Van dezelfde auteur: Een bitterzoete herinnering Gevangen in het maanlicht
Shirlee Busbee
Oorspronkelijke titel Scandal becomes her Uitgave Zebra Books, published by Kensington Publishing Corp., New York Copyright © 2007 by Shirlee Busbee Copyright voor het Nederlandse taalgebied © 2008 by The House of Books, Vianen/Antwerpen Vertaling Toby Visser Omslagontwerp Julie Bergen Omslagillustratie Franco Accornero, via Agentur Schlück GmbH Opmaak binnenwerk ZetSpiegel, Best All rights reserved. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. isbn 978 90 443 2134 0 d/2008/8899/52 nur 342
Voor mijn broer, Bill Egan, die veel te lang op zijn boek heeft gewacht. Er zijn broers, en er zijn broers – ik heb het geluk dat jij de mijne bent. Je hebt het goed gedaan, knul. En natuurlijk Howard, mijn man, die het avontuur met me deelt – en óf we avonturen beleven!
1 De nachtmerrie borrelde op uit de diepten van een droomloze slaap. Het ene moment lag Nell verloren in een zoete sluimering, het volgende moment had de nachtmerrie haar in zijn wurgende greep. Woelend onder het beddengoed worstelde ze om aan de afschuwelijke beelden die door haar brein flitsten te ontsnappen, maar het was zinloos – zoals ze wist van andere verschrikkelijke nachten. Net als eerder was gebeurd, keek ze als een hulpeloze toeschouwer naar de gemene handelingen die volgden. De setting was hetzelfde: een donkere ruimte die zich in een of andere half vergeten kerker, verborgen onder de funderingen van een oud voorouderlijk huis, moest bevinden. De muren en vloer waren van massieve, beroete stenen die met de hand waren gehouwen… het flakkerende licht van de kaarsen onthulde martelwerktuigen uit een vorige, barbaarsere eeuw in Engeland – werktuigen die hij gebruikte wanneer hij ervoor in de stemming was. Het slachtoffer van vanavond was net als de andere keren een jonge, knappe en angstige vrouw. Haar blauwe ogen waren groot en star van doodsangst; een ware doodsangst die haar folteraar plezier leek te doen. Het kaarslicht viel altijd op de gezichten van de vrouwen, de man bleef in de schaduwen, zijn gezicht en gestalte werden nooit volledig onthuld, en toch was elke handeling die hij op het huiverende vlees van de vrouw uitvoerde voor Nell akelig duidelijk zichtbaar. En ten slotte, nadat hij het ergste had gedaan en het lichaam achteloos had opgepakt en het in de oude wasgoot in de kerker had gegooid, vervaagde het licht en was Nell eindelijk in staat zich los te rukken uit de verschrikking van haar droom. Vannacht was het niet anders. Bevrijd van de verbijsterende
7
beelden, rees er een kreet op in haar keel toen Nell met een ruk overeind kwam, haar zeegroene ogen glanzend van ingehouden tranen en de afgrijselijke herinnering. Ze onderdrukte de kreet en keek om zich heen, overspoeld door opluchting toen ze besefte dat het inderdaad slechts een nachtmerrie was geweest. Dat ze veilig in haar vaders huis in Londen was, de vage vormen zag van het meubilair in haar slaapkamer en het tanende vuur in de haard en het zachte ochtendlicht dat tussen de zware, fluwelen gordijnen door naar binnen glipte. Buiten hoorde ze de bekende stadsgeluiden, het geklepper van paardenhoeven op de straatkeien en het gerammel van de wielen van de wagens, karren en rijtuigen die door de dieren werden voortgetrokken. In de verte hoorde ze de kreten van straatverkopers die hun verschillende waren uitventten – bezems, melk, groenten en bloemen. Een huivering kroop over haar rug. O god, dacht ze, en verborg haar gezicht in haar trillende handen. Zouden de nachtmerries dan nooit ophouden? Het feit dat ze ze niet te vaak had, voorkwam dat ze gek werd – want ze was ervan overtuigd dat niemand bij zijn verstand kon blijven als je gedwongen werd iedere nacht zoveel geweld te moeten aanzien. Ze haalde diep adem en duwde een dikke, goudbruine haarlok die op haar borst was gevallen naar achteren. Ze boog zich voorover en deed een greep naar de karaf met water die haar dienstmeisje op de roze marmeren tafel naast haar bed had gezet. Haar vingers vonden de karaf en het glas ernaast. Ze schonk wat water in het glas en dronk er gulzig van. Toen ze zich iets beter voelde ging ze op de rand van haar bed zitten en staarde in het duister dat haar begroette. Ze probeerde haar gedachten te ordenen, probeerde troost te putten uit de wetenschap dat zij veilig was… in tegenstelling tot het arme wezen in haar nachtmerrie. Met moeite wist ze haar gedachten van die beelden los te maken. Uiteindelijk, hielp ze zichzelf herinneren, was het slechts een nachtmerrie. Een verschrikkelijke nachtmerrie, maar niet echt. Eleanor ‘Nell’ Anslow had als kind nooit last van nachtmerries gehad. Tot aan het tragische ongeluk, dat toen ze negentien
8
jaar was bijna haar dood werd, was haar slaap nooit verstoord geweest door nare dromen. Het was vreemd, peinsde ze, hoe heerlijk haar leven vóór het ongeluk was geweest en hoezeer het in de maanden die daarop volgden was veranderd. In het voorjaar van dat vreselijke jaar had ze haar triomfantelijke Londense Seizoen beleefd en had haar verloving met de erfgenaam van een hertogdom plaatsgevonden. Nells mond vertrok. Ze had in september haar negenentwintigste verjaardag gevierd, en als ze terugkeek op die tijd, nog maar tien jaar geleden, leek het ongelooflijk dat ze ooit het zorgeloze meisje was geweest dat zich verloofde met de beste partij van het Seizoen, de oudste zoon van de hertog van Bethune. Toen Aubrey Fowlkes, markies Giffard, de erfgenaam van zijn vaders hertogdom, had verklaard dat hij van plan was te trouwen met de dochter van een baronet, hoewel een zeer rijke, was er in dat voorjaar van 1794 veel over geroddeld. En zelfs nog meer, dacht Nell snuivend, toen er datzelfde jaar een einde aan de verloving kwam. In dat jaar had ze die rampzalige val van haar paard gemaakt waarvan ze nooit helemaal was genezen. Ze liep nu nog steeds een beetje mank, vooral wanneer ze moe was. Nell stond op van het bed en liep naar een van de grote ramen met uitzicht op de tuin aan de zijkant van het huis. Ze trok het roze gordijn opzij en duwde de grote, dubbele deuren open die naar een klein balkon leidden. Ze stapte naar buiten en keek naar het stenen terras beneden, en naar de gemodelleerde bloembedden en struiken eromheen, het mauve licht van de vervagende dageraad, en de roze en gouden gloed van de zon die de hoogste rozenstruiken bescheen. Het beloofde een prachtige oktoberdag te worden – net zo’n frisse, zonnige oktoberdag als waarop ze die noodlottige rit had gemaakt die haar leven voorgoed had veranderd. Ze was die ochtend, tien jaar geleden op Meadowlea, het familielandgoed bij de kust van Dorset, vroeg opgestaan en had zich naar de stallen gehaast. Ondanks haar vaders vermaningen om niet alleen langs de rotsen te rijden, had ze de diensten van
9
de stalknecht afgeslagen, en zodra haar favoriete paard Firefly – een kittige kastanjebruine merrie – was gezadeld, was ze in galop weggereden van het huis en de onderhouden terreinen. Zowel zij als het paard was verrukt geweest om buiten in het stralende zonlicht te zijn, en terwijl ze reden bracht de koele ochtendlucht blossen op Nells wangen en een glans van plezier in haar ogen. Het was niet duidelijk waardoor het ongeluk was veroorzaakt, en Nell had het zich, toen ze weer bij kennis was, ook niet kunnen herinneren. Waarschijnlijk was haar paard gestruikeld of ze had gesteigerd waarna ze samen over de rand van een rots waren gevallen. Nell was op een smalle rotsrichel terechtgekomen, wat haar redding was geweest, maar Firefly was tien meter lager op de rotsblokken in zee te pletter gevallen. Het had lang geduurd voordat Nell werd vermist, en tegen de tijd dat ze was gevonden, begon het al schemerig te worden. In het flakkerende licht van een lantaarn hadden de scherpe ogen van een van de zoekers de omwoelde grond bij de rand van de rots opgemerkt, wat hem ertoe bracht over de rand te kijken. Zijn kreet had de anderen naderbij doen snellen. Het had uren geduurd om haar van die smalle richel boven de zee omhoog te krijgen, en gelukkig voor haar was ze al die tijd buiten bewustzijn gebleven. Zelfs toen ze naar huis was gebracht en de dokter was gehaald om haar gebroken arm en been te zetten, had ze zich niet bewogen. Gedurende die eerste dagen, terwijl ze als een dode in bed lag, werd er gevreesd dat ze nooit zou herstellen. Lord Giffard was natuurlijk onmiddellijk op de hoogte gebracht. En, dat moest ze hem nageven, dacht ze zuur, hij was onmiddellijk gekomen. Hij was veertien dagen op Meadowlea gebleven terwijl ze allemaal wachtten tot ze wakker zou worden, zich afvragend of dat ooit zou gebeuren. Enkele dagen daarna werd ze zich bewust van haar omgeving, hoewel ze verward was, en er werd gezegd dat de val haar had versuft. Vanwege het sombere vooruitzicht verbaasde het niemand toen haar vader, sir Edward, Giffard en de hertog had medegedeeld dat hij het zou begrijpen als ze de verloving wil-
10
den verbreken. Giffard had de kans gegrepen – uiteindelijk zou zijn vrouw op een dag hertogin worden, en het verminkte, mummelende wezen dat op Meadowlea boven in bed lag, was niet de vrouw die hij in gedachten had toen hij haar ten huwelijk had gevraagd. In november werd de verloving discreet beëindigd, slechts vijf maanden na de aankondiging. Nells herstel was traag verlopen, maar tegen het volgende voorjaar was haar verwarring verdwenen, haar arm was helemaal genezen, en met behulp van een wandelstok was ze in staat over de terreinen van Meadowlea rond te strompelen. Na verloop van tijd waren het feit dat ze mank liep en de nachtmerries de enige overblijfselen van haar vluchtige contact met de dood. Veel van wat er gedurende haar herstelperiode was voorgevallen kon ze zich niet herinneren. Het enige van die tijd wat haar duidelijk voor ogen stond was de nachtmerrie die haar in haar bewusteloze toestand had achtervolgd. De eerste die herhaaldelijk door haar brein had gespeeld was anders dan de nachtmerries die tegenwoordig haar slaap verstoorden. Het slachtoffer was een man geweest, een heer, dacht ze, en het decor was een bosrijk gebied. Maar het einde was steeds hetzelfde: een akelige dood door de handen van een vage gestalte. Pas in de latere nachtmerries waren vrouwen de prooi geworden, en was een kerker de favoriete plaats voor bruut geweld en moord. Terwijl haar herstel vorderde, had Nell gehoopt dat de nachtmerrie zou verdwijnen, dat het gewoon een of ander vreemd gevolg was van haar val. Ze was die eerste zomer opgelucht geweest toen de nachtmerrie ten slotte ophield. Tijdens de herfst en winter had ze maand na maand van een ongestoorde slaap genoten. Ervan overtuigd dat ze eindelijk de tragedie en de nasleep achter zich had gelaten, was ze uitgelaten geweest. Tot de nachtmerrie in zijn huidige vorm in volle kracht was teruggekomen om in haar nachten rond te spoken. Zuchtend wendde ze haar blik van de tuin af en liep naar de haard om de nagloeiende sintels op te poken. Net als haar mankheid leken de nachtmerries een blijvend deel van haar te
11
zijn geworden. Niet, dacht ze dankbaar, dat ze haar zo vaak kwelden als haar manke been. Soms ging er een heel jaar voorbij voordat ze door de nachtmerrie werd bezocht, en elke keer hoopte ze dat het de laatste zou zijn. Maar dat was het natuurlijk niet. De nachtmerrie kwam altijd terug, en de enige veranderingen waren de gezichten van de vrouwen en de mate van geweld. Vannacht, besefte ze met een koude rilling, was het de derde keer dit jaar dat ze de afschuwelijke beproeving had doorstaan. De derde keer. Haar adem stokte in haar keel toen het tot haar doordrong wat ze sinds ze wakker was had onderdrukt: de nachtmerries namen toe, en de gezichten van de vrouwen veranderden met schrikbarende regelmaat. Erger nog, ze had het gevoel dat ze de vrouw uit haar nachtmerrie van vannacht eerder had gezien, dat ze haar kende. Nell liep bij het vuur vandaan, pakte haar ochtendjas en trok hem aan. Ze werd echt gek, concludeerde ze, als ze dacht dat ze het slachtoffer van vannacht had herkend. Het was pure onzin. Het was afschuwelijk en verbijsterend, maar het was geen werkelijkheid. En als ze dwaas genoeg was om te denken dat ze de vrouw had herkend, nou, dan was dat louter toeval. Het was verdorie niet meer dan een nachtmerrie geweest! Ze begaf zich naar haar kleedkamer die aan de slaapkamer grensde, en goot water uit een porseleinen kan in de bijpassende kom, beide met een patroon van viooltjes. Ze boende haar gezicht en haar tanden, en dwong haar geest weg van die verontrustende gedachten. Vandaag zou ze het druk krijgen; binnen een week zou het gezin voor de winter naar Meadowlea terugkeren en er was veel te doen. Toen Nell de zitkamer bereikte, was ze ondanks het vroege uur niet verbaasd haar vader daar aan te treffen. Ze drukte in het voorbijgaan een kus op zijn kalende hoofd en begaf zich naar de mahoniehouten buffetkast die tegen een muur stond. Ze koos toast en wat kippers van de verschillende schalen met voedsel, en nadat ze een kop koffie had ingeschonken ging ze bij haar vader aan tafel zitten.
12
Met zijn negenenzestig jaar was sir Edward, ondanks zijn kaalheid, een knappe man. Zijn dochter had zijn ogen en zijn lange, slanke bouw geërfd, maar haar goudbruine haar en bleke gelaatskleur had ze van haar moeder, Anne – evenals de plagende lach die vaak in die zeegroene ogen speelde. Er was deze ochtend echter geen lachje in haar ogen te bespeuren, en toen sir Edward de donkere schaduwen eronder bespeurde, keek hij haar onderzoekend aan en vroeg: ‘Weer een nachtmerrie, liefje?’ Nell trok een gezicht en knikte. ‘Maar maak je geen zorgen. Daarvoor heb ik het grootste deel van de nacht geslapen.’ Sir Edward fronste zijn wenkbrauwen. ‘Zal ik een briefje sturen om de dokter te laten komen?’ ‘Absoluut niet! Hij zal me een smerig middel voorschrijven, geleerd kijken en je een hoge rekening geven.’ Ze grinnikte. ‘Het was nauwelijks een nachtmerrie, papa, niets waar jij je zorgen over hoeft te maken.’ Aangezien hij in het verleden wel eens wakker was geworden door haar kreten wanneer de nachtmerries ondraaglijk waren, had sir Edward zo zijn twijfels, maar hij drong niet verder aan. Nell kon koppig zijn. Hij glimlachte. Een trekje dat ze van haar moeder had geërfd. Heel even betrok de uitdrukking op zijn gezicht. Zijn vrouw was veertien jaar geleden gestorven, en hoewel hij had geleerd zonder haar vriendelijke aanwezigheid te leven, waren er moment dat hij haar verschrikkelijk miste – vooral wanneer hij bezorgd was over Nell. Anne zou hebben geweten wat ze moest doen. Een meisje had de leiding van haar moeder nodig. De deur van de kamer ging open, waardoor zijn gedachten werden onderbroken. Toen hij zijn zoon zag, glimlachte hij, en zei: ‘Je bent vroeg op, jongen. Heb je vandaag iets belangrijks te doen?’ Robert grijnsde, en terwijl hij zich bediende van een dikke plak ham en een paar zachtgekookte eieren van de buffetkast, zei hij over zijn schouder: ‘Ik heb Andrew beloofd dat ik vandaag met hem mee zou gaan om naar een of ander paard te kijken dat volgens hem de schimmel van lord Epson zal kunnen
13
verslaan. Het dier bevindt zich ergens op het platteland, en ik heb ermee ingestemd om niet later dan acht uur vanochtend uit Londen te vertrekken. Ik moet gek zijn geweest.’ Met zijn tweeëndertig jaar was Robert de erfgenaam en oudste van de drie zoons van sir Edward. Hij leek tot op zekere hoogte op zijn vader – lang en tanig, met dezelfde kleur ogen en dezelfde koppige kin en scherpe kaaklijn. Zijn goudbruine haar had hij van zijn moeder, en hij was dankbaar voor het feit dat het dik was en er nog steeds was. Normaliter zou Robert nu niet in het huis in de stad zijn. Zijn eigen kamers bevonden zich in Jermyn Street, maar omdat hij die in juli toen hij naar Meadowlea was gegaan had afgesloten, en hij het nieuwe rijtuigje dat hij bij een Londense wagenmaker had besteld naar huis moest rijden, was hij nu in de stad. Zijn broer Andrew had aangeboden het rijtuig voor hem naar huis te rijden, maar daar wilde Robert niets van horen. ‘Ik waardeerde zijn aanbod, echt waar, maar ik zou het net zo goed door een blinde naar huis kunnen laten rijden als door dat warhoofd van een broer van me,’ had hij tegen zijn vader gezegd toen hij donderdag arriveerde. ‘Drew zou al in een greppel belanden voordat hij tien kilometer had gereden.’ Sir Edward was het met hem eens. Drew was nou eenmaal roekeloos. Robert wierp zijn zuster een blik toe terwijl hij aanviel op zijn ontbijt. ‘Heeft hij je over dat paard verteld waar hij zijn zinnen op heeft gezet?’ Nell knikte, waarna ze een slokje koffie nam. ‘Ja, hij heeft het de afgelopen veertien dagen over niets anders gehad.’ ‘Denk je dat er een kans bestaat dat het dier ook maar de helft van het potentieel heeft dat hij volgens Drew heeft?’ Ze schudde haar hoofd, en haar ogen twinkelden. ‘Ik heb het beest gezien op de dag dat de eigenaar hem naar de stad bracht. De hengst is een prachtige vos om te zien, maar hij heeft geen kracht of uithoudingsvermogen – het gebruikelijke mooie gezicht dat altijd Drews aandacht trekt.’ Robert gromde. ‘O, verdorie, ik wist dat het dat moest zijn. Ik had gehoopt dat hij zijn lesje had geleerd van die laatste brekebeen die hij had gekocht.’
14
‘Laat de jongen toch,’ mompelde sir Edward. ‘Hij kan het niet helpen dat hij niet zo’n kijk op paarden heeft als jij en Nell.’ ‘Jongen?’ Nell barstte in lachen uit. ‘Papa, ben je vergeten dat Andrew en Henry al dertig jaar zijn? Geen van beiden is niet langer een ‘‘jongen’’.’ De ‘jongens’ kwamen net op dat moment de kamer binnen, en na een blik was het duidelijk dat ze een tweeling waren; Andrew was slechts anderhalve centimeter groter en tien minuten ouder dan zijn broer, Henry. Weinig mensen, behalve degenen die hen goed kenden, konden hen uit elkaar houden. Ze hadden dezelfde arendsneus en stevige kaaklijn en de goudbruine ogen en het goudbruine haar van hun moeder. Ze waren kleiner dan Robert, maar hadden dezelfde slanke bouw als de rest van het gezin. Andrew, majoor bij de cavalerie, diende onder kolonel Arthur Wellesley in India. Omdat hij gedurende de laatste dagen van de oorlog tegen de Mahrattas ernstig gewond was geraakt, was hij al verscheidene maanden in Engeland om te herstellen. Hij zou zich binnenkort weer bij Wellesley voegen. Henry was ook majoor, maar omdat hij minder kranig was dan zijn broer had hij ervoor gekozen in een infanterieregiment te dienen. Hij had in Europa genoeg strijd gezien, maar tot zijn ongenoegen was hij tegenwoordig ingedeeld bij de cavaleriebrigade van de koninklijke lijfwacht in Londen. Alleen de hervatting van de oorlog met Napoleon in het jaar ervoor gaf hem de hoop dat hij zijn bureauplichten binnenkort achter zich kon laten en weer naar het heetst van de strijd op het vasteland kon terugkeren. ‘Aha,’ merkte Andrew grijnzend op, ‘je bent wakker. Ik had een kleine weddenschap met Henry dat we je zouden moeten wekken.’ ‘Je hebt verloren,’ zei Robert, terwijl hij zijn stoel naar achteren schoof en opstond. ‘Ik ben klaar. Laten we maar eens naar dat geweldige paard gaan kijken dat je hebt gevonden.’ Over Andrews schouder trok Henry een gezicht en schudde zijn hoofd. ‘Verspilde moeite,’ mompelde hij geluidloos tegen Robert.
15
Robert schokschouderde en draaide zich om, waarna ook hij de kamer verliet. Het was er stil toen de drie mannen waren vertrokken. ‘En wat ben jij vandaag van plan, liefje?’ vroeg sir Edward. ‘Niet zoiets opwindends als een paard kopen,’ antwoordde Nell glimlachend. ‘Als we maandag zoals gepland willen vertrekken, moet ik nog het een en ander met mrs. Fields en Chatham regelen. Laat je een paar bedienden hier? Of gaat iedereen met ons mee naar Meadowlea?’ ‘Ik kan geen goede reden bedenken om iemand achter te laten, jij wel?’ ‘Inbrekers?’ Sir Edward schudde zijn hoofd. ‘We zullen al het zilveren bestek en serviesgoed meenemen, en behalve het meubilair zal er niet veel te stelen zijn.’ De twinkeling in haar ogen werd sprekender. ‘De wijnkelder?’ Hij glimlachte. ‘Veilig achter een stevige deur en gebarricadeerd en afgesloten. Chatham heeft me verzekerd dat mijn wijnen veilig zullen zijn.’ ‘Heel goed, dan ga ik nu aan de slag,’ zei ze, en stond op. ‘Het is niet aan mij om met Chatham in discussie te gaan.’ Terwijl ze langs haar vader liep, stak hij een hand uit en pakte de hare. Verbaasd keek ze hem aan. ‘Wat is er?’ ‘Heb je je geamuseerd, Nell? Ik weet dat dit de eerste keer sinds lange tijd is dat je met me mee naar Londen bent gekomen. Is het heel vervelend geweest?’ Zijn gezicht stond bezorgd toen hij eraan toevoegde: ‘Was het moeilijk om Bethune en zijn vrouw te zien?’ ‘Bethune?’ vroeg ze verbaasd. ‘O papa, ik ben al heel lang over hem heen – het is tenslotte tien jaar geleden.’ Ze zag dat hij niet helemaal overtuigd was, en drukte een kus op zijn hoofd. ‘Papa, het is goed zo. Mijn hart is niet gebroken, ook al heb ik dat destijds gedacht.’ Ze grinnikte. ‘En wat zijn vrouw betreft – hij heeft precies wat hij verdiende. Hij had me niet zo snel aan de kant moeten zetten.’ ‘Als ik niet zo snel was geweest met hem zijn vrijheid aan te
16
bieden dan zou je, in plaats van jezelf op het platteland op te sluiten en als mijn gastvrouw op te treden, nu een hertogin zijn en bij de bon ton horen,’ zei hij, waarbij hij haar aandachtig gadesloeg. Nell trok haar neus op. ‘En uiterst verveeld en ellendig. Ik ben blij dat je hem die vrijheid hebt aangeboden – en dat hij het heeft aangenomen. Als hij zo weinig om me gaf dat hij zich zo snel van me kon losmaken, dan ben ik zonder hem beter af.’ Ze klopte op zijn arm. ‘Papa, ik heb je al meer dan eens gezegd dat ik erg gelukkig ben met mijn leven. Ik houd van het platteland. Ik weet dat ik, wanneer ik maar wil, met je mee naar Londen kan gaan – ik heb ervoor gekozen op Meadowlea te blijven.’ Toen hij wilde protesteren, legde ze een vinger tegen zijn lippen. ‘En nee, ik blijf daar niet omdat ik Bethune en zijn vrouw wil ontlopen, of wie dan ook. Ik weet zeker dat maar weinig mensen nog weten dat ik met hem verloofd ben geweest. Ik beklaag mezelf niet en dat zou jij ook niet moeten doen. Tenzij jij zo graag een hoge titel voor je dochter wilt hebben.’ Ze grinnikte naar hem. ‘Doe niet zo belachelijk! Je weet dat jouw geluk mijn eerste zorg is. Een titel maakt me niets uit.’ Hij keek bedroefd. ‘Hoewel ik wil bekennen dat ik trots was op de goede verbintenis die je had. Maar ongeacht een titel zou ik graag al mijn kinderen getrouwd zien, en met een eigen gezin.’ Hij zuchtte. ‘Ik zal eerlijk zijn, Nell, het verbaast me dat niemand van jullie getrouwd is. Robert is mijn erfgenaam – hij zou inmiddels getrouwd moeten zijn en een groot aantal kinderen moeten hebben. Ik wil graag voor mijn dood een paar kleinkinderen op mijn knie laten dansen. En wat de tweeling betreft… ik had gedacht dat op zijn minst een van hen getrouwd zou zijn.’ Nell wist niet wat ze moest zeggen. Haar ongehuwde staat nam ze voor lief. In het begin had ze beseft dat er zelfs met haar fortuin maar weinig mannen waren die een manke vrouw wilden. Het deed er niet toe dat haar mankheid tegenwoordig niet meer zo opviel als tijdens de eerste paar jaar na de val, het stigma was er nog steeds. Daarbij kwam het feit dat, althans voor een tijdje, in de ton de roddel was rondgegaan dat ze nadat ze
17
weer bij bewustzijn was gekomen een beetje vreemd was geweest. Geen enkele heer van goede afkomst wilde een vrouw die misschien een bewoonster zou worden van Bedlam, het huis voor gekken. Haar ogen verstrakten. Die roddel had ze aan Bethune te danken. Hij had er zeker van willen zijn dat hem geen blaam trof nadat hij de verloving had verbroken, en dus hadden hij en zijn familie haar geestelijke toestand veel erger gemaakt dan in feite het geval was geweest. Verwaande kwast. Geroerd door haar vaders bezorgdheid liet ze zich naast hem op een stoel zakken. ‘Papa, je weet dat ik niet wil trouwen,’ zei ze ernstig. ‘We hebben het vele malen besproken – en nee, het is niet omdat ik een gebroken hart vanwege Bethune heb. Ik heb gewoon nog geen heer ontmoet die mijn belangstelling heeft gewekt.’ Ze glimlachte. ‘Met mijn fortuin is het niet noodzakelijk om te trouwen. Zelfs als jij er niet meer bent, wat hopelijk nog in geen jaren het geval zal zijn, ben ik dankzij jou goed voorzien. Je hoeft je over mij geen zorgen te maken.’ ‘Maar het is onnatuurlijk om ongetrouwd te blijven,’ mompelde hij. ‘Je bent een mooie, jonge vrouw en, zoals je net hebt gezegd, ook nog welgesteld. En hoewel je geen hoge titel hebt, is ons voorgeslacht net zo trots en groots als elk ander in Engeland.’ Nell sloeg haar ogen neer. ‘Nou, lord Tynedale bijvoorbeeld…’ zei ze langzaam en ernstig. Sir Edward hield van schrik zijn adem in. ‘Die schurk! Hij heeft zijn hele fortuin vergokt en naar de hoeren gebracht. Er wordt beweerd dat hij zoveel schulden heeft dat hij, edelman of niet, grote kans loopt in de gevangenis te worden gegooid.’ Hij schudde waarschuwend zijn vinger naar haar. ‘Iedereen weet dat hij wanhopig is en een rijke vrouw zoekt. Ik heb van lord Vinton gehoord dat hij zelfs heeft geprobeerd de erfgename van Arnett te ontvoeren. Haar vader wist haar te vinden voordat haar enig kwaad was gedaan. Wees voorzichtig met hem. Als je niet uitkijkt zul je misschien in dezelfde positie terechtkomen.’ Hij schudde zijn vinger nog heviger. ‘Ik ben niet blind, weet je. Ik heb hem de afgelopen maand om je heen zien sluipen. Waarschijnlijk denkt hij dat jouw fortuin hem goed van pas kan komen.
18
Let op mijn woorden, meisje, hij zal je tot de bedelstaf brengen. Je denkt toch zeker niet echt aan een verbintenis met hem?’ Nell hief haar lachende ogen naar hem op. ‘Papa! Alsof ik dat zou doen! Natuurlijk peins ik er niet over om mezelf aan zo’n kerel te vergooien. Ik ken zijn reputatie – zelfs de roddel over de erfgename van Arnett – en ik verzeker je dat ik met hem erg op mijn hoede zal zijn. Als ik zou trouwen, zou het nooit met zo’n arme drommel als Tynedale zijn.’ Sir Edward ontspande, een glimlach speelde om zijn mond. ‘Je zou je arme, oude vader niet zo moeten plagen, liefje,’ mopperde hij. ‘Jij zou me sneller naar mijn schepper kunnen sturen dan ieder van jullie zou willen.’ Nell snoof. Ze stond op en drukte nogmaals een kus op zijn kale hoofd, waarna ze naar de deur liep. ‘Papa,’ zei ze over haar schouder, ‘je maakt je te veel zorgen over ons. Robert zal een dezer dagen trouwen, en ik weet zeker dat de tweeling hem niet veel later zal volgen. Je zult over niet al te lange tijd die kleinkinderen op je knie laten dansen. Wacht maar rustig af.’ Aan de andere kant van de stad vond enkele uren later in het grote huis van de graven van Wyndham een soortgelijk gesprek plaats. De huidige lord Wyndham, de tiende, die vanwege zijn titel en het welzijn van zijn familie in een ongelukkig huwelijk had vastgezeten, was niet van plan nog eens te trouwen. Ongeacht de vele tranen en scènes die zijn jonge stiefmoeder ten tonele had gevoerd. Over de rommelige restanten van hun ontbijt keek lord Wyndham naar haar betraande ogen, en mompelde: ‘Laat me even checken of ik je goed begrijp. Je wilt dat ik met je petekind trouw omdat, als ik zou sterven, jouw petekind me tegen die tijd vermoedelijk een erfgenaam zal hebben geschonken, waardoor jouw toekomst veiliggesteld zou zijn?’ Gravin Wyndham, die er veel te jong uitzag om zijn stiefmoeder te zijn, keek hem verontwaardigd aan. Ze was klein en lieflijk, met fluweelbruine ogen en bekoorlijke krulletjes die haar verrukkelijke gezicht omlijstten. Ze was ook, op haar vijfendertigste, drie jaar jonger dan haar stiefzoon.
19
‘Ik snap niet,’ mopperde ze, ‘waarom je die toon tegen me aanslaat. Is mijn positie zo moeilijk te begrijpen? Als jij zonder een erfgenaam sterft, zal je neef Charles in je laarzen stappen, nee, springen. Je weet dat hij mij en mijn arme, lieve kind op straat zou gooien.’ ‘Ik dacht dat je op Charles gesteld was,’ antwoordde lord Wyndham onschuldig, met een glinstering in zijn ogen. ‘Ik vind Charles best aardig,’ gaf ze toe. ‘Hij kan erg amusant zijn, maar hij is een losbol die wel eens in de fout gaat. En zijn vrouwen! Je weet heel goed dat als Charles erft hij Elizabeth en mij niet voor zijn voeten wil hebben. Ik weet dat hij ons op straat zal gooien.’ Lord Wyndham grinnikte. ‘Ja, hij zal jullie hoogstwaarschijnlijk op straat gooien – waar jij en Elizabeth overeind zullen krabbelen en een rijtuig bestellen om jullie naar het weduwenhuis op Wyndham te laten brengen.’ Haar vingers omklemden haar theekopje. ‘Ja, het is waar dat we daar zouden kunnen wonen… begraven op het platteland, in een huis dat al tientallen jaren leegstaat en nodig gerepareerd moet worden. Het is ook waar, dat jouw lieve, heilige vader een aardig bedrag op me heeft vastgezet toen we trouwden.’ Ze boog zich naar voren. ‘Maar zie je dan niet, Julian, dat het niet alleen om het geld gaat. Je moet toch weten dat het misschien niet Charles is die erft – vergeet niet dat hij afgelopen zomer bijna het leven heeft gelaten toen zijn jacht zonk, en vorige maand was er dat verschrikkelijke ongeluk met zijn paard. Gezien zijn roekeloosheid zou Charles wel eens eerder kunnen sterven dan jij, en dan zou het Raoul kunnen zijn die erft.’ Ze keek peinzend. ‘Ik mag Sofia Weston, maar je moet toegeven dat Raouls moeder een koppige vrouw is. Als Raoul zou erven, zou zij ervoor zorgen dat hij zo snel mogelijk gaat trouwen, en je kunt er zeker van zijn dat het een of ander muisje zal zijn dat mrs. Weston onder haar duim kan houden. Mrs. Weston zal in alles behalve in naam de gravin Wyndham zijn – niet mijn lieve petekind, Georgette. Als Charles of Raoul erft, zal ik waarschijnlijk nooit meer een voet in deze kamers mogen zetten.’
20
Ze begroef haar neus in een kanten zakdoekje. ‘Dezelfde kamers waar je lieve vader me naartoe bracht toen ik vijf jaar geleden zijn bruid werd. Hoe anders zouden de dingen zijn als jou iets zou overkomen en je was met Georgette getrouwd! Zij zou ervoor zorgen dat ik hier altijd welkom zou zijn. En Elizabeth ook. Als ze niet wegloopt en met die vreselijke kapitein Carver trouwt.’ Ze tuurde over het zakdoekje heen. ‘Je kent hem, de kapitein bij de cavalerie, die er met zijn arm in een mitella zo romantisch uitziet. Ik geloof eigenlijk dat hij die niet eens nodig heeft. Hij draagt hem ongetwijfeld om mijn lieve kind te imponeren.’ Julian zuchtte. Het kostte hem altijd veel geduld om Diana’s gedachtegang te volgen, maar vanochtend kostte het hem nog meer moeite dan gewoonlijk. Hij keek naar haar goedgevormde gestalte en tere gelaatstrekken en kon begrijpen, althans gedeeltelijk, waarom ze zijn vader had betoverd. Natuurlijk, dacht hij droog, was dat het basisverschil tussen zijn vader en hem: hij zou van een discrete affaire met de jonge weduwe hebben genoten, en niet met haar zijn getrouwd. Hij zuchtte weer. Niet dat hij het zijn vader kwalijk nam. Zijn moeder was twintig jaar geleden gestorven en zijn vader was twaalf jaar alleen geweest, afgezien van een enkele affaire, voordat de kleine weduwe Diana Forest zijn aandacht had getrokken. De society was verbaasd geweest toen de negende graaf van Wyndham plotseling met de weduwe van een luitenant van de infanterie was getrouwd. Ze was niet alleen arm, en jonger dan zijn enige kind, maar ze had zelf ook een kind, haar twaalfjarige dochter Elizabeth. Maar het vreemde huwelijk was goed geweest, en zo herinnerde Julian zich, Diana had zijn vader gelukkig gemaakt. Heel erg. Zijn vader had haar geadoreerd en hij was dol geweest op Elizabeth. Hij was zelfs zover gegaan een behoorlijk geldsom op haar vast te zetten, zodat zijn jonge stiefdochter niet onbemiddeld was. Het was jammer dat hij twee jaar na zijn huwelijk, nu drie jaar geleden, was gestorven, waarna hij zijn zoon met de zorg voor zijn jonge stiefmoeder en stiefzuster had achtergelaten. Niet dat Elizabeth hem ooit een probleem had be-
21
zorgd. Ze was altijd opgewekt en goedgehumeurd, ze adoreerde hem, en hij had een zwak plekje voor haar. Natuurlijk ook voor Diana – als ze zijn geduld niet te veel op de proef stelde. Uit vorige gesprekken wist hij dat Diana eindelijk bij de kern van de zaak was gekomen, en hij vroeg neutraal: ‘Wil je dat ik met iemand bij de cavaleriebrigade over deze, eh, kapitein Carver, ga praten? Misschien kan de kapitein een andere post worden toegewezen. Bijvoorbeeld Calcutta?’ Diana’s ogen werden groot. ‘Zou je dat kunnen doen?’ Hij glimlachte, en zijn harde gezicht zag er plotseling erg aantrekkelijk uit. ‘Ja, dat zou ik kunnen doen – als je dat prettig vindt.’ Ze keek onzeker. ‘Nou, ik denk niet dat Calcutta erg gezond zou zijn voor iemand die gewond is, jij wel? Ik zou me afschuwelijk voelen als hem iets ergs zou overkomen. Kunnen je vrienden bij de cavaleriebrigade er niet voor zorgen dat hij het erg druk krijgt, te druk om achter mijn dochter aan te zitten?’ Ze wachtte even, getroffen door een nieuwe zorg. ‘O jee, dat is misschien niet verstandig. Stel dat er wordt ontdekt dat jij hen uit elkaar houdt. Dan zouden ze misschien gedwongen zijn iets drastisch te doen.’ Met een stem vol afschuw vervolgde ze: ‘O Julian, je denkt toch niet dat Elizabeth ermee zou instemmen om zich te laten schaken? Ze is zo onschuldig, zo lief en meegaand dat het niet te zeggen is waartoe deze man haar zou kunnen overhalen.’ Julians geduld was ten einde, en hij stond op. Hij moest weg voordat híj iets drastisch zou doen. ‘Maak je geen zorgen, Diana. Ik zal ervoor zorgen. Zoals altijd,’ voegde hij er droog aan toe.
22
2 Aangezien het zaterdag was, en hij betwijfelde of hij zijn vriend kolonel Stanton bij de cavaleriebrigade zou treffen, stelde hij de taak om kapitein Carvers lot te regelen uit. Deze kwestie kon tot begin volgende week wachten. Maar Diana was er niet zo van overtuigd, en omdat hij een hysterische aanval vermoedde, schreef hij voordat hij die middag het huis verliet om zijn eigen bezigheden te zoeken een briefje naar Stanton, met het verzoek hem maandagmiddag te ontmoeten. Hij maakte zich geen zorgen om de situatie, en hij twijfelde eraan of Elizabeth wel alles op alles zou zetten voor een doodgewone kapitein – hoe aantrekkelijk ook. Elizabeth had een goed hoofd op haar slanke schouders. Zijn mond vertrok. In tegenstelling tot haar moeder. De vrouw was echt gek, concludeerde Julian enkele uren later terwijl hij door St. James Street naar Boodle’s slenterde. Echt gek als ze dacht dat hij ooit weer zou trouwen om zijn familie een plezier te doen. Hij perste zijn lippen opeen. Zijn huwelijk met Catherine had hem de dwaasheid daarvan laten inzien! Catherine was een erfgename geweest, het enige kind van de hertog van Bellamy, en ze was erg mooi. Zijn vader was verheugd geweest over de verbintenis – Julian was in die tijd negenentwintig jaar en tot wanhoop van zijn vader had hij niet de minste interesse in een huwelijk getoond. ‘Denk aan de titel,’ had lord Wyndham hem meer dan eens voorgehouden. ‘Wanneer ik er niet meer ben, en jij houdt het voor gezien, wil ik dat jouw zoon, en niet die van Daniel – hoezeer ik ook op hem gesteld ben – degene is die in jouw schoenen stapt. Je moet trouwen, jongen, en me kleinkinderen geven. Het is je plicht.’ Zijn vader had geknipoogd. ‘En geen onplezierige.’ Toen de aantrekkelijke lady Catherine enkele maanden later
23
zijn pad had gekruist, had Julian haar, om zijn vader te plezieren, een aanzoek gedaan. Hun huwelijk was het hoogtepunt in het seizoen van 1795 geweest. Terwijl hij en zijn nieuwe bruid van de receptie waren weggereden, had lord Wyndham zich van vreugde in de handen gewreven bij de gedachte aan de kleinkinderen die zeker binnenkort uit deze verbintenis zouden voortkomen. Maar dat had hij verkeerd gedacht, herinnerde Julian zich grimmig. Catherine verlangde niet naar kinderen, en Julian had bijna meteen ontdekt dat er achter dat mooie gezicht een verwend en humeurig kind schuilging. Binnen enkele maanden snauwden ze elkaar openlijk af, en voordat ze een jaar getrouwd waren, werden ze, behalve uit noodzaak, zelden nog in elkaars gezelschap gezien. Geen van beiden was gelukkig geweest, erkende hij, en Catherine had hem waarschijnlijk net zo saai en ergerlijk gevonden als hij haar. Maar ze hadden het een paar jaar volgehouden, zoals zovele stellen in hun positie, en misschien waren ze wel bij elkaar gebleven als Catherine, tot haar eigen afschuw zwanger, niet bij een rijtuigongeluk was omgekomen. Julian zuchtte bij de herinnering. Ondanks het feit dat het huwelijk een vergissing was geweest, had hij Catherine niet dood gewenst, en haar plotselinge overlijden had hem verbijsterd. Hij had zowel schuld als verdriet gevoeld, en het had jaren geduurd voordat hij zonder hartzeer aan haar en het ongeboren kind kon denken. Het was allemaal zes jaar geleden gebeurd, maar Julian zou niet eerlijk zijn als hij zichzelf niet bekende dat zijn vastbeslotenheid om nooit meer te trouwen niet met elk voorbijgaand jaar was gegroeid. Laat Charles of Raoul maar in mijn schoenen stappen, dacht hij bitter, ik peins er niet over om me uit plichtsgevoel tegenover de familie nog eens aan een vrouw te binden! Hij was somber tegen de tijd dat hij Boodle’s binnenliep. Zich niet bewust van de norse uitdrukking op zijn gezicht, schrok hij op toen zijn vriend mr. Talcott hem in de grote salon staande hield en aansprak. ‘Allemachtig, wat zie jij er nukkig uit vanavond! En het jachtseizoen is net begonnen!’ Hij bestudeerde Julians gezicht. ‘Ik durf te wedden dat je stiefmoeder je
24
uit je humeur heeft gebracht.’ Talcotts gewoonlijk vrolijke blauwe ogen werden nadenkend. ‘Ze is een aantrekkelijk vrouwtje, dat zal ik niet ontkennen, maar ik denk dat ze me gek zou maken.’ Julian lachte, en zijn sombere humeur verdween. Hij klopte Talcott op de rug, en zei: ‘Heel scherpzinnig opgemerkt, maar kom, laten we wat drinken, en vertel me dat je hebt besloten mijn uitnodiging te accepteren om op Wyndham Hall te komen logeren.’ Ze wilden net de grote salon verlaten toen Julian een slanke, blonde man in het oog kreeg. ‘Sinds wanneer laat Boodle’s dat soort tuig van de richel toe?’ Talcott keek verschrikt, en toen hij Julians blik volgde, verstijfde hij. ‘Tynedale! Hij is niet bang, zeg! Maar zelfs hij zou het toch niet wagen om...’ Hij ontwaarde de grote man die naast Tynedale stond, en mompelde: ‘Nou, dat verklaart het – hij moet Braithwaite hebben overgehaald hem te steunen.’ Julian stapte naar voren, maar Talcott greep zijn schouder en trok hem mee in een kleine alkoof. ‘Doe niet zo dwaas!’ siste hij. ‘Je hebt al een duel met hem uitgevochten – en hij heeft gewonnen. Laat het gaan. Hem nogmaals uitdagen zal de jonge Daniel niet terugbrengen.’ Julians blik bleef op Tynedale gericht. ‘Hij heeft hem gedood,’ snauwde hij, ‘zo zeker alsof hij zelf het pistool tegen het hoofd van de jongen heeft gedrukt. Dat weet je.’ ‘Dat beaam ik,’ zei Talcott rustig. ‘Tynedale heeft Daniel geruïneerd, maar Daniel is niet de eerste die in de handen van een meedogenloze schurk als Tynedale is gevallen en zijn fortuin aan de goktafel heeft verloren. Noch is hij de eerste die zichzelf liever doodt dan onder ogen te moeten zien wat hij heeft gedaan – en hij zal niet de laatste zijn.’ Julian staarde zijn vriend aan, zijn gezicht stond woedend. ‘Ik herinner me de dag dat Daniel werd geboren en zijn vader me vroeg of ik bereid was om Daniels voogd te zijn als hem ooit iets zou overkomen.’ Hij zuchtte. ‘We hadden beiden teveel gedronken, vierden de geboorte van zijn zoon en geen van ons dacht ooit dat de noodzaak daartoe zich zou voordoen.
25
Waarom ook? John was nog maar tweeëntwintig en ik was nog niet eens achttien jaar. Wie had dat kunnen vermoeden?’ Julian sloeg zijn ogen neer, zijn gedachten waren ver weg. ‘Wie had kunnen vermoeden dat mijn neef zou worden vermoord toen zijn zoon nog niet eens elf jaar was? Dat ik daadwerkelijk Daniels voogd zou worden?’ Een hand balde zich tot een vuist. ‘John vertrouwde erop dat ik zijn zoon zou beschermen, niet alleen tegen een schoft als zijn eigen broer, maar veilig voor elk ander gevaar dat het pad van de jongen zou kunnen kruisen.’ Zijn stem klonk bitter toen hij vervolgde: ‘Ik was er zo mee bezig ervoor te zorgen dat zijn oom Charles hem niet zou bederven, dat ik vergat hem tegen lieden als Tynedale te beschermen.’ ‘Daniel was niet jouw beschermeling toen Tynedale hem kaalplukte en hij zichzelf doodde,’ zei Talcott botweg. ‘Ik weet dat je Daniels vader heel graag mocht,’ voegde hij eraan toe, ‘en ik weet dat je er kapot van was toen hij werd gedood. Maar dat is allemaal niet jouw schuld! Niet de moord op John, noch Daniels zelfmoord. Mijn god, man! Je was niet eens in Engeland toen Tynedale de jongen in de tang had. Je speelde spionnetje voor Whitehall.’ Zijn vingers verstrakten rond Julians schouder. ‘Je hebt jezelf niets te verwijten – laat het los.’ Toen Julian niet reageerde, zei Talcott: ‘Je hebt hem dit voorjaar in het duel te grazen genomen en dat mooie gezicht van hem toegetakeld – en vergeet niet dat je de middelen hebt om hem te ruïneren… Is dat niet genoeg wraak?’ Julian glimlachte plotseling, als een groot roofdier in afwachting van een makkelijke prooi. ‘Wat aardig van je om me daaraan te herinneren. Ik was dat, heel even maar, vergeten.’ Hij bestudeerde Tynedale. ‘Ik vermoed dat hij inmiddels weet dat ik recht heb op terugbetaling van wat hij op oneerlijke wijze heeft verkregen. Hij moet tamelijk wanhopig zijn, en zich afvragen wanneer ik betaling zal eisen – en hij weet dat ik hem geen uitstel zal toestaan.’ Julian keek nadenkend. ‘Ik had gedacht dat ik er plezier aan zou beleven om hem eerst te zien kronkelen voordat ik om betaling zou eisen, maar ik ben van gedachten veranderd. Ik zal hem morgen bezoeken.’ Hij glimlachte weer,
26
geen aangename glimlach. ‘Kom,’ zei hij, ‘laten we Tynedale vanavond vergeten. Ik ben wel aan een drankje toe. Zullen we gaan?’ Normaliter zou Nells avond uit een vroeg diner met sir Edward hebben bestaan, en een paar rustige uurtjes in de bibliotheek met een boek. Tijdens haar zeldzame tripjes naar Londen bezocht ze graag boekwinkels en musea, en ze had nooit veel om bals, soirees en dergelijke gegeven. Maar aangezien ze aarzelend een uitnodiging voor een van de laatste bals van het seizoen bij lord en lady Ellingson had geaccepteerd, zag haar avond er nu anders uit. De Ellingsons waren oude vrienden van haar vader, een van de redenen waarom ze had toegestemd te gaan – dat en zijn vriendelijke verzoek – en hij begeleidde haar opgewekt naar het bal. Zodra sir Edward haar bij verscheidene vrouwelijke kennissen had gestationeerd, en lord Ellingson zijn dringendste taken als gastheer had volbracht, drentelden de twee mannen naar de kaartkamer. Pas enkele uren later verliet sir Edward deze kamer en ging op zoek naar Nell. Het duurde even voordat hij haar vond – ze zat een beetje verborgen in een rustig hoekje, diep in gesprek met een blonde man. Toen hij lord Tynedale herkende, fronste hij zijn wenkbrauwen. Wat deed die kerel hier, verdomme? Toen herinnerde hij het zich: Tynedale was verwant aan lady Ellingson. Lord Ellingson had vaak genoeg tegen hem geklaagd dat hij de schurk moest onderhouden om zijn vrouw te plezieren. Ze was erg op hem gesteld. Zoals de meeste vrouwen. Kijkend naar de indrukwekkende gestalte in de donkerblauwe jas, zwarte kniebroek en spierwit linnen hemd, moest sir Edward zijn verschijning wel bewonderen. Met zijn blonde krullerige haar, vrouwelijke dikke wimpers en blauwe ogen was hij werkelijk knap. Zijn gelaatstrekken waren aristocratisch, met een fijn gevormde neus en uitgesproken kaaklijn, en hij had een uitnodigende glimlach en een soepele elegantie. Ondanks de duidelijke tekenen van een losbandig leven en een litteken
27
over zijn wang, was het gezien al zijn charmes niet verwonderlijk dat vrouwen zich door hem lieten imponeren. Toen hij zich bij zijn dochter wilde voegen om de man die hij als loszinnig beschouwde weg te jagen, herinnerde sir Edward zich het gesprek van die ochtend, en aarzelde. Nell zou het hem niet in dank afnemen als hij zich als een getergde vader opstelde. Bovendien, dacht hij, was ze zelf heel goed in staat Tynedale af te wimpelen. Vanuit haar ooghoek had Nell haar vader uit de kaartkamer zien komen, en ze was zich bewust van een gevoel van opluchting. Tynedale was sinds hij even geleden was binnengekomen ergerlijk voorkomend geweest, en hij fladderde om haar heen als een bij rond een zoetgeurende bloem. Ze was net zo gevoelig voor de aandacht van een knappe man als elke andere vrouw, maar omdat ze wist dat het haar fortuin en niet zijzelf was waardoor zijn belangstelling was gewekt, had ze vergeefs geprobeerd hem op armlengte te houden. Ze concludeerde dat hij erg dom, erg wanhopig of erg ongevoelig voor beledigingen was. Ze keek Tyndale recht aan, en mompelde: ‘Ah, daar is mijn vader. Ik weet zeker dat hij wil vertrekken – ik ook, trouwens. Ik wil me graag terugtrekken en gaan slapen.’ ‘Moet je echt gaan?’ Hij schonk haar een warme blik. ‘Ik ben bang dat de avond nogal saai zal worden zonder je charmante aanwezigheid om hem op te fleuren,’ zei Tynedale, met een zelfverzekerde uitdrukking op zijn knappe gezicht. Nell glimlachte liefjes naar hem. ‘Werkelijk? Terwijl er nog minstens twee andere erfgenamen beschikbaar zijn?’ Zijn ogen werden hard. ‘Waarom denk je dat ik alleen vanwege je fortuin belangstelling voor je heb? Is het niet tot je doorgedrongen dat jij, en jij alleen, te midden van alle babbelde, lichtzinnige vrouwen de enige bent die werkelijk mijn interesse heeft?’ Ze tikte met een beschilderde zijden waaier tegen haar lippen. ‘O, je hebt absoluut gelijk! Hoe heb ik iets anders kunnen denken? Dom van me. Ten slotte wordt er alleen maar van me gezegd dat ik half gek ben, het is bekend dat ik mank loop en
28
een oude vrijster ben.’ Ze keek peinzend. ‘Maar ik heb natuurlijk wel een aanzienlijk fortuin.’ Ze grinnikte om zijn gezichtsuitdrukking, en voegde eraan toe: ‘En dat zet me natuurlijk boven aan je lijst van mogelijke bruiden.’ Hij balde zijn hand langs zijn zij, het litteken vlamde vurig rood op zijn wang. ‘Dit is niet het moment of de omgeving die ik zou hebben gekozen om het onderwerp aan te roeren, maar we zouden het samen goed doen, jij en ik,’ mompelde hij. ‘Het valt niet te ontkennen dat ik een fortuin zou kunnen gebruiken… en jij een echtgenoot. Ik heb op het ogenblik geen armslag, maar jouw fortuin zou daar verandering in kunnen brengen.’ Tynedale boog zich naar voren, zijn stem werd dringender. ‘Je zou de mogelijkheid moeten overwegen – het zou uiteindelijk een goede overeenkomst voor je zijn. Vergeet niet dat ik een oude en gewaardeerde titel heb.’ ‘Dank je, maar nee.’ Beledigd en kwaad zei ze bot: ‘Aangezien dit gesprek al onbetamelijk is zal ik je achterlaten met deze opmerking: ik word veel liever als een oude vrijster beschouwd dan met jou te trouwen.’ Ze keerde hem haar rug toe, maar zijn hand op haar arm hield haar tegen. Hij boog zijn gezicht naar haar toe en gromde: ‘Je zult spijt krijgen van deze woorden.’ Hij aarzelde. ‘Je moet me begrijpen. Ik heb akelig nieuws ontvangen en mijn nood is hoog – ik ben een wanhopig man.’ Zijn stem kreeg een dreigende toon. ‘En wanhopige mannen staan erom bekend dat ze wanhopige maatregelen nemen. Wees gewaarschuwd dat er met mij niet valt te spotten.’ ‘Laat me los,’ bitste Nell woedend. Haar ogen glinsterden van verontwaardiging. ‘Ik zal je een klein advies geven, milord: maandag verlaat ik Londen. De hemel weet wanneer ik weer naar de stad zal terugkomen, maar als ik dat doe, blijf dan uit mijn buurt. Ik wens je gezelschap niet!’ Hij liet haar arm los, een gemene glimlach verscheen op zijn gezicht. ‘Dat zullen we nog wel eens zien.’ Hij maakte een buiging. ‘Tot de volgende keer.’ Zonder antwoord te geven draaide ze zich om en liep weg, haar goudkleurige jurk zwierde achter haar aan.
29
Sir Edward zag haar naderbij komen, en zijn ogen vernauwden zich toen hij haar gezicht zag. Hij keek naar Tynedale. ‘Moet ik die kerel een duel voorstellen?’ vroeg hij, terwijl hij haar arm pakte. Nell keek geschrokken. ‘O, lieve hemel, nee! Denk niet meer aan hem. Ik beloof je dat ik dat ook niet meer zal doen.’ Ze giechelde. ‘Maak je geen zorgen, papa. Ik moet bekennen dat hij brutaal genoeg was om een verbintenis tussen ons voor te stellen – ik denk dat zijn crediteuren het hem lastig maken. Laat het je niet van streek maken. Ik verzeker je dat ik hem op zijn nummer heb gezet. Hij zal ons niet meer lastigvallen.’ Sir Edward was perplex. ‘Heeft hij een verbintenis voorgesteld? Zonder een woord tegen mij? Wat een bruut! Hoe durft hij? Ik zal een hartig woordje met hem spreken.’ Nell greep zijn arm. ‘Papa! Nee, doe het niet. Ik smeek het je. Vergeet niet dat ik niet meer het onschuldige jonge meisje ben dat voor het eerst in Londen is. Ik ben heel goed in staat een weerzinwekkende man zoals hij af te wimpelen. Alsjeblieft, laten we geen seconde van onze tijd aan hem verspillen.’ Hij keek haar onderzoekend aan, en tevreden door wat hij zag, knikte hij. Afgezien van wat binnensmonds gemompel over de onbeschaamdheid van bepaalde kerels, zei hij niets meer over het onderwerp. Toen sir Edward haar via de stoep van het huis naar beneden leidde en haar hielp in hun koets te stappen, ontdekte Nell dat het regende. Ze had die middag de donkere, dreigende wolken wel opgemerkt, maar ze had gehoopt dat ze voorbij zouden waaien. Ondanks het feit dat ze snel was ingestapt, waren haar kleren vochtig geworden, en Nell trok haar fluwelen mantel dichter om zich heen terwijl ze naar de kletterende regen op het dak van de koets luisterde. Het was een stevige, langdurige regenbui, en tegen de tijd dat ze maandag weggingen, zouden de wegen miserabel zijn. Een lichtflits doorkliefde de avondlucht, en ze knipperde met haar ogen. O, jee. Het zou waarschijnlijk een lange, natte, modderige en ongetwijfeld afschuwelijke rit naar huis worden.
30
Toen Nell en sir Edward thuiskwamen, renden ze zo snel mogelijk naar binnen. Nadat ze haar vader goedenacht had gewenst, begaf ze zich naar haar kamers, verlangend om de jurk uit te trekken en in bed te kruipen. Twintig minuten later lag ze lekker in bed, nadat ze zich dankbaar van haar baljurk had ontdaan en een nachtjapon had aangetrokken. De slaap kwam meteen. Aanvankelijk sliep ze droomloos, maar toen begon ze zich geleidelijk ongemakkelijk te voelen, haar ademhaling ging zwaar, haar ledematen voelden gevangen. Ze kreunde in haar slaap en draaide zich om, in een poging aan de onzichtbare banden te ontsnappen die haar gevangen hielden. Weer een nachtmerrie, dacht ze, terwijl ze probeerde zich aan de slaap te ontworstelen. Het was een heel akelige nachtmerrie, ze had het gevoel te stikken, te verdrinken in een bijna overweldigende zwartheid. Nog half in slaap trachtte ze eraan te ontsnappen, maar haar handen waren in diezelfde zwartheid verstrengeld. Ze voelde dat ze over het bed gleed, en haar ogen gingen met een ruk open. Tot haar afschuw ontdekte ze dat ze werkelijk gevangen was – in een verstikkende massa van zware stof – en dat ze plotseling uit haar bed werd gesleept. In paniek kronkelde ze heen en weer, haar vingers klauwden in de plooien van de stof die haar omhulde. ‘Wees stil!’ siste een stem die ze onmiddellijk herkende. ‘Tynedale!’ Ze snakte naar adem. ‘Ben je gek! Mijn vader zal je vermoorden – als ik het niet eerst doe!’ Hij lachte gemeen naar haar. ‘Ik zal mijn kansen nemen. Zodra je mijn vrouw bent, zal je vader wel van gedachten veranderen.’ ‘Maar ik niet!’ Ze vloekte, en verhevigde haar pogingen om aan hem te ontkomen. Haar adem werd uit haar geperst toen ze werd opgetild en plotseling over zijn schouder werd gegooid. Met een arm over haar billen geslagen, beende hij door de kamer. Nu was ze klaarwakker en haar hersenen draaiden overuren.
31
Er was slechts een manier waarop hij zich toegang tot het huis kon hebben verschaft, via haar balkon en door de niet afgesloten glazen deuren. Maar hoe had hij geweten in welke kamer ze sliep? Een koude rilling liep over haar rug. Hij moest haar hebben bespioneerd, haar naar huis zijn gevolgd nadat ze het bal bij Ellingson had verlaten. Hij zou hebben vermoed dat haar vader zich niet onmiddellijk zou terugtrekken, maar zij waarschijnlijk wel. Ze had het hem min of meer gezegd. Woede stroomde door haar heen. Hij had alleen maar omhoog hoeven kijken om te zien in welke kamer de kaarsen werden aangestoken en kort daarna uitgeblazen. Verdomme! En wat een geluk voor hem, dacht ze, dat haar kamer de enige was met een balkon. Haar hart kromp ineen. Door de geluiden en bewegingen leek het erop dat hij haar meenam via dezelfde weg die hij was gekomen. Wetend dat elke seconde telde, en zich ervan bewust dat ze verloren zou zijn zodra ze weg was van het huis en haar vaders bescherming, haalde ze diep adem en schreeuwde. Tynedale, zijn zenuwen tot het uiterste gespannen, schrok op door het geluid. Vloekend viel hij bijna, en hij klom over de balkonreling. ‘Kreng! Doe dat niet nog eens,’ snauwde hij, terwijl ze de hachelijke afdaling maakten. ‘Anders zal ik je wurgen.’ Nell kneep haar ogen dicht, plotseling doodsbang toen ze hem wild in de lucht voelde zwaaien. Hij moest een touw hebben gebruikt, dacht ze. En nu, lieve god, gingen ze erlangs naar beneden! Angstig door de gedachte dat als Tynedales greep zou verslappen of het touw losraakte, ze op het stenen terras zou belanden, hield Nell zich bevroren terwijl hij verder naar beneden ging. Zodra ze voelde dat zijn voeten de grond raakten, schreeuwde ze weer, en schopte en kronkelde ze wild op zijn schouder. ‘Ik heb je gewaarschuwd,’ gromde hij. Hij veranderde zijn greep tot ze rechtop stond. Het volgende ogenblik was er een verblindende explosie in haar hoofd en de wereld werd donker.
32
Maar Nells schreeuwen waren niet ongehoord gebleven. Boven de geluiden van de regen uit hoorde Robert de eerste schreeuw maar nauwelijks. Toch had hij iets gehoord. Hij wilde net het huis binnengaan, en bleef staan luisteren. Hij concludeerde dat hij zich geen dingen verbeeldde toen hij het vage geluid opnieuw hoorde. De wind en de regen vervormden het geluid, maar nu was Robert ervan overtuigd dat hij iets had gehoord. Een poes? Een huilende hond? Fronsend ging hij het huis binnen. Sir Edward liep over de zwart met wit geblokte marmeren vloer van de hal, en hij glimlachte in zijn richting. ‘Heeft Drew het paard gekocht?’ vroeg hij met een opgetrokken wenkbrauw. Robert lachte. ‘Bijna, maar Henry en ik wisten hem ervan te overtuigen dat het niet verstandig zou zijn.’ De frons op zijn voorhoofd kwam terug. ‘Heb jij vanavond iets vreemds gehoord?’ vroeg hij. ‘Iets vreemds? Nee. Alleen het gewone bulderen van de wind en de kletterende regen. Waarom?’ ‘Ik dacht dat ik iets hoorde…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is waarschijnlijk niets, maar ik denk dat ik even ga rondkijken voordat ik in bed stap.’ Omdat hij niets opmerkelijks had ontdekt, voelde Robert zich nogal dwaas toen hij verscheidene minuten later op Nells deur klopte. Hij was niet gealarmeerd toen ze niet reageerde; sir Edward had gezegd dat ze zich had teruggetrokken zodra ze thuis waren gekomen. Ze was ongetwijfeld in slaap. Robert glimlachte. Het was bekend dat Nell een diepe slaap had, en nu het onweer buiten voortraasde was het onwaarschijnlijk dat iets, behalve een donderklap vlak naast haar bed, haar zou verstoren. Zijn glimlach vervaagde. Een donderklap, of een van die verdraaide nachtmerries. Hij bleef besluiteloos staan, maar gaf toen gehoor aan zijn instinct en klopte nogmaals aan. Toen er nog niet werd gereageerd, duwde hij de deur open en ging naar binnen. Met een kaars in zijn hand liep hij door de zitkamer, tuurde in haar slaapkamer en ontwaarde het bed en de meubels in het licht
33
van het dansende vuur in de haard. Een plotselinge lichtflits maakte dat hij opkeek naar de dubbele balkondeuren. Hij bemerkte twee dingen tegelijkertijd: Nells bed was leeg en de balkondeuren stonden wijdopen. Hij riep haar naam terwijl hij met drie grote stappen de afstand naar het balkon overbrugde. Het was leeg. Alleen de wind antwoordde toen hij ongerust haar naam riep. Een verschrikkelijk gevoel overviel hem toen hij zich die nachten herinnerde waarin ze het hele huis had wakker gemaakt met haar kreten door de nachtmerries die haar achtervolgden. Stel dat ze, in de greep van wat of wie dan ook, naar het balkon was gewankeld en gevallen? Hij stond daar in de regen, zijn hart bevroren in zijn borst, en hij dwong zich over de reling naar de grond beneden te kijken. Hij voelde zich opgelucht toen de flakkerende kaarsvlam hem toonde dat Nells lichaam niet op het stenen terras onder het balkon lag. Zijn opluchting was echter van korte duur. Als Nell niet in bed lag, waar was ze dan wel? Een snelle zoektocht door haar kamers leverde niets op. Telkens weer riep hij haar naam, zijn stem werd steeds dringender, maar alleen de geluiden van de storm klonken in zijn oren. Zijn ongerustheid groeide met de seconde, en hij rende naar beneden. Hij vond zijn vader in de bibliotheek waar hij een glas cognac stond in te schenken. ‘Weet je zeker dat Nell naar bed is gegaan?’ vroeg hij. ‘Ze zei dat ze dat zou doen,’ antwoordde sir Edward, verbaasd over Roberts vraag. ‘Heb je in haar kamers gekeken?’ ‘Ja – en ze is er niet. Ik kan haar nergens vinden.’ Robert beet op zijn lip. ‘De balkondeuren stonden wijd open.’ Geschrokken zette sir Edward zijn glas cognac neer en beende langs zijn zoon. Met Robert op zijn hielen haastte sir Edward zich naar Nells kamers. De wind en de regen gierden door de deuren die Robert in zijn bezorgdheid open had gelaten. Zonder daar aandacht aan te besteden ontstaken de mannen enkele kaarsen. Nells slaapkamer baadde nu in het licht, en in dat heldere licht staarden de beide mannen met groeiende angst naar de modderige voetstappen die het roomkleurige vloerkleed mar-
34
keerden. Modderige voetstappen die van het balkon naar het bed leidden en weer terug… ‘Ik wist het! Ik wist dat hij iets slechts van plan was! Het is die schoft, die Tynedale!’ barstte sir Edward uit, zijn gezicht een mengeling van afschuw en woede. ‘Hij heeft haar ontvoerd! En op dit moment is hij waarschijnlijk op weg naar Gretna Green. We moeten ze tegenhouden.’ ‘Wacht!’ zei Robert, toen sir Edward de kamer uit wilde rennen. ‘Ik weet dat het er verdacht uitziet, maar hoe weet je dat Tynedale haar heeft ontvoerd? Het lijkt er inderdaad op dat iemand Nell heeft meegenomen, maar we moeten eerst het hele huis doorzoeken. We zullen ons complete dwazen voelen als hier een eenvoudige verklaring voor is.’ Kijkend naar hem alsof hij zijn verstand had verloren, bitste sir Edward: ‘Wek de bedienden en laat hen zoeken. Ik laat de koets voorrijden en stuur een briefje naar de tweeling – we hebben hun hulp misschien nodig. We mogen geen tijd verliezen.’ Drew en Henry arriveerden kort daarna vol ongeruste vragen. Toen ze hoorden wat er werd gevreesd, waren ze woedend en wilden meteen achter Tynedale aan. De zoektocht door het huis en buiten had niets opgeleverd. Behalve een stukje dunne stof dat aan een van de struiken had gehangen, was er geen spoor van Nell te bekennen. Binnen enkele seconden nadat het stukje stof was gevonden, zaten sir Edward en Robert in de koets en ratelden door de Londense straten. Drew en Henry, gehuld in overjassen, hun hoofd gebogen tegen de wind, hadden ervoor gekozen te paard achter de koets aan te rijden. Tot de koets Londen achter zich had gelaten zaten sir Edward en Robert met grimmige gezichten en strakke lippen voor zich uit te staren. Geen van beiden had de behoefte om te praten. Zodra ze de stad uit waren, tikte sir Edward tegen het dak en stak zijn hoofd uit het raam. ‘Harder!’ riep hij tegen zijn koetsier. De koetsier liet zijn zweep knallen en de paarden sprongen voorwaarts. De koets, nu geflankeerd door de tweeling, schud-
35
de en bonkte door de zwartheid van de nacht, slechts doorkliefd door zilveren lichtflitsen. Tynedale bezat niet zoiets luxueus als een koets – de zijne was enkele weken geleden verkocht om zijn dringendste schulden af te betalen. Hij reed in zijn tweewielige rijtuigje, en zelfs met de kap omhoog kletterde de regen op hem en Nell neer, terwijl hij de gehuurde paarden tot hogere snelheid dwong. Hij dacht niet dat iemand Nells geschreeuw had gehoord, maar hij nam geen enkel risico. Bovendien moest hij haar voor het dag werd op een veilige schuilplaats hebben. Hij had vanaf het begin geweten dat Gretna Green bij de Schotse grens niet haalbaar was – en het was de eerste plaats waar haar familie haar zou gaan zoeken. Hij glimlachte gespannen. Er waren andere manieren om een snel huwelijk te sluiten, dacht hij vol vertrouwen… Zodra hij haar in opspraak had gebracht zou hun huwelijk onmiddellijk daarna volgen. Het enige wat hij moest doen was door de komende vierentwintig uur zien te komen, waarna al zijn problemen zouden zijn opgelost. Tynedale keek naar Nell die naast hem zat. Ze hield zich stijf rechtop, een hand rond de leren band geslagen die voorkwam dat haar lichaam heen en weer zwaaide, haar ogen op de galopperende paarden voor haar gericht. Van top tot teen in zijn mantel gewikkeld was het onwaarschijnlijk dat iemand – iemand die dwaas genoeg was om op een nacht als deze buiten te zijn – haar zou herkennen. De zwartheid van de nacht zou hen hoe dan ook hebben afgeschermd, en het onweer was een bijkomend geluk. Hij had de ontvoering liever wat grondiger willen voorbereiden, en hij zou zeker niet een rijtuigje hebben gekozen om mee te ontsnappen, maar het nieuws dat Nell op maandag uit Londen zou vertrekken had hem geen tijd gegund om andere plannen te maken. Dat, en het nieuws dat hij nu bij Wyndham in de schuld stond. Verdraaide, koppige schoft! Was het niet genoeg dat Wyndham hem eerder dat jaar tot een duel had uitgedaagd en zijn gezicht voor het leven had toegetakeld? Het was niet zijn schuld dat Wyndhams beschermeling zwak was geweest en
36
niet bereid om het verlies van zijn fortuin onder ogen te zien. ‘Spelen of betalen’ was zijn motto en als de jongen dat niet had begrepen, had hij niet moeten spelen… Tynedale glimlachte. Vooral niet omdat er met de dobbelsteen was geknoeid. Het was jammer wat er was gebeurd, en hij moest bekennen dat hij, als hij had geweten dat de jongen zo’n drastische maatregel zou nemen, hem misschien niet volkomen had geruïneerd. Maar zijn eigen behoeften hadden voorrang gehad, en hij had het Weston-fortuin nodig gehad om zichzelf vooruit te helpen. En ik had mijn eerste ingevingen moeten volgen, dacht hij grimmig, en met het Weston-fortuin onder handbereik mijn eigen zaakjes op orde moeten stellen. Hij zuchtte vanwege de verloren kans. Maar eens een gokker, altijd een gokker, en hij was ervan overtuigd geweest dat zijn geluk eindelijk was gekomen. Met een fortuin dat hij op oneerlijke wijze had verkregen, had hij gedacht zijn vorige verliezen te kunnen herstellen. Als één fortuin mooi was, dan zouden twee fortuinen nog mooier zijn. Met die gedachte was hij roekeloos gaan gokken en naar de hoeren gegaan. Pas toen hij zich binnen een paar maanden weer op de rand van de ondergang had bevonden, was hij naar een manier gaan zoeken om zijn moeilijkheden op te lossen. Trouwen met een erfgename leek het enige antwoord. Hij keek naar Nells strakke gezicht. Ja. Een huwelijk met een erfgename was de eenvoudigste oplossing. En Eleanor Anslowe was geschikt voor hem. Ze kende de wereld, en nu ze haar volwassenheid had bereikt, zou ze haar fortuin kunnen opeisen – het zijne, als ze eenmaal getrouwd waren. Sir Edward kon kreunen en steunen, maar hij zou er niets aan kunnen doen. Zodra Nell met hem getrouwd was, zouden al zijn zorgen voorbij zijn. Haar moed taande bij elke kilometer die hen verder van Londen bracht. Nell staarde naar buiten. Ze was uitgeput. Angst had zijn tol gevergd en haar been deed ondraaglijk veel pijn. Maar ze was niet verslagen en ze zou het Tynedale niet makkelijk maken. Ze had een vaag vermoeden van zijn plan en ze wist, met een angstig voorgevoel, dat ze niet in staat zou zijn te voorkomen dat hij haar zou verkrachten. Ze bezwoer zichzelf,
37
dat ze zelfs als zijn duivelse plan slaagde en zij de rest van haar leven haar gezicht uit schaamte moest verbergen, niet met hem zou trouwen! Ze haalde diep adem. Op een of andere manier zou ze aan hem weten te ontsnappen. Aangezien het onwaarschijnlijk was dat haar schreeuwen waren gehoord, of dat ze voor de volgende ochtend zou worden gemist, moest ze haar eigen ontsnapping regelen. Ze keek naar het verregende landschap dat oplichtte in de bliksemflitsen. Ze had er geen idee van hoe ver ze van Londen waren, en in het donker zag alles er trouwens toch anders uit. Ze betwijfelde of Tynedale spoedig zou stoppen, maar ze bedacht dat ze, wanneer hij de paarden ten slotte tot stilstand zou brengen, de beste kans zou hebben om te vluchten. En als er andere mensen in de buurt waren zou dat zoveel te beter zijn. Ze was er niet op tegen om zijn valsheid te onthullen. Nells kans kwam eerder dan ze had verwacht. Een bliksemflits brak door de nachtlucht en sloeg vlak voor de paarden in de grond. De hele grond leek te schudden en het rijtuigje slingerde heen en weer. De donderklap die erop volgde klonk alsof het einde van de wereld naderde. De paarden schrokken en steigerden, en verzetten zich tegen Tynedales nerveuze ruk aan de teugels. Een paard gleed uit op de glibberige weg en raakte verstrikt in zijn tuigage; het andere dier krabde in de grond en worstelde om te ontkomen. Tynedale kon ze niet in de hand houden, en het rijtuigje werd over de weg gesleurd. Toen het voertuig in een greppel belandde, brak een van de paarden los en galoppeerde weg in het donker. Nell werd door het ongeluk bijna uit het rijtuigje geslingerd, maar het lukte haar in het voertuig te blijven. Tynedale had niet zoveel geluk. De val had hem eveneens in de greppel doen belanden. Vloekend krabbelde hij overeind. Hij greep zijn pijnlijke schouder, en overzag de schade. Midden in het ergste onweer dat hij ooit had meegemaakt, was er een paard verdwenen, het voertuig lag kapot in een greppel, en waarschijnlijk was zijn sleutelbeen gebroken. De nacht kon nauwelijks nog erger worden.
38
Maar dat kon wel. Nell aarzelde geen moment. Zodra het rijtuigje tot stilstand was gekomen, negeerde ze haar kloppende been, klom uit het voertuig en wankelde naar de bescherming van de bomen die hier aan weerskanten van de weg stonden. Ze hoorde Tynedales schreeuw achter zich, maar het geluid gaf alleen maar vleugels aan haar vliegende voeten. De bomen onttrokken haar aan het zicht, en ze dankte koortsachtig het donker en het onweer. Ze sloeg geen acht op de takken die in haar gezicht zwiepten en zich rond haar voeten verstrengelden terwijl ze voorwaarts ploegde, steeds dieper het veilige bos in. Tynedales mantel hinderde haar, maar ze durfde hem niet van zich af te gooien – haar witte nachtjapon zou een baken voor hem zijn, als hij haar volgde. Ze bleef even staan, luisterde aandachtig, maar behalve de harde wind, de kletterende regen en haar zwoegende ademhaling hoorde ze niets. Ze glimlachte plotseling. Ze had er geen idee van waar ze was; ze had het koud en ze was doornat en bang, maar bij god, ze had hem weten te ontvluchten!
39