VAN DE REDACTIE D. Kranen Hier ligt dan de de eerste aflevering van het jaar 2011 kant en klaar voor u! Zoals u ziet is er een en ander gewijzigd: een andere illustratie op de voorkant, andere advertenties op de achterzijde, en een steunkleur in het binnenwerk. Ook ben ik afgestapt van de twee kolommen, die gaven te veel afbrekingen te zien waardoor het lezen wat vermoeiend was. Ook heb ik een oplossing gezocht voor de bijschriften bij de illustraties die nog wel eens voor verwarring bleken te zorgen; ik denk een oplossing gevonden te hebben door tekst en plaatje aan elkaar te koppelen en een aparte kleur te geven. Website www.erfgoedinfo.com: Regelmatig wordt de site bijgewerkt: Zo worden onder EXTRA ARTIKELEN stukken toegevoegd die om allerlei redenen niet in dit blad worden opgenomen. Deze artikelen zijn overigens voor iedereen, ook zonder account, te zien. Ook is de Namen INDEX op de jaargang 2010 geplaatst. Voor nieuwe abonnees is er een nieuwe wervingsactie van start gegaan: nieuwe abonnees hebben recht op een welkomstgeschenk in de vorm van een boek. (zie website, startpagina)
AAN DE REDACTIE Naar aanleiding van het artikel over buitenechtelijke kinderen in het novemberdecember-nummer ontvingen wij een waardevolle aanvulling van de heer J.A. Does uit Oosterend. De heer Does wijst er op dat naast de genoemde Amsterdamse instellingen voor hulp aan ongehuwde moeders en hun kinderen er nog een Amsterdamse instelling was die zich daar sterk voor maakte. Dit was het tehuis voor onder meer ongehuwde moeders in de Roggeveenstraat, een tehuis dat door het echtpaar Tjitte Jonker en Janetta Cornelia Clauzer in 1904 was gesticht. Het tehuis bestaat nog steeds onder de naam 'Hulp voor Onbehuisden' (HvO). In 1997 is HvO gefuseerd met de Professor Querido Stichting, en heet daarom sindsdien HVO-Querido. Er waren nog meer
huizen die onder de vlag van de HvO werkten. Zo stelde de gemeente Amsterdam in 1905 het Oude Buitengasthuis in bruikleen af aan de HVO voor de symbolische huur van 1 gulden per jaar. HvO moest dit zogeheten 'Oude Pesthuys' uit 1635 aan de Tweede Constantijn Huygensstraat wel zelf opknappen. Elbertje (Bep) Does, een nicht van de briefschrijver, trad in 1924 in dienst bij de HvO. Zij zou later de hoofdleidster van het kinderhuis 'Prinses Irene' worden. Elbertje Does was geboren te Hilversum op 7 juli 1889 en stierf te Amsterdam op 11 juni 1983. Voor haar werk werd zij in 1961 onderscheiden met de eremedaille verbonden aan de Orde van Oranje-Nassau in zilver. Omvang van de hulp In 1904 telde HvO al 31.665 verpleegdagen. In 1920 verstrekte HvO in totaal al 301.626 verpleegdagen, dat was gemiddeld aan 827 personen per dag! In de jaren '30 werden om en nabij 275.000 verpleegdagen geteld, met een uitschieter naar boven in 1931 van 295.764, gemiddeld 810 per dag. De geschiedenis van dit tehuis voor vrouwen van de vereniging HvO is wat betreft de periode 1904-1980 goed gedocumenteerd in het boek: 'Vertrapte Bloemen'. In dit boek wordt Bep Does met ere genoemd. Naar aanleiding van dit boek wordt nog het navolgende opgemerkt: Het lot van ongehuwde vrouwen was in de 19de eeuw en zelfs in het begin van de 20ste eeuw deerniswekkend. Alleenstaande vrouwen hadden geen goede levensbestemming. Vaak hadden zij een karig inkomen en konden nauwelijks zelfstandig wonen. Een belangrijke aanzet tot lotsverbetering bracht het werk van Florence Nightengale die als verpleegkundige hulp bood aan militairen die tijdens gevechtshandelingen ziek en/of gewond raakten (Krimoorlog, Sebastopol 1856). Florence was lid van de hogere Britse kringen. Ook Nederlandse vrouwen uit de hogere burgerklasse, zoals Anna Reijnvaan en Sara Hudig, pakten eenzelfde uitdaging aan. Tijdens de Frans-Duitse van 1870 boden zij hulp aan gewonde militairen en de vele vluchtelingen. Geleidelijk aan werd door de invloed van dergelijke sterke vrouwen de verpleegkundige een eervol en levensvullend beroep. Veel meisjes van goeden huize zagen hier kansen en een perspectief op een gerespecteerde levenstaak voor het geval dat ze ongehuwd zouden blijven. Bronnen: ⇨Irene van der Linden en Désirée Schijns, Vertrapte Bloemen. Amsterdam (1994) ⇨http://www.hvoquerido.nl/geschiedenis J.A. Does & J.W. Koten
Beroepen van vroeger H.M. Lups (smoutdrukker t/m soetelaer) Smoutdrukker Drukker die gespecialiseerd is in klein drukwerk zoals familiedrukwerk, loterijbriefjes, reclamefoldertjes. Dit drukken vond als regel op een hand-, trap- of elektrische degelpers plaats. Smouter Smout is week vet dat op verschillende manieren werd verkregen, bijv. Leversmout, Trayn, Baleyne, Kaen oft dierghelicke quade Smout oft Vet (WNT). (Een smouterham was een snee (rogge)brood met reuzel besmeerd). 1. Smelter van vet. 2. Iemand die wol voor het spinnen invette met vette substantie (o.a. boter en raapolie). Smoutmolenaar, smoutslager Oliemolenaar, olieslager. Smoutverkoper Iemand die in olie, vet, traan enz. handelde. Smoutzetter Handzetter die in een drukkerij zetsel uit losse letters vervaardigde voor handels-, reclame- en particulier drukwerk, werk dat staande achter een zetboek werd verricht. Mij is het verhaal van een oude handzetter bijgebleven: als ze zo’n uur of twaalf achter een zetbok hadden gestaan, wilden ze wel eens wat door de knieën zakken. Met een schop tegen hun achterste werden ze weer tot de orde geroepen. Snelschrijver, Stenograaf. De stenograaf nam/neemt met behulp van een speciaal schrift teksten op. In Nederland zijn drie systemen tot ontwikkeling gekomen: 1. het systeem Steger, ontwikkeld door C.A. Steger, 2. het systeem Pont en 3. het systeem Groote dat nog steeds in gebruik is. Dit systeem werd in 1899 ontwikkeld door A.W. Groote, adjudant van een cavaleriegene-
raal. Hij zocht een manier om te paard aantekeningen te kunnen maken zonder dat zijn notities onherkenbaar werden door de bewegingen van het paard. Bekend is dat Willem Drees zijn loopbaan begon als stenograaf bij de gemeente Amsterdam en later bij de Tweede Kamer. Op het internet is het nodige te vinden over deze beroepsuitoefening. Men onderscheidde een kantoorstenograaf tweede klasse, een kantoorstenograaf eerste klasse en een kamerstenograaf die 250 lettertekens per minuut haalde. Sneuenmaker Sneuen zijn einden in elkaar gedraaid dun hennepgaren, ongeveer 75 cm lang, waaraan een haak werd bevestigd om bij de hoekwantvisserij te worden gebruikt. Dit werk werd als huisindustrie verricht o.a. te Vlaardingen, Maassluis en Middelharnis. Snikkevaarder, ook snikschipper. Schipper op een snik, een binnenvaartuig voor het vervoer van personen en goederen, ook wel voor kustvisserij. Wordt tussen 1558 en 1710 veelvuldig in het Gilderechtboek van Groningen genoemd. Snijder (!) Kleermaker, hersteller en vermaker van kleding. (2) Actief bij het inhalen van de oogst van de oogst.(3) Castreerder van dieren. (4) Bewerker van (edel)stenen, bijv. diamantsnijder. Snuifdozenmaker Vervaardiger van snuifdozen in diverse uitvoeringen, zowel zeer eenvoudig als uiterst kostbaar. Vervaardiger van snuifdozen (koperen, zilveren en gouden). Snuifmolenaar, snuifmaler Een snuifmolenaar bereidde snuiftabak dat in een aantal verschillende soorten en op verschillende manieren werd geproduceerd. Bij sommige snuifmolens werden zware ijzeren rollen gebruikt om met name de stengels te pletten waardoor het latere fijnhakken werd bespoedigd. Een andere manier was om de tabaksbladeren in een linnen doek te wikkelen en die te omsnoeren. Op de stripbank werden de bladeren gestript, de stelen eraf gehaald en gebundeld, in een linnen doek gewikkeld en met touw omwonden. Deze bundels leken op karotten (een soort penen), vandaar de naam. Deze karotten werden een half jaar in het donker gelegd om te ‘sterven’, waarna ze werden omgelegd. Als ze gereed waren, werden de karootten uit elkaar getrokken en in ronddraaiende tonnen door daarin stampende hakmessen fijngehakt. Een aantal soorten werd nog gezeefd, gemalen op de snuifsteen, gekleurd en geparfumeerd. Het armste deel van de bevolking kocht vaak rappe, de minste soort snuif, ge-
maakt van de stelen van de tabaksbladeren. Bij stelensnuif werd het omwikkelen, het drogen en het fermenteren overgeslagen. Thuis kon men de karot ook raspen met behulp van een snuifrasp. (Ontleend aan A.J.J. Struijk, Ons Erfgoed, 10e jg. nr. 3.) In de Amsterdamsche Courant van 13 juni 1801 stond o.a. de advertentie: SNUIFKAPPERIJ DE VRIENDSCHAP. Wordt geadverteerd, dat de compagnieschap, gecanteerd hebbende op de firma van J. Barentz en Comp. Aangaande de snuifkappery en de maaldery in de molen De Vriendschap op het Oetgenspad buiten de Weesperpoort, op dato 16 Mey 1801 is komen te cesseeren; wordende de affaire evenals voorheen door den ondergetekenden, die de directie over alles gehad heeft [..] op dezelve firma van J. Barentsz. En Comp. Terzelver plaatse gecontinueerd, Jan Barentz. De mannen rookten vooral hun pijp, maar bij de vrouwen was het snuiven populair. Veel snuiftabak werd verkocht in Delfts blauwe potten. In Rotterdam zijn nog twee snuifmolens in functie. Beide staan in de wijk Kralingen. Het zijn tevens specerijmolens. Ook tegenwoordig wordt er nog snuif gebruikt, vooral door Marokkanen.
Uit: Andrew Steinmetz: Tobacco, its history, cultivation, manufacture and adulterations (London, 1857) Soetelaar, suitlaar, suytelaar (a) Kleinhandelaar in levensmiddelen die als venter, vaak ook als gaarkok, manschappen van legers, scheepsbemanningen, polderarbeiders e.d. voorziet van proviand en drank.) (b) Verkoper van versnaperingen en (sterke) drank tijdens koopdagen, op een schaatsbaan e.d. (c) Turfsteker die zijn waar al leurend slijt; turfventer. (WNT)
Herrie in de familie Martine Zoeteman-van Pelt De Nederlandse universiteitsarchieven kennen diverse interessante bronnen die bij veel genealogen nog onbekend zijn. Zo hadden diverse universiteiten een eigen rechtbank. In het archief van deze zogenaamde academische vierschaar zijn interessante gegevens in te vinden, niet alleen over jonge studenten, maar ook over de wat oudere lidmaten, de inwoners van de universiteitsstad. Een 'kale' stamboom kan zo aangekleed worden met het wel en wee van onze voorouders. Wat dacht u van het verhaal over de frauderende secretaris C. P. Chastelein, in wiens boedel twee briefjes werden gevonden waarin hij bekent zelfs 'uit de spaarpotten van zijn kinderen een gespecificeerd aantal ducatons , alsmede uit iedere spaarpot een gouden rijder te hebben geligt1' In dit artikel komen voornamelijk familiezaken uit het Leidse academische rechtbankarchief aan bod. Inleiding Voordat de eerste universiteit in de noordelijke Nederlanden werd gesticht, gingen studenten naar het buitenland. De universiteit van Leiden is de oudste van de Republiek. De stichting ervan vond plaats in 1575. Tien jaar later volgde de universiteit van Franeker. De overige universiteiten werden opgericht in Groningen (1614), Utrecht (1636), Harderwijk (1648) en Nijmegen (1656 en 1753). De eerste Nijmeegse academie verdween na 24 jaar, de tweede poging mislukte al na vier jaar. De hogescholen van Franeker en Harderwijk kwamen in 1815 aan hun einde door de eerste wettelijke regeling voor het hoger onderwijs in Nederland. Deze zes waren allen academies tijdens de Republiek. Hedendaagse universiteiten als die van bijvoorbeeld Maastricht, Wageningen en Amsterdam zijn van na deze periode. Iedereen die als lidmaat van de universiteit was ingeschreven in het album studiosorum viel onder de jurisdictie van een eigen universitaire rechtbank. Dit was een brede groep: niet alleen studenten, maar ook hun personeel (gouverneurs en knechten) en dat van de universiteit (boekdrukkers, maar ook muzikanten) behoorden hiertoe. Daarnaast was er een groep die traditiegetrouw werd ingeschreven als lidmaat, zoals de in de stad wonende advocaten, medisch doctoren en predikanten.
1 Nationaal Archief (NA), Archief Academische vierschaar (AAV) 29, 26 mrt. 1787 fol. 217v.
De rechtbank werd ook wel aangeduid met senatus judicialis, forum privilegiatum of academische vierschaar. Een academische vierschaar was een paternalistische instelling. Het doel was studenten die iets misdaan hadden buiten het bereik van de gewone rechtbanken te houden. Dit voorkwam dat de toekomstige (bestuurlijke) elite en hun families zouden worden geschaad in goede naam en carrièrekansen. Utrecht had als enige universiteit in de Republiek geen eigen rechtbank. De beslissing tot het geven van een dergelijke rechtbank kon alleen door de Staten van de desbetreffende provincie genomen worden. De aanzetgever tot de oprichting van de universiteit, de stad Utrecht, kon de Staten van Utrecht hier niet toe aanzetten. De samenstelling van de Noord-Nederlandse universiteitsrechtbanken varieerde. Die van Franeker, Groningen en Harderwijk bestonden uit een rector en enige professoren. In Leiden vormden daarentegen universiteit en stadsbestuur samen de academische vierschaar. De rector magnificus en vier assessoren, uit elke faculteit één professor, spraken recht met vier burgemeesters en twee schepenmeesters. De stadspartij vormde dus met één man extra de meerderheid. Door deze bijzondere samenstelling bezat de Leidse academische vierschaar als enige in de Republiek ook de hoge rechtsmacht. Er konden dus zwaardere misdaden, zoals moord, worden berecht en zwaardere straffen, zoals de doodstraf, worden gegeven. De archieven van de academische vierschaar zijn te vinden in het Rijksarchief van de desbetreffende provincie. Voor een overzicht daarvan verwijs ik naar mijn artikel 'Het universiteitsarchief als genealogische bron voor de vroegmoderne tijd', Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, deel 51, (1997), 83-98. In het archief van de academische vierschaar is ongeveer dezelfde informatie te vinden als in elk ander rechtbankarchief. Een zittingsverslag begint meestal met de datum en de namen van de aanwezige rechters c.q. professoren. Bovenaan staan de namen van de eiser en gedaagde, met wat aanvullende informatie over beroep, status, woonplaats en soms de leeftijd. Ook worden de namen van de vertegenwoordigende advocaten vermeld. Dan volgt een verslag van de zitting. Familiezaken
In de volgende tabel zijn de verschillende familiezaken die voor de academische vierschaar kwamen gerangschikt. Tabel 1. Familiezaken in de 17e en 18e eeuw Soort zaak Totaal 17e eeuw Huwelijk 55 18 Erfenis 39 22 Vaderschapsaktie 33 14 Voogdij 18 6 Huizen 16 14 Venia aetatis 10 Lijkschouwing 7 2 Overige familiezaken 3 1 Kindermishandeling 1
18e eeuw 37 17 19 12 2 10 5 2 1
Bovenaan staan de huwelijkszaken. Hieronder vallen voornamelijk echtscheidingen, maar ook niet-nagekomen trouwbeloften en clandestiene huwelijken. Erfeniskwesties blijken ook iets te zijn van alle eeuwen. Vaderschapsacties waren rechtszaken, meestal op initiatief van de ongehuwde (aanstaande) moeder gestart. Het doel was door de rechter de vader, die zich aan zijn verantwoordelijkheid tegenover moeder en kind wilde onttrekken, aangewezen te krijgen. Voogdijzaken spreken voor zich. Daarnaast waren er enkele rechtszaken waarbij het eigendom van een huis centraal stond. Venia aetatis staat voor meerderjarigheidsverklaring. De academische vierschaar verleende daarbij per akte een minderjarige toch de handelingsvrijheden van een meerderjarige, zodat deze bijvoorbeeld kon handelen nadat zijn vader was overleden. Lijkschouwingen werden gedaan op buiten aangetroffen overleden lidmaten. In 'overige familiezaken' is de rest verzameld. Kindermishandeling kwam gelukkig maar één keer voor, in 1767. De zaak blijft enigszins in nevelen gehuld. Ezra de Clerq van Jever werd beschuldigd van kindermishandeling, maar op de achtergrond speelt waarschijnlijk een echtscheidingszaak1. Van voorgaande categorieën zal ik een paar zaken uitgebreid behandelen, zodat u een beeld krijgt wat u zoal kunt verwachten van het universitaire rechtbankarchief. Huwelijkszaken
1 AAV 28, 11 mei 1767 en 25 mei 1767 fol. 56v. Revisieverzoek van het vonnis 27 nov. 1769 en 8 jan. 1770 fol. 129.
Een trouwbelofte was bindend, tenzij deze bij minderjarigheid of in dronkenschap was gedaan. Het was gewoonte dat verliefden bij het beloven van eeuwige trouw aan elkaar iets gaven, zoals bijvoorbeeld een geschreven trouwbelofte of een geschenk. Dirk Haak had zelfs een trouwbelofte met zijn eigen bloed ondertekend1. Een meisje stond niet sterker met een dergelijk schriftelijk liefdesbewijs. De Leidse academische vierschaar nam Adrianus van Schoonhoven in bescherming en verklaarde zijn epistel, geschreven aan Margaretha Pieterse van den Bosch, ‘van geen waarde’. ‘Eer deze sententie gewezen wierd, is de gedaagde wegens deze ligtvaardige trouwbelofte, en het misbruijk van Gods naam daarin, door den assessor Theologus ernstelijk bestraft; en heeft daar in tegenwoordigheid van den eijscher, hare advocaten en procureurs verklaart, zulks hem leed te weezen’2. Het aantal verbroken trouwbeloften in Leiden was in vergelijking met andere universiteitsrechtbanken bijzonder hoog3. In geen geval liet de universitaire rechtbank het komen tot een gedwongen huwelijk na een trouwbelofteproces! Wanneer ondanks het ontbreken van toestemming in het geheim getrouwd was, kon dit clandestiene huwelijksbootje tot zinken worden gebracht. Bij een geheim huwelijk in het buitenland getrouwd, of bij fraude met de regels van de Politieke Ordonnantie, konden de ouders die er te laat achter waren gekomen dat hun kind al getrouwd was, procederen tegen een clandestien huwelijk. Zij deden dan pogingen tot nietigverklaring, want het huwelijk was zonder hun goedkeuring gesloten. De rechters van de Leidse academische vierschaar verklaarden alle drie de clandestiene huwelijken die voorkwamen nietig. Dirk Haak was na drie geboden op clandestiene wijze op 27 december 1734 in de echt verbonden met Jannetje Davoine.
1 AAV 26, 18 jan. 1735, fol. 55v. 2 AAV 24, 24 sept. 1648, fol. 1. 3 M. F. M. Wingens, “Zur Vermeidung der Schande: Organisation und strafrechtliche Tätigkeit der Universitätsgerichte in der Republik der Niederlände (1575-1811)”, Vorträge zur Justizforschung. Geschichte und Theorie, Bd 1 (Frankfurt am Main 1992) 87.
Direct na de nietigverklaring van het huwelijk liet vader Haak zijn minderjarige zoon opsluiten in een zogenaamd verbeterhuis. Dit was een 'gesticht of tuchthuis voor maatschappelijk- en geestelijk ontspoorden'. Vervolgens zette hij hem op de boot naar Oost-Indie. In het civiele gedeelte van het archief van de academische vierschaar komen diverse echtscheidingen voor. De akten geven tevens een overzicht van de diverse familieleden. Zo verscheen advocaat Richard Terbrugge met zijn 'schoonbroeder' notaris Willem van Lamswaart. De huisvrouw van Terbrugge, Sara van der Dussen, huisvrouw van Terbrugge, werd geassisteerd door haar schoonzoon Abraham Denick, tevens schout van Maassluis. Zij waren in 1677 op huwelijkse voorwaarden getrouwd, en er kwamen drie kinderen. Bij hun verzoek om scheiding van tafel en bed valt één voorwaarde op. Hij zal nooit komen of blijven wonen, in de plaats waar zij woont, of zal komen wonen. Een soort straatverbod avant la lettre1! Ook bij Mr. Rudolph de la Noij en zijn huisvrouw Maria den Oosterling waren er kinderen in het spel. Hester was 2 jaar en Jan de la Noij nog maar 8 maanden. Het stel geeft aan al zes jaar huwelijksproblemen te hebben. Zij vraagt om de zorg voor beide kinderen. Daarbij zal zij betalen voor Hester, en haar man voor zijn zoontje, namelijk 63 carolus gulden per jaar2. Gerritje van Nier, de huisvrouw van medisch docter Johannes Le Francq van Berkheij, hoor je bijna zelf spreken. Zij vertelt dat ze getrouwd waren in 1750. Gerritje had met hem in alle liefde en eenigheid geleefd, 'hetzelve seedert eenige tijd zodanig was verflauwt en vermindert'. Beiden willen een echtscheiding. Zij verzoekt om een curator voor haar bij deze rechtszaak, het liefst haar vader Dirk van Nier. Dit staat de academische vierschaar toe. Daarbij stellen de rechters commissarissen aan, die de zaak verder moeten regelen. Uiteindelijk werd onder andere besloten dat kleding, goud, juwelen, de hele bibliotheek, rariteiten (al wat tot zijn liefhebberij en studie behoort) van de man blijft, net als de speeltuin. Gerritje houdt haar kleding, juwelen, en het huis en erf 'de drie Orange Appelen'. Dit op voorwaarde dat haar man het huis nog een jaar lang mag bewonen. De huisraad moeten zij samen verdelen. De al geregelde graven in de Hooglandse kerk blijven gemeenschappelijk. De kinderen, Maria, Geertje en Dirk le Francq blijven bij hun moeder, op haar kosten3. Erfeniskwesties Erfeniskwesties geven gelijk een mooi “familieplaatje”. Annetgie Hendricx, de weduwe Walraven, die in leven burgemeester van Vianen was, roept de hulp in van de Leidse academische vierschaar. Haar overleden zuster, Femmetge Hendricx, gehuwd met Jan van der Draft, heeft als enige zoon Assuerus van der Draft nagelaten. De enige nog levende familie van de 48-jarige Assuerus is van moe1 AAV 25, 13 febr. 1693 fol. 53v. 2 AAV 25, 14 dec. 1694 fol. 57v. 3 AAV 27, 16 febr. 1761 fol. 162v.
derszijde tante Annetgie, en van vaderszijde de kinderen van zijn overleden oom Cornelis van der Draft. Maar nu komt het: neef Assuerus is 'geheel simple ende innocent'. De familie van vaderskant beheert zijn goederen en sluit hem min of meer op in huis. Daarom verzoekt Annetgie Hendricx om aanstelling van twee notarissen als curators. Tevergeefs: de vierschaar gaat niet akkoord en daarom komt ze terug. Nu met getuigen: Machalijna Walraeven, huisvrouw van Jacobus Packe en Marija Lantsheer, bejaarde dochter, verklaren op hun 'vrouwe ware woorden' voor Annetge Hendricx, dat zij als dienstmaagden enige jaren bij Jan van der Draft, zilversmid te Leiden, hebben gewoond. Zij hebben gemerkt dat diens zoon Assuerus van der Draft zijn verstand en zinnen niet volkomen machtig is. Hij verklaart hen al zijn goederen aan Jacobus, de man van Amerens van der Draft en aan verdere broerskinderen van zijn vader te hebben weggeschonken. Want anders zouden zij hem in het dolhuis hebben gesmeten1. Een drama geschetst in twee akten….. Vaderschapsacties Een belangrijke reden een dergelijk proces aan te spannen was het financiële aspect. Voor de geboorte en het opgroeien van het kind moesten immers kosten worden gemaakt. De moeder wilde daarvoor graag een bijdrage van de vader. Een tweede motief was eerherstel. Voor de vierschaar eiste de vrouw dat het tot een huwelijk zou komen, of dat zij anders een bedrag kreeg voor haar ‘defloratie’ (ontmaagding). Niet elke vrouw wilde trouwen, waarschijnlijk werd deze eis ook gesteld ter versterking van haar positie bij het proces. Dit suggereert immers dat het kind voortkwam uit een vaste verhouding. Diverse rechtszaken werden alsnog in onderling overleg geregeld. Meestal was een vrouw overgehaald met een trouwbelofte, lieve woordjes, of drank. Susanna Gerom was ‘naer vele liefkosereije ende minnelijcke versoecken’ zwanger geraakt2. Bij enkele zwangerschappen was drank in het spel, zoals bij deze: ‘In den gepasseerde jaare 1793 ter geleegendheid der Leijdse kermis, de suppliante heeft overgehaald, om met hem in eene broedertjeskraam te gaan, alwaar hij haar op broedertjes3 heeft getracteerd en met haar twee flessen wijn gedronken. Dat de suppliante door den wijn bevangen zijnde geraakt, op de instantie van gemelde Knok, met hem is mede gegaan naar eene herberg aan de Galgpoort binnen deze stad. Dat, gemelde Knok met haar suppliante in een aparte kamer zijnde, en haar hebbende aangezet om weder wijn met hem te drinken, haar eindlijk zo verre heeft verleid, dat hij vleeschlijk met haar heeft geconverseerd 4.
1 AAV 25, 3 nov. 1687 fol. 14v. en 15 sept. 1687 fol. 15. 2 AAV 25, 13 okt. 1718, fol. 150. 3 Broeder: koek, meestal van (boekweit)meel, melk en stroop (later ook met krenten, rozijnen, sukade enz. er door heen), hetzij in een zak gekookt, hetzij in een ijzeren pot of ketel met een bruine korst gebakken; ook wel broeder in de zak, Jan in de zak, zuster, zakkoek, ketelkoek, dikke koek enz. genoemd. 4 AAV 31, 24 febr. 1794, fol. 206v.
Tenslotte Al deze zaken ben ik tegengekomen tijdens mijn onderzoek voor mijn proefschrift over de Leidse studentenpopulatie tussen 1575 en 1812. Belangrijke vragen waren hoeveel studenten er in deze periode in Leiden studeerden en wat hun geografische- en sociale achtergronden waren. Daarnaast wordt beschreven hoe hun dagelijks leven als student was. Vanaf 10 februari 2011 is mijn proefschrift online te bestellen bij Leiden University Press op: www.lup.nl
Recept Een kostelijcke remedie voor de kou of winter handen en - voeten.1 Neemt 1 pont boomoly2, een1/2 pont witte ceruys3 of lootwit, 4 loot sulvers gelit, 2 loot maghde (zuivere) was, 2 loot mirre en 1 loot gewase tarpentynn. De boomoly moet eerst aen het koocken wesen en dan moet de savuys en het sulvers gelit4 daer in gedaen worden en roert dat tesamen soo langh tot dat het swart of bruyn is en dat een droppel daer van op een teljoor sijnde, kleeft aen de vingers maer hart is neemt het dan van vuer en een wijnnich gestaen hebbende doet dan die ander spesies daer in, gestadigh roerende, neemt dan uw linnen en doopt dat in de salve, laet dit afdruypen, maer de stocken daer de pleysters overgehangen worden, moeten eerst nat gemaeckt sijn ende pleysters soo lange hangen tot dat die drogh sijn en dan met pampier van binnen en van buyten gerolt, anders kleeft het aen malkander en men kanse oock tot rolle maken. Dese salve is [ook] heel kostelijck voor sweerende vingers of andere sweeren, maer gij moet die alle dagen omkeren de sij die onder gelegen heeft, die moet dan weder boven leggen en afgedroght worden met een doeckie.
Uit: P.J.B.C. Robidé van der Aa,, Verzameling recepten tegen verschillende kwalen. Recept van de salven als dezelve in het Leprooshuis te Amsterdam gebruikt werden.(1887) Datering 17e en 18e eeuw. 2 Boomolie: olijfolie 3 Koolzuur loodoxyde 4 Zilverglit: Halfgesmolten geel loodoxyde. 1
‘Heresie wort gephunieert1 met den viere’ Het proces en de executie van de gebroeders Thys (1555) Dr. Enne Koops Instelling van de inquisitie in de Nederlanden (Leuven, 1520-1522) In de Vlaamse stad Leuven, dat door de katholieke autoriteiten wordt be schouwd als een zenuwcentrum van lutherse ketterijen, kondigt keizer Karel V (1500-1558) op 28 september 1520 af dat alle geschriften die de leer van de Duitse reformator Maarten Luther (14831546) vertolken, vernietigd dienen te worden. Iedereen die deze leer propageert, kan erop rekenen achter de tralies te belanden. Ruim een week later, op 8 oktober, gaan al de eerste tachtig boeken van Luther in vlammen op, waarmee Leuven de Nederlandse primeur heeft. Niet zo vreemd voor een stad waar de katholieke Theologische Faculteit is gevestigd en die het religieuze en intellectuele hart van de katholieke Nederlanden vormt. Luther antwoordt op de boekverbranding door op 10 december de bul van paus Leo X (1475-1521), Exsurge Domine (Sta op, o Heer) – een oproep aan Luther om zijn errores2 te herroepen – buiten de poorten van Wittenberg te verbranden. In april 1521 moet Luther zich verantwoorden in Worms, waarna Karel V de rijksban over de Duitse reformator uitschrijft. Een schijnontvoering door vrienden naar de Wartburg in Eisenach voorkomt dat de vogelvrij verklaarde Luther vermoord wordt. Luthers volgelingen, en later ook calvinisten en wederdopers, krijgen het zwaar te verduren. In maart 1522 stelt Karel V in de Nederlanden naar Spaans voorbeeld de inquisitie in – Mechelen ontvangt het eerste plakkaat –, dat tot 1560 het leven kost aan meer dan 50.000 protestanten. Veel van hen blazen hun laatste adem uit op de brandsta-
Punieren: straffen. 2 Errores: dwalingen. 1
pel.1 Tot deze martelaren behoren ook Frans en Nikolaas Thys uit Mechelen. Het proces dat tegen hen gevoerd wordt, geeft een indringend beeld van de verschrikkingen van de inquisitie. Het gezin Thys (Mechelen, 1520-1555) Mechelen telt rond 1550 ongeveer 30.000 inwoners. Economisch gezien bevindt de stad – die in de veertiende en vijftiende eeuw een boost doormaakt en van 1507 tot 1530 de hoofdstad van de Nederlanden is – zich in een neergaande spiraal. Door de verhuizing van de politieke hoofdstad naar Brussel in 1531 en door de latere Opstand (vanaf 1566) verliest Mechelen geleidelijk aan haar vroegere economische, demografische en intellectuele kracht. Het katholieke gezin Thys is niet meer dan een speld in de hooiberg van Mechelen, maar dat zou niet zo blijven. Het gezin telt zes leden: vader Andreas, moeder Catherina, Jan, Frans, Nikolaas en een dochter wier naam niet bekend is, en verdient de kost in de handel, om precies te zijn het ververs ambacht. Vanaf de jaren 1520 steken Andreas en zijn zonen om die reden regelmatig en voor langere tijd de grens over met het Heilige Roomse Rijk. Daar worden ze in vooral de Hanzestad Lübeck aangestoken door het van de grond komende lutheranisme. Het stimuleert hen de Bijbel van a tot z te lezen. Geleidelijk raken Andreas, Jan, Frans en Nikolaas in de ban van de reformatorische prediking, zo sterk dat ze er in Mechelen, waar ze kerken in de Sint-Catharijneparochie, nauwelijks over kunnen zwijgen. De Thysens beweren ‘dat de reyne leer Christi, also met mensengebode verdonckerd, sonde syn in de stadt Mechelen’. De mannenbroeders Thys weten ook de vrouwelijke gezinsleden te overtuigen van de onjuistheid van de katholieke leer. In Mechelen gaan stemmen op, vooral onder parochiegenoten, die het gezin Thys van lutherse ketterij beschuldigen. Oudste zoon Jan moet er als eerste aan geloven en wordt in 1538 tot de brandstapel veroordeeld. Daarna moet het gezin voorzichtiger zijn geworden, want het duurt vervolgens zeventien jaar voordat er weer iets concreets gebeurt: in 1555 barst de bom. Vader Andreas, Frans en Nikolaas voelen zich op dat moment zo onveilig – ze worden bedreigd met rechtsvervolging
1
Dit aantal werd genoemd door Willem van Oranje in zijn Justificatie (april 1568). Zie: L. Praamstra, De kerk van alle tijden. Verkenningen in het landschap van de kerkgeschiedenis deel II (Franeker: Wever, 1980) 191.
– dat ze op de vlucht slaan naar Engeland. 1 Beide zonen keren na een kort verblijf terug in de Nederlanden, maar vader Andreas zou zijn geboorteland en zijn gezin nooit meer terugzien. Omdat de naam Thys diverse malen in zestiende-eeuwse Londense kerkregisters voorkomt, lijkt het erop dat hij daar hertrouwd is en er een of meer kinderen heeft gekregen. Het proces (Mechelen, najaar 1555) De gebroeders Thys hadden achteraf gezien beter aan de andere kant van de Noordzee kunnen blijven, want op 5 oktober 1555 wordt het complete gezin opgepakt en in twee verschillende Mechelse gevangenissen gegooid. Frans en Nikolaas belanden samen in de Lakenhalle op de Grote Markt. Daar worden ze van elkaar gescheiden, geketend, en in de kerker gegooid. Tijdens het proces zullen ze afzonderlijk ondervraagd worden. Ook hun moeder en zus worden stevig aan de tand gevoeld. Moeder en dochter herroepen, in de hoop dat dan ook de mannen vrijkomen, hun opvattingen in ruil voor een lichte straf: het bijwonen van de mis, een aantal dagen op brood en water en verplichte deelname aan ‘de Processie van het Allerh[eiligst] Sakrament’. Heresie’ (ketterij) vormt de hoofdaanklacht tijdens het proces. En voor hen die daarin volharden, en dat zullen Frans en Nikolaas doen, geldt in die tijd in de Nederlanden een vastomlijnde procedure: ‘Heresie wort ghepunieert metten viere, waarvan de geestelicke juge ’t proces maect, en den werelicken d’executie doet’. De geestelijke rechters bestaan uit inquisiteurs van de katholieke universiteit in Leuven, en in de kwestie-Thys is Ruart Tapper van Enchuysen (1487-ca.1560), de deken van de Sint-Pieterskerk in Leuven en sinds 1537 de hoofdinquisiteur der Nederlanden, degene die leiding geeft aan het proces. De wereldlijke macht wordt vertegenwoordigd door de vurige katholieke schout Willem de Clerck, ridder en heer van Bovenkercke, die optreedt als representant van de Heer van Mechelen. Hij is het die samen met de schepenen in Mechelen ‘de vierschaar spant’ (rechtspreekt). Het proces tegen beide broers, dat ruim tweeënhalve maand in beslag neemt, wordt gekenmerkt door lange, cynische ondervragingen – in een poging de broers weer op het katholieke pad te brengen –, folteringen op de pijnbank en tussendoor geïsoleerde opsluiting in de Mechelse kerkers. Al meteen op 5 oktober begint de eerste ondervraging. Tijdens dit verhoor beantwoordt alleen de oudste, Frans, de vragen. Nikolaas zwijgt voornamelijk en trekt alleen zijn mond los om de inquisiteurs belachelijk te maken. De opvattingen die Frans tijdens dit verhoor verdedigt zijn typisch reformatorisch: de Rooms-Katholieke Kerk is niet de heilige christelijke kerk, wat al blijkt uit de vele misstanden en misbruiken; de paus is – anders dan hijzelf misschien denkt – niet de stadhouder van Christus op aarde; de gewijde hostie verandert niet in het lichaam van Christus; de biecht klopt niet; aanbidding van Maria en kaarsjesbranden zijn pure afgoderij; en het vagevuur komt in de Bijbel nergens voor. Als Frans zijn verdediging beëindigd heeft, is het 1 C.G. Montijn, Geschiedenis van de Hervorming in de Nederlanden (Arnhem, 2e druk 1868). Zie: http://www.theologienet.nl/documenten/Montijn%20Reformatie%20in%20Vlaanderen.pdf
de beurt aan zijn bebaarde, jongere broer Nikolaas. Die laat er geen gras over groeien en reageert fel op zijn ondervragers: 'Wat comt ghy tot my om uwe beuselinghen te vercoopen? Ghy archlistige Hypocryte! Gaet van my, laet my met vreden: want ic sal by der waerheyt blijven ende uwe fabelen ende logenen niet achten. Oft evenwel mijn leven costet!' Na dit verhoor, waarin men tracht de broers hun ketterij te doen afzweren door hen invrijheidstelling te beloven, draagt men hen over aan het wereldlijke gezag. Dat besluit om de broers even flink te gaan folteren op de pijnbank – waarbij hun ledematen opgerekt worden –, maar ze geven geen krimp. Vervolgens gooit men de broers weer een aantal dagen in de kerker. Op 8 oktober moeten ze voor de tweede keer voor de schepenenbank verschijnen. Beiden willen ze hun geloof niet verloochenen, terwijl de Nikolaas opnieuw tegen de inquisiteurs tekeergaat. Hierop besluiten de inquisiteurs beide broers in de kerkelijke ban te doen, terwijl de schout hen het burgerrecht ontneemt. Volgens het martelaarsboek van Adriaen Corneliszoon van Haemstede, Historien der Vromer Martelaren (1634, oorspr. 1559), probeert men daarna via martelmethoden los te krijgen of er nog meer ketters in Mechelen waren, waarop ze antwoorden: 'Wy wouden liever het een lidt van den anderen laten trecken, dan onse broeders verraden.' Vervolgens belanden Frans en Nikolaas ruim tweeënhalve maand in de cel. Na sententie van de bisschop van het diocees Kamerrijk krijgen ze uiteindelijk op 22 december te horen dat ze een dag later de brandstapel moeten beklimmen. De schout bezoekt hen in de gevangenis en adviseert ze een ‘biechtvader’ te nemen. Maar daar willen beide broers niet aan. De executie (Mechelen, 23 december 1555) In de ochtend van 23 december 1555 – het is rond 11 uur – begeeft schout Willem de Clercq zich naar de gevangenistoren van de Lakenhalle op de Grote Markt in Mechelen, waar Frans en Nikolaas Thys apart van elkaar geketend en gekerkerd zijn. Hij vraagt zijn bewakers of de broers ondertussen de biecht hebben afgelegd. Als dat niet het geval blijkt te zijn, roept De Clercq dat hij ze als honden zal laten verbranden. De broers worden uit de gevangenis gehaald en lopen richting het Raadhuis. Tijdens deze tocht troosten de broers elkaar – 'Al wort ons het lichaam ghenomen, men can doch niet de siele nemen', etc. –, terwijl omstanders geëmotioneerd toekijken hoe de geestelijken de broers de mond snoeren… 'Swijcht stille! Ghy zijt ketters! Uwe duyvelsche zaet is ghenoech ghezayt!'. In het Raadhuis aangekomen worden ze voor de schepenen geleid om het definitieve vonnis aan te horen: de brandstapel. De broers blijven ondertussen over hun geloof spreken, net zolang tot de schout zegt: 'Jullie spelen een spelletje met mij; straks ga ik met jullie een spelletje spelen'. Daarop vertrekken ze. Terwijl ze naar de Grote Markt lopen, vragen Frans of Nikolaas de schout nog of ze afscheid mogen nemen van hun moeder en zus, maar die toestemming krijgen ze niet.
Ondertussen heeft voerman Pieter Meert de benodigdheden voor de verbranding, die negen gulden bedroegen – niet goedkoop omdat hout ’s winters duur is –, naar de Grote Markt gebracht. Kort daarop komen de broers Thys op de markt aan en krijgen ze een houten bol in de mond, zodat ze niets meer kunnen zeggen tegen de omstanders. Terwijl ze aan de paal tussen het brandhout vastgebonden worden moeten de bewakers de bol voortdurend terugstoppen, omdat Frans en Nikolaas die telkens uitspugen. Nikolaas vraagt of de bol uit mag blijven, zodat ze elkaar moed in kunnen spreken. De cynische schout staat dit wel toe. Het is volgens de overlevering ook Nikolaas die zijn broer moed inspreekt: 'Lieve broeder, laat ons nu aldus desen Corte tijt ridderlijck strijden in den Heere Jesu Christo.' Daarna heffen ze een lied aan: 'Wij gelooven allen in eenen Godt'. Nadat de broers nog om genade smeken, wordt het hout in brand gestoken. Er wordt in dit geval – dat is wel gebruikelijk in sommige Hollandse steden – geen buskruit gebruikt.1 De doodstrijd eindigt het eerst voor Nikolaas, wiens baard kort voor zijn overlijden vlamvat. Kort daarna blaast Frans zijn laatste adem uit. Omdat volgens de gangbare regels de verbranding voor zonsondergang voltooid moet zijn, steekt men na het overlijden van beide broers het vlees van hun botten om het hele gebeuren nog wat te versnellen. Als de lichamen verkoold zijn wordt de as van Frans en Nikolaas Thys in het riviertje de Dijle gegooid. Geraadpleegde bronnen Foncke, Robert (inl.), Duitse vlugschriften van de tijd over het proces en de terechtstelling van de protestanten Frans en Nikolaas Thys te Mechelen (1555). Met inleiding en aantekeningen opnieuw uitgegeven door Dr. Robert Foncke (Antwerpen: De Sikkel, 1937).
1
De executeurs bonden dan een pak buskruit op de borst van de veroordeelde. Deze ontplofte en, zo geloofde men, nodigde de duivel uit om de ziel van de ketter mee te nemen naar de hel. Voor de veroordeelden verkortte dit ritueel – hoe wreed ook – het lijden, omdat het slachtoffer in elk geval bewusteloos raakte en soms ook onmiddellijk overleed.
Montijn, C.G., Geschiedenis van de Hervorming in de Nederlanden. Zie: www.theologienet.nl/documenten/Montijn%20Reformatie%20in%20Vlaanderen .pdf Verheyden, A.L.E.,‘Vilvoorde. Internationaal repressiecentrum en brandpunt van het zestiende-eeuws protestantisme’, 1972, opgenomen in de digitale serie: Opkomst en ondergang van de Reformatie In de Zuidelijke Nederlanden. RaadpleegRaadpleegbaar op: www.theologienet.nl/vlaanderen.htm www.luther.de/nl/
ADVERTENTIE Sedert voorleden Donderdagh is in den Hage gemist een Jong-man van 29 Jaren, zijnde stom en doof, en niet wijs, van matelijcke langte, karstanje-bruyn Hair, wat gekrult, scheutigh van Aengesicht, aen hebbende een bruyn Laeckens Kleet met vergulde Knoopen, een bruyne Barkane1 Mantel met Bay gevoert, een Dasje zonder Kant, en een swarten Hoet, die ter zyden opgedaen is, op zijn Hooft, syn Nagel is in sijn groote Teen gegroeyt, daer somwyl groote pijn aen heeft. Iemant dese Persoon voorkomende, gelieft die aen te houden, en te bestellen in den Hage, ten Huyse van Juffr. Kraywinckel tegen over de Mol-straet; en, also geen Geldt by hem heeft, versoeckt de Moeder, dat men hem een Stuck Broot geeft, waer voor, nevens het andere, danckbare erkentenis wil doen.(Opr.Haarl.Courant van 8 nov. 1674)
1
grof linnen
De familiegroep met de naamdragers (Van) Maesdam, Van der Maese, Vermaes en Verhouck uit Maasdam (3e en laatste deel) K.J. Slijkerman In 1986 verscheen van van den Hoek de mode nakomelingen zijn 1530 geboren en te Dirck en Lenert Jansz., behoorden.
de hand van M.A.M. Dam-Mast en A.P. nografie ‘Het geslacht Maasdam’, waarin behandeld van de naar schatting rond Maasdam woonachtige gebroeders die aldaar tot de gezeten boerenstand
IIIc. CORNELIS ADRIAENSZ. “VAN DEN HOUCK”, boer te Puttershoek, heemraad van Puttershoek (1596-1601)110, waars. waarsman van de Puttershoekse en Maasdamse watermolen (1598), overl. tussen waars. 24 maart 1620 en (5?) maart 1624. Hij huwde vóór 1585 met Marijken Jansdr., overl. na 2 augustus 1635. Cornelis Adriaensz. tooide zich in later jaren met de (toe)naam ‘Van den Houck’, welke ontleend moet zijn aan zijn woonplaats Puttershoek, dat in de volksmond vaak ook als De Hoek werd aangeduid. Ik acht het voor onjuist dat Cornelis Adriaensz. dezelfde zou zijn als Cornelis Adriaensz. Sare, die vanaf 1596 tot in 1645 als heemraad aldaar in functie was, zoals aangegeven is in de uitgave ‘Verdwijnend Puttershoek’.111 Sare was beslist een jongere naamgenoot die pas veel later deze functie ging bekleden. Het is overigens welhaast onmogelijk om vanaf 1596 een doorlopende reeks van Puttershoekse heemraden op te stellen, want het oudste deel van het oud-rechterlijk archief betreft slechts de jaren 1595-1601 en daarna is er hiaat in de registratie tot 1628. Volgens een charter van 20 juli 1596 gebruikte de Puttershoekse heemraad Cornelis Adriaensz. toen geen zegel. 112 Cornelis Adriaensz. was zeker in 1592 nog gegoed te Maasdam. 70 De Puttershoekse heemraad Cornelis Adriaenss. verklaarde bij akte van 15 mei 1597 36 Car. gld. ontvangen hebben van zijn twee kinderen Jan Corneliss. en Ghijsbrecht Corneliss. Dit geld zou hij tot Paasdag 1598 tegen interest onder zich houden. 113 Van andere kinderen is in deze akte dus geen sprake. De te Puttershoek wonende Cornelis Adriaenss. presenteerde op 8 juni 1598 voor het gerecht te Puttershoek, na toezegging door arbiters op 4 juni 1597, 36 Car. gld. aan zijn dorpsgenoot SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16; id. Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 9 maart 1598. 111 C.L. van Es van der Have, Verdwijnend Puttershoek, uitg. Puttershoek 1966, blz. 84. 112 SAD, Familiearchief Repelaer, inv.nr. 401. 113 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 92. 110
Jasper Corneliss te voldoen vanwege zekere roeden lands die Cornelis méér dan Jasper in het Nieuweland van Bonaventura in gebruik had en dat volgens zeker contract. De volgende dag werd een akte opgemaakt waarin vermeld is met welke geldstukken Cornelis betaalde.114 Een akte van 25 juli 1598 spreekt van een Cornelis Adriaensz. als waarsman van de Puttershoekse en Maasdamse watermolen.115 Cornelis was waarschijnlijk identiek met de te Puttershoek wonende Cornelis Adriaens die op 11 febuari 1615 met de onder Mijnsheerenland wonende Cornelis Eelants, als ’cou- sijns’ en naaste bloedvrienden van de weeskinderen van de aan de Tonnekreek onder Willemstad over- leden Adriaen Jansz. anders geseyt den Loosenboekweyt en zijn huisvrouw Digna Sanders (dochter van Sander Jansz.), voor de weeskamer te Willemstad de rekening betreffende deze wees kinderen kreeg gepresenteerd. Geaccordeerd werd dat Cornelis Adriaens nog twee jaar het ‘knechtken’ -d.w.z. het zoontje- van dit echtpaar, in de kost zou houden. Dit alles blijkt uit een akte van 24 maart 1620.116 Misschien was Loosenboekweyt een broer van de vrouw van Cornelis Adriaensz. In een akte van 17 mei 1616 is Cornelis Arijensz. van den Houck genoemd als één der bloedvoogden van de onmondige kinderen van zijn zwager en zuster Gijs Arijenss. en Jaepge Arensdr. 117 Maritgen Jansdr., weduwe van Corn(elis) Ariaenss., wonende op Puttershoek, geassisteerd met haar zoon Jacob Corn(elis)s., transporteerde op (5 ?) maart 1624 aan Claes Gijsbertss., geboortig van Hoogvliet en dan wonende ‘int moeras ontrent vijff mijlen buyten Rysel in Vranckrijck’, 2 morgen 500 roeden weiland in het Oudeland van Maasdam, aan het noordeinde komende tot aan ‘den Groenenwech’.96a Mariken Jans, weduwe van Corn(elis) Adriaenss., eiste op Puttershoekse rechtdag van 26 april 1633 van Jan Adriaenss. Coijman de betaling van 60 Car. gld. volgens een zekere obligatie en van Pouwelijnken Jansdr., weduwe van Pieter Gerijtss. Seu 114 Car. gld. vanwege een transport gedaan op 17 januari 1615..96b Blijkens het hierna te behandelen proces SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 42 en fol. 42 vs. SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 16, fol. 44 vs. 116 Regionaal Archief West-Brabant, Weeskamerarch. Willemstad inv.nr. 9a. Met dank aan de heer G.A. Klein te Arkel. 117 SAD, Recht. Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. 17 mei 1616. 96a SAD, Recht Arch. Maasdam inv.nr. 3, akte d.d. (5?) maart 1624. 96b SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 31, akte d.d. 26 april, 2 juni, 28 juni, 19 juli en 22 oktober 1633. 114 115
uit 1635 was de moeder van Jacob Cornelisz. Langenboer -genaamd Marijken Jans- toen nog in leven. Zij was waarschijnlijk identiek met de naamgenote die in 1625, 1631, 1633 en 1635 te Puttershoek als doopgetuige optrad bij kinderen van Gijsbert Cornelisz. Misschien ook was zij dezelfde als de Mariken Jans – hoewel dan niet als weduwe aangeduid- die in de 1000e penning van Puttershoek over 1626 aangeslagen is voor een gegoedheid van 4000 pond of gld.118 Kinderen (volgorde onzeker): 1. JACOB CORNELISZ. LANGENBOER (LANGEN BOER), boer te Puttershoek, heemraad van Puttershoek (1631, 1634), kinderloos overl. tussen 16 juli 1634 en 28 juni 1635. Hij huwde waars. vóór 20 februari 1631 met Leenken (Leentien) Cornelis IJsbrantsdr., weduwe van Mijnsheerenland (1636), dochter Cornelis IJsbrantsz., boer aan de Blaakse Dijk onder Mijnsheerenland, en Angnietgen Adriaensdr. (Fonckert). Zij hertr. Puttershoek (ondertr. 25 oktober) 16 november 1636 met Pieter Aertsz. Bisdom (j.m. van Oost-Barendrecht (1636), heemraad van Puttershoek (1649-1656), overl. 1660). In akten van 20 februari 1631 is de te Puttershoek wonende Jacob Cornelisz. Langen Boer genoemd met land in het Blaakse Zomerland 119, dat vaderlijk erfgoed van zijn vrouw was. Dit wordt uitdrukkelijk vermeld in een akte van 20 januari 1634. 120 Op de op 25 mei 1632 te Puttershoek gehouden rechtdag eiste Jacob Corn(elis) Langenboer van Arien (Adriaen) Adriaens Donder de betaling van 80 gld. vanwege diens koop van vlas in het jaar 1631. De gedaagde verweerde zich met te stellen dat het vlas niet op de “beloofde tijd ten zijnen huize” was gebracht. Op 8 juni werd gevonnist dat de gedaagde 76 gld. moest betalen. Tevens eiste Langenboer van Adriaen Anthoniss. Smijt op de rechtdag van 26 april 1633 betaling van 200 Car. gld. als restsom van de verkoop van 583 roeden in het Zomerland. 121 Jacob Corneliss. Langenboer werd om een niet nader genoemd feit door het gerecht van Puttershoek op 10 november 1633 met 10 stuivers beboet.122 Jacob Corn(elis) Langenboer, heem raad van Puttershoek, maakte op 16 juli 1634 voor schout en schepenen aldaar ten zijnen huize zijn testament. Hij legateerde aan zijn broeder Joris Cornelisen 50 Car.gld., aan de nagelaten kinderen van zijn overleden broeder Jan Cornelisen 200 Car. gld., aan zijn broeder Ghijsbert Cornelisen 600 Car. gld., aan de nagelaten kinderen van zijn overleden zuster Mariken Cornelisdr. 50 Car gld. en aan de kerk en Armen van Puttershoek samen 100 Car. gld. Tot zijn universele erfgenaam benoemde hij zijn huisvrouw Lenken Cornelisdr. Op 12 maart 1645 werd bij deze akte aangetekend dat Pieter Aerts Bisdom, als man en voogd van Leentien Cornelisdr., aan schepenen een quitantie vertoonde van al de voorgenoemde voldane legaten.123 Op 28 juni 1635 is de SAD, Stadsarchief Dordrecht 1572-1795, inv.nr. 3975. SAD, Recht. Arch. Mijnsheerenland inv.nr. 7, fol. 288 vs. en fol. 291. 120 SAD, Recht. Arch. Mijnsheerenland inv.nr. 8, fol. 60 vs., akte d.d. 20 januari 1634. 121 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 31, akten d.d. 25 mei en 8 juni 1632 en 26 april 1633. 122 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 31, akte d.d. 10 november 1633. 123 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 11, fol. 19 vs. e.v. 118 119
weduwe van Langenboer vermeld als belender te Mijnsheerenland. 124 Op de Puttershoekse rechtdag van 2 augustus 1635 echter ging Lenken Corn(elis), weduwe van Jacob Corn(elis) Langenboer, die de boedel van haar overleden man geadministreerd had, procederen tegen Ghijsbert Corneliss. en de andere erfgenamen van haar man, die overigens toen niet verschenen. Zij eiste dat zij al de goederen zouden aanvaarden en binnen drie dagen deling hiervan te doen en borg te stellen voor het recht in de boedel van Marijken Jans, moeder van Langenboer. Er werden rechtsgeleerden ingeschakeld en na advies ingewonnen te hebben vonnisten de Puttershoekse heemraden op 7 oktober 1635 dat er een curateur mocht procederen om tot deling van de boedel te komen mits dat Lenken verantwoording zou afleggen van haar administratie. Haar andere eisen – kennelijk aangaande gemaakte kosten en interesten e.d.- werden niet ontvankelijk verklaard.125 Lenken Corn(elis)dr., weduwe van Jacob Corn(elis) Langenboer, verklaarde op 11 oktober 1636 600 Car. gld. schuldig te zijn aan Ghijsbert Corn(elis) en dat vanwege een legaat door Ghijsbert’s broeder Jacob op 16 juli 1634 in zijn testament vermaakt.126 Eveneens op 11 oktober 1636 compareerden Joris Corn(elis) met Ghijsbert Corn(elis), voor hen zelf, en Jasper Gerijtsen, getrouwd met Marijken Jansdr. en vervangende zijn (= van zijn vrouw) broeders en zusters, nagelaten bij Jan Corn(elis) Elff Oogen, met (de Puttershoekse) schout Lendert Jacobss. als oppervoogd van de nagelaten weeskinderen van Marijken Corn(elis)dr., allen erfgenamen van Jacob Cornelissen Langenboer. Zij verklaarden met tussenspreken van Aert Hoppel, schout van Heinenoord, en Arien Dircksen Cruijthoff, overeengekomen te zijn dat Lenken Cornelisdr. in de boedel zou blijven zitten zoals zij met haar man bezeten had en dat volgens het testament van 16 juli 1634 en aan ieder der erfgenamen diens portie zou doen toekomen. Daarenboven zou zij aan hen allen nog 300 gld. betalen voor alle kosten die de erfgenamen hebben geleden in hun proces tegen Lenken. Op 12 maart 1645, aldus een bijschrijving, compareerde P(iete)r Aertss. Bisdom als man en voogd van Leentie Cornelisdr., en vertoonde aan schepenen de akte dat het bovenstaande voldaan was.127 2. JORIS CORNELISZ., overl. na 11 oktober 1636.105 Hij zal niet in Puttershoek hebben gewoond. 3. JAN CORNELISZ ELFF OOGEN, volgt IVb. 4. GHIJSBRECHT CORNELISZ. VOERMAN, volgt IVc. 5. MARICKEN CORNELISDR, woonde te Puttershoek, overl. vóór 16 juli 1634102, tr. N.N. Zij liet tenminste twee onmondige kinderen na te Puttershoek (de schout aldaar was hun oppervoogd).102
SAD, Recht. Arch. Mijnsheerenland inv.nr. 8, akte d.d. 28 juni 1635. SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 31. fol. 197 e.v., akten d.d. 2 augustus, 7 augustus en 7 oktober 1635. 126 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 1, fol. 12. 127 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 1, fol. 12 vs. 124 125
IVb. JAN CORNELISZ. ELFF OOGEN, vermeld 15 mei 1597 92, woonde kennelijk niet te Puttershoek of omgeving, overl. vóór 16 juli 1634102. Hij huwde met N.N. Kinderen: 1. MARIJKEN JANSDR. Zij huwde vóór 11 oktober 1636105 met Jasper Gerijtsz.; Kinderen: tenminste nog 2 zoons en 2 dochters. IVc. GHIJSBRECHT (GIJSBERT) CORNELISZ. VOERMAN, geb. vóór 1585, woonde van kind af aan te Puttershoek, voerman aan ‘de Dorpsstraet van Moerkercken’ ofwel ‘Sheerendijck van Moerkercken’ te Puttershoek, landhuurder en -gebruiker in het Land van Puttershoek (sedert ca. 1629), overl. tussen (21 oktober en 24 december) 1665, begr. Puttershoek (in de kerk). Hij huwde tussen waars. 23 april 1617 en 20 juli 1620 met Jaepken Arijensdr. Cruijthoff, geb. ca. 1597, overl. in of na 1667, dochter van Adriaen (Arijen) Dircxsz. Cruijthoff, boer aan de Reedijck / aan de Blaak onder Mijnsheerenland, heiligegeest-armmeester van M ijnsheerenland, en Lijsbeth Adriaensdr. In een akte van 23 april 1617 is er sprake van een obligatie ten behoeve van de niet bij name genoemde weeskinderen van Lijsbeth Adriaensdr., wijlen huisvrouw van Adriaen Dircxs. Cruijthoff ‘ande Blaeck’, welke, als zijnde gecasseerd op 12 juli 1620, in presentie van Ghijsbrecht Corn(eli)s, als getrouwd met een dochter uit deze kinderschaar, vertoond werd. 128 Tussen beide data moet hun huwelijk hebben plaatsgevonden. Gijsbert Corn(elis) Voerman, over de 80 jaren oud zijnde, verklaarde op 21 oktober 1665 dat hij ‘van kints been off gewoont hebbende’ op het dorp Puttershoek en dat hijzelf of zijn (niet bij naam genoemde) schoonzoon omtrent 36 jaar bruiker was van zeker perceel land in het Land van Puttershoek, waarvan hij de watering terzijden altijd gemaakt had of doen maken.129 Uit deze akte blijkt dan dat deze Gijsbert vóór 1585 moet zijn geboren. Opmerkelijk genoeg zou hij volgens een publicatie in 1664 in de kerk te Puttershoek zijn begraven130, hetgeen dus aan de hand van de voornoemde akte niet juist kan zijn. Hij werd dan ook een jaar later ter aarde besteld. In de 200 e penning van Puttershoek van 1638 is Gijsbert Cornelisz. Voerman aangeslagen voor een gegoedheid van 1000 pond of gld. 131. In de verponding van 1626 komt hij nog niet voor. Gijsberth Cornelis was als oom van Commertie Gerrits op 17 november /19 december 1640 te Puttershoek getuige bij het huwelijk van ene Commertie Gerrits, een jonge dochter van Geervliet, wonende te Puttershoek, 128
SAD, Weeskamerarch. Mijnsheerenland inv.nr. 1, akte d.d. 23 april 1617. SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 11, fol. 106 e.v. 130 A.J. van Roon, De Nederlands Hervormde kerk van Puttershoek in de laatste 300 jaren, in: Jaarboek van de Zuid-Hollandse Vereniging voor Genealogie deel 1, (1954), blz. 28. 131 SAD, Stadsarch.1572-1795 inv.nr. 3978. 129
met Bastiaen Aeriaense Bisdom, voor wie Pieter Aerdse Bisdom, de man van Gijsbert’s gewezen schoonzuster, de weduwe Langenboer, getuige was. Het familieverband tussen Gijsbert en de bruid ontgaat mij tot op heden. Op 1 juli 1641 verklaarde de aan ‘den Reedijck’ onder Mijnsheerenland wonende Roelant Aeriense Cruijthoff vanwege een lening 200 pond aan zijn te Puttershoek wonende zwager Gijsbert Corneliss. schuldig te zijn. 132 Cornelis Janse, inwoner van Puttershoek, met consent van Gijsbert Sebastiaense Gouman, verklaarde op 10 juni 1644 aan de mede aldaar wonende Gijsbert Cornelise Voerman 450 pond schuldig te zijn vanwege de overdracht van een huis en de beterschap van erf op het dorp Puttershoek aan de ‘dorps straet van Moerkercken’, zuidelijk belend door genoemde straat en noordelijk door ‘sheeren grienden van Moerkercken’. 133 Op 28 juni 1644 werd een Jaepjen Ariens lidmaat te Puttershoek. 134 In 1648 was Gijsbert Corn(eli)sen Voerman koper en borg bij verkoop van tienden van onder s-Gravendeel gelegen polders135 en nadien is hij aldaar als koper van tienden vermeld gevonden in de jaren 1651, 1654, 1663 en 1664.136 Tussen 1649 en 1658 is Gijsbert Cornelisz. Voerman een aantal malen vermeld gevonden vanwege vervoersdiensten ten behoeve van de polders Westmaas Nieuwland en OudBeijerland, o.a. in 1649 voor het vervoeren van dijkgraaf de With vanaf Dordrecht en het rijden met paard en wagen van de dijkgraaf en heemraden van de polder Oud-Beijerland tijdens schouwdagen in 1652. 137 Op 24 december 1665 ontving de kerk te Puttershoek van de weduwe van Gijsbert Voerman 12 gld. over de koop van een nieuw graf waarin haar man was begraven. 138 In 1666 werd de betaling geboekt van 12 stuivers voor het gebruik van het doodkleed. 139 De weduwe van Gijsbert Corn(elis)z. Voerman is in de 200 e penning van Puttershoek van 1667 aangeslagen voor een gegoedheid van 1000 pond of gld.140 Van de 9 bekende kinderen van dit echtpaar kon slechts de levensloop van het oudste kind Maijken worden vastgesteld. Zeer wel mogelijk zijn de nakomende kinderen allen jong overleden, aangezien er in Puttershoek niets meer over hen gevonden werd. Kinderen: SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr.1, fol. 138. SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 1, fol. 154 vs. 134 Dr. D.W. Gravendeel, Lidmaten, ontvangen en afgegeven acten van attestatie, ontvangen en afgegeven acten van indemniteit van de Ned. Herv. Gemeente van Puttershoek (1623-1830), in: Ons Voorgeslacht jrg. 26 (1971), blz. 221. 135 SAD, Recht. Arch. ’s-Gravendeel en Leerambacht inv.nr. 108, akte jaar 1648. 136 SAD, Recht. Arch. ’s-Gravendeel en Leerambacht inv.nr. 108, akten jaren 1651, 1654, 1663 en 1664. 137 SAD, Archief Polder Westmaas Nieuwland inv.nrs. 426-428, 431, 432, 434, 435; ibidem Archief Polder OudBeijerland, ongeïnventariseerde, rekeningen jaren 1651, 1652 en 1656. 138 Archief Ned. Herv. Gemeente Puttershoek inv.nr. C1. 139 Archief Ned. Herv. Gemeente Puttershoek inv.nr. B2. 140 SAD, 1572-1795 inv.nr. 3980. 132 133
1.
2. 3. 4. 5. 6.
MAIJKEN (MAERTGIEN) GIJSBERTSDR. (GIJSSEN), geb. naar schatting ca. 1620, j.d. van en wonende Puttershoek (1647), begr. Puttershoek (op of voor 28 maart) 1682. Zij huwde Puttershoek (ondertr. 28 september) 27 oktober 1647 met Arije Jansz. Smouter, j.m. van en wonende Puttershoek (1647), gerechtsbode van Puttershoek (1643-1666), bode van Moerkerkenland (16501666), begr. Puttershoek (in de kerk) 1674109, zoon van Jan Arijensz. Smouter(t), heemraad, diaken van Puttershoek, en Lijntie (Leentgen) Cornelisdr. Bij hun huwelijk waren zijn ouders Jan Arijens Smouter en Lijntie en haar ouders Gijsberth Cornelis en Jaepien getuigen. Wellicht is Arije Smouter de betreffende schoonzoon die in 1665 door zijn schoonvader als landgebruiker in het Land van Puttershoek is vermeld.108 Op de Puttershoekse rechtdag van 29 april 1659 eiste de rentmeester van de Heer van Puttershoek van Arij Janse Smouter de betaling van 11 gld. vanwege de pacht van ‘den waelcant’ verschenen juli 1658, waartoe Smouter vervolgens veroordeeld werd.141 Op 2 februari 1668 verrichtte Arijen Janse Smouter, gewezen bode van Puttershoek, transport namens een elders wonend persoon. 142 De te Puttershoek wonende Maeijcken Gijsberts, weduwe en boedelhoudster van Arij Janse Smouter, met toestemming van haar meerderjarige (kinderen), evenals Cornelis Hendricxs Smouter, als naaste bloedvoogd van de minderjarige kinderen, transporteerden op 25 mei 1677 aan de mede aldaar wonende Pleun Janssen Hoogvliet een huis met schuur en de beterschap van de boomgaard te Puttershoek, noordelijk belend door’den Oudelantschen Dijck van Moerkercken’. De koopsom bedroeg 350 gld. en dezelfde dag werd voor de restsom van 225 een schuldbrief opgemaakt. 143 Op 28 maart 1682 ontving de Diaconie van Puttershoek 6 gld. vanwege het graf van de weduwe van Arie Janse Smouter.117 Cornelis A. Smouter en Aert en Jaepje Smouters, kinderen en erfgenamen van Maeijcken Gijsberts, in leven weduwe van Arijen Janssen Smouter, transporteerden op 18 november 1682 voor 440 gld. aan hun broeder Gijsbert Smouter 3/4e parten in een huis te Puttershoek, noordelijk belend door ‘den gemeenelants dijck’. 144 CORNELIS GIJSBERTSZ., ged. Puttershoek 26 november 1623 (get. Betgen Ariens, Marijtge Tonis), overl. vóór 28 november 1637. LIJSBET GIJSBERTSDR., ged. Puttershoek 9 november 1625 (get. Maritgen Jans, Teuntge Ariens). ARYEN GIJSBERTSZ., ged. Puttershoek 3 april 1627 (get. Jacob Cornelis, Pieter Ariens, Willemtgen Ariens). JANNEKEN GIJSBERTSDR., ged. Puttershoek 2 januari 1629 (get. Jan Joorisz., Leentge Cornelis, Lijsbet Arijens), JOORIS GIJSBERTSZ., ged. Puttershoek omstreeks 12 oktober 1631 Jooris (get. Cornelis Teunis, Maritge Jans).
SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr 31, fol. 196 vs. SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 2, fol. 116. 143 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 3, fol. 43 e.v. 144 SAD, Recht. Arch. Puttershoek inv.nr. 3, fol. 123 e.v. 141 142
7. 8. 9.
MARITGE GIJSBERTSDR., ged. 26 juni 1633 (get. Pieter Adriaens, Pleuntgie Adriaens, Maritgie Jans). ARIJAENKEN (ARIAENTIE) GIJSBERTSDR., ged. Puttershoek 13 mei 1635 (get. Marijken Jans). CORNELIS GIJSBERTSZ,, ged. Puttershoek 28 november 1637 (get. Pieter Aerdse, Lijsbeth Arijensz).
Index Bij het Limburgs Tijdschrift voor Genealogie, uitgegeven door het L.G.O.G. te Maastricht, wordt sinds vele jaren een totaalindex op familienamen vervaardigd en bijgehouden. Voor geïnteresseerden is het werk een welkome aanvulling om in al die jaargangen snel te zoeken naar gegevens. Momenteel beslaat het overzicht al de verschenen jaargangen 1973 tot en met 2010; het bevat ruim 15.000 namen op 412 pagina’s A4-formaat, is uitgevoerd in WORD, en uitgebracht op cd. Men kan hiervan in het bezit komen door bij vooruitbetaling € 12,00 (inclusief verzendkosten) over te maken op postbanknummer 1467733 t.n.v. B.A.Th. Close, Meerkoetlaan 57, 6641 ZB Beuningen. Om van een spoedige levering verzekerd te zijn, is het belangrijk bij bestelling naam, adres, postcode en woonplaats te vermelden.
Overlijdens- en begrafenis rituelen in de 18e eeuw (slot) D. Kranen In de 'Handleiding tot de kunst van brievenschrijven' worden voorbeelden van allerlei soorten brieven gegeven. Brieven aan familie, vrienden, hoger geplaatste personen, minne-brieven, maar ook in dit rijtje wat uit de toon vallende begrafenisvoorschriften. Uit de tekst blijkt dat de meeste 'regels' bedoeld zijn voor de betere standen. In 40 regels wordt stap voor stap beschreven welke eisen er worden gesteld wil men tenminste niet uit de toon vallen. We gaan verder met regel 25: 25. Dan gaat één van de aansprekers beneden aan de stoep staan, een ander op de stoep of aan de deur, en een ander plaatst zich aan de zijde van de deur van de rouwkamer en zegt vervolgens met luide stem: ‘De familie en vrienden die genodigd zijn gelieven te luisteren naar het opnoemen van hun naam om de baar in die volgorde te volgen’. Dan neemt ieder zijn hoed af. De aanspreker begint dan met duidelijke stem de namen op te noemen:
‘Jan ….’, en na een korte tussenpoos: ‘Pieter ….’ etc. Bij de bloedverwanten, tot en met de neven van de eerste graad, worden geen titels gebruikt, maar bij de overige heren zegt men: ‘De heer NN’ met zijn titel. Zodra de derde naam is genoemd, begint de eerste met ongedekt hoofd, neergeslagen ogen en een deftige tred, naar buiten te gaan terwijl hij naar weerskanten buigingen maakt. Als hij in de deuropening aangekomen is, zet hij zijn hoed op en gaat achter de baar staan. Hij kijkt daarbij voor zich uit zonder iemand aan te kijken. Als de vierde naam is gelezen volgt nummer twee, zodat men altijd op drie namen moet wachten voor het naar buiten gaan. Dat gaat zo door tot de heksluiters. Ondertussen wordt de baar wat naar voren verplaatst om de naar buiten komenden voldoende ruimte te geven. Als iedereen buiten is trekt de laatste aanspreker de deur achter zich dicht, want het thuis blijvende personeel mag zich niet laten zien of van nieuwsgierigheid blijk geven door uit de vensters te gluren. 26. Als de lijkstoet is teruggekeerd gaan de rouwvoerders en bloedverwanten opnieuw in de vorige volgorde staan, blootshoofds, en wanneer allen die de baar gevolgd hebben, behalve de heksluiters, binnen zijn gekomen, dan maakt de aanspreker dat bekend, waarop de rouwvoerder, of de eerste die achter de baar loopt, duidelijk zegt: 'De heeren en vrienden worden bedankt voor de laatste eere, dien zy den overledene aangedaan hebben' terwijl hij buigt naar de familie. Dan schieten de aansprekers toe en beginnen wijn, brood, peper en zout te presenteren. Iedereen mag zoveel nemen als hij wil. 27. Ondertussen zijn de dragers en heksluiters in de zijkamer aanwezig waar een dienstbode, in rouw gekleed, verschijnt die bij zich heeft een zilveren schenkbord, met floers bekleed, waarop zo veel papiertjes liggen met het geld dat men heeft toegelegd plus het drinkgeld daarbij, en zij presenteert het al rondgaande waarop ieder een papiertje pakt en zij die genereus zijn leggen wat geld op het bord als verval (fooi) voor het personeel. 28. Ondertussen worden de gasten uitgenodigd een glas wijn te drinken. De bediening moet er daarbij op letten dat ieder leeg glas zo snel mogelijk weer wordt volgeschonken, tenzij dat geweigerd wordt. De meeste gasten zullen vertrekken
als ze één, twee of drie glaasjes wijn en wat brood hebben genuttigd. Bij het afscheid nemen gaat men voor de tafel staan, buigt naar de rouwvoeders en naaste familie en complimenteren de rouwvoerder met de woorden: 'Myn heer, ik heb de eer UE. Dienaar te blyven, en te wenschen dat den hemel UE. zal gelieven te vertroosten, en verder zal bewaren voor diergelyke smertelyke verliezen'. Daarop buigt hij ook naar de andere familie en zo vertrekt iedereen terwijl enkele aansprekers in het voorhuis en op de stoep staan om de genodigden uit te laten. Niemand blijft achter tenzij het zeer naaste familieleden zijn of wiens vrouw, moeder, etc., in een andere kamer zijn. Dan vragen de aansprekers of er nog iets te doen is, zo niet, dan vertrekken ook zij, maar komen de volgende dag terug voor het ontvangen van hun beloning. Ook wordt de volgende dag de rouw en de glazen uit de kamer weggehaald, tenzij men nog rouwbeklag verwacht, maar de rouw in het voorhuis blijft nog enige dagen, om de staatsie, hangen. De stoep mag niet geschrobd zolang de overledene niet begraven is. 29. Familie van buiten de stad moet men logies aanbieden. 30. Indien de inventaris verzegeld is, pleegt men snel na de begrafenis de zegels te verbreken om de inventaris op te maken. 31. Alle bloedverwanten tot neven en nichten van de tweede graad toe, moeten rouw dragen. Hoewel men tegenwoordig niet meer zo zwaar rouwt als voorheen, neemt men toch de volgende regeling in acht. Berkhey schrijft dat een 'burgerman' die niet voldoende geld heeft kan volstaan met het dragen van zwarte opslagen en knopen op zijn gewone kleding. In Amsterdam liepen vroeger de aanzienlijke burgers een tijdje met een lange das en een hangende rouwband rond. Op het platteland dragen de boeren door de week zwarte of zwartgespikkelde kousen en een rouwband op hun hoed. 's Zondags echter lopen ze in het zwart. De vrouwenkleding is heel wat gevarieerder op dit punt. Zo gaan de aanzienlijke dames geheel in het zwart gekleed in een lakensoort die men vrouwenlaken (drap de dames) noemt. Verder dragen ze gazen halsdoeken en
overhangende krippen kappen1. Voor het overige is de mode zo veranderlijk dat het niet mogelijk is alle rouwmutsen, rouw aigretten2, rouw coiffures en krullen te beschrijven. ' 't Is thans zoo ver gekomen, dat de rouwgewaaden eer tot dartele misbruiken, dan tot deftige bewyzen van droefheid strekken', verzucht Berkhey. 32. Wanneer de overledene nog niet begraven is, mag de achterblijvende partner niet uitgaan. 33. Vroeger was het gebruikelijk dat een weduwnaar zes weken met een hangende rouwband, bef en mantel naar buiten ging, maar tegenwoordig is het voldoende wanneer hij de eerste keer naar de kerk gaat alleen een bef en mantel draagt. Hoewel hij een rok met vier lakense knopen moet dragen, kan hij volstaan de rouwband om zijn hoed te winden. 34. Een weduwe draagt haar weduwenkledij gedurende een jaar en zes weken. Het tweede jaar mag zij zich in ras de dame3 kleden en in het derde jaar lichte rouw aannemen, tenzij zij hertrouwt. In de deftigste kringen zal een bejaarde weduwe die niet hertrouwt, haar leven lang in de rouw blijven. 35. Een weduwnaar draagt een half jaar en zes weken zware rouw, daarna mag hij de overige zes maanden kleding met lakense knopen dragen en dan in de lichte rouw gaan, nog zes maanden of een jaar lang, tenzij hij opnieuw trouwt. 36. Kinderen rouwen een jaar en zes weken over hun ouders, te weten een halfjaar en zes weken in zware rouw en zes maanden in lichte rouw. De zware rouw voor een zoon houdt in kleding met lakense knopen en voor een dochter kleding van ras de dame. Ouders rouwen op dezelfde manier en even lang over hun kinderen. 37. Broers en zussen rouwen zes maanden over elkaar: broers dragen drie maanden zwarte kleding met zijden knopen en drie maanden kleding die in zwart is uitgemonsterd. Zussen gaan drie maanden in zwarte zijde gekleed en daarna drie maanden in zwart en wit. 38. Ooms en tantes rouwen drie maanden over hun neef of nicht, zes weken in het zwart en zes weken in de lichte rouw. Neven en nichten rouwen op dezelfde manier over hun oom of tante. 39. Krip of Krep , verbastering van crêpe, dunne doorschijnende, meestal gekroesde stof, uit wol of zijde vervaardigd, en wel voornamelijk voor de zwarte soort daarvan, die als rouwfloers en voor rouwkleding dient. 2 Toefje veren als versiersel 3 Benaming van een gekeperde wollen stof (naar de omschrijving van KIL. te oordelen oorspronkelijk een zijden stof). Ras werd eertijds in 't bijzonder gebruikt voor eenvoudige kleding. 1
Neven en nichten rouwen zes weken over elkaar in de lichte rouw. 40. Een dienstbode die zware rouw heeft gekregen moet die een jaar en zes weken dragen en de rouw afleggen als ze verhuisd. De kosten van een begrafenis In het hiervoor genoemde boek over de Sint Laurenskerk te Alkmaar worden gegevens getoond over de kosten van begrafenissen. Allereerst wordt gesteld dat er grote verschillen bestonden dankzij het tonen van standsverschillen: wie het breed heeft laat het (ook) breed hangen! De Staten van Holland hadden een belasting ingevoerd, het zogenaamde Middel op Begraven. Uit de registers van deze belasting is wel een en ander op te maken. Deze belasting was in enkele tarief-klassen verdeeld. Het laagste tarief was 3 gulden terwijl het hoogste wel 60 gulden kon bedragen. Het in de avond begraven van volwassenen kostte minimaal 60 gulden. Om een idee van de kosten te geven volgt hier een vergelijking van een dure- en een goedkope begrafenis, afkomstig uit de boedelinventarissen in Alkmaar. Tussen haakjes de eventuele bedragen in guldens bij de goedkope begrafenis. Belasting 61 (3), kosten kerk 42 (0), uitkleders 40 (9), diversen voor de begrafenis 10 (0), aansprekers 54 (6), dragers 300 (0), dienders 12 (0), kist 30 (0), huur doodkleden 10 (8), huur rouwmantels 24 (8), rouwkleding/huis 100 (0), brood e.d. 30 (2), wijn/bier 75 (23), div. begrafenismaal 91 (0). Totaal 879 (61) guldens. Bij de rouwkleding worden vermeld stoffen, kleermakers, naaisters, rouwschoenen en –muilen, rouwgespen, kousen, handschoenen, hoofddeksels, lamfers en rouwbehang. Ook het personeel werd niet vergeten, zie regel 12 hiervoor. Tengevolge van het in 1695 ingevoerde Middel op Begraven, brak er op 31 januari 1696 in Amsterdam het bekende Aansprekersoproer uit. De aansprekers werden benadeeld door deze belasting en organiseerden een optocht die flink uit de hand liep. 'Jan met de pet' liet zich voor het karretje van de aansprekers spannen door het verhaal, dat de armen tengevolge van de nieuwe regeling voortaan zonder enig ritueel zouden worden begraven, te geloven. Opkomende bezwaren tegen de opgelegde verplichtingen Tegen het einde van de 18e eeuw verschenen er in druk diverse publicaties waarin bezwaren werden geopperd tegen de drukkende verplichtingen. Zo verscheen in 1792 in druk een voor het Dordrechtse Departement van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen gehouden lezing door J. Krap Azn, drukker te Rotterdam onder de titel: 'Het drukkende, schadelijke en nutloze van het grootste deel der Begraafnisplechtigheden en Rouwdragen in ons Vaderland ', met als ondertitel: 'En de mogelijkheid om in dezen ten algemeenen nutte, de nodige verbeteringen in te voeren'. Krap vraagt zich af: 'Vereerd het den overledenen, dat men de geheiligde plaatsen, waarin den mensch de onsterflijkheid zijner ziel, -zijn eeuwige bestemming,
-de verganklijkheid van al het stoffelijke wordt gepredikt, - koopt, afhuurt, ter kostbaare bewaaring van het stoflijk deel, met benadeeling van de gezondheid der levende? Kan het eindlijk met eenig gezond verstand, achting voor de afgestorvenen heten, dat geheele familiën, zonder te ontzien, of zij vermogend of arm zijn, zig in kostbaar, opzettelijk vervaardigd rouwgewaad voor eenen korten of langen tijd moeten kleeden?' In de loop van zijn voordracht stelt hij voor: Na het overlijden het stoffelijk overschot in een eenvoudig omhulsel te wikkelen en het daarna in een kist te leggen die niet zwaarder of luxer is dan nodig. De baar hoeft niet gevolgd te worden door een lange stoet van genodigden, maar slechts door de directe nabestaanden. Belangstellenden kunnen op eigen gelegenheid naar de begrafenis komen. De rouwenden gebruiken geen versiering maar slechts eenvoudige zwarte kleding en als ze die niet bezitten andere kleding. Na afloop gaan de dragers naar huis, zodat het sterfhuis wordt gevrijwaard van een optocht bestaande uit gasten die gefêteerd moeten worden en die door brasserijen 'alle aandenken van den rouw dikwerf onder den wijn doen smooren'. Het rouwdragen moet ook eenvoudiger en aan zijn bedoeling beantwoorden, namelijk 'de uitwendige vertoning van leedwezen over het geleden verlies'. De bloedverwanten dragen daarom slechts zichtbare rouwtekens, zonder van kleding te verwisselen. Die rouwtekens kunnen in grootte verschillen al naar gelang de nabijheid van de familiebetrekking. Boekdrukker W. Holtrop drukt in 1794 op zijn pers het boekje: 'Iets over 't RouwDraagen, met agt Modellen'. Ook hij is een voorstander van meer eenvoud. Zo spaart men bijvoorbeeld met een advertentie in de courant de kosten van aansprekers uit. Het aankondigen van een overlijden in de krant was iets nieuws. Het begon heel voorzichtig in 1793, aanvankelijk ongeveer één per twee à drie weken, maar het sloeg aan, want nog geen twee jaar later werden er bijvoorbeeld op 12 februari 1795 dertien op één dag geplaatst. Hieronder de eerste of althans een van de eerste overlijdens aankondigingen in de Oprechte Haarlemsche Courant. HAARLEM den 25 September. In den Nacht tusschen den 22 en 23 deezer ten 12 uur, overleed alhier in den ouderdom van ruim 75 Jaaren Christianus Carolus Henricus van der Aa, Leeraar in de Lutherse Gemeente deezer Stad, Lid en Secretaris van de Hollandsche Maatschappije der Weetenschappen, en derzelver Oecono- mischen Tak, zullende geene Commu- nicatie-brieven worden rondgezonden, uit hoofde van de menigvuldige betrekkingen des Overleedenen. (OHC van 26 sept.1793) Maar ook het begraven kan eenvoudiger, daarbij denkt hij aan het afschaffen van het begraven in de kerk en het langdurig sluiten van de sterfhuizen, maar als de
belangrijkste vereenvoudiging ziet hij een andere manier van rouwdragen. Geen kostbare kleding meer, maar het dragen van rouwlinten om de linkerarm. Hij voegt bij zijn publicatie acht modellen waaruit moet blijken hoe de betrekking met de overledene is.
De voorkeur zal ongetwijfeld uitgaan naar uitvoering in zijde, maar men kan evengoed, zoals de huidige cocardes, ook dun leer of perkament gebruiken. De duur van het dragen van de rouwlinten zou kunnen zijn 12 maanden voor echtgenoten, 9 maanden voor ouders en 6 maanden voor kinderen. En dan komt het in onze ogen merkwaardige, ik citeer, 'terwijl men tevens kon vaststellen niet over kinderen te rouwen, tenzij dezelven ten minsten volle agt jaaren zouden hebben bereikt, en niet over kleinkinderen of neeven en nigten, tenzij ze ook ten minsten twaalf jaaren oud zouden zijn geworden.'1 Een overblijfsel van die rouwlinten zijn rouwbanden, die het tot in onze tijd hebben uitgehouden, tot op het sportveld toe. Hiernaast de foto van twee Spaanse sporters, die in verband met
een vliegtuigongeluk in Spanje, ondanks het verbod van het IOC, tijdens de IOC in Peking 2008 rouwbanden dragen. Humor 'Een Koddigen Haan, die zijn Peetjen gestorven was, dit Aansprekers Bortje gelezen hebbende, zondt aanstonds om Claes Cornelisz te haalen; welke zeer haastig, en met veel beleeftheden aldaar verscheen, en vraagde, of 'er iets van dien Heer zijn dienst was? Waar op den anderen vraagde, Ben jy Claes Cornelisz. 1
Zie pagina 9 van het boekje van W. Holtrop
de Aanspreker van de Dooden? Ja, mijn Heer, om u te dienen, zeyde de Aanspreecker met groote eerbiedigheit. Terstont vervolgde den anderen; Wel Claes Cornelisz. mijn Peetje is eergisteren gestorven, en wy Erfgenamen vinden eenige duistere woorden in haar Testament, die tweesins konnen opgevat worden; En dewijl je bent een Aanspreker van de Dooden, zoo heb ik u ontboden, dat je haar eens wilde Aanspreken, en vragen, hoe dat haar eygentlijke meening hier ontrent geweest is. Hier had Claes Cornelisz. werk om dien Heer te vrede te stellen, maar droop eindelijk met beschaamde kaken ten huize uit, haalde aanstondts zijn Bortjen in, en naa langwylig overleg veranderde het zelve aldus'1:
Tekstpuzzle
Wie durft het aan van dit stukje tekst, afkomstig uit: Verzamelde Resoluties en Missiven K.B. (1569-1796), een transcriptie te maken? De beste 'oplossing' wordt beloond met een boekenbon van € 10,00.
1
Uit: Koddige en Ernstige Opschriften, op Luyffens, Wagens, Glazen, Uythang-borden en andere taferelen van Hieronymus Sweerts (1682)
Overzicht Publicaties [88] H. Klunder F.W. van Alderwegen: "Fragmentgenealogie Van Alderwegen" vervolg. [1861-2006] Meded.blad NGV afd. Delfland, dec. '10. G.J. Goorman: Genealogie Herman An de Stege. [Verschillende familienamen, Lochem, Laren-Gld., 1640-1865] O.T.G.B., 4e kwart. '10. H. Koops van 't Jagt (†), E. de Leeuw: Genealogie Bloemberg. [1575-1935] Drents Geneal. Jaarboek 2010. E.J. Wolleswinkel: Uit de collecties van de Hoge Raad van Adel - De genealogisch-heraldische handschriften van Jan Theodoor van Boecop. [Met 'Bijlage 2: Kwartierstaat van Maria Elisabeth van Boecop (1660-1692), dochter van de genealoog', Van Ste(e)nwegh(en), Uterwijck, Morrhe.] Ned. Leeuw, dec. '10. J. van den Bergh: Genealogie van Sijmen Peter Bol. [1590-1763] G.T.M.W.B.Bw., dec. '10. P. Bos (†): De familie Bos ('t Zandt, 1800-1900). [1650-1966.] Gruoninga 2007. I. van Rijn-Broeders: Familie Bossers in de westhoek van Noord-Brabant. [1670-1957] G.T.M.W.B.Bw., dec. '10. P. Flippo, T. Oskam: Van Breda, Buijs en Voschbosch in Schiedam, Maassluis, Rotterdam en Delft. [16e eeuw-1740] Ons Voorgesl, dec. '10. Vervolg de familie Duijves, alias Schuijtemaker, uit Avenhorn. [1690-1804] Westfriese Families, dec. '10. F. en J. Gommers: Parenteel van Ananias Cornelisse Fonteijne (2). [16562007] Van Zeeuwse Stam, dec. '10. A. van der Laan: Nakomelingen van Lambert Hachtinge (Hachting, 15701869). Gruoninga 2007. H. Hermans: De Roevenwaerdtmolen, een bijzonder geval van onteigening t.b.v. de aanleg van de Zuid-Willemsvaart in Nederweert. [Met 'Stamreeks van Wilhelmus Henricus Gerardus Hermans', 1590-1998] Limb. Tijdschr. v. Geneal., dec. '10. A.J. Hesselink: Genealogie van Jan te Hillehorst. [Hilhorst, vóór 1626-1928.] Oostgelders T.G.B., 3e kwart. '10. Idem(vervolg). [1861-2007] Oostgelders T.G.B., 4e kwart. '10. A. Veldhuis: Kwartierstaat van de kinderen van Teunis Hoeven en Aartje Drost uit Hulshorst, Deel 2. Veluwse Geslachten, nov. '10. P.J.C. Elema, H. Homan Free, G. Hovenkamp: Genealogie Houwing. [15601852] Drents Geneal. Jaarboek 2010.
pagina 33
genealogisch erfgoed magazine
Mw. J. Bakker: Kwartierstaat van Elsken Hulshorst. [Geb. 1744, familienamen in het algemeen niet 'erfelijk'.] Oostgelders T.G.B., 4e kwart. '10. J.W.M. Lange: Genealogie van de familie Kamp te Raamsdonk(sveer) en Waspik vanaf ca 1550. [Vervolg, 1777-2006] G.T.M.W.B.Bw., dec. '10. Mw. G.J. Stokreef-Braakman: Stamreeks van Joan Kempers. [Neede, Borculo, 1665-1923] Oostgelders T.G.B., 4e kwart. '10. G.H. Klopman: Kwartierstaat van Elbert Klopman, geb. Staverden 1927. [Schouten, Mulder, Koekkoek.] Veluwse Geslachten, nov. '10. A. Kuin: Stamboom Kuin. [1705-2006] Westfriese Families, dec. '10. J. van den Bergh: Kwartierstaat van Johanna van de Laer. [Geb. 1790, Valck, Damen, La Ros.] G.T.M.W.B.Bw., dec. '10. H.E. van Lagen: Geknot parenteel Van Lagen, o.a. te Essen onder Garderen (Deel 2). [1815-2005] Veluwse Geslachten, nov. '10. M. Neuteboom-Dieleman: Kwartierstaat van Anna Loop (Antwerpen, vóór 1537- 1576) vrouw van de suikerbakker Peeter Bernouille. [Beknopt.] Van Zeeuwse Stam, dec. '10. P.M. Kernkamp: De Lokerense familie De Maerschalck te Delft en Rotterdam, 1586-1662. Ned. Leeuw, dec. '10. K.J. Slijkerman: De familiegroep met de naamsdragers (van) Maesdam, Van der Maese, Vermaes en Verhouck uit Maasdam (2e deel). [1550-1633] Erfgoed, nov./dec. '10. P.J.C. Elema: Van der Mark en Engeltje Jurjens Ligthart (Groningen en Amsterdam). [1645-1822] Gruoninga 2007. C. Sigmond, K.J. Slijkerman: Een geslacht Van der Mast te Dordrecht en in de Hoeksche Waard in de 16e en 17e eeuw. [1485-1667] Ons Voorgeslacht, nov. '10. P.L.M. van Hoof: De molen 'Nooit Gedacht' te Merselo en de daarbij betrokken molenaarsfamilies. [Michels (1830-1998), Van den Brekel (1795-1972)] Limb. Tijdschr. v. Geneal., dec. '10. J.H. Boon, A. van der Laan: Parenteel Naeijer. [1620-1820] Gruoninga 2007. J.F. van der Wal: Matriarchale stamreeks van Geertruida (Trui) Overbosch. [1694-1944] Veluwse Geslachten, nov. '10. J.F. van der Wal: Matriarchale stamreeks van Grietje Aleida Overbosch. [1754-1977] Veluwse Geslachten, nov. '10. J.G. Polderdijk: Genealogie van Ariaen Ariaensz. Polderdijk. [1610-1985] Van Zeeuwse Stam, dec. '10. J.G. Boerema, P. Bos (†), A. van der Laan: Rempko Sijpkens, hopman te Noordbroek, en zijn familie (ca. 1550-1750). [Patroniemen, 1520-1755] Gruoninga 2007. W. de Rijke: Parenteel van Jan de Rijke. [1735-2006] Van Zeeuwse Stam, dec. '10.
Speuren naar sporen Boerderijonderzoek voor wetenschapper en liefhebber.
Sinds de verhuizing van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) naar Amersfoort beschikt deze organisatie over één groot, goed toegankelijk informatiecentrum, waar archief, bibliotheek en collecties geraadpleegd kunnen worden. Hier is ook het archief ondergebracht van de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek. Boerderij-onderzoek in het verleden Aan het einde van de negentiende eeuw hielden verschillende wetenschappers zich bezig met het onderzoek naar boerderijen. Dit onderzoek had een sterk antropologische inslag; volks- en taalkundigen trachtten cultuuruitingen en gebruiksvoorwerpen, zoals siera- den en klederdrachten, te koppelen aan boerderijbouw, omdat zij dachten dat hier overeenkomsten te vinden waren. In 1908 verscheen het eerste overzicht van boerderijvormen in Neder-land van de hand van Johan Hendrik Gallée die kort daarvoor was overleden. Hij deelde hierbij de boerderijen in naar de volkeren die in de gebieden hadden gewoond, en zo kwam hij tot het Frankische, het Saksische en het Friese boerderijtype. Landbouwonderzoek Na de Eerste Wereldoorlog werd het boerderij-onderzoek intensiever, waardoor men ontdekte dat boerderijen nauwelijks uitingen waren van traditionele voorkeuren en veranderingen in smaak, en daardoor ook niet te koppelen waren aan ‘volken’. Boerderijen waren (en zijn) bedrijfsgebouwen; hun vorm en indeling pagina 35
genealogisch erfgoed magazine
weerspiegelt hun functie; aanpassingen (verbouwingen) waren het gevolg van veranderingen in de landbouw. Het voornaamste doel van het onderzoek werd het verklaren van de oorzaken van de veranderingen; boerderij-onderzoek werd zo gekoppeld aan de geschiedenis en ontwikkeling van de Nederlandse landbouw. Een onderzoeker als Klaas Uilkema, die een grote bijdrage heeft geleverd aan het Nederlandse boerderij-onderzoek, reisde tussen 1918 en 1933 door Nederland om boerderijen op te meten en te fotograferen. De informatie uit gesprekken met bewoners verwerkte hij in zijn tekeningen. Deze tekeningen zijn aanwezig in het archief van de Stichting Historisch Boerderijonderzoek. Uilkema heeft zijn werk nooit gepubliceerd. In 1991 verscheen er een dissertatie van Ellen van Olst over zijn werk: Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek. Boerderij-onderzoek in Nederland, 1914-1934. In de jaren 50 van de twintigste eeuw verscheen Duizend jaar bouwen in Nederland, van Robert Cornelis Hekker. In dit overzichtswerk werd een lang hoofdstuk gewijd aan landelijke bouwkunst. Hekker maakte een indeling in de Friese huisgroep, de hallehuisgroep, de dwarshuisgroep, de Zeeuwse schuurgroep en de Vlaamse schuurgroep. In deze groepen zijn diverse varianten onderverdeeld. Een specifiek Utrechts type bestaat er niet, er is wel één soort die in het midden van ons land voorkomt, dat is het hallehuistype. Bij dit type bevinden zich het woonen bedrijfsgedeelte onder één dak. De boerderij heeft een driebeukige indeling met een constructie van ankerbalkgebinten. In de verschillende regio’s varieert de indeling, en kan het woongedeelte uitgebouwd zijn naar één of twee zijden. Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek In 1960 werd de Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO) opgericht door een aantal boerderij-onderzoekers. Men hield zich hoofdzakelijk bezig met het coördineren van boerderij-onderzoek en het verzamelen van de gegevens. Vanaf de jaren 90 van de twintigste eeuw is de stichting in opdracht betaalde bouwhistorische onderzoeken gaan uitvoeren. Archieven van o.a. Gallée, Uilkema en Van Houten werden ondergebracht en beheerd door SHBO. De SHBO heeft in de loop der jaren de collectie weten te vergroten tot meer dan 100.000 foto’s en 12.000 tekeningen van boerderijen. In 2007 zijn de collecties en een groot deel van de boekencollectie overgebracht naar de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Inmiddels is de foto- en tekeningencollectie op afspraak in te zien. Het is mogelijk documentatie over een boerderij op een bepaald adres of een map van een plaats te bekijken. De collecties van de boerderij-onderzoekers zijn op dit moment nog niet toegankelijk, maar zullen op termijn ook beschikbaar komen.
Onderzoek eigen boerderij Over boerderijen in algemene zin is genoeg geschreven. Maar iedere boerderij-eigenaar is toch het meest geïnteresseerd in zijn eigen boerderij. De belangrijkste bron is natuurlijk de boerderij zelf. De bouwsporen van de door de jaren heen uitgevoerde verbouwingen zijn vaak nog waar te nemen. Dichtgemetselde muren, afwijkende steensoorten, verschillende stalvensters, opgehoogde constructies. Al deze sporen vertellen het verhaal van de boerderij. Ook de materialen en de manier waarop de materialen gebruikt zijn, vertellen wat over de ouderdom of de tijd waarin een verbouwing heeft plaats gevonden. Naast het gebouw kunnen ook de vorige bewoner of de buurman een belangrijke bron zijn voor informatie over de boerderij. Veelal kunnen zij uit hun eigen herinnering oudere situaties naar voren halen. De laatste boer zal zeker wat kunnen vertellen over de manier waarop de boerderij gebruikt werd. In archieven van historische verenigingen of heemkundekringen kunnen oude foto’s aanwezig zijn. Als onduidelijk is wanneer de boerderij gebouwd is, kan het kadastraal minuutplan geraadpleegd worden. Minuutplannen dateren uit de periode 1812-1831 en geven de percelen met de gebouwen weer. Zichtbaar is in elk geval of er in die periode op het perceel al bebouwing aanwezig was, wat de plattegrondvorm was en of er bijgebouwen bij stonden. Ook een bezoek aan de RCE kan erg nuttig zijn voor boerderij-onderzoek. Oude foto’s en tekeningen zijn op afspraak te raadplegen. Deze foto’s en tekeningen geven vaak een oude situatie weer. Zeker de oudere foto’s laten vaak het beeld zien van een boerderij vóór de grote mechanisatie van de afgelopen decennia. Daarnaast bevat de bibliotheek van de RCE boeken over boerderijen. De ‘grote werken’ zijn raadpleegbaar, de publicaties van Stichting Historisch BoerderijOnderzoek, maar ook provinciale of regionale publicaties of tijdschriften zijn aanwezig in de bibliotheek. Als de boerderij een rijksmonument betreft, kan het zijn dat in de archieven van de RCE documentatie of correspondentie aanwezig is.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in GM Kwadraat, Tijdschrift over geschiedenis, geografie. Monumenten, musea Utrecht, afl. 39, herfst 2010, en werd ons welwillend ter beschikking gesteld. Judith Toebast is specialist landelijke bouwkunst van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
ADVERTENTIE
Op Dingsdagh den 23 Juny 1676, is tot Amsterdam, op de Swanenburghstraet, door een Dienst-meyt, genaemt Gertruyt, out omtrent 25 Jaren, soo sy seyde, van Uytrecht, gelijck oock op sijn Uytrechts spreeckt, middelmatigh van grootte, blanck en schrael van Trony, spruytigh en wat pockdaligh in 't Aensicht, met een swarte Kap en Tip, een kort swart Greyn Jack, met mitte Moutjes en een swarte Schort aen, en onder met een blaeuwe Sergie Rock, gestolen dese naervolgende Juwelen, Gout en Goet, en daer mede weghgelopen : een Hantsnoer met 300 Paerlen, van omtrent een Greyn 't stuck : een kleyn Snoertje met roode Syde Lintjes, daer aen 40 a 50 Paerlen van omtrent twee Greyn 't stuck : een paer Goude Pendantjes, yder met 8 kleyne Diamants-roosjes : een Ring met 7 Diamanten, in 't midden een Roos van omtrent 3 Greyn : 130 Gulden aen Goude Stucken : 6 Vrouwe Linne Hembden, 6 Voorschoten, 6 fijne Neus-doecken, en meer andere Kleynigheden van Linne-goet. Soo iemant de voorn. Meyt met de bovenstaende Juwelen, Gout en Goert, of een gedeelte daer van, weet aen te brengen, kan sig addresseren tot Amsterdam, aen de Knecht van 't Gout-smits-Gilt, sal een goede Vereeringe genieten. (OHC van 27 juni 1676)