterlijk twee woorden voorgesteld als het hele programma van het Vlaams Belang. Toen ik 13 jaar later aantrad als partijvoorzitter kreeg ik van ‘Gazet van Antwerpen’ de vraag “Hoe staat u tegenover het 70-punten-plan?” en boven het interview prijkte over 5 kolommen de grote titel ‘Ik neem afstand van het 70-punten-plan’. Iedereen mag in Vlaanderen blijkbaar zijn standpunt aanpassen en zijn visie hertalen, behalve onze partij. De reden is evident: men wil die tekst koste wat kost blijven hanteren als favoriete pispaal voor alle Vlaams-Belangcriticasters. Terwijl iemand als Wouter Beke nooit beoordeeld wordt op de woorden of de teksten van Wilfried Martens of Jean-Luc Dehaene... en terwijl Guy Verhofstadt bijna nooit beoordeeld wordt op wat hij zegt of schrijft, laat staan op zijn vroegere Burgermanifesten. Terwijl iemand als PVDA-voorzitter Peter Mertens haast langs zijn neus weg mag zeggen dat het samengaan met de pan-Arabische imperialist Abou Jahjah in 2003 ‘een vergissing’ was, spons erover. Of dat men zijn sympathieverklaringen voor het Noord-Koreaanse regime ‘niet zo letterlijk moet nemen’. Partijen passen hun standpunten voortdurend aan, schrijven en herschrijven teksten, programma’s, resoluties, met het intern én het publiek debat als toetssteen. Anderzijds kan men zich voorstellen dat de onbevooroordeelde lezer van het 70-punten-plan het gevoel krijgt van: ‘Et alors?’ Het valt immers vooral op dat vele passages vandaag haast ‘common sense’ zijn geworden, zoals het waarschuwen voor moslimextremisme en de uitholling van de democratische rechtsstaat. 9/11 lag toen nog ver weg. De teksten waren dus wel degelijk visionair, ook al bevatten ze géén Wetstratees, en waren ze, een zweeppartij waardig, in een volkse, directe, soms wat provocatieve taal opgesteld. Er wordt evenwel nergens, in geen enkele alinea, haat gepredikt of opgeroepen tot geweld. We dagen de blokwatchers uit om er één te citeren. En voor wie er nog aan mocht twijfelen: het woord ‘ras’ komt er niet één keer in voor. Dat begrip, als poging om mensen in te delen en te kwalificeren op basis van biologische kenmerken, heeft ons nooit geïnteresseerd. Iemands huidskleur of bloedlijn zal ons worst wezen. De originele tekst van 1992 stelt daarentegen al duidelijk dat de discriminatie en het haatdiscours bij de geïmporteerde cultuur zelf ligt en een ernstige bedreiging inhoudt voor ons westers tolerantiemodel inzake politieke overtuiging, religie, seksuele geaardheid,
enzoverder. De huidige islamitische klopjacht op homoseksuelen is daarvan slechts één facet. We citeren letterlijk uit de tekst van 1992: “De islamitische godsdienst is een antiwesterse en onverdraagzame godsdienst. De jongste jaren is duidelijk gebleken dat er een fundamentele en onoverbrugbare tegenstelling bestaat tussen de islam en het westerse waardengoed. In tegenstelling tot de westerse maatschappijordening maakt de islam geen onderscheid tussen het politieke, culturele en godsdienstige leven. Als dusdanig tast zij de openbare orde ernstig aan en vertroebelt zij de verhouding tussen de religieuze gemeenschap en de lekenstaat. Het Vlaams Blok is dan ook van oordeel dat de erkenning van de islamitische eredienst onmiddellijk moet ingetrokken worden.” In sociaalcultureel opzicht wordt overigens niet alleen gewezen op de uitholling van onze eigen Europese waarden, maar ook op het identiteitsverlies van de migrant zelf, die vanuit zijn vervreemding een explosieve subcultuur is gaan vormen - een voorspelling die ondertussen meer dan bewaarheid werd: “De massale immigratie naar onze gewesten is de oorzaak van een dubbele ontworteling. De ontworteling van de honderdduizenden Turken, Marokkanen en Afrikanen springt ongetwijfeld het meest in het oog. De niet-Europese vreemdelingen verliezen hun cultuur, zonder de cultuur en de gewoontes van het gastland over te nemen.” Als men dit goed leest, dan begrijpt men dat dit met xenofobie niets te maken heeft, integendeel zelfs. Het begrip ‘vreemdelingenhaat’ suggereert dat het Vlaams Belang zich keert tegen ‘dé vreemdeling’ als dusdanig, terwijl het integendeel de mondialisering en de daarmee gepaard gaande massale vervreemding zijn die in vraag worden gesteld. Veel hilariteit in Vlaams-Belangkringen veroorzaakte anderzijds het standpunt van de sp.a in het najaar van 2013, dat er nu maar eindelijk eens paal en perk moest gesteld worden aan de Roemeense en Bulgaarse gastarbeiders die hier met dumpingprijzen het beleg weghalen van de boterham bij onze eigen stielmannen. Hallo, Centrum? De belgicistische agenda domineert de multiculdoctrine Tijd om de cirkel te sluiten: heel het antiracismeverhaal is nooit iets anders geweest dan een machiavellistisch sofisme, gecreëerd door het pro-Belgische establishment. Behoort het pluralisme essentieel tot de Europese culturele grondstroom, dan was en is de
multiculdoctrine in de Belgische context vooral een unitaristisch propaganda-instrument. Ze legitimeert België, als ‘ontmoetingsplaats van een Latijnse en Germaanse cultuur’, zonder er bij te vertellen dat de taalgrens dankzij deze ‘ontmoeting’ steeds verder naar het noorden opschuift. Tot op vandaag wordt er door de francofonen in Vlaanderen geschermd met minderhedenverdragen, democratische vrijheden, tolerantieprincipes en de ‘liberté du père de famille’, om in een latere fase faciliteiten af te dwingen: het is een gekend verhaal. Wie deze subtiele veroveringsstrategie aanklaagt, is een onverdraagzame racist. Het begrip ‘racisme’ heeft tenslotte van de Vlamingen - opnieuw - tweederangsburgers gemaakt, dit keer niet economisch maar wel moreel-intellectueel. België is een succesmodel en de multiculturele samenleving bij uitstek (kijk maar naar de Rode Duivels) en verdraagzaamheid is het cement van de moderne samenleving. Vlaanderen moet zich redelijk, verdraagzaam, breeddenkend, humaan opstellen, door de gekleurde medemens te omarmen, zich open te stellen voor andere culturen, de Franstaligen in Vilvoorde hun taalrechten toe te kennen, en de islam en de sharia als een culturele verrijking te zien. Let op de subtiele verschuiving in deze rij. Multiculdoctrine, massamigratie en sociale verdringing om de Vlaamse meerderheid te breken, blijken bij nader toezien zo in één Belgisch-unitaire agenda te passen. Wat we in Vilvoorde vandaag meemaken, namelijk de massale inwijking van Brusselse Marokkanen, is in feite een ‘immigratie 2.0’: na de verfransing van de Brusselse rand sinds de jaren ’60 volgt nu de (juridisch niet te mijden en volledig rechtsgeldige, ook door de EU en de Raad van Europa ondersteunde) olievlek in Vlaanderen van migrantenfamilies die, voor alle duidelijkheid, het Frans en het Arabisch hanteren, niet het Nederlands. Uiteindelijk komt men tot de conclusie dat België en zijn overlevingsstrategie het alfa en het omega van dit verhaal vormen. Er bestaat zoiets als een democratische Bermuda-driehoek in dit land. Een fatale collusie tussen de overlevingsstrategie van het regime, de antiracistische retoriek en het cordon. Ze vormen een zwart gat dat alle kritische massa en elk democratisch potentiaal genadeloos opzuigt. Dat het Vlaams Blok/Belang de multiculballon en het democratisch deficit daarrond doorprikte en als een permanente stoorzender rond die Belgische Bermuda-driehoek cirkelt, maakt het regime razend. Daarom wil niemand met ons praten, omdat wij binnen deze schijndemocratie het spel ook niet willen meespelen. De N-VA fungeerde als tijdelijke bliksemafleider en fuik voor het Vlaams-Belangelectoraat, maar ook die truc nadert zijn houdbaarheidsdatum. De
positionering als een neoliberale centrumrechtse formatie zal op langere termijn de Belgische constructie mee overeind houden. Het begin van die ontpopping tekent zich vandaag af. De hand in eigen boezem Onze partij heeft in het verleden niet altijd communicatief prioriteit kunnen geven aan het wegwerken van het racismestigma. De voorgeschiedenis van de partij als een ‘herstichting’ van de Volksunie (waar de principes en het programma geleidelijk een na een overboord werden gezet) is op dit punt sterk medebepalend geweest. De meeste politici en politieke partijen maken te veel bochten, maar wij hebben er dus wellicht een paar te weinig gemaakt. En met ‘bocht’ bedoel ik geen ideologische bocht, maar een aftoetsing van onze ideologie aan de tijdgeest en het actuele taalgebruik. Een zekere wendbaarheid, de elegantie van de Vikingsnek, tegenover de inertie van de tanker. Het provocatieve spel, eigen aan een zweeppartij, heeft ons soms doen overhellen naar een ironisch, satirisch, soms karikaturaal register. De straat, de bokshandschoen, de megafoon en de bezem werden vaste attributen. Hyperbolen, zeg maar, die het wel aardig deden voor eigen gebruik, maar die vervolgens in de media eindeloos en eeuwig werden uitvergroot en misbruikt, lang nadat wij ze zelf hadden gelanceerd als het tijdelijk beeld van een campagne. Tot op vandaag krijgt de leuze ‘Eigen volk eerst’ ten onrechte de bijklank opgekleefd dat het Vlaams Belang zoiets als ‘meesters en slaven’ onderscheidt, zoals bij Hegel en Nietzsche. Ons volksnationalisme mag daar helemaal niet van verdacht worden. Het volksnationalisme in het algemeen evenmin. Het is voor de gelijkwaardigheid en emancipatie van alle volkeren, hun culturele en politieke autonomie én hun territoriale onaantastbaarheid. Ook van ons eigen volk, welteverstaan: verbeter de wereld, begin met uzelf. Het ‘eigen volk’ is de gemeenschap waarvan de belangen in een internationale context van globalisering niet mogen worden verkwanseld. Het is het volk dat de politici moeten besturen en waarvoor en in samenspraak waarmee ze zijn belangen moeten dienen. Overigens, sprekend over ‘eigen volk’: taal is niet eindeloos rekbaar. ‘Eerst’ is een superlatief, geen comparatief. We zouden pas discrimineren indien we zouden stellen: ‘eigen volk eerder’. Wij hebben nooit willen rekenen op welwillende interpretaties van onze slogans, maar wat intellectuele eerlijkheid had opiniemakers en politieke tegenstanders wel gesierd. Laat ons wel wezen: het zijn de mensen - en wij vertegenwoordigen ze - die de sociale zekerheid in dit land hebben opgebouwd; het kan niet zijn dat ze er ten gevolge van
ongebreidelde immigratie op het einde van de rit minder voor terugkrijgen dan ze er voortdurend hebben ingestoken. Mag een ‘juste retour’ het minimum zijn? Onze kritiek op de immigratiepolitiek is, wat dit financiële aspect betreft, in wezen dezelfde als die op de geldstromen binnen België en binnen de EU. Propaganda, zeker in de aanvangsfase waar het immigratiethema werd aangesneden toen niemand het erover wou of durfde hebben, vereist sjablonen, vereenvoudigingen die natuurlijk altijd onrecht aandoen aan al de nuances van het debat. Zo dekt het woord ‘vreemdeling’ een hopeloos heterogene lading en is het een politiek containerbegrip. Er zijn economische migranten, EU en buiten-EU, expats, gezinsherenigers, asielzoekers, politieke vluchtelingen, criminelen die hier hun straf uitzitten, mensen met een Belgisch paspoort maar die zich in onze maatschappij niet willen integreren, en dies meer. Allen hebben ze een verschillende context en vereisen ze een verschillende benadering. Overigens heb ik publiek al een paar keer gezegd dat onze politieke tegenstanders en hun immigratiepolitiek ons doelwit zijn en niet de vreemdelingen zelf als persoon of als groep. Als volksnationalistische partij van de eenentwintigste eeuw kunnen wij ons niet meer permitteren om voort te hinken op het elan waarmee we in onze beginjaren het granieten blok van een post-mei-’68 gedomineerd veld van potdove archaïsche partijen in de CVP-staat doorboorden. Met de diamantboor waarmee we dat deden, kunnen we nu de slappe vezelplaat van de softies niet te lijf gaan. We moeten dus de hand in eigen boezem durven steken en ons afvragen of we het de bedenkers en handhavers van het cordon soms te gemakkelijk hebben gemaakt. Het gaat in de politiek trouwens niet alleen om ideeën, maar ook over hoe, wanneer, waar en wat er gezegd wordt. We hebben op bepaalde ogenblikken de eigen achterban voor ogen gehad - niet onbelangrijk trouwens -, maar daarbij vergeten te kijken in de zijspiegels naar het potentieel zodat (nog) niet-Vlaams-Belangkiezers charmeren als doelstelling naar de achtergrond verdween. Het laatste anderhalf jaar heb ik aan dit strategische uitgangspunt al heel wat werk besteed. Ik meen dat jongere generaties dat werk moeten verderzetten. Besluit: werk aan de winkel Voor de rest kunnen we beter ophouden met kniezen. Dat het Vlaams Belang gelijk heeft, maar het (vooralsnog) niet zelf via een uitvoerend mandaat in de realiteit heeft omgezet, is
weliswaar een vaststelling, maar eigenlijk ook maar een detail en alleszins een refrein dat zijn tijd heeft gehad. Het cordon is politiek aan het uitbloeden en intellectueel ongeloofwaardig geworden, ook al klampen de oudgedienden van links er zich nog aan vast en ook al blijft het belgicistische establishment ervan overtuigd dat een halve democratie overeind kan blijven, in de hoop dat Europa de winkel helemaal overneemt. Tenslotte pleit ik ertegen dat het cordon een fixatie binnen de eigen rangen zou worden, een soort monster van Loch Ness waar iedereen, in de eerste plaats wijzelf, zich op verkijkt. Het zich wentelen in de rol van zwart schaap moet uit de partijcultuur gebannen worden. Die ingebeelde ziekte moeten we koste wat kost overwinnen. De trauma’s en oude demonen van ons afschudden en zoals Maarten Luther onverstoord verklaren: “Hier sta ik, ik kan niet anders.” In feite bestaat het cordon sanitaire voor ons niet meer. Voor mij is het deel van de geschiedenis. Zonder een ‘sorry’ af te wachten voor zoveel ondemocratisch onfatsoen, moet het Vlaams Belang die uitsluitingslogica overstijgen door het recht op vrije-meningsuiting onverkort toe te passen, zeker ook via de sociale media. Door het cordon te negeren, slopen we het, want het viel of stond met onze eigen loopgravenattitude, in de loop van de jaren aangekweekt. We zullen ons overal aanmelden, voor elk debat over Vlaanderen, onafhankelijkheid, identiteit, migratie. Met stijl, eruditie, dossierkennis. Radicaal, maar subtiel en met de nodige zin voor humor. Wij staan voor onze ideeën, als zweeppartij in de eerste plaats, als beleidspartij indien nodig, maar het politieke cordon sanitaire is niet meer mijn probleem. Parallel met het politieke debat zullen we dus het intellectuele debat mee moeten voeren en aantonen dat heel het Belgische racismevertoog ondeugdelijk is. Het behoorde tot het democratisch deficit van dit regime, waarin het Vlaams Belang zich moet profileren als exponent van de ‘contre-démocratie’, de verlichte burgerbeweging die zich geen knollen voor citroenen meer laat verkopen. Waardoor dit regime ook definitief zijn houdbaarheidsdatum overschrijdt. Van verongelijkte gelijkhebber tot nieuwe smaakmaker in een opgewaardeerde democratie: over die herpositionering als radicale vrijheidspartij hebben we het in het tweede deel van dit boek.
5. De Vlaamse culturele elite, de media en het Belgische status-quo Het Vlaamse culturele en artistieke circuit lust het flamingantisme niet. Er gaat geen dag voorbij of er staat wel ergens een Verhulst, Lanoye, Delvoye of Tuymans af te geven op het vermaledijde Vlaams-nationalisme, dat vendelzwaaiend, met laarzen marcherend en Duitse marsliederen brullend, zich een weg baant naar een duister verleden. Althans, zo wil het de karikatuur. Van de weeromstuit schurkt de verlichte minderheid zich telkens weer schroomvallig aan tegen de belgicistische lijn, desnoods zelfs met speciale campagnes en evenementen zoals ‘Niet in onze naam’ (Brusselse KVS, januari 2011), waar een banvloek over het nationalisme werd uitgesproken. Het Vlaams-nationalisme welteverstaan, nooit het Belgische patriottisme. En altijd in dezelfde sfeer van pathosbeladen chansons, humanitairkosmopolitische grootspraak en een nieuwe lofzang op de Belgisch-surrealistische leut, een ladderzatte Arno inbegrepen. De sociale tonaliteit van dat antinationalisme is echter niet geloofwaardig, behalve voor een tamelijk kleine binnenkring: men wil een sociale, ‘warme’ samenleving, die dus per definitie on-Vlaams zou zijn, terwijl nu net een gemeenschapsvorming, gebaseerd op taal en cultuur, die warmte zou kunnen creëren die we vandaag in het Belgische bestel missen. Die veelgeprezen ‘warme samenleving’ - wil ze lukken - veronderstelt subsidiariteit. Een beetje een duur woord, maar het is niet meer of minder dan wat de Nederlanders wel eens ‘soevereiniteit in eigen kring’ willen noemen. En wat onder meer de basis legde voor een van de motto’s die worden toegeschreven aan Willem de Zwijger, namelijk ‘Amicitia et Tolerantia’. Rond het woord ‘solidariteit’ wordt een semantische sluier gedrapeerd - helemaal in de traditie van het flou artistique dat dit land al zo lang in zijn greep houdt -, waarbij sociale solidariteit en armoedebestrijding heel bewust worden verward met de noodzaak van een unitaire staatsstructuur. Vlaanderen staat voor sociale afbraak én voor culturele verarming, als het buiten de Belgische constructie valt. “Dan dreigt een sociale en culturele kaalslag, de jungle van ieder voor zich,” zo staat het letterlijk in de platformtekst van ‘Niet in onze naam’. De vraag waarom er geen sociale solidariteit op Vlaams niveau zou kunnen bestaan - één van de cruciale Vlaams-Belangthema’s - en waarom ze dan zelf, als cultuursector, niet mee borg zouden staan voor de opbloei van een polyfone Vlaamse cultuur in een Vlaamse natie, wordt nimmer beantwoord.
Het Kompanysyndroom: sociaalpolitiek conformisme De echte lading die door de vlag ‘solidariteit’ wordt gedekt, is een conservatieve kramp ten gunste van het oude Belgische regime. Vlaanderen wordt politiek als ondeugdelijk beschouwd, maar is dit echt een ideologische kwestie? We twijfelen er sterk aan. Uiteindelijk is het allemaal veel banaler dan het lijkt: het gaat grotendeels om statusbehoud, reputatie en materieel succes. De Belgische vlag is een staatsvlag, de Vlaamse maar een regionale. Ook al is de Vlaamse overheid inzake cultureel beleid helemaal bevoegd en deelt ze ook de centen uit, toch is het staatse karakter van België en zijn instellingen iets dat de cultuursector fascineert en zonder verpinken doet overhellen naar een tamelijk klef, belegen Belgisch patriottisme. Het republikeinse denken, in wezen een ‘progressief’ verhaal gekoppeld aan de Verlichtingsfilosofie, is anderzijds aan links Vlaanderen niet besteed. Het Belgische Ancien Régime, opgekalefaterd tot belgitude - zie vorig hoofdstuk -, blijft het politieke paradigma bij uitstek in die milieus, tot en met het adoreren van de dynastie en het aanschuiven voor een koninklijk lintje. Jan Fabre, Anne Teresa De Keersmaeker (ooit een revolutionaire danspedagoge, nu begint ze steeds meer op koningin Fabiola te lijken),… een hele parade van nonconformistische rebellen lijkt inmiddels te lijden aan het ‘Kompanysyndroom’: uit maatschappelijk-opportunistische en carrièremotieven de tricolore kaart trekken. Ook de sector van de pop- en schlagermuziek doet eraan mee, van dEUS over Will Tura tot Helmut Lotti. Uit schrik voor de controverse (radicalisme is niet goed voor de verkoopcijfers) en omdat België nu eenmaal op het Eurovisiesongfestival vertegenwoordigd is, niet Vlaanderen. We zouden er onze schouders voor kunnen ophalen: evenmin als Kompany zal Jan Fabre België redden. Maar fundamenteel en politiek-filosofisch stoort het ons: waarom legt een intellectuele en artistieke elite, die willens nillens in de Vlaamse culturele humus verworteld zit, zo weinig moed aan de dag om die identiteit te koppelen aan een republikeins optimisme, het geloof in een Vlaamse cultuurnatie? De Vlaamse Beweging is en blijft een strijd voor vrijheid, democratie en autonomie. In vrijwel elke emancipatiebeweging, overal ter wereld, nemen kunstenaars en intellectuelen het voortouw. Ze gaan hand in hand met de politieke dissidentie om het volk te sensibiliseren en de revolte mentale draagkracht te geven. Denk aan de dictaturen in Midden- en Zuid-Amerika van vorige eeuw, het huidige China, en nu zelfs de Catalaanse literatuur.
Alleen in Vlaanderen dus niet. Integendeel, het Vlaams Belang, dé politieke emanatie van het republikeinse denken, wordt als dé vijand van de democratie neergeborsteld door degenen die beter zouden moeten weten. Een gênante situatie. “Er is een en ander te doen geweest rond mijn bezoek aan de Bourla. Ik heb op de vertoning het etiket ‘zielig’ gekleefd, niet omdat ik de inspanningen van (al) de auteurs wou minimaliseren, maar omdat ik het allemaal zo’n verloren moeite vond. Blijkbaar geloven de betrokken artiesten in al hun linkse en progressieve zelfgenoegzaamheid écht dat het Vlaams Belang kunstavonden met Verschaeve, Ward Hermans of Blanka Gyselen zou willen organiseren. Nog afgezien van de mening dat politiek en kunst beter van elkaar af kunnen blijven, zijn zowel Verschaeve als Hermans goede voorbeelden van hoezeer kunstenaars kunnen verdolen in de krochten van het politieke bedrijf. In mijn ogen was de voorstelling dan ook - zonder dat de linkse artiesten het beseften - een waarschuwing veeleer aan het adres van de kunstenaars zelf, dan een geloofwaardig gemaakt verwijt dat ik als Vlaams Belanger mijn kunstbegrip na Verschaeve niet meer zou hebben geactualiseerd. (…) Wat kan ik méér doen dan de terughoudende klacht formuleren dat de kunstwereld in Vlaanderen eenzijdig en eendrachtig het Vlaams Belang verkettert, daarmee in de praktijk het cordon sanitaire (dit intellectuele en democratische gedrocht) versterkend en dus de facto zich per definitie en zonder nuance scharend achter de bewindvoerende partijen, dus achter het establishment. De Vlaamse kunstwereld is establishment. Ze rukt uit tegen de oppositie en dient de machtigen. Ze wasemt onwelriekend. Ze exhaleert de stank van de macht. Is het voor de lieve subsidies? Is het de vrees om zelf getroffen te worden door de bliksem van een artistiek cordon sanitaire? Om veroordeeld te worden tot de woestijn van recensentenstilte, zoals wel eens gebeurde met artiesten die zich - sans gêne maar met zware gevolgen - tot het Vlaams Belang bekenden? Artistiek en politiek establishment zijn in Vlaanderen verweven en vervlochten en ze zijn als gepassioneerd tongzoenende minnaars verhangen en verslaafd aan elkaar. (…) Wat zijn wij er erg aan toe, in Vlaanderen. Met boekhandels waar je geen enkele
Hemingway kan vinden, maar wel drie planken vol met de papierberg van Kristien Hemmerechts. Een Vlaanderen met theatergangen waarin bejaarde kunstenaars ‘Fascist!’ roepen als ze een Vlaams-Belangpoliticus zien. Of met stadhuizen waaraan seniele schrijvers wauwelend staan te juichen omdat ze hebben vernomen dat de machtigen - met verregaande miskenning van het gewone volk - machtig blijven.” (column, ‘Over Kunst en Politiek’, 29 oktober 2006, www.gerolfannemans.org)
Volk zonder bovenlaag… en bovenlaag zonder volk Het opportunisme achter de tricolore opstelling van de culturele wereld dateert niet van vandaag. Historisch gezien valt de oorsprong van de antiflamingante attitude van die culturele elite in Vlaanderen samen met de naoorlogse repressie en epuratie, waar het voor een aantal jongere intellectuelen zaak was om zich ‘zuiver’ en ‘onbesmet’ op te stellen. Voorheen werd de Vlaamse Beweging wel degelijk aangevoerd door een culturele elite, te beginnen met Hendrik Conscience, Albrecht Rodenbach en Guido Gezelle, en later August Vermeylen, Hugo Verriest, Cyriel Verschaeve, Frans Van Cauwelaert, Julius Vuylsteke enzoverder. Expressionisme, progressiviteit en avant-garde waren een Vlaams-nationalistisch getint cultureel handelsfonds. Maar de heksenjacht tijdens de repressie dunde deze populatie van flamingante intellectuelen drastisch uit. Het ging bij de jongere generatie in die naoorlogse periode wellicht in essentie om camouflagegedrag en overlevingsmodus. Een aantal linkse intellectuelen komt trouwens uit collaboratiemiddens, denken we maar aan journalist Piet Piryns, zoon van Remi Piryns die na de oorlog vastzat in de gevangenis van Lokeren, waar hij trouwens het bekende lied ‘Gebed voor het Vaderland’ schreef. Geleidelijk aan echter, doorheen de jaren ’50 en naar het sleuteljaar 1968 toe, ontspon zich in die middens een consensus dat Vlaanderen moest ‘heropgevoed’ worden, in de richting van een links-progressief kosmopolitisme, dat als vanzelf aansloot bij de gelijkaardige opvoedingsambities van de francofonie tegenover de Vlamingen. De alliantie was geboren. De overlevingsmodus ontaardde in een moreel meerderwaardigheidscomplex van de linkerzijde. Dit zou de grondslag vormen van een duurzame kloof tussen die (grotendeels door Vlaanderen gesubsidieerde!) elite en de Vlaamse grondstroom. Het boek ‘De Vlamingen - Volk zonder bovenlaag’ (2005) van de onvolprezen auteur Joost Ballegeer (1938-2007) gaat breedvoerig in op die kloof.
Aanvankelijk werd weliswaar een Vlaams-nationale gerichtheid nog gedoogd als ‘antikoloniaal project’. Vlaanderen als wingewest van Wallonië, zeg maar. Wat ongetwijfeld juist was - en zelfs nog is. Dat het dat nog steeds is, is evenwel omdat de slinger te ver doorsloeg richting cultureel marxisme. Zo evolueerde de Vlaamse culturele elite naar een echte volksvijandige klasse van intellectuele mandarijnen, die geen gelegenheid onverlet lieten om de Vlamingen te herinneren aan hun bruine afkomst en hun plicht tot beterschap via het lezen van de juiste boeken en kranten en via het stemmen op de juiste partijen die België genegen waren. Mei ’68 was een fataal knikpunt. De ‘ontsmette’ naoorlogse generatie maakte zich op om zelf het establishment te gaan vormen en verklaarde een soort heilige oorlog aan het Vlaamsnationalisme. De teksten uit die tijd liegen er niet om. Paul Goossens en andere Amadaadepten recupereerden vrij snel het ‘Leuven-Vlaams’ gegeven tot een bijhuis van de Parijse studentenopstand en de internationale hippie-beweging (wat het in oorsprong niet eens was), waardoor de taalstrijd helemaal op de achtergrond werd verdrongen en zelfs nadien als politiek irrelevant kon worden bestempeld. Tenslotte keerde die zogenaamde linkse vrijdenkerij zich tegen de dissidente burgerbeweging die de Vlaamse Beweging toch is. Een bizarre paradox. Progressieven die conservatief worden en de rebellen gaan demoniseren: het is een van dé betonnen bodems van het verdriet van Vlaanderen. In hun droom verbeelden ze zich dat ze Vlaanderen moesten behoeden voor een extreem-rechtse staatsgreep, hetgeen hen het comfort verschafte van een dogmatisch gelijkhebbersstatuut, de welbekende ‘pensée unique’. Dit droevig mengsel van opportunisme en intellectuele luiheid creëert onoverkomelijke barrières om bijvoorbeeld een islam- en migrantendebat ten gronde te voeren in de cultuursector. De moord op filmmaker Theo Van Gogh in 2004 - precies het jaar van de veroordeling van het Vlaams Blok - heeft in Vlaanderen niemand wakker geschud, toch niet in de milieus waar Van Gogh zelf thuis was. Men beschouwde het hier als een geïsoleerd incident, haast als een ongeluk, terwijl het min noch meer ging om een symbolische aanslag op een boegbeeld van de artistieke vrijheid en de vrije-meningsuiting, zoals het in Nederland wel degelijk werd opgevat. Het resultaat is een bevriezing van het cultuurdebat en een weigering om opnieuw de humanistische grondwaarden als toetssteen te nemen voor een islamkritiek.
Daarmee draait alles rond alibi’s en zelfbegoocheling. De lafheid van het belgicistische conformisme moest toegedekt worden via de creatie van een ingebeelde vijand, zijnde het ‘antidemocratische’ Vlaams-nationalisme, waarvan het Vlaams Belang de politieke emanatie zou zijn. Daarmee was het goede geweten van die bovenlaag-zonder-volk een feit. Het ging niet zomaar om een democratisch-politiek debat, neen, het ging om het redden van de democratie zelf. Vanuit dat intellectueel-moreel comfort konden alle spelregels zonder problemen aangepast worden, ook die van de democratie zelf. Bijvoorbeeld door een partij gewoon voor onbestaand te verklaren, hetgeen tot de gekke situatie leidde dat men aan Vlaamse kant geen meerderheid meer voor mekaar kreeg in een federaal parlement. Het begrip ‘volk zonder bovenlaag’ wijst zo op een voor Vlaanderen unieke, fatale constellatie van een elite die niet meer in de waarheid, maar in de ontkenning leeft. Niet meer mét het volk, maar tégen het volk. Hetgeen een enorme hypotheek legt op de ontwikkeling van een soort revolutionair bewustzijn, die aan grote veranderingen voorafgaat. ‘Populisme’ wordt dan het grote scheldwoord. En het zou nog erger worden. Het ‘cordon médiatique’: niet uit te leggen in het buitenland Het stond in de sterren geschreven dat het politieke cordon sanitaire, dat we eerder in dit boek analyseerden, zou ontaarden in een ‘cordon médiatique’: een algehele informatiestop aangaande de politieke voorhoede van de Vlaamse Beweging, in casu het Vlaams Blok/Belang. Behalve wanneer het er om ging om deze partij te beschadigen. Overigens iets wat een hoofdredacteur als Yves Desmet ook vrolijk overal rondbazuinde. Die relatie tussen een volksvijandige culturele elite en een journalistieke bovenklasse die zich strikt aan de regels van de politieke correctheid houdt, is ook weer heel typerend voor het intellectuele klimaat in Vlaanderen. In het grensverleggende (en daardoor ‘uiteraard’ ook in de media nauwelijks besproken) boek ‘Media en journalistiek in Vlaanderen’ (Johan Sanctorum - Frank Thevissen, 2009) wordt haarfijn beschreven hoe het journalistieke milieu en de cultuursector in deze kwestie van autocensuur elkaar steunen en ophitsen, ook al omdat de twee milieus elkaar sociologisch sterk overlappen. We citeren: “De ‘natuurlijke’ affiniteit tussen intelligentsia en pers is onvermijdelijk. Jongere journalisten hebben allemaal een universitair diploma en willen tot de culturele elite behoren. Ze frequenteren dezelfde vriendenkringen, willen carrière maken via de gedeelde netwerken, huizen zelfs veelal in dezelfde bobo-stadswijken. Ze zijn
‘embedded’, in de slechte zin van het woord, en willen berichten, informeren, duiden, vanuit het nieuwe establishment, niet erbuiten. De aanwerfprocedures focussen overigens vooral op ‘social abilities’, vlotheid, flexibiliteit, communicatievermogen, en veel minder op gedrevenheid, dwarsliggerij, speurneusinstinct of verbaal talent. Dat levert een specifiek profiel op bij de jongere generatie journalisten, die bijzonder gevoelig zijn voor trends, sociale druk en statusgebonden elementen.” Het is dus een ‘incrowd-fenomeen’, een verschijnsel waarbij mensen zich in dezelfde netwerken bewegen en hun eigen ideeën steeds maar bevestigd zien. Er is geen enkele zin om ‘de overkant’ nog te gaan exploreren, geen enkel empirisch instinct om de eigen vooroordelen af te toetsen aan de realiteit. Ze leven in een wolk. Uit alle peilingen onder het Vlaamse mediapersoneel blijkt een frappant overwicht van een politiek-linkse strekking, vooral sp.a en Groen, terwijl dat helemaal niet overeenkomt met de electorale krachtsverhoudingen en zelfs niet met de positionering van de betreffende media in het politieke spectrum. Er bestaat bijvoorbeeld een constante personeelsstroom, in twee richtingen, tussen ‘De Standaard’ en ‘De Morgen’, gewoonweg omdat het grotendeels om journalisten gaat van dezelfde politieke strekking, die overigens bijna altijd voelbaar haaks staat op het Vlaams-nationalisme. De ‘pensée unique’ van de cultuursector spoort in dat opzicht perfect met die van de mediasector: in beide gevallen beschouwt men zich als een verlichte minderheid, die de indoctrinatie (en ook het omgekeerde: censuur en het onthouden van informatie) ziet als een noodzakelijk element van volksopvoeding. In naam van de democratie welteverstaan. De tricolore edities van ‘De Standaard’ zijn in dat opzicht berucht: de verslaggeving rond de kroning van Filip was van een haast Noord-Koreaanse regimevriendelijkheid. Terwijl de lezer wordt aangemoedigd om zijn mening te geven, op voorwaarde dat het de juiste is, wordt de echte, tegensprekelijke polemiek afgebouwd. Slaat men een zelfverklaarde kwaliteitskrant als ‘De Standaard’ open, dan valt meteen op hoe naast de vaste redactie een dertigtal ‘opiniemakers’ steeds opnieuw dezelfde mening heeft over dezelfde onderwerpen. Af en toe is er een buitenstaander die dat verbijsterd opmerkt. Zo de Amerikaanse journalist Bruce Bawer die 15 jaar geleden in Europa ging wonen. Hij beschrijft de ‘pensée unique’ aldus: “Opiniërende artikels in Europese kranten worden niet geschreven met het doel nieuwe ideeën voor het debat aan te dragen, maar om de massa’s eraan te
herinneren wat ze moeten denken. (...) Het klinkt allemaal heel politiek divers, en als het om relatief kleine binnenlandse zaken gaat, is het ook divers. Maar bij voorname politiek-filosofische vraagstukken verschrompelen de verschillen.” (‘Terwijl Europa Sliep’, Meulenhoff, 2006).
Zo wordt de ‘kwaliteitspers’ simpelweg het forum waarop de bovenlaag-zonder-volk zich schaamteloos etaleert. Dit gaat eigenlijk om wat de Italiaanse filosoof Antonio Gramsci (18911937) ‘culturele hegemonie’ noemde: de machtsgreep van een intellectuele klasse die, via cultuur, media en onderwijs, niet langer het kritische denken vooropstelt, maar wel haar eigen morele suprematie, die uiteindelijk de bestaande orde in stand houdt. In Vlaanderen uit zich dat, behalve in een verlicht belgicisme, ook in de verdediging van de multiculturele samenleving, de weldaden van de migratie, de noodzaak van meer Europa en de hele politiek correcte zwik, tot en met natuurlijk het opsporen van allerlei ‘racistische’ tendensen en complotten. Het resultaat is bedroevend. ‘De Standaard’, ‘De Morgen’, of de ‘Gazet van Antwerpen’ nemen in regel nooit opiniestukken van Vlaams-Belangpolitici op, zelfs geen betaalde advertenties. Als men doorvraagt, is hun motivatie volstrekt onduidelijk. Het maakt dat onze partij met ongelijke wapens moet vechten. Onze afwezigheid in de media is zo frappant en onlogisch, dat het op het internet gonst van protest daartegen, hetgeen diezelfde media alleen maar sterkt in hun offensief tegen het ‘ranzige’ internet. De VRT als gangmaker van de mediatieke zelfcensuur Iemand uit het buitenland zet nog grotere ogen op wanneer de positie van onze overheidsomroep ter sprake komt: dat valt al helemaal niet meer uit te leggen. De culturele hegemonie van het linkse establishment vindt - ironisch genoeg - haar voornaamste gangmaker in die overheidsomroep, terwijl men zou kunnen verwachten dat net de VRT deze eenzijdigheid kan overstijgen vanuit een soort verlichte zin voor intellectuele en politieke diversiteit. En niet te vergeten: als informatie-instituut, onderhouden met Vlaams belastinggeld en statutair tot objectiviteit verplicht. Niemand twijfelt er aan dat partijpolitieke sturing de hand heeft gehad in het ontwerp van de interne nota ‘De VRT en de democratische samenleving’ uit 2001, nog aangescherpt in 2004, na het zogenaamde ‘racismearrest’. Woordelijk staat daarin de volgende censuurinstructie:
“De algemene richtlijn moet duidelijk zijn: het Blok is dus geen politieke partij als een andere. (…) Er moet dus bijzonder omzichtig worden omgesprongen met het aan het woord laten van vertegenwoordigers van het Vlaams Blok, zeker in rechtstreekse uitzendingen. Dit betekent dat het verantwoord is dat vertegenwoordigers van het Vlaams Blok niet aan bod komen in bepaalde politieke debatten en politieke inclusief parlementaire - verslagen.” Het zal grote moeite kosten om ergens ter wereld een democratie te vinden, die naam waardig, waar een openbare omroep zich dit soort zelfcensuur oplegt. De media hebben het ordewoord van de Vlaamse omroep gevolgd, de collusie tussen het journalistieke en het culturele milieu zorgde voor een verdere consensus rond dit taboe. Vlaams-Belangcongressen worden doorgaans, als ze al in de media komen, meesmuilend en met een satirisch ondertoontje behandeld, ook in ‘serieuze’ duidingsprogramma’s zoals Terzake. Anderzijds viel op dezelfde openbare omroep dan weer de euforische berichtgeving op over het zogenaamde Innesto-congres van de CD&V: een regelrechte lofzang op de nieuwe CD&V die verrezen was, de bevlogen toespraken, de grensverleggende programmapunten. Mooie beelden, fijne montage: het had door de propaganda-afdeling van de partij in kwestie zelf gemaakt kunnen zijn. Er beweegt dus maar weinig in de redactielokalen van de publieke omroep. De sfeer weegt er als lood. De jonge journalisten die in alle stilte komaf willen maken met die cordonabsurditeit - en ze bestaan -, worden stevig in bedwang gehouden door collegiale controle en door een hiërarchie die partijpolitiek aangeduid wordt. En zo is de cirkel rond: het politieke establishment controleert de VRT, de VRT stuurt het mediacordon aan, de media bewijzen lippendienst aan het politieke status-quo. De academische wereld: het slechtere bochtenwerk In het hoofdstuk over het cordon sanitaire vermeldden we al het pamflet ‘Charta ’91’, waarmee de Vlaamse intelligentsia zich probleemloos lieten recupereren in de poging van het politieke establishment om het Vlaams Belang van deelname aan de democratie uit te sluiten. Deze gedweeheid is eigenlijk nog verbazingwekkender dan het cordon op zich: men zou verwachten dat de knipperlichten bij kritische intellectuelen beginnen te werken als de politieke oppositie zomaar wordt geëxcommuniceerd en er een georganiseerde mediaboycot wordt opgezet, in naam van de democratie nog wel.
Niet dus. Al begin de jaren ’90 was het intellectuele milieu in Vlaanderen dermate geconditioneerd door de politiek correcte waan en de morele hysterie rond de kruistocht tegen het racisme, dat er van enige kritische afstandelijkheid geen sprake meer was. Uiteraard speelt hier ook de partijpolitieke infiltratie mee van onder meer de academische bestuursorganen. Het carrièreopportunisme van het personeel deed de rest: wie het waagde ook maar enige nuance aan te brengen wat betreft het Vlaams Belang, mocht zijn loopbaan wel vergeten. Historici, sociologen en politicologen gingen nu volop ‘bewijzen’ dat het DNA van het toenmalige Vlaams Blok fascistisch kleurde en dus per definitie niet geschikt was voor de democratie. De voorzet was al in 1989 gegeven via de publicatie ‘Het Vlaams Blok 1938-1988’ (Hugo Gijsels en Jos Vander Velpen), een ‘studie’ die het midden hield tussen een politiek pamflet en pseudowetenschappelijke mistspuiterij. Dit boekje vormde in feite een oproep aan alle academici en intellectuelen om mee te stappen in de strijd tegen racisme, xenofobie en dus tegen het Vlaams Belang als emanatie van dit alles. Het moet een enorm goed gevoel gegeven hebben aan al deze zeloten: het fundamentalistische gevoel dat ze aan de juiste kant stonden in de strijd tegen het kwaad. Vanuit die morele superioriteit, die deed denken aan middeleeuwse dogmatiek, konden alle wetenschappelijke regels overtreden worden en kon men bewijzen wat men moest bewijzen. Midden de jaren ’90 werd de handhaving van het politieke cordon onverbloemd aanvaard als een academisch dogma, waarbij universitaire (en door de gemeenschap betoelaagde) onderzoekscentra probleemloos de anti-Blok-actiegroepen van munitie voorzagen. Zie bijvoorbeeld de publicatie ‘Hoe racisme en rechts-extremisme bestrijden?’ (KULeuven en VUB/Centrum voor Sociologie VUB, 1996), besteld door de zelfverklaarde antifascistische actiegroep ‘Hand in Hand’. Een andere ‘blokwatcher’, Marc Spruyt, schildert in zijn boek ‘Grove borstels. Stel dat het Vlaams Blok morgen zijn programma realiseert, hoe zou Vlaanderen er dan uitzien?’ (Van Halewyck, 1995) een apocalyptisch portret van het toekomstige Vlaanderen onder de Blokdictatuur. Dat het programma van onze partij die ronduit nationaal-socialistische ideeën níet bevatte, was voor Spruyt net het onweerlegbare bewijs dat het om een verborgen agenda gaat. Bij deze ‘wetenschapper’ klinkt het dan zo: “Deze opvattingen zal zelfs de aandachtige lezer niet terugvinden in de propaganda die het Vlaams Blok voor het grote publiek verspreidt. Er wordt niet zozeer gelogen,
dan wel verzwegen. Wat de potentiële kiezer zou kunnen afschrikken (verplichte gemeenschapsdienst voor werklozen, arbeidsherverdeling tussen gezinnen in plaats van individuen, flexibel loon, moeder aan de haard, uitbouw van de wapenindustrie - inclusief kernwapens, enzovoort) wordt wijselijk achterwege gelaten in deze publicaties. Dit is onderdeel van een bewuste strategie.” Met dit soort ‘wetenschappelijke analyse’ trok links-progressief Vlaanderen dus ten strijde. Wij keken verbaasd - niet eens kwaad, maar werkelijk stomverbaasd - aan tegen zo’n mengeling van politieke vooringenomenheid en wetenschappelijke onernst die men normaal eerder onder totalitaire regimes zou verwachten. Ico Maly, coördinator van Kif Kif, is nog zo’n academicus die betaald wordt om ‘wetenschappelijke studies’ te schrijven die meer weg hebben van een politiek pamflet tegen zogenaamd ‘extreem-rechts’. Altijd heeft men bij het lezen van dat soort schrijfsels de indruk dat de premissen en de besluiten samenvallen, in de stijl van de middeleeuws-scholastieke redeneertrant: ‘quod erat demonstrandum’ of ‘hetgeen moest bewezen worden’. Met nog andere woorden: barbertje moet altijd hangen. Van open-kritische geest en filosofie van het ‘vrij onderzoek’ is weinig sprake. Voorlopig waagt echter niemand het om daar tegen in te gaan en vast te stellen dat de keizer geen kleren aan heeft. Tot op vandaag is de links-belgicistische zelfcensuur in het academisch milieu duidelijk aanwijsbaar. Iemand als professor Bart Maddens moet op eieren lopen in de KULeuven. Slechts aarzelend komt een nieuwe generatie docenten, zoals Johan Swinnen en Tinneke Beeckman, opzetten, die enige affiniteit met de Vlaamse Beweging betonen. Bij voorbaat schijnen ze zich daarvoor te excuseren en zoeken ze onderdak bij een gematigde denktank zoals de Gravensteengroep rond Etienne Vermeersch, waar men zich verplicht voelt om voortdurend van het Vlaams Belang afstand te nemen en waar ook Vlaamse onafhankelijkheid en staatsvorming slechts erg omfloerst worden behandeld. Veeleer vlot die groep in de richting van een of ander confederalisme. In de richting dus van een partij die op sociaal vlak in de verste verte geen links-progressieve positie inneemt. Opmerkelijk in dat opzicht was ook de bocht die filmmaker Jan Verheyen moest maken, na de open brief die op 9 april 2009 in ‘De Standaard’ verscheen. Inderdaad, als bij mirakel was de tekst, getiteld ‘Het ritselt weer onder de toonbanken’, door de censuur van de DSopinieredactie geraakt, waarin precies heel dat klimaat van politiek correcte censuur en zelfcensuur aan de kaak werd gesteld. Aanleiding vormde enerzijds een in Vlaanderen en
Nederland bejubelde Mitterrand-biografie van ene Vincent Gounod, die een pseudoniem bleek te zijn van ex-Vlaams-Belangpoliticus Koen Dillen, waarna de boekensector ineens heel nerveus werd en het boek alleen nog ‘op bestelling’ kon leveren. Anderzijds kwam de islamkritische publicatie van Filip Dewinter ‘Inch’ Allah’ ter sprake, die niet in de normale distributie geraakte, gewoonweg omdat ze door de bij onze partij aanleunende uitgeverij Egmont werd uitgegeven (die overigens ook op de Antwerpse Boekenbeurs geweerd wordt, dankzij cordon-bedenker-van-het-eerste-uur Jos Geysels, voormalige directeur van het organiserende boek.be, de koepel van boekhandels en uitgevers). We weten niet hoe de initiatiefnemers van die open brief het voor mekaar kregen, maar klinkende namen als Ludo Abicht, Etienne Vermeersch, Benno Barnard, Jan Verheyen, Geert Van Istendael ondertekenden hem. Was Vlaanderen dan toch ontwaakt uit zijn culturele winterslaap? De ontnuchtering zou spoedig volgen. Een onvervalste haatcampagne tegen de open brief volgde, waarbij de ondertekenaars werden gesommeerd om er zich van te distantiëren. Verstokte bewakers van de ‘pensée unique’, zoals de ondertussen gewezen Knackhoofdredacteur Karl Van den Broeck en Piet De Moor, kropen in hun pen om met intimiderend proza en denigrerende persoonlijke beledigingen de ondertekenaars, die als ‘nuttige idioten’ werden gebrandmerkt, tot de orde te roepen. De campagne miste haar effect niet: professor Vermeersch haalde bakzeil en verklaarde ‘misleid geweest te zijn’, en ‘de brief niet goed gelezen te hebben’. Een eminent moraalfilosoof en professor emeritus die niet kan lezen? Filmmaker Jan Verheyen was al evenzeer geschrokken en verklaarde maar meteen zijn aanhankelijkheid aan de N-VA om de meubelen te redden. Zo werkt het dus. Het Vlaamse culturele universum, helemaal vastgeraakt in het moeras van de conformistische neiging tot zelfcensuur en met schrik voor de eigen schaduw. Als zelfs Etienne Vermeersch zijn staart moet intrekken, dan kan men zich voorstellen hoe de schrik erin zit bij de lagere goden van het intellectuele pantheon. Het blijft bijvoorbeeld wachten tot een moedige student, geholpen door een even moedige promotor, een kritische eindverhandeling over het ondemocratisch mechanisme van het cordon durft af te leveren. Tot op vandaag heeft bij ons weten geen enkele historicus-in-spe zich gewaagd aan een objectieve en serene historische reconstructie, uitgaande van dat moment in 1989. Het verst ging nog de al vermelde Nederlandse sociologe Marion van San, die
al in 2004 het gelijk van het Vlaams Blok vaststelde en de hypocrisie van cordon-bedenker Jos Geysels durfde signaleren. Het werd haar niet in dank afgenomen. Het schijngevecht tussen links en het bourgeois-nationalisme Intellectueel trappelen we ter plaatse, zeker als men het vergelijkt met bijvoorbeeld het open-debatklimaat in Nederland. De politiek correcte afspraken van zelfbeperking die lopen binnen één netwerk, tussen cultuursector, intellectuele bovenlaag, journalistiek milieu en academische wereld, zorgen voor een enorm inteelteffect. Het gevolg is tevens dat het politiek-culturele debat een karikaturale, haast kinderachtige afmeting aanneemt. Al hetgeen hier gezegd is over de linkse ‘pensée unique’ in Vlaanderen, heeft recent een gedroomde tegenstander gevonden in het zogenaamd rechts-conservatieve discours van Bart De Wever: na het Vlaams Blok/Belang, eindelijk nog eens een vijand om op te bashen en het Grote Gelijk te halen van de verlichte elite. Er is evenwel één groot verschil met het Vlaams Belang als tegenstander: het geharrewar dat ze vandaag ten toon spreiden gaat nergens over. Voor de N-VA is het linkse geëmmer een gedroomde aanleiding om een quasi-cultuurstrijd uit te vechten, met Antwerpen uiteraard als epicentrum. Men herinnert zich in dat opzicht de opgefokte rel over het Pieter De Coninckplein in Antwerpen, dat op voordracht van Kristien Hemmerechts zo nodig moest omgedoopt worden tot het Herman De Coninckplein. Bij nader inzien wijst dit soort futiliteiten op een schaduwgevecht tussen twee opponenten die elkaar in stand houden, bij gebrek aan een echt verhaal. Links Vlaanderen heeft geen overtuigende missie, tenzij dat van het belegen belgicisme. Dus gaat het over straatnaambordjes. Uit de veertiendaagse columns die Bart De Wever in ‘De Standaard’ mocht vullen (dat alleen al), spreekt een maatschappelijke filosofie die een kleinburgerlijk conservatisme naar de mond praat en in het zog van de neoliberale VOKA-retoriek pleit voor een cultureel windtunnelmodel met zo min mogelijk tegenspraak. Het fameuze ‘kostbare weefsel’ oogt saai en grijs. Het is zonder meer een zwaktebod tegenover het kosmopolitisch gekakel van de culturo’s. Typisch voor een soort kruideniersmoraal zijn de clichématige reflecties rond het belang van waarden, verbondenheid, cohesie en dies meer, nooit gebaseerd op grootsheid en generositeit, maar veeleer op kneuterigheid. Met de aartsconservatief en anti-Verlichtingsdenker Edmund Burke (1729-1797) als grote inspirator en de citroenzure Theodore Dalrymple als goeroe, wordt er gemikt op de Vlaming die geen
belastingen wil betalen. Als politiek denker is Dalrymple weinig bruikbaar. Zijn kritiek op de verzorgingsstaat verzandt in een extreme vorm van maatschappelijk egoïsme, een atomair individualisme dat bizar genoeg van het fameuze kostbare weefsel niets heel laat. Anderzijds ontaardt zijn minachting voor het gepeupel in een totale verwerping van elke emancipatorische idee of vrijheidsideaal, waardoor eigenlijk ook het autonomisme de grond wordt ingeboord. Nederigheid blijft bij Dalrymple het devies voor de verworpenen der aarde. Tenslotte is zijn afwijzen van de multiculturele doctrine niet gebaseerd op het Europese Verlichtingsdenken, maar eerder op een soort typisch Brits-conservatieve nostalgie naar het kolonialisme en ‘The Great Empire’. Een voor Vlaamse republikeinen eerder onvruchtbare piste. Heel de welles-nietes-discussie verplaatst zich tenslotte naar het thema over collectieve identiteit, dat De Wever tracht op te eisen zonder daar veel denkwerk over te verrichten. De vraag over wie we zijn, waar we vandaan komen en waar we als volk naar toe kunnen. In een lezing naar aanleiding van de ‘Dag van de Geschiedenis’, gegeven op 13 maart 2012 te Brugge, poneerde hij de stelling dat we verhalen nodig hebben, die desnoods een loopje mogen nemen met de historische waarheid, om ons een collectieve identiteit te smeden. Via een paar ezelsbruggetjes leidt die dan tot een ‘verbeelde gemeenschap’ (sic) en zelfs tot een algemeen gedeelde volksmoraal. De foute argumenten stapelen zich daarbij op. Zo stelde hij dat de volksjury’s in assisenzaken meer geïmponeerd worden door straffe verhalen dan door feiten en nuchtere argumenten. Dat weten alle Vermassens van deze wereld verdomd goed. “Verhalen speelden hier dus een doorslaggevende rol in het eindverdict. Zelfs al waren het leugens,” zo klinkt het. Daar moeten wij, Vlaamse republikeinen én pleitbezorgers van het kritische denken, toch wel even met de ogen bij knipperen. Leugens voor het goede doel? Het goede doel, zijnde dan een soort kleinburgerlijke, gemakzuchtige mainstreamcultuur van de kleinstedelijke fermetteVlaming? De ‘pensée unique’ van het Belgische establishment mag worden gecontesteerd, maar wordt probleemloos ingeruild voor een conservatief consensusdenken in de Vlaamse ‘verbeelde gemeenschap’. Niet een van de Dansaert-Vlamingen doorprikte echter dat non-argument, gebiologeerd als ze waren door de schietschijf van de figuur Bart De Wever zelf. Het weze duidelijk dat het Vlaams Belang de cultuurstrijd, die er inderdaad is, veel fundamenteler ziet dan als een schijngevecht tussen een handvol linkse bobo’s en de centrumrechtse bourgeois.
“Confederalisme is puur tijdverlies en wij roepen de Vlamingen dus op, als onafhankelijkheidspartij roepen wij ze op: droom uw droom, word wakker, durf te dromen en te strijden en zak niet weg in spelprogrammaatjes en kookrubrieken, maar durf te strijden op het veld van eer. Durf aan politiek te doen en durf uit uw pijp te komen. En áls ge aan politiek doet, ga dan voor een politieke droom, een droom en niet de dwaze hoop om van verveling te sterven in een of ander ministerieel kabinet of stadhuis. Het was de Franse schrijver Léon Bloy die ooit schreef: “Qu’est-ce que le bourgeois? C’est un cochon qui voudrait mourir de vieillesse.” Een varken, wier enige droom het is om te sterven van ouderdom en verveling. Mijn goede raad, aan de jeugd en aan de Vlamingen is: wees geen politieke bourgeois. Leg uw ambities hoger, leg ze gerust bij een droom. En als ge aan het einde van uw politiek bestaan terugkijkt, kijk dan terug op de zekerheid dat ge de Republiek zijt blijven nastreven zonder in slaap te zijn gevallen uit verveling of uit vadsigheid.” (toespraak Brusselcongres, 1 december 2013, www.gerolfannemans.org)
Wij moeten de steriele, clichématige tegenstelling tussen rechts/Vlaams/conservatief en links/Belgisch/progressief durven te overstijgen door het devies van de grote Verlichtingsfilosoof Immanuel Kant: “Sapere aude!” Durf te weten! De echte cultuurstrijd gaat over het Europese humanisme, waartoe onder meer die filosoof Kant behoort, versus het nieuwe eenheidsdenken dat ons via religieuze ideologieën als de islam wordt opgedrongen en waarvoor het politiek correcte denken lippendienst bewijst. Het is die strijd die moet gevoerd worden. De Vlaamse cultuursector is er met haar naïeve multicultheorie niet klaar voor, maar ook het centrumrechtse bourgeois-flamingantisme zal hier met zijn neoconservatieve mottenballengeur weinig bakens verzetten. Als er moet gekozen worden tussen de kaart van de Vlaamse onafhankelijkheid en die van het maatschappelijk conservatisme, primeert kennelijk het laatste. Dat werd mooi geïllustreerd toen Bart De Wever tot twee maal toe (in maart 2011 en oktober 2012) op audiëntie ging bij de Britse premier David Cameron, zoals bekend een fervent tegenstander van de Schotse nationalisten. Dit soort van diplomatie heeft - naast het voordeel van Angelsaksische link - het belangrijke nadeel van de ideologische verstarring en de rem op Vlaamse onafhankelijkheid.
Besluit: werk aan de winkel Links beschouwt de politieke strijd binnen Vlaanderen wel degelijk als verloren, daarom verschuilt het zich binnen de donkere, geruïneerde krochten van het Belgische bestel. Daarom wordt de perverse en hopeloos achterhaalde multiculturele doctrine steeds weer opgewarmd. Daarom ook wordt de Vlaamse Republiek bij voorbaat afgeschilderd als een fascistische eenpartijstaat. En daarom verzandt het politiek debat in een belachelijk gekibbel beneden alle peil met de linkse culturo’s. ‘Das Gerede’, zou Martin Heidegger dit weinig pertinente en irrelevante ‘gepraat’ noemen. Zoals er ook over ‘confederalisme’ geblaat en gesnaterd wordt, zonder ooit tot conclusies en actieplannen te komen. Wij moeten als Vlaams Belang dit dwergendispuut overstijgen. Het driebandspel tussen politiek establishment, culturele sector en pers, leidt tot een permanente machiavellistische perceptiesturing rond het Vlaams-nationalisme in het algemeen en het Vlaams Belang in het bijzonder, die dodelijk is voor het algemeen geestelijk klimaat. Het volk vloekt op zijn schrijvers, de schrijvers kijken weg van het volk. De media doen niet wat ze moeten doen: een brug slaan tussen beide. De bovenlaag blijft dus tot op vandaag ontstellend in gebreke, wat betreft het meeschrijven aan een begeesterend Vlaams-republikeins verhaal. Net daarom mag de Vlaamse Beweging zich, ondanks de links-belgicistische banvloek van de cultuursector, vooral niet laten afzakken in haar eigen karikatuur, namelijk het belegen kerktorenflamingantisme. Psychologisch is de verleiding daartoe evenwel groot: een Vlaams-nationalistisch cynisme in de trant van - vrij naar Machiavelli - “dat ze ons maar haten, als ze ons maar af en toe opmerken.” Dit soort negatieve en volkomen onproductieve zelfbevrediging moeten we voorgoed achter ons willen laten. Maar: ‘Plus est en vous’. De eenentwintigste eeuw is aan ons. Baudrillard, Deleuze, Foucault en Sloterdijk horen ons toe. Links zal moeten leren dat wij ons niet laten uitsluiten van het hedendaags filosofisch symposion. De Vlaamse Beweging zal zich de moderne ideeëncultuur moeten toe-eigenen, de avant-garde zelfs. Klassieke conservatieven als Roger Scruton en Thierry Baudet zijn interessant, maar zullen niet volstaan. We denken eerder aan filosofen zoals Slavoj Žižek, een typisch door links geënterde intellectueel - wat vergelijkbaar met Hannah Arendt -, die nochtans opmerkelijke dingen heeft geschreven over politiek, antipolitiek, identiteit, het postmoderne opgeven van
de waarheid en het ontbreken van culturele referentiekaders. Het Vlaams Belang moet daarin een katalyserende kracht zijn: onze politieke inspiratie moet zich durven laven aan het kritisch-intellectuele klimaat dat zich tussen New York en Berlijn aftekent en dat vandaag zomaar wordt opgeëist door de linkse kerk. Ten onrechte. Als toekomstpartij, antisysteempartij en waarheidspartij hebben wij alles te winnen bij het exploreren van een controversiële en provocerende ideeënontwikkeling die op kritiek, verandering, beweging en actie gericht is. We moeten de polemiek en de intellectuele diversiteit koesteren - mits inachtneming van de grondprincipes van de rechtsstaat - en aantonen dat wij, het Vlaams Belang, op zoek zijn naar méér democratie van een hogere kwaliteit, méér recht op vrije-meningsuiting, méér burgerdebat en inspraak, méér kritisch bewustzijn. Het is ook in dat perspectief dat we de verkalkte linkerzijde zullen achter ons laten én het mediacordon als een lege huls zullen afwerpen. De traditionele cultuursector én de academische wereld, vandaag organisch grotendeels met belgicistisch-links verbonden, zullen dan eieren voor hun geld moeten kiezen: mee op de kar van het intellectueel-maatschappelijke avontuur springen of verder wegzakken in het moeras van de stereotypen en het Grote Gelijk. Ondertussen is het werken aan en netwerken rond een nieuwe, frisse mediacultuur in Vlaanderen een prioriteit van de hoogste orde. Het is voor ons ondenkbaar dat de jongste generatie van journalisten ongevoelig zou zijn voor een charmerend-republikeins verhaal, gebaseerd op een flinke dosis nonconformisme. Wij zullen ze dus zoeken indien zij ons niet zoeken. Wij zullen ze uitdagen indien zij ons niet uitdagen. In het tweede deel van dit boek gaan we de profielen uitschrijven, waarmee het Vlaams Belang Vlaanderen tot het toekomstavontuur wil verleiden.
DEEL II. De weg naar de toekomst De rol van een partij als de onze
1. ‘De stok achter de deur’: het Vlaams Belang als zweeppartij Het populisme van mestkevers Een etiket dat zogenaamd extreem-rechtse partijen steeds weer wordt opgeplakt, is dat van het ‘populisme’. Als mijn herinnering juist is, heeft Karel De Gucht eens een heel boek lang geprobeerd om dat begrip uit de doeken te doen. Veel heb ik daar niet van onthouden. Uiteindelijk leek het alsof populisme een heuse ideologie is die erop gericht is om tégen alles gericht te zijn en die daarbij de methode volgt om ongefilterd de publieke opinie te vertolken en de ‘onderbuik’ van de samenleving stem te geven. Door die methode brengen populistische partijen de democratie in gevaar in plaats van aan ‘serieuze politiek’, zeg maar ‘machtsdeelname’, te doen zoals de (meer) democratische partijen. Wat dat ook moge zijn. Pim Fortuyn zaliger, de Oostenrijkse FPÖ, Geert Wilders, Marine Le Pen en uiteraard het Vlaams Belang, allen staan/stonden ze te dicht bij de ‘vox populi’ en te ver van het beleidsvoerende, negociërende en machtsverdelende establishment. Vreemd genoeg gaat het om een rechts monopolie dat zelden of nooit van links of extreemlinks wordt gezegd. Blijkbaar is de regimevriendelijkheid daar veel groter, niettegenstaande het gauchistische jargon. Rechts trilt dus mee op de snaren van het ‘Volksempfinden’. Niet communicatiestrategisch, marktmatig, maar spontaan. Wij zijn de politici van de straat. Het is van daaruit dat men de bedekte (en soms manifeste) razernij moet begrijpen van het Vlaamse en Belgische politieke establishment tegen politiek incorrecte spelbedervers zoals het Vlaams Belang. Een partij, ‘niet zoals alle andere’ (dixit een VRT-nota), die het spel van de ‘politique politicienne’ niet meespeelt en onbeschaamd aan de kant van het volk gaat staan, daar moet korte metten mee worden gemaakt. Karel De Gucht, die het populisme omschreef als “een hardnekkige schimmel die telkens weer opduikt”, kwalificeerde in hetzelfde bevlogen elan het Vlaams Belang als een partij van ‘mestkevers’. Te volks, te laag, te plebejisch. Te democratisch? In een orwelliaanse omkering werd het Vlaams Belang vervolgens als ‘ondemocratisch’ geklasseerd, namelijk als een partij die zich te veel op straat bevindt en te weinig in de coulissen en cenakels van de macht. Achter die scheldwoorden en stigma’s schuilt beslist ook een stuk afgunst, want ooit wilde de Vld zelf ‘een brede volkspartij’ worden, in de veronderstelling dat die volksmens, tot burger gepromoveerd, zich als een stukje van het establishment zou gedragen en alle kritiek zou
laten varen, ingepakt als hij zou worden door de praatjes van spindoctor en reclameman Noël Slangen. Quod non. De paarse soufflé is kleurloos in elkaar gezakt en de blauwe krenten zijn zelf beschimmeld. Het ‘populisme’-scheldwoord is dus weer meer dan ooit actueel. De politiek is de pedalen kwijt en verwijt een volkspartij om te ‘volks’ te zijn en, raar maar waar, aan ‘antipolitiek’ te doen. Het Griekse woord ‘demos’, dat het woord democratie opleverde, betekent nochtans hetzelfde als het Latijnse woord ‘populus’, namelijk… ‘volk’. Een democratisch verkozene is een volksafgevaardigde, punt uit, en dient dus ook ‘te ruiken’ naar het volk dat hij vertegenwoordigt. Het volk is de mest, wij zijn de kevers. Prima metafoor, geen enkele moeite mee. De neiging van de politieke elite om zich ook echt als een aparte klasse te gedragen, zich te ‘ontmesten’, en aansluiting te zoeken bij de culturele en economische elites, ondersteund door de media, is een reëel probleem in de moderne democratie. Politici, journalisten, culturo’s, academici: dat slaapt maar bij elkaar dat het een lieve lust is. Het is daarom uiterst nuttig dat er steeds weer bewegingen en partijen opstaan die dit mechanisme contesteren en de democratie opfrissen. Voor het volk en tegen de politieke klasse. Echte populisten zijn dus ware democraten en omgekeerd. Straffer nog: echte democraten staan altijd met minstens één been buiten de reguliere, institutionele krijtlijnen van het politieke spel. Net omdat het voor hen geen spel is. De partij als wasmiddel, politiek als uitgebreid buffet In dat opzicht is de situatie voor het Vlaams Belang vrij simpel: wij zijn, zeker aan de rechterzijde, de enige partij die het woord ‘volksvertegenwoordiging’ ernstig en letterlijk neemt. De fameuze ziekte van de ‘particratie’ gaat vooral over partijen die intern schipperen om zoveel mogelijk electoraal cliënteel te bedienen en zichzelf tot echte kiesverenigingen degraderen. Het Belgische en in het bijzonder ook het Vlaamse partijpolitieke landschap munt daarom uit in dubbelzinnigheid en bochtenwerk. Inconsequentie is troef, men wil iedereen aan boord houden. Zo zijn de socialisten voor meer veiligheid, maar ook voor meer migratie. Af en toe komt het water hen aan de lippen en hoor je Daniël Termont in Gent foeteren op de bedelaars en Hans Bonte in Vilvoorde klagen over het feit dat de allochtone Brusselse inwijkelingen het vertikken om Nederlands te spreken of te veel naar zijn zin naar Syrië vertrekken... en terugkeren.
Waarna Termont en Bonte opnieuw gewoon verder doen met meer van hetzelfde. Het is altijd te weinig en te laat. De liberalen zijn bij monde van hun voorzitster voor méér België, maar ze wordt dan teruggefloten door overgelopen oud-Volksuniërs zoals Bart Somers. Sociaaleconomisch zwalpt hun programma tussen ‘old school’-liberalisme en Verhofstadtiaans links-liberalisme. Voor de CD&V is het enerzijds-anderzijds, het welbekende tsjevisme, ondertussen zelfs tot dogma verheven. De Groenen zijn progressief en voor emancipatie van alles en iedereen, maar zweren bij het Belgische establishment en de monarchie. En de N-VA, momenteel de grootste partij van Vlaanderen, is het allemaal: liberaal, sociaal, separatistisch, (con)federalistisch, Vlaams, Belgisch, tegen migratie, pro migratie, warm, koud. Het is maar een losse greep uit de bonte ruif van de kameleon- en proefballonnenpolitiek die standaard is geworden. Al de genoemde partijen, die zo tegen het ‘populisme’ fulmineren, staan niet langer voor een ideologie en een duidelijke maatschappelijke analyse. Ze zijn zelf multi-ideologische buffetten voor ‘elk wat wils’ geworden, opgejaagd als ze zijn door het politieke marktdenken, de peilingen en het postmoderne relativisme. Uiteindelijk zie je dan iemand als Annemie Turtelboom waarschuwen tegen het radicalisme, dat bovendien op één hoop gegooid wordt met het extremisme en moslimfundamentalisme. Zo zou het Vlaams Belang de objectieve bondgenoot zijn van Sharia4Belgium. Met dit soort orwelliaanse redeneringen kan de politieke elite zich handhaven en elke uiting van opborrelend gezond verstand, elk eurokritisch of islamkritisch geluid neutraliseren als racistisch, xenofoob of wat dan ook. Gangmakers van dit kromdenken zijn zonder twijfel haar partijgenoten, de reeds genoemde ongediertebestrijder Karel De Gucht en de grote roerganger Guy Verhofstadt. Niet toevallig twee grote eurofanaten. Hun omfloerst elitarisme, een van de grondbestanddelen van het paarse deeg, getuigt van een enorme minachting voor de ‘vox populi’. Wat in de brede Vlaamse Beweging wel eens de ‘grondstroom’ wordt genoemd, noemen zij denigrerend de ‘onderbuik’. Voor hen is de kiezer een noodzakelijk kwaad in de democratie en is het volk een onbetrouwbare massa, die moet gekneed worden tot gedwee en politiek correct opgevoed burgercollectief. Laat het daarom duidelijk zijn: wij cultiveren de rechtzinnigheid, wij willen de stemmen niet van degenen die zomaar een bolletje rood kleuren. Dat is gewoonweg het verschil tussen een
programmapartij en een kiesvereniging, een zweeppartij en een partij die door reclamelui wordt gestuurd. Wij willen de stem van bewuste kiezers die weten waarom ze op het Vlaams Belang stemmen. Tien procent is goed, vijftien procent is beter, zolang men maar weet dat dit percentage staat voor de radicaal-kritische massa in Vlaanderen en niets minder. Dat is meteen de betekenis van ons verkiezingsmotto in 2014: ‘De stok achter de deur’. Wij rekenen niet op het electorale gewicht van wie nog gelooft in de multiculturele maatschappij en de Belgische constructie. Wij willen wel mensen overtuigen door naar de wortel (de ‘radix’ in het Latijn) van de problemen te wijzen, maar het Vlaams Belang zal nooit meegaan in een marketinglogica die een politiek programma aanpast aan de smaak van zoveel mogelijk doelgroepen. Een partij is geen wasmiddel, ze moet mensen aantrekken, overtuigen en anderzijds kunnen accepteren dat anderen er hun gading níet vinden. Pannenkoekenfeesten en valse baarden: het establishment-populisme Het zogenaamd populisme van de anti-establishmentpartij wordt dus verketterd, maar men piekert zich ondertussen bij alle partijen suf om ‘volks’ en joviaal over te komen, in een poging om de fameuze kloof met de burger te dichten. Zo ontstond het draconisch concept van de Nieuwe Politieke Cultuur (NPC) in de nadagen van de Dutroux-affaire: plots moest elke politicus zo nodig in een tv-quiz gaan zitten, kwestie van zijn aaibaarheid te verhogen. Vlaams-Belangpolitici werden geweerd, waarin een zekere logica schuilging, want bij hen viel er geen kloof te dichten. In het collectief geheugen van Vlaanderen staan Johan Vande Lanotte en Yves Leterme gegrift die zich letterlijk een baard lieten aansmeren in een dolkomische talkshow en uiteraard Bart De Wever als panda. De kromste onder alle kromme redeneringen rond dat thema is afkomstig van schrijver David Van Reybrouck, die in zijn manifest ‘Pleidooi voor populisme’ (2008) de schapen van de bokken en de ‘linkse’ van de ‘rechtse’ populisten probeert te onderscheiden, waarbij laatstgenoemden uiteraard - wat dacht u?! - pure volksmenners en rattenvangers zijn (nog net geen neonazi’s), terwijl hun linkse tegenvoeters zich als emancipatorische idealisten opstellen. Het pathos waarmee weldenkend links zichzelf hierin omarmt, is even lachwekkend als tautologisch. Het is de herhaling van het wit/zwart-denken dat de bobo-elite in Vlaanderen kenmerkt. Als salonintellectueel tracht Van Reybrouck het populisme van zijn rebelse kant te ontdoen en te recupereren tot een door hem gemodereerde politiek correcte praatgroep die enkel het bestaande regime probeert te fatsoeneren. Al te doorzichtig.
Radicalisme is de echte luxe We moeten daarom een laag dieper gaan om het echte, authentieke ongenoegen te exploreren. De diepe crisis die de parlementaire democratie wereldwijd meemaakt, heeft niets te maken met een gezagscrisis an sich (jongeren geloven vandaag zelfs meer in gezag dan hun ouders en grootouders), maar alles met de groeiende eilandmentaliteit, hegemonie van een intellectuele bovenkaste (sociologen, politicologen en intellectuelen die elkaar bejubelen in de weekendkrantbijlagen) die samenklit en op den duur tot een ware mandarijnencultuur heeft geleid. Peter Sloterdijk heeft de opkomst van die nieuwe, zelfvoldane elite beschreven in zijn boek uit 1983 ‘Kritik der zynischen Vernunft’. Voor hem deed Gramsci dat al; van deze filosoof stamt trouwens het begrip ‘culturele hegemonie’. De culturele elite bezet het politieke en socioculturele landschap quasi-volledig en domineert ook de media. In wezen kijkt ze neer op het volk en zijn in hun ogen labiel stemgedrag. De vaststelling in het eerste deel van dit boek, over de Vlamingen als volk zonder bovenlaag, geldt nog steeds onverkort. Maar er zijn wel degelijk mogelijkheden, net in het besef dat onze partij méér kan worden dan partij. In 2006 publiceerde de Franse historicus Pierre Rosanvallon het essay ‘La contre-démocratie. La politique à l’âge de la défiance’. Weliswaar lid van de socialistische partij, komt deze intellectueel toch met de behoorlijk provocerende stelling voor de dag dat de democratie vandaag alleen maar (over)leeft dankzij de maatschappelijke krachten die niet met de ‘politique politicienne’ bezig zijn: de actiegroepen, petities, bewegingen en in wezen ook de partijen die buiten het establishment vallen. Eigenlijk pleit Rosanvallon voor een nieuwe ‘radicalisme’. Dit veel mismeesterde woord is vandaag helemaal omgeleid naar de sfeer van het zogenaamd extremisme, meer bepaald het islamfundamentalisme en de zogenaamde ‘radicalisering’ bij jonge moslims. Voor Annemie Turtelboom was dat meteen ook het signaal om zogenaamd ‘extreem-rechts’, waarmee uiteraard het Vlaams Belang wordt bedoeld, op dezelfde hoop te gooien. “De vraag voor onze partijtoekomst is dus niet de vraag of wij gematigd moeten zijn of niet, of wij radicaal moeten zijn of niet. Die vraag stelt zich niet: wij moeten altijd radicaal zijn. We zijn er dertig jaar geleden aan begonnen voor de duidelijke, voor de ongepolijste radicaliteit. Er is geen andere weg voor ons. Wij kunnen niets anders dan onze opdracht vervullen, verder onze waarheid verkondigen. Zolang wij een laatste snik hebben, doen we voort. Naar het woord
van Maarten Luther: hier staan wij, wij kunnen niet anders. Wij hebben dus, vrienden, geen recht van bestaan: wij hebben een plicht van bestaan.” (toespraak 30 jaar Vlaams Belang, 9 december 2007,www.gerolfannemans.org)
Die begripsverwarring rond extremisme en het Vlaams Belang moet worden rechtgezet. Wij zijn radicaal binnen de democratie, niet erbuiten. Maar wel principiëler en rechtlijniger qua boodschap, waardoor er een uiterst nuttige en zinvolle kloof ontstaat met het politieke bedrijf en de daarbij behorende compromiscultuur. Overeenkomstig de etymologie (Latijn: ‘radix’, wortel) is het Vlaams Belang vanaf dag 1 de partij geweest die de beginselen van het Vlaams-nationalisme uitdroeg, zonder zich constant te bekommeren over het zogenaamde draagvlak en zonder zich constant blind te staren op peilingcijfers of de coalitiemogelijkheden. Ik citeerde hier Luther en zijn bekende motto “Hier sta ik, ik kan niet anders.” Het Vlaams Belang is in dezelfde zin gedreven door een existentiële motor, eerder dan een partijpolitiekstrategische. Wij tonen de kern van het verhaal, anderen leuren ermee in een verdunde vorm. Wij proberen de rode draad zichtbaar te maken die buiten het Belgische labyrint leidt, anderen proberen dat labyrint zo comfortabel mogelijk in te richten. Hetgeen Rosanvallon aanduidt als een ‘externe’, middelpuntvliedende kracht die van onderuit komt en de reguliere politiek bijzonder nerveus maakt, is het Vlaams Belang op het lijf geschreven. In die zin ‘moest’ het cordon als het ware ontstaan: van schutskring is ze geëvolueerd tot een demarcatielijn tussen de theatrale democratie en de existentiële, tussen het establishment en de grondstroom. Daartussen als kiezer kúnnen kiezen, is misschien wel de echte luxe van de democratie. Zonder dat ‘radicalisme’ is de politiek steriel, zo goed als dood. De strijd-om-het-centrum, die steeds weer wordt gevoerd en waar alle media zich mateloos aan verkneukelen (omdat ze zelf dat centrum cultiveren), is een strijd om kiezers en dus macht, waarbij de principes zelf worden opgeofferd. Het zogenaamde politieke centrum is een heel akelig ding, dat in Vlaanderen onverbrekelijk verbonden is met het ‘tsjevisme’, zijnde het vermogen van de goede oude CVP in de vorige eeuw om de kool en de geit te sparen en zo naar een absolute meerderheid te streven. In het midden vindt men alleen kwantiteit. Met de stemmen die men in het midden genereert, is men veroordeeld om te ‘beheren’ en te ‘besturen’, om politiek niets te doen, omdat men anders altijd een deel van het electoraat mishaagt. Vandaag valt
die twijfelachtige eer, grappig en cynisch genoeg, degenen te beurt die van het woord ‘verandering’ haast hun merknaam hebben gemaakt. De haat van het politieke centrum tegen simpele waarheden en rechtlijnige analyses valt niet alleen een partij als het Vlaams Belang ten deel. Marion van San, de Nederlandse criminologe die het groeiende fundamentalisme bij moslimjongeren bestudeerde en een verband met jeugdcriminaliteit vaststelde, bleek zich net iets te veel buiten de ‘pensée unique’ te bewegen dan goed was voor haar carrière. Tijdens de verkiezingscampagne van 1999 pleitte VLD-boegbeeld Marc Verwilghen ervoor om de relatief hogere criminaliteit onder allochtone jongeren wetenschappelijk in kaart te brengen. Toen hij minister werd, zocht hij hiervoor de bekende Nederlandse criminologe Marion van San aan. Nog voor het onderzoek goed en wel van start kon gaan, werd Van San door de politiek correcte goegemeente verketterd. Ze botste op een muur van weerstand en werd openlijk tegengewerkt en gesaboteerd. Toen Van San er uiteindelijk toch in slaagde haar rapport af te ronden, bleef het maandenlang in de schuif van minister Verwilghen liggen. Op 2 juni 2002 verbrak Marion van San het stilzwijgen in een interview met ‘Elsevier’. Zij sprak er uitgebreid over haar wedervaren en stelde dat ook Verwilghen niet vrijuit ging en noemde de houding van de Vld-minister zelfs ‘ongekend laf’. Zeker toen ze het Vlaams Belang op een aantal punten begon bij te vallen, werd ze in academische milieus genadeloos afgebrand. De logische ketting van het gezond verstand Terugkerend naar het verwijt over ‘populisme’, gebruikt het Vlaams Belang ook een taal die het gezond verstand aanspreekt. Een idee moet helder zijn. De mooiste wiskundige stellingen blinken uit door eenvoud en helderheid, het zijn de dorre geleerden die er een abracadabra van maken. Want in feite is het allemaal vrij simpel en worden dingen omzwachteld omdat men ze niet zou kunnen identificeren. Zou het kunnen dat die zogenaamde rechtse volksmenners gewoon meer naar de kern van de zaak gaan? Zou het kunnen dat het volk op bepaalde momenten in de geschiedenis rationeler en orthodoxer denkt en voelt dan de politieke klasse zelf, of… gewoon slimmer is dan zijn leiders? Gênante situatie, te vergelijken met een oude schoolmeester die minder weet dan zijn leerlingen. Er bestaat wel degelijk zoiets als volkswijsheid, het algemeen gezond verstand waaraan een politicus niet ongestraft voorbij kan gaan.
‘Gezond verstand’: het is wellicht de beste vondst die Jean-Marie Dedecker, stichter van de nu ter ziele gaande LDD die het Vlaams Belang ging uitroken, ooit deed. En ik neem het graag van hem over, mét bronvermelding. Het gezond verstand, zo heb ik me laten wijsmaken, bevindt zich in een ouder deel van onze hersenen, waar ook de reukzin huist. In dat oude zoogdierenbrein worden de lange slierten van het discours dat ons overvalt, de gemanipuleerde beelden, de prietpraat van de kranten, zorgvuldig terug afgebroken en tot hun essentie herleid, namelijk tot hun… geur. Een hond kan je niet bedriegen, want hij ‘ruikt’ waar je naartoe wil. Hij leest genadeloos je lichaamstaal en ruikt ook je angstzweet. Een kat heeft ogen op haar rug en is al weg voor je er nog maar aan denkt haar te pakken. Dat soort gezond, instinctief en proactief wantrouwen tegen macht en manipulatie is iets waar een radicale anti-establishmentpartij als het Vlaams Belang op drijft. Gewoon durven zeggen waar het op staat, en A met B verbinden, zonder lange omweg via C. Eenvoudig, krachtig, consistent. Er is geen vrijheid zonder waarheid en de waarheid is gekenmerkt door een ijzeren logica, daarin zijn we 100 procent aristotelisch. Een goed voorbeeld van die rationele consistentie is de visie van onze partij op migratie, islamisering, veiligheid, identiteit en Vlaamse onafhankelijkheid. Iedereen ‘shopt’ wel tussen die thema’s, naargelang de opportuniteit van het moment, maar wij presenteren ze als een logisch geheel, met de consistentie van een axiomastelsel, dat meteen heel ons programma samenvat. De ‘ketting’ wordt door een aantal objectieve schakels gevormd: We sommen ze hier op. 1. Belgische transferstaat. Het door de PS gedomineerde regime. 2. Noodzaak tot het onderdrukken van een Vlaams identiteitsgevoel. 3. De massaproductie van nieuwe Belgen via migratie en asielwetgeving: Vlaanderen/België ‘multiculturaliseren’. 4. De rol van de EU daarin (open grenzen). 5. Niet-integratie van allochtonen, sociale weefselverstoring, vervreemding, criminaliteit. 6. Vlaamse Republiek als alternatief voor heel deze fatale logica. In deze logische ketting zitten de kernthema’s van het Vlaams Belang vervat: het obstakel van de Belgische transferunie, het identiteitsvraagstuk, de migratieproblematiek, de EU, de
multiculturele strategie, het (on)veiligheidsthema, de nationalistische eis tot onafhankelijkheid. Men kan heel deze redenering verwerpen, maar niet één onderdeel: de zes punten hangen met stevige hengsels aan elkaar. Te moeilijk voor de Wetstraat, maar perfect begrijpelijk voor de gewone Vlaming. Het probleem is dat sommige schakels van de ketting worden belicht zonder de totaliteit van de redenering te bewaren. Dan krijg je standpunten zonder context, zonder echte waarheidswaarde. De waarde zit in het geheel, niet alleen in de delen. Als bijvoorbeeld de Antwerpse procureur-generaal Yves Liégeois in september 2011 aan de alarmbel trekt en het OCMW-toerisme met bijbehorende sociale fraude aanklaagt, neemt hij een standpunt van onze partij over, zonder eigenlijk de ultieme consequentie te trekken, namelijk dat Vlaanderen zich uit België moet terugtrekken, als autonome staat eigen migratienormen moet uitwerken én voor een Europese leidcultuur moet durven kiezen. Dat is natuurlijk vele bruggen te ver voor zo’n topmagistraat, die alleen al omwille van die ene uitspraak op het matje werd geroepen. Maar het is de plicht van een partij als het Vlaams Belang om zo’n verklaring op te pikken en de ontbrekende touwtjes wél aan elkaar te knopen. Steeds weer, hardnekkig. Zoals Cato in de Romeinse senaat bleef hameren op zijn geliefkoosde spijker: “Ceterum censeo Carthaginem esse delendam” of “Voor de rest ben ik ervan overtuigd dat Carthago moet vernietigd worden.” En zo moet politiek voor ons ook zijn: ‘take it or leave it’. En: ‘what you see is what you get’. Ik ken geen enkele andere partij in Vlaanderen die deze mate van ideologische vastigheid vertoont. “Mag ik mijn geachte lezers even vragen om op deze link http://nos.nl/video/245114-volledige-slotwoord-van-geert-wilders.html te klikken en gedurende elf minuten en drie seconden de toespraak te beluisteren van Geert Wilders zoals hij die ten gehore bracht als slotwoord aan het einde van zijn proces. Ze is al enkele dagen oud, maar door deze toespraak nu pas bij u aan te bevelen wou ik deze even ontrukken aan de actualiteitswaan - het lijken wel ‘Fliegende Blätter’ - van de hollende camera’s en microfoons. De toespraak gaat immers veel dieper en ik kan het weten want hij bezorgt mij een koudmakend déjà-vu, nog altijd, nu al meer dan zes jaar na mijn (onze) eigen veroordeling. Als iemand zich zou afvragen waarom ik trouw en onverminderd doorzet, zonder meewarig te doen
over de betekenis en de noodzaak van die unieke partij Vlaams Belang, dan vindt men in deze toespraak van Wilders de beknopte argumentatie. De toespraak bevat enkele thema’s die ikzelf bij vele gelegenheden bespeelde, zoals bijvoorbeeld dat van de Lutherse - wat men tegenwoordig zou noemen - oneliner: “Hier sta ik, ik kan niet anders.” Uiteraard sluit ik mij geheel aan bij ook al het overige dat Wilders hier aan bod brengt. Vooral het verband tussen Waarheid en Vrijheid gaat mij danig naar het hart. Er is geen vrijheid zonder de waarheid en zonder de waarborg dat iedere waarheid kan gezegd worden. En zonder dat die waarheid, gelijk welke waarheid, kan gezegd worden en de kennis van die waarheid haar rol kan blijven spelen, zal uiteindelijk alle vrijheid ten onder gaan. Het is voor de vrijheid en voor de waarheid dat Wilders terecht zegt: spreek mij vrij.” (P.S. overigens werd Geert Wilders - in tegenstelling tot het Vlaams Belang - vrijgesproken.) (column, ‘Spreek mij vrij’, 8 juni 2011,www.gerolfannemans.org)
Het gaat - ik herhaal het graag nog eens - uiteindelijk om het devies van de Duitse verlichtingsfilosoof Immanuel Kant: ‘Sapere aude!’: durf te weten, heb de moed u van uw eigen verstand te bedienen, ga zelf achter de waarheid aan. Terwijl de politieke en culturele elites alles ingewikkeld maken, de waarheid omzwachtelen en het ‘flou artistique’ aanhouden, voor een groot deel als een reflex tot zelfbehoud, moet er een tegenkracht opereren die net ont-zwachtelt, ont-hult en opklaart, een woord dat ik vanuit de traditie van de Europese Verlichting citeer. Dáár, bij dat nuchtere radicalisme, ligt de oorzaak van de verbijstering van de politieke klasse tegenover een partij als het Vlaams Belang. Niet bij het vermeende racisme of het ondemocratisch gehalte. En daar ligt ook onze verdere toekomst, als betrouwbare klokkenluider en eerlijke onthuller. Zweeppartij: de stok-achter-de-deur Dat brengt ons bij de status van het Vlaams Belang als ‘zweeppartij’. In feite is heel de Vlaamse Beweging steeds weer een zaak geweest van ‘contre-démocratie’. In letterlijke zin een beweging dus, die wel een partijpolitieke vertegenwoordiging had van wisselende signatuur, maar die tegelijk ook altijd op zichzelf dreef, als een energie waar het politieke establishment zich keer op keer aan mispakte. Denk aan het grote ‘neen’ rond het
Egmontpact. De Volksunie had zich verbrand aan de ‘politique politicienne’ op zijn Belgisch en werd door de beweging wandelen gestuurd. Dat het Vlaams Belang ontstond in het zog van deze weigering, wijst er op dat onze partij van een ander gehalte en samenstelling is dan de modale partijen. Het is een misverstand om te denken dat een politieke partij alleen kan functioneren als ze rechtstreekse machtsdeelname tot doel heeft. Misschien heeft een partij zelfs juist meer invloed als ze - tenzij om haar doel te bereiken - aan die machtsdeelname verzaakt en vooral als zweep fungeert voor de andere partijen die het reguliere spel wél spelen en voor de postjes gaan. De welbekende stok-achter-de-deur. Bekijk de positie van Marine Le Pen in Frankrijk. Uit peilingen blijkt dat 25 tot 34 procent van de Fransen zich achter haar scharen. Als overtuigd antiglobaliste en EU-critica gaat ze voor het volksnationalisme en de territoriale soevereiniteit, waarbij elk land zijn eigen migratienormen bepaalt. Die percentages maken de andere politieke partijen, van links tot rechts, enorm nerveus. Zelfs als ze er met vereende krachten in slagen om haar buiten regeringsdeelname te houden, zijn ze gedoemd om heel de EU-santenboetiek in vraag te stellen en een groot deel van het Front National-programma over te nemen. Het is de kracht van een zweeppartij: de stille meerderheid een stem geven die anders toch niet gehoord wordt en zo de establishmentpartijen met de realiteit confronteren. Wordt een zweeppartij te groot, dan betekent het dat ze strategisch gaat denken in plaats van principieel en wordt ze een machtspartij zoals de anderen. Momenteel is er een Europees front van de grote zweeppartijen in de maak, waartoe onder meer het Front National, de PVV van Geert Wilders en het Vlaams Belang zullen toetreden. Onterecht en misleidend spreken de media van een ‘extreem-rechts’ front: in werkelijkheid gaat het om een alliantie van antiestablishmentpartijen die de stem van het volk tegen de politieke klasse willen laten horen. België verlaten: de antiregimepartij Het grote verschil met Marine Le Pen en Geert Wilders is evenwel dat wij, rechtse Vlaamsnationalisten, geen vaderland hebben, geen ‘territoire’, geen ‘souveraineté’. We hebben weliswaar een ‘terroir’ of potgrond, zoals goede wijn die behoeft, maar geen ‘territoire’. Wat onze soevereiniteit betreft: die is bij ons nog volstrekt latent, om niet te zeggen: verdrongen. De Vlamingen moeten alles nog maken. We staan dus altijd met één been buiten de bestaande instellingen. In onze klei. Tijd om dat ene been los te wrikken en om met beide voeten in onze luchtige potgrond te gaan staan. Tijd om gestalte te geven aan die actieve voorbereiding
van de Vlaamse onafhankelijkheid, zoals ik die blijf bepleiten als eerste en voornaamste opdracht voor de Vlaamse Beweging. Daarom zijn wij tegelijk deconstructivisten en constructivisten. België is het negatief, zo ongeveer de verzameling van alles wat ons niet voor ogen staat als wij aan een vaderland met een moedertaal denken. En vermits we geen vaderland hebben, is de ruimte waarin we noodgedwongen functioneren ook maar voorlopig. Als zweeppartij zijn we dus tegelijk ook een antiregimepartij. Eigenlijk hebben we geen hoge pet op van het Belgisch parlement (net zo min als van het EU-parlement) en bevolken het als mensen die een dierentuin komen bezoeken. We nemen actief deel aan het debat - zoveel mogelijk zelfs -, proberen onze rechts-nationalistische accenten te leggen, maar altijd vanuit het besef dat onze toekomst en de toekomst van Vlaanderen niet in de praatbarak van deze onstaat ligt. Zonder hoop of vrees: wij willen niet heropvoeden (zoals de francofonie België als ‘gesticht’ voor de Vlamingen opvatte), maar iets helemaal anders willen wij. Wij willen vooral belichamen, gestalte geven aan de toekomst: het einde van de federale staat. Ministerposten op federaal vlak zijn niet het doel van ons politiek handelen; wat zouden we ermee aan moeten?! Op lokaal vlak ambiëren we wél machtsdeelname, of zelfs steun vanuit de oppositie, want Vlaanderen heeft het Vlaams Belang nodig om een rechts-vooruitziende koers te varen. In die zin is onze status van ‘zweeppartij’ perfect verenigbaar met die van ‘programmapartij’. Het idee om België te verlaten, waaraan heel het Vlaams-republikeins verhaal vast hangt, toont tegelijk ook al hoe wij Vlaanderen wensen in te richten eens de onafhankelijkheid er is. Uiteraard met respect voor de democratie en binnen de politieke pluraliteit zullen wij onze opvattingen over de EU, migratie, asiel, criminaliteit en dergelijke ook in die nieuwe context verdedigen. De Belgische realiteit fungeert in dat opzicht als een tribune, een forum: heel ons programma dat we presenteren in Belgisch-federale verkiezingen is in wezen een voorafbeelding van waar wij in de Vlaamse Republiek voor zullen staan: een sociale volkspartij met sterke accenten op eigenheid, veiligheid en nationale trots. De thema’s, precies, die we bij buitenlandse partijen als het Front National en de PVV terugvinden. Deze partijen - en wij met hen - geloven dat een volk pas volk is als het wordt, als het verandert, als het zijn verdringingen en complexen achter zich laat, zichzelf overstijgt, dieper bewust wordt (identiteit), maar ook breder bewust (rol in de wereld). De voortdurende diaspora van Vlaams-Belangideeën
Dan is er natuurlijk de discussie over de kopie en het origineel. Politieke analisten zouden eens in alle eerlijkheid moeten onderzoeken hoe de radicale standpunten van het Vlaams Belang in het verleden de andere partijen deden bewegen. Het onderzoek zou verrassingen opleveren, maar niet voor ons: een behoorlijk aantal punten van het vermaledijde 70-puntenplan uit 1992 zijn vandaag bijna ‘mainstream’, zoals we in het eerste deel van dit boek reeds vermeldden. Van het zo geprezen ‘consequent uitwijzings- en terugkeerbeleid’ - quod non van Maggie De Block, tot de proefballon die De Wever opliet aangaande het bouwen van gevangenissen in Marokko: het zijn uiteindelijk maar doorslagjes van voorstellen uit de originele Vlaams-Belangprogramma’s. Of zoals John Crombez en de vakbonden eensklaps in november 2013, tijdens de precampagne (de timing is hier altijd van belang) de sociale dumpingpraktijken ontdekten die door Europa worden toegelaten, terwijl wij dat in ons sociaaleconomisch congres een aantal maanden eerder veel duidelijker en explicieter hadden gesteld. Dit tamelijk onzindelijk plagiaatverhaal, ontstaan vanuit smetvrees die dicteert dat men wel uit noodzaak het volkse gezond verstand (voor een stukje) wil volgen, maar niet de partij die dat verstand onfeilbaar vertolkt, betekent hoe dan ook dat het Vlaams Belang zijn programma voortdurend verwezenlijkt via andere partijen en zelfs rabiate tegenstanders. In brokken en fragmenten, maar toch. We zouden kunnen spreken van een ‘diaspora’ van ideeën, een verspreiding die tamelijk chaotisch, gekenmerkt door veel partijpolitiek opportunisme zijn gang al gaat sinds het ontstaan van onze partij. Moeten we daar nu vrolijk van worden of niet? Of is dit het lot dat rechtlijnig radicalisme altijd beschoren is? In een vlaag van helderziendheid behandelde de belgicistische columnist Marc Reynebeau in ‘De Standaard’ van 2 oktober 2013 dit onderwerp en gaf toe dat heel het migratiethema eigenlijk door het Vlaams Blok indertijd op de agenda is geplaatst. En: “Het is niet anders met het begrip ‘nationalisme’, dat alleen Vlaamse separatisten in al zijn consequenties goed begrijpen en uitdragen.” De Vlaamse separatisten, waarmee Reynebeau allicht het Vlaams Belang bedoelt zonder het te noemen, ziet hij - terecht - als de bewakers én uitdragers van het volksnationalistische programma. Eigenlijk geeft Reynebeau daarbij aan dat het niet alleen om de naakte stembusuitslag gaat, maar vooral over inspiratie, intellectuele impact en politieke druk. Men moet onze hete adem
in de nek voelen. De stok achter de deur, jawel. In dat opzicht moet het Vlaams Belang nog meer inzetten op eigen denkwerk, juist in het besef dat het resultaat over de partijgrenzen heen gaat. Moeten wij ons geroepen voelen om het denkwerk van anderen te doen? Ja, als we onze missie van zweeppartij ten volle willen vervullen. Wij moeten daarbij blijvend in debat durven gaan, cordon of niet, om ook aan te tonen dat wij de bedenkers zijn en de anderen de navolgers. Op het snijvlak tussen een partij en een beweging is het Vlaams Belang hier half partij, half beweging. Men kan de diaspora van de Vlaams-Belangideologie overigens gemakkelijk in drie thematische lagen onderscheiden, lagen die onder elkaar blijven doorlopen. De eerste en de oudste is de Vlaams-nationalistische (laten we vandaag maar meteen spreken over ‘republikeinse’) laag. Daarop volgde het thema van veiligheid, migratie en asiel, een thema dat wij in de jaren ’90 ontwikkelden en nu volop wordt overgenomen en in fragmenten, nooit helaas in hun logische samenhang gekopieerd... door bijna alle partijen. Ten slotte, de derde laag, die we nu volop aan het uitwerken en verbreden zijn, is de pro-Europa, anti-EU-thematiek. Vandaag is iedereen nog voor de EU, maar de bochten komen, onvermijdelijk… als de kiezer het Vlaams Belang kan vinden als hefboom en pressiemiddel. Het is aan de kiezer om het onverwaterde republikeinse programma te belonen en het langzaam-aan-participationisme weg te stemmen. Zonder omwegen. Het origineel is altijd beter dan de kopie, met dien verstande dat kopieën nuttig kunnen zijn om de juiste weg naar de toekomst te vinden. Besluit: meer dan ooit rebelse denk- en actiepartij Wat betekent dit alles voor ons op strategisch vlak? Als we van de missie ‘programmapartijzweeppartij’ uitgaan, zijn twee zaken essentieel. Ten eerste moeten we blijven werken aan een electorale achterban die ons de nodige hefboomkracht verleent. De zweep- en programmapartij moet bovendien, ten tweede, intellectueel blijvend gevoed worden door goed onderbouwd denkwerk, waarin tendensen voor de toekomst worden aangegeven. Alleen op die manier kunnen wij zoals steeds de realiteit één of twee stappen voor blijven en de politiek ‘sturen’, al dan niet vanuit een oppositierol. Het is een merkwaardige twee-eenheid die ons eigen is: tegelijk is het Vlaams Belang een actiepartij (‘een partij van de straat’) en een partij waar denkers en visionairen een plek hebben. De som van die twee zijden is geen rekenkundige formule - een simpele optelling -, laat staan een
vlees-noch-vis-identiteit. Het is een kruisbestuiving van denken en doen die ons vóór anderen de toekomst tastbaar maakt. Want, ten derde, geloven wij vast dat we onze aanwezigheid op de straat moeten blijven benadrukken en ook nog meer contact moeten zoeken met aspecten van de ‘contredémocratie’: de actiegroepen, de protestcomités, de burgerbewegingen. Niets volks is ons vreemd. Waar de gewone man en vrouw staan, moeten wij ook staan. In de nadagen van het cordon sanitaire zou men zich tenslotte kunnen afvragen of het Vlaams Belang ooit een ‘normale’ politieke speler zou kunnen worden, een partij zoals de andere die strategisch rekent, bereid is om compromissen te sluiten in ruil voor macht of postjes, haar standpunten bijstuurt volgens de wetten van de politieke markt. In de Belgische context is het antwoord duidelijk: neen! Deelname aan de macht ambiëren, alleen om de macht en de daaraan verbonden voordelen, daarvoor zijn wij niet opgericht. Het zit in de genen van het Vlaams Belang om die Rubicon níet over te steken. Uiteraard zullen wij, als zich de opportuniteit voordoet van bijvoorbeeld een ‘V-meerderheid’ te vormen op lokaal vlak of in het Vlaams Parlement, mee in de boot stappen. Omdat dit een echt kantelmoment zou zijn waarin de kern van ons programma aan bod komt. We zijn dat aan de Vlaamse Beweging verschuldigd. Wij geloven in de vormende kracht van het moment waarop de beslissing valt. Voor Vlaanderen is dat het moment van de waarheid. Zelfs in de meest letterlijke zin: het moment waarop we uit de leugen België stappen en we onszelf eindelijk in de spiegel kunnen zien voor wie en wat we zijn: burgers van Vlaanderen en - net daarom - bevlogen Europeanen. Op lokaal vlak zijn coalities zeker mogelijk om ons programma rond Vlaamse eigenheid en leefbaarheid te realiseren. In het Vlaams Parlement is een machtsdeelname wat ons betreft zelfs niet uitgesloten, maar altijd in aanloop naar een Ordelijke Opdeling van België. In een federale regering hebben wij dus niets te zoeken, tenzij de allerlaatste, die de boedelscheiding regelt. De onverzettelijkheid van het gezond verstand, de scherpte van het fileermes, de trekkracht van een locomotief. Laat dat de drie mentale attitudes zijn, waarmee het Vlaams Belang verder het Belgische labyrint ontmaskert en de blauwdruk van een Vlaamse natie in een nieuw Europa uittekent.
2. Nationalisme en democratie: het Vlaams Belang als vrijheidspartij Dankzij de vele kiezers doorheen die jaren, kan ik terugblikken op een kleine drie decennia parlementaire activiteit, meestal in het nobele ambt van fractievoorzitter. Op die manier ben ik een overtuigde parlementarist geworden. Het parlement als forum voor de wil van het volk: ik geloof er in. Maar sommige voorwaarden moeten dan wel worden vervuld. Zo zag ik hoe politieke partijen probeerden het Vlaams Blok buiten spel te zetten met wetten die de ene na de andere werden geproduceerd om de antiracisme-industrie de mogelijkheid te geven rechters te zoeken die een voortzetting van het Vlaams Blok uiteindelijk onmogelijk maakten. De Vlaamse publieke opinie heeft die zaak trouwens klaar en duidelijk rechtgezet in de verkiezingsuitslag van 2004. Maar ook een andere evolutie maakt de stelling dat het parlement het forum is waar de wil van het volk blijkt, wankel. Dat is de verhouding tussen partijen van de regering en het parlement, zoals die tot uiting komt in de wijze waarop een eerste minister het parlement behandelt. Daar heb ik een evolutie zien optreden beginnende bij Wilfried Martens, die redelijk plichtsgetrouw in het parlement was als dat van hem verwacht werd, over de bullebakkende Dehaene die het parlement minachtte en dat ook liet merken (hij was trouwens nooit parlementslid geweest) tot Verhofstadt die meermaals het parlement voor schut zette en kleineerde, in ieder geval omzeilde waar hij maar kon en onder zijn arrogantie en zijn dictaten bedolf als dat hem goed uitkwam. Nadien kwam de periode Leterme die de inleiding was van het antiparlementarisme in de vorm van regeringen die namens een minderheid in Vlaanderen regeerden en dus dropen van Franstalige dominantie. Hetgeen dan ‘sans gêne’ geconsacreerd werd met de regering Di Rupo. Het parlement is voor de Vlamingen dus geen forum meer waarlangs ze hun eigen toekomst vorm kunnen geven. Nochtans: een democratie zonder echt parlement en zonder werkzame oppositie delft haar eigen graf. Ze beknot namelijk het principe van het vrije debat en minimaliseert die vrijheid voor de burger tot het rood maken van het bolletje, om de zoveel jaar. Wie verbaast er zich over dat het stemhokje massaal ontweken wordt, zelfs in een land als België waar stemmen nog altijd verplicht is? Ten minste, het ‘zich ter stemming’ begeven. Voor onze partij is het een teken aan de wand en een reden om op te komen voor méér waarachtige democratie. Net omdat het Vlaams Belang door de Belgische ‘politique politicienne’ als regimekritische oppositiepartij amper getolereerd wordt, moeten wij volop inzetten op het uitdragen van een vrijheidsfilosofie, aansluitend en aanvullend op de Verlichtingsprincipes zoals Voltaire en Rousseau ze formuleerden. De vrijheid van denken, van
het woord, de vrijheid om ideeën aan te brengen die buiten de heersende en door de media gedicteerde mainstream vallen. Het libertaire recht om te provoceren en aan de poorten te rammelen van de Belgische (én Vlaamse) praatbarakken gaat ons naar het hart. Het recht om een discussie open te gooien en naar de grond van de zaak te gaan, eisen we onverkort op. Alles mogen zeggen kan nochtans niet zonder alles kunnen zeggen. Met andere woorden: een werkelijk vrije mening is er een die in alle vrijheid is gevormd, meer precies die verstandig is opgebouwd door toegang tot alle relevante informatie en tot uiteenlopende opinies en ideeën. De politiek volgt echter het volk niet meer, ze volgt zichzelf. We zullen dan ook in dit hoofdstuk een paar keren een onafhankelijke, wetenschappelijk correcte peiling citeren die we in november 2013 lieten uitvoeren. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat een grote meerderheid van de Vlamingen (73 procent) vindt dat behalve oproepen tot geweld, mensen álles moeten kunnen zeggen. Bij Vlaams-Belangkiezers is dat percentage zelfs het hoogst, namelijk 82 procent. Terecht mogen wij ons een vrijheidspartij noemen. De rebel Aeschines versus de salonpoliticus Demosthenes Het etiket op het Vlaams Belang van ‘ondemocratische partij’ is in dat opzicht van een lachwekkende kinderachtigheid. Als er één partij de vrije-meningsuiting maximaal opvat en wil toegepast zien, dan is het wel de onze. Wij eisen zelfs de eer op in Vlaanderen en België de méést democratische partij te zijn, omdat wij de vrijheid van mening resoluut boven en voorbij de grenzen van het politiek correcte willen tillen. Vandaar onze middelpuntvliedende positie van zweeppartij, klokkenluider en ideeënfabriekje. “Als mandataris en voorzitter van het Vlaams Belang is het mijn plicht om mijn eigen woede te onderdrukken, hoezeer ook de onrechtvaardigheden van dit ondemocratische land mij aanzetten tot sporadische flarden van een verminderd begrip voor het nut van de weg van de parlementaire oppositie. Ik breng hulde aan de talloze trouwe en rechtlijnige mandatarissen van het Vlaams Belang, die diezelfde woede delen, maar die tezamen met ons de compromisloze idealen blijven uitdragen, omdat het onze plicht is te spreken waar anderen zwijgen en omdat het onze plicht is onze idealen ongeschonden te bewaren, in plaats van ze in te ruilen voor de gedachte dat men - als hervormer - in de salons en de paleizen iets zou kunnen bereiken dat substantieel de impasse doorbreekt.”
(column, ‘De N-VA en het cordon sanitaire: over de hond en de luizen’, 24 juni 2011, www.gerolfannemans.org)
“Ik dank ook alle leden en militanten en mandatarissen die bij ons blijven. Een partij die niet op zekere winst staat maar verliezen incasseert, ziet opportunisten en kat-uit-de-boom-kijkers opstappen. Idealisten blijven omdat zij de taak zien die ons wacht. Zeker de idealisten die ondanks tegenslagen (niet verkozen, ontslagen) bij ons blijven, zullen niet alleen met ons interessante politieke jaren tegemoet gaan, maar ook in de toekomst op onze trouw mogen rekenen en die van een hopelijk tegen die tijd onafhankelijk Vlaanderen.” (column, ‘De Vlamingen zoeken de uitgang’, 4 juli 2010, www.gerolfannemans.org)
Voor de verkiezingen van 2014 kreeg ik de gelegenheid om bij te dragen aan een multimediaal project van Theater Malpertuis en Uitgeverij Lannoo. Uitgangspunt was een debat in het oude Griekenland tussen de succesrijke politicus en redenaar Demosthenes en zijn uitdager Aeschines, die hem aanklaagde wegens belangenvermenging. Samen met de andere partijvoorzitters - en dat verdient een pluim op de hoed van de organisatoren - kregen we de uitnodiging om rond dit proces en vanuit de teksten een stelling te verdedigen die mee zou opgenomen worden in het theaterproject. De keuze lag voor de hand: we kropen in de huid van spelbreker en luis-in-de-pels Aeschines, die het aandurfde om de establishmentfiguur Demosthenes het vuur aan de schenen te leggen. De pleidooitactiek van deze laatste lijkt wel de inspiratiebron van het huidige cordon sanitaire: Aeschines zou op een ‘verzuurde’ manier aan ‘antipolitiek’ doen, blijft steeds ‘aan de zijlaan staan’ en is dus eigenlijk een slechte democraat. Woorden die verrassend actueel klinken. Het politieke establishment bepaalt zelf de grenzen van de democratie en van de ‘free speech’, door critici van het systeem als irrelevant, negativistisch en kwaadwillig te karakteriseren. De links-rechtstegenstelling: voorbijgestreefd? We weten allemaal hoe de politieke links-rechtsindeling is ontstaan: in de nadagen van het Franse Ancien Régime zaten de koningsgezinden in het parlement ter rechterzijde, dicht bij Lodewijk XV, terwijl ‘de rest’ aan de linkerzijde plaatsnam. Dat waren dan in hoofdzaak de malcontenten en libertijnen die de boeken van Voltaire en Rousseau hadden gelezen; allemaal aristocraten welteverstaan, want de volksopstand zou pas vorm krijgen met de ‘Assemblée
Nationale Constituante’ in 1789, die - logisch ook - het einde van de monarchie zou betekenen. Sindsdien is deze opstelling standaard gebleven in de parlementaire architectuur. In het België van de negentiende eeuw werd zo de katholieke partij door de media al aangeduid als ‘la droite’ (koningsgezind, klerikaal), terwijl de liberalen als ‘la gauche’ golden, met de antiklerikale loge als trefplaats. Maar naarmate het politiek-maatschappelijk debat vorderde en de democratie zich diversifieerde, werden die categorieën problematisch. Zo kreeg de liberale partij, als vertegenwoordiger bij uitstek van de bezittende klasse, van langsom meer een behoudsgezinde strekking. Terwijl anderzijds de christelijke arbeidersbeweging zich links van het midden ging positioneren. In het fameuze conflict tussen Pieter Daens en Charles Woeste kwam het, zoals bekend, zelfs tot een open oorlog tussen de twee vleugels. De positie van het opkomende socialisme was al niet minder dubbelzinnig: van oorsprong emancipatorisch en volks, evolueerde deze beweging tot een nieuw machtsbastion, met coöperatieven, vakbond, 1.001 instituten die tot een nieuw soort verknechting van de kleine man leidden. Naarmate het socialisme een grote politieke speler werd, groeide de kloof met de basis en waarborgde de partij mee het grote politieke status-quo. Tot op vandaag. Met de opkomst van de zogenaamde niet-traditionele partijen werd het nog ingewikkelder. Men kan de Volksunie, opgekomen in de jaren ’50 van vorige eeuw, wel afdoen als een rechtse partij, verwijzend naar het collaboratieverleden van de aanhang en de traditionele cultuurwaarden die zij beleed, maar was ze, als ‘incivieke’, anti-Belgische formatie ook conservatief? Of was ze dan weer links toen ze in de jaren ’70 en ’80 ook modetrends achterna liep? Eén ding is zeker: in de achttiende eeuw, tijdens de nadagen van de Franse monarchie, zou het Vlaams Belang beslist aan de linkerzijde van de ‘Assemblée’ hebben postgevat, de kant van de republikeinse revolutionairen. Het bewijst dus hoe voorzichtig men met die politieke containerbegrippen zoals ‘links’ en ‘rechts’ moet omspringen. Vlaams-Belangmilitanten en -mandatarissen houden zelf nog aan het etiket ‘rechts’, zonder stil te staan bij de historische draagwijdte van dat begrip. Tenzij we heel dat begrippenarsenaal als gedateerd in de vuilbak kieperen, moeten wij misschien wel durven erkennen dat we veel ‘linkser’ zijn, in de zin van rebels, anti-regime, vrijheidsgezind, emancipatorisch, sociaal, anti-elitair, zelfs revolutionair, dan het modieuze gauchisme dat in
Vlaanderen nog altijd de elite op zich vertegenwoordigt. Wij kiezen bewust voor de héle realiteit. Sartre, de wc-madammen en de cultuurnatie Volgens de linkse ‘pensée unique’, die ook in Open Vld-middens rond De Gucht en Verhofstadt woedt, zouden nationalisme en democratie elkaar uitsluiten. Nationalisten kunnen geen waarachtige democraten zijn en omgekeerd. Daarmee bewijzen ze alleszins dat ze hun geschiedenis niet kennen. Waar komt het hedendaagse volksnationalisme vandaan? Niet uit de feodale en autoritaire systemen, maar net uit de reactie daartegen, belichaamd door de nieuwe, zelfbewuste burgerij. Onze moderne samenleving is ontstaan vanuit een republikeinse reflex tegen het Ancien Régime. Dit door de aristocratie en de clerus gedomineerde regime was niet meer in staat om de natie ook cultureel te dragen. Het was van meet af aan de ambitie van de republiek om dat wél te doen: er moest een desem gemaakt worden waarin zowel plaats was voor identitair denken en patriottisme enerzijds en het pluralistische vrijheidsdenken anderzijds. Zo ontstond het principe van de cultuurnatie. Het humanitarisme van de Verlichting, het patriottisme van Jean-Jacques Rousseau en de identitaire cultuuropvatting van Johann Gottfried Herder vormden de basis van dit ‘republikeins nationalisme’. De burgerlijk-industriële samenleving die daaruit ontstond zou - afgezien van de sociale ongelijkheid en armoede - een enorme motor betekenen voor de vooruitgang en de democratie. De nieuwe arbeidsverdeling, de verhoogde mobiliteit, het inkrimpen van de macht van de Kerk én de verlaging van de prijs van cultuurgoederen (onder andere boeken) door massaproductie deden de kritische massa enorm toenemen. Allerlei bevrijdings- en emancipatiebewegingen zagen het licht, van de sociale beweging tot het feminisme. Maar men vergeet al te licht dat deze revolutie zich afspeelde onder een nationalistischidentitair gesternte, gekenmerkt door een verlangen naar culturele grondwaarden die iedereen kon onderschrijven binnen een gedeeld taalgebied. Taal, onderwijs en cultuur worden zaken van staatsbelang, of in Vlaanderen: gemeenschapsmaterie. Zo is in Frankrijk uiteindelijk zelfs heel de literair-filosofische traditie ontstaan, tot bij Sartre en verder: als een bij uitstek Frans intellectueel forum waaraan zoveel mogelijk Fransmannen en Françaises deelachtig moesten kunnen worden. Camus en Sartre worden ginds tot op vandaag ook door toiletdames geciteerd.
De moderne bewoner van de republiek, de burger, leeft dus mentaal niet in een vacuüm, maar hecht zijn loyaliteit aan een cultuurgemeenschap die beleefd wordt als ‘une âme, un principe spirituel’, een gevoel van wederzijdse samenhorigheid, zonder dat dit ook maar in de geringste mate het vrij verkeer van woorden en meningen mag hinderen. Het is dan aan de cultuurmakers, kunstenaars, schrijvers, intellectuelen om die ‘ziel’ ook zo rijk te maken, steeds weer te herbevruchten, dat ze ook echt de dubbelheid van polemiek en verbondenheid kan in stand houden. Salman Rushdie meent dat literatuur probeert om het universum te openen, weg van de nationale identiteit, die hij ‘steeds smallere definities’ noemt, maar toch is heel zijn oeuvre een ode aan zijn eigen gemengde Indisch-Britse identiteit en kan het er niet los van gezien worden, ook al is hij in alle opzichten een universeel te noemen exponent van zijn cultuurnatie. De media moeten dat proces mee ondersteunen en de smaakmakers van het debat uitdagen. Daarmee hebben we zowat het woord ‘cultuurnatie’ gedefinieerd. De prijs van de vrijheid: libertaire iconen In dat opzicht moet er altijd een onderscheid blijven bestaan tussen de natie en de heersende machtsconstellatie. De natie is duurzaam, de macht wisselt. Intellectuelen kunnen zich volop met de cultuurnatie identificeren, maar dienen zich als critici op een afstand te houden van de politieke macht en het establishment. We hebben daar een haast libertaire opvatting over: vrijheid stelt zich altijd tegenover de heersende macht. De bewakers van de kritische massa situeren zich aan ‘de overzijde’, dus net daar waar ook het Vlaams Belang zich bevindt. De naam van Wilders’ partij (‘Partij Voor de Vrijheid’) is daarom goed gekozen, al zou bij ons in Vlaanderen de afkorting uiteraard veel te veel verwarring wekken… “We kunnen het ons niet veroorloven om op de essentie van ons programma terug te vallen. Dat keurslijf van de drie V’s - veiligheid, Vlaanderen en vreemdelingen moeten we openbreken. Laten we bijvoorbeeld over Europa, over ons sociaaleconomisch programma of over vrijheid praten. Onlangs was Salman Rushdie in Brussel. Hij praatte met veel humor over de islam. We kunnen de islam vanuit het aspect vrijheid bekampen, niet vanuit het aspect godsdienstbeleving. Zelfs agnosten willen niet dat de vrijheid van godsdienst ter discussie wordt gesteld. We moeten af van het etiket dat we godsdienstwaanzinnigen zouden zijn.” (interview in ‘De Standaard’, 8 december 2012)
Alleen al daarom blijft het opmerkelijk dat Vlaamse intellectuelen, die verondersteld worden als kritisch geweten van de samenleving te fungeren, aansluiting zoeken bij de establishmentpartijen en net niet bij een oppositiepartij zoals het Vlaams Belang. Bij gebrek aan eigen culturele iconen in Vlaanderen, behalve een paar witte raven, halen wij dan maar de inspiratie voor onze libertaire ingesteldheid vooral in het buitenland. Onze intellectuele modellen situeren zich wereldwijd, overal waar schrijvers en filosofen in de contramine gaan. De radicale Vlaamse Beweging moet zich daarom dringend een aantal iconen van burgerlijke ongehoorzaamheid eigen maken. We moeten de fout vermijden om ons eigen ‘rechts’ etiket zodanig op te blazen dat we de verkeerde kant kiezen: het zijn wel degelijk de rebellen en verzetsstrijders die onze steun genieten. Ik heb er in deel I twee geciteerd: Mahatma Ghandi en Martin Luther King. De ene een agitator tegen de Britse bezetter in het Indië van voor de Tweede Wereldoorlog, de andere een Amerikaanse burgerrechtenactivist. Dit rijtje is voor uitbreiding vatbaar. Aan al degenen die onze politieke filosofie willen reduceren tot deze van Cyriel Verschaeve, antwoord ik dit: vandaag zijn het veel meer Salman Rushdie, Theo Van Gogh zaliger, Ayaan Hirsi Ali en de Chinese dissident Liu Xiaobo die voor ons de bakens uitzetten. Hun strijd voor de ‘free speech’, vrijheid en democratie, tegen elke vorm van totalitair denken, is in de limiet de strijd van het Vlaams Belang tegen de Belgische schijndemocratie. Even kort die iconen belichten. Liu Xiaobo is een bekende/beruchte Chinese mensenrechtenactivist en mede-auteur van ‘Charta 08’, die in 2009 tot 11 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld. Ook zijn vrouw staat onder huisarrest. Tot razernij van Peking kreeg hij in 2010 de Nobelprijs voor de Vrede, die hij uiteraard niet mocht gaan afhalen. Ongenadig-kritisch analyseert hij het Chinese politieke systeem, de almacht van de communistische partij, de corruptie, het gebrek aan recht op vrije mening, de willekeur in de rechtspraak, de uitbuiting en de slavernij (!) in de grootindustrie, naast de onderdrukking van de Tibetaanse strijd voor autonomie. Deze Chinese Tijl Uilenspiegel heeft zo zijn eigen cordon sanitaire rond zich gekregen. Als identitaire nationalist (hij pleit tegen de verwestersing en het verlies van de traditionele Chinese cultuurwaarden) én vrijheidsstrijder beschouwen we hem als iemand die helemaal op onze golflengte zit. Grappig en veelbetekenend is ook dat de zelfverklaarde Vlaamse kampioen van de burgerdemocratie, schrijver David Van Reybrouck, het bestond om in 2011 zijn genereuze medewerking te verlenen aan de officiële Chinese boekenbeurs, waar dissidente schrijvers als Liu Xiaobo uiteraard geweerd werden. Zelf persona non grata op de
Antwerpse Boekenbeurs, zouden wij als Vlaams Belang nooit ingaan op zo’n uitnodiging. Van Reybrouck zag er geen graten in: ‘Business as usual’ voor deze regime-intellectueel. De rekkelijkheid van dit Kuifje-in-Peking doet onvermijdelijk denken aan de legendarische reis in 1954 naar de Sovjet-Unie van een aantal Franse topintellectuelen, die vol lof over dit socialistisch modelland huiswaarts keerden. Een mooi beeld van de ontstellende naïviteit en ook wel halfbewuste medeplichtigheid van die reizigers kunt u nalezen in de memoires die Simone Signoret in 1976 publiceerde onder de titel ‘La nostalgie n’est plus ce qu’elle était’. Het modieuze meelopen toen, met het communisme, doet sterk denken aan de intellectuele slapheid inzake de oprukkende neo-ideologie van de islam vandaag. Of hoe onnozel slimme mensen kunnen zijn. De schrijver Salman Rushdie spreekt ons dan weer aan omdat hij, evenals Theo Van Gogh en Ayaan Hirsi Ali, de contradicties van het multiculturalisme blijft aanwijzen, door met name de onverzoenbaarheid aan te tonen tussen de islamideologie en het Europese Verlichtingsdenken. Alle drie hebben ze ondervonden wat het daadwerkelijk toepassen van de vrije-meningsuiting betekent. Op Rushdie rust een fatwa: voor moslims is hij vogelvrij. Het lot van Theo Van Gogh is eveneens bekend: afgemaakt in 2004 door een moslimfanaticus, die nota bene een doodsbedreiging aan Ayaan Hirsi Ali op het doorkerfde lichaam van Van Gogh vastmaakte. Het intellectueel activisme van Hirsi Ali verdient het grootste respect, te meer omdat zij zelf aan den lijve heeft ondervonden wat het betekent om als vrouw in een moslimcultuur levend begraven te worden. Zo willen we ook bijvoorbeeld de jongste radicaal-kritische allochtone stemmen vermelden, zoals het achttienjarige prille schrijftalent Yahya Hassan uit Denemarken. Zijn jongste autobiografische dichtbundel is een aanklacht tegen wat hij betitelt als de schijnheiligheid van veel moslims en tegen de cultuur waarin hij opgroeide. Dat dit resulteerde in een reeks doodsbedreigingen vanuit moslimhoek, mag niemand verbazen. Al deze iconen sterken ons in de overtuiging dat vrijheid een prijs heeft eens men voorbij de krijtlijnen van het politiek correcte treedt. En daar begint de echte vrijheid pas, uiteraard. Volksnationalisme, een ‘andersglobalisme’ Wereldwijd zijn er Tijl Uilenspiegels actief die de Vlaamse Beweging kunnen inspireren. Laten we die iconen dan ook voluit opeisen; ze horen niet toe aan kaviaarlinks. De vrijheidsstrijd van andere volkeren op deze planeet mag ons niet onberoerd laten en dan bedoel ik niet
alleen de Catalaanse of de Schotse onafhankelijkheidsbewegingen. Verder van ons bed, tot in Tibet, tot in Zuid-Soedan, loopt er een nationalistisch-identitaire stroom tegen de richting van het grootstatelijke, unitaristische, eventueel neokoloniale machtsdenken. Dat venster op de wereld moet geopend worden, ook en vooral door de Vlaams-nationalistische beweging. Een zorgvuldige politieke analyse is daarbij uiteraard noodzakelijk. We moeten ons niet naïef opstellen en achter elke zogenaamde bevrijdingsvlag meehollen. Een land als Zuid-Soedan, met een overwegend christelijke godsdienst en animistische traditie, mag zich met recht en reden een cultuurnatie noemen, ook al blijft het onder druk staan van het islamitische noorden en allerlei milities die vanuit Oeganda worden gestuurd. Tibet is dan weer een sinds 1950 door China bezet land, met een boeddhistische traditie, die door de koloniserende mogendheid zo veel mogelijk wordt onderdrukt. De in ballingschap levende Dalai Lama wordt door de Tibetanen als hun feitelijk staatshoofd beschouwd. Ook deze strijd beschouwen wij, Vlaams Belangers, als sterk vergelijkbaar met de onze. Ook hier gaan identitair nationalisme en democratische verzuchting perfect samen. In iedere bevrijdingsstrijd moet echter alles kritisch afgewogen worden. De zogenaamde Arabische lente is bijvoorbeeld met de nodige argwaan te bekijken. Wat begon als een golf van revoluties tegen dictatoriale regimes, wordt steeds meer ingepalmd door groupuscules met een duistere agenda; kijk naar wat er in Syrië gebeurt. Het lijkt ons tamelijk zinloos om hier partij te kiezen voor een vrijheidsstrijd die er geen is. Alleszins is de mate waarin de islam het laken naar zich toetrekt voor ons sowieso een signaal dat het niet meer om vrijheid gaat, maar om het vestigen van een nieuwe dictatuur die misschien nog erger is dan de oude. Tegen de EU, voor Europa: soeverein kosmopolitisme Het door groen-links gekoesterde motto ‘small is beautiful’ is ook het onze. Wellicht hebben wij daartoe ideologisch zelfs nog meer goede redenen dan de naïeve kosmopolitisten, met name de oudgedienden van mei ‘68 en andere multiculbelijders. Men mag het volksnationalisme gerust een andersglobalisme noemen. Wij geloven sterk in internationale samenwerking, bijvoorbeeld op economisch vlak, of inzake klimaatmaatregelen. Maar dit steeds gebaseerd op basis van volledige soevereiniteit. Wij hebben overigens grote aandacht voor volksgezondheid, milieu en levenskwaliteit. Het grote verschil met de Vlaamse ecolo’s is, dat onze beweging zich durft te keren tegen het
verkalkte Belgische establishment, terwijl zij hun karretje daaraan helemaal hebben vastgehaakt. Die visie geldt uiteraard evenzeer voor de Europese ruimte. Onze pro-Europese opvatting is gebaseerd op een gedeeld cultureel platform, dat we eenvoudigheidshalve maar christelijk en humanistisch zullen noemen. Van daaruit moet het samenwerkingsverhaal vertrekken. Het subsidiariteitsbeginsel moet daarin absoluut spelen: de confederatie is maar een huls, het zijn de afzonderlijke naties die het geheel dragen. In dezelfde zin zien we een nieuwe wereldorde ontstaan, waar niet meer alles op één hoop wordt gegooid of in één grote markt wordt samen geveegd, maar waar daarentegen kleinere, organische gehelen de kern uitmaken en de mondiale structuur dragen. Er zijn landen zoals Zwitserland en Noorwegen die daarin voorgaan: cultuurbewuste naties met een sterk onafhankelijkheidsgevoel en met een beduidende interne economische markt die hen betrekkelijk onafhankelijk maken van de grillen van de wereldmarkt. “Als Europa zou kunnen bestaan, dan toch énkel als het bereid is zijn eigen oude structuren los te laten. Als een aanvaardbare vorm van Europese samenwerking zou kunnen bestaan, dan toch énkel indien het aan zijn basisstructuur bereid is om de lidstaten tot natiestaten te laten evolueren en dus de multinationale staten in heel wat gevallen - om niet te zeggen in alle gevallen - als een ondertussen achterhaalde vergissing van de meestal negentiendeeeuwse geschiedenis los te laten. Er is geen tegenspraak tussen een Europese evolutie - en we hebben hier vandaag duidelijk gezien dat die teruggedraaid moet en zal worden - en de opsplitsing van oude staten, de verkleining van onnatuurlijke staten, de opdeling van artificiële gehelen en de stichting van onafhankelijke natiestaten op basis van het begrip vrijheid en niets minder dan de vrijheid. De achterlijken op dat vlak, zitten dus aan de kant van Verhofstadt en Cohn-Bendit . Ze zijn achterlijk omdat ze inzake de oude en achterhaalde Europese Unie rabiaat het gaspedaal indrukken, terwijl zij inzake de nieuwe Europese landkaart van onafhankelijke staten op het rempedaal staan.
Welnu: Verhofstadt en Cohn-Bendit zijn geschiedenis. De toekomst is een toekomst waarin het omgekeerde gebeurt. Het gaspedaal voor de nieuwe Europese landkaart en het rempedaal voor de oude Europese Unie!” (toespraak colloquium ‘Pro Europa, dus tegen deze EU’, 24 november 2012, www.gerolfannemans.org)
Het Vlaams Belang loopt hier mee vooraan. Vlaanderen zal zich moeten profileren tot een republiek die niet alleen onafhankelijk is van België, maar ook zijn autonomie kan handhaven in het Europese en internationale perspectief, en dit zowel economisch als politiek. De eenheid van volksnationalisme en democratie is de logica zelve, bekeken vanuit het perspectief van de schaalverkleining. Overal ter wereld staan de grote, anorganische imperiums, de oude kolonisatoren of hun postkoloniale constructies onder druk van kleinere, organische entiteiten. Deze tendens is onomkeerbaar. Aan ons, Vlaams-republikeinen, om voluit die kaart te trekken en mee te stappen in de vaart der volkeren. De Europese Unie heeft helemaal de verkeerde kaarten gespeeld, van meet af aan. Ze wilde uitdrukkelijk niet vertrekken van een cultureel platform, maar liep de multiculturele mythe achterna, groeide uit tot een bureaucratische pletwals die maar blijft regels opleggen aan de lidstaten en is uiteindelijk een bestuursniveau geworden zonder publiek draagvlak. “Onze visie inzake Europa is dus ook ingegeven door onze aversie voor totalitarisme, onze afkeer voor absolutisme. Europees unitarisme is sinds het begin van onze tijdrekening, of het nu ging over een unificatie die het etiket van Hadrianus, van Keizer Karel, van Napoleon of van Nazi-Duitsland droeg, telkens enkel mogelijk geweest onder dwang. Meestal de dwang die voortkwam uit de loop van het geweer. De generaals van de Europese eenheid schrijven zich in, in die lange rij van lichtjes dwangneurotische fanatici. Zij gebruiken niet meer het militaire geweld, maar een nog veel dwingender en wellicht veel gevaarlijker wapen. Niets is immers, naar het woord van Lenin, een subtieler en doeltreffender methode om de maatschappij en de bevolking te ontwrichten en te manipuleren dan het ontsporen van een munt. (…) Wij nationalisten willen geen Europese Unie maar samenwerking. Wij willen niet die eenheid maar veelheid. En wij willen geen dwang, maar vrijheid.” (toespraak colloquium ‘Pro Europa, dus tegen deze EU’, 24 november 2012, www.gerolfannemans.org)
Dat de fanatici van de Europese eenheid zich opwerpen als vaandeldragers van de democratie, is te gek voor woorden. Het tegendeel is waar. De EU is sinds 1945 de meest ondemocratische superstructuur in de Europese ruimte. Uit de geciteerde peiling van november 2013 blijkt dat nagenoeg de helft van de Vlamingen (46 procent) vindt dat België te veel bevoegdheden en macht afstaat aan de Europese Unie. De Vlaams-nationalistische kiezers zijn het meest EUkritisch, met de Vlaams-Belangkiezers als uitschieter. Dat sterkt ons in de overtuiging dat de strijd tegen het Belgische regime en de strijd tegen de EU-bevoogding twee facetten zijn van eenzelfde zucht naar volwaardige autonomie op een republikeins niveau. De idee dat België zal ‘verdampen’ en we zo automatisch als Vlamingen aan onze trekken zullen komen in de EU, is een gevaarlijke illusie. Als Vlaanderen zich niet kan waarmaken tot waarachtig soevereine natie, komen we van de regen in de drop. Meer dan ooit blijken, ook wat onze houding tegenover de EU betreft, volksnationalisme en verzuchting naar méér democratie perfect te sporen. De EU is geen systeem van de toekomst, maar van het verleden; het verleden van de grote mislukte totalitaire experimenten. Wie pro Europa is, zoals het Vlaams Belang, moet tegen de(ze) EU en de euro zijn. Die zijn immers in strijd met het Vlaams-nationalisme, maar ook met de rechtsstaat, de democratie, Europese diversiteit, subsidiariteit en zelfbeschikking. ‘Soeverein kosmopolitisme’ is de toekomst. In Nederland beginnen naast de PVV ook steeds meer andere politieke partijen dat in te zien. In Vlaanderen is en blijft het Vlaams Belang echter de enige ware soevereiniteits- en vrijheidspartij. Cultuurnationalisme en ‘leidcultuur’ In heel het debat wordt door de EU-fanaten het identitair gegeven zorgvuldig uit de weg gegaan. En toch: een burgermaatschappij zonder moreel houvast is een leeglopende zak zand. Vooruitlopend op wat we in deel II.4 zullen behandelen, moet het toch duidelijk zijn dat een democratie zonder bindend, grondwettelijk waardencharter niet kan functioneren. Hoe zou men de vrije burgersamenleving kunnen waarborgen als men die vrijheid niet in de grondwet inschrijft? Hoe zou men kunnen spreken van sociale cohesie als men de cultuur van een natie niet ziet als bindende kracht? Als nationalisten kunnen wij dus niet anders dan het verhaal van Sartre beklemtonen: de republiek is maar levensvatbaar als haar burgers actief een ‘leidcultuur’ delen. Geen reeks dogma’s, geen bijbel, maar een aan concrete kennis gekoppeld bewustzijnsreservoir dat
vanuit het verleden gestalte heeft gekregen. Dat begint eerst en vooral bij de taal: wie onze taal niet wenst te spreken, sluit zich de facto uit, uit de democratie die leeft bij gratie van het publiek debat. Men mag via de Raad van Europa zoveel rapporten maken en commissarissen sturen als men maar wil: Vlaanderen moet hier op zijn rechten staan van cultuurnatie-in-opbouw. “Het Vlaamse standpunt is volgens het intellect van het gemiddelde lid van de Raad van Europa ingegeven door ‘nationalisme’ wat daar ongeveer de zwaarste zonde is die een mens kan begaan, net één trapje minder zwaar dan de absolute erfzonde numero uno: het racisme. Als Vlamingen het Vlaamse standpunt daar toelichten worden ze in het beste geval gedurende 20 seconden beluisterd, dan dwaalt de blik van de toehoorders al af. Dwaalt de blik niet af dan is het omdat de blik de Vlaming aankijkt alsof hij een holbewoner is, die met een pelsdoek om zijn naaktheid een knots in het rond zwaait, op zoek naar arme verdrukte Franstalige burgertjes die hij de hersens kan inslaan omdat zij hun taal willen spreken. Kortom, de Vlaamse zaak is in de Raad van Europa totaal hopeloos en er is maar één mogelijkheid: er ons niks maar dan ook totaal niks van aantrekken en vooral goed overal in het rond strooien dat het einde van België nakende is omdat wij ons ook niks zullen aantrekken van het door de Raad van Europa en de Europese Unie geuite voornemen om van de onafhankelijkheid van Kosovo ‘geen precedent’ te zullen willen maken. Als de taalgrens een staatsgrens is, dan pas zullen de Franstalige inwoners van Vlaanderen pas echt een minderheid zijn en dan zullen er wel wat oogkleppen afvallen bij de doorgaans erg francofiele vertegenwoordigers van de Raad van Europa. Het verschil zal hen dan wel duidelijk worden. Nu niet.” (column, ‘Ons niks aantrekken van de Raad van Europa’, 14 mei 2008, www.gerolfannemans.org)
Het betekent ook dat mensen die zich niet thuisvoelen in ons cultureel referentiekader, worden gewezen op de reële mogelijkheid van een terugkeer naar een meer cultuurharmonische omgeving. Er zou dan een spontane én gesensibiliseerde remigratie kunnen ontstaan: allochtone families van de eerste, maar ook de tweede en derde generatie, waar men thuis toch enkel Arabisch spreekt en de Koran leest en waar de schotelantennes toch onveranderlijk op Marokko gericht zijn. Wat is er logischer dan hen ook de kans te blijven geven op een terugkeer naar het thuisland, waar geen hoofddoekendiscussies worden gevoerd en waar men rustig vijf maal daags de straat mag blokkeren tijdens het gebed naar Mekka?
Anderzijds is een terugkeer naar het thuisland ook economisch billijker. Een land als Marokko blijkt een groeiland en schreeuwt om arbeidskrachten. Wat doen al die jonge allochtonen van Marokkaanse origine dan nog bij ons in de werkloosheidsstatistieken? Zeker als ze zich verbonden blijven voelen met de cultuur van het thuisland, thuis Arabisch spreken, hun godsdienst in alle facetten willen beleven en ontevreden zijn in het Vrije Westen? Dit terugkeerverhaal wordt níet gevoed door xenofobie of wat dan ook, maar door een empathisch volksnationalisme. Dat mag u gerust van een eenentwintigste-eeuwse Vlaams Belanger aannemen. De structuurloze multicultuur, het amalgaam, is de dood van elke democratie. Hier moeten mensen kiezen en de consequenties aanvaarden van hun keuze. De geciteerde peiling van november 2013 geeft overduidelijke cijfers: maar liefst 85 procent van de Vlamingen vindt dat de invloed van de islam merkbaar is in onze samenleving. Wij lezen daarin een reëel onbehagen omtrent een Europese cultuur die in de verdrukking is, maar ook een behoefte aan een sterkere oriëntatie, een moreel-filosofisch kompas dat duidelijk niet conform is met de islamideologie. Nochtans is het Vlaams Belang de enige partij die dat standpunt van de zwijgende meerderheid in Vlaanderen ook expliciet verwoordt. Bemoedigend is anderzijds dat dit idee ook steeds meer begint te leven in de allochtone gemeenschap zelf. In een interview met ‘De Standaard’ (16 september 2013) maakt Imad K., een vertegenwoordiger van die gemeenschap, zich sterk dat de toekomst van de Marokkaanse Belgen in Marokko ligt, economisch én cultureel. Finaal zou dit kunnen leiden naar een denaturalisatie (of als men verkiest: hernaturalisatie). Zelfs de tweede en derde generatie hebben daar oren naar, zo bleek uit een studie (november 2013) van het Steunpunt Inburgering van de Universiteit Antwerpen. Heel wat jongeren van Turkse afkomst willen terugkeren naar het thuisland, vooral juist diegenen die hier een diploma hebben gehaald. Hun voornaamste drijfveer is niet eens economisch, zo bleek uit de studie. Veeleer spelen culturele motieven een rol, het gevoel van ginder veel meer thuis te zijn (wat dan door de straathoekwerkers hier weliswaar weer in een verhaal van discriminatie wordt gegoten). Hoe dan ook, mogelijk ligt de oplossing van het multiculturele kluwen in klare, simpele economische logica. We gaan naar een nuttige deglobalisering en naar een nieuwe bloei van lokale en regionale economieën, waarbij voorheen zwakke landen, ook in Europa - we denken aan Roemenië en Bulgarije - hun uitgeweken arbeidskrachten opnieuw opvissen.
Uiteraard staat dat helemaal haaks op de EU-doctrine van het vrije verkeer van arbeidskrachten, die tot een complete ontvolking heeft geleid van bepaalde gebieden in OostEuropa. Met het ‘asiel-recht’ - beide delen van de samenstelling zijn hier even belangrijk - zelf moet zuinig en oordeelkundig worden omgesprongen. Omdat het asielprincipe net zo belangrijk is. Dit bij uitstek christelijk-humanistische principe om mensen die omwille van hun overtuiging vervolgd worden, een tijdelijk onderdak te bieden, mag daarom niet ontaarden in een internationale verhuisfirma voor mensen die zich louter economisch willen verbeteren. Een herberg is geen vaste stek. Finaal dreigt men immers conflicten te importeren die hier niet thuishoren, denk bijvoorbeeld aan de Koerden die hier hun strijd komen uitvechten tegen de Turkse staat. Het aantal echte politieke asielzoekers in België is overigens minimaal, in hoofdzaak gaat het dus om vermomde economische migranten, ietwat weinig respectvol maar erg ter zake ‘OCMW-toeristen’ genoemd. Dat kan de bedoeling niet zijn van het asielprincipe. Onze eurokritische ingesteldheid, die we overigens nu gaan gelijkstemmen met het Franse Front National, de FPÖ van Heinz-Christian Strache, de Zweedse Democraten en de Nederlandse Partij Voor de Vrijheid, om tot één Europese fractie te komen, gaat dan ook in de eerste plaats over het recht van de lidstaten om hun eigen migratie-, asiel- en grenzenbeleid en andere domeinen terug in handen te mogen nemen. Het Vlaams Belang loopt, ook hier, vooruit op een politieke evolutie die zich opdringt: de EU zal zich moeten heroriënteren tot een losse confederatie, een thematische verdragsunie waarvan het wederzijds eigenbelang de meerwaarde vormt, min of meer naar het voorbeeld van de Europese Unie voor het Verdrag van Maastricht. Anders is ze gedoemd om roemloos ten onder te gaan als de zoveelste poging om dit continent vanuit één centrale macht te usurperen. Democratie en nationalisme; inderdaad: het ene volgt uit het andere. Volkswoede en zwarte zwanen De geciteerde peiling bewijst dat het Vlaams Belang, veel meer dan enige andere partij, de Vlaamse grondstroom vertolkt en politiek uitdraagt. In die zin zijn wij veruit de meest democratische partij van Vlaanderen. Dat anderen het woord ‘populisme’, uit nijd, als een scheldnaam gebruiken, stoort ons niet, integendeel. Ja, wij zijn populisten, wij zullen altijd de kant van het volk en het buikgevoel kiezen omdat wij uit dat buikgevoel rechtstreeks
voortgekomen zijn - het zit in onze genen - en omdat wij intrinsiek geloven in het gezond verstand van de modale burger. Terwijl een handvol belgicisten bij ons verwoede pogingen doet om de Rode Duivels-hype uit te melken tot een patriottistische emogolf, spelen zich aan de andere kant van deze planeet heel andere taferelen af. Medio 2013 kwamen de Brazilianen op straat om de FIFA-adoratie en de uit de pan swingende organisatiekosten voor de wereldbeker 2014 aan de kaak te stellen en dat in een voetbalgek land als Brazilië! Het volk, dat daar normaal elke losliggende kei gebruikt om er een ‘straatmatchke’ mee te spelen, gebruikte die stenen nu opeens om lucht te geven aan zijn woede en om te eisen dat het geld zou gebruikt worden voor sociale voorzieningen in plaats van een prestigeproject als het WK, waar vooral de grote, aan de politiek gelieerde projectontwikkelaars en betonboeren beter van werden. Opmerkelijk: geen enkele politieke partij van enige betekenis was in staat om deze protestgolf op te pikken, ook de zogenaamde linkse niet: ze zaten allemaal mee in het bad van de corruptie, de verweving met de commerce en de onderlinge politieke deals. Misschien hebben ze ginder wel een ‘Braziliaans Belang’ nodig om de onderbuik een stem te geven en als een mestkever uit de hoek te komen… Dat er ook in Vlaanderen ooit nog een uitbarsting van volkswoede komt, staat als een paal boven water. Dat duurt geen vijf jaar meer, ook al is de Vlaming van nature geduldig en lijdzaam. Woede om een kromme justitie, armoede en sociale onrechtvaardigheid, een verspillende en corrupte overheid, een nieuwe bankencrisis die iedereen in de portemonnee treft, de inbeslagname van de spaargelden, criminele buitenlandse bendes die de straat controleren, de islamisering die ons tot vreemden in eigen land maakt…: hoe het vuur aan de lont komt, valt af te wachten. Het kan met een bagatel beginnen. Ooit sprak Frans Crols op een Vlaams-Belangcolloquium van ‘zwarte zwanen’: elke revolutie begint met een minieme, onverwachte vonk, een gebeurtenis die niemand heeft zien aankomen. De dynamiek van de revolutie die daaruit voortvloeit, volgt, zoals bekend, niet meer de bedding van de normale rechtsstaat: mensen die moe getergd zijn, vergeten nu eenmaal hun goede manieren. Onvermijdelijk zal die plotse opstoot, die stop die van de ketel vliegt, tegelijk identitairbewust (het ‘wij-gevoel’) én sociaal bewogen én een eis tot meer inspraak zijn. Op dat moment zal de parlementaire democratie moeten tonen wat ze echt waard is: zullen de
politici de kant van het volk kiezen of de kant van de heersende macht? Voor ons is er in dat opzicht geen enkele twijfel mogelijk. Besluit: ‘echt onafhankelijk’ De hierboven beschreven denkpistes tonen aan hoe het nationalisme kan breken uit zijn perceptie van benepen conservatisme en bakens kan uitzetten voor een nieuwe, betere wereldorde waarvan de eigen Vlaamse Republiek een bouwsteen moet vormen. Het Vlaamsnationalisme moet zich herijken in overeenkomst met de internationale context; dat is een absolute must om te slagen. Enerzijds naar een Europees referentiekader waarin de nieuwe autonomistische bewegingen opgang maken (Catalonië, Schotland) en anderzijds naar de internationale context, de vrijheidsbewegingen, de burgerrechtenbewegingen en zelfs de antiglobalistische bewegingen, het verzet tegen het speculatieve kapitalisme. Noem maar op. Vanuit die nieuwe, opgefriste referentiekaders moet onze partij ook uit haar isolement breken en aantonen dat het nationalisme een vorm van humanisme is, een erkenning van collectief zelfbeschikkingsrecht en de daaraan verbonden territorialiteitsprincipes. Samenwerkingsverbanden met andere Europese partijen rond die materie vormen beslist een plus, zonder dat het tot een fusie hoeft te komen, want onze Vlaamse strijd is zeer specifiek. Het Vlaams Belang moet daarbij verder durven denken en nieuwe horizonten openen, voorbij de huidige demarcatielijnen en de lamentabele status-quo-attitude die nu ook op Vlaams niveau de geesten binnensluipt. Op die Vlaamse schaal is een cultuur-identitair debat noodzakelijk en het zal er ook komen. Waarbij links onvermijdelijk zal moeten inbinden inzake zijn islamofiele uitschuivers. De achterhoedegevechten zijn bezig, kijk maar naar het snibbig gesneer van multiculturo’s als Tom Lanoye en fanatieke globalisten als Karel De Gucht. De uitvallen van deze laatste tegen het nationalisme (dat uiteraard altijd ‘racistisch’ en ‘xenofoob’ is) hebben iets panisch, waarschijnlijk omdat hij in zijn binnenste wel beseft dat het nieuwe wij-gevoel het enige antwoord is op de mentale ontreddering en de hyperglobalistische stuurloosheid. Rechts heeft in dat debat een voorsprong, maar tegelijk bestaat het gevaar dat men wegzinkt in het nieuwe parochialisme en een archaïsch conservatisme. Waar het concept van ‘gedeelde waarden’ verwordt tot een eenduidig modelbeeld van wat de Vlaming zou moeten zijn. Zoals gezegd: we moeten vooral niet zelf in religieus fundamentalisme vervallen. Het Vlaams Belang zou hier als verjongde vrijheidspartij een coördinerende en inspirerende rol kunnen spelen,
van smaakmaker in een confrontatie tussen behoefte aan waardenvastheid en noodzaak van een waarachtige debatcultuur. Wij moeten de verdedigers en de uitdragers van de kritische massa in Vlaanderen worden, de gist of het deeg. Daartoe moeten we niet alleen politiek provoceren, maar ook intellectueel uitdagen, de vrijheid propageren als een kostbaar, zoniet hét kostbaarste goed. Tijl Uilenspiegel leidt de dans. Het dubbele juk van België en de EU dient afgeworpen, in één beweging. Het Vlaamse staatsvormingsproject blijft daarin de concrete horizon. ‘Echt onafhankelijk’ is het juiste motto. Helemaal in tegenstelling tot wat doemdenkers en haatpredikers als De Gucht orakelen, biedt dit nationalistisch ontwaken méér waarborgen voor de wereldvrede en een betere dam tegen het terrorisme dan de idee dat alle culturen zich planetair doorlopend met elkaar moeten vermengen, met alle onverenigbaarheden vandien. Wij moeten de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd met een wijdere blik durven voeren, gericht op de internationale bevrijdings- en burgerrechtenbewegingen. Nu en in het verleden. Niet alleen Conscience, Rodenbach en Borms zijn onze referentiepunten. Ook Ghandi, Martin Luther King en de Dalai Lama zijn dat. Overal waar volkeren onderdrukt worden door een repressieve natiestaat. Dit democratisch volksnationalisme van de eenentwintigste eeuw heeft de wind in de zeilen. Aan het Vlaams Belang om het hier als consistent politiek project te presenteren.
3. ‘Aan de kant van Marc en Mia’: het Vlaams Belang als sociale volkspartij Op zondag 2 juni 2013 hield het Vlaams Belang in Antwerpen zijn congres ‘Vlaams Belang Sociale Volkspartij’. Na maandenlange voorbereiding en open discussies kwam de partij naar buiten met een duidelijke stellingname aangaande sociale zekerheid, het zorgprincipe, solidariteit en de toenemende armoede in Vlaanderen. Het mag sindsdien voor iedereen duidelijk zijn dat wij ‘aan de kant staan’, namelijk aan de kant van de kleine man/vrouw die de crisis voelt. We noemen hen Marc en Mia, twee van de meest voorkomende voornamen in Vlaanderen, naar analogie met het bekende fictieve (maar zeer herkenbare) koppel Henk en Ingrid in Nederland. Dit boek over - wat ik zie als - de toekomst van onze partij zou niet compleet zijn zonder de voornaamste aspecten van deze sociale visie nog eens toe te lichten. De nieuwe maatschappelijke context na 2008 Na de dolle jaren ’90 van vorige eeuw, toen de bomen tot in de hemel groeiden, wordt de westerse industriële samenleving vandaag met de grenzen van haar groei geconfronteerd. Niet alleen de opkomst van de nieuwe zogeheten ‘groeilanden’ vormt daarin een bepalende factor, ook de inconsistentie van ons eigen, op schuldverslaving gebaseerd systeem is pijnlijk gebleken. De banken- en hypotheekcrisis van 2008 vormde het keerpunt. De zeepbellen zijn open gespat, de lijken vallen uit de kast. Tot op vandaag. Er zijn oorzaken, er zijn schuldigen en er zijn remedies. Als volksnationalistische en toekomstgerichte partij wil het Vlaams Belang een analyse maken en sluitende alternatieven formuleren. Ten gronde heeft de gewone Vlaming geen schuld aan deze crisis. Bijgevolg dient hij er ook niet voor op te draaien. Men stelt bij die gewone Vlaming een toenemend gevoel van bestaansonzekerheid vast, gekoppeld aan een toenemend gevoel van stuurloosheid in een wereld die de zijne niet meer is. Het Vlaams Belang wil op beide aspecten van het onbehagen, die wezenlijk met elkaar verstrengeld zijn, een antwoord bieden. Een humane welzijnsfilosofie is even essentieel als het materiële zorgprincipe rond inkomen en bestaanszekerheid. Een mens leeft niet van brood alleen. Uiteraard is het geen louter Vlaams of Belgisch gegeven: Europa heeft over de ganse lijn gefaald. De armoede in een aantal Zuid-Europese landen is gestegen tot een niveau dat een
jaar geleden nog ondenkbaar was. De (jeugd)werkloosheid neemt er schrijnende proporties aan. Maar ook in Vlaanderen, nog steeds een van de welvarendste naties van de wereld, dreigt het gevaar van de armoede voor grote groepen mensen. Zelfs mensen met een job (en dus een inkomen) worden in toenemende mate getroffen door armoede. Regelmatig verschijnen rapporten over stijgende armoede en sociale ongelijkheid. Steevast worden de besluiten daarvan politiek in stelling gebracht om aan te tonen dat de Vlaamse samenleving een kille samenleving dreigt te worden waarbij de kloof tussen rijk en arm steeds vergroot. Wij scharen ons resoluut achter de ‘kleine’ Vlaming die niet op de beurs speelt, geen batterij zonnepanelen op zijn dak heeft staan die door andere kleinverbruikers worden betaald en die met lede ogen toeziet hoe een beduidend deel van zijn inkomen afvloeit naar de bodemloze kas van de Belgische transferstaat. Het morele peil van een samenleving kan afgemeten worden aan de manier waarop ze omgaat met de sociaal minder begunstigden in de maatschappij. Wij willen strijden voor een Vlaamse solidariteit tussen de generaties, tussen rijk en arm, tussen gezonden en zieken, tussen werkenden en niet-werkenden. Ieder lid van onze volksgemeenschap dat onvrijwillig in nood zit, heeft recht op sociale bijstand. De Vlaamse armoedestatistieken werden in het verleden vooral ingekleurd door de werkloosheid bij allochtone bevolkingsgroepen die door een gebrek aan integratiebereidheid ook niet beschikbaar waren (en zijn) voor de arbeidsmarkt. Vandaag echter schuilt in die statistieken steeds meer het verhaal van die gewone Vlaming die zijn/haar job verloor en zich in zijn/haar bestaanszekerheid bedreigd ziet: gezinnen die met de armoedegrens worstelen, alleenstaanden, eenoudergezinnen die in de economische en sociale marginaliteit terecht komen, ouderen die zich zorgen maken om hun pensioen, zorgbehoevenden die het sociale vangnet zien afbrokkelen. Onafhankelijk van vakbond, ziekenkas, patroonsorganisatie of bank, gaat het Vlaams Belang voluit voor een zorgende overheid die opvangt, sociaal corrigeert, en mensen terug op het goede spoor zet. In die zin wil het Vlaams Belang een tegenwicht vormen voor het belgicistisch en door de PS gedicteerde staatssocialisme én de syndicale bovenbouw, maar ook het ultraliberaal discours langs Vlaamse kant en de kritiekloze adoratie van het EU-model die daar blijkbaar steeds mee gepaard gaat. Volksnationalisme en solidariteit
‘Solidariteit’ is zonder twijfel hét sleutelwoord. Dit veel misbruikte begrip had dringend behoefte aan een ontstoffingsbeurt. In de Belgische context heeft het woord een wrange bijsmaak. Het is een codewoord geworden voor georganiseerde diefstal, voor de miljardentransfers van Vlaanderen naar Wallonië zonder enige vorm van vrijwilligheid en transparantie. Daartegenover stellen wij een solidariteit die gebaseerd is op een gemeenschappelijke culturele identiteit (samenhorigheid) en een sociale cohesie. Solidariteit moet namelijk niet alleen in de hoofden worden uitgedokterd, maar moet ook in de harten leven. Afdragen en herverdelen is niet enkel een kwestie van moeten, maar ook van willen en begrijpen, aanvoelen met wie en waarom men solidair moet zijn. Als Vlaams-nationalistische én eurokritische partij ziet het Vlaams Belang daarom geen heil in ‘verplichte solidariteit’, niet op Belgisch communautair vlak en evenmin op Europees vlak. Interne solidariteit, op Vlaams niveau, is daarentegen voor het Vlaams Belang wél een project van eerste orde. Met de volksverbondenheid als cement, moeten we het individueel en groepsegoïsme kunnen overstijgen en het globale welzijn voorop stellen in een Res Publica of republiek die naam waardig. Omgekeerd is de groeiende sociale ongelijkheid ook bedreigend voor het sociale weefsel en de uitbouw/verdieping van een volksverbonden verhaal. Rechtvaardigheid en billijkheid zijn voor ons meer waardevolle ijkbegrippen dan het dogma van de gelijkheid op zich. “Solidariteit is voor ons het tastbaar resultaat van samenhorigheid. Je moet weten met wie je solidair bent en waarom, anders wordt het een staatsdiefstal. Solidariteit steunt dus op gedeelde waarden, het cultureel bad waarin we samen zitten, het gevoel van dezelfde wortels te hebben en van daaruit breed te kunnen groeien. Dat is de essentie van het volksnationalisme waar wij voor staan. Uiteindelijk stamt het woord ‘solidariteit’ af van het woord ‘solidus’, dat verwijst naar iets hecht, gemeenschappelijk, vast.” (1 mei-toespraak 2013, C-mine Genk, www.gerolfannemans.org)
Zo vinden we het stuitend onrechtvaardig dat vele mensen die hun hele leven hebben gewerkt en dus bijgedragen hebben aan het sociaal systeem, toch tussen de mazen van het net vallen als er iets fout loopt. Zij kunnen niet rekenen op voldoende bestaanszekerheid terwijl
nieuwkomers van allerlei slag en zonder voorgeschiedenis en inzet in dit land zomaar kunnen rekenen op leefloon en andere sociale voorrechten. Te veel gewone mensen blijven in de kou staan en worden het kind van de rekening. Net daarom is inzake bijvoorbeeld het zoeken van een gepaste job individuele trajectbegeleiding absoluut aangewezen. Wij zijn níet voor een lineaire, brutale beperking van de werkloosheid in de tijd, waarbij men na een of twee jaar werkloosheid uiteindelijk een leefloon krijgt en zo uit de statistieken verdwijnt. Niet alle ‘doppers’ zijn ‘parasieten’, zoals men in bepaalde rechts-liberale kringen wil doen geloven. Niets belet ons anderzijds om vanuit deze volksnationalistische visie ook solidair te zijn met andere volkeren en naties, binnen en buiten Europa, de derde wereld, maar dan vanuit principes van goodwill, moreel verantwoordelijkheidsgevoel en vrijwilligheid, en niet als afdwingbaar mechanisme. België toont hoe het níet moet De eindeloze processie van Echternach die gevormd wordt door de achtereenvolgende Belgische staatshervormingen, waarbij de sociale zekerheid maar niet gesplitst raakt, is een doodlopend spoor. Men zal blijven uitstellen, blijven tijd winnen. Tot en met vandaag houdt het ene landsdeel het andere in een houdgreep zodat België uitblinkt in immobilisme en waardoor dit land verziekt in hopeloze compromissen. De verklaring daarvoor is eenvoudig. De sociale zekerheid was en is één van de grote kanalen waarlangs de welvaartsafroming van Vlaanderen ten voordele van Wallonië wordt georganiseerd. We kunnen zonder enig overdrijven stellen dat de totale geldoverdracht van Vlaanderen naar Wallonië en Brussel jaarlijks tot meer dan 16 miljard euro bedraagt. Dit komt neer op maar liefst 7,4 procent van ons brutoregionaal product. Wallonië ontvangt daarvan naar schatting 15,3 miljard, wat neerkomt op 17,1 procent of ruim een zesde van zijn BRP, en Brussel 785 miljoen of 1,1 procent van zijn BRP. Dit is geen solidariteit meer, maar een regelrechte plundering van de Vlaamse welvaart en toekomstkansen. Nergens ter wereld bestaat een gelijkaardige situatie. Dit hoogst nefaste systeem ontneemt Vlaanderen de middelen om in te grijpen in de veel te zware loonlasten of sociale wachtlijsten van de huidige Vlaamse Regering. Maar het verhindert eveneens dat we reserves opzij zetten om onze pensioenen en gezondheidszorg ook in de toekomst te kunnen betalen. Qua maatregelen in verband met de vergrijzing faalt de Belgische staat compleet.
Volgens de OESO heeft bijna geen enkel land de voorbije jaren zo weinig inspanningen gedaan als België om de pensioenproblematiek aan te pakken. We stevenen op een regelrechte ‘shutdown’ af, een quasi-bankroet ‘à la Grecque’. Zolang we voor ons sociaal beleid afhangen van de Belgische stiefmoeder, speelt de tijd in ons nadeel. In België dreigt ons sociaal systeem op korte termijn te bezwijken onder het gewicht van het Waalse PS-cliëntelisme en de talloze misbruiken die er bestaan in het kader van het teugelloze immigratiebeleid van dit land. In onze congrestekst werd dan ook brandhout gemaakt van de zesde staatshervorming, die zogezegd grote delen van de sociale zekerheid naar de deelstaten overhevelt. De federale overheid blijft ook na die ‘hervorming’ haar regisseursrol stevig in handen houden. Deze zesde staatshervorming is vooral een cosmetische operatie: bevoegdheden worden nog meer versnipperd en de federale overheid blijft doorgaans alle essentiële beleidsinstrumenten in handen houden. Wat Vlaanderen nodig heeft op het vlak van arbeidsmarktbeleid en sociaaleconomisch beleid kan nooit in een Belgisch relanceplan of een Belgische begroting staan. Het is essentieel dat we onze eigen fiscale en sociale hefbomen in handen hebben om een beleid op maat te kunnen voeren. Vlaanderen heeft geen tijd te verliezen om zich los te maken van de Belgische stiefmoeder. Daarom mag er absoluut geen tijd meer verspild worden. Het is echter ook, we herhalen het, een gevoelsmatige zaak. Solidariteit is niet enkel een cijferkwestie, er moet een ‘groot verhaal’ achter zitten. Het verhaal van een betere toekomst, een betere plek. Pas als de republiek Vlaanderen concrete gestalte krijgt, kunnen de Vlamingen die het goed hebben als medeburgers en patriotten zich de zaak aantrekken van wie het minder goed heeft, in het kader van dat gemeenschapsverhaal. Zonder echte Res Publica is er geen solidariteit en zitten we altijd met een of andere ‘belastingregering’ die het mikpunt is van een neoliberaal, in wezen egoïstisch discours. Het toekomstige onafhankelijke Vlaanderen zal dus solidair zijn of niet zijn. Alleen het Vlaams Belang maakt blijkbaar haast met dit ideaal. De EU: andermaal het obstakel Het is ook heel bizar dat links wel afgeeft op het ‘antisociale’ Europa van de dienstenrichtlijn, maar anderzijds toch telkens weer voor de vlucht vooruit kiest naar datzelfde Europa, in casu de EU. Het Vlaams Belang heeft van dat spagaat geen last en is dus duidelijk: wij zijn sociaal
én eurokritisch, om dezelfde reden, namelijk dat wij het opnemen voor alle Vlamingen, punt uit. Nochtans houden wij van Europa, het zogenaamde Avondland waarin onze rijke cultuur wortelt. Een cultuur waarvoor veel te weinig fierheid wordt gekoesterd. De gemeenschappelijke culturele achtergrond van West- en Midden-Europa (die net op verscheidenheid berust) was een ideale basis voor een samenwerkingsverband, een economische confederatie, waarbij ieder land soeverein zijn eigen beleid kon voeren. Met het Verdrag van Maastricht in 1992 is dat spoor echter definitief verlaten. De invoering van de euro in 2002 veranderde de vrijwillige economische samenwerking binnen Europa in een politiek project van verregaande en geforceerde Europese politieke integratie. Deze voortschrijdende Europese eenmaking betekent echter dat landen en volkeren steeds minder hun eigen beleid kunnen voeren en steeds meer worden overgeleverd aan de macht, de wetten en de regels van de EU. Deze evolutie naar een Europese superstaat is, zeker in het licht van de in 2008 ontstane wereldwijde crisis, rampzalig. De instorting van de Amerikaanse huizenmarkt in 2007 was het wereldwijde startschot. Als gevolg van de globalisering - de sterke verstrengeling tussen de internationale financiële markten - geraakten in de loop van 2008 ook banken en bedrijven in Europa in moeilijkheden. In het jaar 2007, vlak voor de grootste financiële crisis ooit, ging ik naar de uitreiking van de prijs van Manager van het Jaar, in een grote en tot de nok met ondernemers gevulde zaal. In mijn herinnering was zelfs een prinselijk koningskind aanwezig en de prijs ging dat jaar naar André Bergen van de KBC. ‘Trends’ zwaaide lof naar Bergen omdat hij met zijn vele internationale excursies en participaties, zoals dat toen voor banken volop in de mode was, er voor had gezorgd dat de K van KBC niet meer voor ‘kerktoren’ maar voor ‘kosmopolitisch’ stond. Woorden die nu ongelooflijk en hallucinant in de oren klinken. De kredietcrisis ontwikkelde zich tot een brede wereldwijde economische crisis die onze welvaart aanvreet en waarvan de gewone Vlaming vandaag het slachtoffer is. Europa bleek een papieren tijger. Nu de door het financiële systeem veroorzaakte zeepbel is uiteengespat, moet de gewone Vlaming (en de gewone Europeaan) het gelag betalen. Sociale verworvenheden komen op de helling te staan, de bevolking verarmt en steeds meer mensen belanden in regelrechte armoede. Ons moeizaam opgebouwd welvaartsniveau, dat tot de hoogste in de wereld behoort, smelt weg als sneeuw voor de zon.
Het economisch herstelprogramma van de EU en andere Europese maatregelen bleken niet meer dan een pleister op een houten been en uitstel van executie. Dat hoeft niet te verbazen, want de wereldwijde crisis stak eigenlijk ook het vuur aan de Europese lont, zijnde de euro. Sinds zijn invoering in 2002 had de gemeenschappelijke munt er immers voor gezorgd dat armere Europese (vooral zuidelijke) landen veel te goedkoop geld konden lenen. Die landen hadden zich dan ook diep in de schulden gestoken door middel van bijvoorbeeld ongebreidelde bouw- en infrastructuurwerken, terwijl de rijkere (vooral noordelijke) eurolanden daarvan economisch profiteerden via hun (ongebreidelde) export naar (vooral) de Zuid-Europese landen. De staatsschulden en tekorten op de begrotingen van de eurolanden liepen zo hoog op dat het vertrouwen in de euro afnam. In de loop van 2009 ontstond dan ook de huidige eurocrisis, met alle gevolgen van dien. Vandaag neemt de werkloosheid in de eurozone enorm toe, terwijl ze in Europese landen buiten de eurozone daalt. Ik voor mijzelf, en ik hoop van u allen hetzelfde, ik ben verslaafd aan eenvoud en aan evenwicht en ik hou de zaken graag simpel. Ik hou mijn einddoel helder en onvertroebeld. “Vlaanderen moet onafhankelijk worden. En neen, er moet voor mij geen terugkeer zijn naar elkaar bekampende of oorlogvoerende natiestaten die om Europese dominantie strijden, voor mij is Europese samenwerking gebaseerd op vrijheid en een confederaal concept geen taboe, maar inzake de wijze waarop deze Europese Unie van de invoering van een eenheidsmunt misbruik heeft gemaakt om een politiek voldongen feit te creëren zeg ik even simpel als kort: weg met deze Europese Unie. Onze visie inzake Europa is dus ook ingegeven door onze aversie voor totalitarisme, onze afkeer voor absolutisme. Europees unitarisme is sinds het begin van onze tijdrekening, of het nu ging over een unificatie die het etiket van Hadrianus, van Keizer Karel, van Napoleon of van Nazi-Duitsland droeg, telkens enkel mogelijk geweest onder dwang. Meestal de dwang die voortkwam uit de loop van het geweer. De generaals van de Europese eenheid schrijven zich in, in die lange rij van lichtjes dwangneurotische fanatici. Zij gebruiken niet meer het militaire geweld, maar een nog veel dwingender en wellicht veel gevaarlijker wapen. Niets is immers, naar het
woord van Lenin, een subtieler en doeltreffender methode om de maatschappij en de bevolking te ontwrichten en te manipuleren dan het ontsporen van een munt.” (toespraak colloquium ‘Pro Europa, dus tegen deze EU’, 24 november 2012, www.gerolfannemans.org)
De eurocrisis was bovendien reeds bij de invoering van de euro door vele economen voorspeld. Een Europese munt kan immers niet werken zonder dat er ook een verregaande overdracht van macht en bevoegdheden plaatsvindt naar het overkoepelende, Europese niveau. Om de euro goed te laten functioneren, zou er dus een Europese superstaat moeten worden gecreëerd: een federaal Europa of ‘Verenigde Staten van Europa’ (VSE), waarbij de natiestaten worden opgeheven en nationale identiteiten worden uitgeveegd. Het kunstmatig in leven houden van de eenheidsmunt betekent dat er reeds vele honderden miljarden zijn gevloeid en blijven vloeien naar failliete banksystemen en falende overheden. Met Portugal, Ierland, Italië, Griekenland, Spanje (de zogenaamde PIIGS-landen) en nu ook Cyprus hangt maar liefst een derde (!) van de eurolanden aan het EU-infuus. Om toch koste wat het kost te proberen de euro te redden, maakt de EU van Europa een transferunie naar Belgisch model, waarbij het Noorden (economisch sterke landen) financieel opdraait voor het Zuiden (economisch zwakke landen). Vlaanderen was reeds de melkkoe van België en is dat nu ook van de EU en de euro. De EU durven terugdraaien Ten slotte hebben de open grenzen en het dogma van het ‘vrij verkeer van personen’ geleid tot een uit de hand gelopen onveiligheidsproblematiek, het hoger reeds vermelde bijstandstoerisme en de ontwrichting van de lokale economieën en bijbehorende sociale weefsels (denk aan de sociale dumpingpraktijken in de bouw- en transportsector). We hebben het dan nog niet eens gehad over de gevolgen van de open binnengrenzen voor de veiligheidsproblematiek en voor de druk op de stedelijke OCMW’s. Steeds duidelijker blijkt dat de ongebreidelde vrijheid van personenverkeer in Europa een regelrechte vergissing is geweest. Wij bepleiten dan ook de ontmanteling van de EU, het herstel van de Europese binnengrenzen en een veel stringenter immigratiebeleid, zowel intern als extern. De Europese lidstaten moeten de inwijking vanuit de andere Europese landen autonoom kunnen afremmen, contingenteren of stopzetten naargelang de maatschappelijke draagkracht en de behoeften.
Als enige eurokritische partij in Vlaanderen verzet het Vlaams Belang zich om drie redenen tegen de Europese superstaat: om redenen van culturele diversiteit, om democratische redenen en om sociaaleconomische redenen. Wij pleiten voor een onafhankelijke en soevereine Vlaamse staat in een vrije samenwerking van Europese partnerstaten. Aangezien de immigratie door het open-grenzen-beleid voorbije jaren helemaal uit de hand is gelopen en het verzadigingspunt in vele steden helemaal is overschreden, pleiten wij voor een uiterst strenge immigratiepolitiek, waarbij enkel nog arbeidsimmigranten worden toegelaten wanneer zij een grote meerwaarde kunnen bieden voor onze samenleving (vorsers, hoog opgeleide wetenschappers, kaderleden van internationale firma’s, enzoverder). Inzake knelpuntberoepen moet eerst en vooral intensief geactiveerd, opgeleid en gesensibiliseerd worden bij de eigen bevolking. Slechts indien er in bepaalde sectoren (zoals momenteel in de verpleegkunde) een aanhoudend structureel tekort blijkt, kan dat tijdelijk aangevuld worden met buitenlandse werknemers uit de Europese Unie. Het moet daarbij in principe gaan om termijngebonden migratiecontracten, waarin tegenover toegang tot zorg en sociale zekerheid bindende eisen staan op vlak van competenties, diploma’s, werkbereidheid en taalbereidheid. Vakbonden, kom uit uw Belgische schulp! Het is bekend dat het Vlaams Belang regelmatig op ramkoers ligt met de vakbonden. Of is het veeleer andersom? Nog altijd worden mensen met een Vlaams-Belangsignatuur uit de organisatie gezet, hetgeen alleen maar wijst op partijpolitieke motieven. Terwijl wij, omgekeerd, het belang van vakbonden voluit erkennen, voor zover ze ook echt doen waarvoor ze opgericht zijn, namelijk: het verdedigen van de belangen van de werknemers. Wij zijn daarbij voorstander van de volledige vrijheid van vakvereniging, zonder dwang of monopolie. Sinds het einde van de negentiende eeuw hebben de vakbonden succesvol geijverd voor betere arbeidsvoorwaarden. Ook binnen het sociaal overleg hebben de werknemersorganisaties, zowel op het niveau van onderneming en sector als op nationaal niveau, sterk bijgedragen tot belangrijke verworvenheden. Ook vandaag nog spelen zij een belangrijke rol in dit overleg en dragen zij bij tot de sociale vrede. Vele vakbondsafgevaardigden en -militanten leveren erg verdienstelijk werk. Wij hebben wél een probleem met het feit dat drie grote Belgische vakbonden een monopoliepositie bekleden, waardoor er de facto geen vakbondsvrijheid meer bestaat. Ook de
verstrengeling met de politieke zuilen, het gebrek aan rechtspersoonlijkheid en aan financiële transparantie zijn problematisch. Dat de vakbonden daar bovenop ook nog eens het gros van de werkloosheidsuitkeringen beheren en uitbetalen, is nefast en pervers: zij hebben er op die manier alle belang bij de torenhoge werkloosheid te bestendigen in plaats van deze te bestrijden. Dit is allerminst in het belang van werklozen en werkenden en het ondergraaft de geloofwaardigheid van de vakorganisaties. Deze situatie is uniek in Europa. Overal elders ter wereld is dit een overheidstaak. We stellen daarbij vast dat het sociaal overleg vooral op nationaal niveau meer en meer geblokkeerd raakt en dat de regering steeds vaker moet tussenkomen omdat de sociale partners niet tot oplossingen komen. Vaak is dit het gevolg van een irrationele, starre houding van de vakbondsleiding. Die valt dan weer te verklaren door de unitaire, Belgische structuur waarin deze vakbonden verstrikt zitten. De vakbondsleiding is verplicht om voortdurend rekening te houden met zowel de Vlaamse als de Waalse achterban, terwijl de arbeidsmarkt, de verwachtingen en de belangen in Vlaanderen en Wallonië fundamenteel verschillen. Net zoals dit gebeurd is met de politieke partijen, moeten ook de vakbonden zich aan de sociale realiteit aanpassen. Zolang zij proberen om tegelijk de spreekbuis te zijn van de Vlaamse en van de Waalse werknemers, zullen zij mee verantwoordelijk blijven voor het Belgisch immobilisme in plaats van de motor te vormen van de sociale vooruitgang. Wij hebben dus dringend nood aan Vlaamse vakorganisaties en roepen ACV, ABVV en ACLVB op: kom uit uw Belgische schulp, hink niet achter de realiteit aan en neem nu al positie in als sociale partner in het Vlaanderen van morgen. Het Vlaams Belang is ervan overtuigd dat de vakbonden ook op lange termijn nog een heel belangrijke rol te spelen hebben in onze samenleving, zeker ook in de Vlaamse Republiek, op voorwaarde dat zij opnieuw hun kerntaak ter harte nemen, namelijk opkomen voor de werknemers in het sociaal overleg. En uiteraard zonder uitsluiting op partijpolitieke gronden. Dezelfde opmerking geldt trouwens voor die andere restanten van het zuilentijdperk, namelijk de ziekenfondsen. De mensen beschouwen hun ziekenfonds nog steeds in de eerste plaats als een uitbetalingsloket voor ziektekosten. Ook hier gaat het in wezen om een overheidstaak, die dankzij de moderne informatica veel efficiënter zou kunnen beheerd worden, en waarvan de privatisering veel geld opslorpt (1,2 miljard euro per jaar!).
De ziekenfondsen moeten zich opnieuw toeleggen op hun kerntaak, met name de verdediging van de patiëntenbelangen ten overstaan van enerzijds de overheid en anderzijds de zorgverstrekkers. Een ombudsfunctie als het ware. Een andere kijk op sociaal beleid Het Vlaams Belang gelooft sterk in basiswerking en lokale dynamiek. Dé hoeksteen van onze sociale visie in een volksnationalistisch perspectief, is de idee dat gemeenschapszorg begint van onderuit, op het lokale niveau waar mensen elkaar kennen of toch tenminste tot één biotoop behoren, al dan niet stedelijk of kleinstedelijk. De warmte zit onderaan, laten we ze gebruiken. Tegenover de bureaucratie van de PS-staat stellen wij een efficiënt sociaal zorgnet voor met een sterke basisgerichtheid en een actieve, zelfs opsporende eerstelijnswerking. Dat heeft alles te maken met het ‘discrete’ karakter van de armoede in Vlaanderen. Alle aandacht en middelen zijn gefocust op de zogenaamde kansarmoede van de allochtone stedelijke populatie. In de steden krijgen we vaak een zichtbare concentratie van bestaansonzekerheid, maar de verborgen armoede leeft overal in Vlaanderen, ook op het platteland. Ze kan iedereen onverwacht treffen door een spiraal van bestaansonzekerheid en schulden. Deze verborgen armoede, vaak veroorzaakt door werkloosheid en de onmogelijkheid om leningen af te betalen, een te hoge energiekost, maar ook een te laag vervangingsinkomen, tast ook de geestelijke gezondheid aan en leidt tot sociaal isolement, het verlies van sociale netwerken, enzovoort. Daarnaast is er de zwaar onderschatte armoede in éénoudergezinnen, bij jongeren en alleenstaanden, gepensioneerden en zeker ook bij kleine zelfstandigen, een vaak vergeten groep. Vlamingen zijn geen klagers: meestal ligt de psychologische drempel om naar het OCMW te stappen behoorlijk hoog, wat veel minder kan gezegd worden van bijvoorbeeld Oost-Europese EU-migranten die ‘de weg perfect kennen’. “Misschien moet ik het wel zeggen met de historische woorden van Martin Luther King: ‘I had a dream.’ Ja, met u allen droom ik van een vrij Vlaanderen, een republiek waar men in Europa en de wereld naar opkijkt. Een economische tijger, een culturele hoogvlieger, maar ook dus een sociale natie. Een natie die actief zorgt voor zijn burgers, en mensen niet ziet als losse flodders in een multiculturele soep.” (1 mei-toespraak 2013, C-mine Genk)
Het Vlaams Belang wil daarom een meldpunt waar iedereen (sociale werker, arts, buur, school…) een vaststelling van armoede kan melden. Hierin ligt vooral een taak voor lokale sociale diensten en het echte volwaardige Sociaal Huis dat het Vlaams Belang in alle gemeenten en zelfs wijken of gehuchten wil zien ontstaan, en dat in de plaats moet komen van het OCMW. Het kan niet langer zijn dat sommige groepen het OCMW beschouwen als een loutere ‘uitbetalingsinstelling’. Voor wie aanklopt bij het Sociaal Huis van de toekomst moet, indien nodig, een persoonlijke begeleiding mogelijk zijn. We denken aan vragen met betrekking tot gezondheidszorg, huisvesting, sociale huurwoningen (met voorrang voor streekeigen bewoners en aandacht voor sociale mix), invaliditeits- en werkloosheidsuitkering; aan budgetbeheer en schuldbemiddeling; het helpen opstellen van een huishoudelijk energieplan; maar evengoed het helpen invullen van een belastingformulier of het zoeken naar de goedkoopste elektriciteitsleverancier. Dat kost in de eerste plaats geld, maar spaart op termijn ook veel geld uit. Dat geldt vooral voor leefloonontvangers die in een persoonlijk traject moeten worden begeleid. Een integrale benadering van de volledige inkomens- en uitgavenachtergrond én het betrekken van de omgeving moeten leiden tot een financieel evenwichtige situatie voor iedereen. Het aanbod van dat Sociaal Huis moet, afgezien van een doorverwijsfunctie (bijvoorbeeld naar rechtsbijstand of gezondheidszorg) zo omvattend mogelijk zijn. Dit moet een open huis worden zonder drempels, eventueel zelfs met wat horeca of geïntegreerd in een lokale mediatheek. Heel de sociale dienstverlening kan overigens een pak eenvoudiger verlopen wanneer een aantal rechten (zoals studiebeurzen, pensioenrechten, tegemoetkoming voor personen met een handicap, tariefverminderingen, enzovoort) automatisch worden toegekend aan rechthebbenden. Ook dat is een ‘republikeins’ principe: wie recht heeft op iets, moet het ook krijgen, zonder paperasserij. Op die manier moet voorkomen worden dat mensen die behoren tot minder bevoorrechte groepen, uit de boot vallen en dat de verborgen armoede onder allerlei gedaanten blijft voortduren. Ten slotte moet het Sociaal Huis ook een spilfunctie vervullen inzake begeleide activering, niet alleen qua job, maar veel breder, mensen terug psychisch en sociaal op de sporen zetten, moreel bewapenen, wat men vandaag in het jargon ‘empowerment’ noemt. Mensen zijn van nature niet bestemd om van een uitkering te leven, zoals men dat in Wallonië en Brussel
blijkbaar wel aanvaardt. Werken betekent zijn lot in eigen handen nemen, dingen doen ‘met goesting’, opnieuw meetellen. Dat geldt ook meer dan ooit voor mensen op leeftijd. In Vlaanderen is slechts de helft van de 50-plussers aan de slag en amper een kleine 39 procent van de 55-plussers. Dit ligt ver onder het EU-gemiddelde. Ook inzake de activering van bruggepensioneerden schiet Vlaanderen tekort. We kunnen het ons niet veroorloven om honderdduizenden potentiële werkkrachten, vaak met een kapitaal aan ervaring, aan de kant te laten staan. Zeker in periodes waar de bijdragen van zoveel mogelijk arbeidskrachten noodzakelijk zijn om het sociaal systeem te vrijwaren, moet werk gemaakt worden van een veel actiever werkgelegenheidsbeleid. Ondernemend Vlaanderen Onze bedrijven wisten de wereldwijde crisis van 2009 nog zonder al te veel kleerscheuren te doorstaan. Bij de huidige crisis is dat niet langer het geval. Het aantal faillissementen neemt almaar toe. Maand na maand worden nieuwe records opgetekend. Vooral Vlaanderen, met zijn open economie, wordt hard getroffen. Steeds meer productieve en creatieve mensen delen in de klappen. In het najaar van 2012 was er het Ford-drama in Limburg. In april trokken de vertegenwoordigers van Volvo-Gent aan de alarmbel: over een kleine twee jaar dienen belangrijke keuzes te worden gemaakt; de evolutie van de loonkosten zal daarbij een cruciale rol spelen. Volvo is lang niet alleen. Onze economie en onze welvaart staan op het spel. Het uit de hand gelopen overheidsbeslag op lonen en dergelijke loopt op een verbijsterende manier parallel met de hoge loonkost voor bedrijven die ons internationaal parten speelt. Volgens een recent onderzoek scoort België extreem slecht inzake de verhouding tussen overheidsbeslag en wat wij ervoor terug krijgen (diensten, infrastructuur, subsidiëring, enzovoort). Voor het Vlaams Belang is het duidelijk: men kan de werkloosheid maar terugdringen door een bedrijfsvriendelijk klimaat te creëren. De analyse is al door menig econoom gemaakt: België is ook een tweesporenland op economisch vlak. Naast het herbergen van multinationals is Vlaanderen veel meer gericht op kleine bedrijfjes en KMO’s. De Waalse werkloosheidsgraad is veel hoger dan de Vlaamse, maar ook de aard van de werkloosheid verschilt sterk. In Wallonië is vooral de structurele en jongerenwerkloosheid problematisch, terwijl in Vlaanderen de oudere werklozen de grootste uitdaging vormen. Een unitaire aanpak kan hiervoor geen optimale oplossing bieden.
Een ernstige verlaging van de lasten op arbeid, die zo noodzakelijk is voor onze concurrentiepositie en voor het overleven van vele duizenden KMO’s, is enkel mogelijk via Vlaamse onafhankelijkheid. Het Vlaams Belang wil de vrijgekomen middelen na de stopzetting van de transfers naar Wallonië prioritair aanwenden om een snelle en drastische loonlastverlaging van 25 procent te realiseren. De stroeve Belgische arbeidsmarkt willen we vervangen door een moderne Vlaamse arbeidsmarkt, waarbij het archaïsche onderscheid tussen arbeiders en bedienden nu eindelijk eens wordt opgedoekt en ruimte wordt gemaakt voor een hedendaagse flexibiliteit, zowel ten bate van werknemers als van werkgevers. ‘Uiteindelijk is elke werknemer zijn eigen ondernemer’. Daarmee bedoelen we dat in de eenentwintigste-eeuwse economie mensen veel dynamischer met het carrièregegeven zullen omgaan (switchen, een ‘sabbatjaar’, eigen voorwaarden stellen naar de werkgever toe, enzovoort), en een veel meer gepersonaliseerd traject voor zichzelf zullen uittekenen. Iedereen zelfstandig, dat moet het motto zijn, zonder dat dit de sociale bescherming in het gedrang brengt. De levenslange job in één bedrijf behoort tot het verleden. Thuiswerken tijdens een gedeelte van de arbeidstijd dient gestimuleerd te worden. Voor werknemers betekent het immers een beter evenwicht tussen gezin en professionele bezigheden, voor werkgevers een besparing op infrastructuur, energie en vervoer. Tegenover de noodzakelijke flexibiliteit voor bedrijven (inzake ploegenarbeid en dergelijke) staat dus altijd een even grote flexibiliteit voor de werknemer, die zo een vlotter sociaal en privéleven kan uitbouwen. Vrijetijd is essentieel, mensen moeten zoveel mogelijk zelf hun werk plannen. Dat zijn overigens nieuwe tendensen in het bedrijfsleven. Vlaanderen is klaar voor die omslag, Wallonië en Brussel duidelijk niet. Anderzijds is Vlaanderen een typisch land van KMO’s. Wij hebben nood aan een eigen, duurzaam, fijnmazig economisch weefsel, bedrijven en bedrijfjes van eigen bodem, in symbiose met elkaar, op de interne markt én op de export gericht. Een hoogwaardig en gespecialiseerd product afleveren, dat moet het devies zijn. Dit betekent: inzetten op creativiteit en economische diversiteit, innovatie al op de schoolbanken via technisch en beroepsonderwijs, aanmoedigen en faciliteren van duurzame eigen research en industriële vernieuwing. Dynamisch ondernemerschap, hoogtechnologische innovatie en durfkapitaal
moeten elkaar kunnen ontmoeten in faciliterende vrijzones. Dit alles uiteraard in synergie met degelijk technisch onderwijs en met sterke hogescholen en universiteiten, in het besef dat grijze hersencellen onze voornaamste grondstof blijven. Onderwijs: de achillespees van onze economie Inderdaad, de losbollige manier hoe het Vlaamse onderwijs, sinds 2004 in socialistische handen, mismeesterd wordt, is ronduit welvaartbedreigend. Met wiskunde valt het nog mee, maar de rest hinkt achterop. Al van op het niveau van de lagere school hoort men jammerklachten vanwege het onderwijzend personeel dat het programma geen ruimte meer biedt voor doorgedreven taalstudie (zinsontleding, opstel, enzovoort) en evenmin voor echte kennisvakken zoals geschiedenis en aardrijkskunde, laat staan cultuur en filosofie. Vanuit het Europees-humanistisch perspectief hecht het Vlaams Belang grote waarde aan de klassieke ‘Bildung’. Onderwijs moet in de eerste plaats een algemene vorming aanbieden aan onze jongeren, waarin parate kennis convergeert met inzicht. Wie bijvoorbeeld de geschiedenis niet kent, begrijpt niets van wat er vandaag gebeurt. Wie voldoende algemeen is gevormd, voelt zich dan niet willoos overgeleverd aan een stroom van gebeurtenissen, maar is in staat om zijn of haar eigen lot te bepalen. Wat gebeurt, wat voorvalt, kan dan namelijk een plaats krijgen in een breder bestek dat mensen noopt tot reflectie en levensbeslissingen. Een algemene vorming bevordert zo het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid, zowel in uitvoerende als leidinggevende functies, maar ook in het alledaagse leven. Onze jeugd wordt opgevoed in het semi-analfabetisme en de culturele oppervlakkigheid, dit veelal met de achterliggende gedachte dat men met laagdrempeligheid de (veelal allochtone) kansarmoede tegemoet komt. Een fatale misrekening. Het niveau gaat globaal achteruit, waardoor wij jongeren opleiden die noch menselijk, noch qua algemene ‘background’ opgewassen zijn tegen de eisen van de eenentwintigste-eeuwse kenniseconomie. Op den duur krijgt men bovendien ook een lichting van leerkrachten die gebrekkig gevormd is, waardoor de spiraal verder neerwaarts gaat, zowel in het lagere, middelbare als hoger onderwijs. Een degelijke algemene vorming sluit niet uit dat het onderwijs zich afstemt op de noden van de arbeidsmarkt, wel integendeel. Om innovatie in de Vlaamse economie te verbeteren, is het belangrijk te investeren in de héle kennisketen: in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, in innovatie en in ondernemerschap. Er moet een betere synergie komen tussen overheid, bedrijfswereld en kennis- en onderzoekscentra in Vlaanderen.
Een van de knelpunten binnen het secundair onderwijs is in dat opzicht dat te weinig leerlingen kiezen voor technische richtingen of beroepsonderwijs. Voor een groot stuk is dit een ‘perceptieprobleem’. Al te vaak kiezen leerlingen eerst voor ASO-richtingen om - indien dit te hoog gegrepen blijkt - nadien ‘af te zakken’ naar zogeheten ‘lager aangeschreven’ studierichtingen (watervalsysteem). Leerlingen geraken door deze faalervaringen ontmoedigd en schoolmoe, waardoor ze op het einde van de rit vaak zonder diploma de school verlaten en zich ongekwalificeerd op de arbeidsmarkt moeten aanbieden. Het technisch en beroepsonderwijs moet ernstig worden gepromoot. Het huidige TSO en BSO lenen zich bijvoorbeeld uitstekend tot een transformatie in zogenaamde ‘brede scholen’. Dit zijn scholen die een erg nauwe en heel praktische band hebben met de buurt of de wijk waar ze zijn gevestigd. Daartoe moet de pedagogische omkadering versterkt worden, het lesmateriaal gemoderniseerd en er moet meer geïnvesteerd worden in werkattitude, onder meer door het veelvuldig inbouwen van stages in de opleiding. Door een nauwer contact met het bedrijfsleven kan het onderwijs ook veel beter rekening houden met de concrete noden van de arbeidsmarkt. Eenheidsworst is dodelijk. Kwaliteit, diversiteit en persoonsgerichte aanpak vormen een must. Het Vlaamse onderwijs, nog steeds internationaal hoog gequoteerd, is daarom de achillespees van onze economie. Laten we dat peil handhaven en zorgvuldig bewaken. IJdel geëxperimenteer, vernieuwen-om-te-vernieuwen op de kap van de jeugd en haar toekomst, is uit den boze. De volgende Vlaamse Regeringen zouden aan het secundair onderwijs rust moeten gunnen. Natuurlijk zouden technisch en beroepsonderwijs geherwaardeerd en vervolgens als evenwaardig voor de dag moeten komen. Dat is een programma voor een Vlaamse Regering die naam waardig en is essentieel. Maar de brede eerste graad moet van de agenda gehaald worden, omdat dit idee volkomen beledigend is voor het belang van kennisoverdracht als waarmerk van álle huidige onderwijsniveaus. De vernieuwingsdrang moet binnen de bestaande structuren gekanaliseerd worden en onderwijzend personeel moet met rust gelaten worden in plaats van opgejaagd, zodat deze mensen zich aan onderwijs kunnen wijden en niet in een soort van bureaucratisch beroep moeten terechtkomen. Helaas hebben de partijen die reeds hebben gezegd dat ze de volgende Vlaamse Regering zullen vormen na de verkiezingen van 25 mei 2014, CD&V en N-VA, al tien jaar boter op hun hoofd, want de nota Monard en alle hervormingen zijn door hen goedgekeurd en op de rails gezet. Geloofwaardigheid: nul.
Gezondheid, milieu, levenskwaliteit We zegden het al: het gaat inzake onafhankelijkheid niet alleen om cijfers, maar ook om een gevoelsmatige ervaring van eindelijk thuis te komen in die Vlaamse Republiek. In dezelfde optiek mag het sociaal verhaal ook niet versmald worden tot het louter materiële. Het Vlaams Belang mikt op een Vlaamse staat als modelstaat in Europa, ook wat betreft gezondheid en leefomgeving. We pleiten in dat opzicht voor een integrale gezondheidszorg, waarbij het klassiek-medische begrip ‘patiënt’ wordt aangevuld met een visie op de totale mens, die streeft naar levensvervulling en harmonie met zijn leefomgeving. ‘Geluk’ mag geen klef, laat staan ‘vies’, woord zijn voor politici. Daarom moeten we er wel degelijk op letten om het zelf niet al te pathetisch in te vullen zoals Bert Anciaux het destijds deed toen hij over het ‘bruto nationaal geluk’ sprak. Het is onzes inziens uitdrukkelijk een taak van de overheid om de objectieve omgevingsfactoren te scheppen en regelgeving tot stand te brengen die de volksgezondheid bevorderen. We denken dan onder meer aan een efficiënte en waterdichte voedselcontrole, planning van mobiliteit en logistiek (onder meer terugdringen van vrachtwagentransport ten voordele van spoor en water), aandacht voor de fijnstof- en stralingsproblematiek, naast de algemene promotie van gezond leven via een gezond voedingspatroon, onthaasting, immateriële waarde, sport en fitness, enzovoort. ‘Geluk’ is niet voor iedereen hetzelfde en kan dus van overheidswege niet worden opgelegd. Nog eens over die ‘warme samenleving’: haar geheim ligt in het ‘thuiskomen’ in - en dat is belangrijk - een context, een patroon van individuele kansen, maar eveneens van collectieve herkenbaarheid en gedeelde zekerheden. De gezondheidszorg moet in dat opzicht resultaatgericht zijn in plaats van prestatiegericht. In Vlaanderen en Wallonië heersen verschillende ‘medische culturen’. Vlamingen gaan in eerste instantie vaker naar de huisarts, Waalse zieken doen eerder dadelijk beroep op een specialist. Vlaamse huisartsen volgen een ander voorschrijfgedrag dan hun Waalse collega’s. De opnames van patiënten in Vlaamse ziekenhuizen duren gemiddeld minder lang dan deze in Waalse ziekenhuizen. Wallonië geeft per hoofd van de bevolking meer uit voor klinische biologie, medische beeldvorming, geneesmiddelen, raadplegingen bij specialisten en verpleegdagprijs. Vlaanderen daarentegen spendeert meer aan verpleegkundige thuiszorg en aan rust- en verzorgingstehuizen. Een herwaardering van de intellectuele gezondheidsberoepen en vooral het huisartsenberoep is dan ook dringend aan de orde. De huisarts moet een centrale rol spelen in een flexibel
systeem van getrapte gezondheidszorg. Gezondheid is geen afwezigheid van ziekte, maar een globale toestand van fysiek en psychisch welzijn, van welbevinden. Factoren zoals huisvesting en hygiëne, voedingsgewoonten en leefomgeving spelen daarin een rol, maar ook het ‘zich goed in zijn vel voelen’, de weerbaarheid tegen stressfactoren, de toegang tot de sociaalculturele netwerken en de deelname aan het gemeenschapsleven. Op die manier sluiten gezondheidszorg, welzijnszorg en collectieve identiteitsbeleving naadloos bij elkaar aan. Ook hier staat het beeld van een zorgende overheid centraal, die het accent verlegt van het louter medisch-curatieve naar het waken over integrale gezondheid en welzijn. Het feit dat België Europees koploper is inzake zelfdodingen en het gebruik van antidepressiva mag tot nadenken stemmen. Wij moeten dit ten gronde durven maatschappelijk analyseren en vragen stellen rond de zin van het extreme carrièrisme, de jachtigheid van het leven, het gebrek aan tijd voor bezinning. Essentieel op korte termijn is een andere beeldvorming van de geestelijke gezondheidszorg. Psychologische en psychiatrische hulpverlening wordt nog te vaak weggezet als de ultieme remedie voor ‘gekken’ en ‘losers’. Dat advies en therapie daadwerkelijk nieuwe levensperspectieven kunnen openen, tot een herbronning kunnen leiden en sociale banden kunnen helpen aanhalen, behoort helaas niet tot de gangbare visie over geestelijke gezondheidszorg. Verandering is hier erg dringend gewenst. Naast die filosofie rond levenskwaliteit en onthaasting zal het Vlaams Belang in de toekomst zeker de ecologische thema’s verder uitwerken, in hun breedste zin. Vlaanderen zal sterk moeten inzetten op schone lucht, kwaliteit van water en bodem, voldoende bos en open ruimte, wil het zich tegenover België als ‘betere plek’ opwerpen. We kunnen het republikeinse thema niet verder politiek ontwikkelen en als ‘unique selling proposition’ uitdragen, indien we dit aspect van integrale levenskwaliteit en psychosociaal welbevinden niet meenemen. Als identitaire partij hebben wij hier sterke argumenten; niets zegt dat bijvoorbeeld de groenen die thema’s zouden kunnen monopoliseren. Er is wel degelijk plaats voor een ‘groen-rechts’ verhaal. Besluit: volkspartij in het Vlaanderen van vandaag én morgen Het Vlaams Belang heeft hiermee een stevige blauwdruk getekend van zijn missie van sociale volkspartij, ook en vooral voor het tijdperk na de onafhankelijkheidsverklaring. België is een
tikkende tijdbom inzake sociale zekerheid, daar valt zelfs niets meer aan te remediëren. Ons enige devies is: ontbinden die handel, hoe sneller hoe beter. Binnen én voorbij het Belgische bestel gaan wij resoluut voor de missie van Vlaamse sociale volkspartij, de partij van de ‘kleine’ Vlaming. Het lauwe flamingantisme is het onze niet, wij gaan voor solidariteit en een sterke publieke zorgsector die in staat is om de veelal verborgen armoede van die kleine Vlaming te bereiken. Wij zijn gekant tegen een lineaire beperking in de tijd van de werkloosheidsuitkeringen. Iemand die na twintig jaar werken wordt afgedankt wegens bedrijfssluiting, moet niet na twee jaar bij het OCMW gedumpt worden. België is ook in dat opzicht een hopeloos kluwen. De wirwar van uitkeringsstelsels moeten we kunnen indijken. Dit - en een drastische loonlastverlaging - kan betaalbaar worden als de misbruiken worden ingedijkt en indien er paal en perk wordt gesteld aan het handenvol geld kostende OCMW-toerisme van binnen en buiten de EU. En ‘last but not least’: als de transfers van Vlaanderen naar Wallonië en Brussel, ten bedrage van 16 miljard euro per jaar (cijfer van Vives) worden stopgezet. Op middellange termijn ambiëren wij de positie van ‘marktleider’ binnen de toekomstige Vlaamse Republiek, inzake solidariteitsdenken, sociale politiek, filosofie van de levenskwaliteit en ecologisch bewustzijn. Rood en groen staan hierbij met hun beaat neo-belgicisme fundamenteel zwak. Terwijl het linkse politieke establishment van sp.a, Groen en nu ook PVDA, zich hopeloos vastrijdt in de belgicistische logica (en wie zijn wij om hen tegen te houden?), worden vandaag de krijtlijnen uitgezet van een politiek landschap eens Vlaanderen onafhankelijk is. Het Vlaams Belang komt hier op voor de brede volksklasse, de werknemers, de kleine zelfstandigen, de bescheiden stadsbewoner en - waarom niet - de fermette-Vlaming. Wij gaan voor een Vlaamse Lente die identitair én sociaal is. Nationalistisch én solidair. En democratisch. Een Vlaamse Lente, juist: we laten ons dat begrip niet ontfutselen. Niets belet gelijk welke Vlaming van gelijk welke overtuiging, om in dat post-Belgische Vlaanderen het politieke spectrum mee in te kleuren: hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Zo lang men zich maar aan de regels van de rechtsstaat houdt. Ook in het constitutionele debat rond dit laatste, de Magna Carta van de republiek, moet het Vlaams Belang uiteraard zijn plaats opeisen.
4. Het Vlaams Belang en cultuur: de identitaire partij Wie zijn wij? Bestaat er zoiets als een Vlaams volk of minstens een vorm van Vlaamse identiteit? En zo ja, moeten we die uit het verleden putten, ons collectief geheugen, de zogenaamde ‘verhalen’, of is die identiteit onder constructie, iets dat moet vormgegeven en geboetseerd worden? En vooral: wat kunnen we ermee, stelt het ons in staat om de uitdagingen van de huidige samenleving beter te beantwoorden? Met andere woorden maakt het ons sterker, weerbaarder? Ons antwoord op die laatste vraag is alvast: ja, dat wij-gevoel is essentieel om als individu en als groep te functioneren. Een motardclub of een fanfare heeft ook dat wij-gevoel, maar een natie is uiteraard nog wat anders. De Vlaamse natie die wij beogen, moet zich in één beweging van België ontdoen en tegelijk zichzelf (her)uitvinden als volksgemeenschap. Cultuur is daarbij onontbeerlijk, denk maar aan wat ik hier via Rushdie zei in een vorig hoofdstuk. Het zijn de schrijvers, dichters, theatermakers, intellectuelen van alle slag, die een publiek smeden, liefst zo heterogeen mogelijk, jong en oud, arm en rijk, laagopgeleid en hoogopgeleid, dat zich ergens kan herkennen in wat die kunstenaars produceren. Identiteit ontstaat en wordt bevestigd via deze spiegeling tussen gemeenschap en creatieve enkeling. Dat was en is in alle cultuurnaties zo. Dostojevski is universeel maar ook door-en-door Russisch. Proust is onverwisselbaar Frans, Goethe absoluut Duits. Enzoverder. Kunst gaat over universele emoties. Universeel dus, maar wel degelijk ook: gevoelens. En gevoelens gaan op hun beurt over gelijkenissen en verschillen. Kunst die appelleert, die aanspreekt, moet hier een evenwicht in zoeken en vinden. Lukt dat, dan vindt ze meteen de natie, de gemeenschap, het publiek. Soms vindt ze die niet zomaar, soms kan ze die zelfs ook ‘uitvinden’. En dat is wat in Vlaanderen dient te gebeuren. We hebben er alleszins het artistieke talent voor. Nu nog de wil: culturele geestdrift. Het drama is nu juist dat de Vlaamse literaire en artistieke elite van die volksgemeenschap wegloopt, de wil niet opbrengt. Jawel, ze signeren wel op de boekenbeurs, ze plegen columns in ‘De Morgen’, komen in tv-praatprogramma’s, doen zich zelfs sociaal voor, doch zij zien het volk niet en het volk ziet hen niet. In de plaats van een spiegel staat er een muur. Geen wonder dat een van hun vertegenwoordigers, David Van Reybrouck, zich de kop breekt over
democratie, populisme en legitimiteit van de macht: ze leven in een ivoren toren en weten niet hoe eruit te komen. Wanneer actrice Veerle Baetens in december 2013 een onderscheiding kreeg op het Berlijnse filmfestival en er in haar toespraakje uit flapte dat ze graag de eenheid van België zou willen bewaard zien, bewijst ze juist dat kunstenaars wel degelijk met chauvinisme en nationalisme bezig zijn. Alleen vergist ze zich van land. Nog afgezien van het onwaarschijnlijk domme gehalte van haar uitspraak (de Vlaamse film wordt met Vlaams geld, uw en mijn geld dus, gefinancierd), komt het er op aan om dit soort emoties te heroriënteren. Hoe brengen we Veerle Baetens bij dat ze daar als Vlaming staat en de Vlaamse cultuur internationaal uitdraagt? De Vlaamse Beweging en het Vlaams Belang zullen hier zelf het initiatief moeten nemen: om het collectief gevoel van Vlaams burgerschap te creëren en op te werken tot een hedendaags en toekomstgericht collectief bewustzijn, moeten wij eerst en vooral de anti-Vlaamse culturo’s uit hun ivoren toren halen. Hen verleiden tot een republikeinse gedachte én emotie, die beter, echter, authentieker en zinvoller is dan de Belgische. Een beroep doen op hun verantwoordelijkheid. En onze klassiekers herlezen, ook en vooral de zogenaamde ‘linkse’, die geruisloos ingelijfd zijn in de tricolore regimecultuur. Geuzenboek In 2012 werd de 100-jarige geboortedag van Louis Paul Boon gevierd; de enige Nobelprijswinnaar die Vlaanderen ooit telde of toch bijna, want Boon legde er het bijltje bij neer luttele dagen voor de eindbeslissing die naar verluidt al vaststond. Maar Nobelprijzen worden nu eenmaal alleen aan levenden uitgereikt. Wat trekt mij de jongste tijd in deze schrijver aan? Dat hij tussen alle stoelen viel door zijn eigenzinnigheid, iets wat van de huidige lichting schrijvelaars niet kan gezegd worden. Voor conservatief Vlaanderen was hij een ongelovige geus die de Noord-Zuid-scheiding betreurde alsook de intellectuele ‘brain drain’ naar het noorden na de Val van Antwerpen in 1585. Boon zag daarin de wortel van de onuitroeibare Vlaamse kneuterigheid, de kleinburgerlijkheid en de katholieke kwezelarij die de volgzaamheid predikt, inclusief het zogenaamde klaag- en kaakslagflamingantisme. We kunnen hem daar voor een groot deel in volgen. Niet te verwonderen dat Bart De Wever zijn column ‘Arm Vlaanderen’ (‘De Standaard’, 13 maart
2012) schreef tégen Boon en zijn postuum in 1979 uitgegeven ‘Geuzenboek’ - het filosofischpolitiek testament van de schrijver. Zoeken naar de wortels van de Vlaamse gedweeheid, dat was zijn dada en ook de mijne. Waarom laten we onszelf knevelen, houden het bij steriel gejammer of likken we zelfs de hand die ons slaat? Anderzijds, voor de reguliere linkse elite in onze contreien was en is hij al evenzeer een probleem. Hij kwam uit het Daensisme voort, schreef later weliswaar in ‘De Vooruit’ en dook zelfs eens op een socialistische lijst op. Maar het rebelse en libertijnse individualisme van Boon, afkerig van alle institutionele dwang, ook de socialistische, maakte hem ook daar tot een vreemde eend in de bijt. Hij verachtte de mandarijnenmoraal van links en de bureaucratische dictatuur van de partij die zogezegd de kleine man verdedigde. De auteur van ‘De Kapellekensbaan’ (1953), zijn meesterwerk, stierf zonder vrienden, althans zonder ideologische kompanen. De volksmens én viezentist Louis Paul Boon heeft dus eigenlijk op zijn eentje een Uilenspiegelliteratuur van internationaal niveau gecreëerd die, laat ons eerlijk zijn, Conscience, Buysse en anderen gemakkelijk doet vergeten. Het universele van Boon spoort moeiteloos met zijn oer-Vlaamse geaardheid. En dat is eigenlijk de clou: hoe Vlaamser, hoe Europeser, hoe universeler. In dat opzicht maakte Boon Vermeylens “Vlaming zijn om Europeeër te worden” volkomen waar. De vermeende ‘Belgische’ laag is dus een spooklaag, iets zonder substantie. Boon is niet alleen een Vlaams schrijver, maar ook een schrijver die een eigen natie verdient. Wat is er logischer dan aan identitaire herkenbaarheid in de literatuur ook een volksnationalistisch credo te koppelen? Project: het ont-belgiciseren van de Vlaamse cultuur Maar als Vlaams-nationalisten en republikeinen zijn we hier enorm in het defensief. We hebben ons cultureel de kaas van het brood laten eten, waardoor heel het intellectuele establishment, met de media uiteraard als ruggensteun, een politiek incorrecte rebel als Louis Paul Boon zomaar kon enteren en van zijn scherpe kantjes ontdoen, waardoor hij zelfs paste in het neo-belgicistisch legioen van de huidige generatie, de Lanoyes, de Hemmerechtsen en tutti quanti. De viezentist werd castraat door toedoen van Lanoye en Hemmerechts. Wij mochten Claes en Timmermans bewonderen, naast uiteraard de onvermijdelijke Verschaeve, om zogenaamd te illustreren hoe kleinsteeds de Vlaamse cultuur wel is. Nog te veel zijn Louis Paul Boon, Claus, Elsschot en anderen ontmande cultuuriconen waarvan de
identitaire kracht vooral geen politieke vertaling mag krijgen. Men mag hen wel Vlaams noemen, maar dit puur als regionaal-geografische aanduiding, zeggen we: een streekproduct. Het is absoluut verboden om hen ‘nationalistisch’ te lezen, dat wil zeggen: als referenten van een cultuurnatie die zij mee vormgeven en bevruchten. Ze blijven spoken in het Belgisch amalgaam waar Magritte, Claus, Ensor, Permeke en dus ook Boon, allemaal op één hoop worden gegooid. Verre van ook maar iemand partijpolitiek te willen recupereren, wil ik wel iets rechtzetten. Permeke, Elsschot, Boon, enzovoort: deze schilders, schrijvers, dichters zijn van ons. Ze zijn collectief Vlaams bezit en mogen gerust als Vlaams-nationaal patrimonium gedefinieerd worden. Niet alleen taalkundig, maar ook qua mentaliteit en levensfilosofie ademen ze onze laaglandse lucht uit en de nuchtere bodemattitude. Geen enkel maatpak, geen enkel afgestoft ontkenningsgedrag kan daar iets aan veranderen. Zoals Thomas Mann en Herman Hesse als wereldliteratuur gelden, zo gelden ze ook als onvervreemdbaar Duitse literatuur, wortelend in de Duitse cultuurgeschiedenis die teruggaat op Goethe, Schiller, Luther en Walther von der Vogelweide. Thomas Mann verliet Duitsland wel voor het naziregime, maar bleef intens verbonden met de culturele traditie van zijn thuisland. Sterker nog: Mann beklemtoonde cultureel en literair zijn Duits-zijn, net als balling. De cohesie is dus buitengewoon sterk, los van het politieke regime. En dat zouden Lanoye en consorten nu eindelijk ook eens moeten gaan begrijpen: als ze zich Vlaming en (in de toekomst) Vlaams staatsburger noemen, hoeven ze helemaal hun links gedachtegoed niet op te geven. We zullen hen begroeten als Vlaamse medeburgers, weliswaar met een politieke overtuiging die de onze niet is, maar met een gedeelde visie op republikeinse waarden en democratie. Mij wordt regelmatig, ietwat lacherig, de vraag gesteld wie of wat ik dan wel als maatstaf beschouw voor die ‘Vlaamse cultuur’. Het antwoord is telkens weer: kijk naar de Franse, Duitse, Engelse, Zweedse en alle andere culturen. Het gaat om de kunst van het universeel zijn via de specificiteit. Het grootse schuilt in het kleine, het particuliere. Verre van regimekunstenaars voor de Vlaamse Republiek te willen opeisen (dat zou even erg zijn als de actuele Belgische regimekunstenaars), geloof ik vast dat de Vlaamse cultuur, ook de moderne, hedendaagse, haar nationale identiteit nog moet ontdekken. Ergens zou ook een schrijver als Dimitri Verhulst, iemand met een oer-Vlaams idioom, maar in een haatverhouding levend met alles wat naar Vlaams-nationalisme ruikt, moeten beseffen dat een toekomstige Vlaamse
Republiek, net om te beletten dat ze provincialistisch indommelt, ook schrijvers als hij nodig heeft die de nieuwe intellectuele omschrijving van de jonge natie ten volle kunnen invullen. Vanuit hun pen, hun stem, hun ideeën, hun temperament. Uiteindelijk moet heel de Vlaamse cultuur nog grotendeels ‘ge-ontbelgiciseerd’ worden, dit wil zeggen: ontdaan van het zogenaamd multicultureel 1830-hoerapatriottisme, dat onze uitgesproken Vlaamse literatuur maar beschouwt als streekliteratuur, iets dat men in de eerste plaats als Belgisch moet zien en dan pas als Vlaams. Wij moeten nog thuiskomen in onze cultuur. Om haar dan als zodanig te (h)erkennen. Identiteit en cultuur: de klei-Vlaming Zo zijn we bij het fameuze identiteitsdebat beland. Of beter, de karikatuur ervan. Voor de Vlaamse Regering is Vlaamse identiteit hooguit een marketingkwestie, een regionale streekproducten-identiteit (inclusief de internationale promotie van de cuberdons of ‘neuzekens’) met zo min mogelijk leeuwenklauwen. Voor links is de vraag naar de Vlaamse identiteit sowieso een bewijs van racistische ingesteldheid en xenofobie. Beide zijn minimalistische attitudes, terwijl ‘identiteit’ een enorm rijk én dynamisch begrip is. Het gaat over de vraag wie we zijn, waar we vandaan komen, maar ook waar we naartoe willen. Het is aan geheugen gebonden, maar ook aan de kracht om los te laten. Het bepaalt een individu, maar het laat zich ook door dat individu bepalen. De ‘sterke plekken’, beelden en figuren zijn daarin katalysatoren, met de taal zelf als sterkste bindmiddel. De ‘missing link’ tussen cultuur en nationale identiteit in Vlaanderen doet heel het cultureel universum zweven op een wolk van hoogmoed en slecht begrepen elitarisme. Op een of andere manier trachten Lanoye en consorten moderniteit en Vlaams-republikeins streven als tegenstelling voor te stellen (met België dus als vluchtheuvel), terwijl ze integendeel voorbestemd zijn tot een convergentie. Uiteindelijk moeten cultureel progressisme en volksnationalisme in één bedding samenkomen. Dat is een oefening die een aparte vorm van intellectuele moed vergt, gezien de heersende ‘pensée unique’. Het studiewerk rond de link tussen identiteit en cultuur en de daaraan verbonden onafhankelijkheidsgedachte rond een eigen Res Publica, moet in Vlaanderen nog beginnen. Het materiaal is er, de schrijvers, de plastische kunstenaars, de musici, maar het is alsof ze in quarantaine zijn geplaatst, onder een hermetische stolp van de politieke correctheid die uiteindelijk afbreuk doet aan hun intrinsieke waarde.
Uiteindelijk moet dit toch op een of andere manier samenkomen in een groot, weliswaar onaf verhaal. Een verhaal van laaglandse nuchterheid, zin voor het concrete en onvermijdelijk een vleug aardemystiek. Stads- of plattelandsbewoner: we ontsnappen er niet aan. Zelfs Antwerpen heeft weinig op met hoogbouw, de Sinjoor wil grond onder de voeten. Wat de schilderkunst betreft, denken we bijvoorbeeld aan de Vlaamse expressionisten zoals Constant Permeke, Gustaaf De Smet, Albert Servaes en Frits Van den Berghe. Hun verschijnen in de jaren ’20 van vorige eeuw, uiteraard gekoppeld aan de grote internationale kunststromingen, loopt merkwaardig synchroon met de opkomst van het Vlaams-nationalisme en heel de IJzertraditie. Ver van hen politiek te willen recupereren, moet er toch gewezen worden op het gemeenzame element van Permekes ruwe boerengestalten, ‘De Modderen Man’ van Karel Van de Woestijne en de bodemlyriek die om en rond de IJzertoren waart, met zijn doden die ‘als zaden in ’t zand’ liggen te wachten. Ongemakkelijke convergentie voor sommigen, maar ze is er wel. Merk trouwens op dat ook de 1302-legende over het Vlaamse voetvolk dat de Franse ridders van hun paard mepte en hen de nekslag gaf met de goedendag, zich helemaal in een zompig ‘tableau vivant’ van de Groeninghebeek afspeelt. Het slijk is onze last, het slijk is onze kans, het slijk is ons element. De Vlaming is labeur, toewijding, koppigheid en hilarische humor: dit tot en met Claus, Brusselmans, Verhulst, ook al ontkennen die schrijvers elke volksidentitaire implicatie louter omwille van hun neo-belgicistisch linkse ideologie. De fameuze klei-Vlaming is dus wel degelijk een realiteit. Ik durf hier het woord ‘traditie’ haast niet neer te schrijven, want hij is geen monoliet en geen statische vogelverschrikker, geen stuk folklore uit een streekroman, maar wel een concreet en literair uitgedesemd archetype dat ons houvast biedt, een sociaalculturele dieptereferentie van de eerste orde. Hij is de noeste werker én de Bourgondiër, de gezagstrouwe Lamme Goedzak, maar ook de rebelse Tijl Uilenspiegel én zelfs de Ensoriaanse sarcast die ongeveer halverwege tussen beiden staat. Aan alle culturo’s die deze slijkvlaming parafraseren, maar tegelijk geringschatten als een bruin-zwart residu van de barbaar in ons, zeg ik: stop met de schizofrenie en de zelfontkenning, omarm uw eigen identiteit, stop met de clichés over de slechte ‘zwarten’, aanvaard uw ‘neger-zijn’ binnen de Belgische kolonie. En dan vooral: neem uw taak op van rebel en voortrekker naar de onafhankelijkheid.
Het geval van Ostaijen: een flamingante dandy Identiteit is gelaagd en complex. Hoe geraffineerd en dialectisch die identiteit in elkaar zit, mag blijken uit het feit dat die kleivlaming zich ook kan manifesteren als zijn compleet alterego, namelijk de grootstedelijke zwever. En laat nu net Paul van Ostaijen (1896-1928) die tegenpool belichamen, uitgerekend als overtuigd flamingant! Meer nog dan Louis Paul Boon is van Ostaijen een Vlaams cultuuricoon dat een eigenzinnig pad heeft bewandeld, mijlenver buiten de grenzen van de politieke correctheid. Juist daarom interesseert hij mij. Voor de klassieke, katholiek geïnspireerde Vlaamse Beweging is hij een onverteerbare figuur omwille van zijn soms naar het nihilisme neigende modernisme, zijn hyperstedelijke, dandy-achtige levensstijl en zijn anarchistische afkeer van het trio kerkkapitaal-vaderland. Voor links is dan weer zijn anti-Belgisch flamingantisme een steen des aanstoots. Van Ostaijen bekende zich immers in de Eerste Wereldoorlog zelfs tot het Duitsgezinde activisme en moest daarom in 1918 naar Berlijn vluchten (waar hij in contact kwam met de Europese artistieke avant-garde). Voor van Ostaijen, die zich uitdrukkelijk ‘nasionalist’ noemde, was het Vlaamse onafhankelijkheidsstreven als vanzelfsprekend verbonden met een existentiële opstandigheid en een cultureel-experimentele attitude. Het ‘moderne’ was voor hem ook het politiekvooruitstrevende, dat gefocust was op vrijheid, autonomie, soevereiniteit, onafhankelijkheidsdenken. Waar zijn vandaag de kunstenaars en intellectuelen in Vlaanderen die dit soort engagement kunnen opbrengen? Het ont-belgiciseren van de Vlaamse cultuur is een kwestie van de juiste accenten op de juiste plaats te leggen. Waardoor cultuur, taal, identiteit en nationaliteit opnieuw overlappende begrippen worden. En waardoor nieuw, ontluikend talent niet meer automatisch wordt meegezogen in de belgicistische bedding. Figuren als Louis Paul Boon en Paul van Ostaijen kunnen als brugfiguren fungeren: ze zijn herkenbaar voor links, maar ook voor ons. Europese cultuur versus EU-agitprop In december 2013 organiseerde de Europese Commissie een groots opgezette ‘burgerdialoog’ rond ‘de toekomst van het Europese project met bijzondere aandacht voor de rol van cultuur als hoeksteen van de Europese integratie’.
Een hele mond vol, zoals gewoonlijk: de communicatie van de EU is grotesk, megalomaan en spilzuchtig, alsof ze er zelf nauwelijks nog in gelooft. In die ‘burgerdialoog’ (waar vooral het kruim van het intellectuele establishment een dikbetaalde bijdrage toe pleegde, de burger kwam voor de rest in het verhaal niet voor), ging José Manuel Barroso hoogst persoonlijk op zoek naar ‘the new narrative for Europe’, het grote verhaal van Europa dus. Voor alle duidelijkheid: eigenlijk interesseert die Europese cultuur Barroso en kompanen geen fluit. Het is er hen vooral om te doen om de EU, als bureaucratisch superinstituut en supranationale voogdij-instelling, te depanneren. Nu het publieke draagvlak steeds kleiner wordt en Europa ook economisch op de schuifaf ligt, richting bodem, worden alle hens aan dek geroepen om via het toverwoord ‘cultuur’ het zaakje te redden. Het gaat om macht, zelfwettiging en slechte, tweedehandse mythologie. En om de rijkbetaalde postjes van een hoop mensen. Rubens, Beethoven, Picasso,… ze worden zomaar clichématig op de hoop gegooid van de ‘Europese gedachte’, louter om de EU als instelling van vers klatergoud te voorzien. Voor Barroso is er met de EU zelf niets mis en de zoektocht naar ‘het grote verhaal’ is dus een propagandastunt, een ‘marketingtool’ om Europa opnieuw in de etalage te zetten. Of erger nog: een vorm van ‘agitprop’ in aloude Sovjet-stijl. Maar cultuur dient in se niet om de politiek te depanneren of regimes te propageren. Cultuur is gewoon een collectieve hartslag van een volksaard, die, net in Europa, bijzonder particuliere expressievormen kan krijgen. De Deense, Spaanse, Duitse en Franse culturen zijn bijzonder verschillend en ook binnen die culturen is er een enorme diversiteit van persoonlijke uitingen. Europa is particulier en individualistisch; dat is nu juist het intrigerende van dit continent: de verschillen markeren een verwantschap, die zich haast niet laat definiëren, laat staan politiek recupereren. Europa is het continent van de polemiek, de (zelf)kritiek en de ironie. Dat is al zo sinds Socrates en is via het Hellenisme, de joods-christelijke levensvisie, het humanisme en de Verlichting blijven doorzinderen: wij willen kunnen begrijpen, doorlichten, doorzien, in vraag stellen en afstand nemen. En ondertussen eens goed kunnen lachen, ook met onszelf. De islamcultuur kan dat laatste bijvoorbeeld totaal niet. Ook in de Aziatische culturen is ironie veel minder prominent aanwezig. Het heeft uiteraard ook te maken met de maturiteit van onze Europese cultuur, een zekere mate van melancholie en louterend eindigheidsbesef die pas na eeuwen kunnen doorschemeren. “In talrijke politieke debatten en gesprekken (…) wordt mij na enige tijd gevraagd naar de precieze inhoud van wat ik als onze (culturele) identiteit beschouw. Meestal
vind ik dat een overbodige vraag. Ze suggereert dat ik een pakket van criteria, elementen, elementaire deeltjes op tafel zou kunnen leggen of zou kunnen samenbrengen en vervolgens zeggen: voilà, ziehier de West-Europese beschaving. Ik heb altijd geweigerd dit te doen. Het cultuurbegrip dat ik hanteer is vaag en breed opgevat. Het bevat veel universele, universalistische elementen, elementen ook die niet alleen onze West-Europese maar ook andere culturen hebben beïnvloed. Misschien is de breedheid, maar zeker ook de soepelheid, het evolutieve van ons cultuurbegrip op zichzelf ook wel een belangrijk element van de West-Europese cultuur. (…) In die krachtige bodem van de West-Europese beschaving heeft de kunst wortel geschoten die ik liefheb. Een gunstige speling van het lot (mijn goede ouders die graag - cultureel - globetrotterden en hun beide zoons meenamen) gaf mij de kans om reeds voor mijn zeventiende wekenlang omzwervingen te maken in Hellas, van Saloniki tot diep in de Peloponnesos. De gehele laars van Italië had ik bereisd met een grondigheid die mij nu op latere leeftijd nog verbaast. Sicilië tot in de krater van Vulcano, waar ik met de tent overnachtte. Voor ik volwassen was had ik Lautrec gezocht in Albi, Spanje doorploegd in zijn Prado, in zijn Escorial, maar ook in de moskee van Cordoba en het Alhambra van Granada. In één dag zat ik in het pauselijke Avignon, het middeleeuwse Carcassonne en het Romeinse theater van Orange. Ik sleepte mij over de Grande Randonnée 20 heel het binnenland van Corsica door tot in Conca om er de zon te zoeken die Napoleon grimeerde. Zo werd een kleine jongen groot en zo propte de cultuuroverdracht die met dit alles gepaard gaat die jongen vol met een Europees nationalisme dat hem nooit meer zou verlaten.” (Kunst & Cultuur, ‘Kunst als kijkglas van het bredere cultuurbegrip’, www.gerolfannemans.org)
Eén van de meest waarachtig-Europese kunstwerken van de laatste jaren leek ons in dat opzicht ‘Entropa’ van de Tsjechische kunstenaar David Cerný. Het betrof een installatiesculptuur, bestemd voor de inkomhal van het Justus Lipsius-gebouw in Brussel. Het moest in januari 2009, naar aanleiding van het Tsjechische voorzitterschap, ingehuldigd worden. In plaats echter van de 27 lidstaten daarin een mooi symbolisch plekje te geven,
maakte Cerný er een parodische collage van, waarin bijvoorbeeld Bulgarije door een Turks toilet werd verzinnebeeld, België door een halflege doos pralines (al bij al nog vleiend, vinden we) en Frankrijk simpelweg door het woordje ‘Grève’ (staking). Er ging een storm van protest doorheen het milieu van EU-potentaatjes omwille van deze beeldenstormerij. Sommige ‘aanstootgevende’ onderdelen werden overplakt. Na enkele maanden verdween de sculptuur geruisloos. Wat leert ons deze anekdote? Dat de Europese Commissie eigenlijk ten gronde niet snapt wat Europese cultuur betekent. Een politieke, staatkundige eenheid van Europa kan nooit meer zijn dan een collage van clichés. Dát was de boodschap van Cerný, wiens kunstwerk behalve zeer Europees ook doordrenkt was van een typisch Tsjechische humor, bij Franz Kafka en Milan Kundera aanleunend. De identiteit van Europa is geboetseerd vanuit regionale/nationale eigenheden die heel diep zijn verankerd en daaraan ook hun rijkdom ontlenen. Uiteraard zijn dit geen eilanden, er is kruisbevruchting, bijzonder intens zelfs. Maar het begrip ‘grens’ is er essentieel. Om het vreemde te kunnen verkennen, moet men een grens oversteken. Valt die grens weg, dan is er geen onderscheid, geen spanning meer en vervlakt de overkoepelende, meervoudige identiteit tot een amalgaam. Zoals we het al eerder in dit boek stelden: Europa is het continent van de multiculturaliteit. Indien wij onszelf als Europese nationalisten kenbaar maken, dan is het uit liefde voor de verscheidenheid, die we dankzij lectuur, individuele contacten en tijdens het reizen ervaren. Het gevoel dat men elders is, in en te midden van het andere. Goethe beschrijft dat heel treffend in de verslagen van zijn reis naar Italië. Progressief-links van vandaag denkt dat het de multiculturaliteit moet propageren, terwijl Europa die zelf heeft voortgebracht; ze zit als het ware in onze genen. Het levensbeschouwelijk pluralisme is dus een grondwaarde van onze westerse cultuur. In dat opzicht onthoudt het Vlaams Belang zich - op dat punt dwars ingaande tegen de islam - van religieuze zelotenijver. Gelovigen zijn bij ons welkom, ongelovigen ook. Het vrijheidsbeginsel ligt ontegensprekelijk aan de basis van dat pluralisme: u denkt en zegt wat u wilt, zolang u de andere dat ook gunt. Vanuit die invalshoek moet het pleidooi voor een Vlaamse Republiek geloofwaardig worden, buiten de enge grenzen van de Vlaamse parochiementaliteit. Maar de opendeurpolitiek van de EU, het dogma van het ‘vrij verkeer van personen, diensten en goederen’ en vooral de import van de islam via de ongebreidelde migratie, hebben deze Europese multiculturaliteit als paradigma ontwricht. Wij hebben er een ‘multiculturalisme’,
een ontspoorde ideologie als doel-op-zich, van gemaakt. Hoe kunnen wij het andere nog ervaren als alles in één grote soep wordt gemixt? En hoe kunnen wij anderzijds tolerantie opbrengen voor een on-Europese religieuze ideologie die zelf de onverdraagzaamheid predikt en niet-gelovigen als een lagere diersoort beschouwt? Hoe kunnen wij nog thuiskomen, als het vreemde overal is en het eigene, dat wat de Grieken de ‘oikos’ noemden, nergens? Herontdekken van identiteit en grens: de nieuwe uitdaging van het nationalisme Dat is exact wat de Franse filosoof Alain Finkielkraut onlangs in zijn nieuw essay ‘L’identité malheureuse’ naar voor bracht: we zijn ongelukkig omdat de grenzen vervagen. En daarmee ook het territoriumgevoel, de mogelijkheid en de spanning om grenzen te overschrijden, de dialectiek tussen het ik/wij en het andere, de horizon. Het is alsof we geen lichaam en geen huid meer hebben, die de grenszone markeert tussen binnen en buiten, het ik en het andere. Uiteindelijk verdwijnen alle verschillen, hetgeen Finkielkraut ziet als een nihilistischdestructief project van de hedendaagse intelligentsia: “(…) une véritable dynamique d’effacement des frontières et de nivellement des différences.” Zelfs het reizen wordt problematisch, want de ‘homo turisticus’ is overal en nergens ‘thuis’, de verwondering verdwijnt. En tegelijk worden we diep ongelukkig omdat daardoor ook het thuiskomen niet meer is wat het was. We zijn nooit weg en we zijn nooit thuis. Het economische globalisme, het toeristische kosmopolitisme en het verhaal van de teugelloze migratie lijken zo drie facetten van één fenomeen, namelijk dat van de totale vervreemding die ons politiek én commercieel door de strot wordt geramd. Finkielkraut is een pessimist, hij ziet het herwinnen van een collectieve, nationale identiteit als een verloren zaak. Wij niet. Het Vlaams Belang wil, meer dan zomaar een antimigratiepartij of een anti-islampartij, terugkeren naar een aantal Europese kernwaarden waarin de Vlaamse identiteit een aparte plaats bekleedt en binnen de vorm van een natie, een cultuurnatie, moet kunnen bloeien. Men moet ze niet opdringen, men moet ze herontdekken. Dat is deels een historische opfrissing, een herinnering aan wat was - de glorietijd van de Vlaamse schilderkunst en polyfonie bijvoorbeeld -, maar het is veel meer dan dat. Het gaat om het actief inrichten van ons leven en onze omgeving, zodanig dat we ons moeiteloos kunnen oriënteren en ons door de verschillende kamers van het ‘huis’ bewegen. Het vreemde, niet-eigene, kan daarin een rol spelen, zelfs van positieve smaakmaker, maar het mag niet overheersen. Er moet een soort stijleenheid zijn die leefbaarheid en herkenbaarheid garandeert. De chaos is even onleefbaar als de uniformiteit.
Telkens ik in het Antwerpse Centraal Station rondloop - een Art Nouveau-constructie uit 1900 die algemeen beschouwd wordt als het mooiste spoorwegstation van Europa -, krijg ik een enorm thuisgevoel, een gevoel van ‘dit is van ons’. Vreemd voor een transitruimte waar het krioelt van de passanten. En toch. Het gebouw straalt zelfs heel die herkenbaarheid uit tot in de wijde omgeving, de dierentuin, de diamantwijk, de Keyserlei. Het is een oersterke baken die een stuk van onze cultuurgeschiedenis uitademt, maar die tegelijk die cultuur hernieuwt, ververst en zelfvertrouwen geeft. En daar gaat het in heel de identitaire kwestie om. Een nostalgische identiteit, naar het verleden gekeerd, zoals Bart De Wever ze al een paar keer heeft gepropageerd, in naam van het ‘kostbare weefsel’, is waardeloos. Het diepe welbevinden van een wij-gevoel mag niet wegdommelen in kleinburgerlijke eigenliefde. Het gaat over het reconstrueren van een ‘mental map’, een gedeelde landkaart die ons toelaat te navigeren in deze complexe wereld. Vandaar mijn belangstelling voor de kwaliteit van de publieke ruimte. Zo krijgt het gemeenschapsgevoel vorm dankzij een doordachte architectuur. Deze mag niet zomaar uitbesteed worden aan modernistische ego’s, dagdromende planologen en evenmin aan projectontwikkelaars of betonboeren. Vlaanderen als landschap, als een geheel van stedelijke en natuurlijke bakens is de ruimte die ons mentaal gezond houdt, niets meer of minder. Het is eenvoudig een kwestie van psychische hygiëne. Orwell en ontgrenzing Vandaag staat het eigene, het particuliere, de ‘oikos’, enorm onder druk, het wordt door de culturele wereld zelfs als lachwekkend en achterlijk voorgesteld. Men ridiculiseert het als de tuinkabouters in onze voortuin, een soort kitsch die soms wel vertedert, maar waar we toch liefst niet te veel mee te koop mogen lopen. Het eigene is niet meer eigen, het is ontvreemd. Maar net daardoor wordt de massificatie mogelijk en kan de eenheidsworst moeiteloos geserveerd worden: het opbreken van de individuele grenzen, het eigen territorium, is de laatste stap naar de totalitaire, orwelliaanse samenleving. Samen met het gezin verdwijnt het huis en de stek. We zijn ont-eigend, altijd onderweg, alsof we van onszelf wegvluchten. Alain Finkielkraut en Thierry Baudet spreken hier over ‘oikofobie’, de angst en schaamte voor het eigene. Ze wijzen ook exact aan hoe die zelfkleinering ontstaat: precies door de ontwrichting van onze samenleving en het slopen van grenzen, waardoor als het ware onze psychische en fysieke integriteit in de verdrukking komt.
Men kan zich uiteindelijk afvragen wie het meeste baat heeft bij die ont-individualisering en ont-eigening. ‘Cui bono?’ De bedoeling is om van ons allemaal migranten te maken, constant levend in een transitzone waar we geen rechten en geen verweer hebben. Is het niet veel gemakkelijker voor het systeem als de burgerlijke soevereiniteit op die manier opgebroken wordt, gefragmenteerd, tot de ‘vrijheid’ van de shoppende consument, de zappende tvkijker? Binnenkort kunnen we de kleur van ons belastingsformulier kiezen, zonder uiteraard die belastingen zelf in vraag te kunnen stellen. De fragmentarisering van de vrijheid tot allerlei onbenullige keuzes maakt ons uiteindelijk tot kuddedieren. Samen met het opgeven van de privaatrechtelijke autonomie (privacy, recht op eigendom, recht op zelfverdediging) gaat dus ook de collectieve identiteit teloor. Die twee processen lopen parallel: hoe minder recht op individualiteit, des te minder gemeenschapsgevoel. Heel de sociale pathologie waar we vandaag mee te maken hebben en die zich op allerlei manieren uit, van drugsgebruik bij jongeren, over het aannemen van nepidentiteiten op Facebook, tot depressies en zelfdodingsgedrag, houdt naar mijn gevoel in hoge mate verband met latente schaamte en zelfkleinering, die te maken heeft met een gevoel van ontworteling. De autochtonen zijn hun plek kwijt, maar de allochtonen voelen zich hier evenmin thuis. Het is deze mentale gezondheid, waar onze partij zich als identitaire partij om bekommert, die we moeten terugwinnen. Individuele soevereiniteit en collectieve autonomie vormen de grondslag van de toekomstige Res Publica. Zonder die twee blijven we gevangen in het sukkelstraatje van de ontworteling, het veralgemeende quasi-nomadisme en de idee dat identiteiten alleen maar hinderpalen vormen op de weg naar de kosmopolitische apotheose. De realiteit wijst op het tegendeel: Vlaanderen, België, de wereld, geraken ziek, net door de ontgrenzing. Hebben wij behoefte aan een ‘leidcultuur’? Uiteindelijk moeten we ons, als identitaire partij, de vraag stellen hoe de door onze partij zo gekoesterde vrijheid-van-mening te rijmen valt met het geloof in een gedeeld collectief bewustzijn. Het ene gaat uit van de pluraliteit, de onenigheid, het andere van de eenheid, de consensus. Ik voel aan dat het over schalen en dimensies gaat. Ik geloof onvoorwaardelijk in een Europese cultuur, die men voor ons part ‘leidcultuur’ mag noemen, waar dat principe van vrije-meningsuiting overigens een essentieel onderdeel van uitmaakt. Europa is, zoals gezegd,
het continent van de diversiteit. Maar die diversiteit moeten we ook actief bewaken. Elke vorm van totalitair denken dient met de grootste waakzaamheid bejegend. Anders wringt het tolerantieprincipe zichzelf de nek om. De Europese leidcultuur, in de eigenlijke zin van het woord, is een duurzame en dominante maar ongeschreven en niet-opgelegde maatschappelijke code. Een code die ethische en esthetische elementen bevat. We hebben er zo’n 25 eeuwen over gedaan om haar te vormen, ze is uitgepuurd en ontdaan van alle ruis. Ze zit in alles, elke bouwsteen, elke muzieknoot, al onze zeden en gebruiken. Onmogelijk, zoals Barroso probeerde in het belang van zijn eigen winkel, om die Europese identiteit in een schema te vatten of, erger nog, een soort dwangmatig universalisme mee te geven. Zelfs een Europese grondwet lijkt tot mislukken gedoemd: culturele identiteit laat zich niet in regeltjes vatten. Op een Vlaams niveau anderzijds (en vul verder in: Catalaans, Schots, Baskisch…) moet deze Europese stam zich vertakken naar een volkseigen verhaal dat constant gelaafd wordt door de sapstromen van de totale boom, maar dat ook een eigen groeikracht ontwikkelt. Het is aan de literatuur en de kunsten om deze groei zo rijk en divers mogelijk te maken. Waardoor ze in waarachtige zin ook ‘Europees’ wordt. Het woord ‘leidcultuur’ is voor ons dus geen aanduiding van een monocultuur of, godbetert, iets wat door een ministerie zou moeten voorgeschreven worden ten aanzien van kunstenmakers en andere creatievelingen. Integendeel, de staat moet zich met cultuur niet moeien, zo min mogelijk. Als cultuurminnende politicus wijs ik de zogenaamde ‘cultuurpolitiek’ af. Men mag voor mijn part zelfs dat ministerie afschaffen. Kunstenaars en intellectuelen moeten hun ding kunnen doen in de grootst mogelijke onafhankelijkheid en liefst tégen het establishment in. Het Belgische establishment vandaag, maar het Vlaamse straks evenzeer. Een subsidiërende cultuurbureaucratie, zoals Vlaanderen die vandaag heeft, is dodelijk voor de creativiteit en artistieke vrijheid. Vermits kunstenaars en intellectuelen ten gronde een kritische functie hebben en tegenover de macht moeten staan, is het ook beter dat ze er financieel onafhankelijk van blijven. Allerlei alternatieven, van sponsoring tot ‘crowdfunding’, zijn in wezen beter. De Vlaamse identiteit is dus een tak van de Europese boom, met een eigen dynamiek en intellectuele stofwisseling. Ze is onverwisselbaar met die van de andere Europese volksgemeenschappen en tegelijk verwant eraan. Ik zou nooit spreken van een ‘Vlaamse leidcultuur’, want dat klinkt provincialistisch. De Vlaamse cultuur moet zichzelf
verwezenlijken, telkens opnieuw, met de taal als voornaamste instrument, want het is doorheen het gebruik van die taal dat elkeen actief aan die cultuur participeert en burgerschap verwerft. Migranten zullen zich beide eigen moeten maken: de Europese leidcultuur én de Vlaamse cultuuridentiteit. Dat kan lang duren, daar gaan misschien generaties over en veel hangt af van hun eigen inzet en dynamiek. Toch is het de conditio sine qua non van de republikeinse burgerparticipatie, die ook politiek werkzaam is: men kan niet deelnemen aan een democratie als men haar ‘taal’ niet spreekt, letterlijk en figuurlijk. Besluit: een republiek koestert haar cultuur… en omgekeerd Uit heel deze analyse van het begrip ‘identiteit’ moet duidelijk worden waarom wij ons ‘republikeinen’ noemen: de samenhang en de levensvatbaarheid van de toekomstige Vlaamse natie staat of valt met een boeiende culturele dynamiek die door de brede bevolking gedragen en beleefd wordt. De republiek is een blijvend project, dat drijft op intense burgercommunicatie die zelf gevoed wordt door taal- en andere virtuozen, kunstenmakers, dichters, denkers. We zien het daarom als een levensbelangrijke opgave om die Vlaamse kunstenaars en intellectuelen op de voordelen te wijzen van een Vlaamse Res Publica en zelfs op een zekere morele plicht om zo’n - in de ware zin van het woord - progressief project inhoudelijk mee te dragen, in plaats van zich steeds maar weer tegen het Belgische Ancien Régime aan te schurken. Anderhalve eeuw nadat Hendrik Conscience zijn volk leerde lezen en schrijven, moet dat volk nu zijn schrijvers wakker schudden. Radicale Vlaams-nationalisten moeten hier aan een actieve ‘reconquista’ doen: de literaire en artistieke iconen moeten heroverd worden. Meer nog: ze moeten opnieuw gekoppeld worden aan een collectief bewustzijn waardoor wij ooit (opnieuw) de status van cultuurnatie zouden kunnen verwerven. Van Ostaijen en Boon zijn van ons, maar ook Lanoye en Verhulst, twee klassieke anti-flaminganten, zouden ergens de klik moeten kunnen maken dat hun toekomst in Vlaanderen ligt, als republiek en als cultuurnatie. Zoals bijvoorbeeld hun Tsjechische collega’s dat ook onbeschaamd doen. De republiek dient haar cultuur te koesteren, maar het omgekeerde geldt evenzeer. Dit is dan ook een oproep aan de Vlaamse culturele sector, de literaire en academische wereld: verlaat het vermolmde Belgische huis, het status-quo, de monarchie, stop met lintjes
te verzamelen in Laken. Bouw mee de Vlaamse Republiek op. Bewijs dat jullie echt ‘progressief’ zijn, dat jullie geloven in een nieuw toekomstproject en niet alleen ‘progressief’ als een leeg-modieus containerbegrip hanteren. Bij die ont-belgicisering hoort ook een therapeutische zorg voor de Nederlandse taal, die zienderogen verwordt tot een amalgaam van tussentaaltjes, gekruid met een in hoofdzaak Angelsaksische chat- en SMS-telegramstijl. De koestering van een hoogwaardig Nederlands is de achillespees van het nationaal-culturele reveil. We hebben ons geen honderdvijftig jaar tegen de verfransing verzet om nu de pletwals van het wereld-Engels te moeten ondergaan. Uiteindelijk is de sociale roeping van cultuur onmiskenbaar, hoe autonoom en eigenzinnig die kunstenaar ook mag zijn. Het herontdekken van onze collectieve identiteit is immers zonder meer een gezondheidskwestie, een zaak van leefbaarheid en psychisch welbevinden. Het gevoel van een binnenruimte te bezitten waarin individuen en dingen een plaats hebben binnen een stabiel kader. Pas dan, vanuit die herkenbaarheid, kan men de beweging naar buiten maken, reizen, verkennen, het andere als iets positief herkennen. Wij hebben ‘bagage’ nodig om het vreemde aan te kunnen en te waarderen. Het krijgt dan een exotische aantrekkelijkheid, geen angstaanjagend aspect. Couscous eten in Marokko, en wie-weet ginder zelfs de taal proberen te spreken, is iets anders dan thuis constant met de Marokkaanse cultuur geconfronteerd te worden. De controversiële Vlaams-Belangslogan ‘Eigen volk eerst’ gaat daarover: het is, zoals al toegelicht, geen discriminatieslogan, maar een identitair motto. Zo voel ik het althans nu aan. Ik blijf er dan ook achter staan, meer dan ooit. De wisselwerking tussen cultuur, volksnationale eigenheid en republikeinse democratie, is iets waar het Vlaams Belang in blijft geloven. Wij zijn de grootste cultuurminnaars, de strafste nationalisten en de meest fervente democraten. Om één en dezelfde reden. Omdat de Vlaamse Lente nog moet komen.
5. Het Vlaams Belang als republikeinse voorhoede Hoe zou dit boek, dit overzicht van onbenutte kansen en toekomstperspectieven voor Vlaanderen, de Vlaamse Beweging en het Vlaams Belang, anders kunnen afsluiten dan met een ‘republikeins marsorder’? Vlaanderen snakt naar een nieuw verhaal, een andere toonaard, een samenleving met echte toekomstperspectieven, die zich ook een echte samen-leving kan noemen. Een land dat institutioneel functioneert, economisch draait, interne solidariteit kan opbrengen en daardoor ook - misschien nog het belangrijkste - naar de horizon durft kijken, moreel opwaarts denkt en voelt. Waardoor cultuur ook zoveel meer wordt dan narcistische navelstaarderij. Terwijl de N-VA duidelijk heeft gekozen voor de restauratie, de verankering van een behoudsgezind-neoliberale Vlaamse deelstaat in de Belgische confederatie, gaat het bij het Vlaams Belang om iets helemaal anders, namelijk: om het historisch stichtingsmoment van de Vlaamse natie in een nieuw Europa. Een natie met een sociaal en democratisch profiel, een eigen economische visie op Europa en de wereld en een sterk cultureel identiteitsbesef. Dat is kwalitatief van een totaal andere orde. Een jaar nul, ‘tabula rasa’, schoon schip maken. O ja, de establishmentpolitici gruwen ervan, van dat wit blad. Maar het idee groeit steeds breder, ook buiten onze partij, dat we beter van een schone lei kunnen beginnen dan een eindeloze Belgische erfenis achter ons aan te slepen. Op heel wat vlakken. Zo stelde de Antwerpse procureur-generaal Yves Liégeois in januari 2014 dat we beter heel dat wetboek van strafvordering in de vuilbak kunnen gooien en het helemaal van nul herschrijven. Het is inderdaad zo’n doolhof geworden dat het alleen nog nuttig is voor bedreven advocaten om criminelen vrij te krijgen op grond van procedurekwesties. De Belgische wetgeving is ongeneeslijk chaotisch, zoals trouwens heel de Belgische constructie. Het voorstel van Liégeois is dan ook radicaal en republikeins, al beseft of bedoelt hij het misschien zelf niet. Het is inderdaad ondenkbaar dat een Vlaamse natie dat soort absurditeiten zou overnemen. Er lopen in Vlaanderen meer republikeinen rond dan een simpele telling zou uitwijzen. De Vlaamse Beweging en, veel breder, alle Vlamingen, zullen binnen afzienbare tijd de keuze moeten maken: de eindeloze vertimmering van het 1830-regime binnen een EU-carcan of de
ontplooiing van een nieuwe staat in een ander Europa. Het Vlaams Belang heeft die keuze reeds duidelijk en transparant gemaakt. Inhoudelijk en programmatisch zal dit meer en meer in de verf moeten worden gezet: onze partij moet, te midden van de verwarring, het echte alternatief presenteren. ‘Out-of-the box’, alleen en vooroplopend zoals we altijd hebben gedaan. Om te beletten dat de karavaan stilvalt of achteruitbolt. Vandaar het begrip ‘republikeinse voorhoede’. De jurist en auteur Thierry Baudet gebruikte dat begrip expliciet in een interview (Vlaams Belang Magazine, januari 2014), daar waar hij het Vlaams Belang, het Franse Front National en Geert Wilders ‘de politieke avant-garde, de voorhoede van een volksopstand’ noemde. Hij kon ons geen beter compliment bezorgen. De functie van een avant-garde is tegelijk nieuwe perspectieven openen en puin ruimen. De (opzettelijk geënsceneerde) vaagheid rond het woord ‘confederalisme’ leidt ertoe dat iedereen een eigen invulling kan geven aan de idee van het hervormde België, waarbij op den duur ook Vlaamse republikeinen genoegen zouden kunnen nemen met een deelstatenstructuur. Uit vermoeidheid, het gevoel van door de bomen het bos niet meer te zien. Uiteindelijk leven we allemaal maar één keer, nietwaar. Maar Vlaanderen verdient meer dan een troostprijs in de carrousel der staatshervormingen. Onder het motto ‘echt onafhankelijk’ moeten wij als vrijheidspartij durven gaan voor het maximum. Alleen al daarom is het Vlaams Belang onmisbaar: denkt men onze partij weg uit het politieke landschap, dan rest er aan Vlaamse kant enkel nog de Lamme Goedzakfactor en zegeviert het Belgische compromis altijd, onder een of andere vorm. Van Vlaams-nationalisme naar de republikeinse gedachte Vlaanderen is geen eiland, gelukkig maar. De eis om de Belgische staat binnen korte termijn te ontbinden kan niet los gezien worden van de internationale context. De EU floddert uiteen, zoals België uiteen floddert. Beide ruïnes haken zich in elkaar vast en zullen dus ook samen ten gronde gaan. Het Vlaams Belang blijft onverkort de enige partij die de Ordelijke Opdeling van België en de oprichting van de Vlaamse Republiek voorstaat, in een Europa dat zich zal moeten herordenen tot een federatie van de jonge republieken die zich uit de oude negentiende-eeuwse natiestaten wegkatapulteren. Die historische, ‘postmoderne’ evolutie valt, hoe hard Barroso en Van Rompuy ook hun best doen, niet meer te keren: de EU, zoals ze nu bestaat, moet van de kaart worden geveegd. De EU was geen progressief project, ze was veeleer een soort nageboorte van de staatsnationalistische restauratie in 1815 en zal niet op
kunnen tegen de volksnationalistische energie die zich opstapelt als het magma in een vulkaan. Ondertussen moet wel degelijk het terrein worden geëffend. Want het woord ‘republiek’ is in de klassieke Vlaamse Beweging nog altijd niet populair, het woord ‘revolutie’ trouwens evenmin. Men associeert de republikeinse idee met het gedachtegoed van de Franse revolutie en de gauchistische claims die daarop rusten, tot op vandaag. De Boerenkrijg zit nog te veel in ons hoofd en de obsessie dat een radicale breuk met het Ancien Régime ook chaos betekent, een angst overigens die door iemand als Bart De Wever deskundig en schaamteloos wordt gecultiveerd. Voor het Vlaams Belang is die angst niet aan de orde. De Belgische opdeling is de redelijkheid zelve, het zegevieren van het gezond verstand op de gekte. Het is vanuit de Oudheid (de Griekse stadstaten, de Romeinse republiek) dat we de filosofische betekenis van het woord ‘republiek’ moeten hernieuwen, zoals het ook in de Italiaanse renaissance werd gepropageerd: als een staatsvorm waarin het algemeen belang (Res Publica) voorop staat. Dat klinkt als een open deur, maar wie het Belgische bestuursklimaat (en eigenlijk ook het Vlaamse, dat zich daaraan spiegelt) analyseert, weet dat het algemeen belang het meestal moet afleggen tegen de macht van de elites, de lobby’s, de drukkingsgroepen en de persoonlijke agenda’s. De republiek is een transparante bestuursvorm waarin elke plutocratie wordt geweerd. Ze is het huis van de democratie zelf. Met als bestuurlijk axioma: de niet-vererfbaarheid van de macht en de afzetbaarheid van de machthebber. Politieke macht is en blijft daarin een middel, geen doel. Het doel is het welzijn van de gemeenschap die zich ook als gemeenschap kan waarmaken en de eigenlijke macht in handen houdt, via verkiezingen, referenda en heel het permanent publiek debat. De rechten van het individu zijn essentieel, omdat staatsburgerschap juist een vrijwillige vereniging van vrije individuen veronderstelt. Vrijheid is een grondrecht, omdat welzijn zonder vrijheid niet mogelijk is. Men kan zich de eenentwintigste-eeuwse burgerlijke samenleving haast niet anders indenken dan als Res Publica of gemenebest. De Belgische monarchie is in dat opzicht, noch min noch meer, een anomalie die ons vreselijk heeft geërgerd, decennialang. We kennen de oorzaken: gijzeling door een Franstalige minderheid, de transferlogica, de stapsgewijze aanvreting van de taalgrens, migratie als bijkomende hefboom in het vervreemdingsproces. Maar we moeten dat negatieve moment nu overstijgen. Heel het Vlaamse verdriet moet nu, onder de
Shakespeariaanse leuze “Now ends the winter of our discontent”, omgezet worden in creatief denkwerk rond een nieuw natiegevoel waarvan we Vlaanderen met Brussel als territoriale drager zien. De transitie van het klassieke Vlaams-nationalisme naar Vlaams-republikanisme staat in dat opzicht voor de deur. Het Vlaams Belang is in het denkwerk rond die transitie het verst gevorderd, ook hier zijn we weer onze tijd vooruit. Hoewel onze partij bulkt van de ‘oude’ stamboekflaminganten, is er vrijwel niemand in onze rangen die de mentale klik niet heeft gemaakt naar de Vlaamse Republiek als concreet perspectief. Het - in wezen erg ‘Belgische’ klaag- en kaakslagflamingantisme is wat ons betreft voltooid verleden tijd. Het nieuwe optimisme waar wij voor staan, moet een emotionele vonk doen overspringen, waardoor de Vlaming ook echt goesting krijgt in een nieuw verhaal. De Res Publica is niet alleen structuur, organisatie, systeem, maar ook (en vooral) warmte, verbondenheid, optimisme. Daarom moet het verhaal van ‘een beter leven’, wat ons betreft, steeds weer aan de republikeinse doctrine gekoppeld worden. De Vlaming heeft recht op een beter bestaan, materieel, maar vooral ook mentaal. Het idee dat Vlaanderen het verschil kan maken met België op alle gebied, van de zelfdodingscijfers over de trein(on)stiptheid tot de wachtlijsten in de zorgsector, vereist een totaalvisie op een nieuwe samenleving die in de steigers staat. Een project dus. Waaraan de Vlaming zijn stem zal moeten geven. Met het Vlaams Belang als pleitbezorger. Want eerlijk: op dit moment is Vlaanderen nog helemaal in slaap. Er is nog een hoop werk te doen op weg naar het ontwaken van dat project. Een draagvlak is er niet, men creëert het Dat leidt ons tot het fameuze ‘draagvlak’-argument en de eeuwige dooddoener dat er niet voldoende publieke steun is voor het onafhankelijkheidsverhaal. Natuurlijk is er geen draagvlak, wat zou men willen? Het pervers effect van heel de resem staatshervormingen, de jarenlange BHV-vaudeville, de Belgische compromissencultuur, heeft ervoor gezorgd dat het institutionele debat alleen nog kippenvel bij de modale burger oproept. De Vlaming is het beu en wil gerust gelaten worden; wie geeft hem ongelijk?! Zoals reeds vroeger gezegd: dat is een strategie van het status-quo, mensen murw en onverschillig maken dus, waarna alles bij het oude blijft.
We schatten de fractie van overtuigde republikeinen, die in het Vlaams Belang domineert, maar niet in de huidige N-VA, in het totaal op zo’n 25 procent. Met de vis-noch-vleesformule van het confederalisme hoopt men het gros van de Vlamingen over de streep te trekken, vanaf de radicale flaminganten tot en met de VOKA-strekking die vooral geïnteresseerd is in een rechtsliberale (Belgische) regering. Alles wat daartussen zit zal meegezogen worden in een soort anti-Di Rupo-plebisciet vol vage beloftes en vooruitzichten, zo wordt gehoopt. Maar daar ligt nu net een enorme taak voor het Vlaams Belang. We hebben hier eigenlijk de ‘markt’ voor ons alleen. Tegenover het amalgaam staat de rechtlijnigheid. De institutionele nachtmerrie en de daarmee gepaard gaande politieke vermoeidheid bij het publiek, moet en kan verjaagd worden via een klaar, duidelijk, realistisch én visionair project. Binnen afzienbare tijd zal de ‘bewijslast’ zich dan ook omkeren: men zal ons niet meer vragen waarom we de onafhankelijkheid willen, maar de anderen waarom ze dat in hemelsnaam steeds weer uitstellen of afstellen. Ons strategisch perspectief is dan ook totaal verschillend: als het Vlaamse draagvlak voor onafhankelijkheid er niet is, dan ligt dat aan ons, de politici, en uiteraard aan de media en opiniemakers. En dan zullen we het draagvlak moeten creëren. Of anders gezegd: moeten uitleggen aan de Vlamingen waarom eigen natievorming wél zin heeft en Vlaanderen vooruit helpt. Daarin voelen we ons dan weer kiplekker als zweep- en programmapartij. “Er komt een moment waarop de finale eruptie van de uitgestelde en opgestapelde problemen zal leiden tot de vaststelling dat het niet meer aan de autonomisten is om uit te leggen waarom zij verdere stappen willen zetten of finaal het einde van de Belgische Unie wensen, maar waarop het aan de anderen zal zijn om te bewijzen dat België nog een meerwaarde heeft. Ik kijk uit naar dat moment. Want het zal het moment van de waarheid zijn. Wie kan zich nog voorstellen dat Onderwijs nog een nationaal departement was? Het lijkt onvoorstelbaar, maar het was realiteit, amper enkele geschiedenis-zuchten geleden. Zo zal het finaal ook met Sociale Zekerheid, met economie, met arbeidsmarkt, fiscaliteit en loonlastbeleid zijn: onvoorstelbaar dat we het ooit gedaan hebben op een manier die via de pariteit in feite gedicteerd werd door mensen die er zo fundamenteel anders over dachten. Ik kijk uit naar dat moment van de waarheid, waarop de leugen roemloos zal neerstorten. Het is het moment waarop een van de meest dwaze van alle percepties, namelijk de wijze waarop het Vlaams Belang wordt voorgesteld in Franstalig België, zal neerstorten
omdat ze alleen maar diende om het cordon sanitaire wat te verklaren waarmee het gevaarlijke separatisme weg werd gehouden van de tafelen van de Belgische macht. Het zal een moment zijn dat vergelijkbaar is met dat waarop Meciar en Claus na een verkiezing de afwezigheid vaststelden van enige Tsjecho-Slowaakse meerwaarde en in alle rust op enkele weken tijd de staat splitsten. Het Slowaakse succesverhaal van de jongste jaren bewijst dat zichzelf besturen voor onze Waalse buren misschien wel een beter alternatief is dan verder wegteren in een desastreus socialisme.” (Gerolf Annemans in verzamelwerk ‘Quo vadis Belgica’ (april 2006), onder eindredactie van Carl Devos.)
Komen we in de aanstaande verkiezingen van mei 2014 uit op 10 procent, 15 procent, meer? We zullen zien. Belangrijker dan electorale spitstechnologie te bedrijven om verkiezingen te winnen, vinden wij het politiek-democratische veldwerk onder de Vlamingen primordiaal, om hen van hun belgicistische koudwatervrees af te helpen. Het communicatieproject dus dat haarfijn aantoont met cijfers, maar ook met ideeën en visie, dat die Vlaamse Republiek een enorme toekomstbelofte inhoudt. Mede daarom schuimen we de straat en de markten af, maar schrijven we ook dikke boeken over het hoe en wat van de Ordelijke Opdeling. Het gaat om het lot van de Vlaming, maar vooral ook dat van zijn/haar kinderen en kleinkinderen. Alleen al daarom zou het Vlaams Belang de partij van de huisvaders en huismoeders moeten zijn: omwille van de bezorgdheid voor de ‘oikos’, het eigene, met de haard (‘hestia’) als centrale plek. Van daaruit constitueert zich de familie, het nakomelingschap, de traditie, de gemeenschap en uiteindelijk de staat. Daarmee is meteen ook de oud-Griekse kern van de republikeinse gedachte omschreven: de Res Publica is de uitvergroting van de familiale haard. En niet omgekeerd. Daarom zweerden de Grieken bij de kleinschalige stadstaat, eerder dan de bureaucratische grootnatie. Uit respect voor de ‘oikos’, waar niet toevallig het woord ‘economie’, huishoudkunde, vandaan komt. Het futuristische moment: wij ‘maken’ toekomst Het Vlaams Belang is dus een draagvlakpartij in de omgekeerde (of de juiste) zin: als het er niet is, moet het maar gecreëerd worden. Het is de klassieke kwestie van de kip en het ei: er is geen politieke wil omdat er geen draagvlak is. En er is geen draagvlak omdat de politieke wil ontbreekt.
Vergelijk het met de jarenlange boycot door de auto-industrie van de elektrische wagen omdat de petroleumlobby het voor het zeggen had: door zoveel mogelijk de nieuwe technologie te dwarsbomen of te verzwijgen, creëerde men de perceptie dat ‘er geen markt was’ voor alternatieve energiebronnen. Onbekend maakt onbemind. Het perceptiedenken dus, of ook wel ‘self-fulfilling prophecy’ genoemd: alle communicatieexperten kennen die truc, maar het is aan een programmapartij als het Vlaams Belang om de ballon te doorprikken. De Vlaamse Republiek is de elektrische auto van de Belgische (en Europese) politiek, om het nu maar eens heel kernachtig te zeggen. Ooit maakte ik ook de vergelijking tussen originele modeontwerpen en confectiekledij: moest er geen avant-garde zijn, dan droeg iedereen op het einde dezelfde futloze spullen. Het Vlaams Belang zal dus, helemaal tegen het conservatieve aureool van onze partij in, de Vlaming moeten leren modern denken, appetijt leren krijgen in het nieuwe, de glimp van de toekomst die vandaag door durvers wordt getoond. Wij wachten de toekomst niet af, we maken ze. Niet door utopisch te denken, maar wel door verbeeldingskracht en door zelf te belichamen waarin we geloven. “Dat is toch helemaal niet te dragen?! Doorgaans is dit nog de meest vriendelijke van de reacties op de ogenschijnlijk buitenissige vormen en kleuren die modeontwerpers op hun catwalk en op hun publiek loslaten. Toch stelt niemand de catwalk, het nut en de noodzaak van de modeshow in vraag. Iedereen weet dat daar de essentie van de toekomst, de toekomende kleuren en vormen, de voorafbeelding van wat komt, zich voor onze ogen ontplooien. De modeshows zijn nodig en noodzakelijk, ook al zou je geen enkele van de daar getoonde kledingstukken - zelfs niet eens op een feestje - zien binnentreden. Walter Van Beirendonck hoorden we ooit met kleurrijke en vormrijke bewoordingen dat spanningsveld beschrijven. De noodzaak om bewustzijn open te rekken. Om fel de richting waarin moet veranderd worden, met overdreven duidelijkheid duidelijk te maken. Wij moesten dikwijls aan dit schijnbare dilemma denken toen politieke tegenstanders en hun commentatoren onze politieke beweging uitlachten met onze ‘Vlaamse onafhankelijkheid’. Wij zijn echter onze weg blijven gaan. Mag in de politiek een ogenschijnlijk verafgelegen droom niet gekoesterd en bepleit worden,
zonder het ongenadige ‘nutteloos’ naar het hoofd geslingerd te krijgen? Mag een politieke beweging niet het recht uitoefenen om met krachtige lijnen de toekomst te tekenen, ook als pas later of bij nader inzien de actualiteit ervan daagt? En is het ook geen plicht, is het ook geen noodzaak dat iemand zich bekommert om de politieke vertolking van iets dat zulke diepe wortels heeft als het verlangen naar de bevrijding van een volk, iets dat ondertussen in Vlaanderen door anderen dan wijzelf ‘de grondstroom’ wordt genoemd? Natuurlijk, het is het recht van Vlaamse politieke partijen om het binnen België ‘haalbare’ te propageren, om als het ware keer op keer een show te houden met confectiekledij. Om uit te pakken en zelfs veel Vlaamse kiezers binnen te halen met de uitstalling van wat voor iedereen meteen draagbaar en begrijpelijk is: België en de huidige situatie. Het is minder eenvoudig om naar buiten te komen met wat de ultieme toekomstdroom is. De verre en vooralsnog voor de meerderheid onherkenbare toekomst aanwijzen, is minder gemakkelijk. Maar moeilijk gaat ook.” (Gerolf Annemans en Steven Utsi, ‘De Ordelijke Opdeling’, uitgeverij Egmont, 2010)
Andermaal is dit een oproep naar alle creatieve elementen in de Vlaamse samenleving zelf, de cultuurmakers: denk politiek zoals jullie dingen creëren, namelijk futuristisch, met durf en laat deze vonk overslaan op het publiek. Dat kan tot een interessante kruisbevruchting leiden tussen politiek activisme en cultuur. Een partij die echt op verandering is gericht, moet zich radicaal en zelfs overmoedig opstellen, dus ‘artistieker’. De kunstenaars anderzijds moeten wat politieker durven denken (daarom niet partijpolitieker) en hun esthetisch nonconformisme koppelen aan maatschappelijke progressiviteit, waardoor ze zich net níet tot baron of barones laten kronen. Als dat geen uitdaging is. We wachten op de eerste kunstenaar die njet zegt op de uitnodiging van het hof. ‘De Ordelijke Opdeling’: het status-quo is de chaos Onder die naam publiceerde ik in 2010 samen met Steven Utsi bij Uitgeverij Egmont een uitvoerig draaiboek voor een plan-B, zijnde de Belgische boedelscheiding en de oprichting van een Vlaamse en een Waalse staat. De bedoeling van dat boek was tweeledig.
Enerzijds allerhande mistbanken doen optrekken: aantonen dat een vreedzame splitsing wel degelijk mogelijk en evident is, ook in de internationale context, in tegenstelling tot wat velen blijven beweren. Het idee van de statenopvolging en het zelfbeschikkingsrecht der volkeren is in en buiten Europa, ook en vooral na de Tweede Wereldoorlog, in talrijke mate toegepast. Bekendste voorbeelden binnen Europa zijn de Baltische en Balkanstaten zoals Estland, Letland, Litouwen, Tsjechië, Slovenië: allemaal republieken met evenveel of minder inwoners dan Vlaanderen. Ze ontstonden na de val van de Berlijnse muur en het IJzeren Gordijn in 1989, en zijn als volksnaties compleet vreedzaam (op de Servische, Kosovaarse en Bosnische delen van het voormalige Joegoslavië na) - als het ware organisch - gemigreerd uit het grootnationalistische carcan waarin ze gevangen zaten. We noemen die nieuwe republieken in het boek ‘postmodern’, omdat ze niet meer geconstrueerd zijn via de moderne nationalistische machtslogica zoals die in het Weense Congres van 1815 triomfeerde, maar geïnspireerd door een hernieuwde identiteitsbeleving op een kleinere schaal, volgens het motto ‘small is beautiful’. Ze leven en functioneren toekomstgericht, zelfbewust en complexloos, als volksgemeenschappen die het nieuwe Europa zullen trekken. Vlaanderen en Wallonië zouden deze groep van ‘trekkers’ kunnen aanvullen, in een sfeer van partnerschap en goed nabuurschap. Tegenover die republikeinse levenslust staat het navelstarende, ‘autistische’ karakter van de negentiende-eeuwse natiestaten, waarvan de bufferstaat België als ‘failed state’ helemaal zijn houdbaarheidsdatum heeft overschreden. Kenmerkend voor die verkalking is een compleet raterende efficiëntie (men slaagt er niet meer in om zelfs maar een trein op tijd te laten rijden), een totaal weggedeemsterde burgerzin (belastingen ontduiken als nationale sport bijvoorbeeld), een verstaatste en overgeïnstitutionaliseerde democratie (zes regeringen), een maakbaarheidsobsessie door het uitvaardigen van 1.001 wetten en wetjes (het steeds weer uit zijn voegen groeiende Staatsblad, de GAS-boetes, enzovoort) en uiteraard het noodzakelijke uitbesteden van de teloorgegane legitimiteit aan de Europese Unie, die al deze autistische kenmerken in het kwadraat vertoont. Onlangs nog constateerde Dirk de Bièvre (hoogleraar internationale politiek en internationale politieke economie aan de UA) een aantal inwendige tegenstellingen van de Belgische sociale zekerheid. Het loonbeslag hoort bij de hoogste ter wereld. De vraag is wat de burger ervoor terugkrijgt. Bitter weinig. De Belgische pensioenen horen bij de laagste van Europa. Onze
wegen liggen er lamentabel bij. Het gerecht kijkt tegen een hopeloze achterstand aan. De Belgische patiënt dient nu al voor zowat een derde van de gewone gezondheidskosten zelf op te draaien. We zitten met een enorm verschil van 55 procent tussen bruto- en nettoloon. Waar gaat al dat geld naar toe, zo vragen de gewone man en vrouw zich af. De Belgische staat wurgt de belastingbetaler, tot 8 augustus werken we allemaal voor die staat. Zo’n wanverhouding tussen wat men geeft en wat men krijgt, heeft het stereotype gecreëerd van het belasting-ontduiken als dé Belgische volkssport. Algemeen ligt het morele peil van de Belgische constitutionele monarchie, ondanks opgefokte voetbalhypes, zo laag dat men de boedelscheiding haast als een euthanasie-ingreep moet beschouwen. De karakterisering van België als ‘failed state’, staat-in-bankroet, zou logischerwijze moeten leiden tot deze van staat-in-vereffening. De chaos en de hopeloosheid liggen besloten in het status-quo zelf. In die zin wilde het boek ‘De Ordelijke Opdeling van België - Zuurstof voor Vlaanderen’ eerst en vooral geruststellen en het Tina-dogma (‘There is no alternative’) van tafel vegen. De tweede grote lijn van het boek omvat het strategische en methodische luik. Hoe zou Vlaanderen zich de komende maanden en jaren moeten opstellen als vragende partij voor onafhankelijkheid? We nemen daar binnen de Vlaamse politiek zowel afstand van de ‘pleinvrezers’ (de treuzelaars, degenen die wachten tot België als vanzelf verdampt) als van de ‘attentisten’ (de romantici, zij die wachten op dat ene groot historisch moment waarop alles in één keer in de juiste plooi valt). We pleiten voor een derde, pragmatische aanpak, opgevat in een tweetrapsraket: een onmiddellijke soevereiniteitsverklaring via het Vlaams Parlement, gevolgd door onderhandelingen tussen Vlaanderen en Wallonië over de verdeling van de meubelen. Daartoe heeft het boek een complete inventaris opgemaakt inzake patrimonium, beleidsdomeinen, internationale afspraken en uiteraard ook de Belgische staatsschuld die te verdelen valt. Er kunnen aan deze opsomming nog wel punten en komma’s veranderen, we staan open voor suggesties. We vragen niets liever dan dat het O2-boek het debat inleidt en experten aan het werk zet om een en ander te verifiëren. Maar van maatschappelijke chaos of politieke onbeslisbaarheid is hier geen sprake. Er bestaan, in tegenstelling tot wat men doorgaans denkt, tamelijk vaste regels voor de statenopvolging, zoals het ‘uti possidetis iuris’ (UPI), een methode van territoriale opdeling die de binnengrenzen tot nieuwe buitengrenzen maakt. In het Belgische geval zou de huidige taalgrens dan staatsgrens worden. Alleen al daarom is en blijft Brussel voor ons de hoofdstad van Vlaanderen; daarover straks meer. De uitkomst van
die ‘echtscheidingsonderhandeling’ - het Vlaams Belang is altijd tegenstander geweest van welk gedwongen huwelijk dan ook - is hoe dan ook een onafhankelijkheidsverklaring: hetzij als resultaat van de overeenkomst, hetzij als eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring indien de besprekingen zouden vastlopen. In alle bescheidenheid gesteld, is dit boek tot op heden onovertroffen inzake duidelijkheid en grondigheid rond het plan-B, ondanks het stilzwijgen van de media en de boycot die de Vlaamse boekendistributeurs en de boekenbeursdirectie handhaven tegen Uitgeverij Egmont. Met hun uitpuilende studiediensten hebben geen van de andere partijen zo’n omvattende denkoefening gemaakt waarin alles netjes op een rijtje wordt gezet. Heel recent is er dan het boek van voormalig KBC-topman Remi Vermeiren, ‘België: de onmogelijke opdracht - Vlaamse onafhankelijkheid - Recht, behoefte en noodzaak’. Een schitterende poging om een scenario te distilleren uit de strategische lijnen die wij in O2 hebben afgebakend. Vanaf nu kan het dus snel gaan: in woord en wederwoord met alle belanghebbenden en belangstellende geledingen van de Vlaamse samenleving kunnen wij eindelijk verder het spoor volgen van de actieve voorbereiding van de Republiek Vlaanderen. Wat nu moet volgen, is een groots communicatieproject rond onze bevindingen, dat alle warrige mistspuiterij rond confederalisme in de schaduw moet stellen. Het verhaal is er, het moet nog aan de man gebracht worden. Met onze beperkte materiële mogelijkheden, maar met een enorme inzet moet dit lukken. Brussel: geen obstakel maar opportuniteit en hefboom Het ‘Hoofdstad-manifest’ dat we in januari 2013 voorstelden, vormt het sluitstuk van de strategische reflecties die in ‘De Ordelijke Opdeling’ naar voor werden gebracht. Of om het in schaakbegrippen uit te drukken: we leiden hier het eindspel in. Grosso modo stapt het Vlaams Belang hier van de traditionele denkpiste af, sinds jaar en dag gangbaar binnen de Vlaamse Beweging, dat eerst ‘het probleem Brussel’ moet opgelost worden alvorens we aan onafhankelijkheid kunnen denken. Inderdaad, de decennialange mismeestering van álle Brusselse beleidsvraagstukken economie, immigratie, criminaliteit, woonbeleid, mobiliteit, noem maar op - heeft de Vlamingen mismoedig gemaakt, telkens het gesprek op hun hoofdstad kwam. De negatieve Brussel-perceptie leidde ertoe dat de Vlamingen hun eigen hoofdstad zagen als een poel des
verderfs waar men zich maar beter ver van kon houden. Een en ander leidde tot de zogenaamde ‘Crols-doctrine’ die op de IJzerwake van 2009 werd geventileerd door de gelijknamige gastspreker. Ze getuigt van een grenzeloos defaitisme dat de weg zomaar opent naar de ‘Wallobrux’-federatie, die door de Franstalige politici wordt uitgedokterd in hun eigen plan-B. Deze constructie heeft als doeleinde om een klein België te stichten, dat alle internationale titels zou erven en Vlaanderen zou degraderen tot een pariastaat in Europa. Als wij Brussel opgeven, krijgen de francofonen waar ze nu al luidop van dromen en blinderen we onze eigen vensters. Misschien - Boon indachtig - nog een rampzaliger moment dan de val van Antwerpen in de zestiende eeuw. Wij zeggen resoluut neen. Vlaanderen huldigt thans een geheel foutieve minimalistische Brusselbenadering, die maar te keren valt door een radicaal aanbodmodel. Wij draaien de zaken om, als in een Copernicaanse omwenteling, een echte dan: laat Vlaanderen zijn soevereiniteit afkondigen, zijn instellingen gevestigd houden in Brussel als hoofdstad en dan Brussel onbeschaamd en zelfbewust uitnodigen om mee in deze opwaartse spiraal te stappen. Denk groot, expansief, zelfbewust. Onderschat het opportunisme van de Brusselaar niet. Brussel en Vlaanderen betekenen immers voor elkaar een meerwaarde, terwijl Wallonië voor het toch al financieel belabberde Brussel alleen maar een extra ballast zou zijn. Wij denken dat de doorsnee-Brusselaar dat eigenlijk ook heel goed beseft. Men onderschat die economische logica; met Bill Clinton zouden we kunnen zeggen: “It’s the economy, stupid.” De Brussels-Vlaamse symbiose is evident en onontkoombaar. Enerzijds maakt de administratieve bestemming van Brussel, gekenmerkt door een sterke diensteneconomie, deze stad quasi waardeloos zonder Vlaamse (institutionele) aanwezigheid. Brussel is geen geïsoleerde entiteit, maar is, door zijn multifunctionaliteit en ruime invloedssfeer, een integraal deel van de bredere structuur die Vlaanderen heet. Deze integratie leidt tot een permanente instroom van mensen en kapitaal, vanuit Vlaanderen naar Brussel. Maar Vlaanderen heeft evenzeer Brussel nodig, als internationale spil en verzamelplaats der elites en hun netwerken. De stad is ons venster op de wereld, in politiek, diplomatiek, cultureel en economisch opzicht. Het zou kortzichtig zijn om deze bestaande meerwaarde te ontkennen. Die centrale spilfunctie maakt Brussel ook tot een tewerkstellingspool voor Vlaanderen. Een kwart miljoen Vlamingen trekt dagelijks naar de hoofdstad om er te gaan werken. Brussel genereert meer dan 8 procent van het bbp van Vlaanderen. Brussel is tevens een verkeersknooppunt voor Vlaanderen. Een Vlaams beleid op vlak van ruimtelijke ordening,
weg- en spoorverkeer, waterwegen en zelfs luchtverkeer zonder samenwerking met Brussel is eerder ondenkbaar. De Brabantse hoofdstad is het kloppende hart van Vlaanderen en er onlosmakelijk mee verbonden. De zogenaamde ‘Franstalige’ identiteit die Brussel en Wallonië zouden delen, al bij al toch maar het gevolg van een vrij recent verfransingsproces en steeds meer uitgehold door de internationalisering, is weinig meer dan een marketingzaak. Brusselaars voelen zich helemaal geen Walen of ‘Wallobruxiërs’, maar zijn misschien wel gecharmeerd door de economische én culturele assertiviteit van Vlaanderen, dat onder meer ook inzake onderwijs veel beter scoort. Getuige daarvan de overrompeling van Vlaamse scholen door Franstaligen: de verfransing is een perfect omkeerbaar proces, ook dat moeten de Vlamingen eindelijk eens begrijpen. Daarom moet Vlaanderen meer dan ooit Brussel als troefkaart uitspelen: de aanwezigheid van de Vlaamse instellingen in Brussel is daarvan een facet, maar bewustmaking van de geopolitieke én culturele context moet daarmee gelijke tred houden. Brussel ligt in Vlaanderen, ook en vooral na het einde van België. Een enclavestatuut voor Brussel zou internationaal zonder voorgaande zijn en Vlaanderen hoeft dat dus ook niet te aanvaarden. Voor de Franstaligen in België is Brussel het ontbrekende puzzelstuk, vandaar de corridorobsessie. Voor ons is het een deel van de puzzel dat er al ligt, maar dat we inmiddels al te veel problematiseren om maar niet over onze gezamenlijke toekomst - Vlaanderen én Brussel - te moeten nadenken. Of over de hefboom voor die toekomst: politieke moed. “Onze Brusselstrategie is er een van stapsgewijs evolueren naar een in de economische realiteit ingepaste natuurlijke hoofdstad van het omringende Vlaanderen. Wij bepleiten een flexibele strategie die de Vlaamse onafhankelijkheid losziet van een onmiddellijke of voorafgaande oplossing van de Brusselkwestie, maar die wel uitgaat van het feit dat Vlaanderen hier zijn hoofdstad heeft en zal behouden. De rest is visie: Brussel moet een aanbod krijgen dat de Brusselse identiteit respecteert, maar Brussel integreert. Geen Brusselse stadstaat onder een of andere PS- of FDF-commandante, maar een hoofdstedelijk stadsgewest dat toekomst ziet in een genormaliseerde verhouding met wie de rekeningen betaalt: namelijk Vlaanderen en de onafhankelijke Vlaamse Republiek. Brussel heeft Vlaanderen nodig, maar Vlaanderen heeft ook Brussel nodig. Kan Vlaanderen zonder Brussel? Waarschijnlijk wel, maar het zou een onvergeeflijke fout zijn. Ja Brussel, maar niet tot iedere prijs.”
(Nieuwjaarstoespraak, 19 januari 2013, www.gerolfannemans.org)
De sanering en recuperatie van Brussel, met Vlaamse middelen, is dus een essentiële strategische component in de opstap naar de Vlaamse Republiek. De stadsvlucht moet omgekeerd worden, jonge gezinnen met kinderen en kapitaalkrachtige tweeverdieners moeten opnieuw zorgen voor een gezonde sociale mix en meer leefbaarheid. Financieel, demografisch, economisch, cultureel: investeren in Brussel is voor ons de best denkbare politieke optie. Kan Vlaanderen zonder Brussel? Waarschijnlijk wel, maar het zou een onvergeeflijke fout zijn. Het zou ons ijzersterk onafhankelijkheidsdossier ondergraven; we zouden bijvoorbeeld impliciet toegeven dat ook de faciliteitengemeenten in de Vlaamse Rand pasmunt kunnen zijn. Het einde is dan volledig zoek en enkel internationale arbitrage kan dan uitsluitsel brengen over de toekomst van delen van Vlaams-Brabant. Geen enkel volk of natie kan een onafhankelijkheid succesvol nastreven terwijl het zijn hoofdstad verloochent. Op die manier wordt Brussel in plaats van een obstakel haast een hefboom naar Vlaamse onafhankelijkheid. Door Brussel niet als probleem te bekijken, maar als opportuniteit én als partner, vervalt heel de hypotheek op de Vlaamse staatsvorming, en uiteraard ook heel de Tina-retoriek vanwege de Vlaams-Belgische reformisten, van Kris Peeters tot Bart De Wever, die Brussel zien en zelfs hanteren als hét onoverkomelijke obstakel. Besluit: van partijpolitieke leuze naar maatschappelijk appel Het Vlaams Belang staat voor de grootste uitdaging in zijn bestaan: de omvorming van radicale Vlaams-nationalistische fractie naar republikeinse volkspartij. Van Belgisch verleden en loswrikkend gevecht naar toekomstgericht ontwerpdenken. Dat betekent niet dat wij het radicale opgeven, noch de historische missie van het Vlaams-nationalisme. Wel integendeel. Het betekent dat wij de vier grote pijlers van ons programma (vrijheidslievend/democratisch, nationalistisch, sociaal, cultuurbewust/identitair) nu in één overkoepelende motto kunnen gieten: Leve de republiek! Daar ligt onze opdracht: Vlamingen over de streep te trekken, ook mensen die in de verste verte nooit met het klassieke flamingantisme te maken hadden. Inclusief zij die zich links-progressief noemen en die we kunnen onttrekken aan de conservatieve zuigkracht van het Belgische regime. Laat men dit republikeinse motto evenwel niet zien als de achterdeur waarlangs de multiculturele verdwazing opnieuw zou binnenkomen. De start van de Vlaamse staat, die er
hoe dan ook komt, vertrekt voor ons allerminst van een copy/paste-gebeuren - waarbij men in de limiet België zou kunnen kopiëren naar een kleinere schaal, zoals de Vlaamse deelstaat zich vandaag eigenlijk profileert -, maar van een republikeinse gedachte die door en door de Europese geest uitademt. Daarin worden de burgerlijke vrijheden voortdurend afgetoetst aan het ethisch charter waarop die republiek steunt en die moet beletten dat totalitaire tendensen zich erin zouden nestelen. Een actieve burgerdemocratie, geen passieve kiesdemocratie die zich niet kan verweren tegen het sluipend gif van totalitaire wereldbeschouwingen. We denken dan uiteraard in de eerste plaats aan de islam, maar eigenlijk aan om het even welke autocratische ideologie. Als republikeinse voorhoede zal het Vlaams Belang de komende jaren intellectueel moeten overtuigen en emotioneel moeten verleiden. Dat is de ware uitdaging. Het doorbreken van het ‘cordon’ is daarbij een achterhaalde doelstelling door de toenemende urgentie van het onafhankelijkheidsthema, dat zonder aarzelen de confederalistische mythe zal ontzenuwen. De tijd speelt in ons voordeel, we hebben de historische golfslag mee, de kunst is om ze te benutten. Het eeuwige probleem van de ‘verdeeldheid in de Vlaamse Beweging’ en het daaraan verbonden begrip ‘V-partij’ kunnen we dan rustig verticaal klasseren. Er zijn geen twee ‘Vpartijen’, want ons doel verschilt fundamenteel sinds de introductie van de confederale (Belgische) strategie. De verwarring tussen de republiek en de confederatie schaadt onze republikeinse missie en brengt alleen maar verwarring in de gelederen van de radicale Vlaamse Beweging en op langere termijn binnen heel de Vlaamse publieke opinie. Ons werkveld geldt inderdaad niet meer (alleen) de Vlaamse Beweging, maar heel de publieke opinie in Vlaanderen die zich in het nieuwe verhaal kan vinden. Veeleer worden we dan een ‘B-partij’, maar dan die van het plan-B, de Ordelijke Opdeling, die veel meer is dan zomaar een partijpolitiek handelsmerk. Het republikeinse motto wordt een waarachtig maatschappelijk appel. Als programmapartij rijden we bovendien - en dat vergt echte ruiterkunst - op twee paarden: die van zweeppartij binnen de Belgische context en die van republikeinse volkspartij binnen de toekomstige Vlaamse staat. Geen enkele andere partij beschikt over die dubbele aandrijving. Wij leven in het heden én in de toekomst. De politiek-levensbeschouwelijke genen blijven dezelfde, de strategie en het werkveld zullen uiteraard verschillen. Want in die Vlaamse natie willen wij wel degelijk meewerken aan de opbouw en het beleid, als een
‘staatsdragende’ partij. Tot aan het onafhankelijkheidproces zal het activisme bij ons de boventoon voeren. Het nieuwe Vlaamse zelfbewustzijn, dat vandaag nog maar aarzelend ontkiemt in het zaaibed van de geschiedenis, is geen romantische golf, geen luchtspiegeling, geen pure echo van een half gefantaseerd verleden, maar een nuchter inzicht in eigen kunnen en de wil om de touwtjes in handen te nemen. De oude fixaties loslaten, de Belgische én de klein-Vlaamse. Het Vlaams Belang is de partij die dat zelfbewustzijn belichaamt en uitdraagt. “Yes, we can!” Maar die leuze moet ook verduidelijkt, aan de man en de vrouw worden gebracht. Daar is het ons nu om te doen. Vlaanderen verkopen aan de Vlaming, gratis en voor niets welteverstaan, want het was al die tijd van hem en haar. Ja, dit is van ons, dit wordt van ons. Waar dit boek eindigt, begint de actie op het terrein. De republiek is een werkwoord. Welaan, gij, jonge generatie republikeinen: aan het werk! ###
Over Gerolf Annemans Gerolf Annemans werd in het expo-jaar 1958 geboren in een Vlaams-nationale familie. Hij studeerde Rechten, werd advocaat, journalist, columnist en in 1987 parlementslid en fractievoorzitter voor het Vlaams Blok en na het partijverbod voor het Vlaams Belang. In 2012 werd hij partijvoorzitter. Andere boeken van Gerolf Annemans De ordelijke opdeling van België Operatie Vlaamse onafhankelijkheid Het dwaze taboe Dutroux, te veel om te geloven Volg Gerolf Annemans: Twitter @gannemans www.gerolfannemans.org www.facebook.com/loopgravennaarrepubliek www.facebook.com/gannemans Dit boek kwam tot stand dankzij de gewaardeerde medewerking van Dimitri Hoegaerts, Chris Janssens, Paul Meeus, Ellen Samyn, Johan Sanctorum en Steven Utsi Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder de voorafgaande toestemming van de auteurs.