Van de redactie
Gaan en komen Gedurende vele jaren vervulde Dicky van der Deijl het secre tariaat van de redactie. Ze verzamelde de kopij van de vier redacteuren, ging er nog eens met de stofkam doorheen, normaliseerde spelling en interpunctie, trok aan de bel bij fouten en overschrijding van het aantal woorden, communi ceerde met de graficus, maande zo nu en dan ook schrijvers die in gebreke bleven, en dat alles zonder stemverheffing, met geduld en vriendelijkheid. Aan het eindresultaat heeft u dat jarenlang kunnen aflezen! Nu gaat ze met pensioen. We zullen haar missen. Dicky, van harte bedankt! Haar taak wordt overgenomen door Hella Willering, ervaren als redacteur en vertaler. Dat komt vast helemaal goed! We heten haar van harte welkom. Ook binnen de redactie ver schuift het een en ander, maar daar komen we in een volgend nummer op terug. Judit In de herfst komen we dit jaar op een heel ander spoor terecht, wanneer we tenminste het alternatieve tracé volgen. Judit bepaalt dan de zondagen, van 7 oktober tot en met 25 november. De vrouw met trekken van Tamar, Jaël en Maria kennen de meesten amper of niet. Doet zij met Holofernes wat David met Goliat doet? Een mooi verhaal, tegelijk één dat te denken geeft. Uit de deuterocanonieken mag je wel lezen en er levenslessen uit trekken, aldus de Nederlandse Geloofsbelijdenis, maar geloofslessen, nee, dat toch niet. Nu, de levensles van het onthoofden van tegenstanders kan toch niet echt meer in deze tijd passen. Wat dan wel? In de exe geserubriek gaan velen daar dieper op in. Op Allerheiligen en Dankdag blijft Judit gesloten. Enquête Een groot aantal lezers van De Eerste Dag nam de moeite om de enquête in te vullen die enkele nummers terug was bij gesloten. De respons was meer dan 10%, en daarmee ruim schoots voldoende om conclusies te trekken. Opvallend veel schrijvers voegden woorden toe vol lof en aanmoediging. We doen ons werk niet voor niets, fijn om te merken! Maar we vielen u niet lastig met een onderzoek in de hoop op onze lau weren te kunnen rusten: we zoeken ook naar mogelijkheden om De Eerste Dag nog beter op uw wensen af te stemmen.
DE EERSTE DAG herfst 2012
Wat direct opviel was, dat 100% van de inzenders de exege tische bijdragen inziet en gebruikt. De manier waarop ver schilt, vóór of na of in plaats van eigen studie, maar u rekent er allen op iets te vinden waar u verder mee kunt. Daarbij komen ook tips, van zeer diverse aard: wat meer hermeneu tiek, wat minder Amsterdamse school, meer theologische exegese, aandacht voor verhouding OT-NT, minder stereo typische exegese en dus meer openheid voor feministische exegese. Fijn dat het vitten op de NBV nu over lijkt te zijn; help ons om bij te blijven in nieuwe exegetische visies; en graag meer homiletische hulplijnen! Na deze duidelijke aandacht voor de exegese riepen de andere onderdelen ook elk eigen reacties op. Smaken en wensen verschillen duidelijk, blijkt, wanneer we de grote lof over de tekeningen zetten naast kritiek. Bijdragen met de kin deren hebben grage gebruikers, maar velen hebben er niet echt veel behoefte aan, zo lijkt het. Meer dan we verwacht hadden is er behoefte aan teksten, gebeden, spiritualiteit in de brede zin. Opmerkelijk zijn vragen waaruit blijkt dat niet alle lezers de verhouding tussen De Eerste Dag en de diverse leesroosters helder is. In een apart artikel in dit nummer gaan we daarop in. Als redactie hebben we ons voorgenomen de uitslagen van de enquête te honoreren. Daartoe zetten we in de komende maanden stappen. Gezien de omlooptijd tussen het plannen van het blad, het uitzetten van de opdrachten en het verschij nen gaan we ervan uit dat we het zomernummer van 2013 een nieuwe vorm kunnen geven. Dat zal dan samenvallen met het verschijnen van het nieuwe liedboek, aan de kerken van de meeste gebruikers aangeboden. ‘Tijdens de verbouwing’ houden we de huidige kwaliteit natuurlijk op peil!
Inhoudsopgave Het rooster van De Eerste Dag.......................... 2 Judit met de kinderen........................................ 4 Een lied onder de loep: ‘Het jaar neigt zich tot stille groet’.................. 7 Gebeden............................................................... 8 Schikken: herfst.................................................. 10 Boeken voor de eerste dag................................ 11 Kanttekeningen bij Nederlandse vertalingen van het ‘Onze Vader’..................... 12 Bij de zondagen.................................................. 14 Allerheiligen........................................................ 26 Dankdag............................................................... 28
voorwerk
Met dank aan...
Toelichting bij de liedsuggesties...................... 42 Liedsuggesties.................................................... 43
Misverstandje In een artikel in het Friesch Dagblad vertelde een Amster damse predikant hoe hij met een groep, het Amstelpreek team, een cyclus diensten over Ezechiël gedaan had, en hoe hun materiaal nu aanleiding was om Ezechiël in het rooster van De Eerste Dag op te nemen. Ik houd het er maar op dat de journalist het niet helemaal begrepen heeft. Het rooster waarop Ezechiël werd aangekondigd, kwam in 2010 uit. Maar handig was het wel, die coïncidentie; we zijn blij dat we van de expertise van het team gebruik konden maken. Goede diensten wensen we u toe, de herfsttijd die aanbreekt! Namens de redactie, Roel Bosch
1
Leesrooster Het rooster van De Eerste Dag
voorwerk
De redactie van De Eerste Dag bepaalt niet zelf het rooster, maar verzorgt materiaal bij het Oecumenisch Leesrooster. Dit rooster is door een commissie in opdracht van de Raad van Kerken samengesteld uit verschillende bronnen. Het gaat om vier roosters die in verschillende kerken in Nederland gebruikt worden.
2
Rooms-katholiek lectionarium In de Rooms-Katholieke Kerk geldt een ordening voor de lezing in de mis, het ‘lectionarium’, dat wereldwijd gebruikt wordt. Dit rooster geeft voor elke zon- en feestdag drie lezin gen aan, waarvan de derde altijd een lezing is uit een van de vier evangeliën. Het gaat om een driejarig rooster, waarbij in elk A-jaar Matteüs gelezen wordt, in B-jaren Marcus, en in C-jaren Lucas. De evangelist Johannes komt vooral aan het woord in de bijzondere perioden rond Pasen, het meest in het B-jaar. Gemeenschappelijk Leesrooster en oud-katholiek leesrooster Toen de eerste versie van het r.-k. lectionarium in gebruik kwam, bleken er al gauw enkele zwakke punten in te zitten. Door de r.-k. bisschoppen in de Verenigde Staten werden wijzigingen voorgesteld. Vooral de keus van lezingen uit het Oude Testament vonden zij vaak niet zo gelukkig. Soms ook was de afbakening van Schriftlezingen voor verbetering vat baar, zo meenden zij. Dit herziene rooster werd al gauw ook ingevoerd in de Episcopal Church in de Verenigde Staten, en de Anglicaanse Kerk in Groot-Brittannië; zo ook in de OudKatholieke Kerken in de wereld. Inmiddels is het r.-k. rooster in Amerika weer conform aan dat van het Vaticaan, en werd het r.-k. lectionarium her zien; het resultaat wordt echter nog steeds gebruikt, als het ‘Common Lectionary’. In het Dienstboek voor de, toen nog, Samen op Weg-kerken (Hervormd, Gereformeerd en Luthers) werd het rooster bewerkt. Een aantal perikopen werd herzien. De brieflezin gen in de ‘groene tijd’ werden geschrapt. Als in het Marcusjaar zes zondagen uit Johannes 6 gelezen wordt, laat deze versie doorlezen uit Marcus. Waar oorspronkelijk lezingen uit de deuterocanonieke boeken stonden, kwamen hiervoor oudtestamentische lezingen in de plaats.
Luthers Dienstboek: het ‘oude’ kerkelijk jaar Het Luthers Dienstboek geeft de mogelijkheid om ieder jaar dezelfde cyclus te volgen, die van het klassieke kerkelijk jaar. Daarin heeft elke zondag in het jaar een eigen ensemble, her kenbaar en in de loop der eeuwen in de lutherse en katholieke traditie ingeburgerd. Wel is de keuze voor de lezing uit het Oude Testament van meer recente datum. De keuze voor de evangelielezing is als een soort evangeliënharmonie gedacht: alle evangeliën komen aan bod. Het spreekt voor zich dat in deze jaarcyclus slechts een gering aantal Bijbelse verhalen aan bod komt. In Duitsland ondervangt men dat bezwaar door een zesjarig rooster, waarin een vierde lezing direct als opening van de preek wordt gelezen, de ‘Predigttext’. Dit klassieke rooster heeft ons een schat aan zondagsnamen en introïtuspsalmen nagelaten. Immers, elke zondag kent hier zijn eigen specifieke eerste Bijbelwoord en eerste lied, dat als een heilig motto de dag kleurt. De namen ‘Laetare’, Palmzon dag en Zondag Weeskind worden nog steeds wel gebruikt, ook al zijn de gegevens in de nieuwe driejarige cyclus niet altijd meer terug te vinden. Ook in de liederenschat horen we deze traditie nog klinken: het Adventslied ‘Heft op uw hoof den, poorten wijd’, op de eerste zondag van de Advent, gaat terug op de lezing over de intocht van Jezus in Jeruzalem, samen met Psalm 24. Extra materiaal Naast deze ‘roostermatige’ bronnen staan de vragen en gege vens die de Bijbel zelf elke keer weer aanreiken. Bij het begin van het Oecumenisch Leesrooster stelde men zich tot doel de hele Schrift in de eredienst te laten lezen. Inmiddels is gebleken dat dat voor de meeste gemeenten wel heel moeilijk is. Lenen zich alle boeken wel voor een complete lezing? Wat eist dat van kerkgangers en predikers? De laatste edities van In Orde illustreren een nieuwe insteek: een combinatie van de bestaande leesroosters met een keuze van Bijbellezingen die niet gemist mogen worden. Veel kerkgangers krijgen zelden of nooit meer de Bijbel te horen of te lezen: de zondagse eredienst is de enige kans die ze hebben of die ze zich gunnen. Dat kan betreurd worden, maar vanuit die realiteit is het goed om een leesrooster samen te stellen dat de kernverhalen van de Bijbel toch min stens eens per periode van zes tot twaalf jaar aan de orde stelt. Zo volgt het Oecumenisch Leesrooster 2010-2013 Ruth, Genesis 1-11, de Davidverhalen, Elia en Elisa, zoals in eerdere edities Exodus, Jozef, Esther en Jona aan bod kwamen. Een volgend gemis bleek te zijn, dat de kans om de brieven te
horen nogal verwaarloosd is. Illustratief hiervoor is het weg laten van de epistellezingen uit het rooster van het Protes tants Dienstboek. In het Oecumenisch Leesrooster 2010-2013 is veel aandacht voor 1 Korintiërs en 1 Thessalonicenzen, zoals in eerdere jaren Galaten, Romeinen en de brieven van Johannes, Petrus, Jacobus ruimte kregen. In drie gevallen werd ervoor gekozen om een sterke peri ode (Advent, Veertigdagen) kleur te geven door een serie profetenlezingen; Micha, Ezechiël en Rechters klinken zo in samenhang met het evangelie. Ook deuterocanonieke boeken krijgen weer een kans om te spreken. Het gebruik Iedere eredienst, viering en kerkdienst heeft een eigen karakter. De liturgische ruimte, de omgeving, de plaatsen waar de mensen vandaan komen klinken erin door. De ach tergrond van de deelnemers aan de liturgie, hun verwach tingen en herinneringen spelen een rol. De beschikbare en bruikbare liedboeken, instrumenten, verbeeldingsvormen doen mee. Genoeg redenen om erop te wijzen dat ieder die een rooster gebruikt er op een eigen wijze gebruik van kan maken. De keuze wordt ter plekke bepaald. U kunt ervoor kiezen om u te beperken, niet alle blokken te volgen, niet alle lezingen te volgen. In de beslissing over het volgen van het rooster is het goed om te bedenken dat het lezen van de Bijbel in de eredienst altijd meerdere lagen heeft. Door dat besef wordt het moge lijk om verder te kijken dan de eigen persoonlijke beleving, mening of overtuiging van degene die de kerkdienst voorbe reidt. Heel globaal zijn er twee hoofdlijnen: – Schriftlezing als verkondiging Bij het lezen uit de Bijbel stellen zich altijd meerdere tijden en plaatsen present; en komt ook God zelf niet met de woor den mee? De lezing als zodanig is zo al verkondiging. Nog voordat de preek begint is het belangrijkste al gezegd. Wan neer de spreker en de hoorder onverhoopt op geheel ver schillende golflengten zitten, kan toch de Schrift een eigen verhaal vertellen. Ook als de preek niet op al het gelezene ingaat, blijft het aanwezig in de rest van de liturgie. Deze gedachte spreekt heel sterk in vele vormen van katholieke liturgie, waar de preek steeds slechts een deel van de lezin gen herneemt. – Schriftlezing als opmaat voor de preek In de traditie van de gereformeerde, doopsgezinde en vrijkerkelijke richtingen heeft de samenkomst van de gemeente vaak meer het karakter van Schriftuitleg en toepassing. Een
DE EERSTE DAG herfst 2012
Een lied onder de loep Een lied voor de herfsttijd
Contrafacten We spreken van een ‘contrafact’ als een nieuwe tekst op een bestaande melodie wordt gezongen. In de oorspronkelijke zin was een contrafact een wereldlijk lied dat vergeestelijkt werd (of andersom), waarbij een deel van de tekst werd aangepast. In kerkelijke liedbundels komt het contrafact als ‘leenmelo die’ veel voor. Gebruik van een leenmelodie biedt de moge lijkheid om een nieuwe tekst te kunnen zingen zonder een nieuwe melodie te hoeven leren. Maar het mag niet gemak zucht zijn als motief om een leenmelodie bij een tekst te zoeken. Door een leenmelodie te gebruiken, kan een nieuwe tekst een verbinding leggen met een oud lied. Van de dichter Tom Naas tepad (1921-1996) is bekend dat hij zijn liedteksten schreef op bestaande melodieën. De keuze van een melodie was vaak heel bewust gedaan om een verbinding te leggen tussen het oude lied en de nieuwe tekst. Vergelijk bijvoorbeeld Gezang 200 en 209 uit het Liedboek voor de Kerken. Een andere reden om een leenmelodie te kiezen, is om zo oude en waardevolle melodieën te kunnen blijven zingen. Als een oud lied niet meer bruikbaar is vanwege de tekst, is het jammer als daarmee een klassieke melodie verloren gaat. Ook in het nieuwe liedboek zal vaak een leenmelodie worden gebruikt. Bij het kiezen van een leenmelodie gaat de redactie zorgvuldig te werk. Alleen lettergrepen tellen voldoet niet! Als het metrum van de tekst en een gevonden melodie over eenkomen, wordt al zingend de woord-toon-verhouding ge- en beproefd. Vallen tekst- en melodieaccenten goed samen? Dan komt nog de vraag: associëren tekst en melodie? De bestaande melodie heeft een bepaalde sound waarbij ook de achtergrond van de melodie een rol speelt. Zo is Gezang 234 een ongelukkige combinatie van een tekst voor Hemel vaartsdag met een adventsmelodie. Wie alleen op het metrum let bij het zoeken van een leen melodie, zal vaak hetzelfde ervaren als bij het kopen van een
DE EERSTE DAG herfst 2012
jas: in het pashokje merk je dat het wel de goede maat is, maar dat de jas toch niet past. Een leenmelodie moet ‘goed en passend’ zijn. Het jaar neigt zich tot stille groet Het lied ‘Het jaar neigt zich tot stille groet’ (Tussentijds 186 en Zingend Geloven 5, lied 58) is aangewezen als het ‘zondags lied’ voor de Dankdag voor gewas en arbeid (7 november) of de zondag dat er een oogstdienst is. In de tekst wordt de dankbaarheid verbreed tot diaconale verantwoordelijkheid. Zo is het lied in de herfsttijd vaker bruikbaar, zeker als het avondmaal wordt gevierd (zie strofe 4). In beide bundels gaat de tekst gepaard met een melodie van Willem Vogel. In de redactie vond men deze melodie te pre tentie- en karakterloos. Daarom moest een andere melodie worden gezocht. De tekst heeft een veel voorkomend metrum: vier regels van acht lettergrepen (in Engeland ‘Long Metre’ genoemd). Maar er deden zich twee bijzonderheden voor. De tweede regel van strofe 1 kent t.o.v. de andere strofen een extra let tergreep: ‘het rijpte een zomer lang tot zin’. Als het woord ‘rijpte’ op één noot wordt geplaatst, is een elisie onvermij delijk en ontstaat: ‘rijpt’ een zomer lang…’ en dat klinkt als tegenwoordige tijd. Dat kan alleen voorkomen worden als er een melodie wordt gevonden met een driedelig ritme, waar bij de tweede noot van die regel een lange noot is en gesplitst kan worden. Een tweede bijzonderheid is het ‘melodisch rijm’. Niet alleen de tekst kent een rijm, maar ook de melodie. De strofen in deze tekst hebben een a-b-b-a-rijm en veel melodieën zijn gebaseerd op a-a-b-b-rijm. Er zijn veel Long Metre-melo dieën, maar een zeer beperkt aantal heeft een opmatig drie delig ritme en is geschreven bij een a-b-b-a-rijm. En dan moet het karakter ook nog passen… De redactie koos uit enkele mogelijkheden voor de melodie St. M ark van William Crowfoot. Voor een vierstemmig (koor)zetting kunt u een e-mail sturen naar
[email protected].
1
Het jaar neigt zich tot stille groet, het rijpte een zomer lang tot zin, nu in de herfst houdt het zich in en spreekt uit volheid: God is goed.
2
Maar wij, de mensen, zijn te klein. Wij doen of het het onze is wat God ons geeft. Of aan ’t gemis der naasten wij niet schuldig zijn.
3
De honger gaat de wereld rond, wij danken God voor overvloed. O geef, Heer, dat de hand toch doet wat wordt beleden met de mond,
4
en niet meer neemt, maar voluit geeft aan alle mensen in de nood, zoals Gijzelf U in de dood hebt uitgedeeld, o brood dat leeft.
voorwerk
Eind mei 2013 wordt een nieuw liedboek gepresenteerd. Als aanloop naar de verschijning daarvan maken we in elke aflevering van De Eerste Dag kennis met een lied dat door de liedboekredactie voorlopig is vastgesteld.
tekst Jan Willem Schulte Nordholt melodie William Crowfoot – St. M ark
Pieter Endedijk
7
4 november 2012
kleur: groen Gemeenschappelijk Leesrooster ot: Job 19,23-27a ap: Psalm 119,1-8 ev: Marcus 12,18-27 zl: Tussentijds 20
oecumenisch leesrooster
Alternatief ot: Judit 10,1-17
Oud-Katholiek Kerkboek Zondag na Pinksteren 26 Zondag van de zeven broeders int: ant: Jeremia 29,11-14 ps: Psalm 85,2 ot: Job 19,23-27a gr: Psalm 119,1-8 ep: Hebreeën 7,23-28 hv: Jeremia 15,16 ev: Marcus 12,18-27 Romeins Missaal 31e zondag door het jaar int: Psalm 38,22-23 ot: Deuteronomium 6,2-6 ap: Psalm 18,2-4.47.51 ep: Hebreeën 7,23-28 hv: Johannes 14,6 ev: Marcus 12,28b-34 Luthers Dienstboek 22e zondag na Trinitatis int: ant: Psalm 130,3-4 ps: Psalm 130,5-8 LB Psalm 130 ot: Ezechiël 33,7-16(20) gr: LB Psalm 90:1,2,8 ep: Filippenzen 1,(3)6-11 hv: Psalm 147,3 ev: Matteüs 18,(21)23-35 zl: Gezang 426
30
Bij de dag Is er leven na de dood?
Eén onderwerp moest in de serie avonden over geloven zeker aan bod komen: hoe ziet het er na de dood uit? Een groep geëngageerde gemeen teleden, van in de twintig tot tegen de zeventig, had zich ingetekend, speurtocht door Bijbel en geloofstraditie. Tegen het eind van de serie kwam het onderwerp waarover de lezingen van vandaag gaan: is er leven na de dood, en zo ja, hoe ziet het er dan uit? De heilige stad van Open baring en de groene vallei van Jesaja, de eeu wige zang naast het lied van de bomen, slechts in beelden kunnen we spreken over wat de tijde lijkheid te boven gaat. ‘Het tijdelijke kan het eeu wige niet bevatten.’ Niet iedereen was tevreden: weet je als vakman niet eens precies hoe het zit? Wel vragen die leven, deze zondagen! Zeker als het gedenken van de doden op deze eerste zondag na Allerheiligen plaatsvindt, zal menig kerkganger ernaar zoeken. Met de beelden van Job, ‘met eigen ogen, met dit vleselijk leven’ zal ik God zien, en die van Jezus: ‘God is de God van levenden’, raken we aan de diepe onzekerheid en de wil van mensen ‘dat er toch wel wat zal zijn’. Daarmee is de schijnzekerheid van ‘er is niets’, waarmee de Sadduceeën volgens Marcus leven, net zozeer ontmaskerd als de schijn zekerheid van de plaatjes uit de folders van het Wachttorengenootschap: het hiernamaals als Amerikaans middenklasse pretpark, dierentuin incluis. Bij dit thema sluit het lied van Oosterhuis, Tussentijds 20, prachtig aan. Maar tegelijk maakt de tekst van het lied ook wel duidelijk dat kerkelijk praten en zingen over leven na de dood vaak geheimtaal is. Wie geen poëtische aanleg heeft, fronst de wenkbrauwen, en zal niet snappen dat anderen tot tranen toe geroerd zijn door een
lied als dit. Uitleg heeft weinig zin, voorzichtige dosering soms wel. Afwisseling met die ‘primi tieve verzen’ over Jeruzalem (LB 265 bijv.) kan ook helpen. Liederen uit Opwekking, maar ook de gouwe ouwe ‘Ik zie een poort wijdopen staan’ willen zo hier en daar ook! Nemen we de manier waarop die mannen uit Marcus het verhaal van de vrouw met haar zeven mannen vertelden, dan klinkt daaruit een haast ziekelijke angst voor de macht van de vrouw. Herinnering aan Juda en Tamar? Het verhaal van Judit (inderdaad een tweede Tamar, met haar leven garant voor toekomst voor haar volk) biedt dan heel aards tegenwicht! Zonder enige gêne schrijft de auteur hoe alle ‘Hebreeuwse’ mannen deze knappe vrouw met de ogen volgen tot ze uit het zicht is; en tegen die tijd zijn er wel weer andere mannenogen die haar oppikken. De humor spat eraf. Deze vrouw is niet zeven, nee honderd mannen te erg. Tegelijk is de situ atie natuurlijk ook letterlijk bloedserieus: een heel volk dreigt vernietigd te worden, mannen vermoord, vrouwen misbruikt. Recht overeind gáát Judit. Loopt zij dan de weg van de antwoordpsalm, Psalm 119? Die hier, in de eerste acht verzen, sprekend lijkt op een reprise van Psalm 1, de titel van het hele Psalmboek? De weg gaan, blij ven gaan, en weten dat God zijn volgers niet beschaamd laat staan, dat blijft toch de basis van alle spreken over God, gisteren, vandaag en morgen. ‘God, niet van doden maar van leven den’, verrassend nabij in doornstruik en woes tijn, in stad en land. Roel A. Bosch
Licht in de vuurtoren (3) Nyks blik valt op de lampion in de ven sterbank. Die hadden ze gemaakt als afsluiting van het project. Een lichtje voor Sint-Maarten. Alle kinderen hadden een vuurtorenlampion geknutseld, iedereen op zijn of haar eigen manier. Het was een prachtige optocht geweest. Nyk was met zijn lichtje bij buurvrouw Lusine aan de deur geweest om te zingen, en zij had het heel mooi gevonden… Nyk heeft een plan netje. Hij steekt een waxinelichtje aan en zet het in de vuurtorenlampion. Als ze van mijn plan horen, vinden papa en mama het vast wel goed, denkt hij. Even lijkt het alsof het kleine vlammetje aarzelt of het wel zal gaan schijnen, maar na een tijdje bedenkt het zich en brandt het alsof het nooit anders gedaan heeft. Nyk blijft geduldig wachten, naast het vuurtoren lichtje in de vensterbank. Het is het enige lichtje in de schemerige kamer. Als na een tijdje de auto van de dokter wegrijdt, neemt hij de lampion op en glipt er op z’n tenen mee naar buiten. Zijn vrije hand houdt hij beschermend om het lichtje heen tegen de wind… Nyk loopt met het lichtje naar het huis van buurvrouw Lusine. Gelukkig, hij weet nog hoe het paadje loopt en waar het stoepje zit. Toen hij klein was, speelden hij en z’n vriend jes vaak verstoppertje in buurvrouws tuin. Dat mocht. Ze gingen meestal ook even naar binnen voor een praatje of een snoepje. Of buurvrouw kwam zelf naar buiten. ‘Voor de zee-vitaminen,’ zoals ze altijd zei. De klink van de achterdeur gaat net zo gemakkelijk omhoog als altijd. Hij roept de donkere gang in: ‘Volluk, buur vrouw Lusine, ik ben het: Nyk!’ Er komt geen antwoord. Zou ze slapen? Zachtjes schuifelt hij door de halfduistere gang, tastend langs de muur, naar de deur van de woonkamer. Hillie van der Weg
Met de kinderen in de kerk
Zevende zondag van de herfst
DE EERSTE DAG herfst 2012
Bij de tekst Niet een God van doden, maar van levenden
Bij Job 19,23-27a en Marcus 12,18-27 Het is zonder meer een curieuze keuze, dit ensemble van lezingen! Het lijkt een beetje op een poging om de Schriften tegen elkaar op te zetten, een beetje zoals de Sadduceeën en andere groeperingen in het evangelie pogingen doen om Jezus uit zijn tent te lokken, om zijn tegenstanders voldoende kruit aan te reiken waarmee ze Hem onderuit kunnen halen. De overbekende en veel gebruikte tekst uit Job (‘ik weet dat mijn verlosser leeft’) – die vaak geïnterpreteerd wordt als een oudtestamentisch ‘bewijs’ voor een lichamelijk opstanding – combineren met een passage uit Marcus waarin de opstanding uit de doden ter discussie wordt gesteld, ja, zelfs ontkend! En vervolgens weer wordt ‘bewezen’. Je moet maar durven.
Matteüs12,18-27 Marcus 28,16-20
Hoe lang nog? Met die vraag opent het negentiende hoofdstuk van Job, waaruit we vandaag enige verzen horen. Het zou zomaar de klacht, het verzuchtende weerwoord van Jezus kunnen zijn op de vele kwesties of onzinkwesties die Hem worden voorgehouden: ‘Hoe lang nog zult ge mijn ziel grieven, en Mij
DE EERSTE DAG herfst 2012
met woorden verbrijzelen?’ In ieder geval zijn zijn woorden in een boek gekomen! En die van Job ook. En dat was net Jobs hoop! Job bevraagt zijn vriend Bildad waarom hij hem vervolgt, zoals God ook al doet (19,22). En als om zijn gelijk te krijgen of voorgoed vast te leggen, verzucht hij dat zijn woorden – waarmee hij voortdurend uitdrukt dat hij niet wijkt van zijn overtuiging dat God trouw is, hoewel Deze hem ook onder grote druk zet – als bewijs opgeschreven zouden worden in een boek, met een ijzeren stift in lood geschre ven, zodat ze nooit meer kunnen worden uitgewist. Daarna volgt Jobs overtuiging dat zijn Bevrijder leeft. En aangezien Job aan Hem vasthoudt, leeft hij met Hem. Veel meer valt er mijns inziens niet over dit kleine stukje tekst te melden. Misschien is het vandaag een idee, om als onderdeel van de prediking, of als muzikale uitdrukking van de lezing, de aria I know that my Redeemer liveth uit de Messiah (G.F. Handel) te laten horen of een gedeelte uit cantate 160 van J.S. Bach (of G.P. Telemann), getiteld Ich weiss dass mein Erlöser lebt? Openbaar debat Voorafgaande aan de evangelielezing kijken we eerst even naar de context. Want er is veel beweging in het verhaal. Het is een in- en uitgaan, zowel in Jeruzalem als in de tempel. En dat alles binnen een korte tijd. Na de laatste aankondi ging over de opgang naar Jeruzalem (Mar. 10,33), onderweg Jericho aandoend (10,46), begint de tocht naar boven, via Betfage en Betanië (11,1). Jeruzalem en het tempelgebied worden betreden (11,11) en vrij snel verlaten. De volgende dag wordt de gang opnieuw gemaakt, vanuit Betanië. Het centrum, het godsdienstige handelscentrum wordt in één beweging door betreden (‘ze komen Jeruzalem in en Hij ging de tempel binnen’ – 11,15). Tegen de avond verlaten zij het terrein (11,19) opnieuw, om direct in het volgende vers weer op te gaan (met een korte onderbreking rond de al eerder besproken vijgenboom, als teken van wankel vertrouwen – 11,20-25). Opnieuw komen ze in Jeruzalem en in die stad gaat het Jezus, nogmaals, om de tempel. Daar wordt Hij door verschillende groeperingen (of afgevaardigden daarvan) bevraagd. Debat volgt. Aanslui tend spreekt Hij zijn mesjalim: zijn gelijkenissen. Hij is voort durend in gesprek (11,27-12,44), met overpriesters, met de kenners der Schriften, met oudsten, mensen uit de kring van de Farizeeën, en uit de Herodes-partij, met Sadduceeën ook. Hij is een rabbi met vele gesprekspartners. Een grote aaneen
schakeling van gesprekken en thema’s volgt elkaar op, spre kend over de Schriften aan de ene kant, en ingaand op wel of niet Schrift-gerelateerde vragen aan de andere kant, waarbij het opvalt dat een talrijke menigte gretig naar Hem luistert, in de buurt van de offerkist. Pas in 13,1 verlaat Jezus het tem pelterrein eindelijk en gaat zitten op de Olijfberg. Nog een keer gebruikt Hij daar het beeld van de vijgenboom, tijdens een lange toespraak (de zogenaamde eschatologische rede – 13,28-37). Dit alles, deze hele verzameling debatten, dit open neergaan naar de tempel geschiedde, zo lijkt Marcus ons voor te houden, twee dagen voor het Paasfeest (14,1). Dus met veel rumoer in de stad en in de omgeving. Opstaan uit de doden Zijn ze van Powned, die Sadduceeën? Met de bedoeling om Hem tot onverstandige, weinig doordachte, spontane maar karakterloze uitspraken te verleiden, komen ze tot Hem. Zij stellen een vraag over iets wat ze zelf belachelijk vinden. De opstanding, die loochenen zij. Nu, reken er dan maar op, bij Jezus dan, dat je van repliek gediend wordt. ‘Jullie zitten op een dwaalspoor.’ Het staat er twee keer (12,24.27). Ze hadden Hem een natuurlijk volkomen uit de lucht gegre pen fictieve situatie voorgelegd. Nu wisten de leerlingen van Jezus er ook niet goed raad mee, met de opstanding, want eerder hadden die zich ook al afge vraagd, ‘wat dat zeggen wou: opstaan uit de doden?’ (9,9). Maar niet weten wat het zeggen wil, of het geheel ontkennen, is nog iets anders. Nu staan de Sadduceeën in het algemeen bekend als een gemeenschap die toentertijd weinig ophad met nieuwe theo logische inzichten. Wel deelden ze de opvatting dat een mens toch op enigerlei wijze voortbestaat, maar dan in zijn kinde ren. Daarom was nageslacht wezenlijk. Maar zélf na de dood leven? Nee, daar kon men zich weinig bij denken. Toch was in de tijd van Jezus het opstandingsgeloof groeiende. Maar hoe kan dat dan, vragen ze zich af, dat is toch onmogelijk?! En dat willen ze met een absurde voorstelling van zaken aan Jezus voorleggen. Het antwoord van Jezus, waarin Hij God zelf ter sprake brengt, is een Schriftcitaat uit de Tora (12,26) – waar de Sadduceeën gevoelig voor waren, want zij erkenden alleen de Tora! Jezus’ bewijs is ook uit het ongerijmde, maar in ieder geval ligt daar een kracht Gods in, een levend geloof in plaats van een dode letter.
gemeenschappelijk Hoogliedleesrooster
4 november 21 mei 2008 2012
Nico Vlaming
31
4 november 2012 Voor de Heer en voor Jeruzalem!
Bij Judit 10,1-17
Judit
Luther vond Judit een komedie. De Statenvertalers betwijfelden haar canoniciteit met historische en morele bezwaren. Historisch gezien staat deze novelle tussen droom en werkelijkheid, maar ondanks leugens en epische verdichting is er een morele en theologische boodschap. Het boek heet apocrief of deuterocanoniek, maar staat vol allusies naar canonieke literatuur. Hoofdpersoon Judit zou goed in Rechters passen. Dankzij (in de rooms-katholieke) en ondanks (in de reformatorische traditie) historische beslissingen staan we voor de uitdaging weer een hoofdstuk van Judit te bestuderen en de Geest te bidden door deze tekst uit de joodse traditie heen te werken. De Statenvertalers vonden evengoed dat Judit – bij persoonlijke lezing – ‘niet geheel ondienstig’ is: tot opbouw kan strekken. Naar de vijand Judit 1-7 schetst de benarde situatie waarin de Israëlieten en Judits stad Betulia terecht zijn gekomen: Nebukadnessars generaal Holofernes hongert de stad uit om haar en heel Judea, inclusief Jeruzalem en haar tempel, te veroveren; er dreigt een ondergang van de joden en een ontwijding van de tempel. In hoofdstuk 8 treedt Judit op, zij vermaant de oudsten God niet te beproeven en belooft een daad te stellen waarover ze niet wil uitweiden. Hoofdstuk 10 begint waar haar gebed ter voor bereiding van haar actie eindigt. Ze gaat naar haar feestverblijf (vgl. 8,6) waar ze zich aankleedt en opmaakt (veel uitgebreider dan Ester in Ester 5,1). Zo wordt het contrast met Judits weduw schap uitvergroot en haar schoonheid onderstreept. Blijkbaar is het haar schoonheid die haar samen met haar woorden een ingang geeft in het vijandelijke kamp en toegang verschaft tot Holofernes. Bij wijze van decorwisseling valt bij vers 10 en 11 de perikoop in twee delen uiteen; Israëlische mannenogen volgen de vrouwen tot ze bij de Assyriërs in het vizier komen. Eten: identiteit en lakmoesproef Judit vult haar knapzak met koosjer eten en vaatwerk (10,5). Dit is een motief uit de diaspora, zoals in Daniël 1 – alleen, Judit hoeft alleen maar de stad uit te gaan om in Mesopota mië te komen; ze is niet weggevoerd, maar de vijand meldt zich bij haar stad. Gods voedsel geeft wijsheid en schoonheid. Judit wordt bewonderd om haar schoonheid (10,7.19.23; vgl. 10,10.14.18) en haar wijsheid (11,20). Koosjer voedsel is een keus voor afhankelijkheid van God die Hij zegent. Haar eten is
32
vegetarisch; sommige antieke vertalingen spreken van ‘brood en kaas’. Dezelfde gedroogde vruchten geeft David aan de Egyptenaar in 1 Samuël 30,11-12; het was blijkbaar ook leger rantsoen. Ook Abigaïl geeft ze aan David (1 Sam. 25,18). Onder meer eten contrasteert Judit en Holofernes. Zijn leger is uitgerust met veel voedsel (2,17-18; vgl. het Griekse motief van Perzische losbandigheid, ook in Ester), terwijl zij – behalve op feestdagen – vast. De tegenstelling bereikt haar hoogtepunt in hoofdstuk 12 waar Judit Holofernes’ ‘lekker ding’ zou moeten worden, maar hij in zijn zwelgen omkomt en zijn hoofd in haar knapzak eindigt. Net zo verwijst ‘prooi’ (lekker hapje) in 10,12 naar 5,24: de rollen worden omgedraaid (voor ‘ironie’: zie mijn bijdrage over Judit 11 voor de volgende zondag). Kamenierster Judit voert alles uit, samen met haar ‘kamenierster’,1 haar meest vertrouwde slavin (8,10; alleen in 10,10 ‘slavin’, in 12,15 en 13,3 ‘dienares’ genoemd – in 11,5.6 gebruikt Judit de woorden ‘dienares’ en ‘slavin’, en niet ‘kamenierster’, tegenover Holofer nes). Dit lijkt haar een koninklijke allure te geven (Ex. 2,5; Ester 2,9; 4,4.16; 5,1a.1f). Haar rol is vergelijkbaar met een vertrouwe ling als Eliëzer voor Abraham (zijn ‘oudste knecht’ – een unieke uitdrukking, Gen. 24,2) of met een wapendrager. Juist deze laat ste gender-overschrijdende analogie legt een spanning in het verhaal: ze wagen beiden hun leven in een oorlogssituatie. Dit thema weerklinkt met Rechters (i.h.b. Debora en Jaël): ‘door toedoen van een vrouw’ (Judit 16,5). Als kinderloze weduwe staat ze niet onder het gezag van een man. Zij heeft echter wel gezag over mannen (zie o.a. 10,9; ook Judit 8 – vgl. 15,13 waar de mannen de vrouwen volgen). De kamenierster zegt niets in het hele boek, ze gehoorzaamt, maakt mogelijk dat Judit is wie ze is. Zoals Judit als vrouw Gods onverwachte wapen van kracht in vermeende zwakheid is, is zij dit alleen door haar moedige underdog kamenierster. De kamenierster toont Gods kracht door zwakheid in het kwadraat – daarbij mogen we haar kracht, moed en geloof niet uitvlakken. ‘Hebreeuwse’ Het leger is na ruim dertig dagen kamperen (met meer drinken dan drillen) verveeld en wanneer Judit met haar kamenierster arriveert, staan er direct honderd soldaten klaar om hen naar Holofernes te brengen. Judit handelt doortastend, creëert geen 1
Bij bestudering van Judit is gebruik van de vertaling in Buiten de vesting raadzaam.
Volhouden voor Jeruzalem Judit schetst lijden als beproeving, niet als oordeel. Het beleg uithouden is een offer voor Jeruzalem (8,9-27). Niet alleen lijdzaamheid is geboden, maar ook vindingrijkheid en initia tief (8,32-34), zegen (8,35), overgave en vertrouwen (9,1-14) en moedig gaan (10,1-17). Judits plan forceert een doorbraak en maakt haar tot de verhoging van Israël en Jeruzalem (10,8; 15,9). Izaak J. de Hulster 2 C.A. Moore, Judith, Anchor Bible 40. Garden City: Doubleday, 1985, 202-203.
Judit 10,1-17
Bij de tekst
schijn van verdachte handelingen, maar stevent recht op haar doel af. Haar gevangenneming is daar een uitstekend voor beeld van; dat ze in handen van de vijand valt, is een van haar eerste stappen waaruit blijkt dat ze de vijand in haar vingers heeft. Judit introduceert zich als ‘Hebreeuwse’ (10,12), een gangbaar gentilicium dat voor de lezer zou kunnen aangeven dat zij zich met de Hebreeërs identificeert die slaven waren in Egypte (Gen. 39-40; Ex. 1-10; vgl. 1 Sam. 4,9) en de soldaten de indruk mag wekken, dat zij spoedig slaven van de Assyriërs zullen zijn.2 Ze noemt echter impliciet de bevrijdende God der Hebreeërs (Ex. 3,18). Uiteindelijk worden zodoende de Assyriërs ‘geknecht’. Zo zit het boek vol met verwijzingen en dubbele lagen. Judit belooft het leven van Holofernes’ mannen te sparen (10,13), maar doodt hem zelf later.
DE EERSTE DAG herfst 2012