A A N
DE
S C H R Y V E R S VAN HET
NIEUWE LICHT, ONDER DE V E R D I C H T E
N A A M
E N
V A N
JAN P A U L
NIELSEN,
ARNOLDKARELFREDR1KSFELD È N
MARTINUS
FELS-,
D O O R
JOH. PHIL. H I L D E B R A N D ,
T E
A M S T E L D A M ,
By A . J. V A N T O L L , Boekverkoopet, op de Haarlemmerdyk, tuffcben het Nieuwezyds Heeren Logement en Wieringerftraat, 17P3-
Wie niet met my is, die is tegen my, en wie niet met my vergadert) die verjlrooit. JESUS.
Matth. X I I , 30.
VOORBERICHT. -p.it
klein Stukjen AAN DE S C H R Y V E R S VAN
JD H E T N I E U W E L I C H T
lag reeds voor de
• persfe gereed, toen in het laatst van het afgeloopen Jaar 1792. zeven myner medeleden in de di, reftie onzer herflelde Lutherfche Gemeente, door het afneemen van myne flem i n de Vergaderingen, my buiten Haat fielden, om voor het welzyn der : Gemeente langer te kunnen zorgen.
Weini-
ge dagen daarna, dit Stukjen aan mynen gewoonen Boekverkooper Ammeling ter uitgaave aanbiedende, verklaarde deeze goede m a n , het niet te durven uitgeeven, zonder vooraf daartoe de vergunning van den Heer J. J . L A M M E R S gevraagd en verkreegen te hebben.
D o c h vermits ik my
daaraan bezwaarlyk k o n onderwerpen,
z o ver-
fchynt het by eenen anderen Boekverkooper. D e Gemeente ondertusfchen Helle haar o o r d e e l , over het geen met my gebeurd i s , nog een oogenb l i k u i t , en zy verzekerd, dat, aangezien i k , benevens nog negen der thans fungeerende Perfoon e n , door haar i n de direftie ben aangefteld, en dus, volgens het fundamenteel Plan van afzondering , agter de R E D E N E N & c . onder de Bylagen La. C. gedrukt, aan haar rekenfchap
en verant-
woording verfchuldigd b e n ; ik niet iD gebreken A a
zal
V
O
O
R
B
E
R
I
C
H
T
.
zal b l y v e n , my van deezen onvermydelyken pligt naar behooren te kwyten. D i t klein Stukjen ftrekke voorloopig ten bewyze,
dat i k , ondanks het
gebeurde, onvermoeid
zai voortgaan, om voor de Bybelwaarheden in de bresfe te ftaan, en dezelven tegen de daarmede ftrydende
wangevoelens in de Lutherfche
zo veel in my i s , te verdedigen;
Kerk,
wel verze-
k e r d , dat ook myn lot in de hand van het alweetcnd cn albeftuurend Opperwezen is. A l ware het dan o o k , dat my niet dan vyanden omringden; zo G o d fiegts myn vriend i s , dan kan zelfs de hel my niet fchaaden.
AAN
A AN
D E
S C H R Y V E R S V A N
NIEUWE
H E T
LICHT.
Z
oudt g y , beruchte Schryvers! wel kunnen g e l o o v e n ! iat ik dwaas genoeg z y , der waereld te willen diets m a a i e n : „ niets meer te willen leezen, ten zy my door „ des kundigen verzekerd w i e r d , dat 'er iets tegen my gefchreeven z y , waarin meer blyken van kunde en waarheid liefde gebonden w o r d e n , dan tot dus verre ge„ fchied i s " ? Dit kan flegts een D s . S T E R K d o e n : —> een D s . B A U M flegts kan zich i n eenen Steenrots herfcheppen. — Zoude i k , wanneer ik zulke taal voerde, niet moeten verwachten, dat een i e d e r , die dit las, ooger.bliklyk daaruit oordeelde, dat, of myn verftand te bekrompen z y , om zeiven over de kunde en waarheid liefde van zodanige Schriften te kunnen oordeelen, of dat ik myne zwakheid gevoelende, dit flegts voor een vygeblad gebruikte, om de naaktheid van myne onkunde te bedekken? Maar indien ik eens i n de daad zo handelde, dat ik niets, van dien aait tegen my uitgekomen, las, dan enkel op aanraaden van des kundigen (zekerlyk dan van. des kundigeren,) zoude ik dan myne kundigheden, hoe groot of hoe klein ze ook zyn mogen, niet eerft geheel onder die van anderen moeten onderwerpen, en daardoor uit de oogen van anderen zien moeten: — J a , zoude ik my zeiven niet berooven van de mogelykheid om meerdere kundigheden te verkrygen, of in de geenen, die i k bezat, beveiligd te worden? Want hoe flegt ook een gefchrifr. tegen ons moge gefchreeven z y n , 'er is altoos nog A 3 iets
C
6 )
iets gaeds u i t t e t r e k k e n , a l ware het flegts., om i n onze eigene gevoelens gefterkt te worden. —— Heilzaam derhalven is de les van den grooten P a u l u s , die een verwaande alleen uit het oog verliezen kan: beproeft alle ding, en behoudt het goede; I Thesf. V, 21. Ingevolge deeze les heb ik ook uwe gefchriften onder de verdichte Naamen van
JÜ P. N I E L S E N ,
A . K . F R E D R I K S F E L D en M . F E L S ge-
Jeezen; en ik h"b 'er dit voordeel uitgetrokken, dat i k i n de beleedene waarheden te meer ben gefterkt, en onder het gevoel van liet grootfte medelyden over U L . te zekerer overtuigd ben geworden, dat een Moriaan tefchuuren vruchtloos werk is. U w e twee eerfte gefchriften, ten naame van J . P . N I E L S E N en A . K . F R E D R I K S F E L D , z y n reeds lang uit myne handen, en het luft niy n i e t , dezelven thans weder op te zoeken. Misfchien zyn ze ook reeds verfcheurd; want i n myne Boekery gedoog i k geene paskwillen, 't Geen i k thans ouder handen h e b , is dat van M . F E L S . D i t meesterftuk van fchelden,lafteren enraazen is U I . dubbel waard i g , en ik zoude het reeds het zelfde l o t , als de twee voor i g è n , hebben doen ondergaan; ware het niet, d a t g y l . u daarin, met eene alle verbeelding te bovengaande trotschh e i d , van termen bediendet, die men anders in geene paskwillen verwachten zoude. Ik bedoel uwe fchaamtelooze v e r w y t i n g e n , d i e gyl. op bladz. 110 en v o l g , o v e r uwe tegenfchryveren uitbraakt, om dat uwe gefchriften van J . P . N I E L S E N en A . K . F R E D R I K S F E L D onbeantwoord gebleeven
z y n ' W e l k eene verregaande, en u zeiven voor degeheele waereld ten toon Hellende, brutaliteit! W i e toch zoude zich met duilterlingen inlaaten? Hebt gy niet in alle tegen ulieden uitgekomene Schriften geleezen, dat men de waarheden altoos verdedigen, doch naamlooze gefchriften nimmer eenig antwoord verwaardigen zal? E n is dit niet tot heden toe heilig gehouden? Ik hoop immers niet, dat g y l . dwaas genoeg z y t , om J. P> N I E L S E N , A . K . F R E DRIKS-
( 7 ) DRIKSFELD en n u M . F E L S boven den rang der naamlooze prullen te willen verheffen? D i t der waereld te w i l len diets maaken, daartoe zoude meerdere doorfleepenheid verëischt w o r d e u , dan om uwe wangevoelens te ver. dedigen. Gy zult misfchien inwerpen, dat Ch. van den Brinck ook een foortgelyke Schryver zy. M a a r daarin z o u d t g y l . u grootlyks belriegen. 't Is waar, de Schryver der J E T S E N tegen Ds. B A U M S Rekenfchap,en tegen deszelfs Aanmerkingen en Byvoegfels was niet C H . V A N D E N B R I N C K , maar f i t L D E B R A N D , de Schildknaap van Ds. B O O N , zo als gyl. in h e t - M . F E L S my de eer aandoet, te noemen. E e n i . ge Schynvrienden hadden my des tyds tot het verzwygeri van mynen naam poogen te overreeden; doch, ziende, dat zy op my niets vermogten, de laage kunftgreep gebruikt, om myne waarde Echtgenoote ydele vrees aantejaagen; op welkers verzoek het dan ook gefchied is. Ondertusfchen heb ik i . daartoe een' naam gebruikt, die i n wezen i s , en waarop ik byzondere betrekking hebbe, 3 . heb ik v o o r niemand den waaren Autheur v e r z w e e g e n , en 3 . heb ik mynen Boekverkooper als Uitgeever op den T y t e l geplaatst; by gevolge heeft niemand den waaren Autheur behoeven te zoeken, en ik heb het i n myn laatfte I E T S ever de T O E G I F T E van Ds. B A Ü M genoeg aan den dag gelegd. — M a a r , zo is het met U l i e d e r gefchriften niet gelegen ; want 1. uwe aangencomene Naamen zyn geheel verdicht en Verzonnen, 3 . g y l . zeiven houdt u agter dezelven verborgen, zonder daarvoor te durven uitkomen, en 3 . uw waare Uitgeever ligt onder de menigte Boekverkoopers, op uwe Tytels geplaatst, b e d o l v e n : zelfs z o , dat men n i e t , dan met groote moeite een Exemplaar bekomen kan. — U w e Schriften derhal ven zyn naamloos; ze zyn werken der duifternis, l i b e l l e n , p a s k w i l l e n , d i é de aandacht van een verilandig en braaf man geheel onwaardig zyn. E v e n w e l raast g y l . , dat men u niet antwoordt ! M a a r wien toch zal men onder uw Masker van A
4
NIEL-
( 8 ) NIELSEN,
van F R E D R I K S F E L D ,
van F E L S
zoeken? Is
hee
misfchien een letterheld, d i e , door anderen te toetfen, zich zeiven met zyn geheel Charafteriftiek Leerftelfel vertoetst en verlooren heeft? Is het misfchien een Phoenix i n T a a i e n , d i e , op zyné Academie reize, in zyne groote vorderingen doordraavende, zich met Alpha, Bern, Gamma, Delta verluftigde? O f is het misfchien een onlangs geworden Berg Athos, d i e , i n zyne wezens veranderingen voortgaande, dan ééns een N I E L S E N , dan een F R E •DRIKSFELD,
en nu eindelyk wederom een F E L S (dat is een
Steenrots) geworden i s ? O f is het m i s f c h i e n . . . . maar, waar blyf ik met alle misfchienen! W i e zal zich de moeite geeven, om duifterlingen op te zoeken? Wat gaat het my aan; al waren de Schryvers ook vertrouwelingen van eenen geleerden Jood ; zy z y n en blyven duifterlingen. D i t weet gyl. z e i v e n , en zyt daarom verzekerd, (en gy ' hebt recht) dat niemand zulke werken der duiftemis de eer zal aandoen, te beantwoorden, o f te wederleggen; en dus meent g y l . daarin uwe zegenpraal te. vinden. ' H e t kan z y n , dat gy uwe eenvoudige aanhangers daarmede de oogen verblinden kunt; maar verftandigen oordeelen 'er geheel anders over. Z y zien uwe droggrond e n : zy ontdekken de rampzalige bogten, waarin g y l . u wringt, om uwe waare bedoelingen te verbergen: — en door°uw meefterachtig fchelden, lasteren en raazen fpreidt gyl. uw wraakzuchtig Gharafter ten toon, en ligt vfcelven, • tegen uw oogmerk het Masker af, agter het welk gyl. uwe wangevoelens hebt poogen uit te venten , ik meen dat van uwe fte'rk uitgebazuinde tolerantie. Deezs tolerantie, dit by U L . zo zeer bemind W a p e n t u i g , is flegts een blinddoek op de oogen der é é n v o u d i g * , daar gyl. toch wars zyt, om ze zeiven te beoefenen, dan alléén in fchyn; en daarom moeten uwe wraakfioolen onder verdichte naamea ovei uwe partyen uiigegooten worden. W e l k e e n gedrag. Hoe moet een hart gefteld zyn", 't welk zulke laage en verfoei-
Co) foeilvke middelen bezigen durft! Neen, vermomde Tol,. i f t h a a m t gyl. u uwer eigene naamen, dan moet T
u o o ^ o o s t e n , dat gy onder de duifterlingen ge,
feLnd
w o r d , wier Schriften alle aandacht
geheel
onwaar-
^ g y l - 't ondertusfchen met de waarheid wel: durft ! nartven onbefchroomd voor de waereld, onder begeert gyl. U r o n d b o o g te verdediÏÏ w aanl treedt dan met uwe eigene Naamen ten foo'rfchyn, zo als van onzen kant gefchiedt, en gy zu t uwe L t y n tegen u zien uitkomen. M y n e pen ten minsZ \Z reeds gereed. E n fchoon ik anders voorneemens Z om U L . f„ uwe duiftere hooien ongeftoord te laaten kan ik nogthans n i e t v o o r b y , by deeze gele'ethe d , uit uw gefchrift van M . F E L S twee Staahjens op ?f « e v e n , uit welk eerfte blyken zal, hoe gebrekkiguwe Bvbelverklaaring i s , en uit het tweede, hoe weinig gyl. in uwe onvoorzichtige Lafterzucht uwe eigene vrienden waardeert. W a t dan het eerfte ftaaltjen betreft, waaruit uwe gebrekkige Bybelverklaaring b l y k t , dit is te vinden in u w eefchrift van M . F E L S op bladz. 89- onder en 90 boven aan, daar g y l . uwe ftelling, dat het derde Gebod der Godlyke zedewet afgefchaft z y , w i l t ftaaven door een voorbeeld. In het Paradys" dus zyn uwe w o o r d e n , „ was het " vleesch eeten verbooden, Gen. I, i . vergel. Hoafd' lluk IX, 3- Volgt egter hieruit, dat dit verbod ons " ook aangaat? E n even d u i d l y k , als dit verbod Gen. IX" opgeheeven i s , is ook het gebod van den Sabbath cp" « h e e v e n C o I . i l , 16. Rm-XIF, 5, 6. Gal. IV, 9 - 1 1 . " 'ik laat uw wanftaltig gevoelen over den Sabbath dit maal aan zyne plaatje; maar bepaal my flegu tot uw opgezocht verbod van 't vleesch eeten; en dit moet uit Gen. I , 29b l y k e n ' D e woorden aldaar lulden aldus: En God fprak: Mi ik heb U allerlei zaadhebbend kruid gegeeyen op de garf-
IZTZTen n
z
o
9
A S
S
chs
C fche
10 )
aarde, en allerlei vruchtbare Boenen en zaadhebbend, m Wve » " * * e uit dit vers een verbod van t vleesch eeten zal bewyzen , dan zoude men het gezegde van den Schepper zelve, i„ dit vers uitgedrukt v o o r eeriflclUg gebod moeten h o u d e n : voor een zodanig g e b o d , het welk alles, wat geen zaadhebbend kruid is wat niet tot de vruchtbaare en zaadhebbende B o o m e n behoort uitfluit,- maar ook aan den anderen kant, al bet zaadhebbend Kruid enz. hoe verfchiüende van aart, en hoe tegenftrydig ook, zal moeten influiten. D e M e n s c h dus moest voor den Z o n d v l o e d , ja zelfs voor den V a l m het Paradys, naar uwe Helling in M . F E L S , allerlei zaadhebbend K r u i d , van allerlei vruchtbaare en zaadhebbende B o o m e n , zonder onderfcheid, eeten, en buiten dat, was 'er dan onder al het gefchapene niets, t welk hy tot fpyze gebruiken mogt, even zo min ais vleesch D i t moet gewis waar z y n , by aldien in dit vers een verbod voor den mensch zal gevonden worden, om geen vleesch te mogen eeten. — D i t gebod nu is volgens Helling opgeheeven in een nader gebod Gen. IX, 3. Al wat zich roert en leeft, dat zy uwe fpyze, gelyk bel groene kruid heb ik 't u alles gegeeven. In dit g é b o d dan is dat uit Gen. I, 20. opgeheeven, en dus, het geen in het eerHe gebod was gebooden in het tweede v e r b o o d e n , en z o omgekeerd, 't geen in het eerfte verbooden was', i n het tweede gebooden. In het eerfle gebod dan mogt de mensch flegts van zaadhebbend Kruid en Boomen eeten; maar geen vleesch of iets anders; maar in het tweede gebod daar en tegen flegts, 'wat zich roert en leeft, ( d a t i s vleesch) en groen Kruid; by gevolg geen zaadhebbend
• T B
f*>*<-
n
u
w
K r u i d o f vruchtbaare en zaadhebbende Boomen.
.
H e t Opperwezen dan heefc het geheele Gebod omgekeerd, en N o a c h , met zyn H u i s g e z i n , moest nu zyne geheele keuken veranderen ! O o k met betrekking u t de dieren zal dan het Gebod w e l veranderd z y n ; want in Gen.
e
( II > Gen
I
30. betreft het G e b o d , om groen Kruid te eeten
den' d i e r e n , en in Hoofdft. IX, 3. den Menfchen. M a a r nog meer : hoe moet men het G e b o d in Gen. I, 28. (wanneer vs. 29. een Gebod i s , dan moet vs. 28. ook een Gebod zyn) verftaan ? daar het Opperwezen zegt : heerscht over de visfchen in de zee, en over de vogelen des Hemels , en over al het gedierte , dat op de aarde kruipt. O p welke wyze moet deeze heerfchappy gefchieden? W e l k voordeel toch k o n de mensch uit deeze heerfchappy trekken, by aldien hem verbooden was, de dieren tot zyne fpyze te gebruiken? V a n eenige dieren konde de M e n s c h tot zyn gemak en genoegen, by hun leven een.g gebruik matten', maar hoe van alle? hoe van de visfchen in de zee, hoe van de v o g e l e n des H e m e l s ? W a t t o c h betekent de geheele heerfchappy, indien den mensch mets van dit alles tot fpyze dienen m o g t ? V a n waar ook de v e l l e n , van welke G o d , volgens Gen. J U ; M . Adam en E v a rokken maakte? W a r e n dit vellen van dieren , die G o d tot dat einde had geflagt? O f van dieren, die door ziekte of ouderdom geftorven waren? O f van dieren die de M e n s c h zelf tot zyn voedfel gebruikt had? — W a t moet men eindlyk van de belofte G o d s , aan het V o l k van I s r a ë l gedaan, denken, dat Hy hetzelve brengen zal in een land, daarin M E L K en H O N I N G vloeit. Exod. III, 8- e n op een menigte andere plaatfen? In de twee door u uitgevondene geboden i s , ten minsten, noch Melk noch Hohing te leezen ; want geen van beiden behoort tot het Zaadhebbend Kruid, of Vruchtbaare en Zaadhebbende Boomen; zo min als tot hetgeen zich roert en leeft, of groen Kruid; en na dien tyd vind ik geen gebod, om melk en honing tot voedfel te gebruiken, (s dan nu in Gen I, 29. het yleescheeten v e r b o o d e n , dan is ook het gebruik van melk honing verbooden, en in Gen. IX, . dit verbod met opgeheeven zynde, zal de geheele belofte van G o d , aan Israël gedaan, om het te brengen in een L a n d , waarin melk en honing v l o e i t , zeer weinig betekenen. — In het e
n
3
kort,
C
12
)
k o r t , fchoon men niet ftelüg bewyzen k a n , dat de menfchen voor den Zondvloed vleesch gegeeien hebben, zo ie het nogthans overvloedig z e k e r , dat uit de door U L . bygebragte plaatfen, Gen. I, 29 en IX, 3. nimmer een fchynbewys te haaien i s , dat G o d het vleesch eeten gebooden of verbooden heeft. Z u l k e geboden en verboden kan het Oude L i c h t i n den Bybel met vinden: het ziet zulke Woorden aan , als behoorende tot dien zegen, welken het Goedertieren Oppei wezen over den Mensch heeft uitgefprooken; waarby de Mensch de vplkomendlle vryheid behield, om uit dee^en zo overvloedig aan hem gefchonkenen zegen, dat geen tot zyne fpyze te gebruiken, het welk hy naar zyne vrye verkiezing het beste oordeelde. — Z o ongelukkig is uwe Bybel i'erklaaring! gy vindt geboden, daar ze niet zyn ; en daar ze ftelüg gevonden word e n , als die van de Godlyke Zedewet, daar kunt gy ze niet ontdekken! B y aldien uw vindingryke Geest op den weg der groote vorderingen zo voortdraaft, dan zult g y l . " wel haast beweeren kunnen, dat Cain in den doodflag van zynen Broeder A)el niet gezondigd heeft, om dat het verbod van den dooJilag eerst, aan Noach gegeeven,geboekt ftaat. Ziet daar, een Staaltjen van uwe gebrekkige redeneerkunde en rampzalige Bybelverklaaring i n uw gevonden verbod van 't Vleesch eeten. Maar nu nog een ander Staaltjen , hoe weinig g y l . in uwe onvoorzichtige zucht tot lafteren, uwe eigene vrienden waardeert.
• Dat gyl. uwe tegenfchryvers
laftert, dit is eigenaartig aan uw Character; want die zich door geene bewyzen verdedigen k a n , zoekt zich gewoonlyk door fchelden en lalferen te redden; maar dat deeze lafterzucht zich tot uwe aanhnngelmgen uitftrekt, dit is gewis zeer vreemd! (doch confuetudo eji altera natura.) •
G y l . noemt op
bladz. 104. van M . F E L S den be-
ruchten B A H R D T „ eenen openbaar naturalijlifchen en onmo„
nu
reelen B A I I R D T . " !
—
Hoe!
is B A H R D T
in
uwe
oogen
zo verwerplyk geworden? — Weet gyl. n i e t , dat hy ook
C ook
Ï3 )
op uwen winkel gewelkt beeft? -
Herinnert g y l . ft
n i e t , d a t U W P R O F E S S O R op blad/.. 36. zyner Byvoegfels tot zyne Rekenfchap,
Aanmerkingenen
zich zo meelterachtig van
zyne taal bediend heeft, daar hy de plaats uit Matth 28 - 30. Genoegzaam uit de pen van B A H R D T
XI,
overneemt,
en dezelve aldus verdraait: „ komt dus herwaarts tot
my,
neemt myn religie onderwys aan, leert van my , en laat u daor „
my
onderrichten , zo zult gy rufie vinden voor uwe
zielen."
D i t is de taal van B A H R D T , e n de taal van uwen P R O F E S S O R ; waarom dan deezen l i e v e l i n g niet g e f p a a r d ? W a a r ó n j hem niet liever eenen l o f toegezwaaid? Ï9 het, om dat zyn OTÜIZOreei Charafter te veel in 't oog l i e p ? — o m dathy i n d a t o p zicht in geen bellen reuk was? In het Leerftellige hy
verdient
toch uwen roem, uwe aankleevinge; waarom hem dan
zyne moreele fouten niet gaarne toegegeeven ? d o c h , wanneer wie
g y l . deezen B A H R D T zo zeer
Bedenkt vernedert,
kan dan achting voor de zulken h e b b e n , die zyn Na-
turalismus
omhelzen en zynen verdraaiden voordragt over-
neemen? — N e e n ! B A H R D T verdient van ulieden deezen 1
naam n i e t , dien g y l . hem in M . > F E L S geeft, of gy werkt tegen u zeiven.
Waarom zoude toch de é é n Schriftver-
draaijer flegter z y n , dan de ander? is zyn onmoreel Character daarvan alleen de oorzaak? een naturalijl te!? ook
— M a a r , van waar z a l
de bronnen van zyn moreel gedrag v e r w a c h -
M i s f c h i e n uit zyn Temperament? M a a r , dan is elk mensch moreel of onmoreel, naar maate zyn Tempe-
rament voor de regelen zyner Zedekunde vatbaar is. dit
zo zynde , dan heeft miffchien
En,
het Temperament van
B A H K D T over zyne N A T U R A L I S T I S C H E Z E D E K U N D E gezege-
v i e r d ; of met andere w o o r d e n : dan heeft miffchien het Temperament van
Zedekunde
B A H R D T hem
voorgefchreeven.
de
regelen eener verkeerde
E n zoude dit niet wel het
lot van
veelen z y n ,
die
B A H R D T S grondftellingen v o l g e n ?
In den
eigenlyken
zin
is een Naturaliflifche
Moralifi
onding, eene-volllagene tegenftrydigheid, even
een
zowel, als
C
14
3
als een gsloovige eiunomk of zedelooie. V a n den eerften Zegt de heilige Paulus: Wat niet uit het geloof gefchiedt, dat is zonde, Rom. XIV, 23. en zonder geloof is het onmo gelyk, God te behaagen, Hebr. XI, 6, Van den laatften zegt onze Verloffer: Zy zullen niet alle, dit tot my zeggen Bare, Heere, in het Hmelryk komen, maar die doen den wil myns Vaders in den Hemel. Matth. VII, 21. en Jaco'bus: wat helpt het, lieve Broeders, zo iemand zegt, dat hy het geloof heeft, en heeft nogthans de werken niet? Kan ook dat geloof hem zalig maken? Jac. II, 14. Welgelukzalig z y , d i e , tuffchen deeze twee -dlergevaarlykiie klippen, den rechten weg vinden! — Waren dan de grondftel hing e n Van B A H R D T Naturaliftiscli, dan was 'er reeds grond g e n o e g , om mmoreel o f zedeloos te zyn. E n daar g y l . n i e t fchroomt , voor eenige zyner grondftellingen uit te k o m e n , gelyk uit het hier voor bygebragte voorbeeld b l y k t , z o is het ten minften zeer onvoorzichtig, om zulk eenen leidsman nog na zynen d o o d , i n openbaare S c h r i f t e n , tot uwe eigene fchande, zo onmededogend te gispen en te b e v l e k k e n , en daardoor uw eigen beeldtenis te fchetfen. D i t zy ondertulTchen van uwe werken der duilternis thans genoeg gezegt; het overige zal i k fpaaren, totdat gy uw Masker geheel hebt afgeligt, en met uwe eigene naamen, zo als door ons gefchiedÈ, en gelyk het aan braave Schryveren betaamt, ten toneele treedt. Z y t als dan verzekerd, dat het geene agt maanden (zo als gy uwe partyen ftout verwyten durft!) duuren z a l , U L . te antwoord e n , en ons tegen u te verdedigen. Maar by aldien g y l . blyft aarzelen, met uwe eigene naamen ten voorfchyn te k o m e n , gelyk w e l te verwachten is ,• zo gelooft v r y , dat g y l . daardoor uwe kwaade zaak nog meer verergert, en dat alle uwe Schriften, al wildet g y l . ook nog honderde andere naamen aanneemen, als werken der duifternis buiten alle aanmerking v o o r altoos blyven zullen. «Wanneer men
dan i n het
v e r v o l g aan uw N I E L S E N , . F R E D R I K S I . ' £ L D ,
C
15 )
en F E L S en aan miffchien meer uwer duiftere gewrochten denken z a l , zo zal men z i c h terftond eenen openbaar verklaarden Berg A T H O S , eenen voor het oog der waereld Jiomp gefckreevenen T O E T S E R , en zoortgelyke Kampvechters meer voorftèllen; en gy z u l t ; hoe zeer g y l . ook met uwe nieuwmodifche nagtlamp de heldere middagzon poogt te tarten, ons de volkomene Zegenpraal niet kunnen bet w i l t e n , die
wy
met
het
G O O L Y K B Y E E L L I C H T over U L .
bevochten hebben. H o e het derhalven U L . ook belgen mogen, u w ftilzwygen onder uwe eigene naamen, onder voorwendfel, van tot antwoorden niet verpligt te z y n , i n uw fchelden, lafteren en raazèh onder verdichte naamen, is flegts eene laage kunrtgreep, het levert eenallerfterkft bewys op van uwe verlegenheid, en fpreidt de naaktheid van uw volflagen onvermogen allerklaarst ten toon. Het blyft dus eene eeuwige waarheid, 't geen de Apoftel aan de geloovige C o rinthiers zegt, I Brief I, 2 0 — 2 1 . Waar zyn de vernuftigen ? Waar zyn de Schriftgeleerden ? Waar zyn de Waereldwyzenl Heeft God niet de wysheid deezer waereld tot dwaasheid gemaakt? Want, dewyl de waereld door haare wysheid, God in zyne wysheid niet kende, zo behaagde het Gode wel, door de dwaazs Prediking zalig te maaken, die daaraan gelooven.