1
Van antwoord naar vraag of net andersom? Catherine Molleman
Catherine Molleman is klinisch psychologe en verbonden met het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Ze schetste op de studiedag de situatie in Vlaanderen. Hoe gaat men om met meer vraaggericht werken in de gehandicaptenzorg. Inleiding Zoals andere sectoren is ook de gehandicaptenzorg niet ongevoelig voor trends. We kennen de grote bewegingen die de zorg – of toch zeker het discours in de zorg - in bepaalde richtingen duwen. Individualisatie, personalisatie, normalisatie, planmatig handelen, zorg op maat, enzovoort. De nieuwste beweging is het ‘vraaggericht’ of zelfs ‘vraaggestuurd’ handelen. Over dit gegeven handelt volgende tekst. De vraag van de cliënt moet het aanbod richten en sturen, niet omgekeerd, dat is het ‘nieuwe’ uitgangspunt. Met ‘nieuwe’ tussen aanhalingstekens. Het feit dat we zo aandringen op vraagsturing is blijkbaar een signaal dat we in de zorg onvoldoende luisteren naar de cliënt en het cliëntsysteem. Net zoals we in sommige karikaturen of sketches binnen de medische sector de persoon al in bed gestopt zien met een thermometer in de mond, als blijkt dat de betrokkene helemaal geen medische bijstand nodig heeft, zo krijgen we nu de indruk dat personen met een handicap massaal worden opgeslokt door het bestaande zorgaanbod. Hun leven wordt tot in de kleinste details gestuurd en geregeld en er zijn geen keuzes of alternatieven. Hoewel ik me afvraag of het inderdaad wel zo een vaart loopt, ben ik overtuigd dat het echt luisteren naar wat een persoon met een handicap nodig heeft en het echt verkennen van mogelijke alternatieven onvoldoende deel uitmaakt van het traject dat personen nu doorlopen in hun zoektocht naar ondersteuning. Als we het hebben over ‘vraaggestuurde zorg’ spreken we dan over de globale evolutie van de gehandicaptenzorg, die zich zou moeten ontwikkelen in functie van de reële ondersteuningsnoden van personen met een handicap? Of wordt dit begrip ook toegepast op het individuele traject van de persoon met een handicap op zoek naar de meest geschikte ondersteuningsvorm? Wellicht kun men de beide dimensies uitwerken. Bekijken we het op het individuele niveau. Wellicht hebben de meerste hulpverleners tijdens hun opleiding cursussen ‘actief luisteren’ gehad. Worden die dan in het voortraject ‘voor’ de zorg te weinig in de praktijk gebracht? Of is het de organisatie van de zorg en de wijze waarop die zorg gefinancierd wordt, die maakt dat er in de gehandicaptensector onvoldoende naar de cliënt wordt geluisterd of kan geluisterd worden? Uiteraard beperk ik mij vandaag tot de situatie in Vlaanderen en tot de sector gehandicaptenzorg. Het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een
Handicap bestaat een goede tien jaar en het is onder andere ontstaan vanuit de idee om al wat aan bijstandsvormen, vanuit een Vlaamse bevoegdheid aan personen met een handicap werd aangeboden beter te bundelen en op elkaar af te stemmen. Wie het oprichtingsdecreet nauwkeurig leest, vindt erin terug dat in principe voor elke persoon een individueel integratieprotocol moet worden opgesteld, dus op maat van de cliënt. Dit zou dus moeten impliceren ‘zoals de cliënt het wil’ en ‘vraagt’. Bij de uitvoering van het decreet heeft men allerlei procedures en regels moeten bedenken. Dit vanuit de realiteit dat de middelen die de maatschappij aan integratie wil besteden niet onbeperkt zijn en bij voorkeur terechtkomen bij de personen die men beoogt. Zo worden allerlei doelgroepen geformuleerd, met allerlei voorwaarden er aan gekoppeld en voor men het weet wordt in de indicerings- en toewijzingsprocedure “het horen tot een bepaalde doelgroep” veel belangrijker dan het “hebben van een bepaalde vraag om bijstand”. Persoonlijk ben ik steeds een groot pleitbezorger geweest voor meer aandacht voor de eerste fase binnen het zorgtraject. Een grondige zorgvraagverduidelijking gecombineerd met een deskundige multidisciplinaire diagnose, vind ik essentieel om te komen tot een optimale ondersteuning achteraf. Het Vlaams Fonds is er steeds van uitgegaan dat het vooral voorzieningen moest subsidiëren die ondersteuning of zorg aanbieden. Diensten die diagnosticeren, advies geven of screenen worden door het Vlaams Fonds zelf zeer beperkt of niet gesubsidieerd. Men vindt dat deze diensten hun eigen subsidiekanalen hebben en voldoende sterk op de markt vertegenwoordigd zijn. Persoonlijk heb ik me steeds sceptisch uitgelaten tegenover deze voorstelling van de realiteit. Ik kom dus tot de conclusie dat in de manier waarop het ‘voortraject’ onvoldoende uitgebouwd wordt een structurele oorzaak ligt voor het onvoldoende vraaggestuurd ontwikkelen van een individueel zorgtraject. Op het niveau van de organisatie van de gehandicaptenzorg stel ik me voor dat het doel van vraagsturing is, dat nieuwe ondersteuningsvormen worden gecreëerd in functie van echte ondersteuningsnoden van cliënten. Ik heb tot nu toe steeds gedacht dat een zeer flexibel ‘aanbod’ dat bestaat uit een heel groot palet van mogelijke ondersteuningsvormen, in allerlei gradaties en combinaties een noodzakelijke voorwaarde is om te kunnen antwoorden op elke mogelijke vraag. Het feit dat men antwoorden op zorgvragen als het ware ‘voorziet’ beschouw ik als een cliëntvriendelijke benadering. Stel je voor dat men voor elk individu elke keer vanaf nul een ondersteuningspakket zou moeten bedenken, construeren en op korte termijn ter beschikking stellen! Het feit dat ‘ondersteuningspaketten’ vooraf gedefiniëerd zijn, impliceert volgens mij absoluut niet dat zorgtoewijzing een aanbodgestuurd proces is. Vanuit de ‘vraagsturingsbeweging’ hoor ik de aanklacht dat de existentie van het ‘aanbod’ vraagsturing tegen houdt. ‘Eens men in het aanbod zit geraakt men er niet meer uit, de frisse kijk verdwijnt, het eigen initiatief valt weg, alternatieve routes worden niet meer in overweging genomen.’ Deze vaak terechte kritieken hebben opnieuw vooral te maken met het feit dat we in de zorg als hulpverleners vooral gericht zijn op de inhoud van de hulpverlening (het ‘wat’ en het ‘hoe’) en onvoldoende stilstaan bij het effect op de globale levenssituatie en de mogelijke alternatieven.
Enkele bedenkingen Voor ik me aansluit bij de beweging ‘terug naar de vraag’ stel ik me eerst zelf nog een aantal vragen: Hoe heilig is de vraag? Is wat men vraagt steeds wat men echt nodig heeft? Staat vragen vrij of is het nuttig om te weten wat men kan vragen? Hoe kan men weten wat gevraagd kan worden als men niet weet wat men kan vragen? Met andere woorden; mag het aanbod gekend zijn onder de vragers? Wat met de stelling dat als het aanbod te bekend is, dit aanbod te veel de vraag bepaalt en er bijgevolg geen sprake meer is van vraaggericht werken? Hoe krijg men de vraag ‘echt’ in beeld? Of wat is een echte vraag? Willen we de hulpvrager een keuze laten maken zoals de hotelgast die voor zichzelf aan het buffet een maaltijd kan samenstellen of laten we hem gewoon vragen wat hij wenst en proberen we daar aan tegemoet te komen? Mogen we zelf suggesties doen? Of vinden we zijn oorspronkelijke vraag zo primordiaal dat we hier niet willen tussenkomen. Zal zijn vraag beïnvloed worden door wat hij vroeger al gegeten heeft? Ik vermoed het, we weten bijvoorbeeld dat wie langdurig weinig gevarieerd eet vaak helemaal ‘geen behoefte’ heeft om nog andere zaken te proberen. Verdeel ik op een eerlijke manier gemeenschapsmiddelen als ik, aan wie weet wat er te kiezen valt, geef wat die persoon vraagt en de ander stiekem niet te veel informeer zodat hij misschien minder zal vragen? Maar vraagt de niet of minder geïnformeerde persoon steeds minder dan de goed geïnformeerde? Ik denk niet dat dit reeds werd aangetoond. Als ik enkel het tehuis ken, vraag ik hiervoor misschien een plaats hoewel ik eigenlijk enkel een aangepaste dagbesteding nodig heb.
Vraagverduidelijking De meeste hulpverleners pleiten ervoor om de persoon met een handicap toch een beetje te beïnvloeden. Zorgvraagverduidelijking noemt dit nu. Dit kan men op zich uiteraard ook zien als een ‘ondersteuningsvorm’ die zijn plaatsje heeft binnen het bestaande ‘zorgaanbod’. We zitten wel met een probleem: … hoe kom ik als cliënt terecht bij iemand die me helpt om mijn vragen te verduidelijken vooraleer ik in het aanbod helemaal ondergedompeld of zelfs ‘verzopen’ ben? Een veel gehoorde kritiek is immers dat men pas de informatie krijgt als men reeds gebruik maakt van ‘zorg’ of dat de instanties die iemand adviseren te nauw verbonden zijn met de aanbieders en er geen sprake is van ‘onafhankelijk’ advies. Kan ik voor gespecialiseerd advies terecht bij algemene diensten? Zijn die voldoende deskundig? Hoe goed moet ik geïnformeerd zijn om de juiste vragen te kunnen stellen?
Organisatie van de zorg Starten we toch maar eens van bij het begin. Wie heeft een handicap? Wanneer wordt men gehandicapt? We gaan hier niet uitvoerig op in, maar we proberen het eens te bekijken, hoe
het zich chronologisch kan afspelen. Het zichzelf of een gezinslid zien als een persoon met een handicap gebeurt meestal niet in één ogenblik, meestal is het een langdurig proces. We zijn nog niet zo ver dat we dat iets ‘gewoon’ vinden. We worden wel leerling als we onderwijs volgen, of moeder, of vader als we een kindje krijgen, of, als we lang genoeg leven worden we ooit ‘een bejaarde’ (wanneer precies is al minder goed te definiëren) maar velen van ons hopen dat we onszelf niet als persoon met een handicap moeten benoemen. In een aantal gevallen voelen we ons trouwens niet meer gehandicapt, wanneer we de juiste hulpmiddelen of ondersteuning krijgen (bril) en hebben we zelfs liever dat we dan dit vervelend proces van etikettering of labeling niet moeten ondergaan (cf sociologische benaderingen van handicap). Dit label hebben we vandaag nochtans nodig als we andere dan de doorsnee ondersteuning nodig hebben, als we ‘speciale’ en langdurige ondersteuning nodig hebben waarvoor extra financiële middelen moeten ingezet worden. Daar deze extra middelen schaars zijn, willen wij -als maatschappij- immers dat ze enkel aangewend worden voor wie kan aantonen er ‘recht’ op te hebben. Dus de persoon moet ‘officieel’ tot een doelgroep behoren. Het is niet genoeg dat hij of zij een ‘speciale’ vraag heeft, voor hij ondersteuning kan krijgen moet nagegaan worden of hij dat soort vragen heeft waarop de gemeenschap voor mensen zoals hij ondersteuning wil bekostigen. Als persoon die andere of meer dan de doorsnee-ondersteuningsvormen die de maatschappij aanbiedt nodig heeft, moet de persoon met speciale ondersteuningsvragen dus instanties vinden die hem kunnen helpen bij het stellen van de ‘juiste vragen’. Het is dus noodzakelijk dat hij bij iemand terechtkan die hem informatie kan geven. Nu is het zeer waarschijnlijk dat de persoon precies tijdens het proces van beseffen dat hij behoort tot de doelgroep van personen met een handicap al in contact is gekomen met allerlei instanties die ‘de sector’ kennen of verondersteld worden ze te kennen. Denken we maar aan de revalidatieafdelingen van ziekenhuizen, begeleidende instanties op school, gespecialiseerde artsen die specifieke aandoeningen diagnosticeren. Veel cliënten geven echter aan dat deze ‘eerste contactpersonen’ niet de instanties zijn die accurate informatie geven. Heel wat mensen wachten ook niet passief af maar gaan actief op zoek naar gespecialiseerde informatie als ze merken dat een aantal zaken niet lopen zoals verwacht. Een veel gehoorde klacht in Vlaanderen is dan vaak dat men niet goed weet tot wie men zich moet wenden en dat alle mogelijke routes gevolgd worden om uiteindelijk te komen aan nuttige of noodzakelijke informatie. Een goede toeleiding naar informatie is dus essentieel om zich als persoon met een handicap een beeld te kunnen vormen van mogelijke ondersteuningsvormen.
Vlaamse Maatregelen voor een meer vraaggestuurde zorg We kennen in Vlaanderen een aantal diensten (vroeg en thuisbegeleidingsdiensten) die deze informatie zeer laagdrempelig kunnen bieden aan ouders met een kind met een handicap. Ondanks de zware inspanningen die er de voorbije jaren gebeurd zijn om de ambulante sector te versterken heeft lang niet elke gemeente een dergelijke dienst en bovendien is de vraag naar ondersteuning zo groot dat de toegang met wachtlijsten wordt belemmerd… Met de experimentele projecten ‘zorgtrajectbegeleiding’ die momenteel in alle Vlaamse provincies lopen proberen we methodieken te ontwikkelen waardoor zorgvraagverduidelijking, informatie, bemiddeling, oriëntering, … zouden kunnen
aangeboden worden, zonder dat dit moet leiden tot onhaalbare budgetstijgingen in de sector. De idee dat aparte, onafhankelijke diensten zouden moeten instaan voor de functie ‘zorgtrajectbegeleiding’ wordt door sommigen zwaar verdedigd. Anderen vinden dan weer dat het steeds opnieuw oprichten van nieuwe diensten èn te duur èn een onnodige versnippering van het zorgaanbod met zich meebrengt. Feit is dat een aantal deeltaken of functies die nu reeds opgenomen worden door bestaande ambulante diensten, zoals thuisbegeleiding en begeleid wonen ook vervat zitten binnen ‘zorgtrajectbegeleiding’ zoals het momenteel als functie (en niet als aparte dienst) geconcipieerd wordt. Deze experimenten zijn, naast de invoering van het PAB, waar ik straks wat dieper op in ga, verdere concretiseringen van een beleid dat meer vraaggericht wil worden. In de voorbije jaren zijn een aantal beleidsmaatregelen getroffen die reeds stappen in die richting waren. Denken we maar aan de grote investeringen in de ambulante zorg en in het flexibiliseren van de regelgeving, zodat deeltijds gebruik van voorzieningen mogelijk werd en er veel meer mogelijke combinaties van zorgvormen werden toegestaan. Men kan die stappen zien als de voorbodes van het denken in functies en modules waar we nu volop mee bezig zijn. Ingaan op vragen van cliënten – dus individueel vraaggestuurd werken - zal betekenen dat men in principe in staat is zeer kleine eenheden van zorg of ondersteuning aan te bieden. Men hoeft dus niet méér te consumeren dan nodig, omdat wat men nodig heeft enkel in combinatie met iets anders wordt aangeboden. Het voorbeeld bij uitstek van vraaggestuurde zorg is volgens sommigen het PAB (persoonlijk assistentiebudget) Men krijgt geld om zelf een assistent te huren. Jij bepaalt welke assistentie hij/zij levert, geen pottenkijkers, geen reglementering, geen toezicht. Met de invoering van het PAB heeft het Vlaams Fonds echter ervaren dat personen er zeer veel moeite mee hebben om precies aan te geven wat ze nodig hebben. De multidisciplinaire teams die ingeschakeld werden om de dossiers voor de kandidaten voor te bereiden hebben steen en been geklaagd over hoe moeilijk het is om precies aan te geven hoeveel uur assistentie voor dit of voor dat een persoon met een handicap nodig heeft. Ook bij het inschalen van personen naargelang de intensiteit van zorg die ze nodig hebben, geven die multidisciplinaire teams vaak forfait. Nochtans moet iemand toch een verdeelsleutel hanteren om de individuele budgetten te bepalen en lijkt het een gezond standpunt om ondersteuningsnoden in kaart te laten brengen en te laten motiveren door gespecialiseerde teams die dit onafhankelijk en deskundig kunnen doen. Wat men vraagt en waarom men het vraagt blijkt van heel veel aspecten af te hangen. Sommige vragen zijn heel helder in kaart te brengen en te motiveren bij andere ondersteuningsvragen worden de grenzen verkend van wat de gemeenschap al dan niet moet ondersteunen om sociale integratie mogelijk te maken. Wij beschikken in Vlaanderen niet over een lijst van activiteiten waaraan een burger moet kunnen participeren om als ‘sociaal geïntegreerd’ beschouwd te kunnen worden. We hebben zelf wellicht allerlei ‘common sense’ voorstellingen hierover, maar het is pas wanneer men ‘per definitie beperkte middelen’ moet verdelen, dat men merkt hoe weinig houvast men vindt. ‘Hoeveel assistentie wil men vergoeden om vrijetijdsactiviteiten mogelijk te maken’ is er bijvoorbeeld zo eentje. Net vorige maand is het eindrapport verschenen van het onderzoeksteam o.l.v. Bea Maes en Geert Van Hove dat gepoogd heeft een kader te ontwikkelen voor de organisatie van vraaggestuurde ondersteuning voor personen met een handicap in Vlaanderen. Dit
onderzoek dat gebeurde in opdracht van het Vlaams Fonds had oorspronkelijk tot doel om praktisch bruikbare instrumenten te laten ontwerpen die het Fonds zouden toelaten personen met een handicap in te delen in categorieën van personen die in verschillende gradaties zorg –en dus geld– nodig hebben. Nu is het indelen van personen in categorieën een zwaar taboe geworden. Wellicht niet onterecht. Het onderzoeksteam vindt het veel beter om niet de personen, maar hun ondersteuningsbehoeften in categorieën onder te brengen. Er wordt dan ook een functieprofiel aangereikt waarmee men volgens de auteurs een inschatting zal kunnen maken van ondersteuningsbehoeften. Helaas wordt het concreet instrumentarium niet aangereikt, zodat we nog verder zullen moeten zoeken naar operationaliseringen van deze opdracht. Maar ondertussen staat het PGB, het persoonsgebonden budget ook in Vlaanderen op de drempel van uitvoering; we verwachten dat het ontwerpdecreet op korte termijn wordt goedgekeurd en dat uitvoeringsbesluiten zullen volgen. Daarom zijn we ter voorbereiding van deze uitvoering kennis aan het verzamelen over hoe we de zorg kunnen organiseren en financieren om dit haalbaar in de praktijk te brengen. Uiteraard zijn we al bij onze Noorderburen gaan aankloppen om te zien en te horen hoe zij het aan boord leggen. Het denken in termen van modules en functies wordt daar reeds volop gehanteerd binnen de jeugdzorg en de gehandicaptenzorg. Helaas vinden we in Nederland ook niet de geoperationaliseerde instrumenten, ook onze buren vinden het zeer moeilijk om budgetten naargelang zorgzwaarte toe te wijzen. Zij ervaren dezelfde problemen als wij om een goede inschatting te maken van wat iemand nodig heeft als ondersteuningsvorm. Wat bovendien voor onze beleidsvoerders het meest afschrikwekkend is: het blijkt allemaal veel meer te kosten en wij hebben in Vlaanderen blijkbaar niet de budgettaire ruimte om dit tegen een dergelijk kostenplaatje door te voeren. Dit neemt niet weg dat wij volop proberen mee op te volgen hoe in Nederland de vraaggestuurde zorg geïmplementeerd wordt. Voor ons is het zeer interessant en wellicht goedkoper om te leren uit de Nederlandse ervaringen. Wat wij vaak proberen doen, is wat we goed vinden gedeeltelijk overnemen en aanpassen aan de Vlaamse situatie. We zijn duidelijk nog niet echt rond met het formuleren van goede zorgmodules, ook bepaalde combinaties van modules in zorgprogramma’s of zorgproducten moeten nog verder uitgetest worden op hun praktische en financiële haalbaarheid. Momenteel worden in Vlaanderen dus een aantal simulaties uitgevoerd en zoeken we naar concrete methodes om vraaggestuurde zorg te implementeren. Het is niet omdat persoonsgebonden of persoonsvolgende budgetten en vraaggestuurde zorg vaak in één adem worden genoemd dat het één het ander impliceert. Wellicht denken de gebruikersorganisaties –niet onterecht– dat het zelf kunnen beschikken over budgetten de machtsverhouding “cliënt–aanbieder” drastisch verandert. Dat de voorzieningen dus verplicht zullen worden om meer te luisteren naar wat de cliënt vraagt. In Nederlandse publicaties waarschuwt men ons dat het invoeren van een PVB als instrument tot het invoeren van vraagsturing geen evidentie is. In Vlaanderen wordt zeker niet gepleit om vrije markt mechanismen ten volle te laten groeien. Praktijken zoals we ze in de privésector terugvinden, waarbij soms tegen forse verliezen bepaalde prestaties worden geleverd om een marktsegment door één firma te laten bezetten worden niet wenselijk geacht. Onze personeelsleden worden al te zeer gewaardeerd om ze nu plots in een totale deregulatie aan
hun lot over te laten. Er zou overigens een (zeer terechte) reactie komen vanwege hun verzorgend personeel… Ook vanuit de gebruikers horen we duidelijke signalen dat men zelf de keuze wil maken of men zelf zijn zorgarrangementen wil orchestreren of liever een all-in pakket inkoopt (zoals men de zorg in natura ook kan noemen). Men wil ook kunnen kiezen voor tussenvormen zoals bvb voor sommige ondersteuningsvormen zelf een persoonlijk assistent inhuren en andere ondersteuning gewoon inkopen bij een voorziening. De huidige PAB-gebruikers hebben al aan den lijve ondervonden dat elk systeem zijn grenzen kent. Waar men in sommige Scandinavische landen jaarlijkse budgetten ontvangt tot 300.000 Euro zijn ze in Vlaanderen beperkt tot minder dan 35.000 Euro. Iedereen weet dat een dergelijk Vlaams budget voor een persoon met een handicap, die permanente ondersteuning nodig heeft, zeker onvoldoende is en slechts een optie is als die persoon kan rekenen op voldoende bijkomende ondersteuning vanuit de mantelzorg. Tot op heden zijn bepaalde ondersteuningsvormen enkel betaalbaar en organisatorisch beheersbaar als ze collectief worden aangeboden, wat betekent dat men steeds slechts gedeeltelijk zal kunnen ingaan op individuele wensen van gebruikers… In een Nederlandse publicatie van Prismant, waarin de ervaringen worden gebundeld van voorzieningen die de overstap maakten naar een PVB, pleit men voor het zoveel mogelijk ‘vrij’ laten van de wijze waarop vragen kunnen worden gesteld en hierop kan geantwoord worden. ‘Vraagsturing en flexibilisering van het aanbod gaat over het creëren van verschillen’ schrijft men, ‘het gaat om de individualisering van zorgvraag en zorgaanbod waarbij cliënten hun eigen keuzen maken en waarbij de instellingen vanuit hun eigen visies en professionele opvattingen daar een aanbod voor creëren’. Betekent dit dan ook afstand nemen van algemene kwaliteitseisen? We zien het in Vlaanderen met het PAB ook al een beetje gebeuren, deregulering is troef, de assistenten die men aanwerft moeten geen bekwaamheden aantonen tegenover degene die het budget financiert. De cliënt wordt verondersteld zelf te kunnen bepalen of de assistent deskundig is of niet. Dat de volwassen fysiek gehandicapte persoon, die zelf budgethouder is daar geen probleem mee heeft, lijkt mij evident. Of ouders van mentaal gehandicapte kinderen die een assistent inhuren om ontwikkelingsstimulering te geven aan hun kind, dit ook moeten kunnen lijkt me minder evident. Ik ben blij dat ik als ouder niet moet instaan om na te gaan of de leraren die mijn kinderen onderwijzen hiervoor bekwaam zijn, hetzelfde geldt voor de huisarts op wie ik een beroep doe…Maar in Vlaanderen hebben budgethouders elke kwaliteitsgarantie of controle gezien als betutteling en bijgevolg afgeschoten. De beleidsvoerders hebben naar hen geluisterd. Ik stel me vragen of we er steeds kunnen van uit gaan dat de belangen van de persoon met een handicap identiek zijn aan die van de budgethouder, maar dit is een bedenking die me de woede van de gebruikersverenigingen over het hoofd brengt … Een interessante bedenking die ik las in dezelfde publicatie van Prismant over de invoering van het PVB is het feit dat de persoon met een handicap met het PGB of PVB systeem een meer zakelijke relatie zou kunnen krijgen met de voorziening. ‘De cliënt wordt afnemer van diensten en treedt als het ware uit de omhulling van zorg die de voorziening hem tot dusver bood’. Men verwijst terecht naar de kwetsbaarheid van sommige doelgroepen van personen met een handicap die een overzichtelijk, veilig, voorspelbaar en continue leefomgeving nodig hebben. Ik vraag me persoonlijk af of het wel nodig zou zijn om die
sfeer te verliezen bij een ander financieringssysteem van die zorg … Vraag is natuurlijk of alles te koop is en hoe echt men nog kan zijn als ‘personeel’, als men het gevoel heeft door de persoon zelf ‘ingehuurd’ te zijn.
Ter afronding Ik wil nog eens samenvatten dat we in Vlaanderen zeker al een aantal voorbereidende stappen genomen hebben om meer vraaggestuurd te werken. Aan de echte voorwaarden zoals ik die persoonlijk zie: een goed voortraject, de keuze uit goed gedefinieerde modules, een permanente evaluatie van de effecten van de gekozen ondersteuningsvorm moet nog verder gebouwd worden. Het blijft hoopgevend dat we kunnen rekenen op heel veel actoren in dit veld die steeds opnieuw kritisch op zoek zijn naar nieuwe wegen en nieuwe ‘trends’ lanceren, die ons toelaten ons handelen helemaal in vraag te stellen en om te bouwen tot iets dat –hopelijk- beter is dan dat wat we achter ons laten.