Van anarchist tot monarchist Alexander Cohen
bron Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist. De Steenuil, Amsterdam 1936
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/cohe002vana01_01/colofon.htm
© 2008 dbnl / erven Alexander Cohen
5
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
9 Aan alle onafhankelijken van geest, die géén tirannen zijn
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
11 Ironie, vraie liberté, c'est toi qui me délivres de l'ambition du pouvoir, de la servitude des partis, du respect de la routine, du pédantisme de la science, de l'admiration des grands personnages, des mystifications de la politique, du fanatisme des réformateurs, de la superstition de ce grand univers, et de l'adoration de moi-même. - P.J. Proudhon.
Les purs me feront honte d'avoir changé: je m' en fais honneur. Je ne trouve au monde rien de plus lâche que de mentir à sa conviction, par crainte d'un préjugé. - Jules Vallès.
There are so many adventures possible. Why do we not gather our strength together and live?.... In youth most of us are, for various reasons, slaves. And then, when we are able to throw off our chains, we prefer to keep them. Freedom is dangerous, is frightening. - Katherine Mansfield.
La pleine clarté est indispensable au journaliste, qui s'adresse à tous. Lumière et mouvement, voilà ce qu'il faut. J'ajouterai: ei ne jamais se baisser ni, comme disent les imbéciles, ‘se mettre à la portée du public’. Là, comme dans tout art majeur (et le journalisme est un art majeur, qui peint, sculpte, frappe et entraine), il faut tirer le public à soi, non le suivre - Une plume ne vaut que par sa liberté, et, dans les crises, par sa rébellion - La colère est, en matière de style, bonne conseilleère. - Léon Daudet.
Qui me convainc, m'a! - Clemenceau.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
12
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
13
Eerste boek In ballingschap Aankomst en installatie in Londen - Verhuizingen - Adpar Street - De anarchistische beweging - Isabel Meredith - Een ideale vader - Eenige ‘comrades’ - Het Bloedende Lam - Herrigan-Prospero en Young Caliban - Tim MacDonald's propaganda Leggatt en de politierechter - Piotr Kropotkin - Een strafexpeditie - Het ‘Proces van de Dertig’ - Procureur Pontius Pilatus - Bij verstek veroordeeld - Zo d'Axa's sneeuwlaarzen - Bij Henri Rochefort - Oscar Wilde en britsche deugd - Uitstapje naar Parijs - Snuffelhonden op mijn voetspoor - In en ùit Themis' hol - Enfin seul! Vrijspraak en hèrverbanning - Weer in pretty London - Strooptochten in Regent's Park - Sombere tijden - Farewell, Piccadilly!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
15
Hoofdstuk I
Het was een naargeestige, met druipenden, sijpelenden mist gewatteerde dag, deze 25ste december van het jaar Onzes Heeren 1893, toen ik, uit Frankrijk verdreven, in den vroegen morgen in Londen uit den trein stapte, en nooit had voor mij een ‘Christmas’ mìnder aanspraken op het qualificatief ‘merry’ dan déze Kerstdag. Tusschen mijn gedwongen vertrek uit Parijs en mijn aanboord-gaan met bestemming naar Albions lachende stran-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
16 den *)), waren een dag of wat verloopen, tijd dien ik, in de gevangenis in le Havre, doorbracht in het gezelschap van allerlei gemeenrechtelijk-zittende, niets minder dan sympathieke heerschappen, voor wie ik - want ik droeg een pince-nez - een ‘bourgeois’ was. Tijd ook waarvan Fénéon, in Parijs, gebruik maakte om wat geld voor mij bijeen te brengen. Zola, o.a., gaf hem honderd francs, en Francis Magnard, hoofdredacteur van de Figaro, een gelijk bedrag. De aarts-conservatief Magnard was, bij definitie, het verpersoonlijkte anti-anarchisme, en hij had dan ook niet de geringste sympathie voor mijn ideeën en mijn opvattingen. Maar ik was een journalist, een vakgenoot, en het was, zooals hij het met nadruk specificeerde, ‘purement et simplement à titre confraternel’, dat hij Fénéon zijn gave voor mij ter hand stelde. Elegante, specifiek frànsche ‘geste’, waartoe, denk ik, noch de liberaal Boissevain (Charles), hoofdredacteur van het Handelsblad, noch zijn broeder in de vrijzinnigheid, de als een gerookte bokking zoo levendige heer Zaayer, hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, en, als zoodanig, de onmiddellijke voorganger van den ònhollandsch-dartelen Mr. Govert G. van der Hoeven, in staat zouden zijn geweest. De gedachte alléén, dat de ‘voor godvdienft en vedelijkheid nog altijd op de bref ftaande Farles Boiffevain.... je vègt natuurlijk: monfieur Boiffevain!!’ - zoo luidde de deftiglijk gelispelde boodschap aan dominee Tartempion, waarmee de rimpelige, pecksniffige ‘Nestor der nederlandsche pers’ een vroegeren correspondent van het Handelsblad, bij zijn vertrek naar Parijs, belastte - de simpele gedachte, zeg ik, dat de liberale voorlichters Boissevain & Zaayer vijftig gulden uit hun respectieve broekzakken zouden opgediept hebben, om een manu militari uit hùn drabbig land verdreven anarchistischen journalist de eerste dagen van zijn ballingschap te helpen verlichten, deze gedachte is onweerstaanbaar comiek. Maar ik houd de mogelijkheid nièt voor uitgesloten, dat de uit àndere materie dan deze bordpapieren vrijzinnigaards gesneden anti-revolutionnair Abraham Kuyper - met wien ik, later, als ‘envoyé spécial’ van fransche dagbladen een paar keer in
*) Zie ‘In Opstand’. (Uitg. Andries Blitz, Amsterdam.)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
17 aanraking kwam, en die mij, in volle wetenschap van mijn opstandigheid, ter introductie bij de Boeren-generaals, en bij hun raadsman, Dr. Leyds, op zijn voorzitterlijk-ministerieel visitekaartje aanbeval als een ‘journalist van volmaakt goede trouw’ - ik beschouw, zeg ik, de gebeurlijkheid heid nièt als hersenschimmig, dat de godvruchtige doctor Abraham, wat men in bijbelsche tale een ‘penningske’, en in waereldsche terminologie een ‘tientje’ noemt, zou hebben geofferd voor een tot londensche, en dus tot tienvoudigsmartelijke ballingschap gedoemden, ongodistischen confrater. Een gedeelte van het aldus bijeen-gebrachte kapitaal werd mij telegrafisch overgemaakt naar le Havre, en zoo kon ik, scheep gegaan met wat geld op zak, in Southampton den trein nemen naar Londen. Hier vond ik Bernhard Kampfmeyer, die, als een vader voor mij zorgend, al kwartier voor mij had gemaakt en mij, voor het oogenblik, onderdak bracht in een klein hotel-restaurant in Percy Street, in de buurt van Tottenham Court Road, niet ver van Grafton Street, waar de anarchistische club haar tent had opgeslagen. Een paar dagen later kwam mijn vrouw naar Londen, na voor de verhuizing en de voorloopige berging van onzen inboedel te hebben gezorgd. Geheel zonder moeilijkheid was dit nièt gegaan! Want onze parijsche huisbaas had zich aanvankelijk verzet tegen het weghalen van de meubels, en aanspraak gemaakt op de vooruitbetaling van den, op 8 januari d.a.v. in-te-ganen, driemaandelijkschen huurtermijn. Onaannemelijke pretentie, waar immers, door mijn arrestatie en verbanning, een geval van ‘force majeure’ was ontstaan, dat ons het bewonen van het appartement onmogelijk maakte. Làng had de weerstand van den door gouddorst vereelten huiseigenaar trouwens niet geduurd, en hij was, ten slotte, gezwicht voor een inslaand argument, de op rustigen maar beslisten toon uitgesproken waarschuwing, in zijn éigen belang, om het den anarchisten, die wij waren, liever nièt lastig te maken.... ‘Als u zóó redeneert, mevrouw! il ne me reste plus qu'à m'incliner’, had hij gezegd. En de daad bij het woord voegend, had hij een hoofsche buiging gemaakt, en, heengaand, de concierges van het
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
18 huis op het wormstekige hart gedrukt, mijn vrouws uittocht, met inboedel en àl, geen beletsel, in wèlken vorm ook, in den weg te leggen. Voor de zooveelste maal was dus de deugdelijkheid gebleken van het goede woord dat altijd een goede plaats vindt! Wij bleven niet langer dan volstrekt noodig was in het wel goedkoope, maar voor òns toch te dure hotel-restaurant in Percy Street, en huurden in Thorpedale Road, London N.W., voor den bescheiden prijs van tien en een halve shilling per week, een gemeubileerde kamer, met recht van oponthoud in den gemeenschappelijken parlour, in geval van bezoek van ‘distinguished visitors’. Wij hadden, bij de huur-onderhandelingen, te doen gehad met een dame, die ons onmiddellijk zóódanig had bekoord door de lieftalligheid van haar, een gaaf paarden-gebit ontblootenden glimlach, dat wij, haar condities aanvaardend, met onze lichte bagage maar dadelijk ons nieuw verblijf betrokken. En wij lagen, den volgenden morgen, nog in bed, toen er aan onze deur werd geklopt, en, op mijn uitnoodigend ‘Come in!’, een politie-agent van reusachtige afmetingen, en in vol ornaat, de kamer binnenstapte. ‘Déjà?’, was onze eenstemmige, verraste uitroep. Maar daar was geen reden tot verontrusting. Wèl waren wij, blijkbaar, in het hol van den leeuw beland, maar van een leeuw die geen kwaad in den zin had. Integendeel! Want in plaats van mij, met het door eeuwen van overlevering sacramenteel geworden: ‘Y' are wanted, guv'nor!!’, een warrant of bevel tot in-hechtenis-neming voor den neus te houden, kwam de voortreffelijke bobby ons het den vorigen avond aan zijn missus bestelde, traditioneele, engelsche ontbijt: thee, geroosterd brood, eieren en haddock, brengen. Ook had hij onze schoenen gepoetst, vriendelijkheid die hij ons, elken keer dat hij, in den ochtend, vrij van dienst was, bewees. Zoodat wij een van de voornaamste artikels van het anarchistische ‘minimum-program’: de suppoost van het Gezag in particulieren dienst van den onder-dewol-liggenden acraat, verwezenlijkt zagen. Wat het ‘hoog bezoek’ aangaat, dat wij, krachtens ons contractueel recht, in de smaakvol gestoffeerde zitkamer ontvingen, dit beperkte zich, voor zoover ik mij herinner,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
19 tot een paar visites van Bernhard Kampfmeyer, en tot één van Emile Henry. Het was hier, onder het dak van den argeloozen Mr. Skinner, police-officer bij de Metropolitan Force, dat hij mij, in januari 1894, voorsloeg onze gewezen concierges in de rue Lepic, te Parijs, in de lucht te laten springen, aanbod, waarvoor ik hem erkentelijk maar afwijzend bedankte. Làng bleven wij nièt in Thorpedale Road. Want onze landlady en haar 12-jarig dochtertje Ada - de londensche politie-agenten hebben altijd op zijn minst één dochtertje, dat Ada heet - misbruikten al haar vrijen tijd aan éénvingerige studieën op de piano - alle gehuwde politieagenten in Londen hèbben een piano in huurkoop - en ‘The man who broke the Bank at Monte-Carlo’, Daisy Bell op haar ‘bicycle built for two’, en nog een ànder schepsel, ‘with a naughty little twinkle in her eye’, brachten mij, op zon-en-christelijke-feestdagen, zoowel als 's avonds, tusschen supperen bedtijd, tot aan den rand der vertwijfeling. Ook was onze inboedel, uit Parijs, onderwijl aangekomen, wat ons in staat stelde een ongemeubileerd en dus goedkooper logies te huren. Wij namen hartelijk afscheid van het gezin Skinner, en togen naar Adpar Street, een zijstraatje in een dwarsstraat van Edgware Road, niet ver van Marble Arch. Het was een afgrijselijk straatje, met allemaal eendere, één verdieping hooge, in sombere baksteen opgetrokken en door bloedrood-geverfde deuren afgesloten huizen, waar wij, voor ‘six and six’ per week, een uit twee trieste kamers bestaand flat betrokken. Elken zondag-morgen kwam de ‘landlord’ - de schubbigste huisjesmelker, de schilferigste kroteigenaar, in Engeland, heet ‘landlord’, of, als het een wijfje is, ‘landlady’ - de schamele huizen langs om zijn huur. Hij was een grof-geschonkte, peper-en-zout-baardige bully, op roodtrijpen pantoffels en met een geruite pet schuin op het hoofd, wiens vocabulair, voor zoo ver ik de gelegenheid kreeg dit waar te nemen, zich tot vier woorden beperkte: ‘Rent!’ - de kreet waarmee hij zijn geducht bezoek aankondigde; ‘Thanks!’, als men hem zijn geld in de uitge-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
20 stoken linkerhand had geteld - met de rechterhand hield hij de deur vast, dat men hem die niet voor den neus dicht kon slaan - en ‘,All right!’, wanneer hem, met een even beknopt ‘Next week!’, te verstaan was gegeven, dat hij dézen keer niets, maar den eerst-volgenden dag des Heeren het dùbbele bedrag zou ontvangen. Het gebeurde meer dan ééns dat ik hem, met een stalen voorhoofd, zoo'n ‘Next week!’ toeriep, zonder te weten hoe ik, acht dagen later, aan de dertien shilling zou komen die hij dàn van mij te vorderen zou hebben. Wij verkochten, voor en na, een stuk huisraad, of beleenden dit of dat. En vaak was Bernhard Kampfmeyer, die niet alleen een ‘vir bonus’, maar, uitzonderlijk verschijnsel, een anarchist in bonis was, onze toevlucht. Opwekkend was het verblijf in Adpar Street allerminst. De bewoners van het straatje waren overdreven prolefiek, en dag en nacht snerpte er het stuipachtige gekrijsch van als het zand der zee talrijke zuigelingen. Zaterdags-avonds woedde er de dronkenschap - in hollandsch krantenjargon: ‘vierde er de dronkenschap hoogtij’ een dronkenschap van demonen, en dreunden de muren van de slagen, tusschen de heeren der Schepping en hun rampzalige gezellinnen gewisseld. Doodelijk beangste kinderen overschreeuwden, bij wijlen, het tumult: ‘Oh! don't, daddy!’.... ‘Oh! mother dear!’ Heeft onze àfkeer de overhand, of is het onze deernis? Ik weet het niet meer! Ik geloof, dat wij, eigenlijk, alleen medelijden hadden met de kinderen, de in het algemeen afzichtelijke kinderen, waarvan wij er, een enkelen keer, een aanhalen en ònthalen op een ha' penny worth of sweets, al wat er bij ons-zèlf àf kan, of waarvoor mijn vrouw soms, van de een of andere lap, een jasje of een jurkje naait. Wat de ouders aangaat, de afgestompte stumpers leggen ons niet alleen niets in den weg, maar zij geven, bij de zoo zeldzaam mogelijke aanrakingen die wij met hen hebben, blijk van iets als consideratie voor de ‘French artists’, die zij in ons zien, en waarvan zij de nederzetting, hièr, in hun akelig straatje, aan een onverklaarbare fantaisie toeschrijven.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
21 ‘Fantaisie’ waaraan gauw een eind komt! Want wij houden het niet lang vol in deze neigingen tot zelfmoord kweekende omgeving. Wèg uit Adpar Street! Wèg uit ons sinister flat, waar, in de achterkamer, tot zitkamer gekozen om de strààt niet te zien, in een open haard, op een rooster, zware bonken vette steenkool stinkend smeulen, en, elken keer dat wij, om de lucht te ververschen - ‘ververschen’ is een manier van spreken - deur of venster openen, wolken gele smook en vlokken roet door den schoorsteen naar binnen dwarrelen. Een leening van twaalf pond - een schàt - mij toegestaan door de club der naar Londen uitgeweken Onafhankelijke duitsche socialisten, à couteaux tirés, even als ik zèelf, met de ketterjagende stemveehoeders der officieele Sozialdemokratie, stelde ons, in het late voorjaar van 1894, in staat Adpar Street te verlaten voor een aangenamer buurt, in het noord-westen der stad. De zijstraat, waar wij ons nederlieten, heette Thorngate Road, de hoofdstraat Elgin-Avenue, en de wijk Maida Vale, wat een melodieuze naam was. Wij huurden hier een ruime, luchtige, goed-belichte kamer, met een vriendelijk uitzicht op tuintjes ter grootte van een volwassen zakdoek, en wij bleven er, een maand of wat, totdat stoffelijke omstandigheden, eenvoudiger gezegd: geldeloosheid, ons opnieuw tot verhuizen dwongen. Mijn vrouw had, intusschen, werk gevonden in een fransch mode-atelier, aan Hyde Park Corner, en het was voornamelijk haar arbeidsloon, dat, bijna heel den duur van ons verblijf in Londen, ons onderhoud bekostigde. Wat mij aangaat, ik verdiende, te hooi en te gras, een paar shilling met allerlei inferieur en mij in het minst niet interesseerend vertaalwerk, één keer, o.a., half-a-crown, het equivalent van één gulden vijftig Nederlandsch Courant, met de overzetting, in het Vloamsg - het moest, met alle geweld, ‘Flemish’ zijn, géén hollandsch - van een prospectus, waarin de uitvinder van een gloednieuwe gezondheids-zeep voor honden en varkens zijn waar aanprees. Ik had niet den geringsten aanleg voor commercieele vertalingen in het algemeen, noch voor vlààmsche reclame in het bizonder, en deze philologische opdracht bezorgde mij
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
22 dan ook heel wat hoofdbreken. Mijn werkgever, een purist, was erg lastig en hij liet mij de vertaling, als niet vlaamsch genoeg, drie of vier maal overmaken. Maar mijn in Gent vergaarde kennis van de belgische taal, plus dertig procent wraakzucht aan den éénen kant, en een beetje fantaisie aan den ànderen - fantaisie is overal, overal, mijn vrinden! en het komt er alléén maar op aan haar schuilplaatsen te ontdekken hielpen mij over de moeilijkheid heen, en het nieuwe hygiënische product vond zijn weg naar Belgenland met een ongeveer zóó luidende Gebruiksaanwijzing: ‘G'en grijpt Uwen verken, of Uwen hond, mee Uwen rechterhand bij zijnen steert, en Ge wrijft hem met den linkerhand, tegens den inplant van zijnen haren of zijnen borstels in, onzen poeder langsheen zijnen rug tot aan zijnen snuit, doarbij nondedzju attentie moakend da' Gij dienen biest gienen poeder in d'eugskens niet en wrijft....’ Van ernstiger aard was het vertaalwerk, dat ik, van tijd tot tijd, voor Domela Nieuwenhuis deed: overzettingen, in het fransch, van anti-sozialdemokratzige opstellen, meestal bestemd voor het, door Fernand Brouez, in Brussel, geredigeerde tijdschrift La Société Nouvelle. Maar voor de rest had ik niets om handen. Van de uitoefening van mijn beroep, de journalistiek, in een mij nog vreemd land, waarvan ik, bovendien, de taal niet voldoende machtig was, kon, in de eerste tijden, natuurlijk geen sprake zijn. En het duurde zeker wel een jaar, voor dat ik mij waagde aan het schrijven van een paar korte stukjes in het engelsch, naar behooren gecorrigeerd door de redactie van het blad, waarin zij, tot mijn intense voldoening, werden opgenomen, en dat The Torch of Anarchy heette. *** De anarchistische beweging, ‘the Movement’ zooals wij zeiden, had, destijds, in Engeland zoo goed als niets te beteekenen, de anarchistische theorieën vonden er weinig weerklank, en voor het anarchistische terrorisme, en voor het terrorisme tout court, zooals dit, in het nabije, onderdrukte
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
23 Ierland tot menigvuldige uitbarstingen was gekomen, bestond géén sympathie bij een proletariaat, dat, ofschoon het, om allerlei redenen, climatologische in de éérste plaats, grooter niet-bevredigde behoeften had en er dus in menig opzicht erbarmelijker aan toe was dan dat van zuidelijker gelegen landen, niet bovendièn te lijden had van politieele en justitieele willekeur, zooals die, in Spanje en in Italië permanènt, en in Frankrijk bij buien heerschte. En, onder àndere hemelsbreedten, in Rusland en in Amerika. Digressie: Ik hoùd niet van Engeland! Gevoel, dat bewondering niet uitsluit voor het grootsche en ontzagwekkende, door dit land, sedert de zestiende eeuw, gewrocht en bestendigd, maar dat nu, door de kortzichtigheid van zijn stompzinnige regeerders, onherroepelijk ondergaat. Ik heb mij, de dertig maanden - dertig eeuwen! - van mijn londensche ballingschap, dood-ongelukkig gevoeld, en ik zou, voor niets ter-wereld, mijn verder leven hebben gesleten aan de overzijde van het Kanaal. En evenmin, trouwens, in het land waar eens mijn wiegje stond. Maar mij moet van het hart, dat de engelsche rechtspraak mij is voorgekomen, en nòg voorkomt, als de zuiverste en onverdachtst-eerlijke op onze planeet. Eigenlijk gezegd was dit géén digressie. Want wat ik daar neerschreef maakt deel uit van mijn betoog, dat er, in een land met gerechtelijke instellingen zooals Engeland die heeft, geen redelijke reden bestond tot terroristische aanslagen. Dit, wat de inboorlingen van Groot-Brittanje aangaat. Wat de geïmporteerde anarchisten, en nihilisten, betreft, de overal elders opgejaagde, vèrjaagde of hun geboorteland ontvluchte revolutionnairen: Franschen, Italianen, Spanjolen, Russen, Polen enz., die het gros en zelfs de bijna-algeméénheid der ‘comrades’ vormden, zij onthielden zich scrupuleus, van alle propaganda door de dààd, in een land waar niet alleen aan hun verblijf niets in den weg gelegd werd, maar dat stelselmatig uitlevering weigerde, wanneer de door een ‘refugee’ elders gepleegde aanslag een uiting
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
24 was geweest van zijn misnoegen over het beleid der regeerders daar-ginder, en dus thuis behoorde in de rubriek: politieke misdrijven. Zoo was Engeland, aloud toevluchtsoord voor uitgewekenen van allerlei soort en allerlei herkomst: hugenoten, ‘émigrés’, carbonari, hongaarsche en poolsche opstandelingen, communards, nihilisten, anarchisten, e.t.q., zelf behoed gebleven voor terroristische aanslagen. De éénige ‘outrage’, of vóórbereiding daartoe, die, destijds - dit was in den winter van 1894-'95 - in Engeland plaats had: men vond, in Hyde Park, het verminkte lichaam van een, door de bom die hij vervoerde uiteengereten persoon, een fransch kleermaker, wiens naam mij is ontschoten, deze aanslag, zeg ik, werd vrij algemeen toegeschreven aan den overdreven dienst-ijver der continentale politie, die, met de oogluikende instemming van Scotland Yard, m.a.w. van de engelsche Intelligence Service, de britsche regeering wilde nopen tot de uitbanning van de reeds in Engeland vertoevende, en het niet-toelaten, op haar grondgebied, van toekomstige anarchistische uitwijkelingen. Maar de grove toeleg was zóódanig in het oog geloopen, dat zelfs de aanvankelijk het hevigst misbaar makende kranten al gauw haar gekunstelde verontwaardiging tegen de, van Albions gastvrijheid misbruik makende ‘foreign criminals’ lieten uitgloeien als een stervend stoppelvuurtje.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
25
Hoofdstuk II Het was in deze atmospheer, dat, omstreeks den tijd van onze stranding in Londen, The Torch of Anarchy, in de wandeling simpelweg de Torch genoemd, het licht zag. De eenige tot dusver in Engeland verschijnende anarchistische krant was de doctrinaire Freedom, een maandblad, geloof ik, van communistisch-anarchistische schakeering, in den trant van Jean Grave's weekblad La Révolte. De Torch, in luchtiger, en, voor mij, aantrekkelijker stijl, want door litterair en artistiek beter geschoolde medewerkers geredigeerd, en die, alle verhoudingen in aanmerking genomen, en, daaronder, in de éérste plaats het essentieele verschil tusschen de temperamenten aan deze en aan gene zijde van het Kanaal, de Torch had, mutatis mutandis, bij l'Endehors vergeleken kunnen worden. Ook al omdat het blad, net als d'Axa's ‘brûlot’, en zooals trouwens de meeste revolutionnaire geschriften van alle tijden en onder alle hemelsbreedten, het aanzijn te danken had aan nièt-proletariërs, aan ‘réfractaires’, à la Jules Vallès, van de heerschende standen. Als er ooit een idealiste was, die nièts had te verwachten, niets béters in stoffelijken, niets verlèidelijkers in aesthetischen zin, van den algeheelen en min of meer gewelddadigen omkeer der dingen, door de anarchisten, theoretici zoowel als terroristen, beoogd en voorbereid, dan was dit de destijds achttienjarige ‘Isabel Meredith’, zooals het pseudoniem luidde waaronder zij, eenige jaren later,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
26
Dante Gabriël Rossetti.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
27 het verhaal van haar avontuur in Acratië uitgaf*), en dat ik hier eerbiedig. Maar in de dagen van de Torch wist iedereen, in de ‘beweging’ en daarbuiten, wiè de toekomstige Isabel Meredith was, die, trouwens, niets deed om haar ware identiteit te verbergen. Geboren en getogen in een materieel welgesteld milieu van kunstenaars all round: letterkundigen, schilders, dichters - haar jong-gestorven moeder was de dochter van een bekend schilder, en wie kende de namen niet van den schrijver William Michael, haar vader, van haar oom, Dante Gabriël, den dichter en praerafaëlitischen schilder, en van haar tante, Christina, vrome dichteres bij de gratie Gods? - had Isabel, in het deftige huis op Primrose Hill, van onder tot boven vol boeken, schilderijen, teekeningen, zeldzame kakemono's, rijke brocaten en cossuë meubels, het zelfbehagelijke leven kunnen leiden van een in alle opzichten bevoorrechte. Niets zou haar lichter zijn gevallen, want niets zou minder beletselen hebben ontmoet. William Michael was een ideale vader, die zijn begaafde kinderen - daar waren er vier, waarvan Isabel de oudste was - in den volstrekten zin van het woord liet doen wat hun behaagde. Eerbied voor hun vrijheid, waarvan hij de uiterste consequenties aanvaardde. Toen, korten tijd na de voornamelijk door Isabel bekostigde oprichting van de Torch, een zaakgelastigde van Scotland Yard hem een bezoek was komen brengen, en hem gevraagd had of het met zijn voorkennis en zijn instemming was, dat zijn dochter een anarchistisch tijdschrift uitgaf, daarmee, op zondagen, in Hyde Park ventte, en dat de door haar gehuurde drukkerij zooveei was als het hoofdkwartier, volgens zijn definitie, van ‘dozens of foreign desperadoes and outragemongers’, toen had de politieman, heèl uit de hoogte, dit bescheid gekregen: ‘Mijn dochter, sir! doet wat zij verkiest. Raakt zij, zoodoende, in botsing met law and order, well! dan moet men haar maar vervolgen. Maar reken niet op mij om haar in haar ideeën te dwarsboomen!’.... Een gebaar in de richting van de deur gaf den bezoeker te verstaan, dat de
*) ‘A Girl among the Anarchists’. - Duckworth and Co., Londen, 1903.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
28 audiëntie afgeloopen was en men hem niet langer ophield. Wie hieruit zou willen afleiden, dat Isabels vader ook maar in de geringste mate sympathiseerde met de anarchistische levensbeschouwing van zijn dochter, die zou zich vergissen. Hij wilde daar niets van weten, noch er zelfs iets van zien! Toen Isabel eens - was het onwillekeurig gebeurd, of in de verwachting dat de lezing van het blad hem, op staanden voet, tot een vurig aanhanger zou maken van het door haar zelf beleden geloof? - toen Isabel eens een paar nummers van de Torch op zijn schrijftafel, in de bibliotheek, had laten slingeren, toen had hij, op den hem eigen rustigen, beminnelijken, van alle autoritarisme vrijen toon, tegen dezen elliptischen aanslag op zijn geestelijke vrijheid geprotesteerd: ‘Please! Isabel dear, don't bring any more of those papers in my room. I don't like that sort of literature!’ Dus, vrij van allen dwang, maar begenadigd met den aangeboren breidel van een koel verstand en een kalm temperament, die haar, na een paar jaar, als ‘a sadder and a wiser woman’ - om haar eigen woorden te bezigen - de verlokkelijk schoone maar hopelooze Illusie zouden doen opgeven, was het de artiste in Isabel Meredith die zich aangetrokken had gevoeld tot het anarchisme, de éénige onbaatzuchtige, eerzuchtlooze van alle maatschappelijke ideologieën. En beschikkend over haar aandeel in haar moeders versterf, had zij, met nog een paar ‘comrades’, een eigen drukkerij en zetterij in-, en de Torch of Anarchy, eerst een poos lang in gepolycopieerd handschrift verspreid, òpgericht. Het Torch-office was in Ossulston Street, een armelijke zijstraat van Euston Road, en bestond uit twee ruime lokalen: gelijkvloers de eigenlijk gezegde drukkerij, waar de groote handpers stond, en, boven, het bureau van redactie en de zetterij, waar, behalve de Torch, nog allerlei àndere anarchistische geschriften, strooi- en aanplakbiljetten - ook, een korten tijd, de londensche uitgave van den Père Peinard - gezet werden. Het was een zonderling, gemengd wereldje daar in Ossulston Street, een bonte microcosmos, waar het Vereenigd Koninkrijk slechts in bescheiden verhoudingen vertegen-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
29 woordigd was, en het buitenlandsche element, en, dààronder, het italiaansche, verreweg de meerderheid vormde. Buiten en behalve Isabel Meredith, en, dikwijls, haar jongere zuster Helen, die, als zij niet schreven of proeven corrigeerden, aan de letterkast stonden, was daar George, een rustige, drooggeestige Ier, die men alleen bij dezen doopnaam kende, en die, geregeld medewerker aan het blad dat hij met korte, bijtende commentaren op groote en kleine gebeurtenissen verluchtte, ook de functies van secretaris der redactie uitoefende. George was een ‘scholar’ met een academischen graad en een keurig verzorgd uiterlijk. Bizonderheid, deze laatste, die hem in het oog vallend onderscheidde van het gros der mannelijke huisvrienden en bezoekers van Ossulston Street, en hem, als een stralende zonnedag tegen een pekduisteren nacht, deed afsteken tegen Young, den professionneelen zetter van de Torch, de physiek en moreel goorste, luiste en afkeerwekkendste ‘sneak’ die ooit een idee, of, liever, een ideologie, compromitteerde. Young's intieme vijand was de Ier Herrigan, ‘old Herrigan’, een aller-vermakelijkste, sympathieke, brave, overtuigde, shakespeareaansche en shakespearistische schoenlapper, die, in het late voorjaar en in den zomer op stap voor de propaganda, zijn winterkwartier had aan de Torch, waar hij, in een hoek van de zetterij, zoo ver mogelijk van Young's leger, al zingend op zijn zoolleer zat te kloppen: Full fathom five thy father lies, Of his bones are coral made!
Old Herrigan's repertoire was uitsluitend shakespeareaansch, en hij doorvlocht zijn conversaties in den dagelijkschen omgang, zoowel als zijn propagandistische redevoeringen, met toepasselijke aanhalingen uit ‘old Will's’ werken, die hij, van den eersten regel tot den laatsten, uit het hoofd kende. Young was zijn bête noire, dat hij nooit bij zijn authentieken naam noemde, maar onveranderlijk aansprak, en aandùidde, met aan Shakespeare ontleende schimpnamen, zooals ‘hogseed’, ‘whoreson’, ‘abhorred slave’, ‘lying dog’, ‘thou knave!’, ‘that filthy swine’, en
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
30 zoo voort. Lag de zetter, wat vaak gebeurde, om drie uur in den namiddag nog in zijn vuil, en wachtte men op hem voor het opmaken van de vormen, dan werd Herrigan op Young-Caliban afgestuurd: ‘Wake up! you filthy knave, get ye to work, and be quick, thou'rt best!’ En waagde Sim Tappertit - het was zijn gelijkenis met dit personnage in Barnaby Rudge die hem dézen bijnaam had verworven - waagde Sim Tappertit het soms tegen te pruttelen of de schouders op te halen, dan volgde, daverend, de rèst van Herrigan-Prospero's, met een zwaai van zijn spanriem verduidelijkte toespraak: ‘Shrug'st thou, malice?.... If thou neglect'st or dost unwillingly what I command, I'll rack thee with old cramps, fill all thy bones with aches, make thee roar that beasts shall tremble at thy din!’ Op een keer, dat hij, in weerwil van een zware verkoudheid, die hem te-nauwer-nood vergunde om uit zijn oogen te zien, de waardigheid had aanvaard van scheidsrechter in een geschil tusschen Young en een door dezen gentleman bedrogen kameraad, formuleerde Herrigan, met den top van zijn wijsvinger op de borst van den zetter gericht, zijn indruk met deze woorden van Richard II: ‘Mine eyes are full of tears, and yet salt water blinds them not so much, but I can see a sort of traitor here!’. Old Herrigan's afkeer, een tweeledige, anarcho-iersche antipathie van de ‘narks’, anders gezegd de agenten van Scotland Yard, gaf zich, bij elke gelegenheid, lucht. Zoo o.a. op een zondagmorgen, toen hij, in Hyde Park, op een omgekeerde stijfselkist het anarchistisch evangelium predikend, een van deze heeren, met de allures van een heilbegeerig toehoorder opgemerkt hebbend, zijn betoog onderbrak en den politieman met een aanhaling uit de Comedy of Errors aan de bespotting van het auditorium prijs gaf: ‘But here's a villain that would face me down!’ Met uitzondering van Young zag iedereen in de beweging den grappigen, braven cobbler graag. Niemand nam hem iets kwalijk, niet eens dìt, dat hij, als hem door den een of anderen kameraad met kleine of middelmatige voeten de confectie van een paar schoenen was opgedragen, gewoonlijk veel te ruim zittende trappers afleverde.... ‘I tell you why, my dear! zei hij eens tot Helen, Isabel's jongere zuster. Jij draagt die schoenen tòch niet tot op het
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
31 tandvleesch af. En dan heeft een àndere comrade, met grooter voeten dan jij, er later ook nog wat aan!’ *** Van de intermittente, inheemsche bezoekers van de Torch herinner ik mij, onder anderen, de kameraden Leggatt, een aardewerker, die er, nu en dan, een pijp kwam rooken en de groote handpers helpen draaien, en Tim MacDonald, niet te verwarren met Ramsay MacDonald, den vredes-en-ontwapenings-Tartufe.... de ontwapening, wel te verstaan, van Frankrijk en van alle landen die de revanche en de hegemonie over het europeesche vasteland van zijn vrienden, de Duitschers, in den weg staan. Leggatt was een amusante maar ietwat primitieve kameraad, vol oorspronkelijke invallen. Deze, b.v., van 's morgens, als hij aan het station Kilburn den trein nam naar zijn werk, in de stad, met zijn gereedschap, een houweel en een spade, en met een kaartje dèrde klas, in een coupé éérste te springen, op de hielen van een ‘bourgeois’, dien hij juist de Times had zien koopen. Nauwelijks was de trein in beweging, en had de ander zijn krant open gevouwen, of Leggatt tikte hem vertrouwelijk op de knie: ‘After you with the paper, sir!’ Purper van verontwaardiging over de onbeschaamdheid, hakkelde de bourgeois dan: ‘What the deuce do you mean, my man?’ Waarop kameraad Leggatt, van minzaam barsch wordend, hem vroeg of hij doof was of geen ‘sound english’ verstond. In de meeste gevallen stapte de cityman aan het eerst-volgende station uit, en ging in een andere coupé zitten, zonder zich verder over Leggatt warm te maken. Maar het gebeurde ook, dat hij woedend het portier open gooide en om den conducteur of den stationschef schreeuwde, die dan zijn ongegeneerden reisgenoot om zijn kaartje vroegen en hem de coupé uitzetten waarin hij niet thuis hoorde. De aan het station dienstdoende bobby arresteerde hem dan, en onze vriend verscheen den volgenden morgen voor den police-magistrate, die van hem wilde weten waarom hij, met een ticket dèrde klas, in de éérste had gereisd. - Om de kussens, magistrate! antwoordde Leggatt, die, arm maar vast in de leer en onomkoopbaar, voor al het
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
32 goud van den Pactolus zijn rechter niet met ‘your worship’ zou hebben aangesproken. - Om de kussens? - Ja, natuurlijk! Een werkman wil ook wel graag eens wat zachter zitten dan op zoo'n houten bank. Vindt u dat zoo vreemd? Dat moest u toch kunnen begrijpen, u die daar den heelen godganschelijken dag op zijde en fluweel zit! Het was, geloof ik, de politie-rechter van Marylebone, die, bij manier van repliek op Leggatt's aantijging dat hij, op ‘silk and velvet’ tronend, den kost verdiende met het veroordeelen van weerlooze proletaren, den tegenstribbelenden beklaagde op een keer ‘achter de toonbank’ deed leiden, en hem dwong te constateeren dat zijn zetel een simpele, houten kantoorstoel was. Tim MacDonald was niet alleen anarchist, maar, behalve dat, ‘raw-eater’ en vereenvoudiger van de kleederdracht. Hij voederde zich uitsluitend met apeneutjes, hazel-, okkeren kokosnoten, rauwe bloemkool in het seizoen, en tarwekorrels het heele jaar door, en hij schreef aan dit sobere dieet den onberispelijken staat toe van zijn gebit, dat, volgens het getuigschrift, afgegeven door den ad hoc beëedigden tandarts-en-chef van het London Dental Hospital, het sterkste en gaafste was, dat hij, in de laatste 65 jaar - Tim MacDonald's leeftijd - onder de oogen had gekregen. Alle kameraden, de geïmporteerde zoowel als de ‘homebred ones’, moesten kennis nemen van dit certificaat, en daar waren er maar weinigen, die, bij hun eerste ontmoeting met Tim, niet door hem uitgenoodigd werden een van hun vingers in zijn mond te steken, ten einde zich, zoodoende, van den staat van zaken te vergewissen. Dit, wat Tim MacDonald's propaganda voor ‘rational feeding’ betrof. Zijn werkzaamheid ten-behoeve van ‘rational dressing’ was niet minder demonstratief. Op warme dagen gebeurde het, dat hij, in het benedenlokaal van de Torch, zijn bourgeois-plunje: jaquette, vest en pantalon, verwisselde voor een zwembroekje, en, zoo uitgedost, op een draf een paar straten omliep, toegejuicht en op den voet gevolgd door de, op het gebied van uitspanning niet verwende jeugd van Ossulston Street, maar
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
33 uitgejouwd door de kuisch-verontwaardigde moeders dezer jongelingschap. Den meesten tijd eindigden deze propaganda-draverijen, in den loop waarvan Tim MacDonald tractaatjes verspreidde waarin het anarchisme, de apeneutjes en de redelijke kleedij verheerlijkt werden als de drie-eenige basis van menschelijk geluk, met de arrestatie van den propagandist en zijn veroordeeling tot een geldboete van item zooveel shilling wegens ‘disorderly conduct’. In den tusschentijd was dan een politie-agent Tim's burgerkleeren komen opvragen aan de Torch, opdat hij in een decenten dos voor zijn aardschen rechter zou kunnen verschijnen. Een andere crank, niet van onze belijdenis maar toch een druk bezoeker van het Torch-office, was een waterig mannetje, met geel haar, witte oogen, en een blatend stemgeluid, dat wij, onder elkaar, ‘the Bleeding Lamb’ noemden. Dit was een klant van den eclecticus Young, die, voor eventueele bijverdiensten de vrije beschikking hebbend over het materiaal der drukkerij, zoowel godvruchtige als goddelooze geschriften zette en afleverde. Afleverde bij manier van spreken! Voor het Bloedende Lam had hij, sedert màànden, een vroom vlugschrift in den maak, waarop, volgens den schrijver der brochure, de wereld in het algemeen, en het Vereenigd Koninkrijk in het bizonder - behalve, wel te verstaan, het papistische, afgodistische en dus hopeloos verloren Ierland - hijgend van ongeduld wachtten, en dat koningen en keizers, ‘old queen Victoria foremost!’, van hun tronen zou doen storten en zich als wormen kronkelen onder de straffende hand des Heeren. Maar waar hij den auteur van dit wrekende schotschrift, beetje bij beetje, de betaling voor zijn werk al had weten af te troggelen, maakte Sim Tappertit niet de minste haast met de aflevering daarvan. Zoodat, elke twee of drie dagen, het Bloedende Lam, op de manier van een lucht-scheppend zeehond, al wéér opdook door het valluik, dat, van de drukkerij uit, toegang verleende tot de zetterij, en hier roerende smeekbeden richtte tot den verstokten Young, wiens eenig antwoord dààrop - en op de waarschuwing dat de nog làngere vertraging van de profetische publicatie de ijselijkste gevolgen voor het menschdom zou hebben - bestond in een verwijzing naar de anarchistische leerstel-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
34 lingen, door hem, Young, beleden, en volgens den geest en de letter waarvan hij niet het recht had ièts te doen, wàt dan ook, dat hem, op een gegeven oogenblik of gedurende een kortere of langere rééks van oogenblikken, niet behaagde. En wat het verwijt betrof, het o! zoo schuchtere verwijt, dat hij het gèld toch al lang had ontvangen, vond Young, dat het Lam zich schamen moest ‘to bother a man like me with such trifles!’ Een enkelen keer - hij had een drukke practijk en niet veel tijd - kwam dokter Reed een praatje maken en een kop thee drinken in Ossulston Street. Zèlf anarchist, was hij de onbezoldigde lijfarts van alle ‘comrades’, inboorlingen en immigranten, in Londen, die hij niet alleen ausculteerde, percuteerde, den pols voelde en de tong liet uitsteken, maar aan wie hij ook de door hem voorgeschreven remedies en versterkende middelen verstrekte. Brave, aardige, edelmoedige Reed! Mij heeft hij er, in onzen sombersten londenschen tijd, een paar keer bovenop geholpen door verkwikkende toespraak, een gallon oxtail-soep, een pond rosbief en een paar flesschen porto. De buitenlandsche kameraden, voor wie het Torch-office een tehuis was, waren, intellectueel, ethisch, en materieel, onderling al even verscheiden als de inheemsche. Zij vormden een soort van Legioen van Vreemdelingen, waarin ieder welkom was, die zich anarchist noemde, ‘and no questions asked’ wat zijn verleden, de redenen van zijn landverhuizing en zijn tegenwoordige middelen van bestaan aanging. Voor de politie zou het dan ook kinderwerk zijn geweest om, in dit van allen argwaan, van alle achterdocht zoo naïevelijk vrije milieu, een paar snuffelaars te onderhouden, en ik zou er mijn hand niet voor in het vuur willen steken, dat zij nàgelaten heeft dit te doen. Maar hoe weinig aantrekkelijkheid enkele, in Ossulston Street verkeerende personnages ook voor mij hadden, is er niet één geweest, dat mij, wat dit scabreuze punt betrof, absoluut verdacht is voorgekomen. De eenige die zich niet strikt aan den algemeenen regel van discretie hield, dat was de ‘professor’, een doorschijnend-magere, geheel ontplooid ruim twee meter lange, vijf-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
35 en-dertig jaar oude en zèstig lijkende, verweerde Rus, die zèlf den schralen kost verdiende met onderricht geven in het fransch, tegen six pence per lesuur, aan mannelijke en vrouwelijke bedienden in de uitheemsche restaurants van Soho en ommelanden. Arme, doodarme, hulpvaardige professor! Het was uit zuivere, meewarige menschelijkheid, dat hij, bij alle kameraden die hij voor het eerst ontmoette, informeerde naar hun stoffelijke omstandigheden.... ‘Et de quoi vivez-vous ici, compagnon?’ Daar waren er die hem zijn belangstelling kwalijk namen, en hem, hèm! verdachten van gesalarieerde verstandhouding met Scotland Yard. Hij was altijd in professoraal zwart gekleed, maar ik geloof niet dat hij elken dag àt. Aan het leven stelde hij, trouwens, weinig eischen, en zijn eenige eerzucht was er een, waarvan de bevrediging alleen posthuum kon zijn. ‘Cher compagnon! quand je mourrai’ begon hij op een namiddag, dat wij, voor den modder-regen gevlucht, in een coffeeshop zaten, met een niet te definieeren feldgrau sop, in een spoelkom, vóór ons, en zijn ontvleesde, vale hand vertrouwelijk op de mijne - ‘cher compagnon! quand je mourrai....’ Hij hield even op, als iemand, die, den draad van zijn betoog kwijt geraakt zijnde, een oogenblik zint op wat hij vèrder wil zeggen. Ik verwachtte natuurlijk: ‘....plantez un saule au cimetière’, en ik stond op het punt hem dezen klassieken versregel te souffleeren en hem te beloven, dat ik er voor zou zorgen, toen hij, na een slok drab te hebben ingenomen, aanvulde: ‘je voudrais êfre pleuré par une belle Française!’ De Duitscher F.S. Paul, de éénige permanente vertegenwoordiger van het Volk van Dichters en Denkers aan de Torch, waar hij ik weet niet meer welke functies uitoefende, was sentimenteel, galant, en wat de Engelschen ‘argumentative’ noemen. Zich in alle gesprekken mengend, redeneerde hij honderd uit over onverschillig welk onderwerp dat men de lichtzinnigheid had ten zijnen aanhoore te bespreken, en dùizend wanneer het de, sedert de Schepping miskende rechten der vrouw - ‘zzie rights of zzie women’ - betrof. Hij verkeerde voortdurend in een vergevorderden staat van verliefdheid op alle vrouwen, die zijn pad kruis-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
36 ten, zonder bepaalde preferentie voor déze of géne. Als middelen, als hùlpmiddelen van verleiding, droeg hij altijd een vingerhoed, een kokertje met spelden, een ànder met naalden, een doosje haken en oogen, een pakje haarspelden, een paar dozijn knoopen van courante modellen, en een paar klosjes garen bij zich. En wanneer hij, zondagsmorgens in Hyde-Park, of, 's avonds, in een vergaderzaal, met ‘zzie Torch of Anarchy’ ventte, dan ontging aan zijn bijziend maar waakzaam oog géén gebaar, waaruit hij meende te kunnen afleiden, dat het eene of andere van deze artikelen welkom zou zijn, en schoot hij, als een snoek uit het riet, af op de te verplichten dame, aan wie hij, met een kleverigen grijnslach, zijn diensten aanbood. Herrigan, een virtuoos in het bedenken van bijnamen, en die F.S. Paul niet luchten kon, had hem ‘the haberdasher’ gedoopt, de garen-en-band-man. De gelijkvloers gelegen drukkerij was een soort van caravansera, of passangrahan, uitsluitend bezet door italiaansche anarchisten, waarvan de meesten naar Engeland waren uitgeweken om aan het ‘domicilio coatto’, het gedwongen verblijf op een of ander liparisch eilandje, te ontkomen. Zij sliepen hier, kookten er hun gemeenschappelijk potje, waarvan, dikwijls, een katten-ragoût, met gemiauw aangekondigd en opgediend, de hoofdschotel uitmaakte; redetwistten er, het ééne moment, met vervaarlijke stemmen en dreigende gebaren, om elkaar, het volgende oogenblik, het dispuut àfzoenend, in de armen te vallen; beoefenden er allerlei vage, somtijds vernuftige handwerken, speelden er op de mandoline, dansten er, zongen er revolutionnaire hymnen, draaiden er, altijd bereidwillig, de zware handpers, en leidden er, dank zij hun aangeboren soberheid en de daaruit voortspruitende geringe behoeften, een zorgeloos leven. Op een paar uitzonderingen na, waaronder een ranzigolieachtige Napolitaan, dien wij ‘Buttered Muffin’ noemden en dien niemand erg vertrouwde en nòg een, wiens naam mij ontschoten is, maar wiens trekken mij nog duidelijk voor den geest staan als die van een kameraad dien men, na zonsondergang, liever nièt zou ontmoeten in een eenzaam woud of een weinig bezochte bergkloof, waren deze onze zuidelijke broeders amusante, luchthartige, goed-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
37 aardige, maar een beetje primitieve kwanten, aan wier conversatie men weinig had. Behalve Edoardo Rilano, een mij zeer sympathieke, beschaafde Milanees, en de wel een beetje gekunstelde maar uiterst beminnelijke advocaat Pietro Gori, ongeveer gelijktijdig met het gros hunner rebelsche landgenooten naar Londen gekomen, maar die, hoe vriendelijk gezind ook ten opzichte van hun proletarische mede-ballingen, zich toch hun gelijken niet voelden en dan ook een ander ofschoon niet weelderiger logies betrokken hadden, behalve deze beide intellectueelen waren er weinig of geen dogmatici onder de italiaansche anarchisten, die, onbewust goetheaansch, ‘alle Theorie grau’ vonden. De interessantste van al de ‘profughi d'Italia’, de éénige wèrkelijk belangwekkende, dat was Enrico Malatesta, de reeds sedert jaren in Londen wonende voortrekker en voorlooper van de groote immigratie van 1893-'95. Afstammeling, in loodrechte lijn, van een adellijk, welfisch condottiere, die den door zijn gibellijnsche vijanden hem gegeven bijnaam van ‘Mala Testa’ (Stugkop, Dwarsdrijver) als een pluim op zijn helm gestoken en als geslàchtsnaam aan zijn nakomelingschap vermaakt had, was Enrico Malatesta, à l'instar van den stichter der dynastie, een partijganger. Maar een onbaatzuchtig partijganger, in niemands soldij, en de onverschrokken, onvermoeibare, onontmoedigbare, met een korst brood zich tevreden stellende dienaar-door-de-dààd van de anarchistische Illusie. Hij had, sedert zijn twintigste jaar - en hij was, schat ik, ruim véértig toen ik hem in Londen ontmoette - twintig maal zijn leven op het spel gezet bij het verwekken en aanvoeren van oproertjes op het italiaansche vasteland zoowel als op Sicilië, en hij was, ik weet niet hoe vaak, op de verrassendste wijze ontsnapt uit de veiligst gewaande en scherpst bewaakte ‘ergastoli’, waarin de ex-revolutionnair Francesco Crispi, de Giolitti's, de Luzzatti's, de di Rudini's e.t.q. hem gekerkerd hadden. Met zijn korte, gedrongen, maar in weerwil daarvan indrukwekkende figuur, zijn koolzwarte, doorborende oogen onder het smalle, stugge voorhoofd, de diep-gekorven trekken van zijn oud-ivoren gelaat, de sarcastische plooiïng van zijn dunne lippen, de vastberadenheid van zijn vier-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
38 kante kin, was Malatesta de verpersoonlijkte Opstand, de vleesch-geworden Samenzwering. Gedurende de eerste tijden van zijn verblijf in Londen wist ongeveer niemand, de naar zijn spoor snuffelende, italiaansche sbirren minder dan wiè ook, waar hij, nooit langer trouwens dan enkele dagen, huisde. Men zag hem maar zelden in de, door italiaansche en àndere buitenlandsche anarchisten bij voorkeur bewoonde buurt van Soho Square, en nooit op revolutionnaire bijeenkomsten. Nu en dan liep het gerucht, dat hij zoek was. Waarop dan, een paar weken later, de italiaansche kranten het bericht brachten van een boeren-opstand, hier of daar, uitgelokt en aangevoerd door Malatesta, voor wiens vangst, levend of dood, de regeering, in Rome, een premie van item zooveel duizend lire had uitgeloofd. Maar uitbetààld werd het bloedgeld nooit! Want verdwenen zooals hij gekomen was, nù eens langs de smokkelpaadjes aan de fransche of de zwitsersche grens, een ànderen keer aan boord van een tartaan of van een visschershulk, was Enrico Malatesta al weer in Londen opgedoken, onderwijl al wat zijn vaderland aan professionneele en aan occasionneele snuffelhonden rijk was, nog naar hem speurde tusschen Reggio di Calabria en Domodossola. *** Avonturen, in den zin van verrassende wederwaardigheden, heb ik in Londen niet beleefd. Nièts prikkelt er mijn fantaisie, àlles bevordert mijn spleen. Een loodzware, loodgrauwe, onoverkomelijke verveling overweldigt mij. Ik voel mij, net als later, in Holland, een vreemde te midden van vreemden, van vijandige vreemden, en mijn hart schreit in mijn binnenst. Mijn gemoedstoestand is die van Heine, als hij, op London Bridge staand en starend, verzucht: ‘Aber, um Gotteswillen, man schicke keinen Dichter nach Londen!’.... of iets dergelijks. En mijn zonder respijt geschokte, gekwetste, verscheurde gevoeligheid ùit zich in dezen, van dien tijd dagteekenenden smartkreet: O! dat vervloekte Londen! Die sombere duizenden, die in dikke trossen langs de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
39 straten wriemelen en geperst worden door enge stegen, met een deining van zwarte hoeden, lange tanden en vale oogen. Dat alles loopt snel en hoekig, zonder een lach of een vroolijke uitdrukking op de business-tronies. Dreigende drommen, zwaar schuifelend, met dof gebrom. Houten pijpen, met zware, zwaarmoedige koppen, en dikke, korte steelen in de hoeken der mansmonden, die, behalve puffen rook, alleen monosyllaben uitstooten: ‘Yes!’, ‘No!’, ‘Damn't!’. Fletsche wijven, met de geveerde hoeden scheef op het hoofd, en gore, geruite shawls, afhangend langs lijnlooze lijven, op afgetrapte slofschoenen. Een nevel van dorre hartstochteloosheid, die mij razend maakt, dampt òp en doezelt over de wiegelende, hatelijke massa. Omnibussen laveeren op de grauwe menschen-rivier en brengen er wat kleur in met haar groene, en gele, en roode grilheid, getemperd door de witte, bruine, blauwe reclame voor Pear's Soap, Mellin's Food, Thomson's Tea en Beecham's Pills. O! die sombere menschenstroom, vuiler, groezeliger, akeliger dan de akelige, vuile, groezelige Theems. O! dat kille en doodsche in al die beweging, zonder één kreet van opgewekt leven, zonder één glimlach. Londen benauwt mij, drukt mij neer, verplettert mij. Het knijpt mij de keel toe en verstikt allen levenslust in mij. Gij vervloekt volk van cheesemongers, butchers en green-grocers, die mij sart met uw: ‘Eggs, sir?’, ‘Best english, sir!’ - ‘Cabbage, sir? tomatoes, sir?.... best english, sir!’ - ‘Beaf, sir?.... best english, sir! Nothing foreign about, sir!’ Ik wou, dat ik jullie allemaal de hersens kon inslaan, of verzuipen! Gij verdoemd ras van clergymen, pawn- en stockbrokers, recruiting-sergeants, sollicitors en City-merchants, ik haat jelui heviger dan ik ooit ièts ter wereld heb gehaat. Maar jelui, arme, spichtige girls, in klamme, half-duistere alleys, mewses en lanes, met je verschoten, verscheurde jurken, je peillooze oogen en witte neuzen, je kuitlooze beenen en te groote voeten, die je, zwijgend-ernstig en altijd zonder een glimlach zelfs, uitslaat om te dansen op
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
40 de muziek van een reutelend straat-orgel, jelui heb ik lief met een hartbrekende, medelijdende liefde, die je den bevrijdenden dood toewenscht. *** Een oase is, voor mij, de bibliotheek van het British Museum, met haar voornaam-rustige atmosfeer, rustiger en voornamer dan die van de parijsche Bibliothèque Nationale, waar een democratisch laisser-aller niet altijd stilte weet te handhaven. Ik breng hier het grootste gedeelte van den dag door, en ìk ontmoet er, somtijds, Nettlau, de bibliograaf en biograaf van Michael Bakoenine. Nettlau is blond als de korenaren en schuchter als een maagd uit de dagen dat de maagden nog bloosden. Hij is een van de innemendste verschijningen in de ‘beweging’, en hij besteedt al zijn tijd en al zijn beperkte middelen aan de bestudeering en den aankoop van documenten: brieven, manuscripten, vlugschriften, boekwerken enz., afkomstig vàn of betrekking hebbend òp den russischen anarchist, schrijver o.a. van Het Knoeto-Germaansche Rijk, bête noire en nachtmerrie van Karl Marx, die hem bestreed en verdacht maakte met al de perfidie waarover hij beschikte. Nettlau had, oorspronkelijkerwijze, zijn rijke en voortdurend zich uitbreidende collectie aan het British Museum vermaakt. Maar de oorlog, door Josephus Chamberlain Africanus den Boeren-republieken aangedaan, verontwaardigde hem zoodanig, dat hij, later, deze testamentaire beschikking herriep, en, naar ik meen, de parijsche Bibliothèque Nationale tot erfgename van zijn bakoeniniana aanwees. Een enkelen keer kwam Nettlau aan de Torch, en ik ontmoette hem ook een paar maal bij Kropotkine, die, met zijn vrouw en zijn destijds acht- of tienjarig dochtertje Sacha, een armelijk huisje in Bromley bewoonde. Sacha's poppen waren naar allerlei russische schrijvers genoemd. Daar waren, onder andere, Puschkin en Lermontow, en ik herinner mij hoe het kind eens, met een bezorgd gezicht, de deur van de veranda kwam sluiten, omdat ‘mister Puschkin, die, na zijn bad, in de kamer daarnaast, naakt op de sofa lag uit te rusten, anders kou zou vatten’. En
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
40 nòg zie ik het ontzette gelaat en hoor ik het ‘oh! dear, oh! dear’ van miss Henry, een minuscule, maar onversaagde suffragette van méér dan onbestemden leeftijd en die niet erg thuis was in de russische litteratuur, bij deze argelooze mededeeling: ‘Mr. Pushkin.... naked on the sofa.... could catch a bad cold!’ Kropotkine, de eenvoudigste en beminnelijkste mensch ter wereld, leefde, in Engeland, van zijn pen. Veel ruimer van opvatting dan hun fransche confraters, namen de groote, engelsche tijdschriften, met name de Nineteenth Century, met graagte zijn bijdragen - wetenschappelijke, meestal aardrijkskundige en geologische verhandelingen - op, en zij vermeldden, dit doende, den naam van hun medewerker altijd als ‘prince Kropotkin’. De enkele bourgeois, dames en heeren, waarmede hij in aanraking kwam en wier contact hij evenmin schuwde als zocht, spraken hem ook meestal aan als ‘prince’, en hij was niet kinderachtig genoeg om hun dit te verbieden of er zich ontstemd over te toonen.... ‘Quelle importance?’ zei hij, lachend, tot ik weet niet meer welken kameraad, die het heel erg vond; ‘ça leur fait tellement plaisir, et moi ça me gène si peu!’ Ongekunstelde, charmante Kropotkine! Hij was de eenige niet-somber-kijkende, niet-fanatieke, niet-tragische, niet-inquisitoriale, niet-mystieke, niet-van-Lotje-getikte Moscoviet, dien ik ooit ontmoet heb. Men versta mij goed! Ik beweer niet dàt alle russische intellectueelen een klap van den molen te pakken hebben. Maar ik ben er geen twee tegen het lijf geloopen, die mij, wat dit betreft, volkomen gaaf voorkwamen en die dus, hetzij als hoofdfiguur, hetzij als episodisch personnage, misplaatst zouden zijn geweest in Feodor Dostojevsky's verbijsterende galerij van Bezetenen! Piotr Kropotkine was niet de eenige authentieke vorst onder de anarchistische uitwijkelingen in Londen. Daar was ook nog de Circassiër Tcherkessow, waarmee wij, in het kleine huisje in Bromley, kennis maakten. Tcherkessow was een braaf man en een nobel mensch, die, even als Kropotkine, rijkdom, wereldsche eer en voorrechten had verzaakt voor zijn ideeën, en nu, sedert jaren, in Londen het leven leidde van een behoeftigen balling. Hij
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
42 en Kropotkine waren groote vrienden, en hun theorieën waren dezelfde. Maar Tcherkessow's interpretatie van de anarchistische leer had de puriteinsche tint, waarvan Kropotkine's opvattingen volkomen vrij waren. Zijn afkeer van den persoonlijken eigendom strekte zich uit tot en met de bezittelijke voornaamwoorden, en hij nam het den franschen kameraden kwalijk, dat zij, in plaats van de bakker, de slager, de kruidenier, de slaapkamer, de eetkamer etc., spraken van mijn bakker, mijn slager, mijn kruidenier, ma chambre à coucher, ma salle à manger. Hij was, met zijn classiek-oostersch uiterlijk - dat van een sheik, een khan! - en in weerwil van zijn kleine gestalte, een knap man, dien ik dolgraag eens in nationaal costuum: hooge astrakanmuts, tot aan de enkels reikende manteljas, soepele laarzen, een bandelier met patronen over de borst en een koppel met zilver ingelegde pistolen in den gordel, had gezien. Maar ook al aannemend, wat niet zéker was, dat hij zoo'n schilderachtige plunje bezàt, zou ik het toch nooit gewaagd hebben hem te verzoeken die ààn te trekken. Want hij was een-en-al ‘beginsel’, streng beginsel, en hij zou mijn verzoek, dat door Kropotkine, als het hèm gedaan was, met een geamuseerden glimlach zou zijn aangehoord, beschouwd hebben als een misplaatste, een acraat en internationalist onwaardige aardigheid.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
43
Hoofdstuk III
Onder de sporadische voorvallen van òpwekkenden aard, die wat afwisseling brachten in mijn ballingschap, was er één waarvan de herinnering mij levendig voor den geest staat. En waarop ik met voldoening terugzie. Wij waren misschien een jaar in Londen, toen, op een morgen, Bernhard Kampfmeyer bij mij kwam met een nummer van het hoofdorgaan der duitsche Sociaaldemocratische Partij, een krant, die, destijds, Der Sozialdemokrat heette en die zijn noch mijn dagelijksche lectuur uitmaakte. Maar dézen keer stond er iets in dat hèm, als mijn vriend, indirect, en mij van heel nabij interesseerde, en wel door een aan mijn persoon gewijd artikel van den londenschen correspondent van het blad. Ik was, keuvelde H.G. - zóó onderteekende de schrijver van het stuk zijn causerie - een ‘Spitzel’, anders gezegd een agent-provocateur, in dienst van de fransche politie naar Londen getogen om daar de internationale anarchisten te bespieden en te verraden, na in Parijs al een paar kameraden onder de guillotine en een stuk of wat ànderen naar de overzeesche straf-colonies te hebben geholpen. Mijn gevangenneming en de daarop gevolgde verbanning uit Frankrijk was niets anders geweest dan een vertooning, die, trouwens, niemand misleid had en allermìnst de naar Lon-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
44 den uitgeweken anarchisten, die mij in de gàten hadden en mij, in afwachting van mijn aanstaande ontmaskering, beschouwden en behandelden met al het wantrouwen waarop ik aanspraak kon maken. En zoo voort, en zoo voort! Niemand zou mij gelooven als ik zei dat de kennisneming van dit vunzigheidje mij niet in de hoogste mate verbitterde en mij alléén maar het philosophische lachje afperste, dat een betichting van moord-met-berooving of van welke àndere hals-misdaad ook mij ontlokt zou hebben. Maar verwònderen deed mij het geval nièt. Het was de gewone, beproefde, sociaal-democratische tactiek, een tegenstander door verdachtmaking - en wàt voor een suspicie! - te vermoorden. De Profeet-Zèlf, Karl Marx, had er zich van bediend tegen Bakoenine, dien hij, in zijn niet altijd kieskeurige polemieken, had gedoodverfd als een pan-slavistisch agent van het tsarisme. Bij de ‘guesdisten’ - volgelingen van Jules Guesde, Marx's uitverkoren exegeet en apostel onder de fransche heidenen - was de gewoonte tot een tweede natuur geworden de anarchisten in het algemèèn, en, in het bizònder, de anarchistische propagandisten die hen in openbare debatten bestreden, te brandmerken als politie-spionnen, een in revolutionnaire kringen altijd gevaarlijke, en somtijds doodelijke aantijging. Want het gebeurde dat een aldus lasterlijk-betichte een àànslag beging, alleen om het bewijs te leveren dat hij een zuiver-opde-graatsche revolutionnair was en géén mouchard. Ik herinner mij, onder andere, het geval van Liard-Courtois - zóó of zoo ongevéér heette de man - die, in 1890 of daaromtrent door Jules Guesde's satellieten in Roubaix geniepiglijk verdacht gemaakt als een agent-provocateur, geen overtuigender middel wist te bedenken om zich schoon te wasschen, dan een moord-aanslag op ik weet niet meer welken vertegenwoordiger van het Gezag. Vertwijfelde demonstratie, die hèm een veroordeeling tot levens-langen dwangarbeid op den hals haalde, plus een vroegtijdigen dood in een overzeesche straf-colonie, en Jules Guesde en zijn trawanten in het ‘socialistische Mekka, de Heilige Stad van het Socialisme’ - zoo noemden de fransche marxisten Roubaix, Guesde's kies-district! - van een geduchten en gehaten tegenstander verloste. Wat mij aangaat, het dilemma waarvoor de lezing van
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
45 het artikel in de Sozialdemokrat mij plaatste was dit: òf de schouders ophalen, òf een aanslag begaan! Ik besloot tot den àànslag.... op den persoon van H.G., zoodra ik er in geslaagd zou zijn 's mans verblijf te ontdekken. Het éénige wat ik daaromtrent wist, was dat hij in Londen woonde, zijn residentie als correspondent, en het speuren naar hem was te vergelijken met het zoeken naar een lilliputsche naald in een brobdingnagsche hooimijt. Maar het geluk heeft mij altijd gediend bij het opdelven, uit hun verdekte stellingen, van anonieme schelmen en schelmpjes. Toch duurde het een paar maanden voor dat ik de informatie machtig werd, waarnaar ik heethongerig had uitgezien. ‘H.G.’, de londensche correspondent van de Sozialdemokrat, héétte Paul Lindemann - voluit: Genosse Doktor Paul Lindemann - en hij legerde 30 Hugo-Road, Tufnell-Park, Londen N.W. Ik geloof niet dat Christophorus Columbus méér in zijn schik was toen zijn man-op-den-uitkijk uit het kraaiennest naar beneden riep: ‘Señor Almirante, we benne der! Daar leit Amerika!’ dan ik toen Kampfmeyer, die het kostelijke bericht uit Berlijn had gekregen, mij kwam zeggen wie de lasteraar was en waar hij ùithing.... Haha! heb ik jou daar, Herr Doktor! Hab' ich dich erwischt, du Wicht!’ Mijn plan de campagne was in een vloek en een zucht opgemaakt. Ik omhelsde den lieben Bernhard inbrünstiglich, pakte mijn hoed en de bus naar Ossulston-Street, en holde de trap op van de Torch, waar ik aan Young-Tappertit een half-dozijn visite-kaartjes bestelde: Dr. TJIPKE BOLSMA Hoofdredacteur van ‘De Proletariër’ DOKKUM (Holland) en van deze onwraakbare identiteits-papieren voorzien, toog ik naar 30 Hugo-Road, Tufnell-Park, Londen N.W. Op het vroolijke rikketik van den klopper ging, na een oogenblik, de deur op een kier open en een bedaagd vrouws-persoon, met een sterk duitsch accent, vroeg mij wat ik verlangde. Ik haalde mijn beminnelijksten glimlach en mijn zoetste stemgeluid te-voorschijn en zei dat ik den
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
46 Herr Doktor.... Genosse Doktor Paul Lindemann wenschte te spreken over een dringende Parteiangelegenheit. Waarop zij, eerst een beetje schuw, antwoordde dat de Genosse Doktor niet thuis was. Hij was, in de bibliotheek van het British Museum, bezig aan een hochwissenschaftliche Arbeit en ik zou hem daar zéker kunnen vinden. Maar als ik hem liever thùis sprak, dan was daar elken avond gelegenheid toe, tegen een uur of acht, na het doktorale Abendessen. Waarop ik zei, dat ik zonder mankeeren den volgenden avond mijn opwachting zou komen maken bij den Herr.... Genosse Doktor. Ik gaf haar mijn kaartje, met verzoek hem dit ter-hand te stellen en hem te zeggen dat ik opzèttelijk uit Holland was gekomen om hem te spreken. Dat zou hem vleien, dacht ik, en hem prettig stèmmen. En na de uitwisseling van een paar ‘Danke vielmals!’, ‘Bitte schön!’ en ‘Auf Wiedersehen!’, plus, van mijn kant, een uiterst òn-sociaal-democratisch en ondoordacht: ‘Küss die Hand, gnädige Frau!’ - dat een pure formule bleef, want ik had, al dien tijd, op den stoep gestaan en de huisdeur, ik vergat dit te zeggen, was op den ketting gebleven - ging ik heen. Het uit de-deur-op-den-ketting, en de aanvankelijke schuwheid der gnädige Frau blijkende wantrouwen - had de Genosse Doktor den wind gekregen van onze pogingen om zijn adres machtig te worden? - bracht mij op den inval mij den volgenden avond te doen vergezellen door een kameraad.... een ‘zwijgende getuige’, wiens rol een lijdelijke zou wezen, tenzij ik, in den loop van mijn gedachtenwisseling met ‘H.G.’, met nòg een of meer Genossen te doen kreeg. En gegeven de mogelijkheid dat Herr Doktor Paul Lindemann mijn vriend Kampfmeyer, een in berlijnsche, socialistische kringen bekende persoonlijkheid, van aangezicht kende, besloot ik Papillon mee te nemen. Papillon was een duitsch anarchist in den bloei van zijn jonge jeugd, en meubelmaker van beroep, die, van huis uit, Zimmerling heette. Om zijn zwevenden gang noemden de duitsche kameraden hem Schmetterling, wat, in het fransch vertaald, Papillon werd. Papillon had een onschuldig voorkomen, hemels-blauwe oogen, geel-groen haar en een lijzig uiterlijk. Hij was dus geknìpt voor de rol die hij te spelen had: die van een dok-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
47 kumsch Genosse, stad-en-reisgenoot van mij, en die, geen woord engelsch sprekend of verstaand, zich in Londen verveelde als hij alléén was, reden waarom ik de vrijheid genomen had hem mee te brengen. Den volgenden avond, klokslag acht - ‘the stroke of eight is the stroke of fate’! rikketikte de klopper van 30 Hugo-Road wéér op de huisdeur van Genosse Doktor Paul Lindemann, die, mijn bezoek verwachtend, zelf kwam open doen. Ik was in de krocht van het stinkdier! Hij was een heerschap van een jaar of dertig, met rossig haar, een dito puntbaardje en een facie van het soort dat de Leeuwarders, mijn oud-stadgenooten, een ‘astrant bakhuus’ noemen. Mijn vingers begonnen dan ook al op zicht te jeuken, maar ik bedwong mijn ongeduld en het was met den reglementairen Partei-glimlach op de lippen, dat ik, op den voet gevolgd door Papillon, dien ik overeenkomstig de afspraak voorstelde, de zitkamer binnenging, waar Lindemann ons uitnoodigde plaats te nemen, en mij vervolgens vroeg naar mijn begeeren, dat ik hem zóó uitlegde: Fanatiek lezer van de Sozialdemokrat in het algemeen, en in het bizònder van zijn ausserordentlich interessante en geistreiche londensche brieven, had ik - hier haalde ik het nummer met zijn stuk over mij te voorschijn - een poos geleden met warme belangstelling kennis genomen van zijn pikante onthullingen over den anarchist Alexander Cohen.... Hij schokte even en vroeg hoe ik aan zijn adres was gekomen. Waarop ik, met een geruststellenden grimlach, hem vertelde dat ik, of, liever, dat de afdeeling Dokkum dit gekregen had door bemiddeling van den hollandschen Parteivorstand, die het langs den gebruikelijken, diplomatieken weg in Berlijn had gevraagd. En nu in Londen op een sozialwissenschaftliche studiereis, kwam ik, in de hoedanigheid van hoofd-redacteur van de Proletariër en in opdracht van de afdeeling Dokkum bij hèm, om wat meer bizonderheden aangaande de polizeilichen Tätigkeiten van dien Cohen, dieser Mensch, dieser Wicht, dieser verruchter Verleumder der Sozialdemokratie, toornde ik, en ik herinnerde hem aan het hundsgemeine artikel in de Figaro*). Mijn voornemen, vervolgde ik, was, zoodra ik in Dokkum terug zou zijn, een campagne te beginnen tegen C., en, ìn-
*) Zie ‘In Opstand’, pag. 207.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
48 direct, tegen Domela Nieuwenhuis, in wiens blad C. de Partei voortdurend hoonde en belachelijk maakte. Maar zonder bewìjzen zou ik dit niet kunnen doen. Want de Hollanders, en meer speciaal de Friezen - ik wàs een Fries en schrééf voor Friezen - waren een achterlijk, bekrompen volk, dat niet over één nacht ijs ging, altijd eerst de kat uit den boom keek en niets zoo zeer vreesde als het zitten op de blaren van een verbrand achterste. Kortom! ik haalde alle spreekwoorden en spreekwijzen aan waaruit de voorzichtigheid van mijn landgenooten bleek, om hem te doordringen van de noodzakelijkheid mij inzage te geven van zijn bewijs-materiaal tegen ‘dien’ Cohen. Met de armen over de borst gekruisd en een gemeen lachje om de lippen, had hij, op zijn rieten sofa zittend, eerst zwijgend naar mij geluisterd. Maar toen ik naar zijn bewìjs-materiaal informeerde, en hem verzocht mij daarvan kennis te laten nemen, toen barstte hij uit: - Ja! aber um Gotteswillen, wie soll man denn so Etwas bewèisen? Ich hàbe ja keine Beweise dafür! Die braucht man doch nicht! Ik begon een beetje geprikkeld te worden, maar ik hield mij genoeg in bedwang om hem, op een onbevangen toon, te vragen wàt hij, gegeven den ernstigen aard van zijn tegen C. geformuleerde aantijgingen, met het overbodig-zijn van bewìjzen bedoelde. Wàarop hij, met een schouderophalen over mijn onnoozelheid, antwoordde, dat dit toch geen betóóg behoefde. Alle anarchisten immers waren Spitzel en dùs ook die C.! Das ist ja selbstredend! En wat de bizònderheden aanging, door hem, in de bedoelde londensche correspondentie, van C.'s polizeilichen Tätigkeiten verteld, herinnerde hij zich heelemaal niet hoe hij daaraan was gekòmen.... Man denkt sich halt so Etwas, und man schreibt es hin. Es ist ja nichts weiteres dabei!.... Maar daar viel hem iets ìn! Op de verdieping, boven, woonde Genosse Motteler *), die ziek te-bed lag. Misschien dat
*) Met Eduard Bernstein en Tauscher - zijn mede-redacteuren aan de gedurende het ‘Ausnahmegesetz’ in Zwitserland verschijnende ‘Sozialdemokrat’ - op een wenkbrauwfronsen van Bismarck uit het vrije en fiere Helvetië verbannen, en sedert dien tijd in Londen wonend.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
49 diè er iets van wist. Die was nog al van allerlei dingen op de hoogte. Hij zou het hem even gaan vragen!.... Sie erlauben? Of ik het erlaubte? Ik stikte bijna en ik was blij even te kunnen uitblazen vóór de ontknooping, die nu op-handen was. Metéén was hij de deur uit, die hij achter zich toetrok, en wij hoorden hem vlug de trap opgaan. Ik vreesde een oogenblik dat hij, misschien achterdochtig geworden door mijn aandringen op inzage van zijn bewijs-materiaal, niet terug zou komen. En wij overlegden al, Papillon en ik, wat wij in dat geval zouden doen, toen hij al weer naar beneden kwam, en, nu bij de deur staan blijvend, zei: - Genosse Motteler weet er niets van! Nie etwas davon gehört!.... Schade!.... Maar ik zal, bij gelegenheid, nog wel eens informeeren en zoodra ik iets te wéten kom.... (met een superieur lachje) etwas beweiskräftiges.... Sie verlangen ja Beweise!.... dan zal ik niet nalaten u dat te schrijven. Ihre Adresse hab' ich ja. (Mijn kaartje luidop lezend) Genosse Doktor Tjiepke Bolschjma, Dokkoem, Holland.... Schön! Maar voor het moment kan ik u niets meer zeggen. Hij week opzij om ons ùit te laten. Ik liet Papillon vóórgaan, die onder aan de trap bleef staan, èn, bruusk rechtsòm makend en zoodoende onzen gastheer dwingend een stap achteruit te treden, de kamer weer in, riep ik hem toe: - Jetzt aber hab' ich I h n e n etwas zu sagen.... I c h bin Alexander Cohen!" Tegelijkertijd gaf ik hem een paar daverende oorvegen, greep hem, toen hij naar mij schopte, bij zijn sociaal-democratische keel, duwde hem ruggelings naar de rieten sofa die hem gedurende het onderhoud tot zetel had gediend en waarop hij nu, achterover, neerviel, en, met één knie op zijn loyale borst, beukte ik hem, met mààndenlang opgekropte, nu tot uitbarsting gekomen woede, de vuige tronie murw. Hij verweerde zich met schoppen waarvan de meeste den wand troffen, en die op een gegeven oogenblik een tafeltje, met de daarop staande petroleum-lamp, deden omvallen. De glazen lamp brak bij den voet in twee, flakkerde nog even òp en ging uit.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
50 In stilte verloopen was deze kleine Auseinandersetzung van begin af aan al niet. ‘H.G.’ schreeuwde zoo luid hij kon om hulp, terwijl ik mijn vuistslagen punctueerde met toepasselijke uitroepen: ‘Sie feiger Hund!... Sie Schuft...! Sie dreckiger Sozialdemokrat!’ (Dit laatste was een pleonasme, maar wat zègt een mensch al niet in toorn!) Aan ons tête-à-tête kwam een eind door de klap van de omgevallen tafel, die het huis deed daveren, en den bewoners der verdieping boven, vermoedelijk tòch al verontrust door de ongewone geluiden van beneden, de zekerheid gaf van onraad. Boven ons hoofd ging een deur open en een schrille vrouwestem riep, van de trap af: ‘Was ist denn los?.... Was ist denn das für ein Radau?’ Waarop de brave Papillon, de rol van stomme getuige moede, het bescheid gaf dat ‘nichts Böses dabei’ was en dat ‘nur der Herr Doktor ein bisschen verprügelt’ werd. De vrouw gaf een snerpenden gil, ijlde haar kamer weer binnen, rukte een venster open en krijschte uit alle macht om ‘Police!.... Police!’ Waar ik niet den minsten lust had, om, mèt of zònder Papillon, den nacht door te brengen aan het een of andere politie-bureau en den volgenden morgen door den policemagistrate te worden veroordeeld, tot, wie weet? een maand hard labour misschien - de engelsche rechtspraak verstaat geen gekheid op het gebied van huisvrede-en-schedelbreuk! - nam ik, met nog een laatsten stomp tegen zijn onderkaak, afscheid van Genosse Doktor Paul Lindemann, alias ‘H.G.’, en wij gingen heen. Het zal wel nauwelijks noodig zijn te vermelden, dat Paul Lindemann als een Mof zweeg over het aan hem voltrokken gericht. Hij diende geen aanklacht tegen mij in, noch kikte hij, in een van zijn latere londensche causerietjes in de Sozialdemokrat, ook maar met een syllabe over ons onderhoud, waaraan Papillon en ik-zelf de grootst-mogelijke ruchtbaarheid gaven in de anarchistische milieux. Hun leven lang onder het murwe zitvlak geschopte, en, in weerwil daarvan, zich nooit ‘op hun teenen getrapt’ voelende journalisten, huiszittende wijsgeeren en soortgelijke voorlichters, zullen deze ter-nàvolging verhaalde strafoefening, om met wijlen Charles Boissevain te lispelen,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
51 ‘veer berifpelijk en velfs in de hoogfte mate onfatfoenlijk’ vinden. Ik had, niet waar? den laffen, lasterlijken, laaghartigen ‘H.G.’ een correct briefje moeten schrijven correctheid, leeraarde Augustcatoferdinand, heeft nooit iemand geschaad! - of mij met een hoogachtende en beleefd-groetende rectificatie tot de hoofd-redactie van de Sozialdemokrat wenden. Waarop dan Genosse Doktor Paul Lindemann, wàt in zijn schik dat hij er zóó afkwam, in zijn goor vuistje zou hebben gelachen om mijn onnoozelheid, en de Sozialdemokrat mijn stuk in de prullemand gedeponeerd zou hebben. En ‘le bruit qui rase le sol’, het doodelijke venijn, zou zich, ten-gevolge van mijn zwijgen, mijn verméénd zwijgen, hebben verspreid en uitgebreid als een olievlek. Terwijl nù, dank zij de door mij toegepaste methode van aan-huis-bezorgde repressie, de Laster in het ei verstikt werd om nièt te herleven.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
52
Hoofdstuk IV In Frankrijk volgden intusschen de gebeurtenissen, wat het anarchisme en de anarchisten aanging, haar verloop, en zij culmineerden in den aanslag op den president der Republiek, Sadi Carnot, die op 24 juni 1894 te Lyon werd doodgestoken door den achttien-jarigen Italiaan Santo Caserio. Dat de terroristen zich verheugden over den gewelddadigen dood van den ‘koppensneller’ - Carnot-coupetête, zooals wij hem noemden - die, tegen de algemeene verwachting, en, om het zoo uit te drukken, tegen de traditie in, het doodvonnis liet voltrekken aan Vaillant, wiens in de Kamer neergegooide bom nièmand het leven gekost en zelfs niemand ernstig gewònd had, en wiens daad dus niets anders en niets méér was geweest dan een póging tot moord, dàt was heel begrijpelijk en geen mensch verwonderde zich daarover. Maar een verrassende ontdekking was, voor sommigen, de cynische laaghartigheid van een der voornaamste steunpilaren van het Gezag, de voorzitter van den ministerraad Charles Dupuy, die, Carnot naar Lyon vergezeld hebbend, den doodelijk getroffen, maar nog ùren lang onder hevige pijnen zieltogenden, armen mensch aan zijn lot overliet en hals over kop den eersten trein pakte naar Parijs, om daar, met de verschillende groepen van Kamer en Senaat, zijn candidatuur voor het aanstonds vacant te worden presidentschap te bekonkelen. Maar hij wòn den beker niet! Het anders niet kieskeurig uitgevallen Congres vond zijn schaamteloosheid wat àl te erg en heesch
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
53 den afgevaardigde Jean Casimir-Périer op den presidentieelen troon. Grondwettelijk gekozen voor den tijd van zeven jaar, hield Périer III het nog geen zeven màànden uit op het Elysée. Als quantité négligeable behandeld èn door Charles Dupuy, dien hij lichtzinniglijk had gehandhaafd als voorzitter van den ministerraad, èn door zijn minister van Buitenlandsche Zaken Hanotaux, die hem - dit was in de eerste periode van de ‘Affaire’! - in volslagen onwetendheid hield wat de gespannen verhoudingen met Duitschland aanging, nam hij omstreeks half-januari 1895 zijn ontslag. Zijn opvolger was de leerlooier Félix Faure, die zijn septennaat óók niet uitzat, en, drie jaar vóór de expiratie van zijn tijd, den geest gaf in de armen van mevrouw Steinheil, later meer algemeen bekend als ‘de tragische weduwe’. Maar ik ben weer heelemaal afgedwaald en keer op een draf naar mijn onderwerp terug. De vervaarlijke berg - drie-duizend arrestaties van anarchisten op 1 januari 1894 - had, na een zwangerschap van zeven maanden, een belachelijke muis gebaard: het ‘Procès des Trente’, zoo genoemd naar het ààntal der beklaagden, dertig wèlgeteld, waarvan ten slotte vijf-en-twintig in augustus van hetzelfde jaar terecht stonden voor het parijsche Hof van Gezworenen, terwijl de òverige vijf, de compagnons Constant Martin, Emile Pouget, Louis Matha, Paul Reclus en de schrijver van deze herinneringen, in de gemeenschappelijke acte van beschuldiging gequalificeerd als ‘en fuite’, d.w.z. als voortvlùchtig, bij verstek vervolgd en, een week of wat na het openbare proces, tot het maximum van de op te leggen straf: twintig jaar dwangarbeid, veroordeeld werden. Wat de eerstgenoemde vier van dit vijftal aangaat, was deze qualificatie volkomen in den haak. Zij hadden, inderdaad, vrijwilliglijk en wijselijk het hazenpad gekozen en de zilte baren van het Kanaal als een scheidsmuur gesteld tusschen henzelf en de vaderlandsche Gerechtigheid. Maar met mìj stonden de dingen ànders! Gearresteerd op 10 december 1893 en het land uitgezet krachtens een ministerieel besluit d.d. 14 december d.a.v., dat mij den terugkeer naar Frankrijk verbood op poene van één tot zes maanden gevangenisstraf, was ik nièts minder dan ‘voortvluchtig’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
54
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
55 in de lètterlijke zoowel als in de wèttelijke beteekenis van het woord. En dit was niet de éénige noch ook de èrnstigste juridische ketterij, waarvan ik, zoo al niet het argelooze, dan toch het onschuldige slachtoffer werd. De strafwet, krachtens welke men mij vervolgde, was, eenvoudigweg, niet op mij van toepassing! Gevangen genomen, zooals ik zei, op 10 december 1893 en achter slot gehouden tot en met den 24sten, datum van mijn onvrijwillige inscheping met bestemming naar Engeland, zou het mij ook met den bèsten wil ter wereld onmogelijk zijn gevallen mij, in den tùsschentijd, schuldig te maken aan ook maar de geringste overtreding van de op 19 december door het parlement aangenomen strafwetten, wàre ùitzonderingswetten, maar waaraan de schichtige Solons van Kamer en Senaat, nog niet bekomen van den schrik door Vaillant's bom veroorzaakt, in hun overijling vergéten hadden terugwerkende kracht te verleenen. Toen ik dus, in juli 1894, uit de fransche kranten mijn inculpatie krachtens de wet van 19 december 1893 vernam, plus mijn qualificatie als ‘voortvluchtige’, toen schreef ik zonder dralen aan den voorzitter van het Hof, met verzoek om een ‘sauf-conduit’, dat mij zou vrijwaren tegen een vervolging en een veroordeeling wegens banbreuk. Voorzien van dit vrijgeleide zou ik dan, op 6 augustus d.a.v., mijn plaats komen innemen on de zondaarsbank, in het gezelschap van mijn vijf-en-twintig in verzekerde bewaring gehouden medeplichtigen - wij waren beschuldigd een ‘association de malfaiteurs’, d.i. een naamlooze vennootschap van misdadigers gevormd te hebben! - van wie ik er op zijn minst twintig nooit ontmoèt had, noch zelfs van hun bestààn iets wist. Wèl beschouwd was dit een gewaagd aanbod van mijn kant. Want het aangevraagde vrijgeleide, dat de voorzitter van het Hof mij krachtens zijn ‘pouvoir discrétionnaire’ had kùnnen verstrekken, zou mij alleen in staat hebben gesteld naar Frankrijk terug te keeren, en, in geval van vrijspraak, het land weer ongehinderd te verlaten. Maar tegen een eventueele veroordeeling door de jury zou het mij niet gewaarborgd hebben! Mijn brief bleef onbeantwoord. Op directe wijze tenminste! Want na een dag of wat las ik in de Echo de Paris, en in nog een paar parijsche bladen, een gelijkluidend en
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
56 dus officieus bericht van ongeveer dézen inhoud: ‘Aangezien de heer Alexander Cohen, medebeklaagde in het proces tegen de anarchisten en voor het oogenblik verblijf houdend in Londen, het voornemen heeft te kennen gegeven op 6 augustus a.s. voor de jury te verschijnen, heeft de grens- en havenpolitie bevel gekregen hem bij zijn aankomst op fransch grondgebied te arresteeren, en hem, ten fine van vervolging wegens banbreuk (infraction à un arrêté d'expulsion), ter beschikking te stellen van de bevoegde autoriteit.’ Waarop ik besloot dan maar nièt mee te spelen in de aanstonds op te voeren gerechtelijke klucht, en voor het tegenwoordige in Londontown te blijven resideeren. Het proces eindigde met de vrijspraak van al de inlevenden-lijve tegenwoordige ‘intellectueelen’, twintig in aantal, waaronder Fénéon, Jean Grave en Sébastien Faure, en de veroordeeling van de overige vijf beklaagden, individualistische ‘onteigenaars’ voor hun persóónlijk benefiet, maar onder anarchistische vlag en leuze. Een week of wat later werd ik, aan wien men het tegenwoordig-zijn bij de openbare terechtzitting onmogelijk had gemaakt, door het Hof en bùiten assistentie van de jury, als ‘contumax’, d.w.z. als voortvluchtige, veroordeeld tot twintig jaar dwangarbeid! Verscheidene parijsche bladeń, Rochefort's Intransigeant o.a., protesteerden tegen dit verrassende vonnis en de londensche Daily Chronicle, het geval commenteerend, vond het ‘a rather strong expression to call Mr. Alexander Cohen a fugitive from justice, as everybody knows that he was forcedly expelled from the country.’ *** Laat mij, wat anders heelemaal mijn gewoonte niet is, een paar verzachtende omstandigheden aanvoeren ten gunste van de ‘justiciards’, wier onbloedig slachtoffer ik geworden was, en betoogen dat mijn inculpatie, aanvànkelijk, minder monsterachtig was dan zij léék en mij destijds voorkwam. Mijn verwijdering uit het land (expulsion) was een administratieve maatregel, waarmee het departement van
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
57 Justitie niets te maken had en waarvan het, nièt ingelicht gedurende de vóórbereiding van het proces waarin de politie mij betrokken had, officiéél niets wist. Mijn inculpatie was dus, voor zoover zij het parket betrof, onaanvechtbaar. Minder onschuldig - voor de sereene Gerechtigheid! - werd het geval van het moment af, dat de voorzitter van het Hof door mij was ingelicht omtrent den stand van zaken. De man zal, als hij er een juridisch geweten op na hield, na kennisneming van mijn brief een oogenblik met de handen in het restant van zijn haar gezeten en gemompeld hebben: ‘Sotte affaire! Weer zoo'n streek van de politie, ons niets te zeggen! Que faire? Dien man het vrijgeleide geven, waar hij om vraagt? Jamais de la vie! Want dan verschijnt hij ter terechtzitting en worden wij belàchelijk... Een vervolging, een crimineele vervolging tegen een de cujus die, hòe wij de zaak ook draaien, niet vervolgbaar is!.... C'est parfaitement idiot!.... Bij correctionneele rechters zou dit zoo èrg niet wezen! Die slikken alles wat hun bevolen wordt. Maar voor de cour d'assises, avec ces imbéciles de jurés! die tòch al zoo lastig zijn en gevoelig voor advocatenpraat.... Scabreux! Dat zou ons heele proces bederven. Wij zullen al moeite genoeg krijgen met al die brutale anarchisten!.... Ik zal er over spreken met Bulot, die wel met mij ééns zal zijn dat wij dien vent nièt bij het proces moeten hebben. Dat zou te gèk worden!.... Hij zit daar goed, in Londen. Qu'il y reste! In het buitenland heeft hij heelemaal geen last van de veroordeeling, die wij aanstonds bij verstek tegen hem uit zullen spreken. En komt hij ooit in Frankrijk terùg.... sait-on jamais?.... eh! bien, dan moet hij maar verzet aanteekenen tegen het vonlast met hem krijgen en niet belachelijk worden. Hij moet dus in het buitenland blijven. A tout prix!’ Het mij betreffende, boven aangehaalde, officieuse berichtje, eenige dagen vóór den aanvang van het proces in de parijsche bladen verschenen, zal, denk ik, het uitvloeisel zijn geweest van deze presidentieele overpeinzingen, geinspireerd door gemakzucht en door vrees voor belachelijkworden éérder dan door opzèttelijke, berekende canaillerie, waartoe de Chatfourrés en de Grippeminauds van
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
58 het eind der negentiende eeuw trouwens even goed in staat waren als hun voorgangers in de dagen van François Rabelais. Et comment! Ik noemde zooeven den naam van Bulot. Dit was de procureur-generaal bij het parijsche Parket, die, ofschoon hij een uitgezochte collectie substituten onder zijn bevelen had - ‘c'est moi qui suis Bulot, berger de ce troupeau!’ - er op gestaan had als vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie op te treden in het groote anarchistenproces. Tegen de vijf-en-twintig aanwezige beklaagden requireerde hij met de vijf-en-twintigvoudige verbittering van iemand, die in de personnages op de zondaarsbank niet alleen belagers zag van de maatschappelijke orde die hij te verdedigen en te wreken had, maar even zooveel èigen vijanden. Verklaarbare grimmigheid, mènschelijkerwijze gesproken, bij iemand, die een maand of wat vroeger te-nauwernood was ontkomen aan een op hem gemunten dynamiet-aanslag *) , en voor wien, sedert dien tijd, ieder anarchist, moraliter, een medeplichtige was van Ravachol. Maar de van ouds gunstig bekende ‘sereene Gerechtigheid’ kwam, door deze hartstochtelijkheid van haar gequalificeerden woordvoerder, bekaaid weg. Evenals de Openbare Aanklager zèlf! Want het was geen triomf voor hem, dat hij zich, ten slotte, pour tout potage moest vergenoegen met de veroordeelingen van diè beklaagden alleen - vijf op de vijf-entwintig! - die zich te verantwoorden hadden voor vergrijpen van gemeenrechtelijken aard, en die men arglistiglijk in dit politieke proces had begrepen, om het, in de oogen van het groote publiek en van de jury, een meer algemeenmisdadige tint te geven. Toch had Bulot's fel requisitoir gevaarlijk kunnen worden ook voor de àndere categorie van beklaagden. Maar op den laatsten dag van het proces, enkele uren vóór de uitspraak, maakte een buiten-gerechtelijk incident, van.... hoe zal ik het noemen?.... van scatologischen aard, hem zóó belachelijk dat hij de rest van zijn prestige er bij inschoot.
*) Zie ‘In Opstand’, pag. 211.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
59 Het geval droeg zich aldus toe: Toen de procureur, even voor den aanvang van de zitting, zijn plaats wilde innemen, toen zag hij, op zijn zetel, een in krantenpapier gewikkeld pakje liggen. Een beetje verwonderd en niet zonder schroom nam hij het òp, opende het en smeet het, met een gebaar van walging en met den uitroep: ‘Quelle infamie!’ op den vloer. Vervolgens, met beide vies-uitgespreide handen naar de beklaagden wijzend en het hoofd naar de gezworenen gewend, donderde hij: ‘Tenez! messieurs les jurés.... voilà comment les accusés respectent la justice!’ (Tot den voorzitter van het Hof); ‘Monsieur le président! vergun mij dat ik mij een oogenblik verwijder om mijn handen te gaan wasschen....’ Een seconde lang heerschte een algeheele, ietwat pijnlijke stilte, die, nog vóór de procureur de zaal had verlaten, verbroken werd door dezen stentoriaanschen uitroep van Fénéon: ‘Jamais, depuis Ponce-Pilate, juge ne s'est lavé les mains avec tant d'ostentation!’ Een algemeen, onweerstaanbaar gelach barstte uit bij het publiek, bij de beklaagden, bij de municipaux, hun bewakers, bij de advocaten, bij de gezworenen. Het Hof zèlf had moeite sip te blijven kijken. De éénige die niet den minsten lust had om te lachen, dat was de procureur die met zijn definitief getaande glorie door een zijdeur verdween. Het pakje, mèt of zònder Bulot's medeweten door den een of anderen mouchard op zijn gestoelte gedeponeerd, met het onmiskenbare opzet de - nota bene in hechtenis zitfende! - beklaagden van dezen ‘anarchistischen aanslag’ op de Majesteit der Justitie te doen verdenken en zoodoende de gezworenen tegen hen in te nemen, het pakket hield iets onnoemelijks in. Maar het bracht, in strijd met een bekende, populaire spreekwijze, den procureur-generaal geen geluk aan!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
60
Hoofdstuk V Onder de uitheemsche anarchisten, die ik in Londen ontmoet heb, waren er maar weinigen die nièt hunkerden naar den dag, naar het ùùr, waarop zij, ten-gevolge van deze of gene, onverschillig wèlke gebeurtenis naar het verloochende en dikwijls verguisde vaderland zouden terug kunnen keeren. En het was, voor een goed deel, dit bij de méésten onbewuste smachten, dat hen elken avond, tegen een uur of vijf, naar Goodge Street dreef, in Tottenham Court Road, en naar het winkeltje van Lapie, den franschen krantenverkooper, die dan, hijgend onder den last van het vastelandsche nieuws: fransche, italiaansche, spaansche kranten, door hem aan het dépôt gehaald, thuis kwam en met een ‘han!’ van opluchting zijn vracht neersmeet. Hij was in een ommezien uitverkocht. Want ook de àrmste onder de meestal doodarme uitgewekenen had er zijn laatste three-pence voor over om te weten te komen of hièr de revolutie nog niet uitgebroken, dààr een algemeene amnestie afgekondigd was, ginder een vrijzinniger regeering de grens wagenwijd had opengezet voor de verloren zonen. En hoe lànger de blijde boodschap op zich liet wachten, hoe méér trage maanden zich voegden bij de reeds héén-gekropen maanden, hoe rampzaliger de ballingen zich gevoelden, hoe prikkelbaarder zij zelven en hoe bitterder hun onderlinge veeten werden. Oneenigheden, meestal ontstaan uit onbeduidende oorzaken, maar ook somtijds door verschillen van doctrinairen of moreelen aard: Individualistisch anarchisme?.... Communistisch anarchisme?.... Aanslagen?....
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
61 Géén aanslagen?.... Onteigeningen ten-bate van de onteigenaars zèlf, of expropriaties ten algeméénen nutte?.... Scrupules of géén scrupules in den strijd tegen den gemeenschappelijken vijand, den bourgeois? (Voor de ‘individualisten’ zònder gemoedsbezwaren was iedereen, behalve zij zèlf, een te-onteigenen bourgeois!) En dan siste er, vaak, de suspicie, de giftige verdenking, waarvan alleen het milieu van de Torch zoo goed als vrij was: X is te nieuwsgierig en te indringerig om zuiver op de graat te zijn! Y is onlangs gezien in het gezelschap van een sbir van Scotland-Yard! Hoe komt Z, die nooit wèrkt, aan, zijn blakend gelaat en een nieuwe broek? Nu en dan kwam het, in Lapie's tot een club geworden winkeltje, tot vechtpartijen, waaraan, gegeven de bekrompenheid van het slagveld, niet meer dan twéé kampioenen gevoegelijk deel konden nemen. Lapie, de wèlgenaamde, trippelde dan, de korte armpjes als krachtelooze vlerken neerhangend, op de wijze van een ekster heen en weer en poogde de combattanten te bewegen hun duel bùiten voort te zetten. Maar waar zij dàn gevaar liepen gearresteerd, voor den politie-rechter gebracht en veroordeeld te worden wegens ‘disorderly conduct’, bleven zij de voorkeur geven aan Lapie's privaat-arena. Ik word dit gezelschap, waarmee ik, trouwens, zoo weinig mogelijk in contact kom, hoe langer hoe meer beu en het hersenschimmige beeld van een onvermengd-anarchistische samenleving krijgt met den dàg minder bekoring voor mij. *** Omgang, in den zin van meer dan vlùichtige, sporadische aanraking, hebben wij, behalve met Isabel Meredith en haar zusters, met de menschen van de Torch-groep, met Bernhard Kampfmeyer en zijn landgenoot Wilhelm Werner, een gezapige, amusante ‘Unabhängiger’, dien wij de Olifant noemen, en met den wel wat zwaar-op-de-handschen maar door en door braven en o! zoo eenzamen ‘professor’, omgang hebben wij maar met heel weinig kameraden. Met Pateau, onder anderen, de aardige Pateau, van de uitgeweken frànsche anarchisten de ons sympathiekste. Hij was bakker van beroep en hij maakte heerlijk, knapperend,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
62 geurig, donker-goudkleurig, frànsch brood, dat in nièts leek op de ongare, ongure, krijtachtige, lijk-bleeke, smakelooze ‘loafs’ waarmee de Engelschen - het culinair-onbeschaafdste volk van het westelijk Halfrond - zich voederen, en dat hij elken morgen bij zijn klanten rondbracht. Op een zondag, dat hij dit zooals gewoonlijk deed, was hij, in een van de buitenwijken, eerst uitgescholden en vervolgens aangevallen door een troepje vromen, die, nèt uit chapel gekomen, voor ‘The Spotted Dog’ stonden te wachten tot de deur van dezen pub zou opengaan en zij, hun zièl nu gelaafd zijnde, hun dorst konden lesschen met een ginand-bitter of 'n pint pale-ale. Pateau had hun conformistische verontwaardiging opgewekt door brood te bezorgen op den dag des Heeren. Zij kwamen slecht wèg! Want onze vriend sloeg zóó geestdriftig van zich af met een van zijn hardst-gebakken ‘flûtes’, dat zij met gehavende koppen terugdeinsden en hem verder met rust lieten. Resultaat dat hij met een engelsche loaf niet zou hebben bereikt.... ‘Pour distribuer des ‘pains’ (opstoppers), il n'y a que le pain français!’ vond hij met onbewust-nationalistischen trots. Pateau onderscheidde zich ook hièrdoor van het gros der vastelandsche anarchisten, dat hij een ongekunsteld mensch was gebleven, geen hoogdravende taal sprak en het nooit had over ‘Wetenschap-Vooruitgang’, de nieuwe, twee-eenige Moloch en de onuitstaanbaarste van alle goden en àfgoden. A propos hièrvan: ik geloof dat mijn niet van gister dagteekenende afkeer van alle links-revolutionnaire leerstellingen, in hóófdzaak is voortgesproten uit de peillooze verveling die de belijders van deze theorieën bij mij hebben opgewekt mét en dóór hun pedant en eentonig gebazel over de Onbegrensdheid van de Bevrijdende Wetenschap en de Oneindigheid van den niet-te-stèlpen Vooruitgang. Pestilentie, die, evenals zooveel àndere pestilenties, van duitschen oorsprong is en door de verschillende revolutionnaire partijen is overgenomen, als een besmetting, van wijlen de Sozialdemokratie, dit universeele kweekbed van plat-materialistische schijngeleerdheid en weetnietige aanmatiging. De volmaaktste en tegelijk erbàrmelijkste incarnatie van dit wetenschapperige pedantisme, was wel Raymond-la-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
63 Science, geboren Raymond Callemin, een der beide dènkers van de z.g.n. ‘bandits en automobile’, wier proces, een maand of wat vóór den oorlog, ik bijwoonde. De rampzalige Raymond-de-Wetenschap werd, met drie van zijn kameraden, ter dood veroordeeld en gëexecuteerd. Zijn mede-dènker, de Rus Victor Napoléon Kibaltchitch, die later een subaltern rolletje zou spelen in de soviétistische revolutie, en die, op het gebied der verwaandheid, den armen ‘la Science’ de loef nog afstak, kwam er met vijf jaar tuchthuis af. Maar wat ik zeggen wilde is dit: dat Auguste Blanqui's fiere en verlokkelijke leuze: ‘Ni Dieu, ni Maître!’ mij nooit holler en hopeloozer is voorgekomen dan gedragen door deze twee wereld-hervormers, waarvan de Moscoviet met zijn belachelijken naam, in weerwil van zijn onbetwistbare scherpzinnigheid, verreweg de onsympathiekste was. Of ik mèt en dóór de jaren ‘fromm und brav’ geworden ben? Ik geloof het niet! Ik heb mijn leven làng een onoverkomelijken afkeer gehad van al wat op pretentie leek, en de in het besef van zijn menschelijke nietigheid ootmoedig neerknielende eenvoudige van geest - die geen àrme van geest behoeft te zijn en dat ook lang niet altijd ìs! - heeft mij, die nièt ootmoedig ben, sedert jaar en dag al oneindig sterker aangetrokken dan de irritante, holhoofdige afgodendienaars van den ‘Eeuwigen Vooruitgang’ en de ‘Almachtige Wetenschap’. *** Onder de èngelsche kameraden hadden wij verkeer met Joe Lawrence, een droog-sarcastische, stoïcijnsche ‘unskilled labourer’, die met zijn vrouw en hun twee doorschijnende kinderen in Neasden woonde, dicht bij Willesden Green, waar wij, het laatste jaar van ons verblijf in Londen, huisden. Ik kan mij Joe Lawrence niet voorstellen zonder hoed op, een stijven, ronden hoed, die op zijn rechter oor rustte, en Alice Lawrence niet anders dan over een waschtobbe gebogen. Beiden waren zij één en al comradeship en gastvrijheid in weerwil van hun blijvende zorgen. De Lawrences hadden een kamer ònder-verhuurd aan Zo
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
64 d'Axa - ‘Zodiac’ zooals zìj hem noemden - die, na zijn anderhalf jaar in Parijs te hebben uitgezeten en opnieuw vervolgd, de wijk had genomen naar Londen. Na zijn éérste veroordeeling, in 1892, tijdelijk op vrije voeten gebleven, had hij, om zijn kerkering, waarmee hij geen haast had, een poos uit te stellen, een avontuurlijke voetreis gemaakt door oost-Europa, zwerftocht later door hem verhaald in een door Steinlen geïllustreerd amusant boekje: De Mazas à Jérusalem, en waaraan een eind was gekomen door zijn arrestatie in laatst-genoemde stad en zijn uitlevering, door de turksche autoriteiten, aan de fransche. Hij woonde bij de Lawrences met zijn jonge vrouw, een mooie, charmante Venetiaansche, die hij onderweg geschaakt en vervolgens gehuwd had en die zich - hoe was het mogelijk! - in merry England diep ongelukkig voelde. Een virtuoos in het bereiden van macaroni á l'italienne, was d'Axa, daarentegen, onvergelijkelijk-onhandig in het hanteeren van zijn dochtertje, een kind van een maand of wat, dat hij, àls zijn vrouw het hem somtijds een oogenblik toevertrouwde, onder zijn arm schoof als een parapluie, of schouderde als een geweer. Hij sprak geen woord engelsch behalve ‘all right!’ en hij nam, bij gelegenheid, wanneer hij den eenen of anderen, buiten het kader van het alledaagsche vallenden, inkoop wilde doen, zijn toevlucht tot mij. En zoo vergezelde ik hem op een morgen naar een schoenwinkel in de buurt van King's Cross, waar hij den vorigen dag een paar exceptionneel laag-geprijsde, manshooge vetlaarzen had zien uitgestald, waarvan de aanschouwing hem onmiddellijk in een onweerstaanbare begeerlijkheid had doen ontbranden. De winkelier, een witharig heertje met een listigen blik, legde ons uit dat dit militaire sneeuwlaarzen waren, van het model dat in ‘snowy Canada’ werd gebruikt door in den winter op post staande schildwachten. Thoroughly waterproof, gentlemen! Hij had er dozijnen van verkocht en hij wilde nu het éénige nog resteerende paar voor een prijsje van de hand doen. A real bargain, gentlemen! Onverslijtbaar! De gentleman zou er pleizier van hebben, verzekerde hij profetisch. D'Axa trok de laarzen aan, schoot er in alsof de schachten gesmeerd waren met best english butter, zei ‘all right!’,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
65 betaalde, en wij gingen heen. Hij was opgetogen over zijn nieuw schoeisel dat hem tot over de heupen reikte, en met zijn groote gestalte, zijn onmetelijken flambard, zijn romantische, pij-kleurige cape, zijn fluweelen buis, zijn wijde broek, zijn lange, safraan-roode sik, zijn breede handgebaren, en, nù, zijn canadeesche sneeuwlaarzen, trok hij, tot zijn intense voldoening, nog sterker de aandacht dan ooit te voren. Hij had véél en luidruchtig bekijk - de Londenaars zijn, of wàren ten-minste in mijn tijd, erg kinderachtig en kleinsteedsch op het gebied van aangapen en bevreemding-uiten! - en ik was blij toen wij de deur van Joe Lawrence's nederige stulp achter ons konden sluiten. Maar het vermakelijke, waarvan ik tot mijn spijt geen getuige was, moest nog kòmen! Toen d'Axa, na den heelen dag met zijn laarzen te hebben gepronkt - hij was er na de lunch weer op ùit gegaan - laat in den avond huiswaarts gekeerd, het moede hoofd ter-ruste wilde leggen, toen lukte het hem noch alléén, noch ook met de assistentie van zijn vrouw en van de uit hun bed gehaalde echtelingen Lawrence, zich van de verwenschte sneeuwlaarzen te ontdoen en hij moest er mee gaan slapen. Den volgenden morgen, al heel vroeg, kwam hij mij vragen met hem mee te gaan naar King's Cross, naar den schoenwinkelier, die hem de laarzen had verkocht waarmee hij den vorigen dag zoo in zijn nopjes was geweest. Hij was erg uit zijn humeur omdat hij zich belachelijk voelde, en ik, laat mij er eerlijk voor ùit komen! ik had een schik van belàng. De shopkeeper, die in zijn deurpost stond en ons, uit de verte, minzaam had toegelachen alsof hij een nàbestelling verwachtte, werd op stel en sprong ijzig toen hij d'Axa's, door mij aanmerkelijk verzachte recriminaties had aangehoord. Kon hìj het helpen dat de gentleman niet met canadeesche snowboots overweg kon? Had hij hem niet gezegd dat deze laarzen uitsluitend bestemd waren om er in op post te staan bij drie voet sneeuw? En wat had de gentleman gedààn? Hij was ereen heelen dag mee gaan wandelen. Well! then.... Nee! terùgnemen kon hij de snowboots nieèt! Dat moest de gentleman toch begrijpen.... Maar als een sensible man begreep hij des gentleman's verdrietige stemming volkomen, en hij wilde ook wel, ofschoon dit niet
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
66 op zijn weg lag, probeeren hem de laarzen te helpen ùittrekken. Hij dreef de onbaatzuchtigheid zelfs zóó ver dat hij zijn knecht er bij riep. Vruchteloos hulpbetoon! D'Axa's gewrichten kraakten onder ons gemeenschappelijk trekken, rukken en wrikken, maar dit bleef het éénige resultaat van onze inspanning. Het èind was een accoord: de schoenmaker zou de snowboots veranderen in rijglaarsjes, transformatie in ruil waarvoor d'Axa vijftien shilling extra zou storten. Op zijn verbeten ‘all right’ dat ik niet hoefde te vertolken, maar ook geen seconde éérder, haalde de winkelier een ontzagwekkend schoenmakersmes uit de scheede, en ripte de laarzen van boven tot onder op. De rèst was kinderwerk, en d'Axa, wel een beetje crestfallen maar toch opgelucht na vier-entwintig uur gevangenschap in zijn mooie laarzen, kreeg van den koopman een paar oude maar nog fleurig-gekleurde fluweelen pantoffels te-leen, waarmee hij, dezen keer zonder in Londens hoofdstraten te paradeeren, naar Neasden terug keerde, terwijl ik, mij niet langer onmisbaar achtend, naar de leeszaal van het British Museum ging.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
67
Hoofdstuk VI Nee! Nee! ik houd het niet langer ùit in Londen, waar elke dag mij eindeloos voorkomt, eindeloos als ‘a year who's days are long’, zooals Oscar Wilde, in zijn Ballad of Reading Goal, over zijn gevangenschap klaagt. Oscar Wilde!.... Hij stond mij tégen om zijn aanstellerij, zijn snobbigheid, waardoor hij, méér dan door zijn talent als schrijver en dramaturg, de ‘lion’ was geworden van de aristocratische salons, die hem smadelijk verloochenden toen het ongeluk hem had overvallen. Wat zijn zeden aangaat, waarvan ik geen last had, die konden mij niet schelen en ik brak er den staf niet over, Mijn meening daarover is deze: zoolang ‘invertis’ zooals hij en zoolang ook normaal-parende individuën zich niet schuldig maken aan geweldpleging, anders gezegd: verkrachting, of aan ‘niet nader te omschrijven handelingen’ met kinderen, zoolang hebben wij met hun zeden niet te maken. Een staaltje van typisch-engelsch farizeeïsme: Gedurende het proces wegens smaadschrift (libel), door Wilde onvoorzichtiglijk den markies van Queensbery, den vader van zijn vriendje lord Alfred Douglas, aangedaan, en ook in den loop van het hierop volgende crimineele geding tegen hem zèlf, ging een van de londensche schouwburgen dóór met het opvoeren van een zijner tooneelstukken - Lady Windermere's Fan, naar ik meen mij te herinneren - dat nooit te voren een zóó groote vogue had ge-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
68 kend. Maar zich voegend naar de zedespreuk: ‘If you have no virtue, assume it!’, had ce deugdzame directie van het theater, op de plakkaten die het stuk aankondigden, den n'ààm van den compromettanten schrijver overplakt met een als vijgeblad bedoeld papiertje. Zóó: THIS NIGHT LADY WINDERMERE's FAN by
Aldus werd de eerbaarheid gehuldigd zonder nadeel voor de kàs! Wilde werd veroordeeld tot twee jaar ‘hard labour’, wreede straf die men hem tot de laatste minuut liet uitzitten. De éénige mensch die hem, in de dagen van zijn beproeving, steunde en troostte terwijl zijn vroegere vrienden en vereerders veinsden hem nooit gekènd te hebben, dat was de Eerwaarde en zelfs zéér eerwaarde Stewart Headlam. Zoolang het tweede proces duurde vergezelde de moedige man Gods, alle farizeeïsme en alle jouwende grauw ten spijt, den tegen borgtocht op vrije voeten gelaten, rampzaligen Wilde dag aan dag van zijn woning naar het gerechtshof en van de Law Courts naar zijn huis terug. In de Torch of Anarchy, waarvan Oscar Wilde vermoedelijk nooit had hooren spreken en waarvoor hij, àls hij dit op schamel papier gedrukte blad ooit onder de oogen kreeg, ongetwijfeld den snobbish-aesthetischen neus had opgetrokken, in de Torch schreef ik een artikel waarin ik hèm beklaagde en den nobelen Stewart Headlam de groote eer gaf die hem toekwam. ***
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
69 Waar was ik ook weer gebleven, vóór dezen zijsprong naar Oscar Wilde en zijn afschuwelijk proces? Ik wéét het al: dat ik het, na twintig maanden van sinistere ballingschap, in Londen niet langer uithoud, Ik stìk in Londen, in vergà er, ik verkwìjn er, ik doof er ùit! Ik wil, coûte que coûte, terug naar Frankrijk, het land dat ik liefheb en waar ik leven kan, léven, niet vegeteeren zooals in Engeland. Ja! ik ga naar Parijs om verzet aan te teekenen tegen het bij verstek over mij gevelde vonnis. Zonder risico is dit ondernemen nièt! Ik vest, evenmin als de Psalmist op de vorsten der aarde, veel betrouwen op den wereldschen rechter. Maar wie niet waagt die wint niets en ik beschik over goede troeven voor de partij die ik mij voorneem te gaan spelen, met mijn vrijheid tot inzet. Mij in mijn afwézigheid veroordeelen was makkelijk genoeg, want wie alléén het woord voert heeft altijd gelijk. Maar wanneer ik verzet aanteeken tegen het mij veroordeelende vonnis, dan wordt dit, ipso facto, te-niet gedaan en moet mijn zaak opnieuw worden behandeld, dézen keer in openbaar debat. Ik zal het er dus op wagen! Mijn berekening is dat ik negentig kansen op de honderd heb vrijgesproken te worden. Op déze essentieele voorwaarde, dat ik het ongehinderd tot Parijs breng, en, eenmaal dààr, erin slaag mij als vrij man aan te melden bij het parket. Want word ik vóór mijn visite aan den procureur der Republiek, al was het op den drempel van zijn cabinet, herkend en aangehouden, dan is alles verloren. Om te beginnen word ik dan, correctionneel, veroordeeld tot zes maanden gevangenis wegens banbreuk, en, vervolgens, voor de jury afgeschilderd als een wie weet van welke misdadige plannen zwangeren, clandestien naar Frankrijk teruggekeerden recidivist. Denkbeeldig is het gevaar van op het laatste oogenblik gesnapt te worden, niét! Want in het vlak bij de prefectuur van politie gelegen paleis van Justitie, en daaromheen, wemelt het altijd van mouchards, en waar ik, na mijn gevangenneming in december 1893, volgens alle regelen der kunst was gephotografeerd, gemeten, gewogen (en te licht
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
70 bevonden), gebertillonneerd, enz., loop ik groote kans door den een of anderen daar flaneerenden speurhond herkend te worden en begroet met een sarcastisch en leedvermakelijk: ‘Tiens! vous voilà donc de retour à Paris, monsieur Cohen?.... Ik dàcht al: wat een bekènd gezicht!’ In de tweede plaats moet ik zorgen dat ik niet, in een afgelegen kamer van het Paleis, judiciair ofschoon onjuridisch en zelfs anti-juridisch wordt geworgd, zonder dat er een haan naar kraait voor dat het te laat zal zijn. Mijn vrouw neemt dus de taak op zich de pers te gaan bewerken, zoodra ik veilig en wel, volgens het door ons opgemaakte program, in een cel van de Conciergerie geïnstalleerd zal zijn. Wat dìt aangaat had ik trouwens, een maand of wat geleden al, en voor alle gebeurlijkheden, een voorbereidenden stap gedaan in den vorm van een bezoek aan Rochefort, die, in 1889 door den als Hoog Gerechtshof zetelenden franschen Senaat tot tien jaar verbanning veroordeeld voor zijn deelneming aan de boulangistische ‘samenzwering tegen de veiligheid van den Staat’, even als ik in Londen vertoefde, en die, kort daarop, bij de algemeene amnestie - don de joyeux avènement van Félix Faure, in januari 1895 op den wankelen, presidentieelen troon geheschen - naar Parijs terug zou keeren. *** De ‘Oude Boogschutter’, zooals Auguste Vacquerie, oprichter van de Rappel, hem gedoopt had, de onverzoenlijke, onvermoeibare bestrijder van het Tweede Keizerrijk, van Napoleon III, van Morny en van Emile Ollivier; van de regeering der Nationale Verdediging met haar ‘vier Jules’: Jules Favre, Jules Ferry, Jules Trochu en Jules Simon; van Félix Pyat, van Cluseret, van Raoul Rigault aan de zijde der Commune, en van Thiers, zijn ministers en zijn ‘généraux capitulards’ aan den ànderen kant der barricade; van Mac Mahon en zijn ‘Ordre Moral’; van Gambetta, van Grévy, van Rouvier, van Raynal, van Floquet.... ‘de kalkoensche haan met een pauweveer in zijn achterst’, en van Constans, zijn bête noire-bij-uitnemendheid; van Casimir-Périer III en van vijftig, van honderd
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
71 andere min of meer notabele heeren en meesters der Derde Republiek.... de ‘Vieux Sagittaire’ ontving mij minzaam in zijn mooie huis in Hannover Square, zooals hij, in beginsel, àlle politieke bannelingen en uitgewekenen ontving, vijanden van zìjn vijanden, hoedanigheid die hem gewoonlijk zijn vroegere veeten met deze ‘ennemis de ses ennemis’ deed vergeven en vergeten. Zoo bewerkte hij van Londen uit, door middel van zijn Intransigeant, die, alle ballingschap ten spijt, elken dag zijn artikel publiceerde, de verkiezing, tot afgevaardigde voor Parijs, van den socialist Gérault-Richard, korten tijd van te voren wegens beleediging van den president der Republiek, Casimir-Périer, tot twee jaar gevangenisstraf veroordeeld.... dezelfde Gérault-Richard, die hem, in de tijden van het boulangisme, in Lissagaray's Bataille dag-in, dag-uit had uitgemaakt voor al wat onlieflijk was en onwelriekend, en dien hij, bij zijn terugkeer in Parijs, aan het hart drukte met den uitroep: ‘C'est à vous, mon cher ami, que je dois de pouvoir rentrer en France!’ Ook den oud-Communard Edouard Vaillant, die hem, zooals de meeste socialisten, vroeger fel bestreden had, steunde hij later bij de verkiezingen. Rochefort was, op het tijdstip dat ik hem in Londen bezocht, ongeveer vijf-en-zestig jaar oud, een leeftijd waarop de meeste stervelingen al een beetje duf zijn geworden, maar waarop hìj nog schitterde met al de facetten van zijn geest, die, zijn talent als journalist een oogenblik buiten beschouwing gelaten, bepèrkt was. Want behalve over de benijdenswaardige gave van de schèldkunst - ja! Hollanders, dit is een kùnst, een gróóte kunst, die maar héél enkelen onder u meester wàren en zìjn - behalve over den ‘don de l'invective’, die, even als de gave der poëzie, een geschenk van de goden is, beschikte deze meesterlijke en somtijds doodelijke polemist slechts over weinig middelen. Geestelijk boven hem stonden zoowel Louis Veuillot als Drumont, die moréél zijn mindere was. En onder de jongeren van zijn tijdgenooten steekt, torenhoog, Léon Daudet boven hem uit, de onverschrokken, formidabele, magnifieke Léon Daudet, die, tegelijkertijd, een weergaloos journalist en memorialist is, èn, wat Rochefort in het minst niet was, een universeele geest. A propos van Daudet! Niets is verklaarbaarder dan de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
72 ziedende haat die zijn vijanden, die legio zijn, hem toedragen. Maar ik tart ieder onbevangene van geest nièt stormenderhand te worden ingenomen, ingepalmd, overweldigd, veroverd, door de lectuur van zijn letterkundige herinneringen in het algemeen, en hem niet lièf te krijgen - ik zeg: lief te krijgen! - als een zeldzaam mènsch onder menschen, bij de lezing van déze souvenirs uit den tijd van zijn medische studieën: Devant la Douleur. (Tusschen haakjes: ik heb Léon Daudet nooit ontmoet!) *** Om op Henri Rochefort terug te komen. Deze onverzoenlijke, erbarminglooze, somtijds moorddadige polemist, wiens schimp kon invreten als vitriool - ik herinner mij o.a. een reeks afschuwelijke artikels tegen Séverine, Jules Vallès' vriendin en een even uitstekende styliste als ‘Jacques Vingtras’ zèlf - deze niemand sparende polemist was, in zijn particulier leven, de goedhartigheid, de téérhartigheid in persoon. Hij kon geen dier zien lijden, laat staan mishandelen - hij stapte, bij onverschillig welk weer, uit zijn rijtuig en legde den weg verder te-voet af als hij den koetsier de zweep zag gebruiken - en geen kind hooren schreien op straat zonder met oneindige verteedering te vragen wat er aan scheelde. Dit alles, plus zijn temperament en zijn onverdachte, ongerepte eerlijkheid - hij was een Onomkoopbare, en, als zoodanig, de witte raaf in een wereld van veile politici en tot in het merg corrupt, verkocht en hèr-verkocht krantenvolk, en hij stierf àrm, op ruim tachtig-jarigen leeftijd - dit alles had mij al lang tot hem aangetrokken, hoewel hij en ik, politiquement gesproken, altijd in onderling-vijandige kampen hadden gestaan en zouden staan. Hij was boulangist geweest, ik anti. En ook een jaar of wat later, gedurende de groote ‘Affaire’, zou een afgrond zijn opvattingen van de mijne scheiden. Ik was toen dreyfusard, hij anti! Au fond had Henri Rochefort's staatkundige philosophie zich altijd bepaald tot een nevelig nihilisme, in de etymologische beteekenis van het woord, door hemzèlf samengevat in déze boutade, een fantastisch Regeerings-besluit: ‘Article I: Il n'y a plus rien! - Article II:
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
73 Personne n'est chargé de l'exécution du présent décret!’ Positief was deze sprankelende, stelselmatige opposant en ‘négateur’ alléén in zijn vaderlandsliefde. Zijn nationalisme, zijn boulangisme, zijn anti-dreyfusisme waren even zooveel vormen van zijn liefde voor Frankrijk. In de ‘opportunisten’ - het neologisme is van hèm! - en, later, in de radicalen zag hij wat zij inderdaad wàren en hoe langer hoe meer zijn gewòrden: een bende schaamtelooze profiteurs, waarvan het land, op wèlke wijze dan ook, verlost moest worden. ‘Ik heb - zei hij, in den loop van het gesprek dat ik met hém had - ik heb ce pauvre Boulanger nooit voor een groot man gehouden.... Ah! fichtre, non Ce n'était pas un aigle! Maar het volk had vertrouwen in hem. Hij is de eerste geweest, die, sedert den oorlog, het nationaal bewustzijn weer heeft weten op te wekken.... Had hij maar gedùrfd!.... Quel merveilleux instrument il eût été pour balayer la sale canaille qui ruine la France!’ Zijn geestige oogen tintelden grimmig onder zijn legendaire, zilveren kuif, waarvan zijn vijanden insinueerden, maar dit was, wat ik de visu kan getuigen, vuige laster, dat hij die door kunst- en vliegwerk, anders gezegd door middel van haarspelden en papillotten in de hoogte hield, en met zijn korte, te vleezige en daardoor lijnlooze hand maakte hij een gebaar van wègvegen. Ik verhaalde hem de toedracht van mijn avontuur: mijn gevangenneming, uitbanning, vervolging en veroordeelingbij-verstek etc., waarover hij zich niet verbaasde - ‘la canaille judiciaire est capable de tout!’ - en deelde hem mijn voornemen mee, om, zoodra de kansen mij ook maar éven gunstig zouden lijken, naar Parijs terug te keeren en daar verzet aan te teekenen tegen mijn vonnis. Hij beloofde mij, dat hij, als het zoover gekomen zou zijn, een lans voor mij zou breken. Ik hoefde hem dan maar te waarschuwen. Hij hield woord! Een paar dagen na mijn opsluiting in de Conciergerie - de amnestie van februari, of maart, 1895, had hem intusschen de poorten van het vaderland weer geopend en hij was als een vorst in Parijs binnen-gehaald - een paar dagen na mijn kerkering ging mijn vrouw naar hem toe, en vier-en-twintig uur later fulmineerde hij een artikel, waarin hij de tegen mij
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
74 ingestelde vervolging op de hem eigen manier hekelde en de onzinnigheid demonstreerde van een veroordeeling-bijverstek, uitgesproken tegen een pseudo-voortvluchtige aan wien men éérst het tegenwóórdig-zijn bij de openbare behandeling van zijn proces onmogelijk had gemaakt.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
75
Hoofdstuk VII Op Bank-Holiday - de eerste maandag in augustus - A.D. 1895, maakten wij gebruik van een pleizierboot, om, verloren in een kudde Engelschen, mannetjes en wijfjes, ‘males and females’ zooals het daarginder elegant heet, van Blackwall naar Boulogne te stevenen. Met het oog op de reis had ik, een week van te voren, een poging gedaan mij, door het wijzigen van mijn uiterlijk, onherkenbaar te maken en mij, tot dit doel, weerloos overgeleverd aan de deskundige manipulaties van kameraad Berdini, alias ‘Razzia’, een pisaansch factotum, die behalve wafelbakker-en-stucadoor, geitenhoeder-en-behanger, touwslager-en-loodgieter, schoorsteenveger-en-tonijnvisscher, bij gelegenheid ook ambulant tooneelspeler was, en als zoodanig vertrouwd met de geheimen der grimeerkunst. Hij had mij, per tutti gli Santi del Paradiso, bezworen, dat ik, een etmaal na de behandeling, op niemand minder dan op mij-zèlf zou lijken en dat de Altissimo Padre Eterno in Eigen Persoon niet meer zou weten wie ik was. Hij had niets te veel gezegd! Want toen ik, omstuwd door een uitgelezen en belangstellend publiek: mijn vrouw, Isabel, Helen, Mary en Arthur Meredith - de operatie had in het huis op Primrose Hill plaats gegrepen - te voorschijn kwam uit de zwachtels waarmee Asdrubale Berdini, alias Razzia, mijn hoofd omwikkeld had, toen was mijn voorkomen, dank zij de kwistig over mij uitgegoten haar-enbaardkleursels, dat van een dier ‘hommes de bronze’, die
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
76 op 14 juli, voor de café's op de groote parijsche boulevards, martiale standbeeld-groepen vormden: een soldaat, in de uniform van 1870, die een zwaar gewond kameraad met zijn linkerarm ondersteunt, terwijl hij met zijn rechterhand, een onzichtbaren vijand ten trots, een vaandel uitdagend in de lucht steekt. Aspect dat ons allen, Razzia uitgezonderd, een beetje opzichtig voorkwam, en dat ik dus, door een poosje in de wéék te gaan staan, maar weer wijzigde. Ik ging dan in Blackwall scheep zonder àndere vermomming dan een geruite pet met twee kleppen en een korte houten pijp in mijn linker-mondhoek. Wij stapten zonder stoornis van boord in Boulogne, maakten daar het grootste deel van den dag zoek, en namen den avondtrein naar Parijs, waar wij tegen een uur of tien aankwamen en den nacht dachten door te brengen onder het gastvrije dak van oude, beproefde vrienden. Maar de oude, beproefde vrienden waren bàng en stelden zich liever nièt bloot aan de kans van gesnapt en vervolgd te worden voor het huisvesten van een veroordeelden banbreukeling van de Anarchistische Belijdenis, delict waarop de uitzonderingswetten van december 1893 en van july 1894, in de wandeling als de ‘lois scélérates’ bekend, draconische straffen gesteld hadden. Waar het intusschen te laat was geworden om àndere, misschien minder vreesachtige vrienden uit hun bed te halen, zat er niets voor ons op dan ergens een kamer te gaan hùren voor den nacht. Wij vonden er een in de rue des Fossés-Saint-Bernard, aan den boulevard Saint-Germain, waar men mij, tot onze opluchting, niet naar identiteits-papieren vroeg. Maar van slàpen kwam niet veel! Want daar was, den heelen nacht door, druk verkeer van tijdelijk maar heviglijk en dus luidruchtiglijk verliefde koppels, en wij waren blij toen de gulden morgenstond ons vergunde de straat op te gaan. Wij brachten den ochtend door in het Louvre en den namiddag in het Luxembourg, plaatsen waar, uit den aard der zaak, het gevaar van een mouchard tegen het lijf te botsen tot een minimum beperkt was. En in den loop van den avond ging mijn vrouw, terwijl ik in een naburig café wachtte, naar de redactie van de Petite République, in de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
77 rue Paul-Lelong, een zijstraat van de rue Montmartre, waar zij Fournière te spreken vroeg. Eugène Fournière - dit was vóór de unificatie van de fransche socialistische Partij, die de aanvoerders der verschillende, tot dusver onderling verdeelde en elkaar bestrijdende secten: Jean Jaurès, Jules Guesde, Edouard Vaillant, Jean Allemane, Paul Brousse en hun respectieve volgelingen in één Kerkgenootschap bijeen bracht - Eugène Fournière behoorde tot de drie of vier uitverkoren discipelen van Benoît Malon, oprichter van de groep der ‘Altruïstische Relativisten’. Ik had hem vaak bij gemeenschappelijke vrienden ontmoet en daar menig fel ofschoon vriendschappelijk dispuut met hem gevoerd. Want zìjn afkeer van de anarchistische theorieën was even hevig als mìjn antipathie tegen het door hèm beleden geloof. Maar hij was een lief mensch, géén haatdragende geestdrijver en ketterjager zooals Jules Guesde, en volkomen betrouwbaar. Mijn vrouw vertelde hem dat ik in Parijs was, wat ik daar kwam dòen, dat zij en ik een paar dagen noodig hadden voor allerlei schikkingen, dat ik, die geen onderkomen kon zoeken in een hotel, niet wist waar ik zoolang moest blijven en hem liet vragen of hìj ergens een veilig toevluchtsoord voor mij wist. De schuilplaats was op stel en sprong gevonden. En een kwartier later zaten wij, mijn vrouw en ik, in een fiacre met Henri Turot Fournière's mede-redacteur aan de Petite République, die ons meenam naar zijn woning, een klein, midden in een tuin gelegen paviljoen in een stille impasse van de avenue des Ternes. ‘Vous voici chez vous! - zei Turot - pour tout le temps qu'il vous faudra. Geen mensch zal u hièr zoeken!’ Het was een verrukkelijk, rustig huis vol boeken en oude meubelen. Turot's huishoudster - hemzèlf zagen wij alleen aan het ontbijt en 's nachts laat als hij thuiskwam van de krant - verzorgde ons alsof wij haar kinderen waren en ik bracht hier vier of vijf dagen in een zalig far niente door, terwijl mijn vrouw sommige van onze vrienden op de hoogte ging brengen, en, zonder dààr te zeggen dat ik al in Parijs wàs, een stuk of wat redacties bezocht en
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
78 de toezegging kreeg van welwillende commentaren als het zoover zìjn zou. Alles was, tot nu toe, van een leien dakje gegaan en ik had zoo goed als niets meer te doen dan mij overleveren aan de geblinddoekte Hoere Babylons. Stap, die een of twee dagen verháást werd door een voorval, dat, op het laatste moment bijna en in zicht van de veilige haven, mijn hulkje met schipbreuk bedreigde. Op een morgen uit de Bibliothèque Nationale, in de rue Richelieu, komend, waar zij in de jaargangen van een paar kranten iets voor mij had nagezien, merkte mijn vrouw dat zij gevolgd werd door een verdacht uitziend heerschap, wiens allures onmiskenbaar den mouchard verraadden. Een van de sbirren vermoedelijk die haar en mij, in december 1893, hetzij bij de huiszoeking in onze woning hetzij in het bureau van Fédé, aan de prefectuur van politie, gezièn en haar nu herkend had. Zij liet niets blijken van haar ontdekking en vervolgde, in schijn achteloos flaneerend, haar weg, nù eens hièr stilstaand voor een étalage in de avenue de l'Opéra, dan dààr: bij Stock, onder de galerij van het Théâtre Français, in de daar uitgestalde boeken en tijdschriften bladerend, de Magazijnen van het Louvre ìn.... gelijkvloers, naar de sous-sols, en, van de eene lift in de andere, naar de verschillende verdiepingen. Vervolgens de Magazijnen van het Louvre ùit en het Museum ìn, voortdurend met den stompzinnigen speurhond achter zich aan, die nog altijd niet merkte dat zij een loopje met hem nam, en al zijn mouchards-vernuft inspande om er argeloos uit te zien en ongeveinsde belangstelling aan den dag te leggen voor de steenen beeldtenissen der krulbaardige, assyrische koningen in de oudheidkundige afdeeling. Nadat zij hem zoo tot een uur of één had bezig gehouden, verliet mijn vrouw het Museum om ergens te gaan eten. Men wachtte haar bij vrienden, voor het middagmaal, maar zij hoedde zich wèl haar gevolg den weg daarheen te wijzen. Van naar huis gaan, naar Turot's woning, kon geen sprake zijn. De sbir had intusschen óók honger gekregen. Of dorst! Misschien ook wel was de reglementaire duur van zijn ‘filature’ verstreken. Wat hiervan zij, aan
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
79 het Palais-Royal deed hij mijn vrouw, door een vrijmetselaars-teeken, over aan de goede zorgen van een daar lanterfantenden collega, dien zij ook zonder verwijl in de gaten kreeg en die haar, wàt zij ook deed om hem kwijt te raken, half Parijs door volgde: naar den Duval, over de Madeleine, waar hij op post bleef staan totdat zij, na gedéjeuneerd te hebben, weer buiten kwam; van de Madeleine naar de Opera, en van daar, omnibus ùit, omnibus ìn, naar den Jardin des Plantes, naar het Odéon, naar Batignolles, naar de place Wagram, naar de Bastille. In den avond, altijd vergezeld, ging zij naar de Petite République waar zij Fournière en Turot op de hoogte bracht van het geval en hun verzocht dadelijk iemand naar mij toe te sturen met een briefje waarin zij mij de reden van haar uitblijven meedeelde. Toen Turot, in den nacht, thuis kwam, zei hij mij dat Fournière mijn vrouw naar een hotel had gebracht en dat de afspraak met haar was dat ik den volgenden morgen naar het paleis van Justitie zou gaan. Zij zou de mouchards wel zoo lang weten te verstrooien. Ten-einde een nog altijd mogelijken kink in den kabel te voorkomen, zou Baudin, socialistisch afgevaardigde voor Vierzon, mij komen afhalen en mij tot aan het Paleis vergezellen, om mij, casu quo, met het prestige van zijn députéschap te dekken en getuigenis af te leggen van mijn nobele bedoelingen. *** Eugène Baudin, een neef van den afgevaardigde Alphonse Baudin, die zich, den 3en december 1851, bij den Staatsgreep van Napoleon-le-Petit, op een barricade in den faubourg Saint-Antoine liet doodschieten *), was een braaf
*) Door als arbeiders vermomde mouchards begroet met den kreet: ‘A bas les Vingt-cinq francs!’ - de schimpnaam, destijds, voor de afgevaardigden, wier indemniteit 25 francs per dag bedroeg - had Baudin geantwoord: ‘Ik zal jelui toonen hoe men voor vijf-en-twintig francs per dag sterft!’ Met zijn sjerp over de borst beklom hij daarop de barricade, waar hij een oogenblik later, terwijl hij de soldaten poogde toe te spreken, doodgeschoten werd.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
80 man-en-socialist, een ‘Blanquiste’, d.w.z. een van die, nu vrijwel uit den omloop verdwenen socialisten-met-temperament en liefde voor hun fransche vaderland. Hij was van huis uit pottebakker, ‘céramiste’, en toen hij zes, of acht jaar aan een stuk in de Kamer gezeten, en, beu geworden van het parlementarisme, het Palais-Bourbon definitief vaarwel gezegd had, toen liet hij zich nièt begiftigen met een goed-betaalde sinecure: het gezantschap te Athene, het gouverneur-generaalschap over Indo-China, een ontvangers-baantje te Obock, aan de kust van fransch Somaliland (met vaste residèntie te Parijs!), of met een opzettelijk voor hèm gecréeerd en volslagen overbodig leeraars-gestoelte, zooals dit de practijk is ten-behoeve van lastig geworden of door het anders niet vies uitgevallen algemeen stemrecht gevomeerde en dus op een schadeloosstelling aanspraak hebbende socialisten (S.F.I.O.) en communisten, maar vatte hij zijn aloud en nobel handwerk weer òp en vestigde zich in Monaco, waar hij, gesubsidieerd door den plaatselijken Nero, een atelier inrichtte en een oven bouwde en tot aan zijn dood mooi aardewerk bleef bakken. Deze desertie en dit verraad aan de heilige zaak des Volks - een socialist gesubsidieerd door een Dwingeland! - werden hem ten zeerste kwalijk genomen door zijn ex-collega's in de Partij, die, wanneer zij voortaan zijn bestààn nog memoreerden, nooit anders van hem spraken dan als ‘ce pauvre Baudin, qui n'était pas un aigle!’ Maar i k had door geen braver kerel naar Themis' krocht vergezeld kunnen worden! Laat mij hier een even respectabel socialist als Eugène Baudin herdenken.... Jean Allemane, onlangs (juni 1935) op ruim tachtigjarigen leeftijd overleden, en die ook, na een kortstondig députéschap, zijn oud handwerk, dat van typograaf, weer opvatte. Combattant, nog geen twintig jaar oud, onder de Commune, en met duizende lotgenooten, waaronder Louise Michel, tot levenslange deportatie veroordeeld, was hij na de amnestie van 1880 teruggekeerd naar Parijs, waar hij met een aantal andere, door de nederlaag van 1871 niet ontmoedigde kameraden, een socialistische groep oprichtte, die, langzamerhand uitgedijd tot partij, officieel ‘Parti Ouvrier’ heette maar meer algemeen be-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
81 kend stond als de ‘Parti allemaniste’, zooals daar ook - dit was vóór de unificatie! de ‘guesdistische’, de ‘broussistische’, de ‘jaurèsistische’, de ‘blanquistische’ en de ‘possibilistische’ partijen waren. Allemane had, toen ik, in 1888, naar Parijs kwam, een klein typografisch atelier in de rue Saint-Sauveur, waar hij met een of twee kameraden aan de zetkast stond en waar ik, een tijd lang, nu en dan een paar uur de zethaak kwam hanteeren, om, voor alle gebeurlijkheden, het vak te leeren. Hij noemde mij ‘fiston’, hij tutoyeerde mij - wat maar wèinig menschen gedaan hebben! - ik moest hèm ook tutoyeeren en hem Jean noemen, wat ik allemaal heerlijk vond. Hij was, in Nieuw-Caledonië, even rebelsch geweest als ik op Pontjol.... ‘Reste manger la soupe avec nous, fiston! et raconte nous les histoires de ton bagne; je te raconterai les miennes!’ zei hij soms, en dan riep hij naar binnen, tot zijn vrouw: ‘Hé! la maman, mets un couvert en plus pour le fiston.’ Zijn heele leven lang is de authentieke arbeider Jean Allemane de overtuigingen van zijn jeugd trouw gebleven, en hij had niets dan schampere minachting voor de ‘gandins’, de millioenairs, de baantjesjagers, de villa's-bezittende, in luxeauto's-rijdende, in palaces-logeerende, gepommadeerde profiteurs van het moderne socialisme. Ik heb mijn ouden vriend Jean in den loop der jaren nu en dan weergezien, den laatsten keer gedurende den oorlog, waarin hij tout feu tout flamme was voor het besprongen en geteisterde vaderland. Ook hièrin, in de liefde voor zijn land, was hij trouw gebleven aan het sentiment, dat, mèt hem, duizende Communards te-wapen had doen loopen tegen de ‘capitulards’ van 1870. Het getuigenis voor de Commissie van Onderzoek afgelegd door den ignobelen, bloeddorstigen dwerg Adolphe Thiers, die den opstand van den 18den maart 1871 willens en wetens had ùitgelokt, was categorisch en zeker niet ingegeven door een buitensporige sympathie voor de opstandelingen: ‘De Commune is een uitbarsting geweest van verbitterde vaderlandsliefde (La Commune a été une explosion de patriotisme exaspéré)’. Op de place Dauphine, aan de achterzijde van het paleis
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
82 van Justitie, nam ik afscheid van Baudin, stapte met mijn valiesje uit de fiacre, ging de breede witte trap op, wuifde, boven gekomen, mijn geleider een prae-fascistischen groet toe, en trad naar binnen. Ik had nu, dacht ik, niets anders meer te doen dan naar het parket van den procureur der Republiek gaan, dezen ambtenaar - of een van zijn substituten - te spreken vragen en hem de reden van mijn vroeg bezoek uitleggen. Hij zou dan wel voor de rèst zorgen, dat wil zeggen voor mijn arrestatie en mijn opneming in de nabije Conciergerie. Maar zóó eenvoudig ging dat niet! En ook niet zoo vlùg! De bode van den procureur zette oogen op als koetspoorten en nam mij heel uit de hoogte op: ‘Comment? Quoi? U verlangt meneer den procureur te spreken om tien uur in den morgen?.... Pourquoi pas à cinq heures!.... Mais il n'est jamais là si matin!’ Ik vraag hem wanneer meneer de procureur er dan wèl is, en hij antwoordt dat dit er van àfhangt. - ‘Wààrvan?’ vraag ik weer. - ‘O! van allerlei omstandigheden.... Et d'abord, kènt u meneer den procureur?’ - ‘Nog niet. Ik kòm juist om kennis met hem te maken!’ - ‘Dat gaat zóó maar niet! Wat dènkt u wel? U moet eerst een audiëntie aanvragen en dan krijgt u misschien een paar dagen later antwoord....’ - ‘Ik kàn geen paar dagen wachten! Geen dag zelfs! Niet ééns een ùùr! Ik moet den procureur, of een van zijn substituten, onmiddellijk spreken voor een heel gewichtige en dringende zaak. C'est extrêmement pressé!’ - ‘Ah! ik begrijp het al! U komt voor een denunciatie, n'est-ce pas?’ - ‘Precies! voor een denunciatie!.... Een ontzettende misdaad! En daar is groote haast bij, anders gaat de dader op den loop.’ Hij begint belangstelling te toonen en wil mij uithooren. Maar ik zit op heete kolen en zijn gepraat begint mij te vervelen. Ik vraag hem, kortaf, of hij mij, ja of neen, wil zeggen hoe laat ik den procureur te spreken kan krijgen. ‘In géén geval voor twee uur, half-drie in den middag, en het is niet zeker dat hij er dan zal zijn. Maar tegen dien tijd vindt u altijd wel een substituut.... Tenez!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
83 weet u wat u doet? Hier hebt u een velletje papier en een enveloppe. Schrijft u op om welke reden u meneer den procureur wenscht te spreken, en deponeer uw brief in die bus daar. En komt u dan van-middag om een uur of half-drie maar terug. Dan zal er wel iemand zijn om u te woord te staan. Vóór dien tijd, croyez m'en! vindt u niemand.’ Dat is een leelijke streep door mijn rekening! Vanmiddag om half-drie! En nù is het half-elf! Waar moet ik zoolang blijven? Vier uur wachten, en dat in de hachelijke situatie waarin ik verkeer. Vier uur! Een eeuwigheid!.... Ewigkeit, wie bist du lang! Nog nooit heb ik zóó gehunkerd naar een tête-aà-tête met een rechterlijk ambtenaar als juist van-daag. Maar daar is niets aan te doen. Ik mòet wachten! Ik ga aan het tafeltje van den bode zitten, versmaad het velletje blauw-geruit keukenmeiden-papier dat hij tot mijn beschikking heeft gesteld, aanvaard alleen de enveloppe en sluit daarin mijn visite-kaartje, waarop ik het volgende neerschrijf: ‘Monsieur le Procureur de la République. - Condamné par contumace, à la date du 30 septembre 1894, à vingt ans de travaux forcés, je viens faire opposition à ce jugement et me constituer prisonnier à votre parquet. - Veuillez agréer, Monsieur le Procureur, mes salutations distinguées. Ik deponeer de ‘enveloppe met inhoud’ in de mij aangewezen brievenbus, groet den bode, ga heen en loop, peinzend, den corridor een paar keer op en neer. Waar moet ik zoolang héén? Ik dènk er niet aan al dien tijd in het onveilige paleis van Justitie te blijven kruisen. Daar valt mij op ééns iets in. Schitterend idee! De vier regels op mijn kaartje, die ik daar zooeven aan den procureur geschreven heb, maken, goed en wèl, een ‘document libérateur’ uit, m.a.w. een onweerlegbaar bewijsstuk, dat mij, als ik tusschen nù en straks door den een of anderen sbir herkend en aangehouden mocht worden, zal vrijwaren tegen onaangename gevolgen. Een pak van mijn hart! Ik aarzel geen oogenblik langer en ga rustig het Paleis uit, naar buiten. Ik slenter een uurtje langs de boekenstalletjes aan de Seine, waar ik voor een prijsje een gebonden exemplaar van Nietzsche's Za-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
84 rathustra op den kop tik, lectuur voor aanstonds, in mijn eenzame kluis, en besluit vervolgens ergens te gaan eten. Ik kies het terras van de ‘Soleil d'Or’, een nu verdwenen café-restaurant aan den hoek van de place Saint-Michel en den Quai des Grands-Augustins, tot tooneel van mijn maaltijd die een fééstmaal wordt. Niet zoo zeer door de buitensporigheid van het menu dat ik op laat disschen - ik ben sober van aard, wat mij vaak te-pas is gekomen - als wel door de omstàndigheden waarin ik het geniet. Hier zit ik, in het hart van mijn bemind Parijs waar ik niet mag komen en waar ik tòch ben, met het uitzicht op de Seine met de aken en de boomen langs de kaden, en op Notre-Dame.... dicht bij de torens van de Conciergerie, mijn voorland, aanstonds. Maar wat deert mij dit nù, in mijn gelukzalige stemming? Op de place Saint-Michel wemelt het van naar willekeur in alle richtingen zich bewegende en tòch niet tegen elkaar botsende, schik in hun leven hebbende, opgewekt kijkende menschen. Niets, behalve de tégenstellingen, dat aan het hatelijke Londen herinnert. Op het plaveisel kletteren, met het oude, vertrouwde geluid, de hoeven der omnibuspaarden, drie van gelijke kleur, van gelijke teekening: drie zwarte blessen, drie schimmels, drie vossen.... een coquetterie, de éénige, van de omnibus-maatschappij. Hoog tronen, vastgesjord op hun bok, met hun lakhoeden met zilveren band en hun bruine schapenvacht om de heupen, de omnibus-koetsiers wier ‘hue!’ en ‘diah!’ mij als serafijnen-muziek in de ooren klinkt. En over dat alles de zon, die door een ijlen, gouden nevel zijgt. De beaujolais in mijn glas fonkelt. Ik drink wijn, een in Londen ongekende want onbereikbare weelde, en ik rook een cigarette van ‘caporal ordinaire’, de goedkoopste fransche tabak, die nièt, zooals de engelsche, naar smeulend geitenhaar riekt, maar naar het authentieke kruid van Nicot. Ik snuif, met welbehagen, den lichten muskusgeur in, staar de blauwe rookspiralen na en blader, met verstrooide vingers, in Zarathustra: ‘Das Leben ist ein Born der Lust’.... A qui le dis-tu, Friedrich Nietzsche! Maar de tijd vervliegt, ijlt heen! Het is al ruim twee uur en daar ginder, aan den overkant, wenkt mij, noodend en dreigend tegelijk, de Tour Pointue.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
85 Klokslag half-drie sta ik weer van aangezicht tot aangezicht tegenover den bode van den procureur, die mij met een vertrouwelijken grijns begroet en mij zegt, dat er nù ‘iemand’ is. Nièt monsieur le procureur de la République in persoon, maar een van zijn plaats-vervangers en gemachtigden, een substituut, bij wien ik, verzekert hij mij, ‘en toute confiance’ mijn hart zal kunnen uitstorten. Hij laat mij in de wachtkamer en geleidt mij, een oogenblik later, naar een melancholiek kijkend heer, die mij een stoel aanwijst en naar mijn begeeren vraagt. Ik antwoord dat ik, van-morgen, aan den procureur der Republiek heb geschreven.... ‘tenez! de brief die daar vóór u ligt!’ Hij strekt, met een vermoeid gebaar, de hand uit naar de enveloppe die ik hem aanwijs, opent die met een vouwbeen, neemt, met één oog, kennis van de vier regels op mijn kaartje en zegt dan, opstaand, terwijl hij mij dit teruggeeft: ‘Daarvoor moet u hièr niet zijn, monsieur! Cela ne nous regarde aucunement.... Gaat u maar even mee, dan zal ik u wijzen waar u terecht kunt.’ Hij laat mij zijn cabinet uit, gaat mij vóór door de antichambre, opent een deur die op den corridor uitkomt en wijst mij een àndere gang aan, waar ik, zegt hij, in het zooveelste bureau aan mijn rechterhand, monsieur Gaud, zal vinden (of Gauld, of Gault, of Gaux, of Gaulx, of Got.... de uitspraak is dezèlfde!), die referendaris bij Justitie is, en, als zoodanig, gequalificeerd om tot-inkeer-gekomen en tot-boetedoen-bereide zondaars van mijn slag in ontvangst en onder zijn hoede te nemen. Ik had, let wèl! een enkelvoudige of een repeteerende moordenaar kunnen zijn, een Tropmann, een Jack the Ripper, een op zijn tijd vooruitgeloopen Landru, die, een bedreigde vrijheid en haar wisselvalligheden moede, zich op genade of ongenade had willen overgeven en nu, ontmoedigd door de koele ontvangst, het Paleis weer ongehinderd kon verlaten en zijn afkeurenswaardig bedrijf hervatten. Want het bizondere compartiment van dezen dignitaris der Gerechtigheid, die niet ééns de professionneele nieuwsgierigheid had gehad mij te vragen naar het motièf van mijn veroordeeling - een kleinigheid: twintig jaar dwangarbeid! - was door een waterdicht beschot gescheiden van de andere afdeelingen van Justitie. Waarom zou hij het zich
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
86 dan lastig hebben gemaakt met een zaak die hem, strikt genomen, niet aanging? Het was al heel verdienstelijk van hem dat hij, zijn nonchalance een oogenblik afschuddend, de moeite nam mij te zeggen, en zelfs te wìjzen, waar ik wezen moest. Ik bedankte hem in gepaste bewoordingen voor zijn onbaatzuchtige vriendelijkheid - ‘de rien, monsieur.... à votre service!’ zei hij - en nièt te ontmoedigen ijlde ik naar het cabinet van monsieur Gaud..... verreweg de prèttigste referendaris bij Justitie dien ik óóit heb ontmoet. Monsieur Gaud herinnerde zich iets van mijn geval: mijn gevangenneming en verwijdering uit het land éérst, mijn veroordeeling-bij-verstèk daarnà - ‘procédé et procédure également absurdes!’ vond hij - en hij twijfelde er niet aan dat ik, in openbare terechtzitting, vrijgesproken zou worden. Hij was charmant, bood mij een cigarette aan, sprak met mij over Londen, over de engelsche rechtspraak, over het recente proces van Oscar Wilde. Onze conversatie over britsche koetjes en kalfjes duurde wel een half uur. En het was met een nuance van verontschuldiging in zijn toon, en na mij beloofd te hebben dat hij zijn best zou doen de behandeling van mijn proces te bespoedigen, en, daardoor, den duur van mijn gevangenschap te bekorten, dat hij, ten slotte, zei: - En nu ben ik genoodzaakt u naar de Conciergerie te sturen. - Dat is mijn vurigste wensch, monsier le référendaire! Hij lachte en vervolgde: - Ik zal u géén municipal meegeven, maar u laten begeleiden door mijn secretaris.... Hebt u vóór dien tijd misschien nog het een of ander te doen? - Ja! ik zou, als dit kàn, aan mijn vrouw willen telegrafeeren, dat alles in orde is, en dat ik, grâce à vous, de veilige haven heb bereikt. - Dat kunt u hier vlakbij doen, aan het postkantoor van het tribunal de Commerce.... Ik zal de noodige instructies daartoe geven. Hij belde, gaf den bode last meneer Dinges te gaan halen, in afwachting van wien hij een ‘ordre d'écrou’ invulde en
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
87 onderteekende, het bevel tot mijn opneming in de Conciergerie. Een oogenblik later, tot meneer Dinges: - Voici monsieur, qui vient se constituer prisonnier pour purger une contumace. U wilt hem zeker wel even naar de Conciergerie brengen, n'est-ce pas? Maar gaat u eerst even met hem naar het postkantoor aan den overkant, waar hij een telegram heeft te verzenden. Hij reikt mij, met den groet: ‘Au revoir, et bonne chance!’ en met de raadgeving: ‘et ne vous occupez plus de politique!’, de hand. Een klein half uur later - enfin seul! - heb ik mijn verblijf in de Conciergerie betrokken, een cel op de eerste verdieping, waar ik, als het voeder-loket openstaat, en het stààt in deze warme dagen voortdurend open, een kijkje heb op de Seine, op den quai de l'Horloge, en op de voorbijgangers, als die dicht langs de steenen borstwering van de kade loopen. Het ‘zitten’, hier, is dan ook heel wat minder vervelend dan aan het Dépôt. Ik dood den tijd, zoo goed als dit gaat, met lezen en schrijven, en het vertalen, in het fransch, van Zarathustra. Mijn vrouw komt elken dag eten voor mij brengen, een afwisselend menu, waarvan ik, op den duur, verwènd zou zijn geraakt. Zien en spreken kan ik haar maar twee maal in de week, zondag en donderdag. Maar deze visites - zij in een kooi, ik in een àndere, met het eentonige uitzicht òp en onder het gehoor vàn een spiedenden en luisterenden ‘gaffe’, hebben weinig aantrekkelijks en ik zie haar eigenlijk liever, van mijn cel uit, tegen de borstwering van den quai de l'Horloge, met een achtergrond van licht en zon, dan in de sombere, kille parloir van de Conciergerie. Vrienden hebben intusschen een advocaat voor mij gevonden, maître Desplas, een radicaal zonder speciale sympathieën voor het anarchisme en zijn belijders. Wat hem niet belet zich even gracieuselijk als gratis met mijn verdediging te belasten, zooals de geloovige catholiek de Saint-Auban, medewerker aan Drumonts Libre Parole, pro deo en met toewijding voor den ongeloovigen acraat Jean Grave had gepleit, de radicaal Labori voor Vaillant, de aarts-conservatief Demange voor Fénéon. Nooit verlangde
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
88 een parijsch advocaat, van wèlke politieke richting hij ook was, een centime honorarium van een door hem verdedigden anarchist. Dit was iets specifiek fransch! In Holland had de radicale meester Paap, mijn verdediger in een politiék proces, zestig gulden van mij gëeischt, van mij, die als corrector aan Recht voor Allen tien gulden in de week verdiende, en maanden lang moest ‘krom liggen’ om dit bedrag, dat ik had moeten leenen, àf te betalen. *** Na een gevangenschap van ongeveer een maand - record van kortheid - verscheen ik, op 30 augustus 1895, voor de jury, die mij, op een geestig pleidooi van mr. Desplas, vrijsprak, in weerwil van den substituut Lombard, die, in plaats van àf te zien van het requireeren, wat een fatsoenlijk man-en-jurist gedaan zou hebben, zijn uiterste best deed om mij er bij te lappen voor tenminste vijf jaar, het minimum, àls de gezworenen mij schuldig bevonden maar mij verzachtende omstandigheden toegekend hadden, van de op te leggen penitentie. Vrijgesproken! Mijn waagstukje was dus gelukt. Maar daar wachtte mij een bittere deceptie! Nauwelijks was ik in mijn cel teruggekeerd, waar ik mijn boeltje bijeen dacht te pakken, of men kwam mij notificeeren, dat ik, ingevolge het mij betreffende en nog altijd van kracht zijnde ‘arrêté d'expulsion’ van december 1893, Frankrijk binnen de 24 uur weer zou hebben te verlaten. Dit was een wraakneminkje van Lépine, die, primo, gezworen had - dit vernam ik pas een paar jaar later - dat, zoolang hìj prefect van politie zou zijn, de ‘bandiet’, die ìk was, den voet niet weer in Frankrijk zou zetten, en, secundo, in hooge mate ontstemd was door het feit, dat zijn mijn vrouw op het spoor gekomen en twee dagen lang nageloopen snuffelhonden er niet in geslaagd waren mijn schuilplaats te ontdekken, terwijl het mij gelukt was mij te doen opsluiten in de Conciergerie voordat hij daar den wind van had gekregen. Echec, waarover een paar kranten zich ten zijnen koste vroolijk hadden gemaakt. Denzelfden namiddag nog en zonder dat men mij in de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
89 gelegenheid had gesteld mijn vrouw te spreken of haar te doen waarschuwen, kwamen twee inspecteurs van politie mij aan de Conciergerie in ontvangst nemen. Zij brachten mij per fiacre naar het gare du Nord, waar zij en ik den eerstvolgenden trein naar Calais moesten nemen. Was ik, in december 1893, in een cellulairen spoorwagen naar le Havre getransporteerd, dézen keer, dank zij de pers, gebruikte men égards. Ik maakte de reis, met mijn begeleiders, in een coupé tweede klas en zonder dat onze medepassagiers iets konden bespeuren van mijn hoedanigheid van staatsgevangene. Waar ik in de Conciergerie zoo goed als geen uitgaven zou hebben te doen, had ik de paar honderd francs, waarover wij bij onze aankomst te Parijs beschikten, op een klein bedrag na aan mijn vrouw gelaten. Ik had dus, toen ik de gevangenis verliet, niet meer dan een paar francs op zak, en het vooruitzicht van midden in den nacht in Dover van boord te gaan, zonder in staat te zijn een spoorkaartje naar Londen te nemen, lachte mij heelemaal niet toe. Aan het gare du Nord gekomen weigerde ik dan ook hardnekkig het station binnen te gaan, als men mij niet éérst vergunde in het vlakbij gelegen postkantoor, in de rue Saint-Denis, aan mijn vrouw te seinen, dat zij mij, telegrafisch, honderd francs moest overmaken aan het adres van den commissaris der havenpolitie in Calais. Na wat tegenstribbelen voor den vòrm - zij hadden blijkbaar in last mij met een zoet lijntje weg te krijgen en alle incidenten te vermijden - gaven mijn lijfwachten toe. De primus en aanvoerder van het tweetal dreef de trouwens moeilijk te ontwijken inschikkelijkheid zóóver, dat hij het uitvoerige telegram betààlde, formaliteit die ik, in mijn insolventie, buiten staat zou zijn geweest te vervullen. Ik moet, verder, getuigen - à tout seigneur tout honneur, al behoort de sinjeur ook tot de Heilige Hermandad! - dat hij blijk gaf van een gentlemanliken aanleg. Want toen ik, in den loop van de reis, van de gebeurlijkheid sprak dat mijn vrouw mijn dépêche niet tijdig genoeg zou ontvangen om mij de verlangde honderd francs nog dienzelfden avond over te kunnen maken, toen zei hij: ‘Eh! bien, monsieur, als het zoo mocht gaan, dan zal ik u het bedrag, dat u noodig hebt om naar Londen te komen, voorschieten.... U kunt mij het geld dan terugsturen aan de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
90 prefectuur van politie: Inspecteur nummer zóóveel. Want u kunt daar niet midden in den nacht op de aanlegplaats in Douvres blijven staan zonder een sou op zak.’ Ik had niet noodig van zijn gracieus aanbod gebruik te maken. Want toen wij, in den avond, na een behoorlijk diner in het Hôtel des Trois Ecus, een maaltijd waarbij ik als gast van den franschen Staat fungeerde - ik had, zoodra wij in Calais uitgestapt waren, bij een voorbijganger geïnformeerd naar een aanbevelenswaardig eethuis, en vervolgens den pertinenten wensch uitgedrukt mij daar, vóór ik aan boord ging, te restaureeren - toen wij, zeg ik, om een uur of tien onze intrede deden bij den commissaris der havenpolitie, die voor mijn inscheping moest zorgen, toen lag daar mijn telegrafische postwissel al, dien ik, waar het postkantoor gesloten was, aan den commissaris voornoemd endosseerde en waarvan hij mij het bedrag uitbetaalde. Den volgenden morgen vroeg was ik terug in Londen, wèl weer met een spleenetiek gemoed, maar toch ook met het gewicht van twintig jaar dwangarbeid minder op de schouders. Ik had, judiciair gesproken, weer een schoone lei. In Frankrijk tenminste! En een rein geweten! Dat was altijd zóóveel gewonnen.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
91
Hoofdstuk VIII Wij bleven nog eenige maanden in Londen, gedurende den eindeloozen winter van 1895-'96. Het werd de bitterste tijd dien wij er hebben doorgebracht! Mr. Gibbs, de kruidenier, die ons ter wille van onze broederschap in de Kunst - ‘You are french Artists, I know, and I myself am a little bit of an Artist’! - een poos lang schapentongen-in-blik, thee en orange-marmelade op den pof had verstrekt, hief dit crediet òp en berooider dan ooit togen wij er somtijds vroeg in den morgen op uit, om, tusschen het moment dat bakker en melkman die daar voor de deur hadden néérgezet en het oogenblik dat de bewoners het een en het ander konden binnenhalen, brood en melk te kapen aan de huizen in Regent's Park. Wij verkochten, na een paar maal stilletjes verhuisd te zijn - één keer op klaarlichten dag, boven het hoofd van den landlord en zijn lady, die het basement onder onze kamer bewoonden - het eene stuk huisraad na het andere, en vervielen ten slotte in de handen van een logies-en-restauranthoudster, die zich verbond ons, in ruil voor onze laatste meubels - een bed, een kast, een tafel en een paar stoelen - twee maanden lang te herbergen en te voeden. Het huis was in Dean Street, die beter Den Street genoemd zou zijn, een sinistere, enge straat in Soho, waar nooit een zonnestraal zich waagde. Onze hospita was een ruim zestigjarige, als een vijg zoo rimpelige, mummelende feeks, die den door niets gerechtvaardigden naam van Vio-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
92 let torschte, en zij hield er een major domus op na, Mr. Francis, die tegelijk haar sweetheart was en op zijn hoogst drie-en-twintig lentes telde. De meeste habitués van het eetkrot waren fransche en italiaansche souteneurs, die hier zonder hun in Soho op en neer trippelende dames kwamen, en ons, indringers in hun milieu, met onverholen wantrouwen beschouwden. Zij spraken ons, tot onze intense voldoening, nooit aan en zij groetken ons, tot ons soelaas, ook niet. Wij gevoelden nooit grooter opluchting dan wanneer wij, na de maaltijden, konden opstaan en heengaan, hetzij naar buiten, hetzij, en dit zoo zelden mogelijk als het niet in den avond was en tijd om te gaan slapen, naar onze afgrijselijke, ijskoude dakkamer, waar het modderige daglicht van Dean Street, als het dag wàs! door een gebarsten ruit naar binnen sijpelde. Dat wij hier gestrand waren en het laatste restant van ons meubilair verpand en afgegeven hadden vóórdat wij de schunnige, schubbige omgeving kenden, die ons, een week of wat, tot toevlucht zou dienen, dat hadden wij te danken aan de vriendelijke tusschenkomst van kameraad Sarocco, een semi-dickensiaansch, semi-conradesken, schilderachtigen en compromettanten Levantijn, dien wij, entre nous, nooit anders dan ‘le vieux Voleur’ noemden en wiens authentiek bedrijf, naar ik sterk vermoedde, zonder het volstrekt te wéten, dat van heler was. Zijn schijn-kostwinning, volgens zijn uithangbord, was die van ‘umbrella mender’, maar hij had even goed, net als Mr. Venus, in Our Mutual Friend, aan wien hij mij vaak herinnerde, reparateur van geraamten kunnen zijn. Men vond hem, gewoonlijk, in zijn minuscuul winkeltje, met een kosterskalotje op het eerwaardige hoofd en de onwaarschijnlijk-bijziende, uitpuilende, witte oogen tot aanrakens toe gebogen over het skelet van een parapluie, altijd dezèlfde, die geen mènsch hem had toevertrouwd en die hij dus ook aan niemand had af te leveren. Eens, dat ik hem een bezoek bracht, kwam een klant binnen, een heer, met een onthoofden wandelstok, waarop hij een nieuwen knop verlangde, toevallig van een model dat Sarocco niet meer in voorraad had.... ‘Just sold the last one this very morning, sir! I'm sorry!’ - ‘So am I, sure!.... Good afternoon, sir!’, zei de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
93 klant, die heenging, na even aandachtig te hebben rondgegluurd. Nauwelijks had hij de straatdeur achter zich toegetrokken, of Sarocco, zijn onherstelbare parapluie neersmijtend, kwam het sombere kamertje achter zijn winkel, waar ik zat, binnen-hinken: ‘Vous-avez vu ce type?.... Een mouchard van Scotland Yard. Elken keer sturen zij een anderen op mij af! Maar ik kèn ze allemaal, op het eerste gezicht.’ Hij barstte uit in een roestigen lach, die in een onbedaarlijke hoestbui overging. Pittoreske Sarocco! Hij had een levantijnschen hekel aan Londen en in het algeméén aan old England, waartegen zijn voornaamste grief déze was, dat men er geen vijand uit den weg kon ruimen zonder dat er een haan naar kraaide.... ‘Sale pays! On n'y peut tuer personne!.... Pour ça, il faut venir chez nous!’ Hij woonde al een jaar of dertig in Londen en ik heb hem nooit durven vragen waarom hij het zoo betreurde vaderland, vagelijk door hem aangeduid als ‘de Levant’, verlàten had voor dit beroerde land, waar je niet ééns iemand een yatagan tusschen de schouders kondt steken zonder last te krijgen met de politie. Gastvrije Sarocco, die altijd een glas lauwe ale voor een kameraad te missen had! Wat er van hem is geworden - hij was de zestig al ruim gepasseerd toen ik hem leerde kennen - en of hij tot aan zijn laatsten snik buiten schot is gebleven van de jagers van Scotland Yard, dat weet ik niet. Want nadat wij bij missus Francis, née Violet, de rest van onze roerende goederen in bijna-letterlijken zin hadden opgegeten, zeiden wij Den Street, waar hij woonde, een haastig vaarwel en verloren hem voor goed uit het oog. Hem en het gros van de compagnons. *** Ons verblijf in Londen liep, op dit tijdstip, d.i. in de eerste maanden van het jaar 1896, naar het eind. Wij logeerden sedert een week of wat bij Isabel Meredith, in het huis op Primrose Hill, waar zij het ruime basement had ingericht tot asyl voor tijdelijk-daklooze kameraden, toen mij, heel onverwacht, een klein erfenisje: ruim duizend gulden voor ons een schàt! - toeviel. Onze eerste, onze éénige gedachte aanstonds, is: God-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
94 dank! nu kunnen wij wèg, weg uit Londen, weg uit Engeland! En waar wij voor géén ‘embarras du choix’ staan - het aantal landen dat anarchistische bannelingen en uitgewekenen toeliet, was nog altijd beperkt! - besluiten wij onze tent op te gaan slaan in mijn geboorteland, dat mij den toegang en het verblijf niet kàn ontzeggen. Ik sta daar, weliswaar, nog altijd in het krijt voor zes maanden gevangenis, maar ik ben nu tòch aan het schoon-schip-maken, en als ik dat half-jaar zal hebben ùitgezeten, dan kan ik mij, tusschen Maastricht en Harlingen, tenminste weer vrij bewegen, in afwachting van het gebenedijde moment, dat ik - een minder dan óóit opgegeven voornemen! - naar Frankrijk terug zal kunnen keeren. Overigens zal het misschien zoo'n vaart niet loopen met mijn arrestatie en mijn opsluiting in patria! Mijn veroordeeling daar dagteekent al van negen jaar geleden, weinig menschen kennen mij van aanzien en de politie in Holland zal wel zoo héél veel waakscher en slimmer niet zijn dan die in àndere landen. De mogelijkheid is dus niet uitgesloten dat ik een heele poos zal kunnen rondloopen vóór dat ik herkend en aan den haak geslagen word. En krijgen ze mij den eenen of anderen dag te pakken, welnu! dan ga ik een semester zitten. Ik heb voor hééter vuren gestaan. Dus, allons-y! De eenige voorzorg die wij nemen bestaat hierin dat wij onze afscheidsvisites beperken, en daardoor zoo weinig mogelijk ruchtbaarheid geven aan onze op handen zijnde landverhuizing. De Merediths - die wij later wéér zullen zien! - worden natuurlijk het eerst op de hoogte gebracht van ons emigratie-plan, dat wij voor het gros der kameraden geheim houden. Wel gaan wij de Kropotkines vaarwel zeggen en nog een paar discrete vrienden, waartoe wij den braven, maar in zijn argeloosheid àl te confidentieel-mededeelzamen ‘professor’ nièt rekenen. Farewell, Piccadilly!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
95
Tweede boek ...waar eens mijn wiegje stond Naar het vaderland - Summiere inrichting - Een goedgeloovig burgemeester Uitstapje naar .... Londen! - Het Internationale Socialistische Congres - ‘I rule you out of order, sir!’ - ‘Das Uebrige braucht Ihr nicht zu wissen!’ - Liebknecht is boos op mij - Aan den haak geslagen - Per rouwkoets naar het parket - Kennismaking met een tuchthuis-Purgon - ‘Ik zal je g.v.d.....!’ - Zakkiesplakker Catechiseermeester-en-polyglot - Wéér een proces! - Het eind van een hydrotherapeut - Verblijf in de Residentie - ‘De Paradox’ - Onder het oog van Pio Nono - Bezoek van een maecenas - Visite van een inbreker - Ik ben een ‘sale bourgeois, tu saye!’ Terugkeer naar Parijs.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
97
Hoofdstuk IX
Het was geloof ik im wunderschönen Monat Mai van het jaar Onzes Heeren 1896, dat wij per Batavier - de goedkoopste reisgelegenheid - van Londen naar Rotterdam stevenden. Van paspoorten was op dit voorwereldlijke tijdstip geen sprake en wij konden ongehinderd van boord gaan aan de Boompjes, niet ver van de historische plek waar ik, een jaar of zestien vroeger, van het goede barkschip Belvedere was gedrost, met nalating van een troosteloozen kok. Den avond van dienzelfden dag, na een visite aan mijn tante Stella en mijn oom, haar gemaal, aan wie ik mijn vrouw voorstelde en die ons, in weerwil van hun vrees voor een inval van de maréchaussée, heel lief ontvingen, vertrokken wij naar Amsterdam, waar wij bij de familie Domela Nieuwenhuis een paar dagen bleven uitblazen van de londensche ballingschap.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
98 Aangezien ik nooit in Amsterdam had gewoond en niemand mij daar dus kende, besloten wij het anker uit te werpen in den onmiddellijken omtrek van de aloude hoofdstad des Rijks. Na wat zoeken vonden wij een geschikte en niet te dure bovenwoning in Watergraafsmeer, een paar honderd meter van de Ringvaart en onder den rook van het Gemeentehuis, waar ik, kort na onze installatie, een half-officieel, half-officieus bezoek ging afleggen bij den burgemeester. Ik had namelijk op een morgen een ‘Waarschuwing’ ontvangen, waarin de heer Batut - dit was de naam, mijn vrouws naam, waaronder ik gehuurd had - in dringende bewoordingen werd uitgenoodigd het daarbij gevoegde billet-van-aangifte in te vullen: naam, voornamen, datum en plaats van geboorte, laatste woonplaats enz., op straffe, in geval van nalatigheid, van item zooveel gulden boete of gevangenisstraf van item zooveel dagen. Wat te doen? Hoe het billet invullen? Met mijn authentieken naam? Geen denken aan! Met dien van mijn vrouw alleen? Dat zal niet gaan, waar wij hier immers met ons tweeën wonen en ik als huurder ben opgetreden. Mijn perplexiteit duurt niet lang, kàn niet lang duren. Ik stap naar het Gemeentehuis, vraag den burgemeester te spreken en word bij hem binnen gelaten. Hij vraagt naar mijn begeeren. Maar hij is niet alléén! Daar zit nòg iemand, de secretaris denk ik, aan een tafel te schrijven, en het onderhoud dat ik met het geëerbiedigde hoofd der Gemeente wensch te hebben, is, zeg ik, van vertrouwelijken aard. Hij trekt, een beetje verwonderd, de wenkbrauwen op, maar hij verzoekt toch den ander ons een oogenblik alléén te laten. Ik vertel hem nu, na eerst een beroep te hebben gedaan op zijn gevoel van eer en op zijn discretie van ‘gestudeerd man’ - ik weet niet of hij dat ìs maar ik denk dat de onderstelling, als een zékerheid geuit, hem pleizier zal doen - ik debiteer hem mijn fabeltje: ik heet Cornelissen (de eerste naam die mij invalt!), heb mijn wettig domiciel in Amsterdam waar ik ingeschreven sta, en de feitelijke bewoonster van het logies hier in Watergraafsmeer, waarvan ik, in nààm, de huurder ben, is een Française, mademoiselle Batut, mijn verloofde met wie ik ga trouwen zoo-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
99 dra zij de toestemming van haar ouders, ‘dienaren van den Mammon, meneer de burgemeester....! u weet hoe zulke menschen zìjn!’.... niet meer noodig zal hebben en over haar fortuin zal kunnen beschikken. Een questie van een paar maanden nog! En nu is mijn verzoek aan hèm, burgemeester en hoofd van den Burgerlijken Stand der gemeente Watergraafsmeer, mademoiselle Batut alléén in te laten schrijven en mìjn persoon buiten beschouwing te laten. Tot mijn opluchting en zonder mij noch wat mij zèlf, noch wat mademoiselle Batut betrof naar identiteits-papieren te vragen, die ik hem niet had kunnen voorleggen, stemde de brave man in mijn verzoek toe. In mijn tegenwoordigheid nog droeg hij den secretaris, dien hij binnen had laten roepen en aan wien hij, onder aanbeveling van de striktste discretie, onze verhouding uitlegde, òp mejufvrouw Batut alléén in te schrijven. Ik bedankte hem heel vriendelijk voor zijn welwillendheid en ging heen met iets als wroeging over de misleiding waaraan ik mij, jegens dezen argeloozen mensch-en-ambtenaar, had schuldig gemaakt. Slapeloosheid bezorgden deze gewetensknagingen mij evenwel nièt! Mijn stratageem was, in letterlijken zin, ‘de bonne guerre’ geweest, want gerechtvaardigd door den staat van oorlog waarin ik met het door hem vertegenwoordigde Gezag verkeerde. Maar hij was zóó goedgeloovig, zoo zonder éénige achterdocht, zoo gentlemanlike geweest, dat ik het toch navoelde als een bedrog, waarvoor ik hem, als hij nog tot het rijk der levenden behoort, mijn oprechte verontschuldigingen aanbied. Mocht de voortreffelijke burgemeester in den tusschentijd overleden zijn, dan houd ik deze excuses ter beschikking van zijn wettige nakomelingen. *** Het was een uiterst bescheiden huishouding daar bij ons in Watergraafsmeer. Meubels, behalve een bed, hadden wij niet. Tot tafel diende ons de uit haar scharnieren gelichte, op een rieten reiskoffer in wankel evenwicht gelegde deur van de tot bibliotheek ingerichte wandkast, tot zetels een paar door mij getimmerde wit-houten krukjes, en tot décor een aantal
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
100 affiches van Lautrec, Chéret, Willette e.a., met onze boeken uit de londensche schipbreuk gered. Na Adpar Street, na Den Street, was het wonen hier, in het rustige Watergraafsmeer, een herléving, en het uitzicht - aan den vóórkant van het huis op den lommerrijken straatweg naar het Gooi, aan de achterzijde op groene weilanden met zwart-en-wit-gevlekte, onbewogen-grazende, gezapig-herkauwende, van tijd tot tijd loom loeiende koeien - een verademing. In afwachting van àndere, liefst journalistieke bezigheid, doe ik allerlei vertaalwerk. Ons leven glijdt zonder gebeurtenissen voorbij. Bezoeken ontvàngen noch brèngen wij. Uitgaan doèn wij niet. Onze éénige ‘sortie’ is op een keer dat wij, in de Kalverstraat gepraaid door Lugné-Poe, die, op tournée in Holland, dien avond een voorstelling geeft in Amsterdam, een paar stukjes van zijn répertoire gaan zien. 't Is alles peis en vree en daar bestaat zoo op het oog geen reden om te duchten dat mijn strikt incognito binnen afzienbaren tijd een eind zal nemen. Londen en de londensche ballingschap doemen, in mijn herinnering, alleen nog op als een verijlde nachtmerrie en niets lag vèrder van mij dan de gedachte dat ik er binnen kort terùg zou zijn. Wat toch het geval zou wezen!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
101
Hoofdstuk X Het in Londen bijeen te komen Internationale Socialistische Congres van 1896, was, op dit moment, in vóórbereiding, en de delegatie der z.g.n. Vrije Socialisten, aanhangers van Domela Nieuwenhuis, stelde mij voor, haar in de hoedanigheid van tolk, of, beter gezegd, als ‘samenvatter’ der in het fransch, het duitsch en het engelsch te houden redevoeringen en referaten te vergezellen, tegen vergoeding van reisen-verblijfkosten. Ik nam dit aan en vertrok een paar dagen vóór de opening van het Congres naar Londen, dat mij dezen keer, nu ik er vrijwillig en voor een korte poos maar vertoefde, heel wat minder hatelijk voorkwam dan kort geleden nog, gedurende mijn gedwòngen oponthoud aan de lachende oevers van de Theems. Met Domela Nieuwenhuis logeerde ik, in ik weet niet meer welken suburb, bij Hunter Watts, een engelsch socialist met ruime begrippen. Wij togen elken morgen naar het Congres, dat in een van de grootste londensche vergaderzalen werd gehouden en waar ik, den tweeden keer dat ik daar binnenkwam - de éérste maal had ik onopgemerkt mijn plaats aan de Perstafel ingenomen - met een oorverdoovend gebalk van ‘Figaro! Figaro!.... Heraus!.... Heraus!’ begroet en door een dreigenden drom van schuimbekkende vaterländische Genossen, waaronder de oude Liebknecht, omstuwd werd. Luidruchtige en hartstochtelijke uiting van wrok, vier jaar na dato, over het artikel in de Figaro*) waarin ik mij, zonder boosaardigheid, vroolijk had gemaakt over den fetischistischen afgodsdienst der Partei.
*) Zie ‘In Opstand’, pag. 207.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
102 Was het mijn oude vriend Genosse Doktor Paul Lindemann, alias ‘H.G.’, die mij aan zijn kameraadjes had gewezen? Of had ik dit onhartelijk bedoelde maar mij vleiende en amuseerende blijk van aandacht - het ìs vleiend voor een polemist te merken, dat hij zich niet voor niemendàl heeft uitgesloofd! - te danken aan de delegatie der rechtzinnige, hollandsche Sociaaldemocratische Partij, ontstemd door het artikel: ‘Een Document’, dat ik, kort voor het Congres, in Nieuwenhuis' Recht voor Allen had geschreven? Ik weet het niet! Wat hiervan zij, de storm luwde al gauw en het lukte den aanstokers van het kabaaltje nièt mij te weren op de zittingen van het Congres, waarvan ik de geheime voorbereiding in de bedoelde, hier volgende persiflage had blootgelegd.
Een document (Geheim) Waarde Medeburger! In antwoord op uw brief van 15 juni j.l. deelt het organisatie-comité van het internationale congres van Londen u mede, dat het de doeltreffendste maatregelen heeft genomen om de internationale, officieele Sociaal-democratie de overwinning te verzekeren op het aanstaande congres. Ik durf zeggen dat deze overwinning een schitterende, een overweldigende en een beslissende zal zijn. Van Londen begint de victorie! De H.H. Directeuren onzer Partij hebben besloten op het aanstaande congres eens en vooral af te rekenen met anarchisten, communisten, z.g.n. revolutionnaire socialisten en dergelijk tuig. Zij zullen met één slag worden vernietigd om niet weer van zich te doen hooren. Ziehier het door de H.H. hoofdlieden onzer Partij vastgestelde plan. (Met de u eigen sociaal-democratische scherpzinnigheid zult gij, na kennisneming daarvan, onmiddellijk begrijpen dat geheimhouding gewenscht, ja, noodzakelijk is. Het welslagen van ons plan hangt er van af.) Zooals gij weet wordt er op onze congressen gestemd naar nationaliteiten. Elke vertegenwoordigde natie, groot of klein, brengt één stem uit. Bosnië en
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
103 Malta leggen, voor den oningewijde, even veel gewicht in de schaal als Engeland en Frankrijk. Maar wij, die wèl ingewijd zijn en ons verheugen in het vertrouwen onzer aanvoerders, wij weten wie's gemacht wird. Te Parijs, te Brussel en te Zurich hadden wij reeds, met betrekkelijk geringe geldelijke opofferingen, een stelletje ‘nationaliteiten’ bijeengescharreld, die door dik en dun met ons meestemden. ‘Een student wil óók wel eens een lolletje hebben!’ dachten, zeer menschkundiglijk, onze leiders. En uitgaand van deze stelling wierven zij, tegen vergoeding van reis- en verblijfkosten en één franc zakgeld daags, eenige berooide en uitheemsche jongelingen, die zich vermaakten met studeeren, aan, om bij onze congressen op te treden als even zoovele nationaliteiten. Zoo hadden wij reeds een student in het Servisch staatsrecht; een dito in de Bulgaarsche heel-en-verloskunde; een dito in het doorrooken van Rumeenschmeerschuimen tabakspijpen. Allen flinke jongens, die hun paar francs eerlijk verdienden en op een aangename wijze een gedeelte der vacantie doorbrachten. Zij stemden goed.... en met réden: wij betaalden pas nà afloop van het congres. Zooals gij ziet stelden de H.H. Bevelhebbers onzer Partij zich, tot hiertoe, tevreden, ter verkrijging van een imposante meerderheid, met jeugdige Balkanschiereilanders. Onze vijanden echter hebben dezen ‘truc’ - zooals zij het noemen - in de gaten gekregen, en wij hebben er dus iets anders op moeten vinden. Ziehier de pas vastgestelde lijst der nieuwe sociaaldemocratische vereenigingen, die op het internationale congres van Londen vertegenwoordigd zullen zijn, en waarvoor de mandaten, behoorlijk afgestempeld en geregistreerd, reeds zijn uitgereikt aan haar respectieve afgevaardigden: 1e. - De sociaal-democratische Boeren (vangers-)-vereeniging: ‘Let 's have another one!’, van Tristan d'Acunha. - Afgevaardigde burger Edward Aveling.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
104 2e. - De sociaal-democratische Palingtrekkersclub: ‘Plan-plan sadjah!’ van Batoe-Gadjah (Zuid-oostkust Sumatra). - Afgevaardigde burger Milan Obrenovitsch, vroeger te Belgrado, thans te Parijs. (Dezen hebben wij voor een koopje: vijfduizend francs speelschuld, die wìj betaalden. Het zal de propaganda voor onze schoone beginselen zeer ten goede komen dat deze vorst, na alle ballet-danseressen der parijsche Opera in zijn armen te hebben gesloten, eindelijk het socialisme heeft omhelsd.) 3e. - De sociaal-parlementaire Boegsprietloopersvereeniging: ‘Houd je taai!’ van Reikiavik. - Afgevaardigde burger Olaf Troelstra (vóór zijn IJslandsch mandaat: Pieter Jelles), van Beetsterzwaag. 4e. - De Zuid-Amerikaansch-Poolsch-Koreaansch-Kola-en-Kaninsch-Andorraansche sociaal-democratische Kangoeroefokkersvereeniging: ‘De Anarchistenvreters’ van Coolgardie (Australië). - Afgevaardigde burger Gregor Plechanof, vroeger te Saratow (Rusland), thans te Lugano (Zwitserland). 5e. - De Fransch-Russische, sociaal-democratisch-internationale patriottengroep: ‘Leve de Knoet!’, van Haïti. - Afgevaardigde burger Prosper Ferrero, burgemeester van Toulon. 6e. - De sociaal-democratische vereeniging: ‘De rookende Kiezer’ van Timboctoe. - Afgevaardigde burger Pablo Lafargue, van Cuba. 7e. - De sociaal-democratische vereeniging: ‘De edelmoedige Paedadogen’ van Bangkok (Siam). - Afgevaardigde burger Jan Gerhard, van Amsterdam. (Burger G. is een van onze beste krachten. Door zijn talrijke reizen in vele landen van Europa, kwam hij op de hoogte van een menigte bizonderheden van groot belang voor onze Partij.) 8e. - De sociaal-parlementaire propagandaclub: ‘Het Vloekblad’ *), van Shiraz (Perzië). - Afgevaardigde burger J.H. Schaper, van de Surhuisterveensche Heide.
*) Zóó: ‘vloekbladen’, vertaalde de philoloog Schaper eens het duitsche woord Flugblätter.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
105 9e. - De sociaal-democratische kiesvereeniging: ‘De Leuke Mandaathengelaars’ van Upernivik (Groenland). - Afgevaardigde burger W.H. Vliegen, van Maastricht. 10e. - De sociaal-democratische verontreinigingsonderneming: ‘De Mestvlieg’, handelend onder de zinspreuk: ‘Laat je niet snàppen!’, van Tehuantepec (Mexico). - Afgevaardigde burger Paul Lindemann, vroeger te Bochum, thans te Londen (30 Hugo Road, Tufnell Park, N.W.). 11e. - De sociaal-democratische studentenclub: ‘De Dorstige Baliekluivers van den Kiliman-Dzjaroe’ (Oost-Afrika). - Afgevaardigde burger Zévaès, student in de collectivistische beroepswelsprekendheid, te Parijs. 12e. - De sociaal-democratische, wederkeerige Begrafenisonderneming: ‘Ieder zijn Beurt!’, delvend onder de leuze: ‘Een mensch zijn lùst is een mensch zijn léven!’, van Betsiboka (Madagascar). - Afgevaardigde burger Michel Trapp, uit Pommeren, thans te Parijs woonachtig. 13e. - De sociaal-democratische Debatingclub: ‘De Trekpleister’ van Kaap-Hoorn. - (Voor dit mandaat is de afgevaardigde nog niet benoemd. Waarschijnlijk burger Meyer, of Mayer, of Schultze, of Müller, of Kratzke, of Fatzke, of Michel, of Schmitt, of Schmidt, of Strapatsky, of Speckmann, of Dreckmann.) Gij ziet dat er geen redenen bestaan tot ongerustheid. Behalve het Vaterland en België, kunnen wij nog rekenen op dertien nationaliteiten, die zonder aarzelen met ons mee zullen stemmen. Verder hebben wij nog, met niet geringe kosten, een negental kleurlingen van de sterkst-uiteenloopende nuancen - van inktzwart tot lichtgeel - uit hun respectieve landen laten overkomen. De kerels verstaan geen woord Fransch, Duitsch of Engelsch, of wèlke europeesche taal ook. Zij hebben vóór of tégen te stemmen, d.w.z. hun linker- of hun rèchterhand op te steken, al naar gelang burger Liebknecht zijn linker- of zijn rèchter-oor beweegt.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
106 Het organisatie-comité draagt u op er voor te waken, dat deze onze gekleurde broeders ‘richtig’ stemmen. Eén verkeerde handbeweging, en de heele boel ligt in de war. De negen donkere Genossen zullen vóór de opening van het congres aan uwe hoede worden toevertrouwd. Het comité beveelt u aan ten zeerste zorg te dragen dat nièmand, wiè het ook zij, met de gekleurde afgevaardigden spreekt, of hen aanraakt met natte vingers, dito zakdoeken of sponzen. Verder is het u strengelijk verboden met hen in den regen te loopen. Met sociaal-democratischen groet, Namens het Comité van Organisatie (Handteekening onleesbaar.) *** Als ik dit paskwil nà het Congres in plaats van daar vóór had geschreven, dan zou het, mutatis mutandis, de ‘cuisine’ der organisatie en de verbijsterende sans-gêne, door de vroede vaderen der Sozialdemokratie aan den dag gelegd, niet ànders noch met grooter hoewel caricaturale getrouwheid gepersifleerd kunnen hebben. Noch op een minder goed-gehumeurden toon! Want ik, die ideologisch gesproken, met géén der vertegenwoordigde partijen, onder-partijen en fracties ièts had uit te staan, en voor wien het hier opgevoerde pseudo-internationalistische, in fèite panbismarxistische spektakel-stuk met de in Berlijn doorgestoken kaarten niets anders dan een vertóóning was, ik vermaakte mij kostelijk de zeven of acht dagen dat deze ‘solennelles assises du prolétariat universel’ duurden. Wat had ik, om iets te noemen, comischers kunnen bedenken, fantaiseeren, dan het optreden van Hyndman, het opperhoofd der officieele engelsche Social-Democracy, die, wanneer hij een zitting presideerde, de woordvoerders der kettersche fracties, als zij te-nauwernood den mond hadden open gedaan, in de rede viel en afmaakte met een stentoriaansch: ‘You are an Anarchist, sir!.... I rule you out of order!’ Excommuniceerend signaal waarop dan, na een hoorbaar knipoogje van Eleonora Marx aan het adres der officieele duitsche broederen en een wistful little twinkle in den, van old scotch wazigen blik van haar heer
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
107 gemaal, Edward Aveling Esq., in de richting van de britsche brethern, de zaal wel een halve minuut lang dreunde van het ‘Sehr richtig!’ en het ‘Hear! hear!’, en de in het ei gesmoorde, in de bloem geknakte dwarsdrijver op staanden voet van de tribune werd geschoven, of gegóóid. Niet minder vermakelijk was het Eleonora Marx, bovengenoemd, na een redevoering of een protest van den een of anderen heterodoxen, franschen, engelschen, italiaanschen of nederlandschen gedelegeerde, alleen het òngevaarlijk geachte deel van deze ontboezeming in de Muttersprache te hooren vertalen, met de finale: ‘Das Ubrige braucht Ihr nicht zu wissen!’ Een onbeschaamdheid die door nièt-Duitschers als zoodanig zou zijn beschoùwd, maar die aan heel de officieele, vaterländische delegatie, op een door Liebknecht gegeven sein, een geloei van instemming ontlokte. De oude Liebknecht! Hij zat aan de Perstafel, een paar plaatsen van mij àf, en van zijn werk opziend keek hij mij, van tijd tot tijd, onhartelijk aan. Hij had het voorkomen van een pessimistischen kostschoolhouder en hij zag voortdurend zùùr, in tegenstelling met zijn vriend Bebel, die een aardig, geestig gezicht had en mij goedlachs leek, een hoedanigheid die ik bij volksmenners altijd heb geapprecieerd als iets mènschelijks. Onder de incidenten en incidentjes van het Congres, of daar-om-heen, was er één waarvan de herinnering mij nòg vroolijk stemt: de berisping, door den van woede brieschenden Liebknecht coram populo toegediend aan een der duitsche gedelegeerden van zijn eigen kuddeke - de man heette, geloof ik, Ullrich - die het gewaagd had zich gedurende een pauze met mij te onderhouden.... ‘Mit diesem Menschen, mit diesem Verleumder unserer Partei geben Sie sich öffentlich ab, kompromittieren Sie sich?.... Pfui!’ De vertegenwoordiger van het duitsche Volk in den Reichstag, en ook, naar ik meen mij te herinneren, in den saksischen Landtag, keek, als een berispte schooljongen, bedrukt voor zich uit en stamelde iets van: ‘....nicht gewusst ....mir Nichts dabei gedacht ....bedauere ausserordentlich!’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
108
Hoofdstuk XI De visch wordt duur betaald? Zeker! Maar de openbare bespotting van de Alleen Zaligmakende Sociaaldemocratie niet minder! Ik was nauwelijks sedert een week terug van mijn uitstapje naar Londen, toen, op een voormiddag, een luidruchtig gestommel op de trap, gevolgd door een autoritairen klop op de deur van ons logies en het gelijktijdig binnenvallen van een viertal niet-absoluut verwàchte maar toch ook niet geheel en al ònverwachte bezoekers, ons bescheiden noenmaal (stijl N.R.Ct.!) kwamen storen. - U bent meneer Alexander Cohen? vroeg de aanvoerder der escouade. - Ja! bekende ik. - Dan arresteer ik u, ingevolge uw veroordeeling tot.... - O! dat is goed. Maar ik kan zeker mijn koffie wel even uitdrinken? Of is er erge haast bij? - Nee! nee! zóóveel tijd hebben wij wel. Op een paar minuten komt het niet aan. Dat vonden wìj ook en wij gebruikten dus zonder overijling ons maal, onder de waakzame, maar niet hinderlijkonbescheiden blikken der officieele kidnappers, die, waar zij geen andere opdracht hadden dan mij gevangen te nemen en àf te leveren waar zulks te doen gebruikelijk was, zich onthielden van alles, zooals ‘huiszoeken’ en rondsnuffelen, wat buiten dit beperkte program viel.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
109 Na afscheid genomen te hebben van mijn vrouw, die, al lang met incidenten van dezen aard vertrouwd, tot verwondering van de politie-mannen - ‘dat hebben wij wel eens ànders bijgewoond, meneer C.!’ - geen blijk van buitensporige emotie had gegeven, ging ik, omstuwd door mijn geleide, naar beneden en zag daar aan de huisdeur mijn vriend den burgemeester staan, die mij met een 1/3-verwijtenden, 1/3-triomfalen en 1/3-meewarigen blik aankeek, maar niets zei. Mijn vervoer naar het Gerechtshof op de Prinsengracht, waar mijn officieele ontvangst moest plaats hebben, geschiedde per rouwkoets. Ik had namelijk geweigerd, geëscorteerd zooals ik was, den weg of ook maar een gedéélte van het traject, tot aan de dichtst bij zijnde tramhalte, tevoèt af te leggen, en bij gebrek aan een ànder vehikel had de aanvoerder van het viermanschap de eerste de beste van een begrafenis in onze buurt naar stal rijdende volgkoets gerequisitionneerd. Het was in deze ongewone equipage dat ik naar de Prinsengracht reed, waar vandaan ik, na een kort verhoor dat alleen ten doel had mijn identiteit vast te stellen, naar de gevangenis aan de Weteringschans werd vervoerd, dezen keer per klassiek en oncomfortabel dievenwagentje. Ik vond de amsterdamsche gevangenis-hokken niet veel gerieflijker dan die van de prefectuur van Politie te Parijs. Die van het Verbeterhuis aan den Amstelveenschen Weg - avis au lecteur! - zijn bewoonbaarder want ruimer en lichter. De directeur van de ‘Weteringschans’ was een onaantrekkelijk heerschap met een erg rooden neus, die mij, bij onze eerste ontmoeting in zijn kantoor, met ‘jij’ en ‘jou’ aansprak. Ik gaf hem, zonder omwegen, mijn misnoegen te kennen over deze familiariteit, waaraan hij zich, den korten tijd dat ik onder zijn dak vertoefde, niet wéér te-buiten ging, Wèl tutoyeerde hij mijn vrouw, aan wie hij, toen zij verzocht mij te mogen bezoeken, in gevangenis-directoriaal fransch antwoordde: ‘Non! tu peux pas lui voir.... Pourquoi veux-tu avec lui parler? Il l'a très bon ici, tu sais, et il a rien nécessaire!’ In haar e.v. brief verslag gevend van dit onderhoud, vroeg mijn vrouw of het uit stompzinnigheid (imbécillité)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
110 was, of uit onbeschaamdheid (impudence), dat de hollandsche gevangenis-directeuren de vrouwen van hun kostgangers tutoyeerden. ‘Het één en het ànder,’ antwoordde ik haar, ‘c'est de la goujaterie et de la stupidité.’ Mijn verblijf aan den overkant van het Rijksmuseum was van korten duur, en na een dag of wat verhuisde ik naar den Amstelveenschen Weg. De directeur dààr toonde zich, wat mij betreft, een fatsoenlijk man, even als zijn adjunct, en beiden deden zij, binnen de perken van een elastisch opgevat reglement, wat zij konden om mij het kluizenaars-leven een beetje dragelijker te maken. Minder gelukkig trof ik het met den gevangenis-dokter, een heerschap dat, volgens het gerucht, zijn professionneele loopbaan was begonnen als esculaap bij de koopvaardij, waar het er zoo nauw niet op ààn kwam. Maar ik heb mij afgevraagd of hij zijn Lehr-und-Wanderjahren niet eerder had doorgebracht op een clandestienen slavenhaler, en daar als ‘Wasserfeldscherer’ had gepractiseerd, onder het toezicht van den een of anderen Superkargo, Mijnheer van Koek.*) Wat hiervan zij, ‘der Doktor van der Smissen’, alias Walburg Schmidt, zette zijn carrière voort als gevangenismedicaster in de trotsche stad aan 't IJ. In den loop van den dag aan den Amstelveenschen Weg ‘binnen gekomen’ en daar als gast ingeschreven, werd ik door een bewaarder naar de badcel gebracht, waar mijn geleider mij, sans cérémonie, uitnoodigde mij te dompelen in een kuip, voor de helft gevuld met een chocolade-kleurige, drabbige vloeistof, die, vóór mij, ongetwijfeld gediend had tot de hygiënische zuivering van een half-dozijn baders op zijn minst. Waar hij mijn vraag of hij deze brij niet door wàter kon vervangen ontkennend beantwoordde, zag ik van de opfrissching àf en bepaalde mij tot het afgeven van mijn ‘burgerkleeren’, minus het flanellen hemd dat ik, op voorschrift van mijn lijfarts in Nice, droeg en dus ààn wilde houden, in weerwil van den bewaarder-kamenier, die ten-slotte den ‘majoor’ er bij ging halen. De majoor decreteerde dat het flanellen hemd niet reglementair was, dat ik het dus moest àfgeven maar den volgenden morgen aan
*) Zie Heine: ‘Das Sklavenschiff’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
111 den dokter van het Huis kon vragen het terug te mogen hebben. Hij, de majoor, zou mij tot dit doel op de ziekenlijst zetten. Het was avond geweest en het was morgen geworden, de twééde dag - eer keert de Rijn weer tot zijn wellen, eer ik dien stond vergeten zal! - toen een als heer vermomd persoon met een aller-ongunstigt uiterlijk: lillende, purperen wangen - het purper van verlepte klaprozen - met bloed doorloopen, uitpuilende vischoogen, en een verwrongen mond, mijn cel kwam binnenstuiven, vlak vóór mij remde en mij op dreigenden toon vroeg wat ik ‘van hem moest hebben’. Waar hij verzuimd had zich vóór te stellen, vroeg ik den bewaarder, die hem vergezelde, wie ‘die meneer’ wàs. Waarop, tusschen dien meneer en mij, een dialoog volgde van ongeveer dezen inhoud: - Ik ben de dokter!.... Je hebt mij laten roepen. Wat moet je van mij? - Niets! Ik zou alleen het flanellen hemd, dat mij gister is afgenomen, terug willen hebben. Dat is àlles! - Daar komt niets van in! Hiér draag je de kleeren van het huis, en daarmee uit! - Maar ik draag al sedert jàren flanel, op voorschrift van den dokter in Nice, die mij behandeld heeft voor een lichte long-aandoening. - Dat kan mij niet verdommen!.... Van mìj krijg je het nièt! Je hebt dat ding niet noodig. - Hoe kunt u daarover oordeelen zonder mij onderzòcht te hebben? - Als je godverdomme denkt dat ik niet over je toestand kan oordeelen, dan zal ik je g.v.d. stortbaden laten geven tot je een beroerte krijgt.... Versta je dat? - Ja! ik heb het goed verstaan, en ik geef u de verzekering dat ik het nièt zal vergeten! Ik vergat het inderdààd niet. Een dag of wat later, bij haar eerste half-maandelijksch bezoek, kreeg ik, in de daarvoor bestemde conversatie-kooi, mijn vrouw te spreken, aan wie ik het voorgevallene meedeelde en haar verzocht zonder verwijl de kranten daarvan op de hoogte te bren-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
112 gen. Ruchtbaarheid geven aan de bestiale bedreiging, door den tuchthuis-dokter tegen mij geuit: stortbaden tot ik een beroerte kreeg, leek mij het eenige middel de verwezenlijking van deze kuur te voorkomen. Mijn vrouw ging nog dien-zelfden namiddag naar het Nieuws van den Dag en naar het Handelsblad, waar zij - eere wien eere toekomt, maar haar hoedanigheid van Française zal daartoe wel hebben bijgedragen! - hoffelijk ontvangen en te-woord gestaan werd, Beide kranten publiceerden den volgenden dag een sympathiek relaas van haar bezoek en van haar klacht, maar zij drukten, beide, een zekeren twijfel uit wat de dreigementen van den gevangenisdokter betrof. Zij onderstelden dat mijn vrouw, volkomen te-goeder-trouw, mij misschien verkeerd verstààn had. Inderdaad had zij - ons uit den aard der zaak tòch al niet gemakkelijk onderhoud in de spreek-kooi was herhaaldelijk onderbroken door den gevangenis-paedagoog, die, in zijn hoedanigheid van taalkundige, ons gesprek afluisterde - inderdaad had zij één woord verkeerd begrepen. Het medicastrale dreigement: ‘dan zal ik je g.v.d. stortbaden laten geven, tot je een beroerte krijgt!’ had, door mij in het fransch vertaald, zóó geluid: ‘....je te ferai foutre des douches jusqu'à ce qu'apoplexie s'ensuive!’ En nu had zij, in plaats van ‘douches’ = stortbaden, ‘coups’ = slàgen verstaan en dat zóó genoteerd. Een bedreiging met slàgen - dit in het voorbijgaan - zou trouwens lang zoo gevaarlijk niet zijn geweest. Die immers kòn hij mij niet laten geven! Terwijl het ‘voorschrijven’ van stortbaden totdat er, door dùùr of herhaling, een beroerte op volgde, zonder eenigen twijfel binnen de perken van zijn wetenschapperige bevoegdheid viel. Een ook maar middelmatig-schrander man, die toch ièts had willen antwoorden op de klacht van mijn vrouw, in het Nieuws van den Dag en in het Handelsblad òp- en door een aantal andere bladen, met name het Volksdagblad en de Echo, òver-genomen en ad rem gecommenteerd, een ook maar elementair-scherpzinnig en voor de rest van gewetensbezwaren finaal vrij heerschap zooals Walburg Schmidt er een was, zou eenvoudigweg ontkend hebben dat hij mij met ‘slagen tot je een beroerte krijgt’ gedreigd had, en daar-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
113 aan de logisch klinkende en dus aannemelijke opmerking hebben toegevoegd dat dit een niet voor uitvoering vatbaar en dus ijdel dreigement zou zijn geweest. Maar mijn tuchthuis-hydrotherapeut was, behalve een lafaard en een godvergeten ploert, ook nog een imbeciel van het onzuiverste water, het water in de collectivistische badkuip van het Huis! Hij nam de pen op, dezelfde pen waaraan een van zijn philanthropische Kerst-ontboezemingen in het Maçonniek Weekblad ontweld was - ‘In menschen een welbehagen!.... Draagt allen een steentje bij tot dit gebouw van Menschenliefde en Broederschap’ - en hij schreef aan den hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag een brief, waarin hij, met geen wóórd, met geen lètter reppend van het hem ten laste gelegde, een aantal penitentiair-cacographische beschouwingen ten beste gaf over ‘de Majesteit van het Recht, die bij het gezag, bij de Regeering berust’; over ‘dit Recht, dat men zou kunnen verdeelen in de toepassing der straf en de uitvoering der straf’; over ‘onze rechtspraak, die, ondanks verdachtmaking, Gode zij dank! hoog, zeer hoog staat’; over het corps ambtenaren bij de gevangenissen, dat, ‘voor zoover mijne ervaring strekt, niet achterstaat in eerlijkheid, goede trouw en plichtsvervulling bij de andere Rijksambtenaren’, en over de ‘bepalingen en reglementen op de strafgevangenissen, die allen gebaseerd zijn op de wet’. Maar op de ‘losweg neergeschreven woorden in het Nieuws van den Dag’ wilde hij ‘niet antwoorden’. Die zouden hem ‘niet schaden’, noch hem ‘er toe brengen van mijne gewone wijze van plichtsvervulling af te wijken’. De brief eindigde met een reeks platitudes aan het adres van ‘den WelEdelen Zeergeleerden Heer Hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag’, een blad dat, hij ‘wenschte hierop te wijzen, onder Uwe Hoofdredactie te hoog staat in de publieke opinie om mee te doen aan een tactiek, die tot gevolg zou kunnen hebben, dat menig jong ambtenaar er tegen op zou kunnen zien, om geheel zonder reden zijn naam gepubliceerd te zien.... En waar zou dan de strenge plichtsvervulling blijven?.... Met dankbetuiging voor de opneming dezer regelen en de zaak hiermede voldoende toegelicht achtende, teeken ik mij, hoogachtend, van U WelEdel Zeergeleerde de Zeer Dienstwillige Dienaar, Wal-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
114 burg Schmidt, arts.’ Als de Zeer Dienstwillige Dienaar van den WelEdelen Zeer Geleerden Heer Hoofdredacteur van het Nieuws van den Dag dit stuk geschreven had om zichzelf onherroepelijk àf te maken en mijn klacht een nog gerééder gehoor te verzekeren bij een zoo uitgebreid mogelijke openbare meening, dan was deze toeleg ontegenzèggelijk gelukt. Vier-entwintig uur na de publicatie van zijn brief in het Nieuws van den Dag had hij vrijwel de heele onafhankelijke pers aan het veege en vuige lijf - ‘dat is nu allemaal heel mooi, meneer Walburg Schmidt, maar hèbt u of hebt u nièt tot Cohen gezegd, etc. etc.?’ - en twijfelde geen mensch meer aan het door mijn vrouw ruchtbaar gemaakte relaas van zijn optreden tegen mij. Overtuiging, die nog versterkt werd door een reeks ingezonden stukken van ex-gevangenen - onder wie mijn oude vriend Jan Fortuyn - die, even als ik, met den vrijmetselenden tuchthuis-philanthropoïde te doen gehad, en, intra muros, van zijn deskundige behandeling en zijn conversatietoon genoten hadden. Wat de gevangenis-autoriteiten aangaat, directeur en regenten, bij wie ik, den dag-zèlf van het voorgevallene, een formeele klacht tegen den dokter had ingediend, zij deden - de directeur vermoedelijk op làst, de regènten, de onafhankelijke regenten, uit overwegingen.... ja! waarvàn eigenlijk?.. van prestige? het prestige van het Huis? - zij deden wat in hun vermògen was om de zaak te smoren. De regenten, door verslaggevers van een paar kranten ondervraagd, loochenden botweg, en dòmweg, dat ik mij over den dokter beklaagd had en de directeur weigerde den toegang tot A 3/10 aan een weetgierig reporter van het Handelsblad, die verzocht had mij te mogen spreken. Door mijn vrouw, die mij elken dag schreef, omtrent dit alles ingelicht, maakte ik de regenten, die mij in mijn cel bezochten, opmerkzaam op het feit, dat de uitwerking van hun fabeltjes, en van hun geheimzinnig-doen, den betrekkelijk korten tijd van mijn gevangenschap niet zou overleven. Als, aanstonds, mijn straftijd òm was, dan kwam ìk aan het woord en werd ìk geloofd. Het was dus, zei ik tot den heer Westerwoudt, president van het College van Regenten, en pure perte dat hij en zijn mede-regenten, door den doctoralen Berserker in lijdelijke bescherming te
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
115 nemen, en, zoodoende, zijn bestiale practijken jegens weerlooze gevangenen ‘waartoe ik mij zèlf, die nièt weerloos ben, niet reken!’ - te bestendigen, zich verlaagden tot een staat van moreele medeplichtigheid daaraan. Opmerking, die indruk op hem scheen te maken! Want hij was zichtbaar gegeneerd toen hij antwoordde, dat de ‘zaken’ van den dokter het College van Regenten niet aangingen.... ‘De dokter is een deskundige en wij kunnen ons niet met zijn zaken bemoeien.... Maar wij hebben al uw brieven en die van uw vrouw doorgelaten. Geen van ons heeft den dokter in bescherming genomen.... Wij hebben geen enkele reden om aan uw waarheidsliefde te twijfelen, maar wij gelooven aan de mogelijkheid, dat u den dokter verkeerd hebt verstààn.’ Twee dagen na deze visite van den heer Westerwoudt - die zijn verblindend-glanzenden hoogen hoed aanvankelijk had òpgehouden, maar dien àfnam en op mijn tafel deponeerde, na daar eerst de stofjes van te hebben weggeblazen, toen ik, met een: ‘u permitteert?’, het elegante, bruine kapje had òpgezet, dat mìj tot hoofddeksel diende - twee dagen later werd ik bij den directeur geroepen: ‘Meneer Cohen, ik moet u in opdracht van het College van Regenten een mededeeling doen: u krijgt uw flanellen hemd terug, u krijgt voortaan tarwebrood in plaats van roggebrood, u krijgt een liter melk per dag, en in plaats van twéé boeken in de week kunt u zooveel lectuur uit de bibliotheek krijgen als u verlangt.’ Om meer lectùùr dan het reglementaire rantsoen had ik verzòcht. Om tarwebrood en melk, die mij, overigens, heel welkom waren, nièt. En van het flanellen hemd had ik natuurlijk niet meer gerèpt na de afwijzende beschikking van den huis-Hippocrates, die nu, vermakelijke bizonderheid, zóó bang was dat ik ziek zou worden onder zijn deskundig toezicht, dat hij mij, den geheelen duur van mijn verblijf in zijn cellulair sanatorium, tweemaal per dag de temperatuur liet opnemen. *** Als ooit in Nederland een gevangene het in zijn macht gehad heeft zijn prompte in-vrijheid-stelling te bewerken, en dien men daartoe, zooals dat heet, de pap in den mond had gegeven, dan ben ìk dat geweest.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
116 Een paar weken na het incident met den dokter, kwam op een morgen, een der regenten - de heer de Leao Laguna, vice-president, geloof ik, van het college - mijn cel binnen en begon een gesprek van ongeveer dezen inhoud: - Hoe lang is het geleden dat u veroordeeld bent? - Een jaar of negen. - Dat is een heele tijd!.... Voor beleediging van den koning, nietwaar? - Anders gezegd: voor majesteitschennis! - De koning, dien u beleedigd hebt, is al jaren dood, en.... - Ja! dat is zoo, maar van amnesties weet men in Holland niet. - Dat is waar.... Daar kwam ik u juist eens over spreken.... Wij hebben het in het College van Regenten over u gehad.... Over uw geval! - Het geval met den dokter? - Nee! dat is een andere zaak. Wij hebben gesproken over uw veroordeeling, die al zooveel jaren geleden is.... en.... en.... Luistert u eens aandachtig, meneer Cohen! - Ik luister! - Wij hebben het volgende besloten: als u gratie mocht willen vragen aan H.M. de Koningin-Regentes, dan zal het College van Regenten uw verzoek steunen en u kunt dan zoo goed als zéker op een gunstige beschikking rekenen. - Ik ben het College van Regenten dankbaar voor zijn vriendelijke disposities, maar ik dènk er niet aan gratie te vragen! - Waaròm niet?.... Vindt u het hier zoo prettig? - O! nee, heelemààl niet, en om u de waarheid te zeggen zou ik liever vandaag dan morgen mijn vrijheid terug hebben. Maar er om vràgen doe ik nièt! - Waaròm niet? U zoudt de éérste niet zijn die gratie gevraagd heeft.... Een eenvoudige formaliteit! - Ja! maar een formaliteit die mij in mijn eigen oogen zou vernederen en het mij, voortaan, moreel onmogelijk maken nog iets te zèggen, ik bedoel te schrìjven.... van... hoe zal ik het noemen?.... van opstandigen aard. En ík heb nog zoo'n boel op het hart!.... Dat een frauduleuze notaris of een wegens overtreding van de hengelwetten
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
117 veroordeeld peueraar gratie vraagt, dàt vind ik heel natuurlijk. I k kàn en wil dat niet doen! Maar als men verlégen met mij zit, of het een beetje belachelijk vindt mij gevangen te houden jàren na den dood van de Majesteit, die ik, nòg een jaar of wat vroeger, schond, dan heb ik geen bezwaar tegen de kwijtschelding van mijn straf. In tégendeel! Maar gratie vragen doe ik nièt! - Zooals u verkiest! Men achtte zich, blijkbaar, nièt ridicuul en ik zat mijn zes maanden tot de laatste minuut uit. Maar de eer was aan mìj gebleven, mèt het recht van voort te gaan hoog en laag canaille te hekelen, een recht waarvan ik tot op den huidigen dag een onbekrompen gebruik heb gemaakt. *** De geschiedenis van mijn A 3/10-schap was, voortaan, een historie zonder schokkende incidenten. De eerste weken bestond mijn bezigheid in het traditionneele zakkiesplakken, groen-en-wit-gestreepte zakjes - de schitt'rende kleuren van Rotterdams vlag - voor rekening van een ‘general grocer’ in Saint-Louis (Missouri-U.S.). Ik geloof niet dat de trans-atlantische kruidenier veel pleizier heeft gehad van mijn dwangarbeid, en dat hij er zijn goeie dollar-centen heeft uitgeklopt. Want mijzèlf en de rest van het gevangenis-proletariaat wrekend, maakte ik, met onverbiddelijke nauwgezetheid, het één om het àndere van de mij toevertrouwde builtjes onbruikbaar door een streek met de stijfselkwast aan den binnenkant. Aangaande het resultaat van deze onbloedige vendetta heb ik nooit iets vernomen. Want op het tijdstip, een poos later, dat de rechtmatige klachten van Josiah Washington Platt, General Grocer, Saint-Louis (Missouri - U.S.), de administratie der gevangenis bereikt konden hebben, had ik de dilettantisch-opgevatte zakjesplakkerij al vaarwel gezegd voor een interessanter bezigheid: het samenstellen en in het fransch vertalen van een bloemlezing uit Multatuli's werken, eenige jaren later, na mijn terugkeer in Parijs, door den Mercure de France uitgegeven in de serie ‘Pages Choisies’. *** Een bron van ergernis, maar ook, meer dan ééns, van
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
118 vermaak, was voor mij de Huisleeraar, catechiseermeester, bibliothecaris en drogman van het Gesticht, in zijn hoedanigheid van polyglot belast met het lezen van mijn vrouws en mijn in het fransch geschreven correspondentie, en met het beluisteren, op de bezoekdagen, twee maal in de maand, van onze gesprekken in de conversatie-kooi. Waar zijn kennis van het fransch te-nauwer-nood elementair was, kostte de ontcijfering van onze schriftelijke gedachtenwisseling - èlken dag, dien God gaf, een brief van mijn vrouw aan mij, en ééns in de week een van mij aan hààr: vier pagina's microscopisch en niet over-duidelijk schrift! - hem de grootste inspanning, en ik onderstelde, in leedvermaak zwelgend, dat deze cryptografische bezigheid hem een goed deel van zijn nachtrust benam. Hij bemoeide zich met allerlei dingen die hem niet aangingen en hij veroorloofde zich, bij gelegenheid, òp- of àànmerkingen met betrekking tot onze correspondentie. Zoo vond hij, op een keer dat mijn vrouw een paar gedichten van Verlaine voor mij afgeschreven had en ik haar, een paar dagen later, ten fine van eventueele plaatsing in het een of andere tijdschrift, de nederlandsche vertaling van één dezer poëemen: ‘O mon Dieu, vous m'avez blessé d'amour’ had toegezonden, dat deze verzen ‘gruwelijk heidensch’ waren. Een anderen keer had hij de onbeschaamdheid mij te komen vragen naar de beteekenis van ik weet niet meer welke uitdrukking in een van mijn vrouws brieven, die hij ‘niet goed begrepen’ had. Ik zei dat mij dit geducht speet, maar dat ik hem nièt kon helpen, en ik maakte van de occasie gebruik om hem aan het verstand te brengen wat ik van hem dàcht. Dat hij, zei ik, onze brieven las, dat wist ik. Dit behoorde nu eenmaal tot zijn kostwinning! Maar in zijn plaats zou een ook maar éven fatsoenlijk mensch zich op een zoo bescheiden mogelijke manier van deze niets minder dan vereerende taak kwijten, en er in geen geval aan dènken een gevangene te gaan vragen wat hij mìj daar net gevraagd had. Waarop hij afdroop met het dreigement dat ik dan den brief niet kreeg! Maar een half uur later ontving ik dien uit de handen van den directeur, op zijn kantoor. Franchement vroolijk over den taalkundigen catechiseermeester maakten mijn vrouw en ik ons bij haar bezoeken,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
119 op den eersten en den derden donderdag der maand, voorzoover ik mij herinner. De reglementaire duur van deze visites, waarbij wij, gegeven de tegenwoordigheid van den spiedenden en luisterenden schoolmeester, geen vertrouwelijk woord konden wisselen, was twintig minuten. Beperkte tijd, maar waarmee wij toch gewoekerd zouden hebben, als niet de van calvynsche galligheid geel-uitgeslagen catechiseermeester, in de tùsschenkooi, elk oogenblik zijn horloge uithalend, ons met een: ‘nog elf minuten!.... nog zeven minuten!.... nog vier minuten! .... nog twee minuten!’, aan de vluchtigheid van ons zondig, aardsch bestaan herinnerd had. Om ons te wreken, en hèm te ergeren, onderhielden wij ons, voor zoo ver wij zèlf dit idioom machtig waren, in parijsch argot, waarvan hij geen woord verstond, en dreven den spot met zijn malle figuur. Wij lachten om zijn schijnheilige ‘fiole’ (gelaat), zijn spitsen ‘blair’ (neus), zijn stekelige ‘lucarnes’ (oogen), zijn wijd-uitstaande ‘esgourdes’ (ooren), zijn knobbelige ‘ripatons’ (schoenen), zijn rossen ‘galurin’ (hooge hoed). Hij snapte wel dat wij den gek met hem staken, maar hij hield zich gòed, nu en dan, als om beter te verstaan wat wij zeiden, den kwabbigen hals uitrekkend en het hoofd schuin houdend op de manier van een kip die naar een graankorrel tuurt. Hij liet niets blijken van zijn volslagen onbegrip, en rapporteerde na elk bezoek van mijn vrouw dat wij niets anti-reglementairs en dus ‘ontoelaatbaars’ hadden gezegd. Elken zaterdag-morgen kwam hij met een uitgestreken gezicht mijn cel binnen, om de boven mijn klaptafel opgehangen bijbelspreuk te vervangen door een àndere, die, een week lang, mijn linker- of mijn rechter-buurman tot vrome overpeinzingen had geprikkeld. Hij was mijn kluis nog niet ùit, of ik keerde het carton met den tekst naar den muur. Een paar keer had hìj het weer omgedraaid, maar ten-slotte gaf hij deze moeite op en liet mij met rust. Nu moet men niet gaan denken dat ik, ‘in beginsel’, iets tegen bijbelteksten had of hèb! Daar zijn er heel schoone onder en ik ken er géén schooner en ontroerender dan déze van apostel Paulus: ‘Al was ik al de talen der menschen en zelfs van de engelen machtig, en ik bezat geen liefde, dan zou ik niets méér zijn dan een galm van brons in de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
120 ruimte, het geluid van een cimbaal in de ijle lucht!’ Ik bèn geen geestdrijver! Maar ik wil mij niets laten òpdringen. In een anarchistische gevangenis zou ik de anarchistische spreuken, door den anarchistischen schoolmeester aan mijn meditaties voorgelegd, óók met den tekst naar den muur hebben gekeerd. (De communistische catechiseermeesters van den dag van heden zouden mij, denk ik, daartoe de gelegenheid niet geven, maar mij-zèlf, recto of verso, tegen den muur plakken.) Ik geloof dat in den nòg-‘bourgeois’-Staat Nederland de reglementen, in den loop der laatste jaren, een beetje gehumaniseerd zijn en dat - of is dit een legende? - de gevangenen bloemen in hun cel mogen hebben. In mijn tijd mocht dit nièt, en mijn vrouw moest de paar rozen, die zij eens voor mij had meegebracht, bij den portier laten en na afloop van haar bezoek weer terug-nemen. Maar waar het reglement de exportatie van bloemen ùit de gevangenis niet uitdrukkelijk verbood - men kan niet aan àlles denken en ook de Wijze Wetgever slaapt wel eens! - liet men eenmaal, als exceptionneele gunst, toe, dat ìk een paar duinviooltjes, in een zandig hoekje van mijn wandelkooi clandestien ontloken, in een brief aan mijn vrouw zond. Een lief mensch - deze onthulling, veertig jaar na dato, zal hem, vermoed ik, wel niet meer schaden in zijn promotie - dat was de adjunct-directeur, wiens naam ik tot mijn spijt en mijn schande heb vergeten, en die, aanvankelijk doodsbang zich dóór en mèt den Majesteitsschenner die ik was te compromitteeren, al gauw zijn schroom liet varen, en, om mij te verstrooien, zooals hij zei, elken dag een praatje met mij kwam maken. Van transcendent belàng was zijn conversatie niet altijd. Gemeenlijk was het penitentiaire shop-talk, waarbij ik nu en dan wel iets interessants te weten kwam. Met betrekking tot den tuchthuis-Purgon onder andere, op wiens deskundigen bijstand hijzelf en zijn, het Verbeterhuis bewonend gezin, recht hadden. ‘Als mij, mijn vrouw, of mijn kinderen iets mankeert, dan gaan wij naar een dokter in de stàd, dien wij betàlen moeten. Maar die kerel hièr blijft van ons lijf af!’ Zijn vriendelijke gezindheid uitte zich, van tijd tot tijd, ook in stòffelijke vormen. Zoo bracht hij mij op Sint-Nico-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
121 laas, ‘in opdracht van mijn oudste dochtertje’, een stuk borstplaat. En meer dan eens vond ik, als hij heengegaan was, op mijn tafel waar hij met den rug tegen aangeleund had gestaan, een handvol kleine stukjes zoethout, zijn gewone, onschuldige versnapering, die hij daar, bij-wijze van stille gave, had gedeponeerd. Ik maakte geen gebruik van dit lekkers, waarmee hij den heelen dag in zijn broekzak had geloopen, maar de bedoeling was lief en ik ben hem erkentelijk gebleven voor de beminnelijke attentie. Den 7den februari 1897 was mijn straftijd òm en ik werd met een Bewijs van Vlijt en Goed Gedrag - het éérste sedert het eind van mijn studiën op de Bewaarschool in Leeuwarden - en met een uitgaanskas ten-bedrage van 19 gulden 63 en ½ cent, vrucht van het zakkiesplakken voor Josiah Washington Platt, en van mijn vertaalwerk, in vrijheid gesteld. Mijn afscheid van het personeel der gevangenis, directeur en tête, was hartelijk geweest. Maar zonder ceremonie! Den dag voor mijn ontslag kwam de dokter, die mij, een paar weken vroeger, den liter melk had afgenomen - hij kon het ‘voor zijn geweten’ niet verantwoorden mij dien langer te laten verstrekken! - nog een visite maken. Hij wilde mij niet laten heengaan, zei hij, zonder een paar welmeenende, professionneele raadgevingen. Ik moest voortaan een ‘kalm en regelmatig leven’ leiden, opdat mijn dagen verlengd zouden worden tot in een hoogen ouderdom, dien ik dan heel gemakkelijk zou kunnen bereiken. Sloeg ik, daarentegen, zijn belangeloos advies in den wind, dan had hij ‘een zwaar hoofd’ in mijn toekomst, waarvoor hij, in dat geval, nièt zou kunnen instaan. Van stortbaden, mèt of zonder beroerte, sprak hij dien morgen nièt.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
122
Hoofdstuk XII In weerwil van de ongewoon-vroege stonde - men had mij om acht uur in den morgen losgelaten ten-einde een gebeurlijke manifestatie van begroeting door mijn ‘partijgenooten’(!) te voorkomen - en van de felle koude, wachtte mijn vrouw mij aan de poort der gevangenis. Een eindje verder drentelde de éénige manifestant, een met burgerkleeren overtrokken politieman, dien ik zonder aarzelen herkende aan zijn argelooze houding, en die, door een opmerking aan zijn adres, den indruk moet hebben gekregen dat de gevangenschap, wat mijn tot-inkeer-komen betrof, niet heelemaal het verwachte resultaat had opgeleverd. Na bij Domela Nieuwenhuis te hebben ontbeten, gingen wij naar Westzaan, waar mijn vrouw, behalve de dag of veertien die zij in Londen, bij de Meredith's, had doorgebracht, heel den duur van mijn kerkering bij de familie Molenaar gelogeerd en ‘als kind aan huis’ vertroeteld was. Ik had Piet Molenaar, een jaar of tien vroeger, een paar keer in den Haag ontmoet op het redactie-bureau van Recht voor Allen, waar hij, in zijn hoedanigheid van commissaris der drukkerij ‘Excelsior’, nu en dan verscheen. Hij leek mij, met zijn kinderlijke blauwe oogen en zijn onschuldigen lach, een brave kerel zonder een zweem van sectarisme, wat hem onderscheidde van het gros der gemeenlijk stroef-kijkende en stroef-denkende partij-leiders. Relaties had ik, uit den aard van mijn bezigheden, en behalve, bij gelegenheid, een kort gesprek, niet met hem ge-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
123 had en na mijn vertrek uit Holland had ik hem geheel uit het oog verloren. Maar de spontane sympathie was, blijkbaar, wederkeerig geweest. Want toen ‘Piet’, door de krant, mijn arrestatie had vernomen, toen was hij, een paar dagen later, naar Amsterdam gegaan en had daar aan Domela Nieuwenhuis naar het adres gevraagd van mijn vrouw, die, zei hij, nu ‘natuurlijk’ naar Westzaan moest komen, in zijn gezin, en daar blijven totdat mijn straftijd òm zou zijn. ‘Maar zij is een Fransche!’ had Nieuwenhuis gezegd, ‘en zij spreekt geen woord hollandsch.... Dat zal làstig voor jelui zijn!’ - ‘O! dat hindert niet. Dan leeren wìj wel frànsch!’ Geaccrediteerd door een briefje van Nieuwenhuis, was Piet Molenaar toen naar Watergraafsmeer gegaan en had hij mijn vrouw meegenomen naar ‘Wessanen’, waar zij, door zìjn vrouw, allerhartelijkst ontvangen en dadelijk op haar gemak gebracht werd. De Molenaars, met hun twee schoolgaande kinderen, hadden het op dit tijdstip heelemaal niet breed. Het Kindermeel, dat later Piet's roem vestigde over de beide Halfronden, was - al mijn verontschuldigingen voor de stoute beeldspraak! - nog in de kinderschòenen, en ik geloof niet dat Piet, met zijn molenaars-bedrijf, veel meer verdiende dan een niet ruim gesalarieerd werkman. De groote fabriek aan de Gouwe, ‘het’ fabriek, waarvan hij, met zijn vernuftigen kop, heel het mechanisme uitdacht, bestond nog enkel in zijn verbeelding en hij had alleen zijn molen, zijn mooie, statige molen, waarvan het gebonk.. bom, bommelebom!.. bom! bommelebom!, het suizend ruischen van de wieken en het klapperen van de zeilen onder grillige windstooten, mij aandeden als muziek. Die heerlijke molen! Ik heb, misoneïst die ik wàs en gebléven ben - mijn aangeboren afkeer van het mechanisme, dat den mensch, in plaats van hem te bevrijden, tot een hopeloozen, reddeloozen slaaf maakte, heeft gelijken tred gehouden met den ‘Vooruitgang’ en de ‘Ontwikkeling’! - ik heb den simpelen molen altijd oneindig liever gehad dan de vernuftig-samengestelde fabriek. Maar ik zei dit niet aan Piet, den braven Piet, die zoo trotsch was op zijn fabriek en die de voltooiïng daarvan niet lang heeft overleefd. Wèl aan Jans, zijn vrouw, aan wie men àlles kon zeggen en die àlles begreep, voor wie
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
124 men zich binnenst-buiten kon keeren, en die, bij intuïtie, de rèst rààdde! Edele Jans Molenaar! Zij was een zeventiend' eeuwsche hollandsche vrouw, in de schoonste beteekenis van deze definitie. Alles aan haar was nobel, en grootsch, en breed, en diep, en vroom, en van een diamanten menschelijkheid. En àrgeloos! Jaren later - onze vriendschap heeft tot het eind toe, tot den dood van Piet en tot den dood van Jans geduurd - waren zij een paar keer bij ons in Parijs. Wij woonden toen op Montmartre, achter in een ouden tuin, vlak bij den Moulin de la Galette, de eeuwen-oude en in den loop dier eeuwen honderd maal opgelapte, opgekalefaterde, opgeflikte, historische molen, die aan den molen in Westzaan deed denken, in weerwil van de sterk-verschillende landschappen. Niet vèr ook van den Moulin-Rouge, waarin ik niet het geringste behagen meer schepte - de schilderachtige tijden van ‘la Goulue’, door Lautrec vereeuwigd, van ‘la môme Fromage’, van ‘Grille d'Egout’, sierlijkerwijze zoo bijgenaamd om haar als de spijlen van een riool-rooster van elkáár staande tanden, en van zooveel àndere celebriteiten, waren al lang voorbij - maar waarvan de roep en de roem waren doorgedrongen tot Wessanen en die dus op het lijstje stond van de, parijsche bezienswaardigheden. Wij waren dan, op een avond, met Piet en Jans naar den Moulin gegaan, en wij hadden daar wat rondgeloopen, toen een opzichtige dame, die den in zijn zondagsche pak gekleeden en met de handen op den rug een oogenblik stil staanden en naar de vertooning kijkenden Piet voor een onvergezeld heer had aangezien, hem, van op-zij, vertrouwelijk aansprak. Een ongekunstelde invitatie, vermoedelijk, om haar te onthalen op een bock, een menthe à l'eau of een chartreuse.... ‘Tu m'offres quelque chose, mon chou?’ of iets in dien trant. Piet, door het schouwspel geboeid, of die, geen fransch verstaand, niet begrepen had dat de uitnoodiging hèm gold, antwoordde niet. Waarop Jans, bless her innocence!, hem zachtjes aan zijn pandjas trok: ‘Piet toch! hoor je niet dat die jufvrouw wat teugen je seit?’ ** * Daar heb ik weer een sprong gemaakt, van 1897 naar
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
125 1910 of daar-omtrent, en van het houten huisje in Westzaan - de verkwikkende oase waar mijn vrouw, onder de koesterende vleugels der vriendschap, bijna heel den tijd van mijn gevangenschap had doorgebracht, en waar ik haar, dien 7den februari 1897, tot mijn verrassing en mijn verrukking, voor het éérst hollandsch hoorde spreken, hollandsch met een westzaanschen tongval! - naar den Moulin Rouge. Wij bleven een paar weken bij de Molenaars, waar ik al gauw bekwam van de grauwe gevangenschap, de blauwe gort, de bruine boonen, de groene aardappels, den gelen catechiseermeester en den apoplectisch-purperen Huisarts Walburg Schmidt, geboren Schmidt-tout court! *** Het was over dezen gentleman en naar aanleiding van zijn ‘gewone wijze van plichtsvervulling’, dat ik, een dag acht na mijn terugkeer in den omloop, de westzaansche geneugten van Capua voor een halven dag onderbrekend, met nog eenige sprekers, ex-patiënten, even als ik, van den Médecin malgré nous, het woord voerde in de openbare vergadering, door de amsterdamsche afdeeling van den Socialistenbond in Plancius belegd, als ‘Protestmeeting tegen de geneeskundige behandeling door dr. Walburg Schmidt den gevangenen aangedaan.’ Schriftelijk uitgenoodigd deze bijeenkomst door zijn tegenwoordigheid aantrekkelijker te maken, had de tuchthuistherapeut geen gehoor gegeven aan deze invitatie. Maar op een wenk van hoogerhand - hij-zèlf zou zich het liefst kòest hebben gehouden en hij dééd dit ook een poosje - diende hij een aanklacht wegens beleediging in tegen den heer Hermans (Maximiliaan), Directeur-Redacteur van De Roode Duivel, later lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, tegen mij en tegen Domela Nieuwenhuis die in Recht voor Allen een verslag had opgenomen van de meeting, verslag dat niet veel ongunstiger voor hem luidde dan dat van de àndere amsterdamsche kranten. Maar door een oordeelkundig-beperkte keus te doen uit zijn menigvuldige verguizers - in der Beschränkung zeigt sich der Zuchthausmeister! hoopte hij de Openbare Meening, en,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
126 par richochet, de rechters, zijn wrekers-in spe, gunstig te stemmen.... ‘Nou ja! zouden de menschen zeggen, die Domela Nieuwenhuis, die Cohen, die Maximiliaan Hermans!’ Wat mij aangaat, ik had den kerel nu juist waar ik hem hèbben wilde en mij, van begin af aan, d.w.z. sedert het oogenblik van onze kennismaking, voorgenomen had hem te brèngen. Wel rekende ik op een veroordeeling.... veertien dagen, een màànd misschien! Maar deze inzet leek mij, hoe ongezellig ik het ‘zitten’ ook had gevonden, de moeite waard. Want hòe het geding, waarbij ik mij den mond niet zou laten snoeren, ook mocht afloopen, zou het Walburg Schmidt daarnà toch vrijwel onmogelijk zijn vóórt te gaan met zijn ‘gewone wijze van plichtsvervulling’. Ik heb mij, als beklaagde-en-recidivist, zelden zoo geamuseerd als bij dit proces, dat al de laaghartigheid, al de lafheid en al de erbarmelijkheid van den klager-‘eerste getuige’ op een zóó overstelpende wijze aan het licht bracht, dat de rechters, zijn natuurlijke bondgenooten, hem tenslotte als reddeloos moèsten opgeven en hem in den drabbigen draaikolk van zijn logenachtigheid lieten verdrinken. Den eersten dag had de president, met cynische partijdigheid, gedaan wat hij kon om den dokter ùit den put te helpen, en ons, beklaagden, daarìn. Maar waar, gegeven het groote aantal getuigen, de verdere behandeling van de zaak uitgesteld moest worden tot den volgenden morgen, en de kranten daardoor de gelegenheid kregen vóór den afloop der debatten eenpariglijk-ongunstige appreciaties over den ‘eersten getuige’ uit te brengen, werd de Edel-Achtbare Heer van het ééne etmaal op het àndere - zonder zich òns veel vriendelijker gezind te toonen - van pro-Walburg contra-Schmidt en maakte hij den vrijmetselenden ex-Wasserfeldscherer zonder verdere complimenten af. Ik zie den laffen folteraar van weerlooze gevangenen - één, een diamantslijper, voor een relletje, bij een staking, veroordeeld tot een paar maanden celstraf en daardoor tot zijn deskundige behandeling gedoemd, had hij, door opzettelijke veronachtzaming, op zijn krib laten sterven; een ander, gearresteerd bij een opstootje en door de politielui bewerkt met den wapenstok en de hakken van hun modeltrappers: zij hadden hem een breuk geschopt! had hij, aan
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
127 de Weteringschans, geweigerd te verplegen: ‘Ik jòu behandelen? Dat zou je g.v.d. wel willen! Zorg dat je niet hier komt, dan heb je geen dokter noodig! Wij zullen je hièr wel klein krijgen, snotneus!.... Meneer is zeker óók al socialist, niet waar? Zoo'n aap!’ etc. etc. - ik zie, zeg ik, den abjecten beul, die, omstuwd door een zwerm politie, naar de Prinsengracht was gekomen en onder dit beschermend geleide weer naar zijn woning werd geëscorteerd, nòg voor mij zooals hij daar, in groot tenue: zwart lakensch pak, vadermoorders, witte das, en, in het nauw gebracht door de getuigen, zijn slachtoffers, met het noodzweet op het schaamtelooze voorhoofd liegend stond te stamelen. Het éénige, dat hem vlot afging en dat den onbedwingbaren lachlust van zijn heele gehoor, rechters incluis, gaande maakte, dat was zijn bewering, met de hand op het philanthropische hart, dat het met ‘jij’ en ‘jou’ aanspreken van zijn penitentiaire patiënten een ‘welmeenende uiting van zijn vertrouwelijke gevoelens voor deze menschen’ was. Bij elke vraag die hem gesteld werd maakte hij, vóór de beantwoording daarvan, vier diepe buigingen: een naar den voorzitter, een naar elk der twee bijzittende rechters, een naar den vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie. Aan zijn rechterhand, op den grond, naast het getuigenhekje, had hij een omvangrijken handkoffer neergezet, waaruit hij een paar keer een handvol papieren te-voorschijn haalde, met de bedoeling daaruit het een en ander vóór te dragen. Maar de president verijdélde telkenmale dit voornemen, met de opmerking dat dit in strijd was met de wet. Hij moest dan zijn draaierijen en zijn leugens uit het hóófd opzeggen, uit zijn apoplectisch-purperen hoofd, wat hem in de uiterste verlegenheid bracht. Zijn pijniging, waarin ik mij, heel-onchristelijk-al-zeg-ik-het-zèlf, vermeide, duurde ùren. De deur dicht, zooals dat heet, deed het getuigenis van den directeur der gevangenis aan den Amstelveenschen Weg, die op mijn vraag: of er al niet herhááldelijk klachten bij hem waren ingekomen over de onbeschoftheid van den dokter, zonder aarzelen antwoordde: ‘Jawel! heel dikwijls.’ Onze vrijspraak, acht dagen later - den tijd voor een vingerwijzing uit den Haag! - maakte, virtueel, een eind
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
128 aan het schrikbewind, intra muros, van den satanieken ridder in de Orde van Simon Bolivar el Libertador, die wel niet op stàànden voet over boord werd gezet, zooals dit behóórd zou hebben, maar toch korten tijd daarna eervol en met pensioen voor langdurige en loyale diensten aan den Lande bewezen, uit den omloop werd teruggetrokken. Het laatste hem betreffende communiqué luidde dat hij, door bemiddeling van een beroerte - wie om den wòlf roept! - het tijdelijke voor het eeuwige verwisseld had. *** Wij waren intusschen verhuisd naar den Haag, waar ik vroeger een maand of wat gewoond had en wij namen, voor de eerste paar dagen, onzen intrek bij den teekenaar Jan de Waardt, ergens aan den Loosduinschen Weg, in afwachting van een geschikt en niet te duur èigen onderdak dat wij al gauw vonden. Onze vriend Jan was een, bij zijn on- en zelfs ànti- artistieke, naaste familie in ongenade gevallen en op zwart zaad teerende melancholicus. Niet zonder talent! Hij maakte o.a. een goed portret van mijn vrouw *), een van de weinige dingen die wij hebben weergevonden onder de puinhoopen van ons in mei-juni 1918 ineen-geschoten woning aan de Marne. Maar hij hield, de arme jongen! te veel van jenever, en hij stierf, nog geen dertig jaar oud, aan het overdadig gebruik van Bolsjes, Catzjes, Voorburchies en soortgelijke nationale dranken. Materieel gesproken liep het ons, die, in de laatste jaren, op dit punt niet verwènd geweest waren, nog al mee. Om te beginnen vond ik, voor twee dagen in de week, vrijdag en zaterdag, bezigheid - administratieve bezigheid! .... Rodrigue, qui l'eût cru? - aan de coöperatieve bakkerij De Volharding. Het werk dat mij werd toevertrouwd en dat vijf gulden opleverde, bestond in het verificeeren van de, elke week ad hoc ingeleverde broodboekjes, en het overbrengen van de ‘totalen’ op kilometer-lange naamlijsten. De boekjes zagen er niet altijd aantrekkelijk uit! Maar het werk op zich-zelf, nà verwant aan de taak: bonnetjes schrijven, staten opmaken e.d., die ik, een jaar of vijftien
*) Als frontispice in dit boek geplaatst.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
129 te voren, gedurende mijn soldaat-schrijverschap had vervuld, bezorgde mij geen hoofdbreken. Afwisseling leverde het weinig op en alleen dàn wanneer, somtijds, een welbespraakte, kijflustige coöperatrice zich kwam beklagen over de schaarschheid van de krenten of de sporadiciteit van de sucade in het paaschbrood of in een tulband. Mijn vriend Methöfer, de hoofd-boekhouder, verwees de reclamante dan naar mij: ‘Voor de krenten en de sucade, jufvrouw! moet u bij dièn meneer wezen.’ De vertoornde verbruikster schoot dan op mij af en ik legde haar uit dat de sucade, die, zooals zij wist, uit Thibet kwam, dit jaar door misgewas was geteisterd, en dat een scheepslading cubaansche krenten, voor de Volharding bestemd, in de baai van Matanzas - ‘u weet nog wel van Piet Hein, jufvrouw!’ - door de Amerikanen als oorlogs- contrabande buitgemaakt, opgebracht en op staanden voet in de menage gestort en opgegeten was door de amerikaansche afgevaardigden. Waarop dan de jufvrouw vond dat het een schandaligheid was en dat die s.... van Amerikaanders met hun klavieren van hààr krenten hadden af te blijven. Waarop ik, het debat sluitend, zei dat zij daar volkomen gelijk aan had en dat diè meneer daar - ik wees, bij manier van représailles, naar Methöfer - er op staanden voet en per aangeteekenden brief een hartig woordje over zou schrijven naar Washington, zetel, zooals zij wist, van de amerikaansche regeering. Zoodra het antwoord binnen kwam, zou zij bericht ontvangen. Veel vermaak vond ik, voor de rest, niet aan mijn baantje, maar ik kon de vijf gulden niet missen die het opbracht en waarmee het fatsoenlijk gehonoreerd was. Gelukkigerwijze was dit niet mijn éénge bron van inkomsten. Ik verdiende nog een gulden of wat in de week met het geven van fransche conversatielessen, nu niet langer in een kooi, aan een penitentiairen catechiseermeester, maar aan prèttiger menschen. Mijn sympathieke-leerling- bij-uitnemendheid was dokter Lammers van Bueren, met wien ik door een ongesteldheid van mijn vrouw in kennis was gekomen, en in wiens studeerkamer ik, twee namiddagen in de week, de aangenaamste uren van mijn verblijf in de residentie doorbracht. Wij dronken thee, rookten een cigaar, spraken en lazen fransch. De goede dokter be-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
130 hoorde tot de beminnelijkste menschen die ik op mijn wisselvallig en somtijds doornig pad heb ontmoet, en vergéten heb ik hem niet! Mijn vrouw had, onder hààr naam: Madame Batut, een knip-cursus geopend, vrij goed bezocht door opgeschoten meisjes uit den burgerstand, die twee maal in de week naar de Perponcherstraat kwamen, waar wij een bovenhuis hadden gehuurd. Haar westzaanschen tongval reserveerend voor Piet en Jans Molenaar, die wij van tijd tot tijd zagen, sprak zij frànsch met haar leerlingen, die dat heerlijk vonden. Zij waren erg benieuwd naar ‘monsieur Batut’, die zich nooit toonde en meestal zorgde gedurende de lesuren afwezig te zijn, of, wèl in huis, zich hermetisch opsloot in de serre, door schuifdeuren gescheiden van de zitkamer waar de knip-cursus werd gegeven onder het herderlijk oog van paus Pius IX wiens levensgroot lithografisch portret boven den schoorsteenmantel prijkte. Een kennis van ons, dien wij, om hem niet te compromitteeren, ‘meneer Pietersen’ noemden maar die ànders heette - zijn vader had een ondergeschikte betrekking aan het hof, hijzelf was geëmployeerd aan het departement van Oorlog, en hij schreef, een paar keer, een amusant kunst-critiekje in de Paradox - meneer Pietersen had, bij manier van onschuldige grap en om te zien hoe ik daarop zou reageeren, het conterfeitsel van Pio Nono daar opgehangen en ik liet het ongemoeid. Tusschen haakjes! Ik heb altijd een klein zwak gehad voor den koppigen ouden man, die zich, toen de wereldlijke macht hem ontwrongen was, inmetselde op zijn Vaticaan - waar het, entre nous soit dit, wel was uit te houden, maar de geste, symbolisch gesproken, was móói! - en onverzet- telijk bleef weigeren de Berooving te wettigen in ruil voor een schamele schotel linzen van eenige millioenen lire. Hij zal zich, denk ik, in zijn graf hebben omgedraaid toen zijn opvolger, Pius XI, de geschenken van Mussolini-Artaxerxes, hem, dit is wààr, met een nauwelijks verzacht: ‘Friss! Vogel, oder stirb’ voorgehouden, aanvaardde en de daarop gevolgde transacties voorstelde als een triomf voor de Kerk! Triomf à la Pyrrhus, aanstonds voltooid door het Concordaat met den anti-Christ Adolf Hitler, die den ‘meest duitschgezinden Paus der Geschiedenis sedert den
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
131 val van Adriaan VI’ *) met àndere weldaden ook den terugkeer, onder zijn heidensche roede, van het catholieke Saargebied voor een groot deel te danken heeft gehad. De reden van mijn strikt incognito was tweeledig. In de eerste plaats vond ik het behóórlijk bij dezen cursus voor jonge meisjes op den achtergrond te blijven. En, secundo, achtte ik het beter dat de ouders van mijn vrouws leerlingen nièt te weten kwamen, dat ‘monsieur Batut’, onder het pseudoniem van Alexander Cohen, een oneerbiedig tijdschriftje, de Paradox geheeten, redigeerde en uitgaf. Want ofschoon ik, in het eerste nummer van dit blaadje, ùitdrukkelijk en nàdrukkelijk mijn standpunt had uiteengezet - ik was, schreef ik, géén ‘revolutionnair’ in den traditioneelen zin van het woord meer - waren toon en strekking van het geschriftje toch non-conformistisch genoeg om mij in den informeelen ban te hoùden, die hier en daar over mij was uitgesproken, en waarin ik mij, overigens, volkomen op mijn gemak voelde. *** Met het ontstaan van de Paradox was het zóó in zijn werk gegaan: Waar alle kranten en tijdschriften voor mij gesloten waren - ik zou immers nergens kunnen zeggen wat ik verkoos! - had ik er al een tijd lang over gedacht zèlf een blaadje, hoe bescheiden van afmeting ook, uit te geven. Het eenige wat mij tot dusver belet had dezen wensch te verwezenlijken, dat was gebrek aan contanten. Ik kende niemand van wien ik geld daarvoor had kunnen krijgen. Die het kònden geven zouden het niet gedààn hebben - waarom een aan bakboord en aan stuurboord, op ‘links’ en ‘rechts’ tegelìjk vurenden vrijbuiter in staat stellen een kanonneerboot, of een brander, uit te rusten? - en die het wèl gegeven zouden hebben, die hàdden het niet. Daar zat dus niets anders op dan zèlf het bedrag bijeen te brengen voor de bekostiging van het eerste paar num-
*) ‘Sedert den val van Adriaan VI, in 1523, is Pius XI, door zijn daden zoowel als door zijn wezen, de meest-duitschgezinde van al de pausen, die op den troon van den Heiligen Petrus zetelden.’ - ‘Kölnische Zeitung’ d.d. 31 mei 1927 (hèrvertaald naar de overzetting in het fransh).
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
132 mers van het geschrift-in-spe. Toen wij veertig gulden hadden uitgespaard - de hemel mag weten waaròp! - vond ik dat dit al heel mooi was, ging naar Trio, een door twee letterzetters en een drukker opgericht en door het Kamerlid Kerdijk financieel gesteund onderneminkje, en zette daar aan de drie firmanten mijn plan uiteen. Wat ik wilde uitgeven dat was een tweemaal in de maand te verschijnen pamflet, van 16 pagina's druks, in klein formaat: 16 bij 12 centimeter. Oplaag, om te beginnen, tweehonderd exemplaren. Ik beschikte, zei ik, alles in alles over veertig gulden, die zij dadelijk konden krijgen, en ik vroeg hun of zij geneigd zouden zijn mij, eventueel, een klein crediet toe te staan en, zoo ja, tot welk bedrag. Zij raadpleegden elkaar een oogenblik en antwoordden: ‘Tot honderd gulden!’, wat ik prachtig vond en méér dan ik verwacht had. De menschen kènden mij niet en wisten niets anders van mij, en dóór mij, dan dat ik niets ter wereld bezat. Een paar weken na dit accoord, op 6 november 1897, verscheen het eerste nummer van de Paradox, onder dit door Diderot - ‘J' aime mieux être homme à paradoxes qu' homme à préjugés’ - geïnspireerde motto: ‘Een paradox is het tegenovergestelde van een vooroordeel’, en waarvan het eerste artikel mijn afscheid van het orthodoxe revolutionnairisme inhield.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
133
Hoofdstuk XIII Laat mij, uit de twintig nummers van dit voor bijna veertig jaar geschreven en onder de puinhoopen der vergetelheid bedolven pamflet, een bladzijde-of-wat reproduceeren. Korte nootjes, die de algemeene strekking van het geschriftje aangeven, een uitval tegen de professionneele ‘vrije denkerij’, èn, om den onbetwistbaar-profetischen geest waarvan het getuigt, een der hoofdartikels: ‘Sociaal-democratische Idealen’. (De sociaal-democratische idealen, waarvan ik, in het tweede nummer van de Paradox, dd. 20 november 1897, een benaderend begrip gaf, zijn, zooals ik dit voorspelde, op den kop af dertig jaar later in Soviétië, voorheen Rusland, verwezenlijkt. Tot de algemeene satisfactie!) ***
Sociaal-Democratische idealen In dat sociaal-democratische land Zijn sociaal-democratische steden In die sociaal-democratische steden Wonen sociaal-democratischie menschen Die sociaal-democratische menschen Hebben sociaal-democratische kinderen En die sociaal-democratische kinderen Eten sociaal-democratische pap Met den sociaal-democratischen lepel Uit den sociaal-democratischen nap. (Oud kinderrijmpje)
Dat ze in 1898 zal plaats grijpen, de stichting van den sociaal-democratischen heilstaat - zooals de za-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
134 lige Friedrich Engels uit goede bron wist en verzekerde - dàt komt me twijfelachtig voor. Maar wáár is het: de sociaal-democratie staat voor de deur. De uitgehongerde sociaal-democratie. Hongerend.... naar baantjes, naar de macht en naar de kas. In de plaats der nog slechts uit sleur en kracht-van-gewoonte voortbestaande regeerings-vormen: constitutioneele en andere monarchieën en republieken, die elken dag iets van haar prestige verliezen, staat ons eerst-daags de ijzeren scepter der volks-regeering te wachten. (Dit ‘eerst-daags’ kan nog een jaar of dertig verwijderd zijn. Misschien vijftig. L i e f s t honderd!) Een areopagus van verloopen en nog-gangbare advocaten (daarvan wemelt het in elke rechtgeaarde volksbeweging), ‘volks’-koffiehuis-houders, kappers, honden-scheerders, blik-slagers, rook-verdrijvers, glazenwasschers, zuiveraars-van-wandgedierten, konijnenfokkers, turf-, melk-, groen- en andere boeren, schoolmeesters, uit-de-zaken-teruggetrokken deurwaarders, prulblad-redacteurs e.t.q. die àllen, met uitzondering van de prul-redacteurs en de advocaten - in de oprechte meening verkeeren, dat het nu hun beurt is te regeeren, zal ons dwingen tot het verorberen van 8-uren-zuurkool, het inzwelgen van 8-uren-bier en het baggeren van 8-uren-turf. Onze versnaperingen zullen bestaan in Guesde-chocolade en Marx-saliemelk en in onze vrije uren zullen we moeten marcheeren làngs, in en dòòr Liebknecht-pleinen, Bebel-markten, Anseele-lanen, Jaurès-grachten, Plechanoff-sloppen en Hyndman-stegen. De onschuldige kracht-meters die op sommige openbare plaatsen - in spoorweg-stations, speel-tuinen enz. - den belangstellende de gelegenheid bieden zijn spierkracht te beproeven, zullen van regeerings-wege worden vervangen door grimmige ‘têtes-de-turc’ -
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
135 op vaderlandsche kermissen bekend onder den naam: ‘K o p - v a n - J u t ’ - waarvan het gebruik even verplicht als kosteloos zijn zal Onomkoopbare en stomme getuige, zal de dynamograaf onze nieuwe heeren en meesters op de hoogte brengen van onze L e i s t u n g s f ä h i g k e i t op het gebied van ploegen, leerlooien, metselen, scharenslijpen, bestraten, koffiebranden, parelduiken, maaien, wolkammen, schoenpoetsen, aardappel-jassen enz. Een ‘volks’-leger zal in de plaats treden van de tegenwoordige militaire organisaties, de schutterij zal worden afgeschaft.... als niet krijgshaftig genoeg ter eventueele onderdrukking van ‘reactionnaire woelingen’ en de gendarmerie of maréchaussée in stand gehouden om de hand te leggen op de ‘misdadigers van gemeen recht’ - een zeer rekbare rubriek waaronder natuurlijk een ieder zal worden gerangschikt die niet verkiest te dansen op de betooverende muziek der sociaal-democratische CHEFS-D' ORCHESTRE. En, o! n e c p l u s u l t r a van zelf-bestuur, eenmaal binnen de muren van de-een-of-andere Singer-gevangenis zullen we het recht hebben zelven onze bewaarders te kiezen. *** Charge? Overdrijving? Een nederlandsch sociaal-democraat, de heer van Kol, heeft in eene brochure *) uitéén-gezet hoe k r a c h t - e n v e r m o e i d h e i d s - m e t e r s zullen dienen tot regeer-instrumenten in de handen onzer toekomstige collectivistische richteren. Het ‘volks’-leger komt op elk sociaal-democratisch, staatkundig menu voor. De heer Vandervelde, sprekend in naam zijner partij, beloofde, ter handhaving der orde in zijn toe-komst-staat, de inrichting van een gendarmerie-korps (Zitting der belgische Kamer van 8 Maart 1895). En een Duitscher, Genosse Kurt Falk zette onlangs in een geschrift uiteen hoe in een sociaal-democratische
*) ‘Loon naar werken’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
136 gevangenis de bewoners hun eigen.... c i p i e r s zullen benoemen! Het is een stellige òn-waarheid dat ‘het belachelijke doodt.’ Dàn immers ware de sociaal-democratie sinds jaar en dag tot hare vaderen verzameld geweest! *** Uittreksel uit de S o c i a a l - D e m o c r a t i s c h e S t a a t s c o u r a n t van 14 Maart 19.... Hoofdkwartier (Berlijn), 13 Maart: Het Marx-feest is hier heden met groote geestdrift gevierd. Een kwaadwillige, die gedurende de onthulling van 's Grooten-Meesters ruiter-standbeeld smadelijk de schouders optrok, werd door het volksleger met groot verlies uiteengedreven. Brussel, 13 Maart. Heden-nacht is een kracht-en-plicht-meter, staande voor den ‘Socialen Papegoaiken’, estaminet gehouden door gezel Sieske Druppel, van slechterikken vernield geworden. Burger-gendarm Foucaert heeft de hand gelegen op den genaamden Polleken Bertels, ook gezegd den Muyter, die reeds verscheiden malen gerefuseerd heeft het hem door den plicht-meter opgelegde aantal klakskens te maken. Heiligerlee, 13 Maart. De bewaarders-verkiezing heeft hier gisteren plaats gehad in de Troel-gevangenis. Burger Slot is met algemeene stemmen op drie na hèrbenoemd tot hoofd-cipier. De drie weerspannigen die weigerden hun kies-plicht te vervullen en zelfs getracht hebben gedurende de stemming te ontvluchten, zitten in het cachot op water en brood. Burger Slot bedankte in treffende woorden zijn logeergasten voor het hem nu reeds voor de d e r d e maal hèrschonken vertrouwen en beloofde, voortààn als voorhéén, orde, tucht en grendels te zullen handhaven. De gevangenis is versierd en de roode vaan wappert lustig boven de poort.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
137 Bolsward, 13 Maart: De beruchte X die in de ellendige bourgeois-maat-schappij het òn-nutte baantje uitoefende van schilder is hier Zondag gevankelijk binnen-gebracht. Het is nu reeds de tweede keer sedert het begin der maand dat X een alleszins òn-voldoende hoeveelheid steenen stuk-geklopt heeft. De opzichter, burger Knuppel, had hem reeds verscheiden malen aangeraden wat méér op de gemeenschappelijke keien en wat minder op zijn individueele vingers te slaan. X. beweert wel-is-waar het steenen-kloppen te zwaar te vinden en verzoekt te mogen schilderen, maar wie belet hem dit 's nachts te doen? Naar in den Minister-raad besloten is zal X, eenvoudig dood-gehongerd worden.
Van de mislijke vrijdenkerij Ja, het zijn de vrijdenkers die mij genezen hebben van de vrijdenkerij, en ik heb voor die lui e n b l o c niets over dan minachting. Hoe dat gekomen is? Het is jaren geleden dat ik voor 't eerst in aanraking kwam met een ‘vrijdenker’ van den echten stempel. Dat was in Parijs en 's mans voornaam was Armand, wat de voornaam is van àlle parijsche vrijdenkers die niet ‘Ugène’ of Anatole of Jules heeten. Armand was een man van beginsel! Hij bleef altijd buiten de kerkdeur staan als een van zijn grootmoders begraven werd, at in het openbaar worst op Goeden Vrijdag, kon geen dom-uitzienden frère ignorantin en geen soeur de charité op straat voorbijgaan zonder luide zijn afkeer te betuigen, en stelde als raadslid van een aan Parijs grenzende gemeente voor, een groot kruisbeeld, dat aan den ingang der begraafplaats stond, wèg te nemen. Hetgeen geschiedde in weerwil van het protest van duizenden die het daar wilden houden. Sedert deze laatste heldendaad ben ik Armand altijd uit den weg gegaan. Wat ik nièt kon ontloopen, dat was de fààm die uitging van die luì, leurs pompes et leurs oeuvres.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
138 Sedert de stichting van het Maison du Peuple had de vrijdenkerij, in Parijs, een tot dusver ongekende vlucht genomen. Er werden bùrgerlijke dooppartijen (baptêmes civils) georganiseerd - alsof de kèrkelijke niet even goed waren! - waarbij zalvend-glimlachende collectivistische priesters de roomsch-catholieke vervingen. Het aantal Benoîts, Jules, Ugènes, Clovissen en Anatoles nam op onrustbarende en verwarring-wekkende wijze toe in de omstreken van Montmartre, en hét éérste dat zorgzame ouders-en-opvoeders hun burgerlijk-gedoopte kroosten inprentten was, te spreken van den faubourg Antoine, de rue Honoré, de place André-des-Arts, waar andere, ònciviel-gedoopte kinderen zeiden: place Saint-André-des-Arts, rue Saint Honoré, faubourg Saint-Antoine *). En dan waren daar de groote feesten! En het Vrijdenkersgastmaal op Goeden Vrijdag in het Maison du Peuple gehouden, en waarvan het menu wéken van te voren al geannonceerd stond in alle democratische kranten van Parijs en ommelanden: DINER DU VENDREDI, DIT: SAINT Menu Potage à la Passion Côtelettes de cochon à la Jésus-Christ Pommes sautées à la Vierge Salade au Calvaire Beignets de pommes Marie-Madeleine Dessert. En nà het maal - of daarvóór, of entre la poire et
*) Onlangs in Utrecht, merkte ik dat ook dààr de militante Vrije Denkerij - of was het de calvinistische rechtzinnigheid? - aan den gang is geweest. Het Sint-Janskerkhof is herdoopt en heet tegenwoordig officieel Janskerkhof! De rationalistische nakomelingschap moet maar uitzoeken aan wèlken Jan de oude begraafplaats gewijd was. Aan Janen-alleman? Aan Jan Rap? Aan Jan Salie? Aan Jantoerlezjoerdebeenenvandevloer? Wàt een armoede van geest!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
139 le fromage, precies weet ik het niet - de allegorische voorstelling van ‘de overwinning der Vrije Gedachte op het Bijgeloof’, voorafgegaan door een van-fijnesthetisch-gevoel-getuigenide parodie op de Passie. De ‘vrije gedachte’, voorgesteld door een meisje van een jaar of twaalf, met een roode muts op en gewapend met een breinaald of een hoede-pen, doorsteekt, tot stichting der aanwezigen en onder het uitspreken van een innig: ‘Au nom de la Liberté, de l'Egalité et de la Fraternité’, een blaas in varkensvorm: het Bijgeloof. Tot laat in den nacht blijven de vrijdenkers, mannetjes en wijfjes, bijéén onder het zingen van toepasselijke liederen. Ik ben niet catholiek, maar als, op den een of anderen Goeden Vrijdag, een stuk of wat geloovigen het Maison du Peuple binnendrongen om het daar feestvierend gespuis ùit-of-in-elkaar te knuppelen, dan zou ik dat in mijn hart toejuichen. Ik zou er zelfs heel graag aan mee doen. Nu weet men waarom ik het land heb aan de professionneele vrijdenkers en die lui schuw als de pest. Ik ben vies van dat volkje!
Homeopathie Ik zou wel wat méér willen weten van dien Hahnemann, zijn ‘Leben, Meinungen und Thaten’ en ook hoe hij geraakt is tot zijn geneeskundige theorieën. Probaat z i j n ze, in de toepassing. Op het openbare leven en de politiek ten-minste. Daar kan ik van meespreken. M i j hebben de vrijdenkers van de vrijdenkerij, de republikeinen van het republicanisme, de democraten van de democratie, de socialisten van het socialisme en de anarchisten van het anarchisme genezen. Ik spreek van de o f f i c i e e l e belijders van al deze
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
140 o f f i c i e e l e gelooverijen, die, àl of niet koninklijk goedgekeurd, geen andere religies, meer of minder dwaas dan, naast zich dulden. M i j zijn die lui en die doctrines niet vrijzinnig, niet geavanceerd genoeg. Men kent de fransche gravure, voorstellend een pas getrouwd paartje, in zijn slaapkamer, nà het vertrek van vervélende en door làng blijven ergerlijke gasten. Man en vrouw drukken elkaar in de armen met den uitroep: E n f i n s e u l s ! Ook ik schreeuw, uit den grond van mijn hart: Enfin seul! - Gij hebt gisteren zóó gesproken, eer-gisteren zùs geschreven. En tans schrijft gij dit! - Dat bewijst dat ik van meening veranderd ben en géén gevangene van verroeste denkbeelden en beschimmelde formules. Er behoort veel m o e d toe de beschuldiging van l a f h e i d te trotseeren. Daar zijn tàl van zaken, hònderde, waaromtrent ik sedert geruimen tijd reeds denk zooals n ù, maar die ik versmaad heb v r o e g e r uit-een-te-zetten. Dat kwàm doordat ik destijds nog iets àf-te-rekenen had met onze heeren en meesters, en nog wat t e g o e d . En ik wilde zelfs den s c h i j n vermijden van àl wat maar in de vèrste verte zou kunnen gelijken op een a m e n d e h o n o r a b l e , of een berouwvolzondaarschap. Nù, dat ik q u i t t e ben met het h ó ó g e canaille, zal ik zonder schroom ook aan het l à g e de waarheid zeggen. Maar tòch aan 't h ó ó g e ook. Ik heb een òf-en-défensief verbond gesloten met mijzelf.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
141 Toch niet. Alleen maar òffensief! Ook i k ben iconoclast! Maar alleen waar het betreft l e e l i j k e beelden. Ik ben vóór het instandhouden van kerken, tempels en standbeelden - al waren de laatsten van tyrannen - wanneer ze schoon zijn en kunst-genot opwekken. En voor de vernietiging er van, als ze leelijk zijn.... en de lui die in tempels en kerken zaken hebben die opruiming goedkeuren. Mijnentwege mogen ze er nieuwe en mooiere heiligdommen voor in de plaats zetten.
Verwensching ‘Zalig zijn de armen van geest.’ Best mogelijk. Maar de duivel hale de h a l v e n -van-geest, de treurige slaven van 't vervloekte: The line must be drawn s o m e w h e r e . Uit die categorie worden de ‘partijen’ gerecruteerd. Ik bedoel de meest-vooruitstrevende. Ik schrijf zonder de minste h o o p en alléén uit b e h o e f t e - a a n - u i t i n g . D e s t e r k s t e m a n i s d e m a n d i e a l l é é n s t a a t , zegt Ibsen's ‘Vijand des Volks’. Juist! En alleen s t a a t ieder die den m o e d heeft alléén te staan. Niets is het martelaarschap waard! Tòch eerbied voor hen die a n d e r s hierover dachten.... en dit t o o n d e n door martelaar te z i j n . Onverschillig voor welke o v e r t u i g i n g . Opsluiting in een cel gedurende zes of méér maanden, wegens ‘majesteitschennis’ e.d., maakt iemand n i e t tot martelaar. Maar een m a r t e l i n g is het wèl!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
142 Die materialisten hebben wat op hun geweten! Iedere vlegel, iedere Grobian, iedere voor-iets-hoogers-onbevattelijke geestdrijver noemt tegenwoordig zijn onbevattelijkheid, zijn grofheid en zijn vlegelachtigheid héél wetenschappelijk: m a t e r i a l i s m e . 't Is om godsdienstig te worden! G e v o e l e n , in den zin van r a d e n , a h n e n , staat oneindig hooger dan w e t e n . We t e n kan een ieder die daartoe in de gelegenheid gesteld wordt. R à d e n doen alleen menschen met ziel. Zielen zijn zeldzaam. Als ik neigingen voel opkomen tot humanitarismen, solidariteiten, philanthropieën en broederlijkheden - het gebeurt niet vaak! - dan loop ik maar even de straat op en kijk wat voorbijgangers aan. Dan ben ik weer voor drie maanden genezen. Ik beschouw het w a a r h e i d - s p r e k e n - dat met het w a a r - z i j n vaak niets uit te staan heeft - niet als een p l i c h t . Ik zou liegen zonder een schaduw van scrupule als ik daar lust toe gevoelde. Maar het waarheid-spreken, èn, méér nog, het d e w a a r h e i d - z e g g e n aan Monsieur-tout-le-monde in 't algemeen en aan X, Y en Z in 't bizonder, behaagt me, tot vervoering toe, omdat het b r u t a a l en o n g e w o o n is en het liegen a l g e m e e n en l a f . Misschien zou ik me gaan toe-leggen op 't liegen als Jan-Rap-en-zijn-maat aan 't waarheid-spreken gingen. Ik heb dus den tijd nog met die studie. Wees u zelf! zei ik tot Iemand Maar hij kòn niet, hij was Niemand.
De Génestet heeft vergeten de geschiedenis ùit te vertellen: Onmiddellijk na zijn mislukte poging om I e m a n d te zijn trok N i e m a n d zijn jas aan, zette zijn hoed
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
143 op, schoot zijn pantoffels aan, nam zijn parapluie en ging in een ‘partij’ waar hij in minder dan géén tijd tot eer en aanzien geraakte. Ik zou den ‘draak’ steken met de sociaal-democratie? Quelle idée! En hoe àl te tragisch opgevat, deze sport: 't Is een eenvoudig, onschuldig s l a k k e n -steken. Het idee van een klassen-strijd stuit mij tegen geest en hart. Trouwens, de logische doorvoering daarvan is een onmogelijkheid. Wààr begint een klasse en waar houdt ze op? W i e zal de grenslijn trekken?
Alles naar wensch Volgens de Java-Bode gaat op Lombok ‘alles naar wensch. De bevolking is zoo met ons bestuur ingenomen dat zij onlangs een ter dood veroordeeld misdadiger, die uit de gevangenis wist te ontkomen, opspoorde en afmaakte voordat hij het nog eens kon probeeren.’ Ik heb het altijd gezegd: die lui zijn zoo dom niet! Dat zwarte goedje is vlug genoeg van ‘aannemen’ als ze maar eerst op den goeden weg gebracht zijn.
Individualisme Bij wijze van anti-dosis tegen het veel-verkondigde: ‘Wat het volk niet weet, dat weet nog niemand’, geef ik d e z e formule: Wat de massa weet en begrijpt, dat is de moeite van het weten en begrijpen niet meer waard. * Hoe meer een idee begrepen en geapprecieerd wordt door de massa, hoe meer het verliest van zijn intellectueele, moreele en esthetische waarde. * Hoe meer dichters, hoe platter de poëzie. Hoe meer
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
144 moralisten, hoe bekrompener de moraal. Hoe meer geleerden, hoe vervelender de wetenschap. * Hatelijker nog dan het vooruitzicht van een sociaal-plebocratisch régime, is me het idee van te worden geregeerd door een sanhedrin van ‘geleerden’: economisten, psychologen, anthropologen, anthropometers, criminologen, materialistische-geschiedenis-opvatters. Maar dat alles i s sociaal-democratie, ni plus ni moins. * Ieder waant zijn uil een valk, en elk sociaal-democraat zich-zelf een geleerde. * De sociaal-democratie m o e s t geboren worden in Duitschland, het vaderland van de moraal-preeken, de schoolmeesterij en de pedanterie. * Waarom ik bij voorkeur de sociaal-democratie aanval, en niet de andere politieke partijen? Niet - wat sommigen meenen - uit haat of antipathie tegen de chefs-d'orchestre van deze on-artistieke kapel. Maar omdat de sociaal-democratie de naaste, nare toekomst is. * Ik voer strijd tegen Morgen, ten-behoeve van Overmorgen, en versmaad te vechten tegen Gisteren en Vandaag: twee dooden. *
Weer een deceptie! En ik die me altijd verbeeld heb dat de koninklijke scepter, straks met lieflijk-beleidvolle hand gezwaaid, door onze jeugdige koningin, van g o u d was.... 't Ding is van zilver.... ‘zwaar in 't goud verguld.’ Eveneens van zilver en eveneens ‘zwaar in 't goud verguld’, de rijksappel. Dat doet me denken aan mijn jeugd, de prille.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
145 Ik kreeg toen eens op mijn verjaardag een horloge cadeau, een ‘gouden’ horloge volgens den gelei-brief. Later bleek me dat 't ding van zilver en (niet eens ‘zwaar’) verguld was. Sedert die ontdekking geloof ik aan n i e t s meer. Als nu de koningin maar niet aan a l l e s gaat twijfelen, wanneer zij merkt dat men haar een scepter ‘entoc’ in de handen heeft gestopt voor een èchte! *
Nog een legende A l t r u ï s m e in absoluten zin, n.l. als het tegenover-gestelde van e g o ï s m e = zelfzucht, bestaat niet.... tenzij gepaard gaande met z è l f - m o o r d . Die z è l f - m o o r d kan gepleegd worden door ànderen dan de a l t r u ï s t , en tòch op zijn persoon. Door len beul b.v. Zóó stierven - om van den laatsten tijd alleen te spreken - C a s e r i o , P a l l a s , Angiolillo, Overigens bestaat er slechts e g o ï s m e ...... van min-of-meer edelen aard. En dat wel om de zéér eenvoudige reden dat het e g o , het i k - z e l f , niet weggecijferd k à n worden. Al wat we d o e n of l à t e n , doen of làten we òmdat het ons z e l f - v o l d o e n i n g = g e n o t schenkt. En waar we ons bewust zijn dat l e e d , of p i j n , of d o o d het gevolg zullen zijn van ons b e r e d e n e e r d doen-of-làten, dáár zelfs weegt de v o l d o e n i n g , ons geschonken dóór dat doen-of-làten, zwáárder dan l e e d , p i j n en d o o d . Blijf me dus asjeblieft van-'t lijf met opofferingen-voor-'t-volk (of voor wat ànders) en edele-martelaarschappen van spring-levende-en-rustig-rondkuierende lui. (Dat ik hier n i e t doel op lichamelijk-en-zedelijk g e f o l t e r d e n en mijn uitval tegen de beroepsmartelaren géén verontschuldiging meent van f o l t e r a a r s en p i j n i g e r s , hoeft zeker niet te worden betoogd). Naar den rommel-zolder met de martelaars-legende: Die wat d o e t , kàn niet anders.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
146
Averij Bij de discussies over de marine-begrooting verzekerde minister Roëll dat hij ‘overtuigd (is) van den ernstigen invloed van den godsdienst op de s c h e p e n .’ Dan moeten die schepen bij-tijds worden nagezien, meneer Roëll!
Hollandsch binnenhuisje De vader, een dronkaard, ligt ziek te bed. Naast hem, en binnen het bereik van zijn rechterhand, de geduchte, een zweep. Op den grond, in een hoek, een stuk-of-wat-kinderen. Komt binnen de bode van een zieken-fonds of zooiets. - Leg jij met een zweep onder de wol? - Ja, dat is om die jongus op er bliksem te slaan, as ze leve make.... De oudste die het em ook wel es noodig om sen bokkie op sen verdommenis te komme. En de jongste die slaat er de kat mee op sen s.... r! Als 't een beetje meeloopt beroept deze vader zich straks op ‘gemoeds-bezwaren’ tegen het sturen van zijn kinderen naar de openbare school.
Staatsmans-eerzucht En Goeman Borgesius sprak: - Ik sta hier niet als partij-man, maar als slaaf der wet. Partij-man, slaaf-der-wet! Die jonge was altijd vol ambiesje, meheer!
Volksleiders Sterk-gekaakte Scherp-getande Mannen met vereelte.... tongen.
Gedemonetiseerd sprookje De spaansch-amerikaansche oorlog levert het bewijs
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
147 - even-als de grieksch-turksche - dat het n i e t altijd de vorsten zijn die den oorlog willen en provoceeren. De koningin van Spanje - en de koning van Griekenland - aanvaardden den oorlog à leur corps défendant, en onder den onweerstaanbaren drang van hun opgezweepte volken. Zoo is er een eind aan de tot-op-den-draad-versleten grap van de koningen en keizers ‘die 't maar zelf uitvechten moeten’. Sedert Napoleon I, de laatste veldheer-vorst van beteekenis, maken de koningen den oorlog niet meer. De kranten-jakhalzen doen het en de beurs-schuimers.
Oignez vilain In de Jonge Gids van mei komt voor een ‘Enquête over de behandeling van politieke gevangenen in Nederland.’ De heer Poutsma verhaalt daarin hoe hij, ontbrand in medelijden met de politie-agenten die zijn huis omsingelden met het doel hem te arresteeren, die lui op cigaren en warme koffie onthaalde ('t was in januari en erg koud) en hoe die beweldadigden, toen hij op hun verzoek zijn tuinhek ontsloot om hen hun koffie daar binnen te laten uitdrinken, hem aangrepen en zonder hoed en zonder schoenen mee naar 't politiebureau sleepten, vanwaar hij, met de handen op den rug geboeid, naar de gevangenis werd getransporteerd. Meneer Poutsma, neem me niet kwalijk, maar ik heb hartelijk gelachen om je avontuur. Welk mensch die de ‘vijf’ bij-mekaar heeft geeft er cigaren en koffie aan politie-lui die hem in de wacht moeten slepen? M i j zal zoo iets niet overkomen. 't Is waar: ik vergat daar dat de sociaal-democraten - de heer Poutsma is sociaal-democraat - strijd voeren n i e t tegen p e r s o n e n maar tegen instellingen. Een kop koffie en een cigaar aan wie mij zoo'n on-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
148 geïncarneerde i n s t e l l i n g laat zien.
Eenvoudig en smaakvol Ik krijg daar een exemplaar in-handen van De Volksonderwijzer. Die krant is gezet volgens de ‘vereenvoudigde spelling’. B.v.:i n t e r n a s i e o n a l e s o s i e a a l - d e m o k r a a t s i e ; i n t e r n a s i e o n a l e s o s i e a l i s t i e s e kongressen, r e p u b l i e k e i n s e school, landnasieonaliesasie, otoriteit, otoriteitstussenkomst. Inderdaad, ‘vereenvoudigder’ kan het niet!
Protectionisme Een van de collectivistische leden der belgische Kamer laat geen gelegenheid voorbij-gaan den koning zijn relaties te verwijten met Mlle (of is 't Mme?) C l é o d e M é r o d e .... te Parijs. Nu, p o u r u n e f o i s , s a i s - t u !, heeft die collectivist gelijk. Als het tòch noodig is dat ‘ l e r o i s ' a m u s e ’ , waarom begunstigt Z.M. dàn de n a t i o n a l e .... vermakelijkheden niet in-plaats van de uitheemsche?
Dieren-mishandeling Juffrouw Kath. Leopold heeft, onder den gemeenschappelijken titel van: Het Kroningsfeest, ‘Zeven liedjes voor de kleintjes’ geconfectionneerd en uitgegeven. Ik ben een vijand van denuncieeren maar toch wil ik de aandacht van de ‘Maatschappij tot bescherming van dieren’ vestigen op het volgende couplet: Wie heeft er ooit zoo'n feest gevierd; De huizen zijn met groen versierd, En aan oranjekoorden leidt de voerman 't paard, Wie is er nu niet in zijn' schik, 'k Zie hondjes met oranjestrik En opgeheven staart.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
149 Ik vermoed dat de weldenkende maar wreedaardige eigenaars van deze hondjes, ten-einde die staarten tot een even loyale als feestelijke verticaliteit te nopen, er peper onder gesmeerd hebben.
De arbeider is zijn loon waard Onder de onlangs door de regentes geridderden, figureert de protestantsche predikant Stapfer, te Parijs, die, bij den dood van koning Willem III, zaliger nagedachtenis, in den Temple de l'Oratoire een ‘schitterende lijkrede’ op den overleden vorst hield. Die dominee heeft zijn ridderorde dubbel-en-dwars verdiend. I k ten-minste zie geen kans hem dat oratorisch karweitje nà te doen.
Grootheid en verval Japan is verloren. 't Begon met zich te wapenen à l'instar van het Westen. Toen kwam de machinale industrie. Daarna 't parlementarisme. En nu zijn bij de laatste verkiezingen twee sociaal-democraten in de Kamer gekozen. Dat is het einde! Over twintig jaar zal de kunst dood zijn in Japan, 't land waar, vijftig jaar geleden nog, elk inboorling een artist was. De kunstenaars zijn kiezers geworden.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
150
Hoofdstuk XIV Mijn ‘brander’ ìs er! Het eerste nummer is gedrukt en verschenen. Maar nu komen de moeilijkheden, waaraan ik niet gedacht had. Hoe lanceer ik het geschriftje, hoe breng ik het in den omloop? Ik ga er een paar avonden mee venten in de drukste straten der koninklijke residentie: ‘de Paradox! Lees de Paradox!’; Maar ik heb er geen slàg van. Het ontbreekt mij aan de noodige.... hoe zal ik het noemen?.... Brutaliteit? Nee! laat mij liever ‘lèf’ zeggen! Het ontbreekt mij aan de noodige lèf mijn èigen waar aan den man te brengen. Ik, die voor niets stà, heb nooit een zekere schuchterheid kunnen overwinnen, een zekere pudeur, en ik heb, eerlijk gezegd, daar ook weinig of geen moeite voor gedaan. Met een ànder blad dan het mijne zou ik zonder de minste gêne kunnen venten, den titel er van uitschreeuwen dat het davert. Ik had dit, op een avond, eens een oogenblik gedaan met de Heilsoldaat - zoo heette het blad, geloof ik - nièt omdat ik veel voelde voor de heilsoldaterij, maar omdat de arme meid die er mee ventte lastig gevallen en gemolesteerd werd door het straatcanaille. De uitnoodigende kreet: ‘Lees de Paradox!’ stokt mij in de keel en wanneer ik, een heel enkelen keer, een exemplaar verkóóp - ik raak er geen tièn kwijt! - dan geneert het mij de betaling daarvoor, vijf cent, aan te nemen, Wat toch wel moèt! De omslag van het eerste nummer ziet er in het geheel niet oogelijk uit. De titel van het blaadje, de Paradox,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
151 tusschen twee vette diagonaal-strepen, prikkelt tot benieuwdheid noch kooplust. Jan de Waardt is te laat gekomen met zijn teekening, die mij trouwens allerminst bevalt en die ik, van de nummers 6 tot en met 12, vervang door een àndere, van den parijschen artist Georges Auriol. De nummers 13 tot en met 19 zijn versierd met een sprekende houtsnee van onzen vriend Jan Aarts, en het lààtste, nummer 20, met een ànder motief van denzelfden teekenaar, iets hypermodern-darmachtigs en buitengewoon leelijks, maar dit was, ik had het zoo verlàngd, mijn eigen onvergeeflijke schuld. Tot zoover over het ùiterlijk van de Paradox, die typografisch goed verzorgd was. De volslagen mislukking van het venten bracht mij op de gedachte van een ànder stratageem om mijn geschriftje onder de menschen te brengen. Wij togen, mijn vrouw en ik, op het drukste uur van den namiddag naar het Zuid-Hollandsch Koffiehuis, gingen daar, alsof wij niet bij elkaar hoorden, aan de leestafel zitten, en ik schoof dan, arglistiglijk, een paar exemplaren van de Paradox tusschen de àndere kranten en tijdschriften. Had, op een gegeven moment, nog niemand het kleine en dus weinig in het oog vallende pamfletje opgemerkt en in handen genomen, dan legde ik de krant, waaraan ik kwansuis bezig was, neer, keek even rond naar àndere lectuur, veinsde de Paradox te ontdekken die vlak onder het bereik van mijn schuin tegenover mij zittende vrouw lag, rees half op van mijn zetel, groette haar met een hoffelijken hoofdknik en een beminnelijken glimlach, en sprak haar op een gedempten maar voor de omzittenden toch duidelijk verstaanbaren toon aan: ‘Pardon! mevrouw, zoudt u zoo vriendelijk willen zijn mij dat tijdschriftje daar.... nee! mevrouw, dàt!.... ja! juist.... aan te reiken?’ - ‘Zékre! minère, alstublife!’ - ‘Ik dank u zeer, mevrouw!’ Ik betuurde dan, zonder onhollandsche overijling en zóó dat mijn, door onzen korten dialoog uit zijn ‘Nieuw Rotterdamsche’ of ‘Vaderlandsche’ studie opgeschrikte nevenman van links of rechts er op zijn gemak naar kon gluren, omslag en titel van het brochuretje, mompelde iets als: ‘De Paradox?.... Wéér wat nieuws!’, bladerde er
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
152 een tijdje in, lachte eens half-luid, of opineerde, met gefronste wenkbrauwen: ‘Wat een brutale kerel!’ en legde of sméét het, al naar gelang van mijn, door de lectuur gaande gemaakte, milde of geprikkelde stemming, náást of vóór mij neer. Een minuut of wat daarna - de Nieuw Rotterdamsche blokker grijpt zóó maar niet naar ànder dan zijn gewoon geestelijk voedsel! - een minuut of wat daarna had mijn buurman van links of rechts, of de meneer aan den overkant, het blaadje opgenomen en zich aan het lezen gezet. Meestal gooide hij het, met een boos of een vies gezicht, al gauw weer neer. Maar het gebeurde óók dat hij het voor een groot gedeelte of heelemààl las en het vervolgens aan een kennis en leestafel-genoot overreikte: ‘Hè je da' geleze?.... Kèj dat ding?.... Moejes inkijkel.... Die vent durft het wèl zegge!’ Of ik, op deze manier, veel abonnés of koopers-bij-het-nummer heb verworven, dat zou ik niet weten te zeggen. Vermoedelijk nièt! Voor zoo ver ik mij herinner bracht ik het, na een maand of drie, vier, tot een oplaag van drie-honderd of drie-honderd-en-vijftig exemplaren, wat méér was dan ik had verwàcht. Ik had over de honderd abonnés, waaronder één in West-Australië, bij de tegenvoeters, of tegenfoeteraars. Onder de abonnés in het vaderland was er een dien ik dèstijds niet kende maar met wien ik, een jaar of wat later, in aanraking zou komen: de heer H.M.C. Holdert, de toekomstige directeur van de Telegraaf, en, als zoodanig, ruim drie lustrums lang mijn patroon. De geschiedenis van de Paradox werd de lijdens-historie van vrijwel alle publicaties van dit soort, ondernomen zonder kapitaal en dus zonder den ruggesteun dien ik noodig zou gehad hebben om het vol te houden totdat de opbrengst de uitgaven kon dekken. En verder waren daar de gewone verdrietelijkheden: abonnés die niet betaalden, agenten die niet op tìjd of in het gehéél niet afrekenden, e.d. Het werd mij hoe langer hoe moeilijker de drukkers te betalen. Het mij toegestane crediet had de oorspronkelijke limiet van honderd gulden al ruim overschreden, en de gedachte dat ik deze menschen, die mij vertrouwd hadden, ten-slotte geld zou schuldig blijven, was mij een ware pijni-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
153 ging. Nièt dat zij het mij lastig maakten! In het geheel niet! Maar voor mìj was de situatie ondragelijk. *** Ik heb in mijn leven weinig Maecenassen ontmoet. Eén, in ronde cijfers! Maar wat kwàm hij onverwacht! En wat wàs hij welkom! Dit was in den nazomer van 1898. Wij woonden, toen, na twee of drie verhuizingen, in de Carthesiusstraat, een nog in staat van aanbouw zijnd zijstraatje van de Regentesselaan, en ik zat, op een zondagmorgen, zooal niet ‘weak’ dan toch ‘weary’ aan mijn schrijf-tafel te peinzen, onder den geestigen blik, nièt van een raaf - dàt kon bruintje niet trekken! - maar van Grip, onze huiskraai, die vrij rondvloog en bij voorkeur op den richel van de openstaande kamerdeur roestte, toen er gebeld werd, en een heer, na mijn uitnoodiging boven te komen en tegenover mij plaats te nemen, mij vroeg of ik de redacteur van de Paradox was. Ja! dat wàs ik. Waarop de bezoeker zei, dat hij, geabonneerd door bemiddeling van een boekhandelaar, mijn blaadje geregeld las en er schik in had, hoewel hij, hier en daar, wel iets te critiseeren vond, wat, antwoordde ik, zijn onbetwistbaar rècht was. Hij bleef een poos praten en vroeg, op een gegeven moment, of ik er met de opbrengst van het geschriftje, abonnementen en losse verkoop, kon kòmen. Nee! zei ik, bij lange nà niet. Dat had hij wel gedàcht! En of ik hem wilde vergunnen het te-kort te dèkken? Meteen haalde hij zijn portefeuille uit en deponeerde een bankbillet van duizend gulden op mijn tafel. Duizend gulden! Om van te dùizelen! Dit was veel meer dan mijn schuld aan de drukkers bedroeg. Ik zei hem dit en ook dat ik ontmoedigd was, dat ik er, wat de Paradox betrof, over eenigen tijd zeker weer nèt zoo voor zou staan als nù, en dat mijn besluit al genomen was in november d.a.v. - ik zou het dan juist een jààr hebben volgehouden - de uitgave te staken. Hij vond dit jammer, maar hij begreep mijn ontmoediging en hoopte dat ik later de uitgave zou kunnen hervatten. Wat die paar honderd gulden méér
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
154 dan mijn te-kort aanging, daar moest ik maar geen gewetenszaak van maken en er over beschikken naar mijn eigen idee. Ik zou, suggereerde hij, daarvoor misschien een poos kunnen uitrusten ergens aan zee. Wat wij, kort na het opdoeken van de Paradox, deden. Want ik verveelde mij nu dood in den Haag! Ik kon het er niet langer uithouden. In den Haag niet en op het heele nederlandsche vasteland niet! *** Daar zou ik bijna vergeten hebben gewag te maken van een heel ànder soort bezoek dan dat van den gullen heer Dijk, mijn maecenas. Een visite, die ik eenigen tijd vóór de zijne ontving. Op een namiddag hoorde ik van mijn vrouw dat er, dien morgen, iemand geweest was, een tegelijk lachwekkend en verdacht uitziend, een vreemdsoortig fransch sprekend heerschap, dat naar mij had gevraagd en den volgenden ochtend terug zou komen in de verwachting mij dan aan te treffen. Zijn naam had hij niet willen zeggen en de onthulling daarvan voor mij gereserveerd. Haar definitie: ‘un personnage grotesque en même temps que suspect’, bleek onjuist noch overdreven te zijn geweest, en ik heb nooit begrepen hoe iemand met een uiterlijk zooals het zìjne zich op klaarlichten dag op straat kon vertoonen zonder elke tien meter te worden aangehouden en uitgenoodigd even méé te gaan. In een parelgrijs jaquette-costuum gestoken, met kanarie-gele bottines, paarse sokken en bruine glacé-handschoenen aan, een groene slip das over een rose overhemd, een hooge hoed op het vlammend-roode, in-het-oog-loopend-geverfde haar, een ditogekleurde kattenknevel - hij léék op de Gelaarsde Kat! - die zijn gelaat een simultaan-woeste-en-belachelijke uitdrukking gaf, sprak uit zijn heele wezen de toeleg aangezien te worden voor een gedistingeerd vreemdeling, bezoeker van musea en andere bezienswaardigheden. Ik had moeite mijn lachen in te houden, toen hij, zoo toegetakeld en met een omvangrijke leeren portefeuille onder den arm, mijn kamer binnen kwam en zich, na mij met een luidruchtig: ‘Bonjour! compagnon’ en een geest-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
155 driftigen handdruk begroet te hebben, voorstelde: - Je suis Schouppe! Schouppe?.... Schouppe?.... Deze naam zei mij, zoo op het eerste gehoor, nièts, - Schouppe? Connais pas! - Tu connaye pas Schouppe? zei hij, zichtbaar teleurgesteld.... Placide Schouppe? Placide Schouppe! Ja! nu wàs ik er. Ik had in de kranten van hem gelezen. En in den loop van het Procès des Trente, bij het verhoor van de nièt-‘intellectueele’ beklaagden, was zijn naam een paar keer genoemd.... Placide Schouppe, de belgische ‘anarchist’-inbreker, in zijn vaderland tot een jaar of wat gevangenis, later, in Frankrijk, tot vijftien of twintig jaar dwangarbeid veroordeeld, en nu, een maand of wat geleden, uit de overzeesche strafcolonie ontsnapt. Dit was dus Placide Schouppe, de opzichtige meneer die daar tegenover mij zat en wiens bezoek - hoe was hij aan mijn adres gekomen? - mij niets minder dan welkom was. Ik vroeg hem, zonder buitensporige beminnelijkheid, wat hij van mij verlangde. - Oh! un petit service, tu saye! zooals compagnons die elkander bewijzen.... Een paar aanbevelenswaardige adressen van bourgeois, waar hij, met een redelijke kans van succes en het vooruitzicht op een de moeite loonende buit, zou kunnen inbreken. Hij onderstelde dat ik relaties had in kapitalistische kringen, en aangezien hij voor het éérst in den Haag was om ‘business’ te doen en daar niemand kende, was hij naar mij toe gekomen om een paar tuyaux. Eerlijk zouden w'alles deelen (suikergoed en marsepein), spiegelde hij mij, met de hand op het loyale hart, voor. Zijn gereedschap had hij bij zich! Hij rammelde even met zijn portefeuille om mij te overtuigen dat hij geen bluffer was en zonder tijdverlies aan het werk kon en wilde gaan. Zonder het geval tragisch op te vatten en den deugdheld uit te hangen, gaf ik hem kort en bondig te verstaan, dat zijn ‘business’ mij niet interesseerde, dat ik hem dus niet van dienst kon zijn en hem niet langer ophield. Hij vroeg of hij ten-minste zeker kon zijn dat ik de politie niet zou waarschuwen.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
156 - Ne craignez rien, mais foutez le camp! Hij pakte zijn zacht-rinkelende inbrekers-nécessaire op en ging heen, zonder mij de hand te drukken maar nièt zonder een schamper: ‘Je voye que je me suis trompaye! Tu n'es pas un vraye compagnon, tu saye! Tu n'ayes qu'un sale bourgeois!’ op mij te hebben afgeschoten. Pijl van. den vluchtenden Parth, die, na zooveel jaren, nog natrilt in mijn verguisd gemoed. Dank zij de beau geste van den heer Dijk, dien ik niet weerzag en die eenigen tijd later overleed, konden wij verhuizen naar Schiermonnikoog, waar wij een maand of wat bleven. Maar ook hier, tusschen den hemel en de zee, de zee die ik, ‘homme libre’ volgens de definitie van Baudelaire, altijd heb liefgehad, kwam ik niet tot rust. O! God, nee. Ik ben er diep rampzalig geweest. Alles trok mij onweerstaanbaar terug naar Frankrijk, naar Parijs, waar ik op 14 juli 1899, dezen keer ook voor mìj een feestdag! uit den trein stapte, een week of wat nà mijn vrouw, die vooruit gegaan was om poolshoogte te nemen en kwartier voor mij te maken. Ik vond haar, tot mijn groote verrassing en mijn even groot genoegen, in het gezelschap van Helen Meredith, die voor een paar dagen uit Londen was overgewipt. En wij spraken dien avond over de oude Torch en over de oude ‘comrades’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
157
Derde boek De ban verbroken Bonjour, Paris! - Woelige tijden - André Blanc, letterzetter - Mijn vrouw bij Lépine - Een onverzettelijk prefect - Een elegant ‘premier’ - Victorie! - Vaderlijke politie De rubriek ‘Lettres Néerlandaises’ aan den Mercure de France - De zondagsche ‘Colonie’ in Meudon - Byzantijnsche discussies - Christo Rakovsky, toekomstig gezant - Alfred Edwards' Petit Sou - Kwispelstaartende collectivisten - Redacteur aan de Fiagaro - Gaston Calmette - André Tardieu - Alfred Capus - Eve Lavallière - Van de ‘Variétés’ naar het klooster - Mijn borst vol ridderorden - De nieuwe chef-Buitenland - Kleine explicatie - Als ‘envoyé spécial’ naar den Haag - Eerste ontmoeting met doctor Abraham - De twee maten en de twee gewichten van het Vaticaan.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
159
Hoofdstuk XV
In Parijs terug, kwam het er nu voor mij op aan zoo lang mogelijk onopgemerkt te blijven, en het tijdstip was daar gunstig voor. Het waren, toen, de felst-bewogen dagen der ‘Affaire’ die heel het openbare leven sedert lange maanden bezig
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
160 hield en in den volsten zin van het woord vergiftigde: de revisie van het vonnis van december 1894; de terugkeer van den gevangene van het Duivelseiland; de zittingen van den twééden krijgsraad, te Rennes; de verbitterder dan ooit woedende pers-polemieken tusschen dreyfusards en anti's.... Clemenceau, Rochefort, Jaurès, Drumont, de Pressensé, de Cassagnac, om alleen de ‘chefs de file’ te noemen; Dreyfus' twééde veroordeeling en de hem verleende gratie; dagelijksche opstootjes in Parijs. Agitatie die, ten-slotte, culmineerde in de belegering van het ‘fort Chabrol’, een door de politieke politie op touw en door den commandant der benarde veste, Jules Guérin - buiten medeweten, vermoedelijk, van de bezetting - en scène gezette, als afleiding bedoelde vertooning. In afwachting van het resultaat der démarches, door eenige personen te ondernemen om het mij betreffende uitbannings-bevel te doen intrekken, richtte ik mij, met de uiterst beperkte middelen waarover ik beschikte, op mijn ééntje in. Mijn vrouw had haar intrek genomen bij haar moeder en bleef daar, voorzichtigheidshalve. Ik huurde een gemeubileerde hotelkamer in de rue Rodier, waar ik mij liet inschrijven als André Blanc, geboortig uit Marseille en letterzetter van beroep. Papieren, toonbare identiteits-papieren, had ik niet. Als een politieman van de ‘service des garnis’, met de contrôle over de gemeubileerde hotels belast, op den origineelen inval was gekomen mij den een of anderen keer daarnaar te vragen, dan was het mis geweest. Gelukkig voor mij waren deze heeren liever lui dan moe, en de politie-in-het-algeméén had, in de atmosfeer van burgeroorlog waarin de ‘Affaire’ het land gedompeld hield, de handen vol genoeg. Verschuilen deed ik mij nièt! Ik ging elken dag naar de Bibliothèque Nationale, in de rue Richelieu, waar ik tot het uur van sluiten bleef werken. Ik had namelijk al gauw bezigheid gevonden. De uitgever Stock o.a. had mij, tot straf voor mijn zonden, de vertaling opgedragen van Eduard Bernsteins pas verschenen boek: Die Aufgaben der Sozialdemokratie. Het was een vreeselijke taak, het overzetten, in leesbaar fransch, van dit lijvige en hàrdlijvige, taaie, met sociaaldemocratisch-pedante Gründlichkeit geschreven re-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
161 visionnistische evangelium, taak die mij menige hartgrondige vérwensching aan het adres van dén auteur zoowel als van zijn boek afperste, maar die ik, met de mij helaas! eigen nauwgezetheid volbracht. Want wàt ik op mij nam, hoe afkeerig ik er ook van mocht wezen, deed ik altijd consciencieus. Geleidelijkerwijze knoopte ik mijn vroegere relaties weer aan, en ik herleefde, in den parijschen dampkring, op de manier van een geranium, die, na in een kelder, een hòlandschen kelder, overwinterd te hebben, weer opbloeit in licht, en lucht en zonneschijn. De omstandigheid dat ik mij niet in Parijs mag ophouden, er als banbreukeling vertoef en het lang niet denkdbeeldige risico loop den een of anderen dag gesnápt te worden, verhóógt mijn schik in het leven eerder dan dat het dien tèmpert. Het verbodene heeft mij altijd onweerstaanbaar aangetrokken, en in Adams plaats zou ook ìk vermoedelijk, door de overtreding van de éénige Verbodsbepaling in den Hof van Eden, alles hebben bedorven voor mij zelf en voor de nakomelingschap. Wat het gevààr betreft, dit werkt op mij in als een prikkel om het te trotseeren. Ik ben dan ook nog geen drie maanden in Parijs terùg, of ik heb alle òmzichtigheid en alle vóórzichtigheid laten varen. Wat ik het gauwst beu ben geworden, dat is het alléén-wonen in de duffe, muffe hotelkamer in de rue Rodier. Wij trekken dus weer bij elkaar, mijn vrouw en ik, eerst in een gemeubileerde kamer in de rue de la Tour d'Auvergne, een zijstraat van de rue des Martyrs. Onze verhuurster hier is een ‘marchande à la toilette’, en den heelen dag, tot laat in den avond, is er, in haar winkel aan de straat waarvan onze kamer door een dun beschot gescheiden is, geloop en geweeklaag van arme vrouwen en meisjes, die de ééne dìt, de àndere dàt kleedingstuk of pover lijfsieraad van de hand komen doen. Het wijf biedt natuurlijk zoo weinig mogelijk. Die ànderen zitten immers in nood!.... ‘Comment! vijftien francs voor dien mantel, die zoo goed als nieuw is? Ik heb hem geen viermaal gedragen!.... Voyons! madame, u geeft zeker wel vijf francs méér!....’ - ‘Je ne peux pas, mon petit! Non!’ - ‘Nou! twee francs dan.... vingt sous!.... Soyez gentille!’ -
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
162 ‘Nee! ik kàn het niet doen, ma chérie.... Ik zou er op verlièzen! Inutile d'insister!’ En het arme schepsel gaat heen met haar vijftien francs, die morgen of overmorgen òp zullen zijn. Dan zal zij iets ànders gaan verkoopen, als zij ten-minste nog iets te verkwanselen hééft. Wij vertrekken gauw weer uit dit web, waarvan de spin, naar ik meen mij te herinneren, een tijdje later vermoord werd gevonden, en nemen onzen intrek in een juist vacant geraakte kamer van het huis, en op dezelfde verdieping, waar mijn vrouws moeder woont. Ik was daar vroeger nooit geweest en niemand kènt mij in de huurkazerne. Wij gaan elken morgen en middag tegelijk de deur uit, ik naar de Bibliotheek en mijn vrouw naar het mode-atelier in de rue de Provence, waar zij werkt en waar ik haar, om twaalf uur en 's avonds, geregeld afhaal. Zoo vlieden een maand of wat heen, rustig en genoegelijk als het leven van Poots argeloozen landman. Maar mijn situatie kan, op den duur, toch zoo niet blijven en daar moet iets worden gedaan om mijn clandestien oponthoud in Parijs tot een geoorloofd verblijf te maken. Onder de personen die moeite voor mij doen behoort, in de éérste plaats, mijn oude vriend en politico-ideologische tegenstander Eugène Fournière, in den tusschentijd bevorderd tot lid van den parijschen gemeenteraad en afgevaardigde voor het district Guise, en die - Jean Jaurès en zijn intieme vijand-en-partijgenoot Jules Guesde waren bij de laatste verkiezingen gewipt - zooveel als het opperhoofd was van de socialistische Kamergroep. Fournière sprak een paar maal over mij en mijn ‘geval’ met Waldeck-Rousseau, premier en minister van Binnenlandsche Zaken. Maar Waldeck - dit was, zooals ik zei, in de heftigst-bewogen dagen der ‘Affaire’ Waldeck, die gewichtiger zaken aan zijn hoofd en ‘d'autres chats à fouetter’ had, paaide hem elken keer met vage voorspiegelingen van welwillendheid: ‘Ik zal eens zièn!.... Mischien wèl!.... Làter.... Je ne dis pas non!.... Reparlez m'en d'ici quelque temps!’ Maar op een dag dat hij slecht gehumeurd was, of misschien geen tijd had, zei hij tegen Fournière dat het niet zou gààn, want dat Lépine, op wiens voordracht ik het land was uitgezet en die blijkbaar een pik op mij had, zich
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
163 mordicus tegen mijn terugkeer verzette, en dat hij, Waldeck, daar niet tegen ìn kon gaan. Dat moest Fournière toch begrijpen! Maar als Lépine te bewegen was zijn veto in te trekken, dan had hij, Waldeck, niet het minste bezwaar tegen mijn terugkeer naar Frankrijk.... ‘Si non, non! Je ne puis pas me fâcher avec mon préfet de police pour les beaux yeux de votre ami Cohen!’ Dit klonk logisch genoeg! En na nog een vergeefsche poging van mijn vroùw om Binnenlandsche Zaken tot betere gedachten te bewegen - zij kreeg Waldeck niet te spreken, wèl zijn chef de cabinet, en ik was dien dag, uit puren overmoed, met haar meegegaan naar de place Beauvau en ik zat in de anti-chambre te wachten op den afloop van het onderhoud - kwamen wij tot de conclusie dat er niets anders op zat dan den recalcitranten ‘p'tit Louis’, zoo noemden zijn agenten hun prefect, in persóón te lijf te gaan en te trachten zijn tegenstand te overwinnen. Zèlf kon ik dit natuurlijk niet doen en Fournière was, om de een of andere reden, en froid met den prefect van politie. ‘I k zal naar hem toe gaan!’ stelt mijn vrouw voor. En ik aanvaard dit zonder aarzelen. Wie zou beter dan zij, en zonder mij te vernederen, mijn zaak kunnen bepleiten bij den wrokkenden Lépine? De moeilijkheid is alleen maar, hoe zij hem te spréken zal krijgen. Zich bij hem laten aandienen als mijn vrouw zou een nutteloos pogen zijn. Hij zou haar dan zeker nièt ontvangen. Daar valt mij iets in! Ik weet dat de Pressensé, dien ik ken - ik heb hem een paar keer aan Clemenceau's Aurore ontmoet - op goeden voet staat met Lépine en ik ga hem een introductie vragen voor mijn vrouw. ‘Met het grootste genoegen!’, zegt hij en hij geeft mij zijn kaartje met dit opschrift: ‘Francis de Pressensé serait tout à fait obligé à M. le Préfet de Police de vouloir bien faire bon accueil à Mlle Batut, qui désirerait l'entretenir d'une affaire la concernant.’ ....Sesam open u! dat haar, een of twee dagen later, toegang verschafte tot Lépine's cabinet, waar zeker zèlden, zoo ooit, een gesprek werd gevoerd in den volgenden trant:
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
164 Lépine (met een handgebaar in de richting van den fauteuil tegenover den zijnen): Neem plaats, mevrouw! (Hij gaat zitten.) Je vous écoute! Mijn vrouw: Het kaartje, dat ik u zooeven ter hand heb laten stellen, introduceert mij als mademoiselle Batut, wat mijn eigen naam is. Maar ik ben bij u gekomen als de vrouw van Alexander Cohen. Hij kijkt nijdig op: - Waarom hebt u zich dan niet als zoodanig laten aandienen? - C'est bien simple! Dan zoudt u mij waarschijnlijk niet ontvangen hebben. - En effet!, daar was kàns op.... Maar u bènt hier nu eenmaal, grâce à.... à ce subterfuge, et je vous écoute! - U begrijpt natuurlijk wel, meneer de prefect, waaròm ik bij u ben gekomen! - Du tout! madame, du tout! - Dan zal ik het u zèggen! Ik ben gekomen om u over Alexander Cohen te spreken, die.... Hij maakt een afwerend gebaar, dat zooveel beteekent als: spreek mij niet van dien man! Maar hij is toch galant genoeg mijn vrouw niet in de rede te vallen, of op te staan, ten teeken dat hij het onderhoud als geëindigd beschouwt. Zij vervolgt dus: - Ik zal zoo kòrt mogelijk zijn.... Voici! Het is nu al ruim zes jaar geleden dat Cohen, op uw voordracht, Frankrijk is uitgezet. - Daar had hij het naar gemààkt, madame! - Laissons cela! Daarover wensch ik niet met u te discuteeren, evenmin als over de omstàndigheden van zijn arrestatie en van zijn veroordeeling bij verstek. Dat alles behoort tot het verleden! - Maar het is bij mij niet in het vergeetboek geraakt, dat verzeker ik u! - Als u dan ook maar niet vergeet dat hij door de jury is vrijgesproken. Bovendien zijn er, sedert dien tijd, een paar amnesties geweest, waarvan alle politieke veroordeelden van het procès des Trente, behalve hij, gebeneficieerd hebben. - Die anderen waren Franschen, mevrouw! Die kòn ik, tot mijn groote spijt, niet buiten het land houden.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
165 - C'est entendu!.... Maar ik verzeker u, monsieur le préfet, dat van alle gebòren Franschen er niet één is die, comment dirai-je?.... qui ait le sentiment plus profondément français que lui. A tel point, dat hij nergens anders dan in Franikrijk kan léven! - Dan had hij maar moeten zorgen dat hij er niet ùitgezet werd.... Waar is hij op het oogenblik? Nog altijd in Engeland? - Nee! in Holland. - Eh! bien, dat is zijn geboorteland, niet waar? - Oui! mais il y est malheureux comme les pierres. Hij gaat daar dood! - Wel nee! madame. Vous exagérez! - Heelemaal niet!.... Je vous le répète: hij gaat daar dood!.... Wat overdréven is, dat is de doodstraf, la mort lente, pour un délit d'opinion waarvoor hij nu al zes jaar in ballingschap heeft doorgebracht. Vindt u niet dat dit nu lang genoeg heeft geduurd? - Que voulez-vous que j'y fasse, madame! - Dat is eenvoudig genoeg: u niet langer verzetten tegen zijn terugkeer in Frankrijk. Dat hangt alleen van ù af! - Ik ben de minister van Binnenlandsche Zaken niet, madame! - Dat weet ik! Maar de minister heeft gezegd, dat hij geen bezwaar zou hebben tegen Cohen's toelating in Frankrijk, als ù zich daar niet tegen verzette. - Zóó? Aan wien heeft hij dat gezegd? - Aan den afgevaardigde Fournière. - Eh! bien, madame, de minister heeft de waarheid gesproken. Zoolang ik prefect van Politie ben, komt uw man nièt in Frankrijk terug! Ik heb genoeg aan mijn èigen anarchisten!.... Waar zit Cohen op het oogenblik? - Dat heb ik u al gezegd! Hij is in Holland. - In Amsterdam? In den Haag? - Nee! hij zit daar op een klein eilandje, in de Noordzee.... - Op een eiland? Mais c'est parfait! - Qu'il n'en bouge pas! Dat is de bèste raad dien u em kunt geven. - Eh! bien, non! Dien raad zal ik hem nièt geven! Au contraire! Ik zal hem schrijven dat hij naar Parijs komt. Advienne que pourra!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
166 Lépine springt op, loopt een paar maal met groote passen zijn cabinet op en neer, en barst uit: - C'est trop fort, madame! U komt mij hier in mijn eigen cabinet trotseeren? Ik heb u gezegd dat zoolang ik prefect van Politie ben, Alexander Cohen nièt in Frankrijk terug komt! En u durft mij in mijn gezicht antwoorden dat u hem wilt schrijven dit tòch te doen? Ecoutez-moi bien, madame! et prenez garde.... Ik laat hem oogenblikkelijk arresteeren, en u weet wat daarop volgt. - Tant pis! U zult niet ééns naar hem hebben te zoeken.... Zoodra hij hier is kom ik naar u toe om u te zeggen waar u hem kunt vinden.... Ik laat hem daar ginder niet verkwijnen! Op dit moment werd er aan de deur geklopt, en op het bitse: ‘Entrez!’ van Lépine kwam een harig, uiterst ongunstig uitziend heerschap, met een bundel paperassen in de hand, binnen. - Ah! c' est vous, Puybaraud!.... Vous tombez bien! Weet u wie die dame is die daar zit? Dat is de vrouw van Alexander Cohen, die anarchist, die ik, na den aanslag van Vaillant, het land heb uitgezet. Zij heeft mij gevraagd of hij terug kan komen en ik heb haar gezegd dat daar geen spràke van kan zijn. Eh! bien, elle me répond tranquillement dat zij hem zal schrijven tòch naar Parijs te komen! Que dites-vous de cela? Puybaraud zegt er niets van, maar hij schudt bedenkelijk het hoofd. De naam van Vaillant, die, den 9den december 1893, een bom in de Kamer gooide, daarvoor ter-dood veroordeeld en geguillotineerd werd, heeft, ongetwijfeld, herinneringen in hem wakker geroepen. Want hij, Puybaraud, is de metteur-en-scène geweest van dezen aanslag, waarvoor hij den onnoozelen Vaillant door een agent-provocateur de benoodigde springstoffen in handen had laten spelen*). - U hebt mij goed begrepen, madame? hervat Lépine nadat Puybaraud is heengegaan.... Vous m' avez bien compris, n' est-ce pas? Laat Cohen blijven waar hij is! Dat
*) Zie de Herinneringen: ‘Souvenirs de police’, van den parijschen oud-commissaris van politie.... en parnassisch dichter, Ernest Raynaud.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
167 is het verstandigste wat hij kan doen, croyez-m' en! Hij begeleidt mijn vrouw tot aan de deur van zijn cabinet, maakt een hoffelijke buiging en groet haar, bij manier van afscheid, met een: ‘J'ai bien l'honneur de vous saluer, madame! *** Maar nu wordt het ernst, ‘salement sérieux’, en daar moet vlug en beslissend worden gehandeld. Want Lépine zal natuurlijk zonder verwijl de noodige orders geven om mij te doen arresteeren zoodra ik in Parijs zal zijn teruggekeerd, en men zal beginnen met mijn vrouw te laten nagaan teni-einde mij op het spoor te komen. Een uur na haar onderhoud met Lépine zijn wij bij Fourmenière. - Ecoutez! cher ami.... De tijd dringt nu en wij hebben geen dàg te verliezen! Snàppen ze mij, waarop nu de grootste kans bestaat, dan krijg ik éérst zes maanden, die ik er, onder ons gezegd, met liefde voor zou over hebben als ik daarna in Frankrijk kon blìjven. Maar daar is geen dènken aan! Zij zouden mij wéér het land uit zetten, wat een verschrikkelijk idee is. Want dan moet ik terug naar mijn vaderland, en wat dàt voor mij beteekent daar heb je geen benaderend begrip van.... Fournière! cher ami, il faut me tirer de là! - Goed! Met het grootste pleizier, dat weet je wel! Maar hoe moet ik dat aanleggen? Zèg wat je van mij verlàngt en ik zal het doen. - Voici!.... Het is van-daag donderdag en dus zitting van de Kamer. Ga daar naar toe, klamp Waldeck aan, spreek met hem over mij en vraag hem, op den màn af, hoe hij er nu over dènkt: of ik terug kan komen of nièt! Je rept natuurlijk met geen woord van mijn vrouws bezoek aan Lépine. Maar Waldeck mòet nu uitsluitsel geven. Qu'il se décide! Zegt hij jà!, dan is alles in orde. Maar zegt hij nee!, of ààrzelt hij weer.... eh! bien, dan zeg je hem pardoes dat ik al in Parijs bèn en dat hij mij kan laten arresteeren si le coeur lui en dit.... Voilà! - Vous le voulez? Goed! dan dòe ik het. Mais je suis bien sceptique quant à la réussite du stratagème. Weet wèl
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
168 wat je begint! Want het kan best mìs loopen en daar is zelfs de grootste kans op. Onderstel dat hij nee! zegt. Wat dàn? - Tant pis! Alles is beter dan deze onzekerheid. - Entendu! Dan ga ik er op àf! Maar je moet niet boos worden als ik niet slaag. - Wel nee! vriend. Den zelfden middag sprak Fournière Waldeck aan: - Eh, bien! monsieur le président, hoe staat het nu met het geval van Alexander Cohen? Ce garçon est bien malheureux là-bas, dans son pays. Il s'y meurt d' ennui!.... Mag ik hem schrijven dat hij terùg kan komen? - Non! mon cher collègue. C' est tout à fait impossible! Lépine wil er niet van hòòren!.... Ne m' en parlez plus, je vous en prie! - In tegendeel! meneer de president.... Ik ben juist gekomen om u er wèl over te spreken, et d' urgence encore!.... Cohen est à Paris! - Comment! il est à Paris? - Oui! monsieur le président. - Eh! bien, qu'il y reste! Laat hem er dan maar blijven. Voor de zooveelste maal had Fortuna, dezen keer in de gedaante van den anders maar zèlden uit de plooi rakenden Waldeck-Rousseau, voorzitter van den franschen ministerraad, de stoutmoedigheid toegelachen. Maar nu het mooiste! Een dag of wat later van onze bezigheden thuis komend, werden wij gepraaid door de concierge, die ons zei dat er een meneer was geweest, ‘un monsieur très bien!’, die naar mademoiselle Batut had gevraagd en dien zij maar naar madame Batut mère had gestuurd.... ‘Hij is nèt weg maar hij komt meteen terug!’ Wij zijn nauwelijks in onze kamer, of wij hooren voetstappen op den corridor die ons verblijf scheidt van het vlak daar tegenover gelegen logies van madame mère, die een moment later bij ons aanklopt en zegt dat er een meneer is om haar dochter te spreken.... ‘Dépêche-toil ma fille, de meneer is er zooeven óók al geweest.’ De beide dames verdwijnen en ik blijf alleen. De meneer, in de andere kamer, begint met behoedzaam
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
169 de deur te sluiten, en stelt zich, vervolgens, voor als een secretaris van monsieur le préfet de Police - madame mère krimpt inéén van angst - in wiens naam hij made-moiselle Batut een ongetwijfeld welkome mededeeling heeft te doen: ‘monsieur Alexandre Cohen, à qui vous vous intéressez tant, mademoiselle! ast autorisé à rentrer en France.’ - Oh! dat, wéét ik, antwoordt lachend mijn vrouw, en ik zál.... Zij wil mìj gaan roepen, maar nog vóór zij den tijd heeft de deur te openen, plaatst Lépine's boodschapper zich in haar weg, en houdt haar, met een ontsteld gebaar, tegen: - Je vous en prie! mademoiselle, doe geen onbezonnen stap.... Ik heb niet noodig u te zeggen, n' est-ce pas? dat er voor de politie niets verborgen is en dat wij àlles weten.... Nous n'ignorons rien en dus óók niet (met een superieur lachje, een knowing smile) dat u, terwijl u zich zoo bizonder interesseert voor meneer Cohen, samenwoont met een meneer Blanc, André Blanc. Loin de moi de vous en faire un reproche! Ik wilde u alleen maar overtuigen dat wij goed zijn ingelicht. En als ik mij de groote vrijheid mag veroorloven u een raad te geven, oh! un simple conseil de prudence! dan zou het déze zijn: houdt u meneer André Blanc er buiten! Wat heeft hìj er mee te maken? Ik heb zooeven van mevrouw uw moeder gehoord dat u van plan bent met meneer Cohen te trouwen, zoodra hij in Parijs terug zal zijn.... Toutes mes félicitations! Maar zou het dan niet raadzaam zijn.... excusez-moi! mademoiselle, alle wrijving tusschen ces messieurs te voorkomen en dus niets te zeggen aan meneer André Blanc? Mijn vrouw dankte Lépine's afgezant voor zijn vaderlijk advies, en hij ging heen in het streelende bewustzijn dat hij haar en madame mère een hoogen dunk had gegeven van de alwetendheid der politie. *** Ik ben dus weer een vrij man, staat en waardigheid tout à la pointe de l' épée verworven, zonder éénige belofte, uitdrukkelijk of impliciet, van ‘zoet zijn’. Maar vrij op de manier van een ticket of leave-man. Want de mij
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
170 uitgereikte ‘permis de séjour’ is slechts geldig voor den tijd van zes maanden en moet, in beginsel, aan het eind van elk semester worden vernieuwd. Wat, in het gehéél, twee maal gebeurt. Den eersten keer voor den duur van zes maanden, den tweeden voor een jaar. Daarna laat men mij met rust. Een andere belemmerende bepaling is, dat ik mij alléén mag ophouden in het ressort der prefectuur van Politie: Parijs, het departement van de Seine, en de gemeenfen Meudon, Sèvres, Saint-Cloud en Enghien-les-Bains! Maar mijn kinderhand is gauw gevuld en ik kan het bèst uithouden binnen de mij gestelde grenzen, waarmee ik het, onder ons gezegd, niet altijd nauw neem.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
171
Hoofdstuk XVI In Meudon mocht ik dus komen? Dat trof goed! Want naar Meudon trokken wij, sedert een tijdje al, bijna elken zondag en brachten daar den dag door in de ‘Colonie’, zooals wij schertsend zeiden, de Colonie die in nièts herinnerde aan Fourier's Phalanstère, aan Cabet's Icarie, aan het Eden van ‘le père’ Enfantin, aan Descaves en Donnay's Clairière, noch aan wèlk ànder tot hopeloos schipbreuklijden gedoemd agglomeraat, agglutinaat van persoonlijk-heidslooze, aanstonds verbitterde en elkaar verfoeiende utopisten. Hier, in Meudon, waar hij 's zomers woonde, gingen wij naar Séverac, Jean-Baptiste Séverac, nù, sedert jaar en dag, secretaris-generaal of iets dergelijks van Léon Blum's S.F.I.O. - een partij van nog onverzadigde, naar de geneugten van het Gezag hongerende haaien, erfgenamen-in spe, èn, helaas! vermoedelijk to be van het òvervolgevreten, vadzig geworden radicalisme - maar destijds een van alle sectarisme vrij, breed denkend, beschaafd, geletterd en uiterst innemend socialistisch onderwijzer. Het is mogelijk dat hij, in weerwil van het verderfelijke partijleven, dezelfde onbaatzuchtige mensch met dezelfde aantrekkelijke hoedanigheden is gebléven. Député is hij tenminste niet geworden en zoover ik weet was hij nooit candidaat, wat ik hem als een groote verdienstelijkheid aanreken. Bij Séverac ontmoetten wij geregeld, onder àndere zondag-colonisten wier namen mij ontgaan zijn, Frans Bodde, een op Java geboren, hollandsch ingenieur, Emile Buré en Christo Rakovsky.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
172 Wat er van den rustigen, altijd gelijkmoedigen Bodde is geworden, dat weet ik, tot mijn spijt, niet. Uit het oog verloren maar niet uit het hart geschrapt, herdenk ik hem hier in vriendschap. Emile Buré, die, professioneel gesproken, een van de beste fransche journalisten is geworden, wat niet wèinig is gezegd, was in die dagen, even als een groot gedeelte der studeerende jongelingschap, socialist, en mede-oprichter, geloof ik, van de Collectivistische Studentenvereeniging in het Quartier-Latin. Doordeesemd van den marxistischen geest - hij kende het door Gabriel Deville in het fransch vertaalde Kapital uit het hoofd - was hij, in weerwil van zijn vastheid in de Leer, geen geestdrijver en geen ketterjager, en hij week, in dit opzicht, en in dit opzicht niet alléén, hemelsbreed af van Jules Guesde, die, met Paul Lafargue en Gabriel Deville, toekomstig gezant der bourgeois-Republiek te Athene, de Drieëenheid uitmaakte van den, door onverdraagzaamheid uitmuntenden, marxistischen Eeredienst in Frankrijk. Onze bijeenkomsten in Meudon waren levendig genoeg. Buré was het, wat de toepassing van de Leer betrof, somtijds oneens met Séverac, die vaak niet accoord ging met Rakovsky, die in alles bijna van meening verschilde met den ‘wijnbouw-socialist’, een orthodox-internationalistisch Bourguignon - ‘A bas les frontières!.... De Duitschers zijn onze broeders!.... Geen centime voor het militarisme!.... Wèg met het leger!.... Geen sou voor de nationale verdediging!’ maar die (ik bedoel den socialiste viticole), chauvinistisch-nationaal, voire provinciaal voelde voor de bourgondische wijngaardslakken, wier onvervreemdbare rechten en belangen hij later, met ònslakkerigen gloed, in de Kamer verdedigde en tot de bescherming waarvan hij, om héél Frankrijk heen, een met zwaar en vèrreikend geschut bewapenden, protectionnistischen muur zou hebben opgetrokken. Met den anarcho-scepticus die ik toen nog was - meer scepticus al dan anarchist - was geen van de anderen het ééns. Het dichtst bij mij stond de charmante Bodde, als mijn geheugen mij niet misleidt. Maar niets had ooit
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
173 minder van dispuut dan deze vriendschappelijke, vaak vermakelijke gedachtenwisseling over de doeltreffendste methoden het kapitalisme ten-val te brengen en onzen verdwaasden aardkloot te hèrscheppen in een Paradijs.... een paradijs met niet één, après tout milde Verbodsbepaling, maar met een Reglement van Orde en Tucht van heb-ik-joù-daar! Emile Buré is een personnage in de Derde Republiek geworden. Intiem bevriend met Briand wiens adjunct-chef de cabinet hij langen tijd was, brak hij, politiquement - nièt sentimentalement! - met den vermaledijden, grootheidswaanzinnigen ‘Apôtre de la Paix’, toen hij, na den oorlog, de verderfelijkheid had ingezien van Aristide's staatsmannelijk beleid, door een geprostitueerde, uit de z.g.n. ‘fonds secrets’ van den quai d' Orsay, dat is door Briandzèlf, direct of indirect gevoederde binnen- en buitenlandsche pers om strijd opgevijzeld, en waaraan Frankrijk, en de rèst van de wereld, die er aanstonds van lùsten zal, Duitschlands hèrbewapening en het satanieke hitlerisme voor een goed deel te danken hebben. Daar waren onder de republikeinsche journalisten maar weinigen wier critiek op het staatsmanschap van den gewezen ‘grève-généraliste’ meedogenloozer en ràker was dan die van zijn vriend Buré, die tienmaal afgevaardigde en minister had kunnen zijn als hij dit gewild en zijn onafhankelijkheid als journalist niet verkozen had boven de schamele voldoening die het députéschap en het ministerschap, intellectueel gesproken, gemeenlijk bieden. Dit alles kwam op Buré's credit en maakte hem tot een uitzonderlijk-decente figuur in een hopeloos verdorven milieu. Maar hoe hij, sedert langer dan een kwart-eeuw ‘nourri dans le sérail’ - een bordeel! - der Republiek, en er nauwkeuriger dan wiè ook de ‘détours’ van kennend en dus de voosheid, de rotheid van het regiem dat Frankrijk naar den ondergang voert, hoe hij dit doodelijke regiem nog kan verdedigen en iets heilzaams, hoe gering ook, verwachten van de Herriots, de Boncours, de Sarrauts, de Flandins, de Lavals, de Chérons, de Daladiers, de Chautemps die elkaar, om de drie of om de zes maanden, in een eindeloozen kringloop, vervangen, en die hij, den een na den ander, bewierookt als de onfeilbare redders van het bedrukte vaderland, dat is mij langen tijd
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
174 een raadsel gebleven. Met blindheid geslagen, Buré? Ik kan het niet gelooven! - Hoe is het in 's hemels naam mogelijk, Buré! vroeg ik, den laatsten keer dat ik hem, een jaar of drie geleden nu, sprak, hoe is het mogelijk dat jij, die moèt zien dat Frankrijk aan de republiek sterft, je nog republikein noemt? Hij blies zijn wangen op, stiet een puf-geluid uit, gooide zijn korte armen in de lucht - samengesteld gebaar, dat hier te-lande zooveel wil zeggen als: ‘Mij een zorg!’ - en antwoordde: - Oh! républicain.... Talentvolle, beklagenswaardige Emile Buré, die het kwaad zièt, de doodelijke pestilentie, en het - slapheid? gemakzucht? sybaritisme? epicurisme? camaraderie? of veilheid tòch, ten-slotte, Buré? - en het helpt voortwoekeren door het onderhouden van den hààrd van besmetting! Een niet minder dan Buré belangwekkende figuur dat was de Rus, of de Bulgaar, of de Rumeen, of de Bessarabier - aan zijn hoeveelste naturalisatie was hij destijds bezig? - enfin! wij noemden hem den Bulgaar, Christo Rakovsky, die, hoe optimistisch ook en vol vertrouwen in den op-handen-zijnden triomf van het internationale socialisme, daar in Meudon zeker niet droomde dat hij, vijf-entwintig jaar of daaromtrent later, den eersten socialistischen Staat, de Sovjet-Republiek, te Parijs zou vertegenwoordigen als gezant en gevolmachtigd minister. Op het tijdstip dat ik hem leerde kennen had Christo Rakovsky nog niet lang geleden zijn studiën - in de medicijnen, geloof ik, en aan de universiteit van Montpellier - voltooid, en hij leidde te Parijs het sobere, fatsoenlijkarmoedige bestaan van zoovéél oost-europeesche, intellectueele Micawbers, levend in de vaste overtuiging, dat, een beetje vroeger of een beetje later, ‘something would turn up’ in den vorm van een revolutie, die hun partij aan het roer zou brengen en henzèlf in staat stellen naar het vaderland terug te keeren en daar de plaats in te nemen waarop zij aanspraak maakten. Met zijn scherpzinnig, ernstig, maar niet stug, door een
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
175 zorgvuldig gekweekt en onderhouden bruin ringbaardie omlijst gelaat, zijn rijzige gestalte, zijn gedistingeerde manieren, was hij een van de aantrekkelijkste figuren die ik in de revolutionnaire milieux heb ontmoet. Niets in zijn uiterlijk - hij droeg, vermakelijke, historische bijzonderheid! onveranderlijk een essentieel-kapitalistischen, karakteristiek-‘burgerlijken’, hoogen hoed - noch in zijn uitspraak van het fransch, dat hij volkomen meester was, verraadde den Balkanees. Marxist tot in het merg van zijn bulgaarsch, of rumeensch, of bessarabisch gebeente, geloofde hij met een aandoenlijk-naïeve goede trouw ààn en in de duitsche Sozialdemokratie, hèrders en kùdde, die, hiervan gaf hij ons elken zondag de plechtigste verzekering, haar om den anderen dag over zijn ‘scherp zwaard’ en zijn ‘droog buskruit’ lallenden Friedenskaiser het oorlogvoeren onmogelijk zou maken en als één man opstaan - ‘ils se lèveraient comme un seul homme!’ - als de man het tòch mocht wagen het sein te geven tot de groote slachting. Ik was overtuigd van het tégendeel!.... ‘Ils se lèveront, certes! cher ami, maar om achter hun Kaiser ààn te marcheeren!’, en ik bleef bij dit door de gebeurtenissen, helaas! te-rechtvaardigen inzicht, in weerwil van Rakovsky's hartstochtelijke betoogen ten gunste van de duitsche broeders, die ik, beweerde hij, niet kènde en dus mìskende. *** Onze ‘Meudonsche Kring’ is uiteengespat, en van de zes of acht vrienden en kennissen die wij daar een tijdlang ontmoetten, heb ik er, vóór, gedurende en nà den oorlog maar één een enkelen keer weergezien: Emile Buré, tegenwoordig directeur van het dagblad l'Ordre, waarin hij, met groot talent, de doodelijke, republikeinsche en democratische wànorde naar zijn beste krachten schoort. Wat Christo Rakovsky betreft, die in den tusschentijd mooie promotie gemaakt had, heb ik mij, gedurende zijn gezantschap te Parijs, wel eens afgevraagd, hoe de aard van zijn ontvangst zou zijn als ik hem een bezoek ging brengen. Een ‘visite d'ami’ bedoel ik, in zijn ònambtelijken tijd en nièt bij een officieele receptie aan de ambassade
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
176 in de rue de Grenelle, waar, naar ik van goed-ingelichte zijde vernam, op beproefd-communistische gala-avonden de champagne even vroolijk parelde, de caviaar even smeuig was, de zakoeski even aanlokkelijk, de sandwiches met gerookte steur even appetijtelijk, de ballen gehakt even substantieel, het bedienend personeel even onberispelijk gedresseerd als onder het verfoeilijke, tsaristische regiem, en waar zelfs kameraad Chaïm Rabobork, alias Charles Rappoport, de pur parmi les purs, niet versmaadde den bewust-communistischen voet te zetten en een dronk Cliquot te wijden aan het afgelegen, proletarisch-dictatoriale land der vaderen. Rakovsky was mij, zooals ik zei, heel sympathiek geweest en mijn gezindheid voor zijn persoon was vriendelijk gebléven. Maar hoe zouden zìjn gevoelens ten-opzichte van mìj zijn geworden? Zou hij den geprononceerden anti-communist die ik was willen ontvangen, en mij niet door den kameraad-portier, of den kameraad-kamerdienaar, of den kameraad-pédicure, of den kameraad-bottelier, of den kameraad-maître d'hôtel, of den kameraad-ceremoniemeester laten afschepen met de onhartelijke boodschap dat de kameraad-gezant voor mìj niet thuis was en nooit thuis zou zìjn? Of zou hij mij wèl in zijn tegenwoordigheid toelaten en mij, na een scherp verhoor, per diplomatiek valies opzenden naar Moscou, om mij daar de geneugten van het maximalisme aan den lijve te doen ondergaan? In twijfel omtrent het een en het ander onthield ik mij, ten-slotte, van een bezoek aan Z.E. Christo Rakovsky, den ex-Bulgaar van Meudon. Maar mijn verbéélding een oogenblik vrij spel latend, stelde ik mij den loop der dingen als volgt voor: ik ben wèl naar de rue de Grenelle gegaan, en Rakovsky heeft mij per diplomatieke waschmand, à la generaal Koetjepof, doen transporteeren naar Moscou, waar ik - op het gebied der fantaisie zijn zelfs de buitenspórigste onderstellingen geoorloofd! - nièt als medeplichtige aan den tien jaar làter op kameraad Kirof (of Kirilof) te plegen moord ‘sans phrases’ uit den weg geruimd, maar, in de verwachting van een prompte en definitieve bekeering, schappelijk behandeld word en alleen maar veroordeeld tot eenvoudige verbanning naar de soviétistische binnenlanden en internee-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
177 ring in een afgelegen nest. Zes maanden later krijg ik hier tot lot-nest-en-isbah-genoot ....raad eens wien? Christo Rakovsky in eigen persoon, die, door den kameraad-liftboy van het gezantschap te Parijs op een heterodoxie betrapt en deswege aangeklaagd, in ongenade gevallen is, en, op staanden voet teruggeroepen, zijn verder leven moet slijten als ambteloos - en geïnterneerd - tovarischtsch! Dit laatste is géén fantaisie! Mijn oude vriend Rakovsky, weinige jaren geleden nog, bij zijn officieele bezoeken aan den quai d'Orsay, met protocolaire strijkages ontvangen, en, gros comme le bras, aangediend als: ‘Son Excellence Monsieur l'Ambassadeur de l'Union des Républiques Soviétiques Socialistes!’ - de bode van den minister was er, elken keer, buiten àdem van! - zit, in een onherbergzaam ballingsoord, te teeren op zijn diplomatieke herinneringen en op een toelage - te weinig om te leven en te veel om te sterven, vermoed ik - van de Hooge Regeering op het Kremlin. Was hij, naar den zin van Staalman - ik bedoel Stahlin - niet anti-revolutionnair genoeg geweest? Of niet revolutionnair genoeg gebleven? Girondin? Montagnard? Crapaud du Marais? Ik weet het niet! Arme Christo Rakovsky! Arme ‘Bulgaar’! Ik hièld van hem. Zou hij nog wel eens aan de zondagen in Meudon denken? En aan onze onschuldige discussies? *** Eenmaal vrij in mijn bewegingen, knoop ik mijn vroegere relaties weer aan. De Mercure de France vertrouwt mij de rubriek ‘Lettres Néerlandaises’ toe, die ik blijf verzorgen tot aan het voorjaar van 1904, tijdstip van mijn reis naar fransch Indo-China en Nederlandsch-Indië. Verder werk ik, nu en dan, mede aan àndere tijdschriften, waaronder de Revue Blanche, en aan een paar kranten. Mijn eerste vàste redacteurschap - alles is betrekkelijk en de ‘vastheid’ duurde een maand of drie, vier - was aan de Petit Sou, een socialistisch, meer speciaal guesdistisch dagblad, door den Levantijn Alfred Edwards, voorheen oprichter, eigenaar en directeur van den Matin, in het leven geroepen met de éénige bedoeling zijn zwager Waldeck-Rousseau en den minister van Openbare Werken, den
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
178 ‘socialist-met-verlof’ Millerand, dwars te zitten. Opzet, ten fine waarvan hij een dozijn bewuste en georganiseerde, collectivistische en min of meer journalistieke klassenworstelaars had afgehuurd. Mìjn werk aan de Petit Sou, door mij in de wandeling le Petit Pou genoemd, bestond in het excerpeeren van buitenlandsche socialistische kranten en tijdschriften, waarvan ik er, door linguïstische eerder dan door marxistische belangstelling geleid, een stuk of wat, o.a. Hjalmar Branting's zweedsche Socialdemokraten, en Pablo Iglesias' spaansche El Socialista, als onmisbaar deed bestellen. En den nadruk leggend op het gewicht en den ernst van mijn inspannende taak, waarbij ik niet gestoord mocht worden, had ik de beschikking verkregen over een minuscuul kamertje, naast de groote redactiezaal gelegen, en waarin ik mij opsloot als een kluizenaar. De krant, waarvoor Steinlen een aangrijpende reclameplaat had geteekend - het eenige mooie dat er ààn was! - verscheen in den vroegen namiddag. Ik kon dus gewoonlijk om een uur of één naar huis gaan en had den heelen verderen dag voor mij-zèlf. Mijn salaris bedroeg twee-honderd francs in de maand, wat, voor een paar uur dagelijksche presentie, een redelijke betaling was. De socialistische redactie bestond, zooals ik zei, uit een escouade fanatieke discipelen van Jules Guesde, hoofdapostel onder de gallische Heidenen, die nooit in persoon aan de Petit Sou verscheen maar er onderteekende hoofdartikels voor schreef, en zij wedijverde, met betrekking tot haar multimillioenair van een broodheer, in platte onderdanigheid. Als Edwards, om een uur of elf in den morgen, en gewoonlijk, ter-wille van de demokratzigheid, in zijn hemdsmouwen, met een ‘Bonjour! citoyens’, dat aan het ‘Guten Morgen! Kameraden’ van den Friedenskaiser herinnerde, de redactiekamer binnentrad, dan rezen de klassenworstelaars als één man op en boden hem om strijd hun zetel aan. Burger Alfred keek dan met een neerbuigenden maar niet-te-min afgrijselijken grijnslach zijn revolutionnaire onderhoorigen een voor een aan, en liet zich, na een moment van spannende aarzeling, op den vertrouwelijk-warmen stoel van den dien dag begunstigde neer.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
179 Dit: ‘Bonjour! citoyens’ was Edwards' collectieve begroeting. Individueel sprak hij zijn journalistiek personeel bij naam en toenaam aan.... ‘Dites-moi! Victor Sadoul’, ‘Ecoutez! Germain Tricot’, ‘Mais non! André Fribourg’, terwijl zij hèm nooit anders dan ‘Citoyen Edwards!’ noemden. Het ‘Monsieur’-zeggen had hij streng verboden. In den diènst ten-minste! Maar ik vermoed dat burger Victor Sadoul, een propvormig collectivist met een potsierlijk-wijde flodderbroek, een billardbal-ronde, verontrustend-roode denkerskop en verteederend-onschuldig starende kreeftenoogen, die twee maal in de week, ten-paleize van den satraap, in de rue Saint-Georges, privaatles in het marxisme gaf aan de derde of vierde wettige madame Alfred - een even wufte als magnifieke Poolsche, door den afzichtelijken maar rijken Edwards van haar man, directeur van een bekend parijsch tijdschrift, afgetroggeld en die net zooveel om het socialisme gaf als een baars om een bellefleur - ik vermoed, zeg ik, dat Victor Sadoul dààr den echtvriend van zijn leerlinge eerbiediglijk met ‘Monsieur!’ aansprak. Wat mij aangaat, ik had het voorrecht den patroon van Le Petit Sou maar zelden te zien, en de twee of drie keer dat hij mij, in zijn directoriaal cabinet, iets te zeggen had, noemde hij mìj en ik hèm ‘monsieur’. Maar op een dag, na afloop van zijn gewone bezoek aan de redactie, kwam hij op den oorspronkelijken inval ook mij, in mijn cel, met een visite te vereeren.... ‘Bonjour! Alexandre Cohen,’ zei hij, joviaal. Begroeting die ik met een even onceremonieel: ‘Bonjour! Alfred Edwards’ beantwoordde. Hij keek een beetje verrast op, maar hij zei niets en ging heen, de deur achter zich toe trekkend. Een paar dagen later liet hij mij, door den secretaris der redactie, weten dat mijn manier van werken hem niet beviel en dat ik aan het eind van de maand wel òp kon hoepelen. Wat ik zonder hartzeer dééd. Adieu! Petit Pou, et sans rancune! Adieu! citoyens, erbarmelijke, voor den walgelijksten van àlle walgelijke, kapitalistische bourgeois en parvenus plat op den klassenbewusten, collectivistischen buik liggende, kwispelstaartende citoyens!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
180
Hoofdstuk XVII
- Hebt u er idee in aan de Figaro te komen? vroeg mij Jules Huret op een keer dat ik hem aan de Revue Blanche ontmoette.... Daar is een plaats vacant aan de rubriek Buitenlandsche Politiek voor iemand die daar belang in stelt en een paar talen machtig is. Cela vous irait comme un gant! Ik heb met Calmette al over u gesproken, en als u er idee in hebt ga dan morgen of overmorgen eens naar hem toe, tusschen vijf en zeven. Of ik daar idee in had? Natùùrlijk had ik daar idee in! Een mij ààngeboden post van redacteur aan een groot parijsch blad, dat, destijds, prestige had, en aan de rubriek die mij het meest interesseerde! Hoe zou ik daar géén idee in gehad hebben? Het was niet voor het éérst, dat ik, een paar dagen na deze ontmoeting met den ‘vorst der reporters’, de trap
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
181 opging van, het al een beetje ouderwetsche, deftige, maar toch prettige, heerenhuis in de rue Drouot, waar de Barbier van Sevilla uithing, d.w.z. in brons gegoten boven den ingang prijkte. Ik had, vóór en nà mijn ballingschap, al wel eens een artikel onder dak gebracht aan de Figaro en bij die gelegenheden te doen gehad, de eerste maal met Francis Magnard die intusschen overleden was, een ànderen keer met Jacques Rosenthal, alias Jacques Sincère (Jakob Ehrlich!), jaren lang de potsierlijk-arrogante chef van de rubriek Buitenland, en die, veroordeeld wegens chantage - zijn slachtoffer was het suiker-koninkje Max Lebaudy, meer algemeen bekend als ‘le Petit Sucrier’ - smadelijk ten-onder zou gaan. Ook had ik er Gaston Calmette, secretaris der redactie, al een paar keer gesproken, die mij nu in zijn directoriaal cabinet ontving. Alles aan Gaston Calmette was fluweel, zìjde-fluweel! Zijn en brosse geknipt, warm-glanzend hoofdhaar, zijn groote, bijziende oogen, zijn glimlach, zijn sobere gebaren, zijn handdruk, zijn gang, de toon waarop hij, onveranderlijk, elke vraag, elke suggestie, elk verzoek beantwoordde met een half-gefluisterd: ‘Absolument!.... Parfaitement!’, tweevoudige formule van instemming waarmee hij, als dit te-pas kwam, een onverzettelijke koppigheid maskeerde. De zalving die van hem uitging had hem den bijnaam van ‘l'Abbé’ bezorgd. Hij was, in den dagelijkschen omgang, een allerbeminnelijkst man die zijn medewerkers respecteerde en door het kleine personeel van zetterij en drukkerij, waarvoor hij één en àl welwillendheid was, op de handen werd gedragen. Als óóit iemand voorbestemd scheen den door elken rechtgeaarden Teutoon verafschuwden dood te sterven, den dood - von Papen dixit! - in zijn bèd, dan was het de peis en vree geurende Gaston Calmette. Maar de schijn en de voorteekenen zijn vaak bedriegelijk, en de zachtmoedige ‘abbé’ werd, omstreeks half maart 1914, een maand of wat voor den oorlog, in zijn cabinet doodgeschoten door de vrouw van Caillaux, den toenmaligen minister van Financiën, die hij, in weerwil van Paul Bourget's profetische waarschuwing, de onvoorzichtigheid had begaan te
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
182 ontvangen en die haar ‘vanzèlf-afgegane’ revolver op hem leegvuurde. Calmette en ik waren het in een ommezien ééns. Ik werd tweede redacteur Buitenland, op een salaris van vijf-honderd francs in de maand, bedrag dat ik, op zijn vraag hoeveel ik wenschte te verdienen, zelf had genoemd. ‘Absolument!.... Parfaitement!’ had hij gezegd. En daarop: ‘Laat mij u nu even voorstellen aan den “chef Buitenland”, monsieur André Tardieu.’ Evenmin als Calmette's één toegevendheid, één inschikkelijkheid, één verzoening ademende figuur kon doen vermoeden dat hij een gewelddadigen dood zou sterven, evenmin deed André Tardieu's aspect denken aan dat van een toekomstig minister en ‘premier’. Hij was, op dit tijdstip, vijf- of zes-en-twintig jaar oud en sedert kort terug uit Berlijn, waar hij een poos attaché d'ambassade was geweest. Om de waarheid te zeggen, kwam hij mij, bij deze eerste ontmoeting in Calmette's cabinet, een beetje onbeduidend voor, met zijn rond, poppig, blozend gelaat, zijn scheiding in het midden van zijn platgeborsteld, blond haar, zijn loomen oogopslag achter den gouden pince-nez, zijn licht-slependen gang en zijn onberispelijk-modieus jaquette-costuum. Maar dit alles was wat voor Sixtus V, vóór zijn verkiezing tot opvolger van Gregorius XIII, zijn afgeleefd uiterlijk, zijn nauw-hoorbare stem en zijn krukken geweest waren: een samengestelde list, berekend om een brandende eerzucht te verbergen. Gerechtvaardigde eerzucht, wil ik hierbij zeggen. Want het kàder: een op het algemeen kiesrecht gegrondveste, plutocratico-democratische, corrupte republiek geconstateerd zijnde - geconstateerd als een jammerlijk fèit, maar niet aanvààrd als een fataliteit zonder ùitkomst! - had de schrandere, welopgevoede, geletterde, knappe, werkzame Tardieu ontegenzeggelijk het rècht binnen dit kader naar de bevrediging van zijn eerzucht te streven en de hoogste posten in den Staat te ambieeren. Oneindiglijk méér, in elk geval, dan de encyclopedisch-onwetende, op de drabbige wateren van het democratische riool naar boven gedwarrelde, lodderige, slodderige, schubbige slampamper Aristide Briand, dan het alleen maar slùwe advocaatje Pierre Laval
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
183 - creatuur, trawant en parlementair ronselaar van Aristide - dan het in alle opzichten belachelijke en verachtelijke pak ingewanden dat Henry Chéron heet, en dan zooveel ànderen onder de dooden en de nog levenden, die, zonder nobeler bagage dan hun vaardigheid in het knoeien en het konkelen, van Niets tot Iets kropen en tot macht, rijkdom en aanzien raakten onder de Derde Republiek. Op zijn plààts aan alle technische departementen - hij was o.a. minister van Hèrbouw, van Openbare Werken, van Landbouw - zou Tardieu, onder een monarchie die zijn eerzucht zou weten te breidelen en te leiden, een voortreffelijk dienaar van de Openbare Zaak kunnen zijn, waar aan zooveel non-valeurs en schijn-valeurs onder zijn vroegere collega's, in een rationeel geregeerden Staat op zijn bèst een baantje van bosch- of parkwachter zou worden toevertrouwvd. Ik zag Henry Chéron, ex-minister van Financiën en van Justitie, ex-vice-president der Republiek, in afwachting van het heethongerig-geambieerde presidentschapzèlf!, zóó voor mij als oppasser in den square des Batignolles - ‘Madame! uw hondje mag niet in het gras piesen!’ - en Pierre Laval*), òp het moment en vóór een moment premier en minister van Buitenlandsche Zaken, als
*) Aan Pierre Laval zal véél, zijn gebrek aan distinctie inbegrepen, worden vergeven. Gerugsteund door Charles Maurras' magnifieke campagne in de A c t i o n F r a n ç a i s e , die het land wakker schudde en de radicale en socialistische bellicisten in het parlement met hun leven verantwoordelijk stelde voor de eventueele gevolgen van hun drijven, heeft hij, door zijn dralen, den oorlog met Italië, door Engeland gewenscht - op voorwaarde dat hij gevòerd zou worden met Frankrijk als Albions ‘continentaal soldaat’ - weten te verhinderen. - Nu ik het toch over dezen mislukten toeleg van old England heb! Is er iemand, met een grein gezond verstand begiftigd, die betwijfelen kan dat de oorlog met Italië de uitbarsting van een nieuwen wereldbrand zou hebben beteekend en verhaast, en dat Hitler, die - hiervoor bèn ik en wàs ik van het eerste oogenblik af bereid beide handen in het vuur te steken! - het gedémilitariseerde Rijnland hèrmilitariseerde na ruggespraak met Londen, de heethongerig-gewenschte gelegenheid zou hebben aangegrepen Frankrijk in het oosten te bespringen, terwijl het, in het zuiden, Italië het hoofd te bieden had? Ik denk het niet! - Dit nog! Hoevelen, onder de vier-en-vijftig of de zes-en-vijftig landen en landjes, die, te Genève, in het gareel van Engeland loopend - Honduras, Finland, Denemarken, Vuurland, Guatamala, Andorra, Lichtenstein, Ameland, Panama, Zanzibar, Paraguay, IJsland, Zuid-Afrika, het Paascheiland, Tristan d'Acunha e.t.q. - eenpariglijk en geestdriftiglijk besloten tot het afkondigen van sancties tegen Italië, zouden geneigd zijn geweest of het gewààgd hebben sancties van wèlken aard ook toe te passen op het Dritte Reich, àls ‘Genève’, voor de gelegenheid naar Londen verhuisd, dáárover te beslissen zou hebben gehad na Hitlers Kraftprobe van 7 maart? Europa opnieuw in een bloedbad dompelen, onder het voorwendsel - made in England! - Abyssinië te onttrekken aan den onrechtmatigen maar in Engelands Geschiedenis niet voorbeeldeloozen greep van den overweldiger, zou, mutatis mutandis, gelijk hebben gestaan met de waanzinnige daad van den man, die, om boven de vlammen een ei te kunnen koken, zijn huis in lichte laaie zette. Voor hen die Engelands houding na Hitlers jongsten coup d'éclat pogen te verklaren - en tevergoelijken - als een gewettigde weerwraak voor Frankrijks aarzelingen met betrekking tot het verscherpen van de sancties tegen Italië, diene de opmerking, dat, maanden vóór de uitbarsting van het italo-abyssinische conflict, Londen, buiten Frankrijk òm en tegen de belangen in van Frankrijk, dat voor een fait accompli kwam te staan, een militair-maritieme overeenkomst met Berlijn had gesloten. (Noot van Maart 1936, toegevoegd bij de correctie.)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
184 suppoost in het flatteerend-halfduistere aquarium onder het Trocadero. Wat Lebrun aangaat, de larmoyante, tegenwoordige Voorzitter van het Fransche Gemeentebest, die zou misschien bruikbaar zijn als stationschef in een provincie-stadje of als officieel huilebalk bij nationale lijkplechtigheden. Maar laat mij tot Tardieu terugkeeren! Na zijn heengaan van de Figaro - hij was het òneens geworden met Calmette over de politiek, in het Nabije-Oosten te voeren: Gaston was voor den Turk en André voor den Bulgaar, en hièr zette hij, wat de fransche belangen aanging, op het verkeerde paard! - na zijn vertrek uit de rue Drouot ging hij over naar de Temps, waar hij, een poos later, Francis de Pressensé verving aan het Bulletin de l'Etranger. Dat zijn artikels in het groote, officieuze avondblad de aandacht trokken, bleek o.a. uit een boutade van Bülow, die, op het tijdstip der Conferentie van Algeciras, in een redevoering in den Reichstag, van hem gewaagde als een soort zèsde Groote Mogendheid: ‘Es gibt fünf Grossmächte und Herrn André Tardieu!’ Sarcastisch bedoeld maar zijn invloed op den gang der politieke gebeurtenissen impliciet erkennend, zal deze
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
185 persiflage van den toen nog ‘lieben Bernhard’ den destijds nauwelijks dertigjarigen, van zelfgenoegzaamheid niet finaal-vrijen Tardieu zeker gevleid hebben. Aan de Figaro konden hij en ik het goed met elkaar vinden. Hij toonde zich, wat mij betrof, in het minst niet aanmatigend - arrogantie is wat hem het ergst verweten wordt! - en zijn ‘esprit gavroche’ nam geen aanstoot toen ik hem, op een avond dat hij van een officieele receptie naar de krant was gekomen, het ristje ridderorden-in-miniatuur te-leen vroeg, dat op zijn borst tingelde. Daar waren er wel twintig: zwarte, roode, groene, gele, geruite, éénkoppige en bicephale Adelaars; Leeuwen van Abyssinië, van Perzië, van Kapurthala; Valken, Struisvogels, Roerdompen, IJsvogels en dito-Beeren; Zonnen, Halve-Manen, Komeeten; Goudvisschen, Ansjo-visschen, Geepen, en Haaien. Kortom, al de ‘hochets’ en de ‘crachats’ die een gezantschaps-attaché en politiek journalist automatisch toevallen. Hij reikte mij lachend de brochette toe, waarmee getooid ik nog dienzelfden nacht een diepen indruk maakte op de serveuse, die Fénéon en mij - Fénéon was intusschen ook aan de Figaro gekomen - gewoonlijk bediende in de pâtisserie, rue Fontaine, waar wij, van de krant naar huis gaand, steevast een sandwich en een glas wijn gebruikten, en den volgenden dag, bij een déjeuner van journalisten, den nijd opwekte, l'envie aux traits grimaçants, van de vakbroeders die er niet bij konden hoe ik, in den bloei van mijn jaren nog, al zoo dik in de decoraties zat. Ik heb Tardieu, na zijn (en mijn kort-daarop-volgend) heengaan van de Figaro nog een keer of wat ontmoet, o.a. gedurende den oorlog, in den loop waarvan hij gewond werd, en later, in 1920 of daar-omtrent, tijdens zijn eerste ministerschap, dat van Hèrbouw. Hij had toen Fouquet's lijfspreuk: ‘Quo non ascendam!’, zeker al tot de zìjne gemaakt, maar de grootheid was hem nog niet naar het hoofd gestegen en hij toonde zich, wat mij aanging, dezelfde goedlachsche kameraad die hij gedurende onze samenwerking in de rue Drouot geweest was. Mijn laatste aanraking met hem was van epistolairen aard en dagteekent van het jaar 1925 of '26. In zijn district, in Seine-et-Oise, geslagen bij de verkiezingen van 1924,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
186 was hij, na een kortstondige eclips, tot afgevaardigde van Belfort gekozen. Ik wenschte hem schriftelijk geluk met dit succes, en zijn verdere promoties voorziend vroeg ik hem, in het voorbijgaan, of de rol van Monck hem niet toelachte en hij, ijs en weder dienende, de Republiek den nek niet zou willen omdraaien. Hij antwoordde met een vriendelijk bedankje voor mijn felicitaties, maar rèpte niet van Monck, zooals ik trouwens verwàcht had. Maar ik houd hem voor veel te scherpzinnig om aan te nemen dat hij vóórtgaat met te gelooven aan de duurzaamheid van het regiem, waarvan de voosheid en de wrakheid met hoe langer hoe versnelder tempo aan den dag treden en tot de ondermijning waarvan hij-zelf, als voorzitter van den ministerraad, heeft bijgedragen *). De onzinnig-vervroegde ontruiming van de Rijnprovincie - dageraad van Hitlers glorie! - door den crétin Aristide Briand met den ‘Finassierer’ Stresemann bekonkeld, is onder zijn premierschap voltrokken, en het was onder zijn bestuur dat het z.g.n. ‘plan-Young’ - bedriegelijk zooals àlle ‘plannen’ die op de goede trouw van het Reich berustten en dat Frankrijk de laatste kansen op betaling der door Duitschland verschuldigde bedragen ontfutselde - bekrachtigd werd.
Tafdieu
Was het de gavroche in Tardieu of de scepticus, die hem, in den loop van zijn laatste premierschap, kort voor de algemeene verkiezingen van 1932, ex-cathedra deed verkondigen dat Frank-
*) Het bovenstaande werd geschreven vóór de publicatie van Tardieu's verleden jaar verschenen boek: S u r l a p e n t e , waarin hij het heerschende regiem aan den rand van den afgrond toont, en van zijn recent: L e S o u v e r a i n c a p t i f - éérste deel eener aangekondigde reeks van vijf - waarin hij definitief afscheid neemt van Marianne III. Niemand kan benieuwder zijn dan ik naar zijn conclusies! Zal ook hij, zooals zooveel duizenden van de republiek afkeerig geworden republikeinen-van-huis-uit, onder àlle standen en onder de helderstzienden en klààrst-denkenden, concludeeren tot het herstel der erfelijke monarchie? (Noot van maart 1936, toegevoegd bij de correctie).
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
187 rijk voortaan zonder schroom het met rozen bestrooide pad (‘la route joyeuse de ses destinées’) van zijn bestemming kon volgen? Door hem een eind te vergezellen heb ik de Figaro een oogenblik uit het oog verloren, de Figaro waarover ik nog niet ùitverteld ben, en die, voor de medewerkers, zeker de prettigste krant was die men zich had kunnen voorstellen. De geest die er heerschte had niets gemeen met dien van de z.g.n. ‘presse de grande information’, waar de voor hun ongeletterde broodheeren sidderende redacteuren als niet veel meer dan als bedienden werden beschouwd en behandeld. Van intriges, van pogingen om elkaar een beentje te lichten, was in de rue Drouot, Calmette regnante, geen spràke. En van onderlinge twisten evenmin, ofschoon er, onder het dertigtal redacteuren, geen zès van dezelfde politieke of philosophische meening waren. Gaston Calmette's verzoenende geest zweefde over de wateren van den hartstocht, en de bonapartisten waarvan hij-zelf de primus inter pares was, de legitimisten, de orléanisten, de republikeinen, de anarchist, de je-m'en-fichisten en zelfs de dreyfusards en de anti's - de ‘,Affaire’ had, in die dagen, nog niet uitgewoed! - leefden, schaapkens onder één vaderlijken herder, in vrede met elkaar. *** De zoogenaamde ‘esprit parisien’, en ook de esprit tout court die van béter gehalte is, waren wèl vertegenwoordigd aan de Figaro, en de late avonduren, in het ruime bureau van den secretaris der redactie, waar men, op de proeven wachtend, den tijd kortte, waren vaak een verlustiging. Daar zaten, of stonden, of liepen, redekavelend, heen en weer, de van geest en vernuft sprankelende Alfred Capus,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
188 van huis uit mijningenieur, maar die, sedert jaar en dag, de studie van 's aardrijks ingewanden er ààn had gegeven voor de dramaturgie, het romanschrijven en de journalistiek; André Beaunier, romancier en essayist, de persoonlijke, onverzoenlijke vijand, even als ik, van de z.g.n. vereenvoudigde en van de phonetische spelling, en van de taalworst, onder den naam van Esperanto in den handel gebracht en waarvan de stompzinnige consumenten - laat mij even bij vader Cats maraudeeren - niet weten en ook niet begééren te weten wat voor pseudo-linguïstisch afval ‘daar is ingedouwd’; de als parkieten onafscheidelijke en dan ook altijd in één adem genoemde de Flers & de Caillavet, schrijvers van ik weet niet hoeveel tooneelstukken met naar mijn smaak te veel woordspelingen, calembours, coqà-l'âne - tulbanden met te véél krenten en sucade - maar boeiende causeurs toch, de levendige, ronde, blonde Flers in het comisch-anecdotische, de stille, donkere, in-zich-zelfgekeerde Caillavet in het sarcastische; Francis Chevassu, Calmette's mede-bonapartist, die amusante tooneel-critieken schreef; de aardige, loyale Franz Reichel, chef van de sport-rubriek; Jules Huret, veelzijdige geest, schrijver o.a. van de geruchtmakende Enquête sur l'Evolution Littéraire, van de Enquête sur la Question Sociale en Europe, van een knappe en prettig-leesbare studie over de Vereenigde Staten, en van een àndere over Duitschland dat hij met onaanvechtbare onpartijdigheid heeft beoordeeld. Pour la bonne bouche heb ik Emmanuel Arène bewaard, den schrijver van de met een E onderteekende, korte, sceptische, dagelijksche Propos d'un Parisien, langen tijd de bèste van dit door hem in zwang gebrachte genre. Als afgevaardigde van Corsica gecompromitteerd in het Panamaschandaal - zijn naam prijkte op de lijst van de 104 omgekochte vertegenwoordigers van het Souvereine Volk, maar hij kwam er zonder kleerscheuren af, net als zijn 103 medepanamisten op één na: de oud-minister van Binnenlandsche Zaken Baïhaut, die de dwaasheid had begaan van te bekènnen en dien ze het dààrom inpeperden! - was hij later maar senator van het ‘Ile de Beauté’ geworden. Evenmin als vroeger in het Palais-Bourbon zette hij óóit den voet in het Luxembourg, niet ééns om zijn traktement in ontvangst te nemen, zijn ‘indemnité parlementaire’, die tot en met de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
189 laatste centime met beslag was belegd door zijg schuldeischers. ....‘Pouwquoi diable, brauwde hij, iwais-je gaspiller mon temps dans ces howibles boîtes, où l'aiw est mauvais, quand il fait si bon se pwomener suw le boulewaw!’ Met al zijn cynisch amoralisme ging er een zekere bekoring uit van Emmanuel Arène. Calmette, die zelf niet uitblonk door overmaat van geest, wiens stijl maar zoo-zóó was en die zich, op het eene noch op het andere gebied, iets inbeeldde, koesterde een de adoratie nabij komende bewondering voor hem, even als trouwens voor zijn ànderen intimus, den in schìjn alleen luchthartigen maar in wézen veel dieperen Alfred Capus. Ik heb den gewoonlijk goed-geluimden, met àlles lachenden Emmanuel Arène éénmaal uit zijn humeur gezien. Dat was op den avond van den dag, dat hij, door een provincialen ééndags-minister van Openbare Werken uitgenoodigd, om, als hem dit ten-minste niet derangeerde, even bij hem te komen, aan het departement, aan deze invitatie gevolg had gegeven. - Ik wist niet wat hij van mij wilde! Pas la moindwe idée!.... Bwef! zóó ben ik in zijn cabinet of hij komt met uitgestrekte armen op mij toe. Je cwoyais qu'il allait m'embwasser! - ‘Mon vieux! zegt hij, ik heb een prettig nieuwtje voor je. Devine un peu!’ - ‘Wat zal ik daarnaar gissen? Weet ik véél! Wat hèb je voor moois?’ - ‘Eh! bien, voici.... Je spoorlijn, je wéét wel! dat lijntje waar je al zoo lang om hebt gevraagd...’ - ‘Wèl! wat is daarmee aan de hand? Dat krijg ik natuurlijk weer niet!’ - ‘Au contraire! en dat is juist wat ik je zeggen wilde. De lijn komt er! Ik heb het er dóór gekregen, mon vieux! en niet zonder moeite, bij de commissie van Financiën. Wat zùllen je kiezers in hun schik zijn!.... Eh! bien, mon vieux, tu ne dis rien?’ ‘Bougwe d'imbécile! zeg ik, qu'est-ce que tu me chantes là avec ta bonne nouvelle! Uit welke negerij kom je? Begrijp je niet, dat je mijn heele zààk bederft met die spoorlijn? Wat moet ik mijn kiezers nog beloven als zij hun lijn eenmaal hèbben, waarmee ik hen sedert vijftien jaar aan de praat heb gehouden? Dan kan ik mijn matten
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
190 wel òprollen....!’ Voyez-wous cet abwuti? Gelukkig nog dat hij mij gewaarschuwd heeft.... Nu kan ik er nog bij tijds een stokje voor steken. S'il ne m'avait wien dit j'étais bel et bien foutu aux pwochaines élections sénatowiales!" Op avonden van een ‘première’ of van een ‘centième’ gebeurde het dat de Flers en de Caillavet, omstuwd door een stuk of wat van hun zooeven gevierde vertolkers, naar de rue Drouot kwamen om Calmette of Capus af te halen voor het souper. Wat mij, bij deze gelegenheden, meer dan eens trof in de achter het voetlicht zoo verbijsterend levendige, geestige en amusante Eve Lavallière, dat was haar teruggetrokkenheid en de peinzende uitdrukking van haar blik.... voorteekenen, misschien, van een bestemming, die haar, weinige jaren later, het ijdele tumult van den wereldschen roem zou doen verwisselen voor de stilte der eenzaamheid, het Théâtre des Variétés, op den boulevard Montmartre, voor de kloostercel waarin zij haar leven besloot. Tragischer en minder stichtelijk was het uiteinde van Jeanne Lanthelme, àndere ster aan den parijschen tooneelhemel, die ik ook een paar keer aan de Figaro zag, en die, een maand of wat vóór den oorlog, ergens in de buurt van Bonn in den Rijn werd opgevischt.... na een nachtelijk bacchanaal over de reeling gewipt, naar het gerucht luidde, door Alfred Edwards, wier zesde of zevende sultane favorite zij was en in wiens gezelschap zij, met nog een aantal niet kieskeurig uitgevallen genoodigden, een uitstapje had gemaakt aan boord van een door den levantijnschen Blauwbaard gehuurde en oostersch-weelderig ingerichte woonaak. Onder de redacteuren van de Figaro heeft de Dood onbarmhartig huisgehouden en van het dertigtal dat wij destijds waren, zijn er, voor zoo ver ik weet, nog maar vier in leven, waarvan er een, de fijne René Lara, die er muziek recenseerde terwijl hij in Arthur Meyer's Gaulois de buitenlandsche politiek besprak, trots twintig paleis-revoluties aar het blad verbonden is gebleven. ***
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
191 Aan mijn verblijf in de rue Drouot kwam op een even bruuske als natuurlijke wijze een eind. In den zomer van 1903, gedurende mijn vacantie, had Tardieu ontslag genomen, en na, uit Bretagne thuis-gekomen, de rubriek een paar weken alléén te hebben verzorgd, vond ik, op een namiddag, Tardieu's plaats in ons bureau bezet door een geprononceerd-zuidelijk uitziend heerschap, dat zijn uiterste best deed op Napoleon III te lijken en dat mij, door den secretaris der redactie werd voorgesteld als ‘monsieur Albéric Neton, le nouveau chef de la rubrique’. Mijn nieuwe, en ephemeere, chef - deze bizonderheden hoorde ik later van Huret - was een geschenk, aan de Figaro, van Delcassé, op dat tijdstip minister van Buitenlandsche Zaken, en die, om een invloedrijk kiezer te verplichten, Neton een subaltern attachés-baantje aan zijn departement had vereerd. Maar toen Albéric, in minder dan géén tijd, de overstelpendste bewijzen had geleverd van zijn algeheele onbruikbaarheid, toen had Delcassé, om hem te looéen zonder zijn invloedrijken kiezer àl te zeer te ontstemnen, hem aan Calmette gerecommandeerd als een feniks, door de Voorzienigheid-in-Eigen-Persoon voorbestemd en äangewezen om de buitenlandsche politiek van de Figaro te leiden.... ‘Absolument! Parfaitement!’ had Calmette gezegd, die, in beginsel, nooit iets weigerde aan een miniser, maar die Albéric, maanden lang de risée van de kringen waar men wèl iets wist van internationale politiek, als een domestiek aan den dijk zette, zoodra Delcassé opgehoulen had aan den quai d'Orsay te heerschen. De secretaris der redactie, die ons aan elkaar voorgesteld had, was nauwelijks ons bureau uit en ik had, aan mijn schrijftafel zittend, net mijn eerste buitenlandsche krant ingekeken, of de man met den wagneriaanschen doopnaam en de bonapartistische knevel-en-sik vroeg mij, zonder andere inleiding en op den toon dien hij, vermoedelijk, gewoon was tegen de bodes van den quai d'Orsay aan te slaan, hoe laat ik, in den namiddag en 's avonds, aan de krant kwam. Ik draaide mij een kwartslag om, keek hem over mijn schouder aan en antwoordde, langzaam en den nadruk op elk woord leggend:
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
192 - Cela dépend!... Als ik alléén ben, zooals in den laatsten tijd, dan kom ik, in den namiddag, tusschen half-vier en vier uur, en 's avonds, na het eten, tusschen acht uur en half-negen.... Maar wanneer wij met ons tweeën zijn, zooals nù, dan ben ik hier om een uur of vijf en tegen negen uur. - Dat is te lààt naar mijn zin! Ik verlang dat u hier bent om vier uur en om acht uur.... Hij had de woorden nog niet uit de keel of ik was opgesprongen, greep hem met beide handen bij de opslagen van zijn jasje, trok hem uit zijn fauteuil, schudde hem een paar keer heen en weer en zei: - En ìk verlang dat u op een anderen toon tot mij spreekt, anders krijgt u een paar opstoppers.... Vous m'avez compris? Hij had mij zóó goed begrepen, dat hij, van onbeschaamd abject wordend en de handen lijdelijk-afwerend uitstekend, met een stervende stem stamelde: - Je vous en supplie, monsieur! lâchez-moi!.... Ik heb een hartkwaal en de geringste emotie zou noodlottige gevolgen voor mij kunnen hebben.... Laissez-moi! Je ne vous dirai plus rien.... Ik kwakte het ellendige wezen in zijn stoel neer, keerde hem den rug toe en was een minuut later in het cabinet van Calmette, wien ik mijn onmiddellijk ontslag aankondigde. Hij keek verrast uit zijn fluweelen oogen toen ik hem het verhaal deed van mijn eerste aanraking - àànraking was het juiste woord! - met Albéric Neton.... ‘un garçon tout à fait distingué cependant’, zei hij, en ‘ne vous en allez pas comme cela!.... Ik zal met Neton spreken.... J'arrangerai ça.... Réfléchissez!’ Ik antwoordde hem dat het ‘tout réfléchi’ wàs, dat er niets te arrangeeren vièl, dat ik geen minuut zou willen of kùnnen samenwerken met een onnoemelijken ploert zooals zijn Neton er een was en dat ik bij mijn besluit blééf van heen te gaan. Hij zei dat het hem speet.... absolument! parfaitement! en dat hij er dan verder niets aan kon doen. Hij vroeg mij nog of ik misschien iets in zicht had aan een àndere krant, en hij keek een beetje ongeloovig toen ik nee! zei. Hij had, blijkbaar, moeite te begrijpen dat ik voor zoo'n bagatel - voor zijn eeuwig-verzoenenden geest een onbe-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
193 teekenend en gemakkelijk bij te leggen ‘verschil van meening’! - een prettige, behoorlijk gesalarieerde betrekking opgaf zonder gedèkt te zijn. Wij namen in vriendelijke termen afscheid van elkaar, en hij liét mij, ofschoon ik daar niet de minste aanspraak op had, behalve de loopende maand nog drie maanden salaris uitbetalen. Zoo nam, na ongeveer twee jaar, mijn redacteurschap in de rue Drouot een eind.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
194
Hoofdstuk XVIII Het was als ‘envoyé spécial’ van de Figaro dat ik, in den loop van het jaar 1902, kennis maakte met dr. Abraham Kuyper. Voorzitter van den ministerraad, was hij, op dat tijdstip, de officieuse bemiddelaar tusschen de nog-vechtende Boeren en de engelsche regeering, en ik was naar den Haag gereisd om te pogen het een en ander van hem los te krijgen over den stand der onderhandelingen. Hij ontving mij, den morgen na mijn aankomst, in zijn cabinet op het Torentje aan het Binnenhof, en ik had, aanvankelijk, een zekere terughouding bij hem te overwinnen. Zèlf journalist, wantrouwde hij de pers in het algemeen, en hij sprak schamper van de hollandsche ‘persmuskieten’ waarover hij zich te beklagen had. Maar hij werd al gauw toeschietelijker en hij noodigde mij uit, waar hij het dien morgen aan zijn departement te druk had, in den namiddag, tegen vijven, aan zijn woning in de Kanaalstraat te komen. Hij zou mij dan langer en ongestoord te-woord kunnen staan. Wàt hij mij voor de Figaro zei, dat weet ik niet meer. Wèl herinner ik mij hoe het interview de ontstemming opwekte van de hollandsche kranten, die Kuyper er een verwijt van maakten dat hij, vrijwel ongenaakbaar voor de vaderlandsche reporters, een medewerker van de Figaro - en wàt voor een medewerker.... d i e Cohen! ontvangen en te-woord gestaan had. (Van zijn uitval tegen de persmuskieten had ik, dit spreekt van zèlf, niet gerept!)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
195 Ik moet zeggen dat doctor Abraham, dien avond, heel aardig was. Daar was niets stijfs aan hem, niets conventioneels. Hij hield mij, onder een kop thee, ruim een uur en sprak over allerlei onderwerpen. Over de fransche politiek, over de ‘Affaire’ - die nog niet van de baan was! - over de officieele ontvangst van president Kruger te Parijs, over de Koningin, wier werkzaamheid hij roemde, en over zijn eigen, nabije, zeventigste levensjaar, waarvan hij met verteedering en zalving gewaagde als van den ‘bijbelschen ouderdom’. Op ééns vroeg hij mij of ik aan den Booze geloofde en hij schudde meewarig het hoofd toen ik deze, mij wel een beetje verrassende vraag glimlachend-ontkennend beantwoord had. Onder hetgeen hij mij, in den loop van het gesprek, aangaande zijn pourparlers met Londen gezegd had, was één bizonderheid waarvan ik, voor het moment, geen melding mocht maken. Ik beloofde mij daaraan te zullen houden en dééd dit natuurlijk. Men kan zich dus mijn verdrietigheid voorstellen toen ik, een dag of wat later, in een ànder parijsch blad de bedoelde confidentie las. Zou Kuyper niet gaan denken dat ik mijn woord gebroken en misbruik van zijn vertrouwen gemaakt had? Ik schreef hem onmiddellijk, met toevoeging van het uitgeknipte bericht, dat dit niet van mìj afkomstig was, en hij antwoordde per keerende post, op een briefkaart, dat hij mij zonder voorbehoud geloofde en dat de bedoelde informatie vermoedelijk uit Londen kwam. Aan het slot van zijn in correct fransch geschreven briefje las ik: ‘Au pauvre je penserai’. De arme (mensch), aan wien hij zei te zullen dènken, dat was de oudste en zwaarst-gestrafte van de drie gebroeders Hogerhuis, door velen in het land als onschuldig-veroordeelden beschouwd. In den loop van ons onderhoud n.l. had dr. Kuyper, van de ‘Affaire’ sprekend, op zachten toon, maar in nogal smalende termen, den staf gebroken over de fransche militaire rechtspraak. Ik zèlf was destijds dreyfusard, maar ik heb het farizeesche: ‘bij òns zou iets dergelijks niet kunnen voorkomen!’ en het braafheids-vertoon in het algeméén van zooveel nièt-Franschen, nooit goed kunnen verdragen. Ik maakte dus de opmerking dat de néderlandsche, nièt-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
196 militaire justitie toch óók zoo ongerept niet was, en ik haalde het geval aan van de Hogerhuizen, veroordeeld, en zwààr veroordeeld, volgens de overtuiging van duizenden, eerder wegens hun militant socialisme dan voor de nachtelijke inbraak die hun ten-laste was gelegd, maar waaraan hun schuld niet overtuigend en dus niet afdoend bewezen was. En ik had ten-slotte, een beetje ironisch, iets gezegd in dezen trant: ‘Als ik op uw plaats van almachtig minister in den “Rechtsstaat” zat, dan zou ik dien armen Hogerhuis, die nu al zooveel jaren zit en wiens socialisme, aangenomen dàt hij schuldig was, hem zeker niet als een verzachtende omstandigheid is aangerekend, nu maar loslaten!’ Tot mijn verwondering antwoordde hij, dat hij er ‘over dènken’ zou, en het ‘au pauvre je penserai!’, op zijn briefkaart, was een bevèstiging van dit voornemen, waarvan ik het resultaat nooit te weten ben gekomen. Wèl ben ik langen tijd nieuwsgierig geweest of ‘le pauvre’ inderdààd gegratieerd was, en zoo jà, op welk tijdstip? Ik heb, later, dr. Kuyper nog een paar maal gesproken, o.a. in mijn hoedanigheid van ‘envoyé spécial’ van de Temps, en hij ontving mij, elken keer, met groote welwillendheid. Ik was, volgens hem, ‘de éénige journalist die hem fatsoenlijk behandeld had’, en hij qualificeerde mij, op zijn ministerieel visitekaartje dat mij tot introductie moest dienen bij de Boeren-generaals de Wet, de la Rey en Botha, gedurende hun verblijf te Parijs, als een ‘journalist van volkomen goede trouw’. En toen ik, in 1904, door de fransche ministeries van Koloniën en van Onderwijs belast werd met een opdracht: het uitbrengen van een vergelijkend rapport, 1e over de organisatie van den geneeskundigen dienst voor de inlanders, en, 2e, over de inrichting van het inlandsch onderwijs, in Nederlandsch-Indië en in fransch Indo-China, toen deed hij mij, door bemiddeling van minister Idenburg - een alleraangenaamst mensch, tusschen twee haakjes! - alle faciliteiten verschaffen die mij in Indië van dienst konden zijn. *** Al deze vriendelijkheden van doctor Abraham hebben mij niet belet zijn sedert jaren latente en gedurende den oorlog tot virulente uitbarsting gekomen, kortzichtige
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
197 duitschgezindheid te hekelen, elken keer dat ik daartoe aanleiding vond. Ik noemde deze germanolatrie van den ‘door God gegeven leider’ kortzichtig. Nièt oneerlijk, baatzuchtig en verraderlijk, làndverraderlijk, zooals dit wèl het geval was met sommige groote, liberale dagbladen, die - het één om zich een tijd lang, door de gratie van den overweldiger, den alléén-verkoop te verzekeren in het onder den voet geloopen en geworgde België en de ‘zuidelijke stambroeders een riem onder het hart te steken’.... en den vergiftigden dolk der duitsche Waarheid daarìn, de ànderen, een korte, héél korte poos later, om in deze gunst te mogen deelen - zich ignominieuzelijk onderwierpen aan de vernederendste voorwaarden van den duitschen Zensor in Brussel. Hoe laag ik hun vernuft ook schat - le style est l'homme même en de lauwe b.dp.ss.rstaal van deze voorlichters des volks gaf, met het gehàlte van hun overtuigingen, den grààd aan van hun scherpzinnigheid - houd ik hen toch niet voor stòmpzinnig genoeg om nièt begrepen te hebben dat Duitschlands zegepraal de ondergang zou hebben beteekend, de verdwijning als zelfstandige natie, van Nederland, dat, en ook dìt wisten zij, niets te duchten had van de overwinning der Geallieerden. Dààrin, in het baatzuchtige heulen met Duitschland, achter het masker van een laffe, laaghartige, geveinsde ‘neutraliteit’, heeft hun landverraad bestaan! Met Kuypers germanophilie was het ànders gesteld! Zèlf autoritair en geloovend in het Gezag-bij-de-Gratie-Gods, had hij groote bewondering voor den schìjn-autocratischen, zich door den Heere Heere uitverkoren wanenden keizerlijk-koninklijken jocrisse en blikken dominee in Berlijn, die geen redevoering hield zonder op zijn persoonlijke en intieme relaties met den Eeuwige Sebaoth, den himmlischen Leiter der Schlachten, te stoffen. Voor Engeland gevoelde hij, in den grond van zijn gemoed, den traditioneelen, historischen, patriottischen en sentimenteelen afkeer van véél Nederlanders, verhevigd nog door den recenten zuid-afrikaanschen oorlog, aan het eind waarvan zijn geloofsbroeders, na drie jaar van heldhaftigen weerstand, het onderspit gedolven en hun onafhankelijkheid verloren hadden.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
198 Wat Frankrijk betreft, het ‘wufte’, catholieke, in zijn oogen àfgodistische, òngodistische Frankrijk, het Frankrijk der Herroeping van het Edict van Nantes, dat hij alleen van zijn exclusief, steil-calvinistisch standpunt uit beschouwde en beoordeelde, vèroordeelde, voor dit land had hij niets dan antipathie, in tegenstelling met zijn geloofs-en-partijgenoot, den fijner dan hìj besnaarden aristocraat de Savornin Lohman, die, in den loop van een onderhoud dat ik met hem had, in waardeerende termen over Frankrijk sprak. Verder zag hij - Kuyper, bedoel ik - naievelijk en in vollen ernst in Duitschland het ‘Reich der Gottesfurcht und der frommen Sitte’, zooals Bismarck dit eens in een sardonisch-profetische bui zei. Kleingeestige opvattingen, on-Staatsmannelijke vóór-entégen-ingenomenheden, maar geen ignobele drijfveeren - hij-zèlf noch zijn Standaard waren, denk ik, op eenigerlei wijze verkòcht! - als gevolg waarvan hij, jaren al vóór den oorlog, ‘nauwere aansluiting’ bij Duitschland had gezocht, de zelfmoorddadige aansluiting van het konijntje bij de boa constrictor, de boa insliktor, èn, de wereldbrand eenmaal uitgebroken zijnde, de zegepraal van het Beest wènschte en poogde te bevorderen. Ik constateer met een zekere grimmige voldoening - heb ik het jelui niet gezègd? de ontgoocheling van hen, die, in de officieel-onzijdig-gebleven landen, naar Teutonia's zegepraal hebben gehunkerd, en die nu, tot hun tragi-comische ontzetting, in Adolf Hitler - de natuurlijke zoon van het driemanschap Aristide Briand-David Lloyd George-Ramsay MacDonald - de wàre incarnatie van den ‘Deutschen Geist’ ontdekken. Men zou, om zich tot Nederland te beperken, o.a. de schimmen willen oproepen van doctor Abraham Kuyper en van meester Pieter Jelles Troelstra, deze àndere germanomaniakke dwaas, handlanger van de Scheidemänner, de Noskes, de Eberts, i.e., in laatste instantie, van den ‘Obersten Kriegsherr’, en die ondervragen naar hun tegenwòòrdig oordeel over het hier beneden zoo beminde volk van Dichters en Denkers. En ook zou men het hart en de nieren willen proeven van den Vader àller geloovigen, op zijn Vaticaan, die, om Aristide Briand te behagen -
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
199 Briand, geëxcommuniceerd als rapporteur van de Scheidingswetten! - en in ruil voor eenige bedriegelijke beloften van verzachting bij de toepassing daarvan, het zuiver-defensieve, territoriaal-conservatieve nationalisme der royalistische ‘Action Française’ veroordeelde, het lidmaatschap van deze uitsluitend-politieke organisatie en zelfs de lezing van haar gelijknamig orgaan bestraft met onthouding van de Heilige Sacramenten, ook aan de stèrvenden, terwijl hij, in Duitschland, het onverholen-agressieve, anti-catholieke, anti-christelijke, openlijk-heidensche nationaal-socialisme ontziet met een schroom die zóóver gaat, dat hij de lezing van géén der nationaal-socialistische geschriften verbiedt of verboden hééft *). Geen mènsch is minder anti-catholiek dan ik! Het is dus niet uit anti-roomschheid dat ik zeg wat ik te zeggen hèb over en tégen de twee maten en de twee gewichten van den politiseerenden, met onmiskenbare en onbedwongen nationale predilecties en antipathieën behepten Paus Pius XI. Ik denk dat de groote, nièt verpolitiekte Pius X - die
*) In het Italië van den Duce verheerlijkt de hooge geestelijkheid, zonder éénigen twijfel met instemming van den Paus - die in Frankrijk en in Frankrijk alléén het nationalismne bestrijdt! - den oorlog tegen. Abyssinië en de krijgs-toerustingen in het algemeen. ‘Tarente, 23 februari (1936). - Heden morgen is een duikboot van groote tonnenmaat, aan boord waarvan zich Z. Em. de aartsbisschop, H. Excellenties de prefect en de admiraal-commandant der maritieme afdeeling, de federale secretaris en de burgerlijke en militaire autoriteiten bevonden, in de Mar Grande tot op dertig meter diepte gedaald. Vervolgens werd een hoogstsuggestieve en mystieke plechtigheid gevierd, tot nu toe zonder voorbeeld in de wereldgeschiedenis. In de lanceerkamer, waar een altaar opgesteld was, droeg de aartsbisschop, te midden van de ontroering der aanwezigen, autoriteiten en bemanning, de mis op, en hij hield daarna een toespraak, ingegeven door de nobelste gevoelens van vaderlandsliefde. Zijn woorden werden per radio overgebracht door een torpedoboot aan de oppervlakte, die in radiophonische verbinding stond met de duikboot. Z. Em. bracht hulde aan de nagedachtenis der “Caduti”, de Gesneuvelden, de Dooden, en hij verheerlijkte de italiaansche wapenen die in nog niet door de beschaving bereikte landen geestelijke verlossing (redenzione) en welvaart brachten. Ten slotte sprak hij het (gebruikelijke) gebed uit voor den Koning, den Duce en de zeelieden.’ (Noot van maart 1936, toegevoegd bij de correctie.)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
200 zijn verkiezing, in 1903, te danken had aan Oostenrijk, dat, onder den druk van Berlijn, zijn veto had uitgesproken tegen de verkiezing van kardinaal Rampolla, en die, in augustus 1914, weigerde den zegen uit te spreken over de ten-oorlog-trekkende legers van Zijn Apostolische Majesteit Frans-Jozef: ‘Ik vervloek den Oorlog en zegen alleen den Vrede!’ - ik denk, zeg ik, dat paus Pius X een nobeler en een onverschrokkener houding zou hebben aangenomen, ook tegenover Mussolini, en ik stel mij de uitwerking voor die zìjn excommunicatie van Hitlers satanieke Leer zou hebben gehad in Beieren, bakermat van het Nazisme, en in de àndere catholieke, duitsche landen. Of wordt de banvloek nog gesmééd, en slaat hij, aanstonds, in? Ik gelóóf het niet! En ik vrees ook dat het te lààt zal zijn! Trop tard, le tonnerre!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
201
Vierde boek Oost-Aziatisch Intermezzo Tweede tocht naar het Verre-Oosten - In fransch Indo-China - Een pas veroverd land - Kleine excursie in het Hemelsche Rijk - Melancholische overpeinzingen Chineesche gastvrijheid en dito lekkernijen - Een ongezellige nacht - Op bezoek bij den Toepan - Ceremonieus vervoer - Veranderde tijden - Singapore - ‘Monsieur Henri Borel, romancier’ - Op Java terug - Oude herinneringen - Generaal van Heutsz - Bezoek aan Pontjol - ‘Dat zijn stropdassen meneer!’ - De Boro-Boedoer, steenen Gedicht - Op Lombok - Een ‘gandroeng’ danst.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
203
Hoofdstuk XIX
Na mijn afscheid van de Figaro dacht ik er een oogenblik aan over te gaan naar de Temps, waar Adrien Hébrard, die mij welwillend gezind was, wel een plaatsje voor mij zou hebben gehad aan de rubriek Buitenland. Maar een gesprek over colonisatie, ik weet niet meer met wien - was het met Tardieu, of met Henri de Jouvenel, chef de cabinet, op dat tijdstip, van den minister van Justitie, die aardig voor mij geweest was en later mijn naturalisatie vergemakkelijkte: ‘Wij kunnen best een Fransch-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
204 man met temperament méér gebruiken!’ had hij tegen mij gezegd - kortom, een gedachtenwisseling over colonisatie en ‘colonialisme’, waarbij natuurlijk ook van Nederland was gesproken, bracht mij op het idee mij een opdracht te doen toevertrouwen, een ‘mission d'études’, in Nederlandsch-Indië. Ik vroeg een audiëntie aan bij Doumergue, op dat moment minister van Kolonieën, die op de meesten van zijn voorgangers in het Pavillon de Flore deze betrekkelijke deskundigheid vóór had, dat hij een paar jaar vrederechter was geweest in Indo-China, en dus ten-minste éénig begrip had van de bevolking waarover hij nu den scepter voerde. Ik legde hem mijn plan uit. Ik stelde belang in verschillende vraagstukken de colonisatie betreffend, en daaronder, in de éérste plaats, de behandeling van de inlanders. Ik kende de nederlandsche bezittingen in Oost-Indië door een verblijf van ruim vier jaar op Java en Sumatra. (Van mijn bewogen militaire loopbaan daarginder, van Lahat, van Pontjol, van kapitein Hamel, en van sergeant Lange alias Laheur, met zijn vleermuizentronie, zweeg ik zorgvuldig.) Daar waren, zei ik verder, in N.I. verscheidene instellingen en takken van dienst die goed in elkaar zaten en behoorlijk functionneerden, zooals o.a. de school tot opleiding van Inlandsche artsen, de geneeskundige dienst voor inlanders in het algemeen, de koepokinenting, de pandhuisdienst enz. Ik stelde hem voor mij te belasten met de bestudeering, ter-plaatse, van het een en het ander, en het uitbrengen van een rapport daarover ten-dienste van de fransche koloniën in Indo-China, die, betoogde ik, daar misschien nut uit konden trekken. Doumergue dacht dit ook en hij was, zei hij, in beginsel geneigd mij de bedoelde opdracht toe te vertrouwen. Maar hij verlangde eerst een beknopte, schriftelijke uiteenzetting van mijn ‘programma’, dat hij zoo spoedig mogelijk verwachtte, om mij, na kennisneming daarvan, een definitief antwoord te kunnen geven. Ik zond hem zonder verwijl dit exposé toe en ontving, een dag of wat later, een uitnoodiging om bij hem te komen aan zijn departement. Mijn voorstel, zei hij, leek hem interessant. Maar hij wilde een tweeledig in plaats van een enkelvoudig, alleen
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
205 de nederlandsche koloniën betreffend rapport. Met andere woorden: hij wenschte dat ik, behalve naar Insulinde, ook naar Indo-China zou gaan, ten fine van een vergelìjkende studie over de door mij aangeduide onderwerpen. Ik verlangde natuurlijk niets liever! Ook naar Indo-China? Prachtig!.... ‘Je ne demande pas mieux!’ zei ik, en hij: ‘Oui! je comprends!’ In beginsel waren wij het dus ééns. Maar nu kwam de moeilijkheid! Het departement van Koloniën - het was aan het eind van het jaar! - had nog maar heel weinig fondsen beschikbaar voor opdrachten van dezen aard.... ‘Vijf-duizend francs, mon fond de tiroir! Dat is àlles wat ik u geven kan,’ zei Doumergue. Vijf-duizend francs in het geheel! Dat was een streep door mijn optimistische rekening! Vijf-duizend francs voor de door mij zelf te bekostigen reis, mijn verblijf daarginder gedurende eenige maanden, plus tal van àndere onvermijdelijke uitgaven. Aan vergoeding voor mijn wèrk viel daarbij zelfs niet te dènken! - Meneer de minister, zei ik, dat zal niet gaan!.... J'en serais de ma poche si j'en avais une. - Ja! dat begrijp ik. Maar wat is er aan te doen? Ik kan met den besten wil ter-wereld over geen sou méér beschikken.... Als u een paar maanden éérder gekomen was, dan.... Maar weet u wat u doet? Ga eens naar Onderwijs! Ik zal u een introductie meegeven. Misschien dat zij dààr iets van u kunnen gebruiken, een rapport over het inlandsch onderwijs in de hollandsche koloniën, que sais-je! U kunt het altijd probeeren! En met een paar duizend francs méér, als zij daar ten-minste nog wat òver hebben, zal het toch wel gaan, denkt u ook niet? Uitstekende raad! Ik slààg aan het departement van Onderwijs, dat twee duizend francs tot mijn beschikking stelt. Van de Illustration krijg ik, voor te leveren copy, een voorschot van duizend francs. En met de opbrengst van onzen, op het laatste moment verkochten inboedel - als de reis weer tot het verleden behoort zullen wij wel vèrder zien, en wie dàn leeft wie dàn zorgt! - heb ik, in het geheel, ruim tien-duizend francs bijeen. Geen Pactolus! Maar ik waag het er op. Wij wagen het er op. Want wij gaan, na-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
206 tuurlijk, met ons beiden. Mijn vrouw, die, den tijd van de Figaro uitgezonderd, al deze jaren mèt en door mij ‘à la peine’, en wàt voor moeilijkheden! is geweest, zal nu ook ‘à l'honneur’ zijn. Wij zullen het zoo goedkoop mogelijk aanleggen. En het geluk is ons daarvoor al dadelijk dienstig. Ik lees ergens in een advertentie dat de stoomvaartmaatschappij ‘Les Chargeurs Réunis’ binnen kort vrachtbooten op Singapore en Indo-China in de vaart gaat brengen, met accommodatie voor een beperkt aantal passagiers. Het reistarief is laag: van Marseille tot Haïphong acht-honderd francs in de eerste klas, zes-honderd in de tweede. Ik stel mij zóó weinig voor van het comfort in de tweede klas van zoo'n vrachtboot, dat ik, in weerwil van ons voornemen zoo goedkoop mogelijk te reizen, aan den klerk die mij op het kantoor der stoomvaart-maatschappij te-woord staat, twee billetten éérste vraag. Maar de employé, een vriendelijk mensch, raadt mij aan twééde te nemen, De Kersaint, zegt hij, is een prachtige, splinternieuwe boot, die zijn eerste reis gaat maken, en de ‘secondes’ zijn er, op een paar onbeduidende bizonderheden na, even goed ingericht als de ‘premières’. In het eten is bijna geen verschil.... ‘Als ik u een raad mag geven, monsieur!.... ik zou het eigenlijk niet mogen doen, dat begrijpt u wel, dan zou ik zeggen: neemt u, voor het oogenblik, passage tweede klas! In Marseille, of onderweg, kunt u immers altijd bijpassen en overgaan naar de eerste, n'est-il pas vrai?’ Gulden woorden! Uitstekend advies! De inrichting in de tweede klas aan boord van de Amiral de Kersaint was inderdaad voortreffelijk. Twee-persoons hutten, van electrische ventilators en verdere ‘moderne gemakken’ voorzien, een ruim wandeldek, een overvloedige en goedbereide disch, dezelfde, trouwens, als voor de passagiers éérste klas die alleen een paar liflafjes méér kregen en wier maaltijden, in dezelfde eetzaal en te-gelijk met die der ‘secondes’ opgedragen, gepresideerd werden door den commandant, een van scheepsjongen tot zijn tegenwoordigen rang opgeklommen, grove parvenu. Het voorzitterschap aan ònze tafel werd waargenomen door den eersten stuurman - bij de fransche koopvaardij de ‘second capitaine’ geheeten - monsieur Salaün, een
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
207 magnifieke Breton, even gedistingeerd van geest en sympathiek als de commandant ordinair en onaantrekkelijk was. De officieren, scheepsdokter en hoofd-machinist incluis, waren allen aardige menschen, die, buiten den dienst en de maaltijden, de aanraking met ‘Tonton’ - zoo noemden zij, onder elkaar, den commandant - tot het strikt noodige beperkten, en met wie ons dagelijksch contact van den prettigsten aard was. Het was een ideale reis, zonder overhaasting. De Kersaint, tot aan de waterlijn geladen en onberispelijk gestuwd, schommelde nauwelijks, ook bij woelige zee, tot groot soelaas van diè passagiers - wij waren in het geheel een kleine dertig, waaronder vier dames en een kind - die bang waren geweest voor zeeziek worden. ‘Tonton’ was nièt jarig onderweg, of, als hij wèl verjaarde, dan hoorden wij daar niets van, en ik hoefde dus geen feest-en-heil-wensch voor hem te dichten, zooals, een kleine kwart-eeuw vroeger, voor kapitein Jaski van de Prinses Wilhelmina. Wij hadden lading aan boord voor verscheidene havens, bleven hier een dàg liggen, dààr twee of drie, in Singapore tièn, deden het mooie, ouderwetsche Saïgon aan, de hoofdstad van fransch Cochin-China, stapten, op 1 mei 1904, na een overtocht die op den kop af vijftig dagen had geduurd, in Haïphong aan wal, en vertrokken, den volgenden morgen, per spoor naar Hanoï, de hoofdstad van Tonkin, destijds sedert ongeveer twintig jaar, om precies te zijn: sedert 1895, onder fransch protectoraat. Wij bleven hier drie maanden, den tijd dien ik noodig had voor het verzamelen van gegevens. Ik bezocht er, in de voornaamste centra, scholen, hospitalen en ‘dispensaires’, woonde een paar terechtzittingen bij, en poogde mij, in het algemeen, rekenschap te geven van al wat mijn belangstelling opwekte.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
208 En wàt interesseerde mij nièt in dit voor mij geheel nieuwe land, met zijn mij volkomen vreemde bevolking van wier taal ik geen klànk zelfs verstond? *** Onder de waarnemingen die ik hier opdeed was er één van verrassenden, mìj verrassenden aard, te weten, dat, in dit nog zoo kort geleden veroverde land, de inheemschen uit de verschillende standen meer eerbied aan den dag legden, een aan vertrouwen grenzend respect, voor de fransche officieren, dan voor de bùrgerlijke ambtenaren, die, op schaarsche uitzonderingen na van aanmerkelijk geringer cultureel en ethisch gehalte dan de gewoonlijk wèlopgevoede, goedgeschoolde militairen van hoogeren rang, in den dagelijkschen omgang blijk gaven van oneindig minder begrip vàn en dus ook van oneindig minder égards vóór de zeden en gebruiken, ritueele en àndere, der inlanders dan de ‘sabelslepers’. Een categorie van mannen, deze laatsten, waaronder ùitmuntende persoonlijkheden en organisatoren zooals generaal Galliéni, gouverneur-generaal van Madagascar, maarschalk Lyautey, resident-generaal in Marocco, en generaal Weygand, een tijd lang ‘haut-commissaire’ in Syrië, uitzonderingen wàren noch zijn! En ik heb geen overwinning op mij zèlf te bevechten, om te erkennen - honni soit qui mal y pense! - dat mijn anti-militarisme in Tonkin een blijvenden deuk heeft gekregen. Een relaas, hoe beknopt ook, van hetgeen ik in Indo-China - en in Nederlandsch-Indië - zag en waarnam, zou buiten het bestek vallen van deze in hóófdzaak anecdotische herinneringen. Alleen wil ik zeggen dat de Franschen, in den betrekkelijk korten tijd sedert hun definitieve vestiging in Indo-China verloopen, daar, voornamelijk op geneeskundig en aanverwant terrein, al heel wat tot stand hadden gebracht. De Ecole Maternelle - school tot opleiding van inlandsche vroedvrouwen - te Cholon, de groote Chineezenstad bij Saïgon; het instituut voor inlandsche blinden te Choquan; de opleidings-scholen voor doofstomme kinderen - een voor jongens te Tan-Dinh, een àndere, te Laï-Thieu,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
209 voor meisjes - mochten, zooals dat heet, gezièn worden. Evenals de ‘dispensaires’ waar de inlanders geneeskundige behandeling en geneesmiddelen vonden. *** Op mijn program van werkzaamheden stond, o.a., een bezoek aan Long-Tchéoe, een dertig kilometer over de grens, in de chineesche provincie Koeang Si gelegen stad, waar een fransche militaire arts, die daar de functies van consul uitoefende, een ‘dispensaire’ had ingericht. Voorzien van indrukwekkende chineesche paspoorten in decoratief letterschrift, trokken wij, bij Lang-Son, het Hemelsche Rijk binnen, en werden daar toevertrouwd aan de hoede van zes met geweren gewapende, hemelsche soldaten. Het waren allen kolossale kerels, afkomstig uit de provincie Hoe-Pé, waar, denk ik, alleen reuzen voor het leger geteeld werden. Gehuld in grauw-linnen, slobberige uniformen en ‘die Köpfe geschoren egal, ganz radikal, ganz rattenkahl!’ - dit was, toèn al, het kenmerk van den chinééschen Vooruitgang, zooals de pèt het egalitaire symbool is geworden van den democratischen Vooruitgang in het algeméén - hadden zij, tot onzen spijt, niets schilderachtigs en leken zij in nièts op de kleurige, vervaarlijk-grijnzende krijgers der oude, chineesche iconographie. Maar het waren brave jongens, waar niet zóóveel op aan te merken viel. Getrouw aan hun opdracht, omstuwden zij: twéé rechts, twéé links, één voor en één achter, hetzij onze draagstoelen als wij daarin zaten, hetzij ons-zèlf wanneer wij, het weeë deinen moe, of ook, bij steile stijgingen van het niet onderhouden, brokkelige slingerpad, om het onzen dragers wat gemakkelijker te maken, waren uitgestapt en den weg een eind te-voet aflegden. Want daar waren, kort geleden, roovers in de buurt geweest, kidnappende roovers, die, als zij den verlangden losprijs voor hun gijzelaars niet prompt ontvingen, hun, om te beginnen, den neus afsneden, de ooren afknipten, of, als zij èrg slecht geluimd waren, het hoofd afsloegen en dit, op een staak gestoken, hier of daar opstelden bij manier van waarschuwing en reclame. En nu hadden onze lijfwachten het strenge consigne gekregen ons voor onaangenaamheden van dezen aard te behoeden, en zij weken niet van onze zijde.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
210
Ik had mij nog nooit zoo goed bewaakt gevoeld, en de paar malen dat wij, in deze ontvolkte, desolate landstreek, een van die primitieve restauraties, op Java warongs geheeten, aan den weg zagen staan, liet ik halt houden en trakteerde dragers en militair escorte, die dit wèl verdienden, op allerlei lekkers dat daar lag uitgestald: in de zon gedroogde ratten en kameleons, als miniatuur-varkentjes op leertjes gespalkt, sterk geurende ingewanden van ik weet niet welk loopend, kruipend of vliegend gedierte, bedorven ganze-eieren en dergelijke versnaperingen. En elken keer dat de aanvoerder der krijgslieden - hij was op zijn minst korporaal - met luide, vroolijke oprispingen, een breeden glimlach en een liefkozend strijk-gebaar over zíjn maag,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
211 ons te verstaan gaf dat hij zelf, zijn onderhoorigen en de palankijn-dragers voldaan waren en er, om het zoo te zeggen, met den vinger bìj konden, stak ik hem, op mijn vlakke hand, een paar piasters - zilveren geldstukken ter grootte van een rijksdaalder - toe, en maakte hem duidelijk dat hij den restauratie-houder daarvan moest betalen. Hij nam dan, lachend en hoofdschuddend om mijn kwistige onnoozelheid, één piaster op, rekende met den gaarkok àf en kwam mij vervolgens het kleingeld terug brengen, een paar kilo sapeken van verschillende afmetingen, waarmee ik geen raad wist en die ik, bij gebrek aan laadruimte in mijn zakken en ook omdat ik er weinig voor gevoelde deze muntstukken aan een touw geregen om mijn hals te hangen, in een krant wikkelde en onder de zitbank van mijn draagkoets deponeerde. Het dorre, heuvelachtige, rotsige landschap had niet veel aantrekkelijks, en het eenige merkwaardige dat wij zagen, dat was, hier en daar, een met gele en blauw-groene tegels en kleurig-verglaasde, omgekrulde nokpannen geornamenteerd brokstuk van den Grooten Muur, en, van afstand tot afstand, een bouwvallig uitkijktorentje boven een poort. Het was - tot melancholische overpeinzingen stemmende reminiscentie - achter dezen, twee-duizend jaar geleden langs drie-duizend kilometer grens van het onmetelijke Rijk opgetrokken muur, dat het minst-oorlogzuchtige, minst-krijgshaftige volk ter-wereld zich had afgesloten van noord en west, en zich verbeeld had dat het, door deze wallen beschut, zich tot aan het einde der dagen zou kunnen vrijwaren tegen de invallen der Vreemde Duivels, hun geweldenarij en hun verfoeilijke, belachelijke zeden. Helaas! de beschermende Muur is op duizend plaatsen inéén gestort, even als het Hemelsche Rijk zelf, dat, van alle kanten besprongen, ontwricht en in flarden gereten, ondergaat, omdat het zich niet heeft weten te wapenen en dus te beveiligen door àndere en doeltreffender middelen dan een poveren, vijf of zes meter hoogen muur. Wie, individu of volk, natie of ras, niet stèrk is, die wordt onder den voet geloopen en vertrapt door den wèl sterke. Dat is de éénige eeuwige wet! Harde wet, meedoogenlooze wet, waartegen de Liefde, o! Heilige Paulus, tot nu toe machteloos is gebleken.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
212 Wij kwamen, tegen den avond, aan in Ping-Siang waar wij den nacht moesten doorbrengen, om den volgenden morgen, heel vroeg, verder te reizen. De schriftelijke afspraak met den consul in Long-Tchéoe was, dat wij zouden slapen in het huis van een Franschman, die, voor een paar dagen afwezig, zijn boy last had gegeven zich tot onze beschikking te houden. De consul zou ons, den volgenden morgen, per draagstoel laten afhalen voor den vèrderen tocht naar Long-Tchéoe. Maar in plaats van thuis te blijven en ons af te wachten, had de ontrouwe dienaar verlof genomen, en wij hadden, bij gebrek aan een hotel, den nacht onder den blooten hemel moeten doorbrengen, als niet de plaatselijke, civiele gezagvoerder - equivalent van een franschen sous-préfet - zich over ons ontfermd had. Het onthaal, in zijn Yamen, was hoffelijk en gul. Na ons eerbiediglijk en ceremonieus te hebben voorgesteld aan zijn mama - de plichtplegingen voor òns, de eerbied voor zijn moeder! - een in deftig, nauwsluitend zwart gekleede, kraakporseleinen oude dame met zilverwit haar, fijne trekken en aristocratisch sierlijke handen waarmee zij gedistingeerde, kleine gebaartjes maakte en aanstonds mijn vrouw een tuiltje als jasmijn geurende witte bloemen in het haar stak, bracht onze gastheer, aldoor diep buigend, ons naar het logeervertrek, een afgezonderd paviljoen, rijk gedrapeerd met laag-afhangende, stoffige spinnewebben, en waarvan de uit oliepapier opgetrokken wanden vol gaten en scheuren zaten. Hij liet ons hier een poos alleen, den tijd om op ons gemak het ameublement op te nemen. Een zware ebbenhouten tafel, drie met paarlemoer ingelegde houten zetels, en een niet al te breede rustbank met een twee vingers dikke, buitengemeen onappetietelijk uitziende kapokken matras, en, bij manier van peluw, een langwerpig-vierkant blok, op twee plaatsen, ter hoogte van nek en achterhoofd, een beetje uitgehold. ‘Cela promet!’ vonden wij, en wij dachten met ontzetting aan den nacht dien wij in dit vertrek hadden door te brengen. Wij werden in onze pessimistische mijmering gestoord door den terugkeer van den gastheer, op den voet gevolgd
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
213 door een kamerdienaar, die een teil dampend water op den gestampt-aarden vloer neerzette en daarna heenging. De sous-préfet reikte, met een diepe buiging alweer, mijn vrouw een groezelige lap toe, wees haar naar den teil en maakte haar door een reeks sprekende gebaren duidelijk, dat zij, als zij daar idee in had, zich hic et nunc kon verfrisschen door een algeheele afwassching, en zich daarvoor, wat hèm aanging, niet behoefde te geneeren, Wij brachten hem, niet zonder inspanning, aan het verstand dat zij daar liever mee wilde wàchten. Van mijn kant bedankte ik hem, met een gelijktijdiglijk gemimeerd en geformuleerd: ‘Non! sans façons, merci, cher ami!’, voor de pijp, de smeuïge opiumpijp die hij mij, met een aanmoedigenden grijns, had aangeboden. Hij keek ons, beurt om beurt, teleurgesteld aan en zijn blik verraadde duidelijk dat er aan ons geen eer te behalen was. Zijn matige dunk van ons werd er niet beter op toen mijn vrouw, met een vies gezicht, naar een spin ter grootte van een kindervuistje wees, die, vermoedelijk niet gewend aan europeesch bezoek, haastig ofschoon schuin-marcheerend langs den oliepapieren wand naar beneden kwam om ons van naderbij op te nemen. ‘Poeh!’ zei de sous-préfet, wat, in het plaatselijk mandarijnen-chineesch beteekende: ‘Bent u nou bang voor zoo'n beessie, mevrouw?.... Ik zou me schamen!’ Maar hij was zich zijn gastheerlijke verplichtingen toch voldoende bewust om op de spin af te gaan, met zijn vingers naar haar te knippen en met bolle wangen naar haar te blàzen..... En hij lachte schamper, en tegelijk triomphaal, toen hij het monster beenen zag maken, acht griezelige, harige pooten, in de richting van het veilige bladerdak. De chineesche etiquette schreef blijkbaar voor dat hij ons gezelschap moest blijven houden. Maar toen wij, in den tusschentijd hongerig geworden, ons handkoffertje, dat den teerkost voor de reis inhield, opengedaan en daaruit eenige victualieën te-voorschijn gehaald hadden: beschuit, kaas, boter, een blikje sardines, een tros letsjies - die op Java doekoes heeten - en een flesch wijn, toen sprong hij op en rende, in tweeën gevouwen, het vertrek uit, na ons iets te hebben toegeroepen dat wij natuurlijk niet verstonden. Het duurde niet lang of hij kwam terug, vergezeld door twee
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
214 onderhoorigen, die vlug de tafel dekten - dèkten is een manier van spreken - en allerlei heerlijks voor ons neerzetten, waarvan ik mij, na zooveel jaren, nog herinner dat er een kip bij was, een pezige, met ingewanden-en-al gebraden en met suikerstroop overgoten kip, waarvan de aanblik alléén al ons het hart in het lijf deed omdraaien. Maar wij waren zoo goed niet of wij moesten van àlles proeven. Want onze gastheer, die, zonder daaraan déél te nemen, het festijn bijwoonde, verloor ons geen seconde uit het oog en moedigde ons, met luid gesmak en extatische handgebaren over zijn maag, tot toetasten aan. Eindelijk verliet hij ons. Enfin seuls! Maar van slàpen zou niet veel komen. Want wij lagen nog geen kwartier in ‘bed’ of wij hoorden buiten, om het geheele paviljoen heen, een zacht geschuifel van naakte voeten, en een gedempt fluisteren, en het schuren van lijven langs de wanden, en het knagend geritsel van vingers in de scheuren en gaten van het oliepapier, waarop zich, onder het schijnsel van de maan, glijdende chineesche schimmen afteekenden. Het was een ontzettende gewaarwording, oneíndig angstwekkender dan een òpenlijke dreiging van doodsgevaar. Ik sprong op, kroop, in het halfduister rondtastend, naar de plek waar onze bagage stond, haalde uit een der valiezen mijn voor alle gebeurlijkheden meegebrachten browning met nog twee volle chargeurs, en ging weer liggen in afwachting van de dingen die komen zouden, vastbesloten ons hachje zoo duur mogelijk te verkoopen. Maar het bleek al gauw een loos alarm te zijn geweest! De schuifelaars, de fluisteraars, de ritselaars, de chineesche schimmen hadden niets kwaads tegen ons in den zin, en alleen benieuwdheid naar de zeden, de gebruiken, de hebbelijkheden en de gebaren van de vreemdelingen, die wij waren, had hen naar ons paviljoen gedreven, waar zij een paar keer omheen liepen, om, vervolgens, te verdwijnen. De rest van den nacht brachten wij door met handdoeken zwaaiend en in versnelden pas heen en weer loopen. Want het tergende gezoem van myriaden muskieten, dat klonk als het geluid van een dozijn pendules, op het punt van te gaan slààn, en die in uitgehongerde zwermen op ons versche, westersche bloed afkwamen, belette ons alle rust en alle respijt.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
215 Bij het krieken van den dageraad gingen wij naar buiten, en ontmoetten daar, na een oogenblik, onzen even matineuzen gastheer, die, verrast ons zoo vroeg bij de hand te zien, zijn armen in de lucht stak en minzaam informeerde of wij lekker geslapen hadden. Zoo tenminste vertaalde ik, vrij uit het Chineesch, de woorden waarmee hij ons begroette, en die ik, om hem niet vendrietig te stemmen, beantwoordde met een verrukten glimlach, door hem vermoedelijk begrepen als een: ‘Nou! heerlijk, hoor’. Maar wij brengen toch liever geen twééden nacht in zijn muskietenhol door, en de eenige gedachte die mij bezig houdt is: hoe komen wij hier zoo gauw mogelijk vandaan? Een telegram, den vorigen dag uit Long-Tchéoe verzonden, en dat wij tamelijk vroeg in den morgen ontvangen, kondigt uitkomst aan: ‘Boy en draagstoelen onderweg naar Ping-Siang. Docteur Plomb, Consulat de France, Long-Tchéou’. Een pak van ons hart! Maar de uren gaan voorbij, krùipen voorbij, de zon staat al hoog aan den hemel, de hitte is verzengend, en de boy met de palankijnen en de dragers, die al heel in de vroegte in Ping-Siang moesten zijn, komen niet opdagen. Tien uur! Elf uur! Twaalf uur! Nòg niets! Ik geef het lijdzaam wachten òp. Het vooruitzicht van, een twééden nacht, met handdoeken zwaaiend in de onder-prefectorale logeerkamer heen en weer te draven, brengt mij tot razernij. Een razernij die mij vindingrijk maakt. Ik heb op de topografische kaart gezien, dat Ping-Siang aan een rivier ligt, de Seng-Ki-Kong, of een naam van dezen aard, die ook langs Long-Tchéoe stroomt. Maar ik weet niet of zij bevaarbaar is, en zoo ja! of wij dan een sampan zullen vinden die ons daarheen brengt. En hoe kom ik het een en ander te weten, zonder een woord van de landstaal te kennen? Op de tweede binnenplaats der onder-prefectorale residentie hebben wij, den vorigen avond, een groot steenen bekken met stroomend water gezien. Stroomend water! Dat is alvast één factor voor het te gesticuleeren onderhoud dat ik met onzen gastheer wil hebben. Ik leg mijn hand uitnoodigend op zijn schouder, duw hem zachtjes naar het bekken, wijs naar het water, maak het armgebaar van
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
216 iemand die een ànder iets in de verte wil toonen, en zeg, met mijn zuiverst chineesch accent: ‘Long-Tchéoe!’ Hij lacht, schaterend: ‘Ha! ha! ha!’, wijst een ànderen kant uit dan ik deed en herhaalt: ‘Long-Tchéoe!’ Eerste succes! Ik weet nu al vast dat Long-Tchéoe daar ginder ligt, in de richting waarheen het water in het bekken stroomt. Maar hoe maak ik hem nu duidelijk dat wij, als dit mogelijk is, de reis van Ping-Siang naar Long-Tchéoe te wàter willen maken? Eerst probeeren hem aan het verstand te brengen, dat wij den volgenden nacht in Long-Tchéoe wenschen te slapen. Ik wijs naar de zon, beschrijf met mijn rechterhand een paar maal een halven circel van den hemel naar de aarde, - dit beteekent zons-ondergang! - leg het hoofd op-zij op mijn geopende lìnkerhand, die, met mijn linkerarm een hoek van 45o vormt, sluit de oogen, haal diep adem, ga weer rechtop staan en zeg nòg eens: ‘Long-Tchéoe!’ Hij heeft mij weer begrepen, schaterlacht, bootst, luid snorkend, mijn slaapgebaar na en herhaalt nòg eens; ‘Long-Tchéoe!’ - Ga eens een stuk papier halen! zegt mijn vrouw.... Een stuk van een krant, of een vel schrijfpapier. - Wat wil je daarmee doen? - Dat zal ik je meteen wel uitleggen.... Va vite chercher un bout de papier! Ik loop naar onze logeerkamer, haal daar een krant waarin proviand gewikkeld zat, en kom daarmee terug. - Scheur daar nu een stuk af en vouw er een schuitje van! zegt mijn vrouw. Magnifieke inval! Ik mààk een schuitje - ik had dit bij jufvrouw Hutchinson, op de bewaarschool in Leeuwarden, geleerd, zonder er ook maar bij te dènken, evenmin als jufvrouw Hutchinson-zèlf vermoedelijk, dat haar onderricht in de scheepsvouwkunde mij ooit te-pas zou komen in China - wijs naar mijn vrouw, dàn naar mij-zelf, dàn naar het schuitje, laat dit voorzichtig te-water, blaas het zachtjes voor mij ùit in de richting van Long-Tchéoe en roep, in één chineeschen adem: ‘Ping-Siang!.... Seng-ki-Kong!.... Long-Tchéoe!.... sampan!’ Onze Amphytrío schaterlacht niet meer. Hij jubelt! De hal ha! ha's! rollen als een klaterende bergstroom uit
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
217 zijn wijd opengesperden mond, Hij heeft de smadelijke episode van de spin heelemaal vergeten, even als mijn vrouws afwijzende beschikking op zijn invitatie zich in zijn tegenwoordigheid te verfrisschen, en mijn glimlachende maar besliste weigering een pijpje te schùiven, Nee! zóóveel vernuft had hij niet achter ons gezocht. Hij riep zijn heele huis- en hofhouding bijeen, zijn kraakporseleinen moeder, zijn vrouwen - daar waren er drie, even plomp als zijn mama gedistingeerd was - zijn kinderen en kindskinderen - een stuk of dertig - zijn personeel, van den maître-d'hôtel die ons den vorigen avond bediend had af, tot en met den paardenjongen. Hij wees naar ons en naar het dobberende, papieren schuitje, en hij deed, rad, een door voortdurende ha! ha! ha's! onderbroken verslag van onze faits et gestes, die hem in staat hadden gesteld te begrijpen, dat wij per ‘sampan’, langs de ‘Seng-Ki-Kong’, van ‘Ping-Siang’ naar ‘Long-Tchéoe’ wenschten te reizen. Madame mère, voor wie de heele drom eerbiedig op zij week, liep, met de trippelpasjes van haar misvormde voeten, naar het bekken, haalde, met een precieus gebaar, het papieren schuitje uit het water, bekeek het, liet het aan de anderen zien en nam het tusschen haar aristocratische handen, die zij, over elkaar gelegd, naar haar borst bracht. Gebaar, waaruit wij opmaakten dat zij het wenschte te behouden. Comment donc! Wij vouwden er gauw een heel smaldeel bij, vijf, zes schuitjes, tot dat de krant òp en onze voorraad papier uitgeput was. Maar de tijd drong nu, wat ook onze gastheer begreep. Hij zond een renbode naar de aanlegplaats aan de Seng-Ki-Kong, waar de man zonder moeite een schuitenvoerder vond die bereid was ons naar Long-Tchéoe te brengen.... Oef! Wij raapten vlug onze bagage bijeen, namen afscheid van het onder-prefectorale gezin en gingen scheep, tot aan de rivier begeleid door den braven sous-préfet zelf, die, bij allerlei andere in een bamboe-mandje gestuwde pingsiangsche lekkernijen, de restanten had gevoegd van de gesuikerde kip-met-ingewanden, waaraan onze sampanvoerder zich in den loop van den middag vergastte. De nacht was al lang ingevallen toen wij, na een voorspoedige en aangename reis, in Long-Tchéoe aan wal stap-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
218 ten en ons naar het consulaat lieten brengen, waar de uitstekende dokter Plomb, die niet begreep wat er met zijn boy en met de voor ons bestemde draagstoelen was gebeurd, ons allerhartelijkst ontving en à la française onthaalde. Dien nacht sliepen wij in een ècht bed, onder een muskietennet en zonder opgeschrikt te worden door geschuifel van voeten, gefluister van stemmen, geschuur van lijven, knagend geritsel van scheurend papier, noch ontzet door een opvoering van chineesche schimmen. Het eerste wat ik den volgenden dag te doen had was mijn opwachting maken bij den ‘Toepan’ anders gezegd den plaatselijken militairen bevelhebber, en ik stapte, tedien-einde, in de van binnen en van buiten met billard-laken bekleede gala-palankijn, die de generaal naar het consulaat had gezonden om dokter Plomb en mij af te halen. Maar bij een zieken notabele geroepen, kon de artsenijkundige consul mij niet vergezellen. Het was, in weerwil van de vroegte - acht uur in den morgen - al smoorheet en om te bezwijken in de gesloten draagkoets, waarin ik, over een pad vol kuilen en hobbels, heen en weer gerammeld werd. Maar als episode, als anecdotisch gebeurtenisje in een sterk afwisselend leven, was het geval toch comisch genoeg om mij, het ongemak tentrots, even te doen glimlachen. Want dit plechtstatige vervoer, met vier sierlijk-uitgedoste piekeniers tot geleide en ten fine van een officieel bezoek aan een Grootwaardigheidsbekleeder van het Hemelsche Rijk, dat was, om een populaire uitdrukking te bezigen, ‘àndere thee’ dan, een jaar of tien vroeger, mijn transport, per cel-wagon, van Parijs naar le Havre *). Mijn glimlach ging over in een snel-bedwongen schàterlach, toen twee kanonschoten, niet òp mij maar vlak nààst mij, links en rechts gelost, mijn aankomst binnen de poort van des toepans residentie aankondigden. De militaire commandant, die mij onder zijn verandah te-gemoet kwam, was, naar schatting, op zijn hoogst dertig jaar oud, en met zijn slanke gestalte, zijn intelligent en
*) Zie ‘In Opstand’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
219 innemend gelaat, zijn voorname manieren, maakte hij, in zijn onberispelijk wit pak, een heel anderen indruk dan zijn ietwat genegligeerde, burgerlijke collega in Ping-Siang. De generaal spreekt een paar woorden fransch, genoeg om mij te begroeten en te verwelkomen, maar onvoldoende om een gesprek te onderhouden. Hij biedt mij, met een nobel gebaar, een zetel aan, neemt naast mij plaats, glimlacht tegen mij. Ik glimlach terug. Als wij dit, over en weer, een paar maal gedaan hebben, klapt hij in de handen en laat door den bediende, die op dit signaal verschijnt, een flesch champagne en twee groote bierglazen op het tafeltje, vóór ons, neerzetten. De bediende ontkurkt, met ònchineesche onhandigheid, de flesch, die, tot zijn zichtbare opluchting, heelemaal niet knalt, en schenkt de bierglazen boordevol met den méér dan kamerwarmen godendrank. De toepan neemt zíjn glas op. Ik doe hetzelfde. Hij ziet mij glimlachend aan. Ik glimlach naar hèm. Hij brengt het glas naar den mond. Ik doe hem dit nà, en wij drinken beiden een flinke teug. Lauwe champagne om negen uur in den morgen! Ik had er niet veel trek in. Maar ik vermande mij met de gedachte dat de brave generaal mij even goed had kunnen onthalen op een portie gerookte vleermuizen, of op een ommelette van drie weken lang bebroede ganzen-eieren, of op een hagedis-op-castorolíe, of op een ànder nationaal hors-d'oeuvre, en ik leegde, naar zijn voorbeeld en op zijn gezondheid, mijn bokaal tot op den bodem. Ik keerde, in dezelfde equipage en met hetzelfde ceremonieel - minus de saluutschoten - terug naar het consulaat, waar de toepan, die een prachtig wit paard bereed, in den namiddag een contra-visite kwam brengen en mijn vrouw begroeten, aan wie hij een paar sierlijke, minuscule, chineesche muiltjes voor mondain-verminkte voeten tot aandenken aan ons verblijf in Long-Tchéoe schonk. *** Den avond van dienzelfden dag woonden wij, op de Seng-ki-Kong, een door den consul ter onzer eere georganiseerde vischvangst met aalscholvers bij. Het was een boeiend schouwspel.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
220
Uit de veilige diepten der snel-stroomende rivier gelokt door het hoog opflakkerende schijnsel der bamboestaken, die, aan den achtersteven van onze sampan, in een groote vuurpan brandden, kwamen de visschen naar boven gezwommen.... Plons. ... plons! Een op den rand van de schuit zittende aalscholver liet zich in het water vàllen, en een tweede, die dit niet vlug genoeg deed, werd door een Chinees bij den langen nek gegrepen en er in gegóóid. De beide vogels doken pijlsnel, om, een oogenblik later, naar de oppervlakte te rijzen, met, in den boosaardig omgebogen snavel, een grooten, spartelenden karper, dien zij met vraatzuchtige schok-bewegingen poogden in te zwelgen. De nauwsluitende rottan-ring om hun hals, die wel het inslikken van kleine maar niet van groote en van middelmatige visschen toeliet, belette hun dit. En, gegrepen en binnen boord gehaald door middel van het eind dun touw, dat, aan een van hun pooten gebonden, over het water achter hen ààn slierde, moesten zij, goedschiks of kwaadschiks, en eerder kwààdschiks want niet voor dat zij door hun goeden meester half geworgd waren, hun eerlijk verworven buit afgeven. Zoo gaat het, altijd en onder àlle hemelsbreedten. De aalscholvers die den haver verdiènen... Na een oponthoud van drie dagen in Long-Tchéoe, waar onze gastheer, de consulaire dokter, ons het verblijf zoo prettig mogelijk gemaakt en ons allerlei interessants getoond had, ondernamen wij, den vierden, dezen keer per draagstoel, de terugreis. Heel vroeg in den morgen vertrokken, waren wij lang voor den middag in Ping-Siang, waar wij, na den onder-prefect en zijn uitgebreid gezin minzaam
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
221 begroet te hebben, onze eerste dragers en ons militair geleide oppikten en onzen weg vlug genoeg vervolgden om tegen een uur of tien in den avond in Lang-Son te zijn. Wij bleven, na dit kleine uitstapje in China, nog ruim een maand in Tonkin, waar ik rijker van-daan ging dan ik er aangekomen was. De in Hanoï resideerende gouverneur-generaal van Indo-China, de heer Beau - later gezant van Frankrijk in Bern - die belangstelling had getoond voor mijn impressies en mijn aanteekeningen, wenschte dat ik, afgezien van de opdrachten die ik voor de departementen van Koloniën en van Onderwijs had uit te voeren, voor zijn persoonlijke informatie rapport zou uitbrengen over een paar onderwerpen die hem in het bizonder interesseerden, o.a. de aanwerving van inlandsche werkkrachten en de inrichting van den pandhuisdienst in Nederlandsch-Indië. En hij had mij, voor dit werk, drie-duizend piasters - ongeveer negen-duizend francs - laten uitbetalen. *** Van het overweldigende, pandemonische Singapore, ‘the second doorway of the wide world's trade’, waar wij in een zwijmel van babylonisch tumult, van kleuren en geuren.... de mengeling der geuren van heel een werelddeel: doereng en opium, trassi en rozewater, koemest en jasmijn, copra en wierookstokjes, kaneel en krengen, muskaatnoot en tripang, kamfer en muskus, kajapoet-olie en smeulend geitehaar.... van Singapore, waar wij drie dagen en drie nachten hadden doorgebracht, voerde ons het sierlijke, fransche mailbootje la Seyne naar Batavia. Even voor de afvaart uit Singapore, de trossen waren al losgegooid, kwam haastig nog een passagier aan boord dien ik een oogenblik vroeger, op de kade, heftiglijk had zien ruzieën en gesticuleeren tegen den chineeschen rickshaw-koeli - à propos: een ignobel vervoermiddel, de rickshaw, met een mènsch tot trekdier! - die hem naar de aanlegplaats had gereden, De meneer had, op een gegeven oogenblik, zijn dikken wandelstok gezwaaid boven het hoofd van den hijgenden koeli, wiens blauw baadje, op den rug, zwart zag van het zweet, en ik had op het punt
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
222 gestaan hem, van het dek af, waar ik stond, uit te schelden voor al wat onliefelijk was, toen hij, zonder te hebben toegeslagen, zijn knuppel líet zakken, den man betaalde en met een valies in de hand ijlings de treeplank van de Seyne op liep. Passagier tweede klas, even als wij, werd hij onze tafelgenoot. Bij het eerste middagmaal aan boord vlak over hem gezeten, kon ik hem van heel nabij opnemen, en ik vond dat hij, met zijn glimmend gladgeschoren schedel, zijn grauwe gelaatskleur en zijn trekken zonder éénige expressie, op een overvoede meelworm leek. Ik was juist bezig mijn vrouw deelgenoot te maken van dezen indruk, toen mijn overbuur, van zijn plaats oprijzend, zich naar mij toe boog en zich, in het fransch, voorstelde: ‘Permettez-moi, monsieur! de me présenter: Monsieur Henri Borel, romancier.’ Ik had moeite mijn lachlust te bedwingen, maar ik hield mij stràk en zei in het hollandsch: ‘O! dan was u zoo even zeker bezig uw rickshaw-koeli de schoonheden en de wijsheden van China uit te leggen....’ Hij keek aller-onaangenaamst verrast op. Het was dan ook wèl sneu, voor den sinophielen aestheet dien hij uithing, betrapt te zijn op een zoo bij uitstek ònaesthetisch gebaar als het dreigend zwaaien met een knuppel boven het hoofd van een armzaligen, chineeschen slaaf. (Niét dat ik, in beginsel, streng tegen handtastelijkheden ben. O! nee. En niemand zou mij gelooven als ik dat beweerde. Maar alleen het kastijden van maatschappelijk-gelìjken, of van zich méér wanenden, komt mij, in het algemeen gesproken, geoorloofd voor.) Mais revenons à notre mouton, Henri Borel, die zich al aanstonds voldoende bedwong om zijn spijtigheid met een wit lachje weg te doezelen, en mij op een nagemaakt-luchtigen toon te vragen met wien hìj de eer had. Ik zei hem dat, en het werd een nièuwe reden voor hem om onze ontmoeting ongezellig te vinden. Want finaal vrij van alle bewondering voor zijn gepommadeerde schrijverij, had ik, in een van mijn driemaandelijksche overzichten (Lettres Néerlandaises) in den Mercure de France, uiting gegeven aan dit gebrek aan geestdrift, en van Het Jongetje getuigd of was het van Het Zusje? - dat ík mij, na de lectuur van dit grauw-vervelende, kleverige verhaal, geluk ge-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
223 wenscht had Het Zusje - of was het Het Jongetje? - nièt gelezen te hebben. Het wederkeerige gebrek aan sympathie tusschen Henri Borel, romancier, en mij was niet zóó virulent dat wij elkaar volstrekt ontweken of vermeden met elkaar te spreken. Och! nee. Wat mij aangaat, ik vond, in tegenstelling met hèm, de ontmoeting eerder amusant. De heele reis, van Singapore tot Batavia, duurde trouwens maar drie dagen, en zóó lang kon ik zijn pretentieuzigheid en zijn geaffecteerdheid, waarom ik in petto lachte, wel verdragen. Hij, van zijn kant, was niet gàuw op zijn teenen getrapt en tot veel inschikkelijkheid in staat als hij dacht dat hem dit voordeelig kon zijn. Den avond van onzen eersten dag aan boord al vroeg hij mij, of ik hem, door mijn relaties, niet aan een redacteursbaantje zou kunnen helpen aan de Figaro of aan een àndere ‘mondaine’ krant in Parijs. Hij wist, uit de hollandsche bladen die vroeger wel eens iets van mijn interviews met dr. Abraham en àndere politici hadden gezegd, dat ik een tijd lang aan de Figaro was geweest. Ik zei dat mij dit lang niet onmogelijk voorkwam, dat ik aan hem zou dènken, en hem, zoodra ik iets wist, waarschuwen zou. Te Batavia scheidden. zich voor het oogenblik onze wegen. Maar een maand of drie later zagen wij hem wéér op Soekaboemi, waar wij een korte poos verblijf hielden, en waar ik hem een onschuldige poets bakte, die hij mij, met de rèst, nooit vergeven heeft. Op 8 augustus 1904 gingen wij van boord op Tandjong-Priok, op dezelfde plek ongeveer waar ik, twee-entwintig jaar vroeger, als soldaat-schrijver O.I.L. den voet aan wal had gezet en onmiddellijk uit het gelid was geloopen - entre nous soit dit: ik heb mijn leven lang niet ànders gedaan! - om een zwart-en-wit gevederden vogel, die op bramen lijkende bessen pikte van een naar kruizemunt riekende struik - ik ziè het diertje en rùik den geur nog! - van naderbij te aanschouwen. Tuchteloos-natuurwetenschappelijke belangstelling, die mij mijn eerste berisping in Insulinde op den hals haalde: ‘Zeg, g.v.d.! ben jij in je hartje belazerd, vent! Denk jij dat je in den Oost bent gekomen om naar de vogeltjes te kijken?’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
224
Hoofdstuk XX
Ik heb alles wéérgezien! Meester-Cornelis, waar ik, op het bureau van den braven sergeant-majoor Moreau, ‘staten’ trok en vivres-bons invulde. Het kampement op Weltevreden, waar mijn onbedaarlijk lachen om den baard van den compagnies-commandant mij mijn eerste straf - vier dagen kwartier- arrest - bezorgde. Het Militaire Hospitaal, waar ik ziek, zwààr ziek, aan ‘kapitein Jas’ gedacht had, en de Blokzaal, waar ik, op een slaaptafel geklommen, door het tralievenster had gekeken naar de snelvlietende Tji-Liwong, waarop 's avonds vaak kleine, verlichte bamboe-vlotjes dreven, met een offer, bloemen of vruchten, aan de goden. Het naargeestige Provoosthuis, dat mij, op mijn doortocht naar Semarang en naar Pontjol, een korte poos geherbergd had. Batoe-Toelis, waarheen ik geëvacueerd was en waar de groote, sierlijke, slanke, ranke bamboebrug nog altijd zwiepte boven de bruisende kali in de laagte. Buitenzorg, waar, in mijn tijd, gouverneur-generaal 's Jacob heerschte dien wij, op onze hygiënische och-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
225 tend-wandelingen, somtijds te-paard voorbij zagen rijden en, in onze hospitaal-kleedij - donkerblauwe kapotjas, wit-en-grijs-geruite slaapbroek en kabaya - halt en front makend, eerbiediglijk salueerden.... hetzelfde Buitenzorg waar ik dézen keer, kort na mijn aankomst in Indië, gouverneur-generaal Rooseboom, en, een paar weken voor mijn vertrèk, generaal van Heutsz sprak, van Heutsz die mij, in kernachtige krijgsmanstaal, verhaalde hoe hij van de ambtenaren onder zijn onmiddellijke dependentie een prompter bediening had verkregen dan zijn voorgangers op den vice-troon dit vermoedelijk gewoon geweest waren. ‘Verbeeld u! dan had je zoo'n vent noodig en je liet hem roepen, en dan duurde het, verdomme nog toe! een half uur of langer voor dat hij kwam aanzetten.... Dan zat ik me te verbijten.... Daar wàs hij eindelijk! - ‘Waar kom je vandaan, meneer?’ ‘Excellentie!.... ik.... ik....’ - ‘Wàt, ik ik? Ik vraag u waar u vandààn komt, meneer!’ - ‘Van huis, Excellentie!.... ik.... ik....’ - ‘Is het nou ùit met dat geïkikik? Ik heb u ruim een half uur geleden laten roepen, meneer!’ - ‘Ja! maar Excellentie, ik moest mij toch eerst kleeden!’ - Dan zag ik pas.... och! je let daar zoo dadelijk niet op, dat de vent zijn rok-costuum aanhad, verdomme! Ik stak den gek met hem en ik vroeg: ‘Zit je zóó op je kantoor, meneer? Dan zul je 't wel wàrm hebben!’ ‘Nee! Excellentie, maar’ - ‘In 't vervolg komt u zooals u bènt, zoodra ik u laat roepen! Begrépen, meneer? Dan hoef ik niet te wachten en het is ook gemakkelijker voor ù! Van die flauwe kul moet ik niets hebben....’ En de generaal besloot zijn vermakelijke confidentie met de opmerking dat het met de ‘flauwe kul’ nu heelemaal ùit was. Tot zijn groote satisfactie! ‘Als ik nu bel, dan vliègen zij!’ *** Waar was ik ook weer gebleven? Ik wéét het al: bij de dingen die ik, na een tusschenpoos van ruim twintig jaar, terùg zag en waaronder ook het fort Prins van Oranje, vulgo ‘Pontjol’ behoorde, binnen de muren en de grachten waarvan ik twee-en-een-half jaar doorgebracht, en,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
226 alles bij elkaar, verscheidene maanden in ketenen gezucht had.... gezùcht bij manier van spreken en om een gemeenplaats in eere te houden. Het was tegen het eind van de reis, dat ik dezen pelgrimstocht naar Semarang ondernam. Tot mijn spijt, alléén! Want mijn vrouw, ernstig ziek geworden, was, in het begin van januari 1905, op dringend advies van de doktoren naar Europa vertrokken, en, nog niet klaar met mijn werk, had ik niet met haar mee kunnen gaan. Het pleizier was er nu voor mij vrijwel àf, ik bekortte den duur van mijn verblijf in Indië - op midden- en oost-Java, Bali en Lombok - zooveel mogelijk en ik schrapte het voorgenomen bezoek aan Lahat, Lahat met de nog levendige herinneringen aan dokter Prochnicz, aan majoor van den Broek.... ‘'Ou je brutale mond, man! Ik waarschuw je voor 'et laatst....’, aan kapitein Stevels met zijn lange knevels, aan luitenant Kempers, mijn baas, aan den braven Heinzl, en aan de schoone Djoewita, die in den tusschentijd vermoedelijk al een keer of wat grootmoeder was geworden en mij zonder eenigen twijfel - comme la plume au vent, femme est volage! - al lang vergeten had. Ik schrapte, zeg ik, den pelgrimstocht naar Lahat. Maar Pontjol wilde en zou ik weerzien, al moest de onderste steen van het fort boven. Voor Semarang moest er een dag àf! *** Ik liet mij, per sado, rijden tot aan het lage, van vocht druipende gewelf aan den ingang van het fort, waar vroeger het kogelhok was geweest dat ik zoo goed kènde, en ik vervolgde te-voet den licht-stijgenden weg tot aan de groote Poort. Vreemde impressie! Alles is doodstil. Geen getik van naaimachines, geen gebonk van den pletmolen in het atelier. Geen geluid van menschen. Geen schildwacht. Een atmosfeer van algeheele en geheimzinnige, drukkende verlatenheid. Het grimmige zwarte fort, met zijn getraliede, witte venstergaten, rijst, trillend in de hitte, als Poe's House of Usher uit de drassige gracht omhoog. Ik kom mij, een oogenblik, vóór als de prins in het
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
227 sprookje van Perrault, die, aanstonds, de Schoone Slaapster door een kus uit haar sluimer gaat wekken Maar ik bedenk daar dat de betooverde jonkvrouw niemand anders kan zijn dan kapitein Hamel, en ik neem mij stellig voor hem nièt wakker te kussen. Want hij zou, zóó ontwaakt, ten-fine van inspiratie over de spuuglok aan zijn puisterige slaap strijken, en mij, tot straf voor mijn ‘oneerbiedig gebaar jegens een meerdere in rang’, veertien dagen aan-den-kogel-gesloten opleggen. Nee! nee! laat mij den sluimerenden kapitein-stokkeknecht nièt wekken! Ik ga de poort binnen, waar niets is veranderd. Links de gekoolteerde deur van de Ziekenzaal, rechts de ingang naar de chambrées. Voor mij ùit, de breede, houten trap die naar de binnenplaats voert, waar wij, 's morgens om zes uur en om één uur in den namiddag, ‘aantraden’ voor het werk-appèl; de binnenplaats, waar het mandihok was met de leksteenen, en de cachotten, en het magazijn; de met kleine, gele baksteenen geplaveide binnenplaats, waar nog de vier boomen stonden, een aan elken hoek, waarvan het bloesemsap, in de oogen gewreven, een onsteking veroorzaakte die de roekelooze lijders in het militaire hospitaal deed opnemen ter verpleging; de binnenplaats, waar ik, met den kogel aan het been, eens had gevochten met een lotgenoot en onze kettingen zich zoodanig ineen gestrengeld hadden dat wij niet van elkaar los konden komen zonder den bijstand van onze wederzijdsche secondanten; de binnenplaats, waar de ‘afgetuigde’ Bout, tot de algemeene satisfactie der gedetineerden, den sergeant-kleermaker, een krombeenigen, harigen dwerg, met een pikolstok tegen de wereld had geslagen; de binnenplaats, waar, op Kerstmis en op Koningsverjaardag, concerten werden gegeven, en tooneelvoorstellingen, met den Belg Dammekens als régisseur, en den grappig-lenigen Verschueren en den schuchteren, perzikwangigen Zeller in de damesrollen; de binnenplaats.... - Wat verlangt u, meneer? Ik schrik op uit mijn mijmering. Een sergeant, of een adjudant, ik weet het niet meer - allèèn weet ik nog, ofschoon hun verschijning op dit oogenblik mij niet verwonderd zou hebben, dat het sergeant Laheure, met zijn mottige vleermuizen-facie, nièt was, noch adjudant Engers,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
228 die, om meer ontzag in te boezemen, bij het loopen altijd tegen zijn sleepsabel schopte - een sergeant dan, of een adjudant, komt mijn meditaties storen. Wat ik verlang? Wèg in het verleden weet ik dat zoo gauw niet te zeggen, en ik heb een paar seconden noodig om terug te keeren tot het besef van het héden. - Ik zou het fort willen bezoeken, de chambrées, de werkplaats.... - Wèlke werkplaats? Daar is hier geen werkplaats! - Is het hier dan geen militaire gevangenis? - Nee! meneer, al jàren niet meer. - Wat is het dàn? - Een kleedingmagazijn, meneer. - Zoo! een kleedingmagazijn, zeg ik teleurgesteld. Ik dacht dat het een militaire gevangenis was! Maar enfin! Ik wil hier toch eens rondkijken. - Rondkijken, meneer? In een militair kleedingmagazijn? Wat hèbt u daaraan?.... En bovendien, dat gaat zóó maar niet! Ik wil er ìn, en ik vraag hem wie hier bevèl voert. Een kapitein-kwartiermeester, zegt hij. Ik reik hem mijn kaartje, waarop mijn opdracht vermeld staat, en verzoek hem dit aan den kapitein te geven en hem te zeggen dat die meneer hem wenscht te spreken. Een oogenblik later begeleidt hij mij naar het bureau van zijn chef, dezelfde kamer, in het linker vóór-bastion van het fort, waar ik, een kleine twintig jaar geleden, in maart of april 1886, zegevierend voor kapitein Hamel had gestaan. Maar achter de schrijftafel van den stokkeknechten-chef zat nù een gemoedelijk kapitein-kwartiermeester, die, na kennis te hebben genomen van mijn verlangen en inzage van den dienstbrief - zoo heette, geloof ik, het officieele stuk dat mij autoriseerde om alles te zien wat ik wènschte - zei dat het ‘in orde’ was en den tweeden luitenant-kwartiermeester, die in hetzelfde bureau aan een andere tafel zat, opdroeg mij te vergezellen. Voorgegaan door mijn gids, die nog maar sedert kort op het fort gedetacheerd was en er làng zoo goed den weg niet wist als ik, liep ik de verschillende chambrées door, zonder ook maar de geringste belangstelling te toonen voor
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
229 de stapels serge-jassen, pantalons, kapotjassen, beddespreien, ‘trappers’, ligmatjes, eetketels etc., die daar opgehoopt lagen, en waarop de luitenant, in de begrijpelijke meening dat dit alles mij in de hoogste mate interesseerde - waarvoor was ik anders hierheen gekomen? - mijn aandacht zocht te concentreeren: ‘Het laatste model jàssen, meneer!.... Dat zijn stropdassenl.... De schoenen worden hier in Indië gemaakt.... De beddespreien krijgen wij uit Holland....’ - Ik zou naar bòven willen, luitenant! zeg ik, stilstaand voor de steenen wenteltrap, die, van een der chambrées uit, naar het bomvrije dak voert, op den smallen omgang waarvan ik, met den kogel op mijn schouder en hunkerend uitziend naar de zee, zoo vaak gewandeld had. - Naar boven, meneer? Kàn dat? vraagt hij verbaasd. Daar ben ik nog nooit geweest!.... Wat wòu u daar? - Och! zóó maar. Voor het uitzicht! - Het is mìj goed, meneer, u mag alles zien! Ik ga, voor hem uit, de trap op. Maar het hekje, boven, dat, in mijn tijd, 's avonds om vijf uur door een van het kader werd open gedaan voor de liefhebbers van de pantoffelparade, is gesloten, en de luitenant, die voor het eerst van dit uitkijkje hoort gewagen, weet niet waar de sleutel is, àls die er is. Van de cachotten, waarnaar ik met warme belangstelling informeer, en die ik zièn wil, heeft hij de sleutels óók al niet! - Cachotten, meneer? Zijn hier cachotten? Daar weet ik niets van, Nooit van gehoord! Ik wìjs hem waar de cachotten zijn: een, twee, drie cellen. Hij kijkt mij met hoe langer hoe grooter oogen aan, en hij kan, ten-langen-leste, zijn verbazing niet langer vóór zich houden: - Maar hoe wéét u dat allemaal, meneer? U kent het fort veel beter dan ik! - Och! antwoord ik, die forten op Java zijn allemaal eender. Op Gombong is er óók zoo een, en daar ben ik geweest. - O! zegt hij, opgelucht, dàn begrijp ik het. Maar dat u daar belàng in stelt! Hij moest eens wéten!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
230 Ik neem afscheid van den jongen die mij uitgeleide doet tot aan de Poort, en die, vermoed ik, éérst bij zijn chef en vervolgens in de Soos een boekje zal hebben open gedaan over den onmiskenbaar-van-Lotje-getikten, hollandsch-sprekenden Franschman - ‘de vent sprak verdòmd goed hollandsch hoor!’ - die, met een opdracht van zijn regeering belast en van de noodige autorisaties voorzien, bij zijn bezoek aan het kleedingmagazijn niet ééns naar de eetketels, de kapotjassen en de topis gekéken had, maar met alle geweld op het dak van het fort wou - ‘nou vrààg ik je!’ - en de cachotten wilde inspecteeren - ‘de cachotten, verbeeld je! waar ik nooit van gehoord had en die hij mij aanwees! .... De vent zag ze vliegen!... Djongos! kassi pahit!’ * ** Na onze aankomst uit Indo-China waren wij eerst een week of drie op Batavia gebleven, waar ik veel te zien, en ook, voor mijn documentatie over de verschillende door mij te behandelen onderwerpen, op allerlei bureaux te doen had. Dat ik, vroeger, ruim vier jaar in Indië had doorgebracht, in welke qualiteit en in welke omstandigheden, dat verzweeg ik volstrekt. En zoo kreeg ik bij herhaling gelegenheid mij in petto te vermaken over de onverholen verwondering van dezen of genen ambtenaar, die, mij vergezellend bij een bezoek hier of daar: aan een school, aan een pandhuis, bij een inlandsch hoofd, in de kampong of waar ànders ook, constateerde dat hij nauwelijks noodig had als tolk te fungeeren. - Hé! spreekt u maleisch? - Ja! een paar woorden.... Onderweg, op de reis, uit de boeken geleerd. - Uw uitspraak is ook goed! Merkwaardig! Naar aanleiding hièrvan, een curieuze waarneming. In de twintig jaar, sedert mijn vertrek uit Indië verloopen, had ik zoo goed als nooit gelegenheid gehad maleisch te spreken. Ik zou, in Europa, al lang niet meer in staat zijn geweest één behoorlijken volzin in deze taal te construeeren, laat stààn een gesprek te voeren. Maar nauwelijks kwam ik, philologische Anteus, na zooveel tijd weer in aan-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
231 raking met het tropische landschap en de tropische atmosfeer - het begòn bij de roode aarde, de palmboomen, de luchten en de geuren, sui generis, van Ceylon, en het ontwikkelde zich, snel, in Cochin-China en in Tonkin - of het in vergetelheid bedolven idioom welde weer in mij op, ik herinnerde mij met den dag méér woorden, méér uitdrukkingen, méér zinswendingen, en ik arriveerde op Tandjong-Priok met weinig minder kennis van het maleisch - het laag maleisch - dan ik er, vroeger, bijeengegaard, bijeen-gespròkkeld had. Anecdote die ik niet verhaal om te ‘geuren’ met een in het minst niet verdienstelijken aanleg voor talen - een eenvoudige questie van geheugen dat een mensch hééft of nièt heeft! - maar alleen, ik herhaal het, als een curieus geval van spontane mnemoniek. Toen ik in Batavia voorloopig klaar was, trokken wij naar Garoet waar wij een maand of wat bleven. Ik werkte er mijn gegevens en mijn aanteekeningen uit, en wij gingen, in den tusschentijd, nu hièr heen, dan dââr heen waar iets voor mij te zien was: in Bandoeng het gesticht voor inlandsche blinden met de school tot opleiding van inlandsche oogartsen; in Buitenzorg het krankzinnigen-gesticht, dat mij - ik spreek van de verblijven en van de verpleging der inlandsche zieken - een model-inrichting leek; te Melangbong een pok-inenting en masse. Een anderen keer gingen wij op tournée met een europeesch geneesheer, die een aantal kampongs bezocht en daar de loopende zieken behandelde. Verder maakten wij, voor ons genoegen, allerlei uitstapjes: naar den waterval op den Gedeh - in gezelschap van den charmanten, franschen consul-generaal, monsieur de Coutouly - naar den ronkenden krater van den Papandajan (de Smidse); naar het meer van Tjangkowang, waar wij een schilderachtige vischvangst bijwoonden; naar Sindanglaya, naar Tji-Panas.... waarheen nièt in dit schoone land, waar àlles ons verrukte. Want dit was vóór het tijdperk van de auto, deze westersche pestilentie, en vóór het moscovitische, essentieel-machinistische, tayloristische, ònmenschelijke communisme, deze vergiftiging van argelooze zielen. Ik denk dat er nù, A.D. 1935, heel wat minder Javanen neuriënd naast hun plahan-plahan voort-rollenden grobak of pedati langs de groote wegen gaan.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
232 De automobiel, de karéta saïtan, heeft hun, vrees ik, het benijdenswaardig-rustige tempo van hun bestaan àfgeleerd, en de theorieën van Stalins dwangbuis-communisme - ‘wèg met Taylor! leve Stachonof!’ - dat met hùn vriendelijk oer-communisme niets gemeen heeft, hun ongekunstelde poëzie. *** Het was op Soekaboemi, waar wij een paar weken doorbrachten, dat wij Henri Borel, onzen reisgenoot van Singapore naar Batavia, weerzagen. Hij nam zijn intrek in hetzelfde hotel als wij en hij bleef daar een dag of wat. Bij elke ontmoeting had hij het weer over Parijs en herinnerde hij mij aan mijn belofte dat ik aan hem zou denken voor een redacteurs-baantje aan de Figaro, of aan een ândere ‘mondaine’ krant. En hoe méér ik het land kreeg aan zijn kleffe persoonlijkheid, en dat was nièt zuinig, hoe sterker de lust in mij werd hem er tùsschen te nemen. - Borel! zeg ik op een mooien dag, je trèft het.... Ik krijg daar nèt deze dépêche ik toon hem, vluchtig, het formulier van een telegram waarop ik den oorspronkelijken tekst uitgewreven en door een ànderen vervangen heb - waarin mijn oude vriend Raoul Bidoche, een kameraad uit mijn Figaro-tijd, seint dat hij sedert een dag of wat op Batavia is en overmorgen hierheen komt om ons een bezoek te brengen.... Dat trèf je, hoor! Hij is zooveel als Calmette's rechterhand, en als je in zijn smààk valt.... hij is een beetje zonderling, dan heb je negen kansen op de tien om aan de Figaro te komen. - Zou je heusch denken? - Geen twijfel aan! De heele quaestie is maar dat je bij hem in de pàs komt. Bidoche is een rare kerel! Ik ken hem al jaren lang! Geen allemansvriend en eerder stug dan toeschietelijk. En een psycholoog, kerel! Ik heb nog nooit iemand ontmoet die de menschen zoo gauw en zoo precies doorziet als hij. In twee minuten heeft hij je ‘geschoten’, zooals dat hier in Indië heet. - Wil je mij aan hem voorstellen.... mij met hem in aanraking brengen? - Dat spreekt van zelf! En ik zal natuurlijk ook mijn
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
233
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
234 bèst voor je doen. Maar ik raad je aan heel voorzichtig met hem te zijn. Hij is erg achterdochtig, en je moet niet probeeren hem te overrompelen, want dan loopt alles mis. Zoetjes aan!.... Maar hij heeft één zwak, dat je misschien van nut kan zijn, als je voor de rèst voorzichtig met hem omspringt! - En dat is? Vertel eens op! - Och! ik wil het je wel zeggen als ik er op kan rekenen dat het tusschen òns blijft. Bidoche is een oude vriend van mij en.... - Mijn woord van eer! - Kijk eens hier: hij drìnkt! En als je hem royaal trakteert, maar met een beetje tact.... - Natùùrlijk wil ik dat doen! - Maar dat zal je centen kosten, kerel! Hij drinkt alleen champagne, goeie champagne, geen ‘Schaumwein’ of dergelijk bocht. Borel's pafferig, melig gelaat betrekt plotseling. Champagne! Hij was, ik had dit opgemerkt, een beetje aan den schrielen kant, hij viel dood op een dubbeltje, en de gedachte dat hij een rijksdaalder of wat zou moeten dokken om mijn vriend Raoul Bidoche op een flesch Mumm, Heidsieck of Cliquot te onthalen, stemde hem pessimistisch. - Dat wordt een duur grapje, zèg! Zou ik het niet een beetje minder grootscheeps kunnen aanleggen? Een paar flesschen lekker, frisch bier, tjap Koentji? - Dat moet jij weten! Ik heb je een goeie raad gegeven, die je kunt opvolgen of nièt. Daar bemoei ik mij niet mee! Maar één ding wil ik je nog wel zeggen: als je de heele boel bij voorbaat wilt bederven, laat dàn bier aanrukken. Daar heeft Bidoche de pèst aan gezien! Laat hem liever op een droogje zitten, dat is wèl zoo wijs! - Nu! in godsnaam dan maar champagne! kermt Borel.... Daar hangt te veel van àf, en ik wil zoo verduiveld graag naar Parijs! Ik heb een pret van belang.... en acht-en-veertig uur voor den boeg voor de mise-en-scène. In de eerste plaats: hoe kòm ik aan een Raoul Bidoche? - de bespottelijkste naam, tusschen haakjes, dien ik had kunnen bedenken, en waarvan de klànk alleen al den
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
235 aesthetischen aspirant naar een redacteurs-baantje aan de Figaro argwanend had moeten maken. Ik heb niemand ànders bij de hand voor deze rol, en ik zal die dus zèlf moeten spelen. Maar hoe kan ik Borel dan voorstellen aan zijn toekomstigen beschermheer? Dat zal mijn vrouw moeten doen, die al aanstonds aan den slag gaat om mij te helpen costumeeren en metamorphoseeren. Om te beginnen heb ik een pruik noodig, die zij maakt van arèn-vezels. Prachtig! De arèn-vezels zijn zwart en mijn knevel en puntbaardje rosblond, Maar dat hindert niet! Borel is erg kippig en tot de instructies die ik hem geef behoort déze, dat hij, met den parijschen journalist converseerend, hem niet strak moet aankijken en zich ook niet te veel naar hem toe moet keeren, want daar hoùdt Bidoche, die een schuchter en eenkènnig mensch is, niet van. Het beste is dat hij, Borel, stijf in zijn stoel blijft zitten, eerder een beetje àchterover tegen de rugleuning, dan vóórover.... ‘Vergeet vooral niet, Borel! dat Bidoche een zonderling is!’ Met de arèn-pruik, onder een groote, wit-wollen béret, op het hoofd, een vlammend rood, als een das gestrikt, breed zijden lint afhangend over mijn shantung hemd, een lustre-jasje zonder vest aan, de lendenen omgord met een zwart-satijnen sjerp, een vuist-dikke, roode roos in het knoopsgat, een zwarte bril op den neus, zie ik er onwaarschijnlijk-potsierlijk uit. En als ik niet zéker had geweten dat ik het was, dan zou ik, op de manier van een jonge kat, achter den spiegel zijn gaan kijken die mijn beeld weerkaatste, om te zien wiè daar stond. De algemeene repetitie is boven verwachting geslaagd. Ik ben onherkenbaar! Ik moet er nu alleen nog maar iets op vinden om mijn afwezigheid bij Bidoche's aankomst en bij Borel's eerste ontmoeting met ‘Calmette's rechterhand’ aannemelijk te maken. - Dat treft beroerd, Borel! zeg ik, met een brief zwaaiend, den volgenden dag tot den vader van Het Jongetje. Ik moet morgen naar Batavia om meneer Abendanon te spreken, en ik vrees dat ik niet voor den avond terug zal runnen zijn.... - Hoe moet dat dan met Bidoche? vraagt hij, neer-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
236 slachtig. Die blijft immers maar één dag hier, en hij gaat overmorgen met den eersten trein weer weg. - Ja! ik kan er niets aan doen. Ik kan den directeur van Onderwijs niet tevergeefs laten wachten, en hem ook niet àfschrijven of af-telegrafééren. Dat gaat niet, dat begrijp je wel. En zóó erg is het nu ook nièt! Mijn vrouw zal Bidoche morgen-ochtend van den trein halen en je aan hem voorstellen. Je praat dan maar zoo'n beetje over koetjes en kalfjes met hem, tot dat ik thuis kom. Maar spreek vooral met geen wóórd over de Figaro! Misschien wil hij voor een vreemde niet weten dat hij aan de Figaro is. Hij is zoo'n ràre kerel! Ik zal hem wel op dit à propos brengen en dan meteen over joù spreken. Maar wees voorzichtig! Het ging alles van een leien dakje. Mijn vrouw haalde mij kwansuis van het station af, stelde mij als ‘notre vieil ami, monsieur Raoul Bidoche’ voor aan Borel, die - hij had zijn smoking aangetrokken! - mijn instructies met angstvallige nauwgezetheid opvolgend, mij ceremonieus begroette, en, daarna, zoo stijf als een stok in zijn stoel bleef zitten. Hij diepte zijn sierlijkste boeken-fransch op, sprak van de boulevards, van de Opéra, van de Folies-Bergère, van den Moulin-Rouge, van Montmartre, van de Catacomben, van àlles dat den lichtstedeling Raoul Bidoche nà aan het hart moest liggen. Stug voor mij uitkijkend en mij, meestal, tot korte uitroepen bepalend, bromde ik terùg: ‘Ah! oui’ - ‘Evidemment!’ - ‘Vous-trouvez?’ - ‘Sans doute!’ - ‘Très intéressant, en effet!’ Mijn vrouw mengde zich, een enkelen keer, in het gesprek, maar ook zij kreeg niet veel los van l'ami Bidoche, die, naar zijn indrukken over Java, land en volk, gevraagd, deze impressies samenvatte in de opmerking dat de inboorlingen hem erg donker voorkwamen, donkerder van huidskleur dan hij gedàcht had, en dat het geducht heet was op Java.... ‘Il y fait bien soif!’ Waarop mijn vrouw, met een kuchje en een lonk, l'ami Henri te verstaan gaf dat het nù of nóóit moest gebeuren, en hij, gelaten, om de ‘angor poef’ riep dien hij besteld had en die in een ijsemmer te koelen lag. - A votre santé! monsieur Bidoche, zei Borel, zijn glas opheffend.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
237 - Pas trop mauvais! proestte ik het uit, meteen mijn witte béret, mijn arèn-pruik en mijn zwarten bril afnemend. En wèl bedankt voor den koelen dronk, hoor! De vader van Het Zusje lachte niet méé! Van grauw wit wordend, vond hij het ‘een verduiveld gemeene streek!’, sprong op van zijn stoel, gooide dien om, en liep naar zijn kamer. Wij zagen hem nog één keer, 's avonds aan tafel, waar hij op een andere dan zijn gewóne plaats vlak over ons, was gaan zitten, en hij verdween den volgenden morgen vroeg uit het hotel. Ik heb hem niet weer ontmoet.
Ernstig ziek geworden, zooals ik zei, vertrok mijn vrouw een paar maanden vóór mij naar Europa. Maar nièt zonder de tempels van Parambanan en van Mendoeth te hebben gezien, en de TjandiSewoe, en den Boro-Boedoer, dit steenen gedicht met zijn vierduizend meter beeldhouwwerk.... monniken, krijgslieden, vorsten, volgelingen, boogschutters, brahmanen, ruiters, olifanten, jagers, prinsessen, danseressen, muzikanten, wier statige stoeten elkaar langs de wanden en de borstweringen der omgangen volgen in eindelooze rijen. Alles lééft! Voorzichtig ontrolt een slang haar spiralen. Een ree, met uitgestrekten hals en van begeerte bevende lippen, knabbelt aan de bladeren van een struik. Hagedissen, leguanen, koesteren zich in de zon. Op het dak van een paleis, op den nok van een muur, naast weidsch-koele pauwen, kirren en trekkebekken, den krop wulpsch gezwollen, koppels duiven. Eekhoorntjes hangen aan het uiteinde van een palmtak, en zwiepen, met stouten sprong, van een boom naar een anderen over. Vogels, onfeilbaar realistisch van lijn en postuur, voeren hun jongen, andere vlieden
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
238 heen in snelle vlucht. Een olifant kronkelt den slurf om de kroonlijst van een kiosk. Een aap, een paar reigers, opgeschrikt door het tumult van een naderenden jachtstoet staren, ontsteld, van een boomtop neer in de verte. Een schildpad, een voorpoot in de lucht geheven, den kop halverwege ingetrokken onder het veilige pantser, aarzelt, vreesachtig, haar weg te vervolgen. Tijgers, tijgerkatten, panters, paarden, jachthonden, ichneumons, krokodillen, beren, hinden, nemen, in edensche tafereelen, deel aan het leven van de twintigduizend personnages wier geschiedenis en wier avonturen in de steenen bladzijden der heilige Stoepah gebeiteld zijn.
Nooit is eenig kunstwerk ter-wereld mij nobeler voorgekomen dan dit basrelief van den Boro-Boedoer: een vrouwefiguur, neergeknield aan de voeten van een aandachtig naar haar luisterend, vorstelijk personnage, terwijl drie àndere vrouwen, drie slanke, ranke gratiën, draagsters van geschenken, zich verwijderen. En niets grandioser, in zijn sereene menschelijkheid, dan de Boeddha Manoeshi van Mendoeth. Met deze laatste, onuitwischbare indrukken van Java ging mijn vrouw in de eerste dagen van januari 1905 scheep, terwijl ik de reis nog voortzette, waarvan ik het relaas wil besluiten met de hier volgende impressie.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
239
Ampenan (Lombok), januari 1905. Een open ruimte tusschen statige waringins, de plek, waar, met loshangende haren en de borst kuisch bedekt, de tweehonderd madoe's - hofdames - van den overwonnen vorst van Lombok, met de lans in de vuist voor het laatst storm liepen tegen de met snelvuur-geweren gewapende indringers. Een gandroeng danst. De tanden opeengeklemd, den blik verstard, de slapen koud, den adem stokkend, sta ik daar, in de stemming van Herodes, toen, voor hèm, danste Salomé. Wiens hoofd verlangt gij, o! Gandroeng, en hoeveel hoofden wenscht gij dat ik laat afslaan? Rondom de danseres, in het breed-flakkerende clairobscur der in den grond gestoken toortsen, vormen de gebogen lijven der neergehurkte mannen een nauw-gesloten kring. De gelaatstrekken zijn onbewogen, maar de oogen blinken en de neusvleugels sidderen. Boven de sculpturale ronding der naakte schouders steekt de greep uit van de geweldige krissen: ivoor, massief goud, met menschenhaar omvlochten hout. Zinnen-prikkelende aromen deinen in den lauwen nacht, naderend of verijlend naar de perepetieën van den toomeloozen dans: de felle jasmijngeur der melatis, tjempakas en kenangkas op den bloemenhelm der gandroeng, de zoetige reuk der klapperolie op de haarwrongen der mannen, waar-tegen, versche bloedvlek op glanzend satijn, het rood vlamt van een achter het oor gestoken kembang-sepatoe. De gandroeng danst. Zij glijdt, schuifelt, schiet vooruit, staat stil, wiegelt, wervelt rond, zijgt ineen, richt zich op met een sprong. Heel het goden-lijfje popelt: armen, handen, vingers, phalanxen. Op het rhythme van haar ademhaling, snel zwoegend of rustig, verwijden of vernauwen zich, als de ringen eener slang, de zwarte en gouden cirkels van haar engsluitend keurs.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
240
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
241 Dans! Salomé, Dans! De gandroeng strekt de armen uit, rondt de armen, vouwt de armen, dreigend, smeekend, in eindelooze gratie van gebaar. Van haar bloemenhelm sneeuwen, traag, de witte en gouden kelkblaadjes neer. De stortvloed van het orkest, schrille fluiten, plechtige gongs, klagende rebabs, doffe trommen, zwelt aan en barst los. De hamertjes der gamlang-spelers hagelen neer, en huppelen, frenetiek, over de metalen klankstaafjes. De vierkleurige lenden-sjerp der danseres: wit, blauw, geel, groen, de bontzijden pelanghi, de sarong met de grillige arabesken, golven, wapperen, dwarrelen op de woeste cadans. In het bronzen gelaat der gandroeng, met den gestolden glimlach, leven alleen de zonne-oogen.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
243
Vijfde boek Voorlichter Medewerking aan indische bladen - Oû-pa Sjarrel - Domela Nieuwenhuis uit den kerker verlost - Ik word correspondent van de Te l e g r a a f - Holdert, Schröder, Uriah Heep - Onbeperkte vrijheid! - Hoe Clemenceau minister werd - De parlementaire politiekamer - Op de perstribune - De kunst met Duitschers om te gaan - Protesteerende abonné's - Esperantisten op het oorlogspad - Point Docteur-en-Droit - ‘Caudynsche vorken’, ‘Haatvolle veldtochten’ en ‘De slag om het publieke oor’ - Duitsche provocaties en fransche te-inschikkelijkheid - ‘Bon voyage! monsieur l'ambassadeur!’ - Het geheim van Aristide - Een als Staatsman verkleed imbeciel - Calmette vermoord - Het proces van mevrouw Caillaux - ‘Leve de Republiek!’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
245
Hoofdstuk XXI In de eerste dagen van maart 1905 uit Indië vertrokken, was ik in het begin van april in Parijs terug, nèt op tijd om als getuige te kunnen fungeeren bij de aangifte der geboorte van ‘kleine Guus’ - zoo geheeten om haar te onderscheiden van ‘lange Guus’, haar moeder - het dochtertje van Kees van Dongen, die, destijds, nog als een genaakbaar sterveling onder stervelingen verkeerde. Hij verdiende nog geen geld, liep nog niet met een chèqueboek in zijn zak, gaf nog geen petit-bourgeois overbluffende soirées in het atelíer dat hij nog niet hàd, organiseerde nog geen poeha-picknicks, had nog geen goed-gedresseerden kamerdienaar - ‘je vais voir si le maître peut vous recevoir!’ - en bezat nog nièts ter-wereld behalve zijn groot talent.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
246 Ik heb nooit begrepen hoe een artist van Kees van Dongen's kaliber smaak heeft kunnen vinden in het grove reclamisme, waarvan hij, sedert lange jaren, zijn fort maakt en waardoor hij spreekwoordelijk belachelijk is geworden. Dat een talentlooze klodderaar een door niets ànders te rechtvaardigen faam poogt te munten uit hansworsterij, dàt is verklaarbaar. En vergeeflijk! Il faut bien que tout le monde vive, al vond Voltaire dat ook niet zoo noodzakelijk. Maar jìj, Kees! *** Wij hadden, na de reis, een paar duizend francs over, wat ons in staat stelde een klein appartement in te richten op den hoek van de rue de Maistre, met het uitzicht op de boomen van het kerkhof-Montmartre. Ik werkte hier mijn aanteekeningen uit, maakte mijn rapporten op en diende die in. Vervolgens gingen wij een maand uitrusten in Bretagne, waar mijn vrouw weer geheel op haar verhaal kwam. Ik had in Indië journalistieke bezigheid gevonden: drie artikels in de maand voor het Soerabajasch Handelsblad, over onderwerpen van internationale politiek. Eenigen tijd daarna vroeg mij het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië twee bijdragen per maand, onderwerpen naar verkiezing. Het spreekt vanzelf dat ik bij de directies dezer bladen een volstrekte vrijheid van uiting had bedongen, voor mij de essentieele voorwaarde om te kùnnen schrijven. (De lezer gelieve op te merken, dat ik hier de zoo bij uitstek nederlandsche uitdrukkingen ‘überhaupt’ of ‘so wie so’ achterwege laat.) De medewerking aan het laatstgenoemde blad bood mij al gauw de lang-verbeide gelegenheid mijn gemoed te luchten met betrekking tot oû-pa Sjarrel, anders gezegd den WelEdelGeboren Heer Charles Boissevain, de pecksniffeerende, gedistingeerd-lispelende Joseph Prudhomme der nederlandsche pers, die mij al sedert het morgenrood mijner jaren des onderscheids verveelde, en dien ik, in het voorbijgaan, al een paar maal had bedeeld in de Paradox. Ziehier de strophen die ik hem wijdde en die hem - van het bedoelde nummer had ik hem, dit sprak vanzelf, een exemplaar toegezonden - in een van zijn deugdzaamste Van Dag tot Da(a)g(sche) ontboezemingen, een omwònden
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
247 maar toch duidelijk verneembaar ‘Touché!’ deden slaken. In den trein tusschen Rotterdam en Roosendaal. Tegenover mij, in de coupé, een smaklippige meneer en een dikke gade. Zij lezen het Handelsblad, elk een lap. - Verdomd leuke vent!.... Leuke pisang! Hè'j 't geleze, Sjane, fan die banane? - Ja, Karel.... Alleraardigste man, liefe man! En altijd soo cheestig! Cela m'intrigue! Wie is de man die in 't Handelsblad schrijft en altijd zoo geestig is? Ik heb hààst het land uit te komen, maar ik ga er nièt uit voor ik dàt weet. In Dordrecht gil ik uit het portier tot den krantenjongen: ‘Jonge! geef mij eens gauw het Handelsblad, gauw als de bliksem!’ Ik hèb het Handelsblad van Donderdag 13 september (1906), met het Van-Dag-tot-Dag-eitje van den heer Charles Boissevain, dien ik verder, voor het gemak - ik kom er rond voor uit en maak er geen gehèim gemak van - C.B. zal noemen, zooals de Engelschen hun tegenwoordigen Premier (Campbell Bannerman). ‘O, liefelijke bananen!’, heet het bedorven ei vandaag. C.B. vertelt er in van zijn vacantie in Ierland, waar een paar ‘vermogende dames’ zich bij hem beklaagden over de inferioriteit van de engelsche aardappelen. C.B. - de tocht naar Chatham, Tromp, Evertsen, Willem III, de stadhouder-koning, rispten in hem op - C.B. vatte vuur en sprak: - Maar, vermogende dames, waarom koopen jullie dan geen hollandsche duinaardappelen, de beste ter wereld? Ik zend steeds in het najaar hollandsche duinaardappelen aan familie en kennissen in Engeland en hoor steeds hoe die gewaardeerd worden. Dan volgt een aanmoedigend woord aan het adres
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
248 van de vaderlandsche aardappel-producenten: Onze duinen kunnen nog heel wat meer aardappelen voortbrengen en deze zijn de besten ter wereld. Is er geen middel mogelijk om die aardappelen bekend te maken in Engeland bij hen, die gaarne een goeden prijs betalen voor goede eetwaar? Als de producenten de handen eens ineen sloegen en gezamenlijk adverteerden, adverteerden, adverteerden!’ Zoo'n goocheme Naarden-Bussumsche Danton: ‘De la réclame *), encore de la réclame, toujours de la réclame, en de hollandsche duinaardappelen zijn er bovenop!’ Van de duinaardappelen naar de bananen, de ‘oliefelijke bananen’, il n'y a qu'un pas. C.B. zèt die schrede! ‘Maar heden lust het mij te zingen een lied in proza ter eere der bananen, die men in Suriname bacoven en op Java pisangs noemt. Ik heb zoo lief hun smaak, frisch, teer en aromatisch.... De schil krult rechts en links om en laat frisch, geurig, roomgeel naar ons toe buigen de liefelijke vrucht, die den meest uitlokkenden, gemakkelijken vorm heeft om met kleine beten opgepeuzeld te worden.... O liefelijke bananen, moogt gij een geurig trait d'union blijken te zijn tusschen ons en onze West Indiën!.... Indien wij, gelijk Engeland en Frankrijk, koloniale ridderorden wilden invoeren tot onderscheiding en aanmoediging van verdienstelijke mannen, dan zou ik in West Indië willen zien uitreiken de Koninklijke orde van de “Gouden Banaan”. C.B. zat “op een rots aan de Westkust van Ierland” en las daar, in het Handelsblad, een entrefilet overgenomen uit de Surinaamsche Courant, een uiting van “dankbaarheid aan Nederland, dat zooveel voor Suriname doet.” En toen gebeurde het: “In mijn blijde ontzetting liet ik het Handelsblad
*) In het ‘Handelsblad’?
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
249 uit mijn handen vallen. Als een groote wit-zwarte meeuw fladderde het omlaag tot het bevallig rustte op de donkerblauwe golven van den Atlantischen. Oceaan. En met de eb ebde mijn blad mede naar den kant van Amerika, waar de bacoven nu geplant worden in Suriname.’ Uit Ierland thuisgekomen geeft C.B. zijn duinaard-appelenbananengewaarwordingen aan zijn volk tenbeste: ‘O liefelijke bananen.... Terwijl ik met mijn rechterhand schrijf, heb ik er een in mijn linkerhand en neem er soms een hap uit, opdat deze mij tot mijn lierzang bezielen zou.’ Ik zie hem zitten, C.B., met zijn pen in de rechter-hand, zijn oliefelijke banaan in de linker en zijn totlierzang-bezielenden hap. S is een Sjarrel die eet uit zijn poot! Maar nu trêve de plaisanteries! Vent! wòrd ridder-grootkruis van de Gouden Banaan. Peuzel, ‘geurige traits-d'union’ op, met groote of ‘kleine beten’. Beef van ‘blijde ontzetting’, gezeten op een rots aan de Westkust van Ierland. Flodder zelf, ‘bevallig’, ònbevallig, omlaag in de atlantische wateren en ‘eb weg’, in eeuwigen kringloop, om de eilanden en continenten. Hàp met je linker-hand in een bacove, stàp in een gloeienden bakoven, en dat je rechterhand, die de pen houdt, verdorre! Stik in bananen en verdwijn! O! het land uit, het land uit, het land waar sedert twintig, dertig, veertig jaar, weet ìk sedert hoeveel halve eeuwen, de WelEdelGeboren Heer Charles Boissevain, plechtstatige kwal, moraal-preekende lintworm, wonderolie-lyricus, ipeca-prozaïst, weeë fatsoens-orgeldraaier, zweeterige deugd-beefpacker, kwijlende braafheidsworst-stopper, voorhoofd-fronsende vaderlandsliefde-lavementzetter.... het land uit waar Charles Boissevain iets te beteekenen heeft, véél te beteekenen heeft, een brok ‘openbare meening’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
250 vertegenwoordigt, invloed uitoefent, en beschouwd wordt, door duizenden, als een instituut, een nationale instelling. Nennt man die besten Namen, wird auch der seine genannt!’ *** Daar had ik bijna een episode vergeten! Het was in de eerste dagen van september 1905, dat wij, in de rue de Maistre, bezoek kregen van Domela Nieuwenhuis, die na een kort verblijf in Zwitserland, en op weg naar huis, een week in Parijs bleef en bij ons logeerde. Hij en ik hadden, op dit tijdstip, behalve een onverminderden afkeer van de Sozialdemokratie, zoo goed als niets meer gemeen. Maar onze vriendschap was onverminderd gebleven en zijn bezoek was ons, zooals altijd, welkom. Twee of drie dagen na zijn vertrek uit Parijs las men in de kranten dat Nieuwenhuis, die de thuisreis via Duitschland ondernomen had, ergens in de buurt van Keulen gearresteerd, en, zonder opgave van redenen, achter slot gezet was. En nog een dag of wat later kreeg ik een brief van zijn vrouw, die mij schreef - ik resumeer, uit mijn geheugen, haar beklag - dat haar démarches, in den Haag gedaan om een officieel protest uit te lokken tegen de ongemotiveerde, of, ten-minste, nièt-gemotiveerde gevangen-houding van haar man, voor kennisgeving aangenomen en zonder resultaat gebleven waren. De nederlandsche regeering - was het de traditioneele angst voor den ongezelligen, oostelijken buurman, of de leedvermakelijke voldoening een lastig onderdaan een poos kwijt te zijn? - de regeering had niets gedaan, niets wìllen doen, en, in een ontwijkend antwoord, laten doorschemeren dat zij niets kòn doen. De zooals altijd gedweeë ‘groote kranten’ die, in petto, het geval wel aardig vonden, hadden óók niet geprotesteerd tegen de molestatie, in den vreemde, van een bekend landgenoot, die, horresco referens!, een anarchist was. Men is ‘liberaal’ of men is het nièt, que diable! ‘Kun jij niets doen, Sander?’ vroeg mevrouw Nieuwenhuis mij. Zie jìj geen kans mijn man uit de gevangenis te helpen?.... Ik? Van Parijs, van Frànkrijk uit, den Néderlander
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
251 Domela Nieuwenhuis, die in Dùitschland in de kast zat, daaruit halen? Dat leek, op het eerste gezicht, geen gemakkelijke taak! Maar het moeilijke, in al zijn vormen, het oogenschijnlijk-onbereikbare, heeft den vechter die ik ben, altijd aangetrokken. Vooral dààr waar aan het welslagen, aan de overwinning in spe, iets comisch, of iets paradoxaals is verbonden. En wat kon paradoxaler zijn, en comischer, dan een succes in de gegeven omstandigheden? Mijn plan de campagne is gauw opgemaakt! Ik moet en Zal trachten de parijsche pers te bewerken. Zonder de pers, die, evenals de menschelijke tong, - Aesopus dixit! - tegelijkertijd het bèste en het slèchtste ding ter wereld is, zal ik niets kunnen bereiken. Ik zal dus beginnen een paar korte berichtjes, Nieuwenhuis' gevangenneming commenteerend en de houding, de ònthouding, van de nederlandsche regeering mildelijk gispend, op te stellen en in een paar parijsche dagbladen te doen opnemen. Dit zal mij, gegeven de relaties die ik hier en daar heb onderhouden, niet moeilijk vallen. Maar een protest van de parijsche kranten alléén zal niet veel uitwerken. In tegendeel! Het zal de Löbliche Obrigkeit in Berlijn nog onvriendelijker stemmen jegens haar hollandschen gevangene, persona ingratissima bij zijn bloedeigen regeering, die blijkbaar niet het minste bezwaar had tegen zijn kerkering. Wat ik bereiken moet is dit: de H.H. in den Haag tot optreden prikkelen, door de hekeling, in het buitenland, van hun erbarmelijke houding. En om te voorkomen dat de sarcasmen van de ‘toonaangevende fransche pers’, anders gezegd de tendentieuse berichtjes die ik mij voorstelde in de Temps, het Journal des Débats, de Figaro enz. te plaatsen, onopgemerkt bleven in Nederland en dus de regeering dààr gevrijwaard bleef voor pressie van den kant der openbare meening, moest ik zorgen dat ten-minste één groot dagblad in Holland deze berichtjes overnam en commenteerde, of er, althans, mèlding van maakte. Daarvoor had ik de medewerking noodig van een der hollandsche correspondenten in Parijs. Ik kende géén van deze heeren. Maar ik wist dat Kees van Dongen op vriendschappelijken voet stond met den correspondent van het Handelsblad, dien ik, in zijn gezelschap, ging opzoeken.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
252 Ik kreeg al dadelijk den indruk dat deze bizondere briefschrijver, met wien ik spoedig bevriend raakte en tot op den dag van heden gebléven ben hoewel wij het in nièts ongeveer ééns zijn, geen buitensporige sympathie gevoelde voor Domela Nieuwenhuis. Maar hij was, in de éérste plaats, mènschelijk, en, in weerwil van zijn verbroederend internationalisme, Nederlander genoeg om zich te ergeren aan de lamlendigheid van zijn regeering, die een toch onbetwistbaar merkwaardig man, door duizenden in het land als een gróót man vereerd, in een buitenlandsche gevangenis liet smachten, zonder ook maar te informeeren naar de redenen van zijn opsluiting. Hij was dan ook onmiddellijk bereid mij, voor zoo ver dit in zijn macht stond, te steunen bij mijn poging, om, door indirecte pressie, de nederlandsche regeering te bewegen tot een protest tegen Nieuwenhuis' gevangenhouding en de dùitsche tot zijn invrijheidstelling. Wij gingen er zonder verwijl op uit. De man van het Handelsblad vergezelde mij naar de rue Drouot, naar den boulevard des Italiens, naar de rue des Prêtres-Saint-Germain-l'Auxerrois, anders gezegd naar de Figaro, de Temps, de Débats, de kranten waartegen, destijds, in hollandsche ‘gezaghebbende kringen’, het hoogst werd opgezien. De Temps, dat wàs wat, hóór! en de Nieuwe Rotterdamsche Courant, naar haar parijschen correspondent - den tegenwoordigen Consul-Generaal van het Vorstendom Monaco in Rotterdam - te oordeelen, was danig gecoiffeerd wanneer men haar, om haar degelijkheid, haar betrouwbaarheid, haar-niet-over-één-nacht-ijs-gaande-bezadigdheid, haar orgaan-van-positieachtigheid, en de voornaamheid harer bronnen van informatie - ‘Ik verneem uit aanzienlijke bron’ - op één lijn stelde met de Temps. Het was dus van déze bladen dat ik, voor mijn schema, het meeste effect verwachtte. Wat het òpnemen van mijn berichtjes aangaat, kreeg ik zonder noemenswaardige inspanning gedaan wat ik wenschte. Niet dat Débats, Temps en Figaro warm liepen voor Domela Nieuwenhuis of ook maar eenig belàng stelden in den hollandschen anarchist, wiens naam, nu ja! zij naar aanleiding van internationale, socialistische congressen wel eens genoemd hadden, maar dien zij zich nu nauwelijks
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
253 meer herinnerden. Maar ik stemde de secretarissen der redactie, die mij te-woord stonden, welwillend voor hem, door hun te zeggen en met behulp van een paar ad hoc meegebrachte afleveringen van het tijdschrift La Société Nouvelle te bewìjzen, dat hij niet alleen op de bedoelde congressen, maar ook in zijn geschriften den invloed der duitsche Sozialdemokratie altijd fel bestreden en haar heerschzuchtig, panbismarxistisch chauvinisme aan de kaak gesteld had. Ik besloot met de opmerking, dat de vijanden van onze vijanden door ons als vrienden beschouwd dienden te worden, en dat het een verstandige politieke zet zou zijn van de frànsche pers den anti-Duitscher Domela Nieuwenhuis uit de dùitsche gevangenschap te helpen verlossen. Het pleit was gauw gewonnen. ‘Entendu! Tenez! mettezvous là et écrivez vous même la note. Nous l'insérerons!’ De Temps en de Débats, avondbladen, publiceerden nog den zelfden namiddag, en de Figaro den volgenden morgen de verschillend-geredigeerde, korte nootjes, waarin ik, op o! zoo ingetogen toon - Temps-toon, Débats-toon, Figaro-toon - de houding der nederlandsche regeering ‘in zake’ Domela Nieuwenhuis, op vaderlijke wijze gispte en die toeschreef aan den verklaarbaren schroom van een klein landje dat een machtigen, aanmatigenden buurman niet durfde ontstemmen. De correspondent van het Handelsblad seinde dit alles aan zijn krant, die, tot dusver stòm, op ééns wakker schrok. Andere bladen namen de telegrammen over en commenteerden die. De regeering, in de lamme lendenen gepord, vond het onplezierig, maar zij moest nu toch wel iets dòen, en zij belde den gezant in Berlijn op, die op een draf naar den ‘lieben Bernhard’ liep. Vier-en-twintig uur later kwam het officieuse bericht af: ‘de heer Domela Nieuwenhuis, die, zooals men weet, in Duitschland aangehouden en gevangen gezet was, is in vrijheid gesteld en wordt met den e.v. trein uit Keulen thuis verwacht.’ Een paar dagen later kreeg ik een briefje van mevrouw Nieuwenhuis: ‘Dank je wel, hoor! Ik dacht wel dat jij er iets op zoudt vinden.’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
254 Het was, zooals men gezien heeft, dood-eenvoudig geweest. Simple comme bonjour! Het ei van Columbus! Men tikte een klein deukje in het ei.... in de van-benauwdheidtopzware nederlandsche regeering, en zette haar een oogenblik overeind.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
255
Hoofdstuk XXII Geachte heer Cohen, De Telegraaf zoekt een correspondent in Parijs, iemand die elken dag voor ons bezig zou moeten zijn. Hebt U daar idee in? Zoó ja, wilt U dan voor onze rekening naar Amsterdam komen om hierover te spreken? Hoogachtend, (w.g.) J.C. SCHRÖODER. Zoo, of zoo ongevéér, luidde het briefje, dat ik, in juli of augustus 1906, door bemiddeling van Kees van Dongen, bij wien het onder dubbel couvert geadresseerd was, ontving. *** Correspondent worden van de Telegraaf? Ik kènde het blad niet. Misschien had ik er vroeger, in Holland, wel eens een nummer van gezien, maar ik was daar niet eens zeker van. In Parijs lees ik nooit hollandsche kranten. Die interesseeren mij niet.... Wat wàs die Telegraaf voor een krant? Professionneel, d.w.z. journalistiek gesproken? Goed geredigeerd? Slecht geschreven? Nieuw-Rotterdamsch taai en pedant? Handelsbladerig plechtig en deugdzaam? Of luchtig, frisch? Hm! Een frissche krant in Holland? De strèkking van het blad, zijn politieke kleur, schakeering of voorkeur kunnen mij geen sikkepit schelen! Ik schrijf onverschillig wààr, als men mij maar laat zeggen wàt ik verkies en geen censuur uitoefent op mijn manièr van schrijven. Mais voilà le hic! Zou ik, aan die Telegraaf
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
256 - of aan welke àndere, hollandsche krant ook, een dergelijke vrijheid vinden? En aangenomen dàt men mij, aan het blad, de vrije hand liet, hoe lang zou het dan dùren voordat de abonné's genoeg van mijn onconformistische schrijverij kregen en de directie zouden dwingen daar een stokje voor te steken, m.a.w. mij àf te danken? Eén maand? Drie maanden? Was het wel de moeite waard daarmee te beginnen? Zeker! ik kon nu wel naar Amsterdam reizen op kosten van de Telegraaf, maar waar zou dat toe dienen? Het onderhoud, daar ginder, zou immers tot niets leiden! Zij zouden natuurlijk verlangen dat ik schreef naar hùn idee, d.w.z. naar den smaak van het hollandsche kranten-publiek, dat ik niet kènde en niet zou zoeken te behagen... Nee! het zou niet gaan. Zoo was, op het eerste moment, mijn gedachtengang na de lezing van 's heeren Schröders briefje, dat ik, ik weet niet meer waarom en in strijd met mijn gewone wijze van doen, niet dadelijk beantwoordde. En het werd ongeveer half-september vóór dat ik, na een tweede uitnoodiging om naar Amsterdam te komen, daartoe besloot. *** De redactie van de Telegraaf was destijds in de Sint-Nicolaasstraat, waar de heer Schröder, tout feu tout flamme, mij ontving. De gedachte mij het correspondentschap in Parijs op te dragen, was, vertelde hij mij, bij hem opgekomen door de lezing van mijn brieven in het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië. ‘Die moeten wij zien op den kop te tikken!’ had hij tot den directeur-eigenaar van de Telegraaf gezegd, en de heer Holdert had hem, na een korte aarzeling - zouden de abonné's niet schuw worden? - de vrije hand gelaten: ‘Soit! vrààg het hem maar.’ Schröder en ik bleven een poos praten en gingen vervolgens naar de Raadhuisstraat, waar de heer Holdert ons wachtte. Laat mij, vóór ik verder ga, zeggen, dat ik óver en vàn den heer Holdert zal spreken zooals ik gedaan zou hebben als hij overleden was. Wij zijn trouwens, hij en ik, dood voor elkander. Ik heb hem, sedert mijn afscheid van de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
257 Telegraaf, in september 1922, niet weergezien, en wij hebben, met uitzondering van een korte briefwisseling - twee beknopte missieves over en weer, ruim zeven jaar nadien - geen contact van wèlken aard ook met elkaar gehad. Ik ben hem niets, hoegenaamd, schuldig - het praatje dat hij mij een villa, of een boerderij, schonk, is een zeker niet door hèm in omloop gebracht fabeltje! - en ik heb hem nièts te danken gehad behalve dit in mijn oog enorme en in de annalen der nederlandsche journalistiek voorbeeldelooze: dat hij mij, jaren lang, in den mij èigen vorm in zijn blad heeft laten schrijven wat ik verkoos, zonder daarop ook maar de geringste censuur uit te oefenen, of zich in het minst te storen aan de protesten der met opzegging dreigende abonné's, die ik ontstemd, geërgerd of verbitterd had. Zestien jaar lang heb ik, in zijn democratische, naar Demos lonkende, Demos vleiende, Demos-naar-den-mond-pratende krant - ‘àls maar méér democratie!’ was de leus die ik honderd maal uit zijn mond hoorde - Demos' stompzinnigheid, ‘la bêtise au front de taureau’, voor den kop kunnen stooten, en, heftig, sarcastisch of medelijdend, al naar den aard van onderwerp of stemming, hekelen en neerhalen wat dezèlfde Demos - arme Demos! - zijn eigen geestelijken ondergang wrochtend, vereert of waarin hij zich vermeit. En wat komen er, voor mij, de beweegredenen op aan, de motieven waarom Holdert mij, tegen den stroom, tegen den draad in van zijn geméénd of geveinsd, zijn actief of lijdelijk democratisme, liet zeggen wat ik wilde en dacht? Sympathie voor mijn persoon en voor mijn persoonlijkheid? Die was mij welkom en zij was wederkeerig! Hoeveel maal, wanneer er sprake was van Holdert en van de Telegraaf, heb ik, van hem vijandig gezinde maar hem als mènsch niet kennende personen de opmerking gehoord: ‘Nou! ja, hij liet ù schrijven wat u verkoos omdat hij van ù hield!’ Alsof dit geen voldoende reden zou zijn geweest! Maar ik geloof niet dat dit de éénige reden was van zijn vrijzinnigheid ten mijnen opzichte. Wat hem, onmiskenbaar, in mij behaagde, was, dat ik, in tegenstelling met het gròs van zijn onderhoorigen, geen slaaf met een slavenziel was. ‘Jij bent de eenige kerel met karakter aan de krant!’ zei
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
258 hij mij eens. En op een ànderen keer, lachend: ‘Ik zal je maar niet vragen dit of dat (ik weet niet meer wàt het was) te doen, want dat weiger je tòch!’ Een ‘slavendrijver’, Holdert? Nee! Een man met geprononceerd-despotische neigingen? Ongetwijfeld! Maar tout homme a dans le coeur un despote qui sommeille, en het is de gelégenheid - de karakterloosheid, de onderdanigheid, de slaafschheid der ànderen - die den tiran maakt. Met mìj heeft Holdert nooit den despoot gespeeld, noch gepóógd te spelen! Hij respecteerde mij omdat hij wist dat ik niets zou aanvaarden, mij niets laten welgevallen dat mij in mijn eigen oogen zou hebben vernederd. En ik ben overtuigd dat zijn dwingelandij zich zou hebben ingetoomd, en, op den duur, aanmerkelijk zou zijn uitgesleten, als hij, in plaats van heloten, wat vaker menschen had ontmoet - ook in zijn dienst, vooràl in zijn dienst! - die hem, waar hij onbillijk was, het hoofd hadden geboden en liever heengegaan zouden zijn dan zich onderwerpen. Ofschoon het brood der vernedering voor mìj oneetbaar zou zijn, wil ik niet te hard oordeelen over journalisten of ‘journalisten’, getrouwd en met kinderen dikwijls, die, om den broode, àlles aanvaarden, àlles verdragen, en èrger! alles neerschrijven - en ook alles téékenen - van-daag zùs, morgen zóó, wat hun bevolen wordt. Maar zij, wier beroep een soort van sacerdotium is, het ten minste diende te wézen, moesten de laatsten zijn om te doen wat er, voor een individu zònder ‘charge d'âmes’, niet op aan komt omdat het alleen hèm raakt. Wat Holdert aangaat herhaal ik, dat het, bij hem, vermoedelijk niet tot een virulent despotisme zou zijn gekómen - nòg eens: ik spreek onderstellenderwijs, op hooren-zeggen, over iets waarvan ik geen ondervinding heb gehad - als de ‘tiran’ wat vaker een beetje waardigheid en een beetje verzet ontmoet had. Een anecdote! Het was in de eerste tijden van mijn correspondentschap, dat ik, op een morgen, onder een opschrift in reusachtige letters, in de zoo juist ontvangen Telegraaf las, dat de krant, ter opsporing van een ùitgebroken inbreker - de man heette, vergis ik mij niet, Frans Rosier - een klopjacht
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
259 met politie-honden had georganiseerd. Volgde - ad hoc geïllustreerd met de welgelijkende portretten van de honden, geloof ik - het opgeblazen verhaal van de eerste episoden der jacht. Afkeerwekkend! Kort te-voren had ik, in de Telegraaf, mijn walging uitgesproken van een soort-gelijke journalistieke onderneming van de Matin, die een met zijn liefje op den loop gegaan pastoor, l'abbé Delarue, achterna had laten zitten door een paar bizondere verslaggevers en een niet-mìnder-speciale, tot dit verheven doel afgehuurde hyena! La plus hyène des deux n'était pas celle qu'on pense, en ik had de Matin de hyena-achtigste van de twéé gevonden. Het àndere stomme dier kon niet helpen dat het als hyena ter-wereld was gekomen! En nu deed de Telegraaf, die mijn stuk opgenomen had, in nobelen wedijver hetzelfde! Ongevéér hetzelfde! Daar zal geen hyena beschikbaar zijn geweest, dacht ik, en daarom had men zich maar met honden beholpen. Journalistiek, dat? Bah! Het gaf mij een gevoel van schaamte mee te werken aan een krant, die het met-politiehondenachterna-zitten van een in-en-uitbreker als een branche van het vak beschouwde. Ik schreef nog denzelfden dag aan den heer Holdert, tot wien ik, op dat tijdstip, nog in geen andere verhouding stond dan die van werknémer tot werkgéver - de aera der vriendschappelijke relaties was nog niet aangebroken - zei hem, in onomwonden termen, wat ik van deze viezigheid dacht, en dat ik, in geval van herhaling, af zou treden als correspondent van zijn blad. Hij had mij kùnnen antwoorden - en ik denk dat een ànder kranten-directeur dan hij, onbeperkt alleenheerscher over het democratissime orgaan eener gefaisandeerde Openbare Meening, dit gedààn zou hebben - dat ik, correspondent in het bùitenland, geen drommel te maken had mèt en dus geen aanmerkingen in te brengen tégen het ‘binnenlandsch beleid’ van het blad, en dat, als ik héén wilde gaan, hij mij niet tegenhield en mij goeie reis wenschte. Hij had, in mijn plaats, onmiddellijk tien, twintig correspondenten kunnen vinden, die niet zouden kikken wàt het hem ook behaagde te doen of te làten doen! Niemand was minder onontbeerlijk dan ik!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
260 Ik kreeg, per keerende post, een brief van den heer Holdert terug. Hij was het, wat het geval op zich zèlf betrof, niet ‘heelemaal’ met mij eens, en ik stelde mij, vond hij, de zaak moreel erger voor dan zij wàs. Het idee was niet van hèm, Holdert, uitgegaan, maar van Schröder. Die Frans Rosier was een groote boef en een gevaarlijk heerschap, dat zoo gauw mogelijk weer achter slot en grendel gezet moest worden. Het publiek vond dit soort van reportage geweldig interessant. Het vràt die!.... Ik moest mij er maar niets van aantrekken. Enz. Enz. Ik bedankte den heer Holdert voor zijn onverwijld antwoord, maar dat mij, zei ik, niet had overtuigd. Het opsporen van een Frans Rosier, met of zonder honden, lag op den weg van de politie. Nièt van een krant! Politie is één ding, journalistiek een ànder! De taak van de pers bestond, volgens mijn opvatting, niet in het voldoen ààn en minder nog in het prikkelen vàn de belustheid op grove en wreede sensatie bij het publiek, maar in het tégengaan daarvan door een zoo sober mogelijke informatie met betrekking tot misdaden en connexe verschijnselen. Tweede en laatste repliek van den despoot: ‘Geachte heer C. - U hebt gelijk. Het zal niet weer gebeuren.’ *** En nu mijn eerste ontmoeting met den directeur van de Telegraaf, dien morgen in september 1906, op zijn kantoor in de Raadhuisstraat. Mijn toekomstige patroon nam mij onmiddellijk in, zooals daar ànderen zijn die mij onmiddellijk àfstooten. Alles aan hem: zijn levendige physionomie, zijn amusante mimiek, de toon waarop hij sprak, zijn zakelijkheid, en, niet het minst! zijn ruime inschikkelijkheid met betrekking tot mijn desiderata, deed mij alleraangenaamst aan. Hij wuifde, het een na het ander, de bezwaren op zij, die ik, in beginsel bereid het correspondentschap op mij te nemen, daar tégen aanvoerde. Ik was, betoogde ik, sedert jaren volkomen out of touch met het hollandsche publiek, waarvoor ik vermoedelijk niet zou kùnnen schrijven, en dat ik, als ik dit toch probeerde, al gauw voor het hoofd zou stooten. Ik was te
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
261 hartstochtelijk. Mijn taal zou te fel zijn, mijn stijl te onstuimig. Ik voelde frànsch, nièt hollandsch! Ik zou ook alléén kunnen schrijven over dingen die mij persóónlijk interesseerden!.... Het zou geen drie maanden duren!.... Zijn abonné's zouden wegloopen! Of ìk zou wegloopen als men, zooals ik dit voorzag, veranderingen zou aanbrengen in mijn copy, of die amputeeren om te voorkomen dat de abonné's er van door gingen.... Holdert lachte. - Laat ons het probeeren, meneer Cohen!.... Ik geef u carte blanche om te schrijven wàt u verkiest en zooàls u verkiest! Beter kan ik het niet zeggen!.... Ik kèn uw stijl en uw manier van schrijven door de Paradox, waar ik op geabonneerd was. Ik beloof u dat er niets in uw copy zal veranderd worden zonder uw toestemming.... Ik wil eens zien wat het hollandsche publiek verdragen kan! Zeùrkranten hebben wij hier genoeg!.... U kunt paradoxen bij òns schrijven! Loopen er een paar abonné's weg, soit! dan krijgen wij daar wel weer àndere voor terug.... Dat is zoo erg niet! Met Schröder zult u het best kunnen vinden! Denk je óók niet, Kik? (‘Kik’ dat was Schröder). En u kunt ook een contract krijgen, laten wij zeggen voor een jaar, om te beginnen.... Accoord? Gaan we met u in zee? Natúúrlijk ging ik met hem in zee! Ik vond hem oneindig aantrekkelijker dan captain Thomson, van de Belvedere, met wien ik nièt naar Halifax in Nieuw-Schotland vertrokken was.*) Ik mocht schrijven wat ik verkoos, daar zou niet in mijn copy worden geknoeid, ik kreeg een contract! Wat had ik méér kunnen verlangen? Schrijven wat ik wilde! In een groot dagblad! Zaligheid! - En hoeveel salaris wenscht u te ontvangen? vroeg Holdert. - Drie-honderd gulden in de maand! - Die krijgt u!.... Accoord! Met Schröder, die naar de Sint-Nicolaasstraat moest, werd afgesproken dat ik hem daar in den namiddag zou opzoeken om allerlei zaken, het correspondentschap betreffend, te regelen, en Holdert noodigde mij uit met hem te gaan lunchen in Polen. Hier stelde hij mij voor aan zijn
*) Zie ‘In Opstand’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
262 associé en mede-eigenaar van de Telegraaf, den heer Hulsmann, die, van duitsche afkomst, even duitsch-gezind was als ik anti en dien ik, denk ik, het teutoonsche hart menigmaal in de borst heb doen bloeden. Maar hij was een lief mensch, dat moet ik zeggen, en ik lachte dan ook alleen maar zoo'n beetje toen hij, bij onze eerste ontmoeting gedurende den ‘aufgezwungenen’ maar niet-te-min ‘frischen und fröhlichen Krieg’, op den ernstigsten toon ter-wereld en met zachte stem tot mij zei: ‘Nu zijn wij vijanden, meneer Cohen!’ Toen ik, een paar dagen later, thuis kwam, vond ik daar een contract liggen voor den tijd van twéé jaar, met de clausule van stilzwijgende verlengingen voor den duur van één jaar, behoudens opzegging drie maanden van te voren. Mijn medewerking aan de Telegraaf heeft rond zestien jaar geduurd! *** Maar laat mij Schröder niet vergeten, Schröder die mij ‘ontdekt’ en aan de Telegraaf binnengehaald had, en voor wien ik, in weerwil van zijn volslagen karakterloosheid, een zwak heb gehad. Waarom zou ik dit niet erkennen? Ik heb het dan, zooals Holdert dit voorzag, met Schröder goed kunnen vinden. Hij respecteerde mijn werk en hij liet mij de volkomenste vrijheid. Maar zonder éénig karakter en dus zonder het geringste gezàg, heeft hij niet kunnen beletten dat ànderen, zijn ondergeschikten, diep afkeerig van mijn persoon uit slaafschen nijd wegens mìjn exceptionneele, door Holdert aanvaarde en gewaardeerde onafhankelijkheid, met hun vurige nagels in mijn copy zaten en die verknoeiden, in de hoop dat zij mij daardoor tot hééngaan zouden nopen. Ik zal, verderop, het een en ander daarvan zeggen, en nu, weer eens uit den chronologischen band springend, een kenschetsende anecdote over Schröder opdisschen. Ik had hem, bij het verschijnen van het eerste deel dezer herinneringen, In Opstand, een recensie-exemplaar laten toezenden, en ik ontving kort daarop een briefje van hem, waarin hij zei, dat hij, naar aanleiding van dit boek, voor de Telegraaf een artikeltje geschreven en daarin ‘eenige
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
263 oude herinneringen (had) opgehaald uit je eersten tijd als correspondent van de Tel.’ ‘Het art. - vervolgt S. - werd niet geplaatst en op mijn vraag wat er de reden van was, ontving ik van Eddy H(oldert) ten antwoord dat er bezwaar tegen bestond dat je boek in mijn rubriek behandeld werd als zijnde een zeer speciaal onderwerp, dat in de Boeken-rubriek thuis hoorde. Voilà! Ik schrijf je dit even omdat je uitgever mij het boek ter bespreking zond en jij misschien er naar uit zit te kijken. Het spijt mij dat het zoo is geloopen want ik had gaarne de aandacht op “In Opstand” gevestigd omdat ik bij de lezing er van genoten heb en het als een van de beste avonturen-romans beschouw die ik in den laatsten tijd onder de oogen kreeg. Gaat het je goed en madame? - Hartelijke groeten en met een handdruk, je J.C. Schröder.’ Dit klonk, niet waar?, als de ontboezeming van iemand, die, terecht of ten-onrechte, ingenomen was met een boek dat hij even goed vervelend, miserabel, onbenullig, idioot of wàt anders onaantrekkelijks ook had kùnnen en mògen vinden. Waarom niet? Welnu, ditzelfde boek waarvan J.C. Schröder- ‘Barbarossa’ in zijn particulier briefje van 22 juni '32 zooveel moois zegt, wordt in de Groene Amsterdammer ddo 10 september d.a.v. door denzelfden ‘Barbarossa’-Schröder van begin tot einde ‘afgekamd’! De als een Lump zoo bescheiden ‘Kik’ verwijt mij daar o.a. dat ik schrijver van een auto-biografie, soort litteratuur waarvan men, in beginsel, afkeerig kan zijn maar waarin nu eenmaal de persoonlijkheid van den autobiograaf wel ten-tooneele moet verschijnen - een ‘Ik-Hik-boek’ heb geschreven, een ‘Ikroman met op elke bladzijde minstens een half dozijn Ik's’, en hij ‘acht het gevaar dat aldus een Ik-Hik-boek (bis) ontstaan is, verre van denkbeeldig.’ Waarop hij nòg eens, met een ‘gewettigde vraag’ vraagt of ik ‘aan dit gevaar ontsnapt’ ben, en dàn nog eens of ‘deze Ik zoo belangrijk (is) of ziet hij de zaken zoo belangrijk dat hij aan het ge-Ik ontkomen is?’ (Bizonder dùidelijk is de ‘Kik’-recensent hier nièt!) Het stuk - anderhalve kolom résumé en aanhalingen -
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
264 eindigt zóó: ‘Dit relaas is een moderne avonturen-roman en het zou een veel boeiender, veel spannender zijn geworden, ware het niet dat Cohen zich nergens buiten en boven het “Geval” heeft weten te stellen en zich van zijn “Ik” en zijn gevoelige teenen niet heeft weten los te maken....’ (Wat waar is, is wààr! Aan gevoelige teenen heeft Schröder- ‘Barbarossa’ nooit geleden. En het zich-los-maken van zijn ‘Ik’ - een minus-Ik! - zal hem nooit veel inspanning hebben gekost). Nòg eens: op zich zelf had niets rechtmatiger kùnnen zijn dan Barbarossa's verguizend oordeel over mijn boek in de Groene. Maar na J.C. Schröders dithyrambische ontboezeming over ditzèlfde boek in zijn briefje aan mìj, klonk deze critiek wel een beetje verrassend. Comment en un plomb vil l'or pur s'est-il changé? O! dood-eenvoudig. Als Barbarossa-Schröder in de gelegenheid was geweest In Opstand in een mij gunstig of ook maar neutraal gezind tijdschrift of dagblad te beoordeelen, dan zou hij daar, zonder éénigen twijfel, van het boek hebben gesproken zooals hij dit in zijn particulier briefje aan mij deed. Maar de Groene, in den persoon van den daar destijds heerschenden secretaris der redactie was mij, dien hij niet kènde en nooit gezien had, vijandig gezind. Barbarossa mocht dus het boek wèl bespreken in de Groene, maar er niets gòeds van zeggen. Hij zal, denk ik, tegen den rand van zijn hoed getikt hebben: ‘Best!.... Ik zal er voor zorgen! Laat dat maar aan mij over!’ En hij bracht, zonder boos opzet tegen mij en alleen om der wille van de smeer vijf gulden of tien gulden zijn altijd meegenomen! - het aloude en wijze ‘Wiens brood ik eet....’ voor de zooveelste maal in practijk. Hiermee begraaf ik Schröder voor het oogenblik - slaap zacht, Kik! - en vat mijn verhaal weer op.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
265
Hoofdstuk XXIII Clemenceau was, op dit tijdstip - september 1906 - pas aan het bestuur gekomen als minister van Binnenlandsche Zaken, en mijn maiden-artikel in de Telegraaf, gedagteekend 15 september, was aan hèm gewijd. Dit was het eerste ministerschap van den aanstaanden ‘Tijger’, destijds al 65 jaar oud, en van wien niemand eigenlijk meer verwàcht had dat hij, meedoogenloos òmkegelaar van ik weet niet hoeveel cabinetten, ooit een portefeuille aangeboden zou krijgen. En feitelijk wàs zijn ‘maroquin’ hem dan ook niet geoffreerd. Hij had het op een even oorspronkelijke als vermakelijke manier bemachtigd, tegen de bedoeling van den cabinets-formeerder, die het hem nolens volens moest toevertrouwen. Dit was zóó in zijn werk gegaan: Voor de vijftiende of de twintigste maal belast met de samenstelling van een ministerie, had de radicaal Sarrien, bijgenaamd ‘de Sphinx met den Kalfskop’, de leiders der verschillende republikeinsche groepen en onder-groepen van Kamer en Senaat ten zijnen huize genoodigd, ter bespreking van de politieke situatie en de verdeeling der portefeuilles. Het was in den namiddag, en de gulle gastheer vroeg zijn bezoekers wat zij wenschten te gebruiken. De een nam een glas bier, de ander een kop thee, een derde een vermouthcassis, de vierde warme melk, de vijfde een half fleschje Vittel (Grande Source of Source de l'Hôpital, daar wil ik àf wezen!), de zesde een Suze Gentiane.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
266 - Et vous, Clemenceau? Wat neemt ù? - Ik? Binnenlandsche Zaken! Sarrien verschoot er van. Maar hij was doodsbang voor Clemenceau, zooals zij dat allemààl waren, en hij liet het wèl uit zijn hazenhart hem uit te leggen dat zijn vraag zóó niet bedoeld was geweest. Zoo kwam Clemenceau op de place Beauvau. Làng duurde de samenwerking van de Sfinx à la tête de veau en zijn minister van Binnenlandsche Zaken niet! Anderhalve maand later verdrong de ‘Oppersmeris (le premier des Flics)’ - dit was de eeretitel dien Clemenceau zich zèlf had toegekend zijn lummel van een chef uit het cabinet en aanvaardde het premierschap, dat hij, tot algemeene verwondering, drie jaar bleef waarnemen, met een onderbreking van vier-en-twintig uur, interruptie waarvan hij gebruik maakte om als getuige te fungeeren bij het duel tusschen de heeren Albert Sarraut, zijn onder-minister van Binnenlandsche Zaken, en Pugliesi-Conti, bonapartistisch afgevaardigde voor Corsica - een mislijke vent, tusschen haakjes - die, in de Kamer, naar aanleiding van een debat, Sarraut een klinkende muilpeer had toegediend. Het was een aardig geval, en een van de eerste tumultueuze zittingen, die ik, van de pers-tribune, bijwoonde. De Kamer was in rep en roer, en de president, Henri Brisson, die het voorkomen had van een begrafenis-ondernemer en de stem van een boetprediker, schorste de zitting om een min of meer algemeen vuistgevecht tusschen links en rechts te voorkomen. Een duel tusschen oorveger en geöorveegde was onvermijdelijk, en Sarraut koos op stel en sprong zijn secondanten. Clemenceau was één van de twee!.... ‘Comment donc! mon petit - zei hij tot Sarraut - ça ne se refuse pas entre amis. Comptez sur moi!’ Maar waar het toch niet aanging dat de premier, minister van Binnenlandsche Zaken, zich coram populo schuldig maakte aan een flagrante overtreding van de wet - het tweegevecht is verboden, en de getuigen, als medeplichtigen beschouwd, zijn strafbaar! - deed hij zijn premierschap en zijn portefeuille voor den tijd van een etmaal over aan den minister van Justitie, vice-president van den ministerraad. Sarraut kreeg een geduchten prik van zijn corsikaanschen tegenstander, bracht
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
267
Clemenceau
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
268 er te-nauwer-nood het leven af, en Clemenceau nam, den dag na het godsgericht, zijn tweeledig ambt weer op. *** Ik kom grààg in de Kamer, waar zelfs bij de droogste debatten over de dorste onderwerpen iets amusants op te pikken valt. Want daar zijn geestige, althans gràppige personnages onder de députés der verschillende partijen. Daar is o.a. Marcel Sembat, de socialist, en Lasies, de bonapartist, en Aynard, van het linker-centrum, en Pelletan, de weelderigst-begroeide van àl de harige radicalen, en Baudry d'Asson, de royalist, Clemenceau's onverzoenlijke politièke vijand, maar d'homme à homme kunnen de beide Vendeeërs, de ‘witte’ en de ‘blauwe’, de vrome catholiek en de oneindig ruimer dan zijn benepen, zonder geest geest-drijvende partijgenooten denkende òngodist, het goed met elkaar vinden. Van Baudry d'Asson gesproken! Hij was de laatste vertegenwoordiger van het Soevereine Volk die kennis maakte met het nu sedert jaar en dag afgeschafte ‘petit local’, het parlementaire politiekamertje, gemeubeld met een kuisch-één-persoons ijzeren krib, een tafeltje en een stoel, en waarin rumoerige, recalcitrante of vechtlustige députés voor den tijd van vier-en-twintig uur werden opgesloten - den tijd om tot inkeer en bedaren te komen - wanneer alle àndere reglementaire middelen om hen tot rede te brengen vruchteloos waren gebleken. De brave ‘chouan’, die, foeterend tegen de maçonnieke republiek en haar goddelooze regeerders, hardnekkig geweigerd had de tribune te verlaten, weerde zich als een ‘beau diable’ - en met zijn waaiervormigen, grijzen baard léék hij een beetje op een duivel-in-een-doosje! tegen het half-dozijn suppoosten, die hem, op last van den voorzitter-begrafenisondernemer Brisson, een van de Lichten der Loges, naar het ‘petit local’ transporteerden. *** Wat mij, in de Kamer, het méést interesseert, dat zijn de debatten over Frankrijks buitenlandsche politiek, en het is naar aanleiding dààrvan dat ik al heel gauw gebrouilleerd raak met de duitsche correspondenten, die, op een páár na
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
269 - o.a. Block en Auburtin, successieve correspondenten van het Berliner Tageblatt, en Ney, van de Frankfurter Zeitung - zich voortdurend de onbeschaamdste opmerkingen óver en tégen Frankrijk veroorloven. Dit kriebelt mij! En als, op een keer, Pichon, minister van Buitenlandsche Zaken, door den illusionnist Jaurès ‘l'avocat de l'Allemagne au parlement français‘ - geïnterpelleerd, een aantal uittreksels van duitsche dagblad-artikels voorleest, waarin Frankrijk op de grofste wijze en den krenkendsten toon werd bedreigd met een onmiddellijken inval van de duitsche legers in het geval dat Duitschland oorlog mocht krijgen met Engeland, en een van de vaterländische correspondenten met den duim het gebaar maakt van iets néérdrukken, en, vettig lachend, deze geste opheldert met een ‘Ganz richtig! So soll man's eben mit den Franzosen machen!’, dan barst ik uit: ‘Je vous défends de dire cela ici!’ Het duitsche element op de tribune van de buitenlandsche pers was altijd sterk vertegenwoordigd. Daar zaten, dièn dag zooals gewoonlijk, Treusch von Butlar, een reusachtige, blonde Reserve-Offizier, die op een gekookte pekelham leek, en verscheidene bladen vertegenwoordigde; von Stein, van de Kreuzzeitung, die, glimmend gepommadeerd, een verknepen mond en stekelige oogen had; Schiff, de correspondent van Wolff's Bureau (pardon: Büro!), kroesharig, diklippig, kromneuzig, eeuwig glimlachend, die een geur van overkokende kastenmakerslijm verspreidde en wiens gelaat de kleur had van een smeuïgen doorrooker; Kröger, van de Kölnische Zeitung, een lange, dorre, uit kleine, fletsche oogen spleenig kijkende, pedante Dryasdust, met een teint van verzuurde havermout; Lahm, van ik weet niet meer welke krant, die op Augustcatoferdinand leek en altijd afgrijselijk beleefd was; Prévost, een geboren Elzasser van fransche afkomst, die prat ging op zijn verwantschap met Marcel Prévost - il n'y avait pas de quoi! - en Frankrijk haatte met al den haat van een afvallige. Ik had hem, bij een bezoek dat hij mij bracht om te vragen of er, in het huis op Montmartre dat wij bewoonden, misschien een appartement beschikbaar was, in aller-onvriendelijkste termen de deur gewezen, toen hij begonnen was kwaad te spreken van Frankrijk, èn, stoffend op Duitschlands ge-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
270 weldige macht, gezegd had dat de Franschen ter-dege op moesten passen en heel zoet zijn, ànders.... Mijn onbewimpelde notificatie van afkeer had hem niet belet den volgenden dag, in de Salle des Pas-Perdus van de Kamer, glimlachend en met uitgestoken hand op mij toe te komen. Ik keerde hem, ten-aanschouwe van dertig personen, bruusk den rug toe en liet hem met zijn grijns en zijn hand-in-delucht staan. Een ànder zou zich dit voor gezègd gehouden hebben. Prévost nièt! Hij herhaalde zijn ‘Annäherungsversuch’ nog een keer of wat, met hetzelfde succes. Gedurende den oorlog redigeerde hij de ignobele Gazette des Ardennes, een in het fransch geschreven krant, die, door de Duitschers bij honderd-duizenden verspreid in het bezette gebied van Noord-Frankrijk en België, de bevolking van deze gewesten poogde te ontmoedigen en tot onderwerping te nopen door artikels en berichten over Duitschlands onoverwinnelijkheid en de hopelooze machteloosheid der Geallieerden. Ziedaar het gezelschap waaraan ik mijn: ‘Ik verbied u hier zoo te spreken!’ had toegeroepen. Zij keken op alsof zij het in Krögers Keulen hoorden donderen. - Fous nous téfentez? - Fous n'êtes bas le syntic! - Eine Unverschämtheit! Nee! ik ben de ‘syntic’ niet, dat wéét ik wel. De syndicus van de buitenlandsche pers dat is hun landgenoot Ney, van de Frankfurter Zeitung, die den meesten tijd in de Salle des Pas-Perdus wandelt en daar zijn telegrammen redigeert. Ney, wàt hij in zijn for intérieur ook mocht dènken, zou zich nooit hebben uitgelaten zooals zìj dit vaak deden. Maar syndicus of nièt, ik wil hun schimpen òp en hun dreigementen tégen Frankrijk niet verdragen op een plaats waar ik voor mijn professionneele bezigheden moet verkeeren en dus genoodzaakt ben, wil ik mijn ooren niet toestoppen, aan te hooren wat zij, als journalisten bevòòrrechte personen in een vreemd land, tégen dit land gelieven te expectoreeren. Ik zou dit, in gelijke omstandigheden, in Holland evenmin verdragen en daar op gelijke wijze tegen onbeschaamdheden van dit genre gereageerd hebben.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
271 Ik zeg hun nu meteen maar alles wat ik op het hart heb! Bij hen aan huis, waar ik niet verkeer, op straat, waar ik hen ontwijk, in hun café's, waar ik den voet niet zet, kunnen zij, zooveel zij willen, hun gal uitspuwen. Maar hier op de perstribune en in mijn tegenwoordigheid nièt! Vousavez compris, messieurs? Ja! zij hebben mij heel goed begrepen. Treusch, met zijn pekelkop die nog wat roziger straalt dan gewoonlijk, lacht witjes voor zich uit. Von Stein kijkt woedend, Prévost venijnig, Schiff loensch, Kröger verstopt, Lahm melancholiek. Zij sputteren óók nog wel een beetje. Zij zullen zich door mij de wet niet laten voorschrijven!.... Wat ik mij wel verbééld?.... Unerhört! En zoo voort! Maar zij houden het zich toch voor gezègd en zij ònthouden zich, voortaan, van impudente opmerkingen over Frankrijk. On speaking terms ben ik alleen met Ney, met Auburtin, van het Berliner Tageblatt, een beschaafd en aangenaam mensch, en met Lahm, die op Augustcatoferdinand lijkt en even onberispelijk correct is. Met de anderen wissel ik nooit een vriendelijk woord. Zij haten mij met een vleienden haat, die zich op allerlei kinderachtige, laffe manieren uit, o.a. doordat zij breed uit elkaar gaan zitten, zich uitdijen, op de banken der perstribune, zoodat ik daar, somtijds, geen plaats zou hebben gevonden als ik mij niet op de manier van een wig tusschen hen ingewrongen, en, onzacht met ellebogen en knieën werkend, ruimte gemààkt had. - Allez! ouste.... faîtes-moi de la place. - Fous foyez pieng qu'il n'y a bas te blace! - Mais si! il y a de la place. Vous en avez trop et moi je n'en ai pas assez! En dan kwàm er plaats! Een anderen keer namen zij al het schrijfpapier weg, door de questuur der Kamer aan de journalisten op de verschillende tribunes verstrekt, en door de suppoosten op de smalle lessenaars, vóór ons, gedeponeerd. Zij verdeelden dan gauw den heelen voorraad onder elkaar en gnuifden van de pret als ik geen stuk papier ter grootte van een handpalm vinden en dus geen aanteekeningen maken kon. Maar zij gnuifden niet làng!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
272 - Voulez-vous, s'il vous plaît! me passer quelques feuilles de papier? vroeg ik dan aan den dichtst-bij-mijzittenden correspondent van deze of gene Zeitung, wiens landgenootschappelijke kameraadjes, hun lachen bedwingend, strak voor zich uit keken alsof het geval hun niet aanging. - Papier moet u maar aan den bode vragen. Die is daarvoor! Ik heb geen papier te missen! - Dat hebt u wèl! Daar liggen op zijn minst twintig vel onder uw hand.... Dat papier behoort ù niet alleen toe. Het is voor ons àllen!... Kom! geef op, dépêchez vous! Hij aarzelt nog een oogenblik en kijkt naar de anderen, om te zien wat die er van denken. Wat zullen zij aanstonds tegen hem zeggen, als hij toegeeft? Ik word ongeduldig en sta van mijn plaats op: - Wilt u mij een paar vel papier geven, ja of nee? - Na! hier haben sie Papier! Schreien sie bloss nicht so! - Merci! *** Eenmaal kwam het tot handtastelijkheden. Dit was nièt in de Kamer, maar in het Odéon, in januari 1908, bij een generale repetitie. Wij, correspondenten van buitenlandsche bladen, hadden hier altijd dezelfde plaatsen, naast elkaar, op de eerste galerij. Wie nu het vèrst van den ingang af zat, die moest, als hij in de pauzen een luchtje wilde gaan scheppen, aan de ànderen voorbij. De passage was zoo nauw dat men moest opstaan om iemand voorbij te kunnen laten, en wie een beetje savoir vivre had, die derangeerde zijn collega's zoo zelden mogelijk. Het dien avond opgevoerde stuk - Gustave Geffroy's l'Apprentie - was, behalve in bedrijven, verdeeld in een groot aantal tafereelen, waarbij elken keer, voor het veranderen van het décor; het gordijn even zakte om een paar minuten daarna weer te worden opgehaald. Bij elk van deze ‘tableaux’ ging Herr Doktor Max Hochdorff, de correspondent, sedert korten tijd, van ik weet niet meer welke vaterländische krant, die het verst van den ingang der galerij en een paar plaatsen van mij af zat, naar buiten, mij tel-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
273 kens, en zonder zich te excuseeren, dwingend tot twee maal opstaan om hem te laten passeeren. En de maat van zijn onbetamelijkheden òvervol metend, trapte hij mij, bij één van deze excursies, en al weer zonder zich te verontschuldigen, op de teenen, mijn te gevoelige teenen (Schröder-Barbarossa dixit!). Ik deelde hem daarop mee dat ik hem voor een vlegel hield en hij plofte in zijn fauteuil neer zonder op deze notificatie te antwoorden. Maar toen ik, in de eerst-volgende pauze naar buiten gegaan, in de wandelgang stond te praten met mijn collega Voorbeytel, van het Handelsblad, toen zag ik, met een half-verstrooid oog, den Herr Doktor voornoemd éérst met zijn, een confidentieele kluit vormende en de koppen bij elkaar stekende land-en-vakgenooten confereeren, en vervolgens schoorvoetend en schuin, op de manier van een krab, naar mij toe komen. Ik hoorde hem vaag iets mompelen maar waar ik in gesprek was gaf ik daar geen acht op en keek hem alleen even aan. Waarop hij, die nu met goed fatsoen niet meer kon terugkrabbelen - zijn kameraadjes, die hem op mij afgestuurd hadden, volgden met uitgerekte halzen zijn faits et gestes! - den top van een vinger tegen een der knoopen van mijn jas drukte, ter hoogte van mijn borst, bij-wijze van een waarschuwend puntje-op-de-I-zetten. De knoop deed dienst als electrisch knopje en de Herr Doktor kreeg een oorveeg die hem tegen den spiegelwand van de gang deed opvliegen. Zonder zich verder om mij te bekommeren en alsof wij nooit kennis gemaakt hadden, raapte hij zijn door de commotie afgewaaid gouden, of Ersatz-gouden pince-nez op, holde de trap af en vroeg aan de controle, beneden, om een andere zitplaats, een fauteuil d'orchestre, of, desnoods, een strapontin als het maar gelijkvloers was. Wat mij betreft, ik ging dien avond naar huis met de zon in het hart en met twee trofeeën: een tooneelkijker en een fluweelen zitkussentje met het geborduurde opschrift: ‘Setz' dich, Onkelchen!’, die de Herr Doktor op zijn plaats, boven, had laten liggen en niet was komen hàlen. Den volgenden dag kreeg ik bezoek van den heer Paul Block, correspondent van het Berliner Tageblatt, die mij met de hand op het hart de verzekering gaf dat er tusschen mij en zijn landsman Hochdorff ‘ein kolossales Miss-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
274 verständniss’ bestond, dat de Herr Kollege, als ik hem ontvàngen wilde, dolgraag zou komen ophelderen en uit den weg ruimen. Ik raadde hem ààn zijn vriend deze visite te òntraden en ik gaf hem, op zijn verzoek, de eerlijk buitgemaakte zegeteekenen terug, die mij, als de zaak voor het Haagsche Scheidsgerecht aanhangig gemaakt was, ongetwijfeld met algemeene stemmen zouden zijn toegewezen. Aan den tooneelkijker hechtte ik niet, maar Onkelchens zitkussentje-met-devies had ik moeten hòuden! Que voulezvous! Ik bèn nu eenmaal edelmoedig uitgevallen! Wat Herr Doktor Max Hochdorff aangaat, die verdween een paar weken na ons onderhoud uit Parijs, waar hij in het geheel een maand of wat had vertoefd maar waar de ‘lucht niet deugde voor zijn gestel’! Speelt mijn geheugen mij geen parten, en ik geloof nièt dat het mij bedriegt, dan las ik gedurende den oorlog ergens dat hij een baantje had aan von Bissings Pressestelle in Brussel. Ik denk dat hij de arme Belgen, die hem den ‘koaksmeet’ niet konden toedienen waartoe de aanschouwing alléén al van zijn ⅓-gluiperig, ⅓-kruiperig, ⅓-onbeschaamd facie zoo uitnoodigend prikkelde, het leven zoo zuur mogelijk zal hebben gemaakt, en ik zie hem, met zijn rose piekhaar, zijn bleeke oogen op een kier en zijn verguld lorgnet op den snuffelneus, speuren naar La Libre Belgique en haar onverschrokken, onvindbare opstellers. *** Een dag of wat na het incident in het Odéon, bij het eerste optreden van een door Lugné Poe geëngageerd siciliaansch tooneelgezelschap, werd mijn aandacht getrokken door een meneer, die, toen mijn dwalende blik hem bij toeval trof, als door een veer in beweging gebracht van zijn fauteuil opsprong, en, aanminnig glimlachend, een verrukkelijken Knicks maakte. Nòg eens kijken! Wéér een glimlach, wéér een haaksche buiging. Een derden keer idem! Geen twijfel aan: de lachjes en de buigingen zijn aan mijn adres. Maar wie ìs die meneer? Waarom groet hij mij zoo vriendelijk? Ik ken hem niet, heb hem, bij mijn weten, nooit ontmoet. Eens informeeren bij een naast mij zittenden
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
275 collega.... ‘U bedoelt dien mageren, een beetje zwartigen meneer daar ginder, in smoking? Dat is de correspondent van de X-Zeitung, een vriend van uw vriend Hochdorff!’ Dàt helderde alles op, de glimlachjes en de Knicksen. De man van de X-Zeitung had gezien, of gehoord, dat zijn vriend-en-collega Herr Doktor Max Hochdorff een opstopper van mij had gekregen, en nu was zijn gedachtengang, met betrekking tot mij, déze: ‘Mit diesem Herrn soll man anständig sein!’ Ik heb het altijd gedacht: in mij is een diplomaat verloren gegaan! *** Maar ik wil nog even terugkeeren naar de perstribune, om een vermàkelijke verschijning daar te ontrukken aan de vergetelheid. Dit was Max Nordau, de parijsche kunstcriticus-en-particuliere-philosoof van de weensche Neue Freie Presse. Van huis uit heette hij Moritz Südfeld en ik denk dat zijn pseudoniem hem gesuggereerd was door deze versregel van Voltaire: ‘C'est du Nord(au) aujourd'hui que nous vient la lumière!’ Met zijn breed-uitgekamden, vlossigen, zilverwitten haarkrans om den ivoor-gladden, ivoor-gelen schedel, zijn opgedofte, blinkend-blanke bakkebaarden van aluminium-hamerslag, zijn sluwe, glundere, donkere oogjes, zijn gedrongen gestalte, zijn korte beentjes, zijn eeuwigen hoogen hoed, zijn aan één knoop strak over het buikje gespannen, zwartlakensche, gekleede jas, had hij het traditioneele voorkomen van een orthodox rebbetje, of ook van een hochherrschaftlicher kleermaker of een hofleverancier van balschoentjes. Spréken deed hij nooit, hoewel zijn mond niet stilstond. Hij redenéérde, hij oréérde, hij peroreerde, hij doceerde, hij demonstreerde, naar aanleiding van onverschillig wèlk onderwerp, en hij gesticuleerde daarbij, met zijn grappig-korte armpjes, als een klapwiekende pinguin. Lahm, Schiff, Hochdorff, Unfrischauer - antithetisch Frischauer genaamd - hingen, zwijmelend in sprakelooze verrukking, aan zijn diepzinnigheden debiteerende smaklippen. Daar waren, onder de Franschen, eenvoudigen van geest die hem ‘Cher maître‘ noemden, en hem hoogelijk vereer-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
276 den. Zóó maar, op zijn solied gevestigde wereld-reputatie als up to date-wijsgeer, en zonder ooit iets van hem gelezen te hebben, Ik had dit wèl gedaan! Als verzachtende omstandigheid voer ik aan dat dit in Londen was gebeurd, gedurende mijn ballingschap, ce dur exil, ce triste exil, en dat mijn lectuur zich had bepaald tot drie regels wèlgeteld. Ik had met een verstrooiden vinger in een van zijn verhandelingen gebladerd, en mijn nog verstrooider blik was gevallen op een alinea waarin Max-Moritz, psychologische Cuvier *), de hopelooze ontaarding der Franschen demonstreert door middel van het gebaar - de pink van de àndere vingers verwijderd en een beetje in de hoogte gestoken - waarmee de kleinburgerlijke ‘précieuses’ van die dagen een kop thee naar den mond brachten. Het was op dergelijke, als zielkundigheid uitgekraaide, uitgetrompetterde klèts, dat Nordau's roep-en-roem gegrond was. Ephemeere faam! 's Mans schrijfsel is even dood als hij-zèlf!
*) Cuvier had, zooals men weet, maar één schamel botje van een voorwereldlijk dier noodig om het heele monster te kunnen reconstrueeren.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
277
Hoofdstuk XXIV Het correspondentschap voor de Telegraaf is de prettigste bezigheid die ik had kunnen bedenken en wenschen. Ik schrijf wàt ik wil, zooàls ik het wil, en alleen over onderwerpen die mij interesseeren. Ik kan mijn fantaisie den vrijen teugel laten en zij galoppeert waarheen zij verkiest, over heg en slooten henen, ik wil zeggen over de bedomptheid, de kleingeestigheid, de bravigheid, de deftigheid, de plechtstatigheid en de wellust-in-gekwijl van het hollandsche kranten-publiek. Mijn onhollandsche onstuimigheid, mijn passie, tart het duffe, laffe, ‘fatsoen’, prikkelt het, ergert het en doet en doet het vaak steigeren. De redactie en de directie krijgen brieven, verontwaardigde brieven van ‘getrouwe abonné's’ en van niet-minder-verknochte lòsse lezers. Een abonné-in-drogerijen-en-verfwaren - Hofleverancier, excusez du peu! - protesteert heel in het begin al, in een lijvig bezwaarschrift, tegen mijn ‘gebrek aan piëteit voor de dooden’, zooals die, naar zijn meening, was gebleken uit een artikel over Allerzielen. Ik was dien dag naar het kerkhof Père Lachaise gegaan, en ik had, in mijn stuk, na gesproken te hebben over een paar schóóne grafgesteenten, o.a. Bartholomé's aangrijpend Monument aux Morts aan den ingang van de groote necropolis, de banaliteit gehekeld van de geknotte kolommen, de in reuzel gebeeldhouwde engeltjes, de treurende hazewinden, de weenende jufvrouwen en dergelijke.... één uitstalling van ergerlijken, mercantielen wansmaak!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
278 Volgde een scène - chose vue! - uit het leven der dooden.... ‘les morts, les pauvres morts, (qui) ont de grandes douleurs’. ‘Op den hoek van een laan, het graf, met levensgroot standbeeld, van Monsieur Anatole Calixte Vasselade. Ik denk aan vaseline, margarine, stearine en andere vette substanties waarin wijlen Monsieur Anatole Calixte Vasselade rijk en vet werd.... Marmeren bakkebaarden, een marmeren vestzakje, waarin Monsieur Vasselade twee marmeren vingers steekt, een marmeren klepbroek over een strakgespannen, agressieven, marmeren buik. Marmeren horlogeketting met marmeren breloques. ‘In het kapelletje, onder het beeld, zit, op een fauteuil, voor de gelegenheid meegebracht, mevrouw de weduwe Vasselade, tusschen vier brandende kaarsen. Zij prevelt, en zucht, en weent. Monsieur Anatole Calixte - het staat met zwaar-vergulde letters in het voetstuk van zijn standbeeld vermeld - is pas zeven-en-twintig jaar dood. - François! - Madame? - Wij gaan heen! ‘De droeve weduwe klapt haar gebedenboekje toe, strijkt haar rouwkleed glad, haalt een spiegeltje en een poederdotje uit haar handtaschje, poedert zich de rimpelige kaken, bergt pompon, gebedenboekje en spiegeltje wèg en stapt naar buiten. François, de knecht, glijdt naar binnen, veegt afgevallen bloemblaadjes met stoffer en blik bijeen, pakt den fauteuil op en draait de deur in het slot.... Adieu! Anatole Calixte, tot aanstaande jaar! ‘Verder òp! naar het Colombarium, bewaarplaats der overblijfselen van in de asch gelegde stervelingen. Aspect van een moderne kruidenierszaak, een nette drogisterij. Vakjes, 30 bij 30, tien rijen hoog. Op de meeste vakjes - laadjes? - opschriften. Nièt - tot mijn verwondering - Zoethout, Kersensteeltjes, Laurierbladen, Vermicelli, Stofthee, Basterdsuiker, Havermout, Drop. Op den dubbelen ladder op rolletjes géén drogist, opgestegen om Haarlemmerolie of een spaansche vlieg, maar de zoon van Achille Rocheblave (1831-1896), die ‘aan de vereerde schim’ van
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
279 zijn loyalen papa - ‘Loyauté fut sa devise’ - een offer brengt in den vorm van eel fel gekleurd, gipsen medaillon, voorstellend twee roodborstjes op den rand van een nest met vier naakte jongen.... Leelijke vaasjes, akelige kralenkransen, theatrale portretten in lijsten. Tot nagemaakte grafmonumentjes toe! Een antipathieke bric-à-brac, die doet denken aan de vegetarische restaurants, waar, op de spijslijst, ‘vegetarische leverworst’, ‘planten-beuling’, ‘vegetarische varkenspootjes’ voorkomen.... Lui die zich lieten verbranden, wat verstandig is, al doen sommigen het wel wat lààt, maar wier aschlaadje er zooveel mogelijk uitziet als een grafkelder. Dezelfde wansmaak, hetzelfde fetichisme. Ik zal genoodzaakt zijn mijn ontzielde overblijfselen in den Atlantischen Oceaan te laten gooien. Want ik zie geen kans het uit te houden, zelfs niet in aschvorm, mèt en bij al deze posthuum nog belachelijke menschen.’ Ik wil een paar zinsneden aanhalen uit den brief van den tegen mijn ‘gebrek aan piëteit’ protesteerenden abonné-in-drogerijen-en-verfwaren. (Maar éérst, tusschen haakjes: Gebrek aan piëteit is mij ook verweten door anderen, voor wier critiek ik gevoeliger ben, en die, mij lézend, beter kònden en móesten weten. Geen piëteit, ik?.... Maar àlles ontroert mij! Het ongekunstelde geloof van ànderen, een schoon beeld, een bronzen strophe, een gebeeldhouwde volzin, de lach van een kind, de smart in het oog van een dier, een tot rag geschoten vaandel, een door het vuur van den vijand geteisterde Cathedraal, een zich ontplooiend boomblad, een insect dat zijn vleugeltjes gladstrijkt in de zon! Geen piëteit, ik? Eén piëteit!) ‘....Toevallig ben ik drogist. Het schrijven van den heer C. kreeg dus voor mij eenige aantrekkelijkheid toen ZEd. sprak van vaseline, zoethout, kersensteeltjes, laurier-bladen, Haarlemmerolie, Spaansche vlieg, enz. enz. Wonder dat ZEd. nog geen Gaperd heeft aangetroffen.... ’ En dan, in pathetisch-vermanende woorden zich tot mijn persoon wendend: ‘Die geknotte kolommen, geven zij niet weer het Sentiment douloureux van zoo'n menig gebroken hart? Voelt U geen eerbied voor de vulgariteit van het eenvoudig menschenkind, dat hier uiting geeft aan zijn smart? En
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
280 waar U spreekt van de droeve weduwe, die haar gebedenboek toeklapt, zich wat spiegelt en opknapt, is dat zoo bespottelijk? Als men op een kerkhof weenend zich verdiept in het lang verleden, en ter neer geslagen de plek verlaat van een dierbaar overledene, is het dan zoo wonder dat men zich weer wat opknapt, om straks weer onder het wereldsche gejoel te kunen komen, waar men oogen noch ooren heeft voor de smart van zoo even?’ Tot zoover de drogist-Hofleverancier, prototype van het soort menschen, waarvan de Telegraaf het juist hèbben moest, en die Holdert dus, als hij alléén of ook maar voornàmelijk rekening had gehouden met het stijgen of het slinken van zijn aantal abonné's, ontzien zou hebben. Maar hij deed dit niet en liet mij mijn gang gaan. Een tijdje later kreeg ik het aan den stok met de Esperantisten, een venijnige secte, entre nous soit dit!, omdat ik, in de beoordeeling van een fransch geschriftje over en tegen hun afzichtelijk kunst-idioom, gezegd had wat ik daarvan dàcht en het o.a. gequalificeerd had als ‘taalrats, taalsmurrie, ter absorbtie door verweekte hersenen, hopeloos onbekwaam tot de verstandelijke inspanning, vereischt voor het begrijpen, vatten, zich-eigen-maken van het genie eener lévende, gegroeide taal.’ Algemeene mobilisatie in het kamp der verbolgen ijveraars voor het Esperantisme. Brieven - in de làndstaal! - aan de directie van het blad! Brieven aan de redactie! Brieven aan mijn persoonlijk adres! Een gepensionneerd kapitein O.I.L., zijn zuur verworven otium cum dignitate een oogenblik onderbrekend, trok tegen mij van leer en een heer Romein, hoofd-agent of hoofd-inspecteur van de tale Zamenhoffs voor Nederland en de Overzeesche Bezittingen, wees mij terecht in een romeinsch-hooghartig epistel, dat zóó eindigde: ‘Daar Uw toon mij belet u hoog te achten, teeken ik alzoo achtend D.F. Romein, Voorz. Ned. Esp. Ver.’ *** Ik vermaakte mij kostelijk met dit soort ontboezemingen, die mij of door Schröder of door Holdert werden opgezonden, meestal met kantteekeningen in dézen trant: ‘Stoor u er niet aan, mijnheer C.!’, ‘Ga gerust uw gang!’, wat ik trouwens van plan was. Maar zou er ooit een ander
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
281 directeur van een hollandsche krant zijn geweest, die, na de ontvangst van dergelijke, somtijds met opzegging van het abonnement dreigende brieven, den redacteur, oorzaak en voorwerp van deze protesten, aanmoedigde tot ongestoord zoo voortgaan? Ik denk het niet! Ik heb nog nooit zoo'n schik in mijn leven gehad. Ik schrijf voor mijn pleizier, louter voor mijn pleizier! Wie, buiten mij, dit ooit in een hollandsch dagblad heeft kunnen doen - behalve in bizondere rubrieken misschien: litteratuur, muziek, plastische kunsten, waarneming van de Natuur e.d. - en vaak tégen de algemeene tendens van het blad ìn!, die mag voor het voetlicht treden en ik ben benieuwd van hem, of haar, te hooren. Om de lezers bekommer ik mij niet, waarmee ik zeggen wil dat ik niets doe om het hun naar den zin te maken. Zij moeten naar mij toe komen, ik niet naar hèn! Zoo is mijn opvatting van het vak, en zoo behoort zij, dunkt mij, te zijn. De journalist moet zijn lezers prikkelen, ook al is hij hun daardoor onaangenaam! Maar zonder pedanterie, schijngeleerdheid, aanmatiging of neerbuigendheid. In een eenvoudige, heldere taal en een frisschen stijl. Beschikt hij over het een noch het ander; schrijft hij een godgeklaagd koeterwaalsch vol germanismen, gemeenplaatsen, afgetrapte beeldspraak en lijmerig gekwijl; vermoordt hij, dag aan dag of week aan week, zijn schoone, rijke taal - ik bedoel hier de nederlandsche taal en ik heb het over de nederlandsche cacografen! - verpèst hij, vergiftigt hij, door den vòrm meer nog dan door den ìnhoud van zijn schrijfsel, den geest van het volk waartoe hij behoort; poogt hij - zoo zijn er! - door seniele, kortademige, pijnlijk-gesecreteerde, erbarmelijk-uitgedrukte, gewildsceptische, knarsend valsch-klinkende, irritant-aandoende bespiegelingen het béétje geestdrift-voor-wàt-ook, het béétje geloof-in-onverschillig-wàt uit te blusschen dat nog in dit passielooze volk leeft - ik bedoel hier ‘foi’, nièt ‘religion’, ofschoon ik niets hoegenaamd tégen religie heb en tegen religieus gevòel nog minder als dat kàn! - dan is hij géén journalist, maar een boosdoener en moest hem door een bevoegde autoriteit, een taal-en-stijlkundig-ontwikkeld Rijksveldwachter b.v., zijn ‘schrijfbewijs’ worden ontnomen, zooals men het ‘rijbewijs’ intrekt van een on-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
282 eindig minder schuldigen, onvergelijkelijk minder pernicieuzen chauffeur, die, met een dronken kop, een lantaarnpaal ontwortelt of ook maar één mensch, en dien dan nog alleen lichàmelijk, verminkt. Maar alles wordt goed genoeg geàcht, alles is geleidelijkerwijze goed genoeg gewòrden voor een gaarkeuken-publiek, dat, in weerwil van het algemeen, kosteloos en verplicht onderwijs, met den dag stompzinniger wordt, dank zij voornamelijk de groote, democratische dagbladpers, die beetje bij beetje de uiteenzetting vàn en de discussie òver ideeën vervangen heeft door in negertaal gestelde poeha-informaties onder sensationeele titels, en déze weer door kinderachtige, of vulgaire, of ignobele prentjes: een chimpanzé in smoking (arm dier!); de pas benoemde burgemeester van Oldeboorn met gade en poesje; een rookende zeehond (kassian!); de verwersknecht die drie-en-zestig jaar bij denzelfden baas op den ladder heeft staan zingen; de honderdjarige, die alléén de krant leest - zonder bril nog! - waarin zijn jubileerend portret staat; een weelachende filmstar; een murw-gebeukte prijsbokser; de laatste photo van een halsafsnijder, van het hakmes waarmee hij opereerde, en van zijn argeloos bruidje; de circus-olifant die zijn baas platdrukte; de gevel van het huis met een kruisje op de vensterbank van het ‘bewuste’ vertrek - waarin een incognito-reizend colombiaansch diplomaat, die zich daar ‘met een vrouwspersoon van verdachte zeden had afgezonderd tot het plegen van niet nader te omschrijven handelingen’, van zijn meerschuimen tabakspijp - souvenir van zijn wettige gade in Sante Fé de Bogota - en van zijn aktetasch, inhoudend het Reglement op den Inwendigen Dienst van den Volkenbond en drie milliard aan Dubbele Condors, werd beroofd; de welgelijkende conterfeitsels, ad infinitum en ad nauseam, van de heeren Ramsay MacDonald, Pierre Laval, Paul Boncour, Hitler, Goering, Goebbels, Stalin, Litvinov, sir Robert Cecil, Madariaga, e.t.q. Het denken, het zelfstandig nàdenken over onverschillig wèlk onderwerp, wèlk vraagstuk, is een volkomen overbodige inspanning geworden voor de millioenen, die hun begrippen, hun opvattingen, hun onverwrikbaarste overtuigingen, typografisch en iconografisch kant-en-klaar op straat koopen of aan huis bezorgd krijgen.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
283 *** Mijn hollandsche collega's, de parijsche correspondenten - op één na! - hebben met het gros der dùitsche confraters gemeen dat ook zìj Herr Doktor, t.w. Meester in de Rechten zijn, en zij loopen met dezen in het zweet huns aanschijns en ten-koste van een door jarenlange, hardnekkige studie vereelt zitvlak verworven titel: ‘Docteur-en-Droit’, te-koop op hun visitekaartjes en in de gedrukte hoofdjes van hun professionneel schrijfpapier. Dat de rechtskundig-afgerichte redacteur van een juridisch tijdschrift, de geneeskundige medewerker aan een therapeutisch orgaan, de godgeleerde opsteller van tractaatjes voor losbandige recidivisten, de pluimveeartsenij-mengkundige zaterdagavond-causeur in een rubriek voor kippenhouders en duivenmelkers, de gebreveteerde Meester op den degen, de sabel, den langen stok, de bajonet, den discus, de assegaai of de boomerang in een vakblad voor Schermers, Houwers, Prikkers en Werpers hun gediplomeerd-deskundige hoedanigheden vermelden in het opschrift van hun beroeps-correspondentie, dààr valt niets tegen in te brengen. Maar wat had het te maken met de nièt-gespecialiseerde journalistiek, en wat kon het iemand in Parijs schelen, behalve dan zijn concierge die het vleide een ‘monsieur le docteur’ in huis te hebben, dat o.a. de bizondere cacograaf van de Nieuwe Rotterdamsche Courant - die in een van zijn onvergelijkelijke brieven uit de Lichtstad verhaalde hoe hij, in de Kamer, een gematigd minister onder de ‘Caudijnsche vorken’ van de radicalen had zien doorgaan, en, in een ànder kousserietje, zijn misnoegen luchtte over Edouard Drumond's ‘haatvolle veldtochten’*)) - wat maalde, zeg ik, iemand in Parijs er om dat deze glundere minus habens behalve correspondent van het rotterdamsche ‘orgaan van positie’, ook nog Docteur-en-Droit was? En wat zou het Meesterschap op het Recht nog kunnen toevoegen aan de professionneele voortreffelijkheid van een parijschen Telegraaf-man - de ongelukkige kon zijn copy niet houden, die hem, à raison van drie à vier liter.... ik wil zeggen artikels in het etmaal zoo maar afliep - die onlangs, in een stuk dat ik toevallig onder de
*) Getrouw naar het fransch: ‘haineuses campagnes’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
284 oogen kreeg, de onderlinge concurrentie van een paar parijsche concert-vereenigingen omschreef als ‘de slag om het het publieke oor’*)? Nu moet de lezer niet gaan denken dat ik een op het Docteur-en-Droitschap afgunstige nijdas was of ben, en een onverzoenlijken pik heb of had op de mrs in de Rechten en bloc. Geen sprake van! Daar zijn beste menschen onder, en zelfs heel lieve menschen! J'en connais, en meer dan één, aan wie ik een warrum en dankbaar hart toedraag. Maar waarom willen zij - de verdedigers van Weduwe en Wees in het algeméén bedoel ik - met alle geweld schrijven, in kranten schrijven, als zij dat niet kùnnen? Daar zijn verzachtende omstandigheden? Zeker! In de eerste plaats is daar de verzoeking, waarvoor zij, zonder zwaren zielestrijd meestal, bezwijken. De hollandsche ‘groote pers’ begeert, coûte que coûte - dit: ‘tot elken prijs’ is een manier van spreken en er bestáán directies die nieèt genijghd zijn het geld over den balk te gooien! - de ‘toonaangevende’ pers wil absoluut Meesters en Professoren als medewerkers. Ter-wille van de deftigheid, de gekléédheid, die haar boven àlles gaat! De mrs en de profs mogen zoo krom en zoo rot schrijven als zij kùnnen, en dat is, meestal, géén klein beetje! Zij mogen even finaal vrij van tààl en van talent zijn als de traditioneele ‘oppassend(e) werkman’ van sterken drank. Hun schrijverij is, door de bank, hemeltergend en zeker een gruwel in het oog des Heeren, die, in den Beginne, het Woord schiep. Maar het zich aan titulaturen vergapende hollandsche publiek merkt daar niets van en neemt er dus evenmin aanstoot aan als de respectieve directeuren en hoofd-redacteuren, die, op sporadische uitzonderingen na - de Nieuwe Courant van mr. Plemp van Duiveland wàs, wat dit aanging, een bevoorrecht blad - óók geen begrip van taal en stijl hebben en dus niet vàllen over de linguïstische enormiteiten en het Volapuk van hun Zeer Geleerd en Hoog Geleerd personeel. Ter gedeeltelijke vergoelijking van het gekwebbel van zoo-
*) Vrij naar het fransch: ‘La lutte pour l'oreille du public’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
285 veel mrlijke journalisten, kan en moet worden aangevoerd dat de studie van het Recht de ontluiking van een persoonlijken, spontanen, levenden stijl niet bevordert. Het juridieke en judiciaire jargon - zie o.a. de stumperig-gestelde ‘overwegingen’ van de meeste vonnissen - is iets ijselijks*). Alle fantaisie, deze gist van den stijl, alle lenigheid, dit ornament van de taal, zijn hier strikt verbannen. En voor welk spel der verbeelding, voor welke sierlijkheid van uitdrukking zou er plaats kùnnen zijn bij het oplossen van raadseltjes zooals dit: ‘Aan wien komt, volgens romeinsch recht, het ei toe, door een aan A toebehoorende, paradoxale pelikaan in de hoededoos van mevrouw B gedeponeerd?’ Dat dus zooveel mrs niet kùnnen schrijven, dàt is begrijpelijk en - ‘Streng maar rechtvaardig!’ was altijd mijn leus - vergeeflijk. Wat nièt door den beugel kan is dat zij het tòch doen, en, met een halsstarrigheid die des Duivels is, tot aan hun laatsten esperantistischen snik voortgaan hun lezers journalistieke en bellettristisch-critische poespas in dezen trant voor te zetten: ‘Doch dit is tenslotte conventionaliteit, die breken kan, als onze geest, willens of onwillens, de tot eigen heil gestelde perken doorbreekt en het eigen Ik in het Andere vervluchtigen gaat, meest zonder dat wij dit proces duidelijk onderkennen. De jonge man wiens sensitieviteit in het oude huis aan allerlei teekenen een presentie aanvoelt, onderkent dat tenminste niet
*) ‘Dat indien blijkt, dat van de wijze, waarop de bond aldus het publiek mengde in zijn strijd tegen de N.V., het gevolg is geweest, dat elementen uit het publiek, zich tegen de N.V. hebben gekeerd door het plegen van de gestelde onrechtmatige en haar schade toebrengende daden en indien dan tevens komt vast te staan, dat de bond dit gevolg van zijn gedraging heeft kunnen en moeten voorzien, de bond inderdaad heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid, die hem in het maatschappelijk verkeer tegenover de N.V. betaamde.’ (Considerans van een onlangs door den Hoogen Raad - het hoogste rechts-college in Nederland! - gewezen vonnis). Welke ‘groote krant’ tikt den bescheiden-anoniemen opsteller van deze Overweging op den genialen kop? Govert G., maak dat je der bij komt, jongen! Anders is Hak Holdert je vóór! (Noot van maart 1936, toegevoegd bij de correctie).
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
286 en gaat onder in de gruwelijke spanning van zijn aandacht naar dat eene, vermoede, materieel ontastbare, dat hij echter weet te zijn. Hij stelt zich alsof hij dit ‘vieux jeu’ acht en de ware spokerij wil benaderen, die in de geheimzinnigheid van het alledaagsche zonder onderscheid gelegen is. En die wij allen zullen ondervinden, zoodra onze geest zijn gezonde evenwicht kwijt raakt, dat wil zeggen: de van geboorte af aangenomen gewoonte de omwereld te ondervinden.’ ‘De ketting der historie is te zwak om de schakels der detailleering te verbinden. En de persoonlijke belevingen der menschen afzonderlijk blijven steriel als bevroren vleesch onder den druk der partijdigheid. Die ook weer niet op zichzelf vermag te bekoren.’ Deze mrlyke vroolijke Frans méént het goed genoeg. Dáár niet van! Hij zègt het alleen maar een beetje beroerd! *** Ik heb lang rondgeloopen met het idee prijzen uit te loven, bescheiden prijzen, voor de slechtst-, kromst- of zotst-geschreven kranten-artikels. Een hoofdprijs laat mij zeggen van vijf gulden, een tweede van drie, een derde van één, en een ‘prix de consolation’ van dertig cent N.C. tot aanmoediging van pas ontloken maar niet te min al sterk ‘aanvoelende’, ‘aanbeginnende’, ‘aancomponeerende’ en ‘zeldzaam treffend het hart der questie in de roos rakende’ talenten. Het prettige, voor de argelooze want lijdelijke candidaat-laureaten, zou hièrin zijn gelegen dat zij geen moeite hebben te doen de aandacht op hun producties te vestigen, en dat het ‘inzenden’ zoowel als het bezoekenafleggen bij de leden der bekronings-commissie, hun bespaard blijft. Minder gemakkelijk zouden de laatstgenoemden het hebben en hun taak zou om den drommel geen sinecure zijn. Ik zèt het den gewetensvolst-aanvoelenden taal-en-stijl-keurder zoo maar een, twee, drie den hoofdprijswinner aan te wijzen onder de item-zooveel cacografen die de nederlandsche pers tot een unicum maken. Maar de hierboven twee maal aangehaalde mrlijke esperantist zou, denk ik, de grootste kans hebben als de eerste onder gelijken onderscheiden te worden. ***
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
287 De lezer zal nu wel van mij willen aannemen dat het geen afgunst op hun Herrdoktorschap was, die mij prikkelde mijn in den nederlandschen mrstand verheven collega's een beetje in het zonnetje te zetten. Wat mij daartoe noopte was iets als een behoefte aan desolidarisatie, als ik dat zoo mag zeggen. Zij waren Docteur-en-Droit en zij verkondigden dit als een merkwaardige en wetenswaardige distinctie aan het hoofd van hun professioneel schrijfpapier? Goed! Parfait! Ik ben het nièt en ik vermeld deze negatieve hoedanigheid in het gedrukte en-tête van mìjn beroeps-correspondentie. Zoo: De Telegraaf Journal d Amsterdam Correspondant: ALEXANDRE COHEN (Point Docteur en Droit)
En ik maak gebruik van dit schrijfpapier elken keer - maar ook dàn alleen! - dat ik, voor de krant, iets heb te vragen: een inlichting, een interview of iets dergelijks aan een ‘hooge officieele persoonlijkheid’ (N.R.Ct.-sche likstijl), of iets wensch te vernemen ‘van aanzienlijke zijde’ (ibidem). Zoo kregen o.a. Stephen Pichon, minister van Buitenlandsche Zaken, Raymond Poincaré, voorzitter van den ministerraad, Paul Boncour, minister van Arbeid, Aristide Briand, opvolger van Richelieu, en Léon Bourgeois, de even gedistingeerde als met-succes-op-zijn-streven-bekroonde pacifist, kennis van mijn onmrlijkheid, en aan Pichon, die mij lachend daarnaar vroeg - ‘Qu'est-ce que vous avez mis là? Quelle originale profession de foi!’ - legde ik, ook lachend, de reden uit van deze ‘oorspronkelijke geloofsbelijdenis.’ Ik heb er, op het gebied van informatie, niets minder door gedààn gekregen dan mijn mrlijke collega's, waarvan er één, de bespottelijkheid erkennend van het geuren, in
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
288 Parijs, met zijn docteur-en-droitschap, de vermelding daarvan voortaan wègliet. Wijs voorbeeld, door zijn opvolger - óók een zoon der Alma Mater! - ter-harte genomen en dat dus gevaar loopt traditionneel te worden bij de parijsche correspondenten van het blad, destijds door hem vertegenwoordigd.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
289
Hoofdstuk XXV
Dank zij de onbeperkte vrijheid die ik bedongen en verkregen heb, beschik ik nu, met de Telegraaf, over een machtig middel om de fransche zaak te dienen en zoo noodig te verdedigen, en ik maak daar bij elke gelegenheid gebruik van. *** De Telegraaf was, op dit tijdstip, in hart en nieren duitsch-gezind. De berlijnsche correspondent van het blad - hij begon zijn loopbaan als café-bediende en hij was dus gedresseerd op het ‘àànnemen!’ van al wat hem besteld zou worden door de Herrschaften van het Presseamt in de Wilhelmstrasse - de berlijnsche correspondent dreef de onbaatzuchtige germanophilie zóó ver, dat hij, om iets te noemen, in de door hem vertegenwoordigde néderlandsche krant, de geannexeerde Denen in Sleeswijk-Holstein venijniglijk berispte omdat zij, de pruisische onderdrukkers ten-spijt, hun tààl trouw bleven, en, horresco referens! geld bijeen brachten voor de oprichting en het onderhoud van deensche lees-bibliotheken. Dit vond hij hoogst ongepast -
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
290 ‘Ein grober Unfug’ hadden ze in de Wilhelmstrasse gezegd - en most niet màgge! Voor de campagnes tegen het ‘menschonteerende Vreemdenlegioen’ - een van de tallooze voorwendsels tot een querelle d'Allemand met Frankrijk! - had de Gönnerschaft in Berlijn, van von Holstein tot en met vriend Zimmermann, geen vuriger trawant kunnen vinden dan de correspondent van de Telegraaf, die in hetzelfde blad Frankrijk herhaaldelijk bedreigde met de ‘geweldige en onoverwinnelijke legers’, door Duitschland ‘maar uit den grond te stampen’. En hij verdedigde, met overtuigenden gloed, in een reeks artikels de door Duitschland gewenschte maar voor den nederlandschen handel zeer òngewenschte heffing van tolgelden op den Rijn. Tot vriend en bondgenoot aan de Telegraaf had de manin- Berlijn een redacteur, dien Schröder en ik nooit anders dan Uriah Heep noemden. Even voorstellen? Uriah Heep - ‘be meek, Uriah, be meek!’ - dat was één grijnzende, platte, kruipende, kwispelstaartende onderdanigheid in het gezìcht, en één valsche, geniepige, intrigeerende fielterij achter den rùg der personen van wie hij afhankelijk was of wier invloed op zijn broodheer Holdert hij meende te moeten duchten. Zijn vijfledige en volledige lijfspreuk, die hij eens, in een exceptionneel-onvoorzichtigen brief neerschreef - hij was, gemeenlijk, uiterst behoedzaam en Laubardemont, die maar één regel schrifts van iemand behoefde om hem aan de galg te brengen, zou Uriah Heep niet màkkelijk aan den haak hebben geslagen of geknoopt - zijn lijfspreuk luidde zóó: ‘Alles zien, alles hooren, niets vergeten, niets vergeven, en mijn tijd afwachten’. Een Talleyrand in duodecimo! Hij schreef mij altijd in de vleiendste termen: ‘ .... grooten eerbied voor Uw werk.... hooge waardeering voor Uw talent’. Maar in den grond haatte hij mij met heel den haat van een zich doorzièn wetende. Een niet te stelpen haat die als een bron in hem was opgeweld, opgeborreld, op het eigen oogenblik dat hij het bevel had gekregen, hij, de serviele oogendienaar - ‘ja, meneer Holdert!.... zeker, meneer Holdert!.... ik zal er voor zorgen, meneer Holdert!’, en die nooit een artikel, een alinea, een volzin, een regel, een woord had durven schrij-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
291 ven waarvan hij niet zéker was dat het aan allerhöchster Stelle genehmigt zou worden - het bevel, zeg ik, nièts te veranderen in mìjn copij, er niets aan toe te voegen of er uit wèg te laten, en mijn bijdragen tels quels op te nemen. Een haat dien hij lange jaren heeft warm gehouden, gekoesterd, vertroeteld, en die hem eindelijk, èindelijk, na tallooze kronkelende intriges en hoevéél smadelijke échecs! deed zegevieren, niet over mìj die onoverwinnelijk was en bèn omdat wij, bij manier van spreken, droog brood kunnen eten - ofschoon niet bij vóórkeur! - maar over Holderts vermoeidheid en zijn onmànnelijke gemakzucht, die hem, ten-slotte, zijn gezapige rust deden verkiezen boven zijn onverholen, honderd maal gebleken genegenheid voor mijn lastige want onbuigzame persoonlijkheid. De berlijnsche correspondent en Uriah Heep waren, om een schilderachtige fransche zegswijze te gebruiken, ‘comme cul et chemise’, en één van zin en geest in gallophobie. Uriah had in Duitschland gestudeerd, ik weet niet in welk vak - volgens Schröder in de godgeleerdheid - en hij toonde mij eens, met trots, zijn rapier en het blauwe Burschen-petje met witten rand, dat in zijn Stromtid zijn valen schedel had gesierd. Onder de tendentieuze wijzigingen, door Uriah Heep in de Telegraaf aangebracht, betrof er één de rangorde der berichten en correspondenties uit het buitenland. Duitschland, vroeger twééde van de trits: Frankrijk-Duitschland-Engeland - zooals men op school 1e fransch, 2e duitsch en 3e engelsch leerde - had de eerste plaats verworven, de ééreplaats in zijn oog, en Frankrijk was dèrde geworden. Ofschoon mij deze terugstelling van Frankrijk natuurlijk verdroot, bracht ik daar geen bezwaren tegen in. Want wat de buitenlandsche correspondenties van politieken aard en politieke strekking betrof, kwam het m.i. voor de onbevangen en met onderscheidings-vermogen toegeruste lezers - een kleine minderheid, mààr een élite! - voornamelijk aan op het overredings-vermogen, het temperament, en, als uitvloeisel dààrvan, de ‘chaleur communicative’ der respectieve medewerkers. En ik had, dacht ik, op dit terrein weinig van de berlijnsche concurrentie te vreezen. Opvatting waarvan de juistheid bleek bij de uitbarsting van den wereld-oorlog,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
292 toen het door mij tégen-vergiftigde, òmgeredeneerde publiek van de acht jaar vroeger onversneden-duitschgezinde Telegraaf, de zijde van Frankrijk en zijn bondgenooten koos. Het spreekt van zelf dat ik dit resultaat niet had kunnen bereiken zonder Holdert, die mijn fransch-gezindheid, met de rèst van mijn meeningen, een onbeperkte vrijheid van uiting had gelaten. Een vrijheid die zóóver was gegaan, dat ik, in mijn brieven uit Parijs, zijn berlijnschen correspondent herhaaldelijk kon aanvallen wegens zijn oneerlijke voorlichting, en hem zelfs ééns - dit was in de felst-bewogen tijden van het fransch-duitsche geschil over Marocco - aanduiden met een, door aanhalingen uit zijn artikels aller-doorzichtigst gemaakte toespeling, als ‘de correspondent van een hollandsche krant in Berlijn, die, dag aan dag, leuter-praatjes verkoopt over de ‘opwinding’ en de ‘zenuwachtigheid’ der openbare meening in Frankrijk.’ Ik was Holdert des te erkentelijker voor deze licentie, waar zijn berlijnsche correspondent, die, behalve dàt, ook ‘reclame-agent’ was, voortdurend full-page-advertenties aanbracht van groote, duitsche banken zooals de Dresdner Bank en de Leipziger Bank, en dus, van een stòffelijk oogpunt uit beschouwd, een heel wat méér te waardeeren medewerker was dan ik, die niet alleen niets ‘inbracht’ - ik zou nog geen annonce hebben dòòrgezonden, al was die mij aan huis bezorgd, en tot de adverteerders gezegd hebben dat dit niet op mijn wèg lag! - maar ook, van tijd tot tijd, abonné's op de vlucht joeg. Buiten de directie en de hoofd-redactie òm, kreeg ik, na eenigen tijd, te kampen met Uriah Heep, die, aanvànkelijk schoorvoetend, later, vooral wanneer ‘de ouwe’ - zoo noemde men Holdert aan de krant - op reis was, allengs brutaler, in mijn copij ging zitten, op de manier van mijt in kaas. Hij veranderde hier en daar een woord, een volzin, liet passages wègvallen, lijmde, als een beunhazend chirurg een gebroken been, de aldus versplinterde brokstukken lukraak weer aaneen, en maakte, somtijds, heele gedeelten van een artikel onbegrijpelijk. Of hij liet dit door een van zijn ònder-slaven doen. Ik schreef hem dan, kreeg van toewijding druipende briefjes terug: een betreurenswaardige vergissing.... op de zetterij gebeurd.... voort-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
293 aan zorgvuldig opletten.... zal niet weer voorkomen, enz. Veertien dagen, drie weken later, idem. Wéér geknoei in mijn brieven! Dan deed ik mijn beklag bij Schröder, die antwoordde dat hij Uriah Heep een ‘afgedonderd standje’ had gemaakt en dat ik verzekerd kon zijn dat het niet wéér zou voorvallen. Maar het gebeurde wèl weer! Schröder, die, wat mij aanging, van goeden wil was, beschikte over geen atoom gezàg en hij zelf had al te lijden van Uriah Heep's intriges, die hij, door zijn slapheid en zijn ‘laat-maarwaaien-wat-kan-het-mìj-verdommen!’ philosophie, in de hand werkte. Den volgenden keer schrijf ik niét, besluit Holdert te gaan spreken en neem den trein naar Amsterdam. (Ik heb dit, tusschen 1907 en 1914, een keer of drie, vier gedaan.) Het ging, de eerste maal, zóó toe. Ik kwam, om een uur of elf in den morgen, aan de Raadhuisstraat, waar ik den directeur van de Telegraaf op zijn kantoor vond. - Hé! meneer Cohen, u hier?.... Hoe maakt u het?.... In Holland voor familie-zaken? - Nee! meneer Holdert. Ik ben naar Amsterdam gekomen om ù te spreken. - Om mìj te spreken? Zóó! Wat is er aan de hand? Ik zei hem wat ik op het hart had. Dat ik het voortdurende geknoei in mijn stukken vervelend vond en het moe was, dat ik er herhaaldelijk over geklaagd had zonder resultaat, enz. - O! begint het al?.... Daar zal ik gauw een eind aan maken! Wacht u maar even!.... Meneer Regenboog! Meneer Regenboog, de administrateur, die op het kantoor naast het zijne zit, komt binnen. - Meneer Regenboog! belt u de redactie even op en zeg aan meneer Heep dat hij dadelijk hier komt. In afwachting van Uriah Heep vraagt hij mij: - Hebt u uw reiskosten al opgegeven? - Nee! Hoe zou ik dat gedààn hebben?.... Ik ben van mijn post gedeserteerd en op mijn eigen houtje naar Amsterdam gekomen. - Meneer Regenboog! - Meneer? - Geeft u meneer Cohen meteen even zestig gulden.... te boeken voor reiskosten.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
294 Exit meneer Regenboog. Uriah Heep komt òp. - Meneer Heep! hier is meneer Cohen (Uriah Heep grimlacht tegen mij en wrijft zijn handen over elkaar) die zich beklaagt dat er voortdurend in zijn artikels geknoeid wordt.... Wie doet dat? - Och! meneer Holdert, u weet hoe dat soms gaat.... Daar valt wel eens een regel ùit op de zetterij, bij het opmaken, en.... - Meneer Heep, ik houd niet van smoesjes! U zorgt dat het niet wéér gebeurt! U kent het consigne: meneer Cohen mag schrijven wat hij wil en zijn artikels komen zóó in de krant. Hebt u dat goed begrepen? - Ja, zeker, meneer Holdert! Het zal niet wéér voorkomen. Daar zal ik voor zorgen. Ik zal het op de redactie terdege zeggen, meneer Holdert! - Goed, meneer Heep!.... U kunt wel gaan! Uriah Heep buigt even naar den baas, steekt, zooals een slak een voelhoorn, een sponzig, klam handje naar mij uit, zegt, met een grijns die heel zijn perkamenten facie in rimpels trekt en zijn ooren in beweging brengt, dat hij mij, vóór mijn vertrek, nog op de redactie hoopt te zien, en verdwijnt. Holdert neemt mij mee naar zijn woning, in de Ceintuurbaan, waar wij in zijn gezin ‘koffie drinken’. In den namiddag loop ik even aan in de Sint-Nicolaasstraat, spreek daar Schröder en Uriah Heep, die mij, zijn krakende knokkels over elkaar wrijvend en met de allures van een afgescheiden koster - de definitie, ieder het zijne! is niet van mij maar van ‘Kik’ - de hèrverzekering geeft dat er niet weer in mijn copij gegrasduind zal worden. Wat dan ook, een geruimen tijd, niet gebeurt. *** Ik zie Holdert niet alleen in Amsterdam. Hij komt nu en dan naar Parijs, waar ik hem dan bijna elken dag spreek, nù eens in zijn hotel, een volgenden keer bij ons aan huis, op den top van Montmartre. Onze omgang is van den aangenaamsten aard!.... ‘Beste Sandro - hij heeft mij
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
295 zoo hooren noemen door mijn vrouw - of moet ik ‘Zeer geachte heer Cohen blijven zeggen?’ schrijft hij, als aanhef van een brief waarin hij mij meedeelt dat hij in Parijs is met zijn vrouw, en ons uitnoodigt bij hen te komen dineeren in Ritz. De toon, tusschen hem en mij, is er een van volkomen gelijkheid, en ik zou, dit spreekt van zelf, geen àndere verhouding hebben aanvaard. Ik heb de grootste sympathie voor hem. En hoe had mijn dispositie een àndere kunnen zijn ten-opzichte van een ‘patroon’ die voor mijn gevoelens, voire mijn gevoeligheden, bij voortduring alle consideratie aan den dag legde. Een voorbeeld? Bij het bezoek van de Koningin, in mei 1912, stuurde Holdert, in overleg met Schröder, een redacteur naar Parijs, om, zooals dit in den vakterm heet, deze gebeurtenis te ‘verslaan’. Eigenlijk gezegd had dit op mìjn weg gelegen, want het behoorde tot de professionneele verplichtingen die ik, in de hoedanigheid van correspondent, op mij genomen had. Maar men wist, in Amsterdam, dat ik, ofschoon konings-gezind - ik had dit al meer dan eens in mijn artikels laten uitkomen! - men wist dat ik geen Byzantijn was en er dus niet aan zou dènken de Koningin als een domestiek achterna te loopen, om de hunkerende lezers van de krant te vergasten op het relaas van haar eenvoudigste faits et gestes, de beschrijving van haar logies aan den quai d'Orsay, de angstvallig-nauwkeurige opsomming van haar menus, de specificatie van haar toiletten, van de veeren op haar hoed e.d. En om mij van deze corvée te ontheffen, had men, zonder mij vooraf ièts daarvan te zeggen, een minder dan ìk van dit soort reportage afkeerigen redacteur naar Parijs afgevaardigd. Ik had dus geen letter behòeven te schrijven over het koninklijk bezoek. Maar ik dééd dit wèl, uit spontanen, zuiver-menschelijken aandrang, in een artikel: ‘Hoe ik de Koningin zag’ *), een van de stukken die ik mij vereer geschreven te hebben maar dat mij den grievenden hoon op den hals haalde van het sociaal-democratische Volk, waarin aldus van mij werd getuigd: ‘Deze “anarchist” is over de koningin in de wolken.... Hij kwis-
*) Dit artikel is opgenomen in mijn bundel: ‘Uitingen van een reactionnair’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
296 pelstaart al even waardig als het gewilligste verslaggevertje van het erbarmelijkste provincieblaadje.’ Leugenachtige ongepastheid, waarvoor de redacteur van de Groene Amsterdammer, die mijn artikel overnam, het Volk terecht wees: ‘Deze even dwaze als grove aanval komt in het juiste licht eigenlijk alleen al door lezing van de correspondentie zelve, bovendien nog door de wetenschap dat de Telegraaf, Cohen's meeningen respecteerend, een bizonderen correspondent naar Parijs gezonden had, zoodat men in Amsterdam, met het beste humeur van de wereld, niets hoegenaamd van hem verwachtte, en ten overvloede door het feit, dat te spreken van ‘kwispelstaarten’ en ‘gewilligheid’ in verband met A.C., alleen in staat is de menschen die hem kennen in een homerisch gelach te doen uitbarsten.’ *** Van tijd tot tijd dringen geruchten van kleine paleisrevoluties aan de Telegraaf tot mij door. Déze redacteur is ontslagen, een ànder weggewerkt, een dèrde gedegradeerd, een viérde bevorderd. Behalve Schröder, Holderts schoolkameraad, die nog vast in het zadel zit maar wiens post hij ambieert en aan wiens hoofdredactionneelen troon hij al is begonnen te knagen, staat, of, eigenlijk, ligt alleen Uriah Heep pal of kruipt met nauw merkbare maar wisse beweginkjes omhoog. Hij is de volmaakte domestiek, de onberispelijke onderworpeling, tot alle slavendiensten bereid. Hij is altijd op zijn post, bij dag en bij nacht, en Holdert is zéker hem daar te vinden, wanneer de àndere redacteuren, wat menschelijkerwijze verklaarbaar en dus vergeeflijk is, in afwachting van hun drukproeven een biertje zijn gaan drinken. Hij grijnst zich vast in de gunst van den ‘ouwe’, die onafhankelijkheid weet te waardeeren maar onderworpenheid aanvaardt als een precieus regeermiddel, en zijn rug staat krom van ootmoed voor den meester. - Zit u daar alléén, meneer Heep? Waar zijn de ànderen? - O! die zijn even een luchtje scheppen, meneer Holdert.... Maar ik kan het best alléén af, meneer Holdert!..
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
297 Weest u maar niet bezorgd, meneer Holdert, de krant komt op tijd klaar! En Holdert gaat heen met de gedachte dat hij aan dien Heep - dien hij overigens niet lùchten kan! - een goeie kracht heeft. Uriah heeft een tic, die een kleine verlegenheid verraadt, een aarzeling, wanneer hij naar een bevredigend antwoord op dit of dat zoekt. Dan haalt hij zijn horloge uit, kijkt er even op, tikt, grijnzend, met den top van zijn wijsvinger een paar keer zachtjes op het glas, laat het uurwerk weer in zijn vestzakje glijden, en is, geïnspireerd, parààt. Hij weet nu precies wat de ànder het liefst wil hooren. In zijn soort is Uriah Heep onbetwistbaar de prachtigste sneak die ooit op Gods aardbodem rondliep, en hij komt, hòe de phasen der door hem op touw gezette konkelarijen zich ook afwikkelen, altijd op zijn voeten terecht. Als hij, op een gegeven moment, met het grootste gedeelte van de redactie, Schröder incluis, is overgeloopen naar de Dag - de Dag die nooit het daglicht zag - desertie-en masse waardoor het bestaan van de Telegraaf een kort oogenblik wordt bedreigd, dan weet hij zich, na de ineenstorting-opde-werf van Broekhuis' schuit, weer in de gratie te wroeten bij den gezagvoerder van de Telegraaf. Had hij, zooals het gerucht destijds ging, dienst gedaan als agent-provocateur? Ik wéét het niet, maar ik neem het grif áán! Zéker is dat hij, sedert jaar en dag, zooveel is als de Grijze Eminentie van Holdert, zooals, alle verhoudingen in aanmerking genomen, ‘le père Joseph’ dit was van Richelieu en Georges Mandel van Clemenceau. A propos van den Tijger en zijn chef-de-cabinet. Tegen het eind van den oorlog kwam een delegatie van radicale députés zich bij Clemenceau, minister van Oorlog en premier, beklagen over Georges Mandel - geboren Jeroboam Rothschild, zeggen zijn vijanden - bête noire, sedert jàren al, van radicalen en socialisten, die hij uit de hoogte behandelde en in de wandelgangen van de Kamer beluisterde. - Wij begrijpen niet dat u dien Mandel handhaaft, monsieur le président! Hij compromitteert u in het parle-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
298 ment en hij doet u meer kwaad dan goed. Zet hem toch aan den dijk! - Mandel wegsturen? Vous n'y pensez pas! Dien kan ik niet missen. Hij bewijst mij de grootste diensten!.... C'est moi qui pète et c'est lui qui pue! Ik durf de rabelaisiaansche boutade van den ‘père la Victoire’, die zooveel beteekende als: ‘I k verordineer de dingen die jelui niet aanstaan, en h i j heeft er den slechten roep van!’, niet letterlijk vertalen. Maar wat ik naar aanleiding van deze historische anecdote wilde zeggen, is dit: ik geloof dat het met Holdert en zijn grijze eminentie vaak net andersòm is gegaan. C'est Uriah Heep qui pètait et Holdert qui puait! Van Heeps intriges tegen mij kreeg ik voor het éérst den onwelriekenden wind door een mede-redacteur, die in den zomer van het jaar 1907 een paar dagen te Parijs doorbracht en mij waarschuwde. - Weest u voorzichtig met Heep! Hij heeft de pèst aan u gezien en hij zal alles doen wat hij kan om u wèg te werken. - De pest aan mij, Uriah Heep? Waarom dàt? - Omdat ù moogt schrijven wat u wilt! Dat kan hij niet verkroppen. En u is ook veel te fransch-gezind voor hem. Hij is door en door vermoft en hij doet wat hij kan om van de Telegraaf een duitsche krant te maken. Hij speelt onder één hoedje met onzen berlijnschen correspondent.... Zij waren nèt zoo aardig op weg en nu komt ù telkens ‘roet in het eten gooien’, zooals de man in Berlijn zegt, die zich daar voortdurend over beklaagt bij Heep, en die vindt het verschrikkelijk dat hij niets tegen u kan beginnen bij Holdert. Maar als hij in het geniep iets tegen u kan doen, of u wegpèsten, dan zal hij dat niet laten. - Wil hij zèlf correspondent in Parijs worden? - Dat geloof ik niet! Hij blijft liever in het centrum van zijn spinneweb zitten. Maar voor Parijs zou hij wel iemand vinden.... als hij dien al niet op het oog hééft! Daarom waarschuw ik u.... Weest u voorzichtig! ***
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
299 Voorzichtig zijn? Waarom? Waarméé? Ik dènk er niet aan! Wegwèrken kan Uriah Heep mij niet. En wat het wegpèsten aangaat.... Het werktuig loslaten dat ik in handen heb, vàst in handen, en het afstaan aan een ànder, die er een gebruik van zou maken lijnrecht indruischend tegen mìjn gevoelens? Daartoe ben ik te-minder geneigd naarmate de internationaal-politieke horizont zich verduistert, en de oorlog, dien ik zie aankomen - willens blind of met stompzinnigheid geslagen zijn zij die dit nièt doen! - nadert. Want het Monster is onderwèg! Elk jaar, sedert de Conferentie van Algeciras, door Duitschland geëischt en doorgedreven, en die, met algemeene stemmen op één na - de stem van den ‘trouwen secondant’ Oostenrijk - Berlijn's pretenties verwierp, elk jaar komt met nieuwe provocaties, waarvan ik hier een stuk of wat wil memoreeren. In 1908, Clemenceau regnante, het geval met de deserteurs van Casablanca! De duitsche vice-consul in deze maroccaansche havenplaats poogt, op klaarlichten dag en onder den neus der fransche militaire autoriteiten, zes soldaten van het Vreemdenlegioen - waaronder, behalve drie Duitschers, een Oostenrijker, een Zwitser en een Rus waren! - in te schepen, ten fine van desertie, aan boord van een duitsche boot, na hen eerst aan het consulaat geherbergd en van burgerkleeren voorzien te hebben. Fransche gendarmen verijdelen dezen toeleg - juist zooals, in gelijke omstandigheden, de nederlandsche autoriteiten dit gedaan zouden hebben als een buitenlandsch consul, in een nederlandsch-indische havenplaats, deserteurs van het N.I. leger had willen inschepen - en nemen de zes wegloopers gevangen, na een kleine strubbeling, waarbij de inlandsche kawas van het consulaat, die hen tot aan het strand vergezeld had, een paar opstoppers krijgt. Men herinnert zich de rèst! Moord-en-brand-geschreeuw in de vaterländische pers, en aan bedreigingen geen gebrek. De duitsche regeering eischt de onmiddellijke invrijheidstelling van de zes deserteurs, plus verontschuldigingen in optima forma, wat, het één zoowel als het ànder, door Frankrijk wordt geweigerd. Hernieuwde uitbarsting van woede aan den overkant van den Rijn! Hernieuwde bedreigingen met het scherpe zwaard en het droge buskruit, waarvan de wereld, sedert
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
300 de troonsbestijging van den Friedenskaiser in 1888, om de drie maanden heeft gehoord. Clemenceau houdt voet bij stuk en blijft weigeren aan Duitschlands ongehoorde pretenties - een onmiskenbaar: ‘Mal sehn wie weit man 's mit den Franzosen treiben kann!’ - te voldoen. Volte-face in Berlijn, waar men nu voorstelt het geval te onderwerpen aan de uitspraak van het haagsche Scheidsgerecht. Frankrijk aanvaardt deze propositie. Maar nauwelijks heeft Parijs toegestemd, of Berlijn formuleert opnieuw de uitdrukkelijke voorwaarde dat Frankrijk begìnt met excuses te maken. ‘Bon voyage!’ antwoordt Clemenceau aan den duitschen gezant, Radolin, die hem in naam van zijn Doorluchtigen Meester was komen zeggen, dat hij, als de fransche regeering niet voor zóó laat in den avond van dienzelfden dag aan Duitschlands eischen had voldaan, genoodzaakt zou wezen zijn paspoorten op te vragen en zijn koffers te pakken, wat de diplomatieke vorm van een ernstige waarschuwing was en de bedekte aankondiging van een ultimatum. ‘Bon voyage! monsieur l'ambassadeur. U hebt een mooien trein, om zoo en zoo laat!’ Meteen was de Tijger opgestaan om zijn bezoeker aan het verstand te brengen, dat hij het onderhoud als geeindigd beschouwde. Radolin pakte zijn koffers noch zijn biezen en bleef rustig in de rue de Lille. De zaak werd behandeld door het Scheidsgerecht in den Haag, dat Frankrijk, wat de hóófdzaak betrof, in het gelijk stelde, en, voor den vòrm, aan beide partijen de verplichting oplegde van over-en-weer verontschuldigingen maken. Frankrijk bleef in het bezit van het half-dozijn deserteurs, die kort daarna door den krijgsraad te Casablanca tot vijf jaar detentie, wegens ‘desertie in tijd van oorlog’ veroordeeld, en, eenige weken later, door den president der Republiek gegratieerd werden, een vriendelijkheid jegens Duitschland waartoe niets de Franschen verplichtte. Dit soort van inschikkelijkheden jegens Duitschland heeft oneindig veel bijgedragen tot de uitbarsting van den wereldoorlog van 1914-'18, zooals zij thans en sedert den vrede van Versailles - dit aan het adres van den Right
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
301 Honourable Ramsay MacDonald, zijn opvolgers en zijn nàvolgers - de aanstàànde Groote Slachting onvermijdelijk maken en verhaasten. Aan den te vroeg verscheiden ‘Vredesapostel’ Aristide Briand, aanstonds beladen met den vloek van millioenen, kan men dit alleen nog maar nàroepen. *** Aristide Briand! Weer even uit het gareel van plaats en tijd springend, wil ik een oogenblik stilstaan bij dezen ‘Staatsman’, die, tot onheil van zijn land en van heel Europa, Duitschland uitgezonderd, zeven jaren aan den quai d'Orsay heeft getroond, toegejuicht, opgehemeld, vergoddelijkt, buiten Frankrijks grenzen zoowel als daarbinnen, - in de Telegraaf o.a. door Jules Sauerwein en Marcel Ray - door een legio uit de z.g.n. ‘Fonds secrets’ *) bezoldigde pers-sycophanten, en, met een korte onderbreking, op zijn post gehandhaafd door de successieve cabinets-formeerders, van Poincaré tot en met Tardieu en Laval, die, in petto overtuigd van zijn verderfelijkheid, den aldus bij een universeel-misleide Openbare Meening geassureerden Vredesapostel niet dùrfden loozen, uit vrees beticht te worden van bellicistische neigingen. ‘Wàt? zou de heele wereld geroepen hebben, wàt? Jelui wilt dus oorlog, dat je den Pèlerin de la Paix in den regen laat staan!’ Ziedaar het heele geheim van Aristide's populariteit! En van zijn onontwortelbaarheid! Het was, overigens, niet alleen in petto dat Poincaré en Tardieu het Staatsmanschap van den ‘voyou de passage’ - Clemenceau dixit! - hekelden. De eerstgenoemde had geen goed woord voor Briand en zijn politiek in de artikels die hij, tusschen twee ministerschappen in, voor de Nacion in Buenos-Ayres schreef, en in een der deelen van
*) Officieel: ‘Fondsen voor de fransche propaganda in het Buitenland’ geheeten. Ruim 30 millioen francs per jaar, bestèmd, o.a., voor den aankoop en de verspreiding van boekwerken, het organiseeren van tentoonstellingen van fransche Kunst, van theatrale ‘tournées’, van letterkundige voordrachten e.d. in het buitenland, maar door Briand voornamelijk aangewend tot zijn èigen verheerlijking in de kranten.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
302 zijn Herinneringen*), het zesde geloof ik, beschuldigt hij van niet veel minder dan verrààd den oud-grèvegénéraliste, die, zegt hij, in den loop van den oorlog een grieksche prinses, voor wie hij geen geheimen had, inlichtte omtrent de besprekingen in den franschen ministerraad gehouden! Wat Tardieu betreft, die had, coram populo, te weten in de Kamer, Briands staatsmanschap met betrekking tot het Reich gequalificeerd als ‘de politiek van een, door den stroom meegevoerden, dooden hond (la politique du chien crevé au fil de l'eau!)’. Pittoresk-verguizend - en gerechtvaardigd! - oordeel, dat hem, om de hierboven aangegeven reden, nièt belet heeft den ‘dooden hond’ weer op te nemen in zijn e.v. cabinet! *** Ten einde den misschien sceptischen lezer in staat te stellen tot het vormen van een eigen oordeel over Briands diplomatiek beleid, verwijs ik hem naar het derde en laatste deel van Stresemanns nagelaten papieren **) - een recueil van aanteekeningen, confidentieele brieven, redevoeringen en kranten-artikels - op de eerste bladzijden waarvan hij het relaas kan vinden van het roemruchtige ‘historische onderhoud van Thoiry’, d.d. 17 september 1926. Dramatis personae: Aristide Briand en Gustav Stresemann. Stresemann: Hoe staat het met de opheffing van de militaire controle? Briand: Ik geloof dat er nog een paar kleinigheden te regelen zijn. Ik heb strikte orders gegeven de dingen ruim op te vatten. Met de technici is niets te beginnen. Toen ik mij voor de eerste maal bezig heb gehouden met de questie betreffende het opheffen van de militaire controle, heeft onze minister van Oorlog mij kilo's documenten, betrekking hebbend op de inbreuken van duitschen kant (op de bepalingen van het verdrag), ter-hand gesteld. Ik heb die in een hoek gegooid en geëischt dat men mij de nog te regelen belàngrijke questies zou voorleggen, en ik heb geweigerd
*) ‘Au Service de la France’ (Uitg. Plon, Parijs). **) ‘Gustav Stresemann's Vermächtniss’ (Ullstein Verlag, Berlin). In fransche vertaling verschenen bij Payot & Cie., Paris.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
303 mij met deze nietigheden te bemoeien. Stresemann: De Republiek, bij ons, heeft zich niet bekommerd om sommige psychologische behoeften van de massa. Zij is verstard in haar vervelende, zwarte, gekleede jas. Het volk begeert levendige kleuren, opgewektheid, beweging. Vandaar het succes van den Stahlhelm aan de eene zijde en van den Reichsbanner aan den anderen kant. Briand: Zoo stel ik mij de dingen ook voor.... Een helm opzetten en dan net doen alsof men nog een geducht krijgsman is. Verrukkelijk! Ik voor mij hecht ook geen buitengewone beteekenis aan al die dingen. Maar zorgt u er toch een beetje voor dat mijn militairen mij niet voortdurend met gevallen van dit soort aankomen. *) Aan Gustav Stresemann, die voor zijn overwonnen land streed en ‘finassierte’ het finassieren zal hem, met den half-kindschen Aristide tot tegenpartij, weinig hoofdbreken bezorgd hebben - aan Stresemann, die den Vredesapostel in de luren legde en hem o.a. op de mouw spelde dat Stahlhelm en dergelijke organisaties niets anders en niets gevaarlijkers beteekenden dan een symbolisch-‘kleurgevoelige’ reactie tegen de vervelende, stijve, zwarte pandjas van Weimar, aan Stresemann valt niets te verwijten! Maar wat te zeggen van dezen franschen minister van Buitenlandsche Zaken, die, wétend dat de autoriteiten van het Reich, de burgerlijke zoowel als de militaire, alles doen wat in hun vermogen is om de bepalingen van het vredesverdrag te ontduiken: 1e. - de opheffing van de militaire controle subordonneert aan ‘de regeling van nog een paar kleinigheden’! 2e. - ‘strikte bevelen’ geeft deze regeling ‘ruim op te vatten’, m.a.w. daarbij een oogje toe te knijpen! 3e. - de ‘technici’, d.w.z. de op dit gebied professionneel bevoegde leden der commissie van controle beschouwt als personen met wie ‘niets te beginnen’ is! 4e. - ‘kilo's documenten’, afkomstig van deze commissie en waarin tallooze ‘inbreuken’ op de voorschriften der ontwapening geconstateerd zijn, ongelezen ‘in een hoek gooit’, en weigert zich ‘met deze nietigheden (ces vétilles) te bemoeien’!
*) Cursiveeringen van mij (C.).
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
304 5e. - dit alles dood-gemoedelijk aan den duitschen minister van Buitenlandsche Zaken, zijn tegenpartij, vertelt! 6e. - de organisatie van honderdduizenden-leden-tellende, streng gedisciplineerde, paramilitaire troepen, zooals de ‘Stahlhelm’ - vóórloopers van Hitlers S.S. en S.A.! - beschouwt als een onschuldig vermaak, een kinderlijk soldaatje-spelen. (‘C'est l'idée que je m'en fais. Se mettre un casque sur la tête et se comporter comme si on était encore un grand guerrier, quel ravissement!’), en 7e. - den sluwen vos, die tegenover hem zit aan tafel, entre la poire et le fromage - het onderhoud had plaats onder een intiem déjeuner, waarbij Aristide de rol van ‘poire’ vervulde - een wenk in dézen trant geeft: ‘Maar zorg er voortaan toch een beetje voor, cher m'sieur Strésemane!.... permettez-moi de vous appeler cher ami!.... dat deze petits jeux innocents, door u zoo terecht eine harmlose Spielerei genoemd, niet àl te veel in de gaten loopen. Anders krijg ik dat gezeur van ‘mijn’ militairen weer te hooren!’
riand, door J. Sennep.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
305 Vrage: heeft óóit een grooter - en grotesker - als Staatsman-en-Diplomaat-verkleed, crimineel imbeciel op Gods aardbodem rondgeloopen dan Aristide Briand, de Vredesapostel, aan wien wij, in afwachting van de explosie, den latenten staat van oorlog, waarin Europa opnieuw verkeert, voor een goed deel te danken hebben? Voor een goèd deel en te dànken, bij manier van spreken! *** Ik had het, vóór dezen noodzakelijken en zakelijken zijsprong naar wijlen Aristide, over de vriendelijkheden aan het adres van Duitschland in de laatste jaren vóór den oorlog. Verderfelijke politiek! ‘Das ist eben eines der niedrigsten und niederträchtigsten Mittel einer gewissen Presse bei uns, dass sie Regungen liebenswürdigen Entgegenkommens von Seiten der Ausländer als einen Beweis des Angstgefühls auslegt und dadurch Ausbrüche der Feindseligkeit hervorruft....’ zei mij, tijdens de fransch-duitsche interparlementaire bijeenkomst - de ‘Verständigungskonferenz’, zooals de Duitschers die noemden - in mei 1913 te Bern gehouden, Conrad Haussmann, afgevaardigde in den Reichstag en lid van den wurtembergschen Landtag. *** Bern, mei 1913! Nog zie en hoor ik daar Jean Jaurès, de eeuwige dupe op alle internationale socialistische congressen, die zich aan zijn eigen pacifistico-humanitaire, elliptisch-moorddadige rhetoriek dronken praat, zooals ànderen zich dronken drinken aan bedwelmende dranken, en die mede-aansprakelijk is, evenals de ‘Solidarité’-babbelaar Léon Bourgeois en nog een half-honderd mindere goden in het fransche parlement en daarbuiten, voor de materieele en moreele ontwapening van het fransche volk, voor de exterminatie van anderhalf-millioen landgenooten en de verwoesting van tien fransche departementen. Hij heeft zich in het zweet gedaverd en loopt nu, uitblazend, de wandelgangen van het Bundesraths-gebouw rond, met den linkerarm om de len-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
306 denen van den duitschen sociaal-democratischen afgevaardigde Ludwig Frank, die zestien maanden later - als vrijwilliger in een agressieven oorlog!!! - bij een der éérste gevechten tegen de ‘französischen Brüder’ sneuvelt. Jaurès is vertrouwd met dit gebaar! Dupe tot op den dag van zijn tragischen en symbolischen dood - hij viel als het eerste ofschoon indirecte slachtoffer van de onmetelijke ramp, die hij, in zijn dwaal-profetische verblinding, had helpen ontketenen - liep hij, weinige uren voor zijn vermoording door den ex-‘Sillonist’ Villain, in de wandelgangen van het Palais-Bourbon, met den arm om de lendenen van Hermann Müller, sociaal-democratisch Reichstagsabgeordneter, door zijn Partei, na ruggespraak, vermoedelijk, met Bethmann-Hollweg, den theoreticus van het ‘vodje papier’, naar Parijs gestuurd, om daar, door bemiddeling van de fransche Schwesterpartei - de ‘Kriegsgefahrzustand’ was in Berlijn al afgekondigd! - de regeering te bewegen tot het terugtrekken, over een diepte van tien kilometer, van de dekkingstroepen langs de grens. Frankrijk, betoogde Hermann Müller, zou zoodoende zijn vredelievendheid voor de heele wereld duidelijk maken, en de Parteifraktion moreel in staat stellen tégen de inwilliging van de oorlogscredieten te stemmen.... ‘Dass man für die Kriegskrediten stimmt, halte ich für ausgeschlossen!’ verzekerde hij met de hand op het sociaal-democratische hart. De arme dwaas Jaurès bracht de Judas-boodschap over aan den gèk Viviani, voorzitter van den ministerraad, al aangetast door de hersen-verweeking waaraan hij eenige jaren later stierf, en die, zonder tegenstand zwichtend voor de pressie van den ‘grooten volksleider’, gehoor gaf aan de suggestie. De dekkingstroepen wèrden tien kilometer-diep teruggetrokken, een uitgebreid, aan ijzererts rijk grondgebied, aanstonds door den vijand geëxploiteerd ten behoeve van zijn oorlogs-industrie, werd prijs gegeven aan de invasie, en acht-en-veertig uur later willigde de Parteifraktion éénpariglijk - Karl Liebknecht, die pas làter tot inzicht en tot inkeer kwam, inbegrepen! - de credieten voor den agressieven oorlog in! *** Jean Jaurès, in Bern, is niet de éénige humanitaire
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
307 jobard! De heele fransche socialistische delegatie is één erbarmelijke dupe! De vertegenwoordigers van het fransche proletariaat smèlten van verbroederende ontroering, en zij steken de handen in het vuur voor de oprechtheid der ‘frères allemands’. Tot een van deze onnoozelen, burger Compère-Morel - afgevaardigde voor het district Uzès, in het departement van de Gard - zeg ik: ‘Vous autres, socialistes français, vous-êtes des déments ou des gâteux! Waanzinnig of kindsch, naar verkiezing! Alles aan jelui duitsche broeders ademt list en verraad! Zij wiegen jelui in slaap en jelui ontwaken zal ontzettend zijn. Binnen een jaar is de oorlog dààr en marcheeren zij als één man achter hun Kaiser aan!.... Vous-êtes des fous!’ - ‘Le fou, c'est vous!’ antwoordt Compère-Morel - onbewuste want verblinde ‘compère’ in het hier opgevoerde, bedriegelijke voorspel der bloedige tragedie - met een schamper schouder-ophalen over mijn scepticisme. ‘Le fou, c'est vous! Ils ne marcheront pas!’ Vijftien maanden later wàs de oorlog daar - ik had mij drie maanden verrekend willigden de Verständigungs-konferenzler van Bern éénstemmiglijk de Kriegskrediten in, trokken hun kiezers kriegsbegeisterungsvoll op achter den man met de verticale knevels *), en sneuvelde voor 't Vaterland de Frischerundfröhlicherkriegsfreiwillige Ludwig Frank, dien ik Jean Jaurès had zien omstrengelen. In october 1914 ontmoet ik Compère-Morel in het Palais-Bourbon. Ik vraag hem of hij zich ons gesprek in Bern herinnert.... ‘Hélas! kermt hij, c'est vous qui aviez raison! Les fous, c'était nous autres! De duitsche socialisten hebben ons schandelijk bedrogen!’ Zijn inzicht was wat lààt gekomen. Eén maand op den kop af na de plechtige verbroedering in Bern bezwoer
*) ‘Weet u - vroeg de Kaiser aan Genosse Anton Fendrich, gewezen sociaal-democratisch afgevaardigde in den badenschen Landtag, die Z.M. in den herfst van 1915 een bezoek bracht in het keizerlijk hoofdkwartier in Frankrijk - weet u wie mijn lijfwacht zijn, hier in Feindesland?.... Wèl! het grootste gedeelte der bezetting bestaat uit sociaal-democraten. Prachtkerels zijn het!’ - (Anton Fendrich: ‘Per auto naar het front’.)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
308 Compère-Morel, in de Kamer, bij Hemel en Aarde, dat, in geval van oorlog - waaraan hij, voor zìch, niet geloofde! - de duitsche socialisten zouden weigeren tegen Frankrijk op te trekken. Zijn kameráad Brizon certificeerde in dezelfde zitting, met de hand op het pacifistisch popelende hart: ‘Heel Duitschland, van den eenvoudigsten boer af tot en met den Kaiser, het Duitschland van de zàkenmenschen, het Duitschland van de universiteiten, héél Duitschland wil den vrede. (L'Allemagne, depuis le plus humble de ses paysans jusqu'à son empereur, l'Allemagne des affaires, l'Allemagne des universités, l'Allemagne tout entière veut la paix.)’ Slotsom: Frankrijk heeft niets van Duitschland te vreezen en het behoeft dus zijn levende noch zijn doode strijdkrachten te versterken. Integendeel! Frankrijk kan met een luchtig hart òntwapenen! Heeft de oorlog met zijn ontzettingen, met zijn verwoestingen, met zijn vijftien-honderd-duizend dooden, de oorlog waarvoor zij, door hun zelfmoorddadig pacifisme-‘tot elken prijs’ voor een groot deel aansprakelijk waren, den franschen socialisten iets geléérd? Nièts! Zij drijven, in bondgenootschap nu met hun vijandige broeders, de communisten, en met het gros der radicalen - het z.g.n. ‘Front populaire’ - het land opnieuw den weg op naar het verderf, en eischen, luider dan ooit, onbeschaamder dan ooit, Frankrijks ontwapening, die Frankrijks dood zou beteekenen, en niet den dood van Frankrijk alléén, maar van alle kleine en tweede-rangs landen in Europa, Nederland vooraan, die met Frankrijk stààn en vàllen! *) *** Ik kom nu weer terug op de provocaties, waaraan Frankrijk voortdurend het hoofd had te bieden. Duitschlands onmiskenbare toeleg is, den ‘Erbfeind’
*) Voor het gelegenheids-patriotisme, op bevel van Moskou, der fransche communisten, geef ik, minder scheutig dan de soviétistische beschermheeren en weldoeners, geen papieren kopek. De verkiezingen zijn op handen, de verkiezingen waarbij de communisten één van hart en zin met de S.F.I.O.-socialisten van Léon Blum - de ‘social-traîtres’ van gisteren! en met de radicalen van Stavisky naar de stembus zullen tijgen. Zij steken dus voor een poosje de nationale driekleur ùit en de roode vlag, met of zonder het ornament van Sikkel & Hamer, in hun zàk! (Noot van maart 1936, toegevoegd bij de correctie.)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
309 door onophoudelijke vexaties tot het uiterste te prikkelen, en, als het kàn, tot een oorlogsverklaring te nopen. En elken keer dat Frankrijk toegeeft - Clemenceau was de éénige die niet zwichtte voor de bedreigingen uit Berlijn! - wordt de toon der duitsche pers, door de Wilhelmstrasse geïnspireerd, aanmatigender en krenkender. Klaarblijkelijk uitgelokte grens-incidenten, bij elk waarvan Frankrijk de maat der inschikkelijkheid óvervol meet, zijn, om het zoo uit te drukken, niet van de lucht. Duitsche militaire vliegers, in uniform, dalen neer op fransch grondgebied.... en krijgen vergunning aan boord van hun vliegtuig de terùgreis te ondernemen. Duitsche Pfadfinder, in uniform, overschrijden de grens, manoeuvreeren, met ontplooide vlaggen, op franschen bodem, in weerwil van de waarschuwingen van een franschen douanier, die uitgescholden en bedreigd wordt. De ‘Zeppelin IV’, een duitsch militair luchtschip, daalt, na eerst over een uitgestrektheid van tweehonderd kilometer boven de fransche vestingwerken langs de grens gelaveerd te hebben, te Lunéville neer. Opzet? Panne? De opvarenden, duitsche officieren in uniform, worden door de fransche autoriteiten met de grootste voorkomendheid behandeld, de officieren van het garnizoen noodigen hen aan tafel, en de regeering, in Parijs, drijft de beminnelijkheid zóó ver, dat zij toestemming verleent tot het ontbieden van een ploeg dùitsche militaire monteurs, te Metz in garnizoen, die de noodige reparaties komen uitvoeren en den ballon in staat stellen door de lùcht naar Duitschland terug te keeren. De erkentelijkheid voor deze ‘Regungen liebenswürdigen Entgegenkommens’ (Conrad Haussmann dixit!) uitte zich onmiddellijk, in de vaterländische pers, door een orkaan van beleedigingen en bedreigingen aan Frankrijks adres. De duitsche officieren waren, heette het, in Lunéville schandelijk behandeld. Men had hen ‘angespuckt’, uitgejouwd, uitgescholden; fransche officieren en ingenieurs hadden de ‘onbeschaamdheid’ gehad aan boord van den gestranden Zeppelin te komen om zich rekenschap te geven van de inrichting van den ballon, op het omhulsel waarvan, zooals ook op de beschotten en deuren, ‘fransch gepeupel’ honende graffitti geschreven had. De herinnering aan dezen veelvoudigen smaad werd vereeuwigd door een gedenk-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
310 penning ter grootte van een rijksdaalder, waarop de duitsche adelaar, toutes griffes dehors en de nekveeren van woede overeind staand, den van angst ineenkrimpenden gallischen haan toeschreeuwt dat ‘ein deutsches Luftschiff deutscher Boden’ is en dat hij - de haan - daar dus àf heeft te blijven.... ‘Verstanden?’ Een poosje later krijgen wij het incident van Nancy: duitsche studenten uit Straatsburg komen kabaal maken in het Casino, waar een zouteloos maar onschuldig kreupel-rijmpje over de landing van den ‘Zeppelin-IV’ te Lunéville werd gezongen. Het slot-couplet van dit liedje - waarin gememoreerd werd dat drie fransche vliegers den duitschen ballon in weerwil van den stormwind uitgeleide hadden gedaan tot aan de grens - luidde zóó: ‘Ceci prouv' en cette affaire / Q'nos aviateurs militaires / Ont leur direction en main / Et dans un' prochain' campagne / Ils sauraient de l'Allemagne / Ne pas se tromper d'chemin!’ Een wèl onschuldige satire, vergeleken bij hetgeen de duitsche kranten, sedert jaar en dag, voorspelden van hùn Zeppelins, hùn Parsevals, hùn Gross etc., die, na Nancy, Toul, Epinal, Verdun en àndere versterkte steden aan de grens vernield te hebben, Parijs, het ‘moderne Babel’, met den grond gelijk zouden maken. Om dit waarlijk niet-overdreven-boosaardige ‘beuglant’- liedje hadden de Duitschers kunnen lachen. Maar zij lachten nièt! ....‘Ironie haben wir nicht, mein Herr, aber Weissbier können Sie bekommen!’ Hàdden de kabaalmakers in Nancy te veel bier gedronken? Ik weet het niet! Maar zij schreeuwden, thuis gekomen, het heele Vaterland op stelten. Zij waren ‘grausam’ mishandeld, men had hen in het gezicht gespogen - alwéér! - men had hen gedwongen neer te knielen (sic!) voor een paar fransche officieren, die, in het station te Nancy, ‘met blijkbare voldoening deze barbaarsche mishandelingen hadden aangezien.’ Etc., etc. Diplomatieke nota's uit Berlijn! Dreigende vragen om opheldering! De niet-te-ontmoedigen fransche regeering is alwéér ‘liebenswürdig entgegenkommend’. Zij verbiedt het zingen van het Zeppelin-liedje in Nancy, Lunéville en nog een paar grenssteden. En de beminnelijkheid overdrijvend die onmiddellijk, met wèlke triomfkreten! wordt uitgelegd als
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
311 ‘einen Beweis des Angstgefühles’, dient zij den prefect van het departement Meurthe-et-Moselle, waarvan Nancy de hoofdplaats is, een felle berisping toe, plaatst den commissaris van politie over en bestraft de hoofd-agenten die de duitsche kabaalmakers uit het Casino verwijderd en naar het station getransporteerd hadden. IJdele toegeeflijkheden en inschikkelijkheden allemaal! Duitschland is niet te bevredigen, en het beantwoordt tegemoetkoming met onhebbelijkheden. De Franschen laten de per ongeluk of met opzet op hun grondgebied gedaalde vliegtuigen en Zeppelins de terugreis aanvaarden door de lùcht? De fransche vlieger Glaize valt met zijn avion op duitsch grond-gebied neer.... dertig, zegge dèrtig meter over de grens! Zijn verzoek om zijn biplan tot ààn de grens terug te mogen rollen wordt afgewezen. Hij wordt opgesloten en mag pas na een gevangenschap van acht-enveertig uur naar Frankrijk terugkeeren, met zijn van te voren uitéén-genomen machine! Michelin, de fabrikant van de bekende pneus, die, met een ronde, nièt-bestuurbare ballon ergens in Duitschland is gedaald, wordt gearresteerd, gefouilleerd, tot op het hemd uitgekleed en een dag of wat achter slot gehouden voor dat hij naar zijn land terug mag gaan. En zoo voort, en zoo voort, tien, twintig soortgelijke gevallen! *** Ik ben bij deze min of meer geruchtmakende, maar wegens de omstàndigheden altijd ernstige incidenten stil gestaan, om den lezer te verplaatsen, te hèrplaatsen in de atmosfeer der laatste maanden voor den oorlog van 1914, die niet zoo héél veel verschilde van de tegenwoordige. Het spreekt van zelf, dat, in de Telegraaf, de commentaren op dit soort gebeurtenissen nog al uitéén loopen, al naarmate zij afkomstig zijn van den parijschen of van den berlijnschen correspondent van het blad. Maar terwijl Uriah Heep den laatstgenoemde vrij spel laat voor zìjn lezingen van de verschillende incidenten en polemieken, doet hij de mìjne, van tijd tot tijd, voorafgaan door een redactionneele noot - ‘chapeaux’ heeten die dingen hier - waarin hij, met al de perfidie die hem ten-dienst staat en onder het voorwendsel van een de-weegschalen-in-even-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
312 wicht-houdende-onpartijdigheid, mijn betoog bij vóórbaat tracht te ontzenuwen en dus waardeloos te maken in het oog van den lezer. Ik laat hier één van deze nootjes, een meesterstuk van tartuferie, volgen: ‘Indien wij onderstaand artikel van onzen Parijschen correspondent publíceeren, doen wij dit slechts onder nadrukkelijk voorbehoud. De tijd tot het schrijven van een objectieve geschiedenis der Fransch-Duitsche betrekkingen is nog niet gekomen en iedere poging daartoe thans reeds ondernomen, leidt noodzakelijkerwijze tot meer of minder partijdige uiteenzettingen. In weerwil van de overtuigende wijze, waarop onze correspondent het Fransche standpunt verdedigt, dient er op gewezen te worden, dat naast z'n lezing ook de Duitsche recht van bestaan heeft. Zonder voor of tegen de afzonderlijke in dit artikel uitgesproken meeningen partij te kiezen (sic!) merken wij toch op dat wij wèl onvoorwaardelijk (resic!) geloof hechten aan de officieuse verklaring der Norddeutsche Allgemeine Zeitung, waarin met betrekking tot het opzienbarende artikel der Kölnische Zeitung gezegd wordt dat de Duitsche regeering geheel vreemd is aan dergelijk geschrijf.’ Het ‘dergelijk(e) geschrijf’ was een onmiskenbaar geïnspireerd artikel van het keulsche blad (gedagteekend begin maart 1913), waarin Frankrijk voor den zooveelsten keer werd bedreigd en aangewezen als d e vijand tegen wien in den volgenden oorlog van leer zou worden getrokken. De sensatie, in heel Europa verwekt door dit stuk waarvan de publicatie was samengevallen met het 1001e manifest van den Friedenskaiser: ‘An Mein Heer!’, was zóó hevig geweest, en het had, voornamelijk in Engeland, zulke algemeene protesten uitgelokt, dat de duitsche regeering het raadzaam ging achten een beetje in te binden. Vandaar de berisping, door de openlijk-officieuse Norddeutsche Allgemeine Zeitung toegediend aan de verkàpt-officieuse Kölnische Zeitung, reprimande die niemand, buiten Uriah Heep, ‘onvoorwaardelijk’ deed gelooven aan Duitschlands vredelievendheid. Toen hij dit aardigheidje - het plaatsen van ‘nadrukkelijk voorbehoudende’ nootjes boven mijn stukken - tweemaal had uitgehaald, beklaagde ik mij daarover bij Holdert,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
313 die hem, op mijn verzoek, gelastte het eerst-volgende antifransch-getinte artikel van zijn berlijnschen vriend en compère eveneens te tooien met een ‘chapeau’ van gelijke strekking. Dit gebeurde, en daarmee was het weer voor een heele poos ùit met Uriah Heep's geniepige depreciatie van mijn artikels. Maar onuitpùittelijk in het bedenken van fielterijen, vond hij, een tijdje later, iets ànders: het mij-niet-verstaan aan de telefoon! Het telefoneeren uit Parijs was jaren lang goed gegaan. Aanvankelijk, d.w.z. vóór de directe verbinding Parijs - Amsterdam, was dit geschied via Antwerpen, waar een correspondent mijn dictées opnam en over-telefoneerde, en later rechtstreeks met de Telegraaf, waar ik, in de eerste tijden, te doen had met een uitstekenden stenograaf die mijn dictées, heele stukken vaak, op onberispelijke wijze noteerde. Het tarief was heel laag! Ik geloof dat het, in den loop van den dag, vijf francs, en 's avonds, na negen uur, drie francs per drie minuten bedroeg. Het telefoneeren - in drie, zes of negen minuten kan men héél wat dicteeren - kwam dus oneindig goedkooper uit dan het telegrafeeren, dat, tegen pers-tarief, acht centimes per woord kostte. Een geruimen tijd lang was, zooals ik zei, alles vlot gegaan. Maar op ééns, in het jaar 1913, nadat Uriah Heep, zonder succes, tal van àndere middelen had beproefd om mij ‘wèg te pesten’, kwam de kink in den kabel, de telefoon-kabel. Het spreken met Amsterdam werd, geleidelijker-wijze, moeilijker en daar waren dagen, voornamelijk als er véél te telefoneeren viel - dit wist men, in de Sint-Nicolaasstraat, door de al ingekomen Havas-telegrammen - dat ‘men’ weinig of niets van mijn dictées verstond. Aan het centrale telefoon-kantoor, in Amsterdam, had men dan heel goed verstaan dat ik de Telegraaf verlangde, en nog klinkt mij de zangerige toon in het oor van de telefoon-jufvrouw, die mij het ritueele: ‘Ik zal u verbinde, meneer!’ toeriep. Maar zoodra ik verbonden wàs met de Sint-Nicolaasstraat, ging het niet meer. Men verstond er alles verkeerd, of half, of heelemààl niet, en de drie, de zes, de negen minuten waren om, zonder dat ik mijn tekst had kunnen overbrengen. Ik had dan, somtijds, een langen na-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
314 middag in de Kamer gezeten, of, bij groote processen voor de cour d'assises, den héélen dag in het paleis van Justitie, en ik was dan genoodzaakt mijn in het hollandsch neergekrabbelden, alleen voor mijzelf leesbaren en voor het dicteeren bestemden tekst te vertalen en te tikken, en laat in den avond van den top van Montmartre, waar ik woonde, naar het telegraaf-kantoor aan de Beurs te brengen, waarvoor ik natuurlijk een auto nam. Het was een ignobele toeleg! En als ik, bij deze gelegenheden, Uriah Heep onder mijn bereik had gehad in plaats van op vijf-honderd kilometer afstands, dan zou ik hem zijn eeuwig-grijnzende fielten-tronie murw gebeukt hebben. Het gebeurde, een keer of wat, dat ik het wezen in de telefooncel van de TelegraafTelegraaf, dat voorgaf niets van mijn dictée te verstaan, in ongekunstelde termen mijn ongenoegen betuigde. De man snapte dàn oogenblikkelijk wat ik bedoelde en zei: ‘U mot me niet uitschelde, meneer!’ Dit was nièt de stenograaf - een aardig, gedistingeerd jongmensch, met wien ik in den eersten tijd te doen had en die, intusschen, een àndere betrekking, die van snelschrijver in de Kamer, had gevonden - maar een onveranderlijk met feldgrau overtrokken, verschoten-blond, zaagselkleurig, schilferig schepsel, dat, contradictio in terminis! Merg of Mergman heette en van wien het verhaal ging dat hij eens, toen Holdert, op een thuisreis, aan de krant getelegrafeerd had dat de gelijknamige redactie-knecht aan het station moest komen om zijn koffertje te dragen, dit bevel had opgevat als tot hèm gericht, en op het aangegeven uur in gestrekten draf naar het Centraalstation was gerend. - Hé! u hier, meneer Merg? had Holdert, uit de coupé stappend, gezegd. Waar gaat de reis naar toe? - De rèis, meneer Holdert?.... U hebt toch geseind dat ik u moest komen afhalen om uw koffertje te dragen? De ‘ouwe’ glimlachte even. Hij had den ànderen knecht bedoeld! Maar hij belastte zijn redacteur, Uriah Heeps onder-slaaf, toch maar met zijn valies. Waarom zou hij dat nièt hebben gedaan? Wat het telefoneeren aanging, daarvan zag ik voortaan àf en verving het door telegrafeeren, wat voor de krant veel duurder uitkwam maar mij nuttelooze inspanning en ergernis bespaarde.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
315
Hoofdstuk XXVI Ik geloof niet dat er veel beroepen zijn die meer afwisseling bieden dan dat van correspondent in een wereldstad, waar de onderwerpen, in eindelooze variatie, voor het grijpen liggen. Het ongeluk voor de correspondenten, exceptionneele gevallen buiten beschouwing gelaten, is het verstand-vanàlles-hebben en de daaruit voortvloeiende veelschrijverij, die van hen geëischt wordt. De redacteuren-ter-plaatse van een groot dagblad hebben, elk, een afzonderlijke rubriek: buitenlandsche politiek, binnenlandsche politiek, muziek, tooneel, letterkunde, plastische kunsten, rechtszaken, sport etc. Van den correspondent in het bùitenland wordt verlangd dat hij over àl deze dingen schrijft, of hij er begrip van heeft of niet. Wie dit doet, tenzij hij - zoo zìjn er - zijn wijsheid uit de kranten put en voor èigen werk, èigen indrukken, èigen voorlichting geeft wat hij, eenvoudigweg en goed of slecht vertalend, daaruit overneemt, die heeft geen tijd om adem te scheppen, en zijn bestaan, wèlke somtijds benijdenswaardige compensaties hem dit ook oplevert, is dat van een galeislaaf-op-vrije-voeten. ‘Op vrije voeten’ is een manier van spreken, die niet aan de werkelijkheid beantwoordt. Want dank zij het satanieke martelwerktuig dat telefoon heet, is hij bij voortduring te bereiken door zijn redactie, die hem iedere minuut kan opbellen. Ik voel niets voor een dergelijke existentie. En waar het mijn eigenliefde niet de minste inspanning kost te erkennen dat ik geen verstànd heb van dit of dat: van automobielen en automobilisme, van de proportionneele vertegenwoordiging, van oliehoudende zaden, van de edele
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
316 bokskunst, van beschermende rechten op uitheemsche kanarievogels, van beurs-speculaties, van het bimetallisme, van de textiel-industrie, van zijde-, meelen paalwormen, van druifluizen en van groote branden, onthoud ik mij met angstvallige nauwgezetheid van causerieën over deze en dergelijke onderwerpen, en schrijf alléén over dingen waarvan ik wèl benul heb en waarin ik belang stel. Tot deze laatste behooren, o.a., gewone, vulgaire moorden en doodslagerijen nièt. Die kunnen mij geen zier schelen en ik maak er nooit melding van. Maar bij groote politieke en crimineele processen voor de parijsche cour d'assises: affaire-Steinheil, affaire-Caillaux, het geding tegen de z.g.n. ‘autobandieten’, ben ik een gepassionneerd toehoorder en toeschouwer. Bij verscheidene van deze processen had ik tot naasten buurman een onoogelijk advocaatje, judiciair verslaggever, dacht ik, van een provinciaal krantje. Naar zijn verfomfaaide toga en zijn smoezelige witte das te oordeelen, baadde hij niet in weelde. Zijn trekken tintelden van sluwheid en niets ontging aan den blik van zijn half-toegeknepen oogen. Hij had het voorkomen van een hondenscheerder en kattenlubber, zooals men die 's zomers aan de Seinekaden en onder sommige bruggen ziet met een ingezeepten poedel onder handen. Hij sprak weinig, ook met zijn collega's van de balie, en hij was één contrast met zijn socialistischen geloofsbroeder en vakgenoot Jules Uhry - in de wandeling aangeduid als ‘Uhry noir’ om hem te onderscheiden van zijn blonden broer - die één luidruchtige en amusante gesticulatie was en zelfs de dufste processen wist op te vroolijken door zijn interrupties en zijn sorties tegen den president van het hof, als die iets zei of deed dat hem niet beviel. Aardige Uhry noir! Maar ik had het over mijn naasten buurman op de Persbank, die niemand anders was dan Mr. Pierre Laval, toekomstig minister van alles-en-nog-wat: van Justitie, van Koloniën, van Buitenlandsche Zaken, van wat weet ik nog méér.... voorzitter van den ministerraad - wat zal hij zijn, wéér zijn of nièt meer wezen als dit instantanéetje het licht ziet? - en die, hoe ambitieus hij ook was, en de eerzucht sypelde hem uit al de poriën van zijn olieachtige
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
317 opperhuid, destijds zeker niet droomde dat hij, een kleine kwart-eeuw later, als vertegenwoordiger van Frankrijk op visite zou gaan bij president Hoover, die hem gefloten had en hem voor den gek hield; bij Mussolini, die hem in zijn zak stak; bij den ‘deutschfreundlichsten Pabst der Geschichte’ (Kölnische Zeitung ddo 31 mei 1927), van wien hij niet ééns de feitelijke neutraliteit der catholieke geestelijkheid bij het plebisciet in het Saargebied loskreeg.... Abstimmung waarvan de uitslag het op dàt moment een beetje wankele prestige van den Führer meer glans dan ooit bijzette! En evenmin vermoedde hij, denk ik, toen hij daar naar Meg Steinheil stond te kijken, dat hij - summum van democratische glorie! - op het Kremlin, in de ‘Verboden Stad’, kameraad Stalin naar moscovitisch gebruik op den mond zou zoenen en een rumba dansen met kameraad Litvinov en met al de beproefd-communistische dames van al de Volks-commissarissen. Dat had de tevroeg-ontslapen Vredesapostel, de Heilige Aristide, zijn meester en zijn voorganger, aan hem moeten beleven! *** Eén crimineel geding, het laatste dat ik, aan den vooravond van den oorlog, bijwoonde, wil ik hier memoreeren. Het proces van mevrouw Caillaux, die mijn vroegeren patroon Gaston Calmette, directeur van de Figaro, in zijn cabinet doodschoot. Cause célèbre, waarin de Justitie, de ‘staande’ en de ‘zittende’ - de eene zoowel als de andere plat op den buik liggend! - er nièt op uit was de gezworenen een veroordeelend verdict te ontwringen. O! hemel, nee! De beklaagde, in deze zaak, mòet en zàl vrijgesproken worden, al zou de onderste steen van Themis' tempel bòven! Want zij is de vrouw - de dèrde geloof ik: van de eerste twee liet hij zich scheiden met een zoentje tusschen beiden - van een machtig, bijna òppermachtig Heer der Republiek, beurt om beurt, zooals al zijn kornuiten, minister van dìt of van dàt en een paar maal premier. Maar Joseph Caillaux is méér nog! Hij is de aanvoerder, ‘le Chef aimé et respecté’ zegt een geestdriftig, als getuige gehoord aanhanger, van de ‘groote radicale en radicaal-socialistische Partij’.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
318 Men heeft dus, met de nauwgezetste zorg, een wèldenkende, d.i. radicaal-socialistische jury uitgepikt, die, hòe de debatten ook verloopen, wàt zij ook, in weerwil van den president en van het Openbaar Ministerie, aan het licht mogen brengen à charge van de doorluchtige beklaagde, madame Joseph onschuldig zal verklaren. Tot voorzitter van het Hof heeft de bevoegde autoriteit een rechterlijk domestique à tout faire aangewezen, een heerschap wiens cynische partijdigheid ten-gunste van de beklaagde zóódanig in het oog loopt, dat een van 's mans bijzitters, zijn walging niet langer meester, hem op een gegeven moment met duidelijk hoorbare stem toebijt: ‘Monsieur! vous nous déshonorez.’ De beklaagde? Een stugge, koude, gevoellooze bourgeoise - in de hàtelijke beteekenis van het woord! - aan wie àlles berekening en overlèg is en nièts onbedwingbare hartstocht, en van wier groteske aanmatiging men een begrip krijgt door haar uitroep tot den agent, die haar, een oogenblik na den moord op Calmette, bij den arm vatte om haar naar het dichtstbij-gelegen politie-bureau te brengen: ‘Ik verbied u mij ààn te raken!.... Je suis une dame!’ Arrogantie die zij, heel den duur van haar proces, op de ergerlijkste wijze ten-toon spreidt, en die niemand minder past dan deze vrouw, moordenares van een argeloos man die haar uit hoffelijkheid had ontvangen. Van elementair menschelijk gevoel, van iets als wroeging over het dooden van Gaston Calmette - overhoop geschoten, nièt, zooals de uitlegging, de pseudo-rechtvaardiging van haar daad luidde, om de publicatie te voorkomen van intieme brieven, maar van officieële stukken *) - van elementair menschelijk gevoel is niets te bespeuren bij deze ‘dame’,
*) De ‘Documents verts’, zoo aangeduid naar de groene kaft waarin zij staken, door Caillaux' intiemen vijand Barthou, in overleg met Briand, aan Calmette ter-inzage gegeven, en die den ontcijferden tekst inhielden van telegrammen, door den duitschen chargé d'affaires te Parijs, von der Lancken, aan het ministerie van Buitenlandsche Zaken te Berlijn gericht. Uit deze dépêches bleek Caillaux's diplomatiek gekonkel, in de dagen van Agadir en gedurende de daarop volgende periode van onderhandelingen, met von Kiderlen Waechter.... over het hoofd héén van de Selves, den verantwoordelijken minister van Buitenlandsche Zaken.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
319 die, van den beginne af zéker van vrijspraak, geen overtollige moeite doet de jury te verteederen door handenwringen en geween. Alles aan het schepsel is antipathiek! En aan hààr niet alleen! Daar was ook, als getuige gehoord, haar man, Joseph Caillaux, aanmatigender, onbeschaamder, uittartender dan ooit, zooals hij daar, in het getuigenhekje, uren lang stond te oreeren, nu eens zijn impertinente monocle in de oogholte duwend, dan weer luchtigjes er mee bengelend aan het breede, zwarte lint, het eene oogenblik nonchalant voorover gebogen naar het Hof en vertrouwelijk, neerbuigend bijna, keuvelend, het andere moment, met één hand in den zak van zijn veston, naar de jury gekeerd, en, zijn betoog plotseling afbrekend en een pirouette makend, het publiek, dat zich veroorloofd had te mompelen, uitdagend metend met den blik. Commediante, tragediante! Geleidelijkerwijze wordt de zaak: Openbaar Ministerie contra mevrouw Caillaux, beschuldigd van moord op den persoon van Gaston Calmette, het geding van de Republiek tegen de Reactie! De Republiek, dat is Caillaux en de radicale Partij aan het hoofd waarvan hij staat, en de Reactie dat was de directeur van de Figaro, die het régime ten-val hoopte te brengen en daarom en daarom alléén een ‘intieme briefwisseling’ van Joseph Caillaux wilde publiceeren. Het is op dit stramien - altijd hetzèlfde, trouwens, wanneer het een of andere schandaal: Panama, Oustric, Hanau, Stavisky, de moord op Prince, etc., etc. tot in het oneindige, de voosheid en de verdorvenheid van het régime en zijn steunpilaren opnieuw aan het licht brengt - het is op dit stramien: de Republiek in gevaar!, dat de getuigen à décharge, bijna uitsluitend ‘témoins de moralité’ die allerlei voortreffelijks en verhevens van de beklaagde komen vertellen, borduren en voortborduren. De tòch al zorgvuldig geselectionneerde gezworenen raken hoe langer hoe stèlliger overtuigd dat zij de verdedigers zijn van de Republiek, en dus mevrouw Caillaux, die een der gevaarlijkste belagers van het régime neerlegde, vrij moeten spreken. Wat zij met groote geestdrift doen!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
320 Het comische intermezzo, dat bij geen crimineel proces ontbreekt, werd, in dit geding, opgevoerd door een stuk of wat chirurgen, als deskundigen gedagvaard, de eenen à charge, de anderen à décharge, en die, in een scène à la Molière, betoogden en bewezen, déze dat Calmette overleden was aan de gevolgen van de verwondingen drie kogelgaten in zijn buik - hem door de beklaagde toegebracht, géne, bij monde voornamelijk van professor Doyen, dat zijn dood alleen te wijten was aan de onzaakkundigheid, de beunhazerij, der heelmeesters die hem behandeld en geopereerd hadden. Stelling, door den geleerden professor wit-op-zwart - wit krijt op een zwart schoolbord - met zóóveel gloed gedemonstreerd, dat de gezworenen, die, tot algeheele geruststelling van hun onbevangen geweten, niets vuriger wenschten dan hun aanstonds uit te brengen vrijsprekend verdict op ten-minste één onbetwistbaar-rationeele overtuiging te gronden, tot de slotsom kwamen dat niet mevrouw Caillaux's goed onderhouden snelvuur, maar de stumperigheid van de chirurgen, die hem behandeld hadden, Calmette het leven had gekost, en dat de directeur van de Figaro, naar de wàre regelen der kunst opengesneden en weer toegenaaid, nu zoo frisch als een hoentje zou rondloopen, naar alle waarschijnlijkheid in heel wat béter welstand zelfs dan vóór zijn kennismaking met mevrouw Caillaux en haar browning, die ‘van-zelf afgegaan’ was. De laatste debatten van dit in alle opzichten schandelijke proces - Caillaux had een, door den impresario van spontane straat-betoogingen, Napoleon Poggiale, aangeworven, en door zijn, Caillaux's, vriend en beschermeling Almereyda aangevòerde claque gehuurd, die hem, elken keer dat hij in het paleis van Justitie verscheen of daaruit héénging, uitbundiglijk toejuichte: ‘Vive Caillaux! vive la République’ - de slotdebatten, zeg ik, van dit geding ontwikkelden zich in een atmospheer van spanning, zooals Frankrijk en ook de wereld daarbùiten die sedert lange jaren niet hadden gekend. De door Duitschland gezochte, gewilde en tot in de kleinste bizonderheden voorbereide, frissche, vroolijke maar niettemin ‘aufgezwungener’ oorlog was dààr, stond voor de deur. En ik denk geen te gewààgde onder-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
321 stelling uit te spreken, als ik aanneem dat dit proces, virulent symptoom van verrotting en demonstratie van nationale verdeeldheid, aan de overzijde van den Rijn geinterpreteerd als kenteekenen van een verzwakt weerstandsvermogen, een der bìj-aanleidingen is geweest tot het uitbreken, op dàt moment, van den wereldbrand. Zooals dit, onder méér, ook waren de revolutionnaire werkstakingen in Sint-Petersburg, de verwachting van een algemeenen, gewapenden opstand in Ierland, en de tijdelijke ontwrichting der fransche regeering door de afwezigheid van den president der Republiek en den voorzitter van den ministerraad, beiden in Rusland op het oogenblik der overhandiging van het oostenrijksche ultimatum te Belgrado. *** Van Auburtin, correspondent, destijds, van het Berliner Tageblatt, hoorde ik, een paar uur vóór de uitspraak van het mevrouw Caillaux onschuldig verklarende vonnis, dat de duitsche reserve-officieren, in Parijs woonachtig of daar tijdelijk verblijf houdend, dienzelfden morgen aanschrijving hadden ontvangen onmiddellijk naar hun land terug te keeren. ‘Dat beteekent oorlog!’ zei hij ontzet. Een paar dagen later verliet hijzelf, die géén reserve-officier was, Parijs. Maar in plaats van rechtstreeks naar Duitschland te reizen en dus een kaartje te nemen aan het Gare du Nord, had hij den weg via Zwitserland gekozen, en de oorlogsverklaring verraste hem, zonder hem te verwonderen, in ik weet niet meer welke fransche stad, waar hij, zijn reis afbrekend, overnacht had. Aangehouden, en, o.a., naar zijn relaties in Parijs gevraagd, gaf hij mij op als een soort van moreele borg wat zijn gevoelens met betrekking tot Frankrijk aanging, gevoelens die, voor zoover hij zich ten mijnen aanhoore daarover had uitgelaten, niet alleen correct maar sympathiek waren en dus allergunstigst afstaken tegen het sentiment van zijn landgenootschappelijke collega's. Zoo luidde dan ook de inlichting, door mijn vrouw, die natuurlijk op de hoogte was van den aard mijner relaties met de duitsche correspondenten, verstrekt aan den inspecteur van politie, die, kort na Auburtin's aanhouding, navraag bij mij had moeten doen, maar dien ik, in den tusschentijd gemobiliseerd, niet te woord had kunnen staan. Ik hoorde later
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
322 dat Auburtin's gevangenschap van korten duur was geweest en dat men hem, in plaats van hem te interneeren in een concentratiekamp, zijn reis naar Zwitserland had laten vervolgen. Ik hoop dat mijn indirect getuigenis tot zijn vrijlating heeft bijgedragen. Hij was een fatsoenlijk man en een aangenaam mensch en hij behoorde tot de zes of zeven voortreffelijke Duitschers - laat mij royaal zijn en tièn zeggen! - die elk geslacht, in den zin van generatie: soit een duur van drie-en-dertig jaar gemiddeld, in den omloop ziet.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
323
Zesde boek De groote slachting Jaurès vermoord - De Groote Dupe! - Gemobiliseerd - Mijn kameraden - Mijn kapitein - Mijn colonel - Ik verhoor krijgsgevangenen - Soldaat éérste klas! Afgekeurd - Naar Holland - Uriah Heep verwelkomt mij - H o e d e Te l e g r a a f alliadophiel werd - De ‘neutrale’ pers - Frontreizen - Soeur Julie - Het p.p.c. van generaal von Hahn - Schröders gevangenneming - Bij Clemenceau - Een weenende ‘leeuw’! - Diplomaat-in-rustige confidenties - Govert G. von Escobar - Vestiging in de oorlogs-zône - Inkwartiering - Uittocht - De patriottische tranen van Marcel Cachin - Weer naar Holland - Interviews met nederlandsche ministers.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
325
Hoofdstuk XXVII 31 juli 1914. Tusschen 8 en 9 uur in den avond. Croci, de in alle opzichten uitstekende correspondent van de milaneesche Corriere della Sera, belt mij op:
- Jaurès is zooeven vermoord in een klein restaurant in de rue du Croissant! Jaurès vermoord! Ontzèttend nieuws! Ik ijl naar de rue du Croissant, een zijstraat van de rue Montmartre, brandpunt van de kranten-industrie.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
326 De wijk is vol tumult en de lezingen van den moord loopen nog al uiteen. Aan de bureaux van de Humanité verneem ik de ware toedracht. Terwijl Jaurès, in zijn gewoon restaurant, op zijn gewone plaats, met den rug naar het venster gekeerd zat te eten, schoot zijn sluipmoordenaar, een van de halve gordijntjes achter hem oplichtend, hem twee revolver-kogels door het achterhoofd. De dood was oogenblikkelijk ingetreden. *** Geen gebeurtenis, alle overwegingen van zuiver-menschelijken aard buiten beschouwing gelaten, had grooter consternatie kunnen verwekken dan de vermoording, op dit moment, van den leider der fransche socialistische Partij. In Duitschland was, den vorigen dag, de ‘Kriegsgefahrzustand’ afgekondigd, en de rampzalige Jaurès, in vertwijfeling over de ineenstorting der hersenschimmige vredesen-verbroederings-illlusies, waaraan hij zich, blind voor de werkelijkheid, jaren lang had vastgeklampt, had de vóórlaatste uren van zijn leven doorgebracht met het opslaan, in de bibliotheek der Kamer, van al de daar beschikbare duitsche woordenboeken, ten-einde de juiste beteekenis van dezen voor hem barbaarschen term te doorgronden. Kriegsgefahrzustand = Etat de danger de guerre. Vermoedelijk had hij, hopend nog tegen alle waarschijnlijkheid in, tot het uiterste gepoogd zich in te praten, dat het gevààr voor de ramp de catastrophe-zèlf nog niet was en dat er dus nog altijd een glimp van hoop overbleef. Maar buiten hem geloofde niemand meer aan het afdrijven van den cycloon, al zou ook Poincaré, in zijn presidentieele proclamatie in extremis, verzekeren dat de mobilisatie de oorlog (nog) niet was.... ‘La mobilisation n'est pas la guerre!’ Het was in deze sfeer van uiterste spanning, op een oogenblik dat àlles vermeden moest worden wat tweespalt en verbittering te-weeg kon brengen in het aanstonds besprongen land, dat de leider van een, door ruim honderd afgevaardigden vertegenwoordigde politieke partij, vermoord was.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
327 Indien ooit de vrààg: ‘Wie kon profijt verwachten van deze daad?’, en het classieke àntwoord: ‘Is fecit cui prodest!’ zich opdrongen, dan was het in dìt geval. Daar wàren er, daar zijn er nòg die de Action Française beticht hebben van den moord op Jean Jaurès, of, tenminste, van de inspiratie tot deze daad. Bespottelijke aantijging, ingegeven door botte partijhaat! Wanneer ik dit zeg dan spruit dit nièt voort uit mijn sympathieën voor de Action Française en haar politieke doctrine, waar mee ik het - dit in het voorbijgaan - sedert lange jaren geheel en al ééns ben. Als ik dàcht dat de A.F. Jaurès' vermoording bewerkt had, dan zou nièts mij weerhouden dit neer te schrijven. Ik ben de onafhankelijkste mensch ter-wereld en niets belet mij wàt ook te zeggen! Maar de aantijging, of de insinuatie: Jaurès vermoord dóór of op aanstoken vàn de A.F., kan den toets ook van de simpelste rede niet doorstaan! Wat ik als volgt wil demonstreeren. Men kàn het of men kan het nièt eens zijn met de doctrine en met de politiek van de A.F., en het herstel van het erfelijk koningschap in Frankrijk wenschelijk of verwerpelijk achten. Maar liefde voor hun land zal geen onbevangen-denkend mensch ontzeggen aan een Charles Maurras, een Léon Daudet, een Jacques Bainville *). Op voorwaarde, wel te verstaan, dat hij iets van hun werk en van hun werken kènt, en niet maar du haut de son ignorance ‘Léon Daudet? Een pias!’ noemt, zonder ooit een regel, laat staan een bladzijde van dezen universeelen geest en machtigen polemist gelézen te hebben. En deze klare vernuften, deze luciede patriotten, zouden, terwijl hun land in doodsgevaar verkeerde en alleen de nationale éénheid, de ‘union sacrée’ in het aangezicht van den vijand, het voor den ondergang kon behoeden, déze mannen zouden, door de vermoording van een persoonlijkheid zooals Jaurès, het sein hebben gegeven tot een eventueelen burgeroorlog, tot een gebeurlijke dienstweigering van tienduizende aanhangers van den verraderlijk gedooden tribuun? Allons donc! Neen! nòg eens: Is fecit cui prodest! En wiè had belang
*) Onlangs overleden. Zijn dood is een groot verlies voor Frankrijk. (Noot van maart 1936, toegevoegd bij de correctie.)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
328 bij dezen moord, wie kon hopen of verwachten er onlusten door te verwekken, of, op zijn minst, verwarring, en, als gevolg dààrvan, bemoeilijking en vertraging van de fransche mobilisatie? Het antwoord dringt zich van zèlf op: Duitschland! Jaurès' moordenaar was geen Duitscher? Natuurlijk niet! So unklug sind wir nicht! Maar de dader van den moord, de uitvoerder van den niet door hemzèlf beraamden aanslag, Raoul Villain - oud-lid van Marc Sangnier's ‘Sillon’ - was een onmiskenbaar-zwakzinnige, door wie wéét welke suggesties tot zijn manslag gedreven. Ziedaar! voor mij de oplossing van het mysterie van Jaurès' tragischen dood, die, gelukkigerwijze, nièt de verwachte gevolgen had. De mobilisatie verliep zonder de minste stoornis, zooals ik, alle internationalistische rhetoriek en alle gebalk van de ‘In-ter-na-tio-na-a-a-a-le’ ten-spijt, verwacht en in de Telegraaf voorspeld had. *** Nu het een en ander over Jean Jaurès, zooals ik hem zag. Jean Jaurès was, als particulier, een fatsoenlijk man, en, als publiek persoon, van een onverdachte en ongerepte integriteit. Mèt zijn partijgenoot, mede-leider en boezemvijand Jules Guesde, stak hij, wat dìt aanging, hemelhoog uit boven tal van zijn, het bewuste, georganiseerde proletariaat vertegenwoordigende broeders in Karel Marx. Hij leefde met zijn wettige huisvrouw - maîtressen op de planken der gesubsidieerde schouwburgen of onder het corps de ballet van de groote Opéra heeft hij niet gehad, en geen mensch zag hèm ooit, na een middernachtelijk parlementair debat over de oliehoudende zaden, in een cabinet particulier bij Maxime's uitblazen met een petite amie op elke knie en een dèrde op zijn stoere boerenschouders - hij leefde, zeg ik, met zijn wettige huisvrouw en hun twee kinderen, van zijn parlementaire indemniteit en zijn zeker niet overdreven-hoog salaris als redacteur aan de Petite République, en, later, als directeur van de Humanité. Hij bezat geen voorvaderlijke of tijdgenootschappelijke burchten aan de Côte d'Azur, zooals verscheidene àndere ‘damnés de la
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
329 terre’, hij had geen Hispano, en hij logeerde, op zijn propaganda-tochten, nièt in palaces. Jaurès wìst veel, in tegenstelling met zijn oud-partij-genoot Briand, die nièts wist en ook nooit begéérd heeft iets te weten. En hij spràk veel! Barrès, zijn collega in de Kamer, noemt hem ergens ‘een monster van welsprekendheid’. Hij was een parlementaire Donderaar en hij greep zijn voor het meerendeel middelmatige en onder middelmatige collega's van alle partijen ‘bij hun ingewanden’, zooals dat hier heet. Slagvaardig, geestig dikwijls, letterkundig en geschiedkundig geschoold, triomfeerde hij gewoonlijk zonder àndere dan lichàmelijke inspanning - hij daverde en gesticuleerde zich altijd in het zweet! - over zijn minder begaafde of minder tonitruante tegenstanders. Hij kon, bij gelegenheden, hooghartig en vernietigend zijn en was dan, naar mijn smaak, op zijn bèst. Nog klinkt mij zijn: ‘Ne m'injurie pas qui veut!’, aan het adres van ik weet niet meer wièn in de ooren - maar dìt was een reminiscentie van Chamfort: ‘Ne se brouille pas avec moi qui veut!’ - zijn: ‘triste et répugnant jésuite!’ tot den inderdààd walgelijken Jules Auffray, en zijn: ‘Pas vous ou pas ça!’ aan het slot van een wrekende diatribe tegen zijn ex-kameraad Aristide, den gewezen ‘grèvegénéraliste’, die, als voorzitter van den ministerraad, een algemeene staking van het spoorweg-personeel den kop had ingedrukt. Dit was, in vijf korte woordjes, in veertien letters wèlgeteld, een meesterlijke afstraffing, waarvan Briand, die gedurende heel de boetpredicatie onverstoorbaar op den lessenaar vóór zich had zitten trommelen, zich trouwens geen sikkepitje aantrok. Ofschoon ik hem somtijds vermoeiend vond, wat nooit het geval was met den peilloos-diep inferieuren Aristide, was het, uit een scenisch oogpunt, altijd vermakelijk naar hem te kijken, zooals hij daar, met het gebaar van een zijndeeg-knedenden bakker, op de tribune stond en de onstuimige, niet te stelpen woordenvloed uit zijn wijd-opengesperden, vertrokken mond gudste als hemelwater uit den monsterkoppigen spijer van een gothische cathedraal. Maar ik heb het óók zien gebeuren dat Jean Marie Jaurès, voor een pertinente, dringende vraag gesteld waarvan de beantwoording, op stel en sprong verlangd, geen gele-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
330 genheid bood tot rhetorische ontwijkingen, zoo stom bleef als een gebakken visch. Dien namiddag, o.a., dat hij, in den loop van Clemenceau's eerste ministerschap (1906-'09), den Tijger geïnterpelleerd had wegens het zenden van troepen naar het kolenbekken in het departement Pas-de-Calais, waar de stakende mijnwerkers begonnen waren den boel kort en klein te slaan en nièt-stakers te molesteeren. Clemenceau, sedert kort minister van Binnenlandsche Zaken, was onmiddellijk na het uitbreken van de staking naar het roerige mijndistrict gegaan - zonder escorte van politie of gendarmen, zonder tartend vertoon van macht! - sprak daar met de ad hoc door hem geconvoceerde leiders der beweging, en beloofde hun dat hij, als de mijnwerkers van hùn kant zich onthielden van gewelddadigheden tegen personen en eigendommen, géén troepen zou zenden, wat anders, bij manier van voorzorg, de gewoonte was. De gedelegeerden der stakers hadden hun plechtigste woord verpand dat de beweging een rustig en vreedzaam verloop zou hebben. Maar nauwelijks was Clemenceau in Parijs terug, of de overeenkomst werd geschonden, tegen den wil vermoedelijk van de leiders. Aan verscheidene mijnschachten werden de machines vernield, werkwilligen werden halfdood geslagen, enz. enz. Waarop Clemenceau, begrijpelijkerwijze, troepen had gezonden naar het van roerig ònroerig geworden mijnbekken. Een paar dagen later werd een peloton soldaten, die, onder het commando van een luitenant, met het geweer bij den voet een schacht bewaakten, door een troep stakers gesteenigd. De luitenant, die, aan het consigne gehoorzamend, zijn manschappen verboden had ook maar één schot af te vuren, werd gedood, en zijn soldaten, waarvan verscheidene gewond waren, hadden, in afwachting van de telefonisch aangevraagde versterking, de grootste moeite gehad zich de aanvallers van het lijf te houden. Volgden natuurlijk de gebruikelijke arrestaties, en veroordeelingen tot een maand of wat gevangenisstraf. Het was naar aanleiding van deze ‘ongehoorde provocaties aan het adres der arbeiders-klasse’ dat Jaurès, met zijn gewone fougue, den minister van Binnenlandsche Zaken geïnterpelleerd had: ‘Ah! messieurs.... prrrenez garrrde, messieurs!.... la classe ouvrrrière, messieurs!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
331 lasse de vos prrrovocations....!’ Clemenceau had hem, overeenkomstig zijn gewoonte, zonder één interruptie laten uitdaveren, en hem vervolgens deze simpele vraag gesteld: ‘Monsieur Jaurès! zoudt u mij willen zeggen wat ù, in gelijke omstandigheden, in mijn plaats gedaan zoudt hebben?’ Ik heb Jean Jaurès, die anders zelden om een repliek verlegen was, nooit zoo welsprekend hooren zwijgen als dien namiddag. En welk aannemelijk antwoord had hij kùnnen geven, deze zwakke, deze willooze, door den als mènsch minder innemenden maar als karàkter oneindig sterker Jules Guesde om zijn weifelmoedigheid en zijn opportunisme voortdurend gehekelden en gehoonden leider van het proletariaat, die Ledru-Rollin's: ‘Ik ben hun aanvoerder en ik moet dus wel doen wat zij willen (Je suis leur chef, il faut donc bien que je les suive)!’ in practijk bracht, elken keer dat de onstuimigste, ongeduldigste elementen in de Partij - Gustave Hervé o.a. - zijn invloed op de massa dreigden te overvleugelen, en die niets zoozeer duchtte als de verdenking van lauwheid. Het was voor een groot deel deze vrees, die hem, geleidelijkerwijze, zijn internationalisme deed accentueeren, en hem, blind voor de verblindende wèrkelijkheid, voor de heerschzucht, de trouweloosheid en de reichstreue onderworpenheid der ‘duitsche broeders’, zijn land, dat hij ongetwijfeld lief had, moreel en materieel deed helpen ontwapenen. ‘Vier millioen socialisten’, heb ik hem, in mei 1914 - in mei negentien-honderd-veertien, drie maanden op den kop af vóór den inval van de Horde! - hooren brullen, ‘vier millioen socialisten zouden, in Duitschland, als één man opstaan en den Kaiser terechtstellen als hij den oorlog zou willen ontketenen (Quatre millions de socialistes se lèveraient comme un seul homme, en Allemagne, pour exécuter le Kaiser s'il voulait déchaîner la guerre)!’ Op 16 juli d.a.v. - twintig dagen wèlgeteld vóór de invasie, terwijl heel Duitschland al dreunde en weergalmde van ‘Schwertgeklirr’ en hoefgetrappel, en al de Hermann Müllers, al de Noskes, al de Kösters, al de Scheidemänner, al de Südekummerlingen, al de Breitscheidts, al de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
332 Ludwig Franks, al de Bernsteins, al de Kohns, al de Haases, al de Loebes, al de Eberts en hun sociaaldemocratische consorten in en buiten den Reichstag, hun verraad al voorbereidden - preekte Jean Jaurès, in de zitting van het dien dag gehouden congres van zijn Partij (de S.F.I.O.), de algemeene werkstaking in Frankrijk aan, voor het geval dat de onvermijdelijke oorlog zoù uitbreken. Nationaal-zelfmoorddadig wachtwoord, dat, òpgevolgd, Frankrijks onherroepelijken ondergang zou hebben beteekend, en dat den verdwaasden, verblinden illuminaat deze interruptie van Jules Guesde op den hals haalde: ‘Mais cela ne serait autre chose que de la haute trahison à l'égard de la nation la plus socialiste (Maar dit zou niets anders zijn dan hoogverraad jegens de meest-socialistische natie)!’, met welke definitie Guesde het frànsche volk, vergeleken bij het dùitsche, bedoelde.
Beklagenswaardige Jaurès! Ik heb mij somtijds afgevraagd of hij, nièt vermoord aan den vooravond van de Groote Slachting waarvoor de aansprakelijkheid voor een aanmerkelijk deel op rekening komt van zijn ongeneeslijk illuminisme, zijn bloedige dwaling in-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
333 gezien en met een donderend ‘Peccavi!’ en een uitgekermd: ‘Mea culpa, mea maxima culpa!’ erkènd zou hebben. Maar ik gelóóf het niet! Hij was daarvoor te ijdel. *** Jean Jaurès, de Dupe-bij-Uitnemendheid - met wèlke ontzettende gevolgen voor zijn land! - is met vliegende vaandels en slaande trommen bijgezet in het Panthéon, door het dankbare Vaderland aan zijn Groote Mannen gewijd, wat met gulden letters boven den ingang staat te lezen: ‘AUX GRANDS HOMMES LA PATRIE RECONNAISSANTE’. Helaas! Helaas!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
334
Hoofdstuk XXVIII Bij het uitbreken van den oorlog ben ik, op weinige weken na, vijftig jaar oud. Als Franschman gebóren, zou ik, op mijn vijf-en-veertigste, ontheven zijn geweest van allen militairen dienst. Maar genaturaliseerd op een leeftijd die mij vrij stelde van den actieven dienst zoowel als van het periodiek ‘opkomen’, trok ik, in geval van oorlog, met de lichting van het jaar van mijn naturalisatie op. In de bepaling van de fransche wet, die de op een zekeren leeftijd genaturaliseerde vreemdelingen vijf jaar langer dan de geboren Franschen dienstplichtig maakt, ligt niets onbillijks. Wie het definitieve verblijf, in onverschillig wèlk land en om wèlke reden dan ook, verkieslijker vindt dan het leven in zijn geboorteland, die heeft, dunkt mij, ten opzichte van zijn twééde vaderland, zijn ‘patrie d'élection’, dezèlfde verplichtingen als de inheemschen, met nàme die van bijstand in tijd van nood. Maar waar veel vreemdelingen, sommigen van hun jeugd af in Frankrijk gevestigd, zich pas lieten naturaliseeren als zij een leeftijd hadden bereikt die hen van allen militairen dienst vrijstelde, had de Kamer, op voorstel van Maurice Barrès, een jaar of wat vóór den oorlog een wet aangenomen, die, voor deze categorie van genaturaliseerden, den duur der dienstplichtigheid met vijf jaar verlengde. Wat mij aanging, was het door omstandigheden niet alleen onafhànkelijk van mijn wil, maar in strìjd daarmee geweest, dat ik pas op 43-jarigen leeftijd de fransche na-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
335 tionaliteit had verworven. Ik had, een kwart-eeuw bijna vóór den oorlog, naturalisatie ààngevraagd, en ik was, in 1893, in het genot van de z.g.n. ‘admission à domicile’, een bij presidentieel Besluit verleend recht van verblijf, dat, destijds, de drie jaar later te volgen naturalisatie moest voorafgaan. Maar bij mijn verdrijving uit Frankrijk, in december van datzelfde jaar, werd deze ‘admission à domicile’ ingetrokken, en het was pas veertien jaar daarnà, in november 1907, dat ik eindelijk in de fransche gemeenschap werd opgenomen. De gendarme, die mij kort daarop mijn militair zakboekje thuis bezorgde, had mij, sterker geïnspireerd, denk ik bescheidenlijk, door de verwachting van een fooi dan door een spontane en onbedwingbare sympathie voor mijn persoon, een vriendelijken raad gegeven: - Voici votre livret, monsieur! Ik heb daarin gezien dat u al een eind over de veertig bent.... Non pas que vous les portiez! On ne vous les donnerait pas, ma foi! Mais vous les avez, monsieur! vos quarante-trois ans.... Eh! bien, weet u wat u doet?.... maar zeg aan niemand dat u dit van mìj hebt!.... Laat u inschrijven bij de zooveelste sectie van secretarissen van den Staf. Dat doen véél journalisten! Dan kunt u, en cas de grabuge.... est-ce qu'on sait jamais?.... rustig in Parijs blijven als geëmployeerde op het een of andere militair bureau.’ Ik schonk den gemoedelijken pandore de vijf francs die hij eerlijk had verdiend met zijn advies. Dat ik nièt opvolgde! Niet dat ik in het minst twijfelde aan de ‘grabuge’ waarop hij gezinspeeld had, m.a.w. aan den komenden oorlog. Nee! Geen mensch was vaster overtuigd dan ik van de onvermijdelijkheid van het conflict, waarop àlles wees. Maar hoe zou ik, nauwelijks opgenomen - en met wàt een voldoening! - in de fransche gemeenschap, het lafheidje hebben begaan in de allereerste plaats voor mijn veiligheid te zorgen? Zoo kwam het dat ik, overeenkomstig de voorschriften in mijn zakboekje vervat, in den morgen van 3 augustus 1914, tweeden dag der mobilisatie, met eenige honderden reservisten aan het station van Charenton den trein nam naar Neufchâteau, een klein stadje in de Vogezen, depôt
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
336 van het 160ste regiment infanterie waarbij ik was ingedeeld. Mijn laatste contact met de Telegraaf, na de afkondiging van de mobilisatie, had bestaan in een kort telefonisch gesprek, aan het eind waarvan ik gezegd had dat ik, gemobiliseerd, het bijltje, i.e. het correspondentschap voor onbepaalden tijd er bij neer legde en men dus voor het tegenwoordige niets meer van mij te verwachten had. Acht-en-veertig uur later - de spoorverbindingen met België waren nog niet verbroken - kwam een uitsluitend tot dit doel naar Parijs gezonden redacteur van het blad drie maanden salaris, in fransch goudgeld, brengen voor mij, die al vertrokken was, plus de uitnoodiging, van Holdert en zijn vrouw aan de mijne, naar Holland te komen en daar, heel den duur van den oorlog, hun gast te zijn. De boodschapper keerde nog dienzelfden dag naar Amsterdam terug, zonder mijn vrouw natuurlijk, die er niet aan dàcht Parijs en Frankrijk te verlaten. *** Geriefelijk was de trage reis naar Neufchâteau - een kleine twintig uur voor een traject van ongeveer driehonderd kilometer - niet te noemen. Wèl in de hoogste mate interessant! De veertig man, mijn kameraden, met wie ik in een voor het troepenvervoer ingerichten goederenwagen voortrol, zijn allen reservisten, en behalve de drie of vier onderofficieren, die hun uniform aan hebben, in burgerkleeren nog. Alle standen zijn hier vertegenwoordigd! Daar zijn een aantal fabrieks-arbeiders onder, voor het meerendeel Parijzenaars, landbouwers, winkelbedienden, een paar bank-employés onder wie een boekhouder van de Banque de France, die sergeant is, een notaris-klerk, een onderwijzer, een architect, een timmermans-baas, een beeldhouwer dien ik wel eens op Montmartre had ontmoet, een advocaat, een slager, een decoratie-schilder, een café-bediende, een componist, een handelsreiziger, die, sedert jaren in Engeland wonend, daar was getrouwd maar op het eerste gerucht van oorlog de boot naar Dieppe genomen had, en een authentieke graaf, sergeant Caumont la Force, die zich op
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
337 zijn titel par droit de naissance oneindig minder liet voorstaan dan de bizondere parijsche caco-graaf van de Nieuwe Rotterdamsche Courant op den zìjnen ....par droit de conquête! Ik raakte met hem in conversatie over een geschiedkundig werk: l'Architrésorier Lebrun, Gouverneur de la Hollande, door een van zijn naaste bloedverwanten en naamgenooten geschreven en door mij besproken in de Telegraaf. Ik zag hem nog een paar keer terug in Neufchâteau, voor het lààtst op een vroegen morgen toen hij, aan het hoofd van zijn sectie, naar het front vertrok. Behalve een aangeschoten en luidruchtig heerschap, dat gelukkig al gauw in slaap viel, waren mijn reisgenooten rustige, redelijke mannen, waarvan niet één naar de grens trok met de begeerten van een veroveraar of met doodslagers-instincten, maar waarvan ook géén nièt diep doordrongen was van het besef dat geen inschikkelijkheid, gevoegd bij een eindelooze rééks al van toegeeflijkheden en tegemoetkomingen, het door Duitschland gewilde en voorbereide conflict had kunnen afwenden... ‘Alle drie maanden een nieuw incident, een nieuw alarm, nieuwe provocaties, hernieuwde bedreigingen.... ça n'était plus une existence! Wij hebben, ter wille van den vrede, véél verdragen, veel over onzen kant laten gaan.... meer misschien dan éénig ander volk gedaan zou hebben. Et tout cela pour rien!.... Ze zetten ons nu het mes op de keel.... Allons-y!’ Ziedaar het résumé der gesprekken van deze mannen, waarvan de meesten getrouwd waren, en die zeker niets vuriger hadden gewenscht dan in hun gezin te kunnen blijven. Wij zijn nog geen dertig kilometer van Parijs af, of zeventig procent van mijn mede-passagiers tutoyeeren elkaar. Op vijftig kilometer van Notre-Dame weten zij alles van elkanders maatschappelijke positie, wisselen confidenties en proviand uit. Op de ontelbare stopplaatsen begroet ons de bevolking, die bijna uitsluitend uit vrouwen bestaat: ‘Vive l'armée! Vivent les soldats! Vive la France!’ en onthaalt ons op koffie, melk of wijn. Onze aangeschoten kameraad heeft stoute plannen: hij belooft aan alle vrouwen die hij ziet,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
338 in ruil voor den kus dien hij vraagt maar nièt krijgt, ‘de ooren van den Kaiser in een étui.’ Een ander troost een oud wijfje dat de tranen in de oogen heeft: ‘Huil maar niet, grand'mère! Ik zal je de pendule terugbrengen, die de Prussiens in '70 bij je gegapt hebben!’ De dag kruipt voorbij, langzaam, langzaam. De avond daalt, en de nacht, en de een na den ander vallen wij in slaap op het stroo van onzen goederenwagen, flauwtjes beschenen door een paar bungelende petroleumlampen. Buiten gudst de regen bij stroomen neer. Dinsdag, 4 augustus. Om vijf uur in den morgen houdt onze trein stil, dezen keer voor goed. Wij zijn in Neufchâteau, waar vandaan wij, na een korte rust en een summier ontbijt: goed brood en heete koffie, naar een klein dorpje trekken, waarvan de naam mij ontschoten is. Een wandeling van een klein uur onder een stralende zon, welkome ontspanning na den langen spoorrit. Een uur later ben ik in uniform: blauwe tuniek, roode broek, dito képi.... voor den twééden keer soldaat na een tusschenpoos van zevenen-twintig jaar. De tijd glijdt hier, de eerste drie, vier dagen, rustig voorbij. Wij zijn bij de bevolking ingekwartierd, slapen in schuren, op versch stroo, en nuttigen in de buitenlucht, staande of op den grond neergehurkt, naar verkiezing, onze niet weelderige maar zeer voldoende maaltijden, door culinair min of meer geschoolde koks bereid - de Vatel van ònze compagnie is zadelmaker van beroep - en gekruid door een fantasie waarvan het hier volgende menu, door den notarisklerk ontworpen en bij acclamatie goedgekeurd, een begrip kan geven: DîNER CHAMPêTRE DU 5 AOûT 1914 Potage Strasbourg Entrées ....par la Porte de Metz Kronprinz en tranches Oreilles de Guillaume, sauce Marseillaise
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
339 Rôtis Gigot à l'Impératrice Aloyaux Moltke, sauce Bas-Rhin Légumes Choucroute berlinoise Dessert Vins, café, liqueurs N.B. On n'accepte en paiement que l'Or du Rhin! *** Maar ik verveel mij al heel gauw! Van lezen - ik heb van huis wat lectuur meegebracht - kan geen sprake zijn in dit goedmoedige maar luidruchtige gezelschap. Van schrijven nog minder! Voor het hengelen, in een vaag slootje - de Maas, s.v.p.! - voel ik niets. Ik ben dan ook heel blij als wij na een dag of wat weer naar Neufchâteau trekken, waar nu plaats is in de kazerne en waar ik bij de 26ste compagnie wordt ingedeeld. Mijn pelotons-commandant is een reserve-luitenant, advocaat bij het parijsche hof van appèl, die bij een der eerste schermutselingen van den oorlog ernstig gewond wordt, en dien wij, mijn vrouw en ik, eenigen tijd later een bezoek gingen brengen in Granville, waar hij in het hospitaal lag. De compagnies-commandant is een kapitein van het actieve leger, die al een kleine dertig jaar dienst, voor het grootste gedeelte in de koloniën doorgebracht, achter den rug heeft, en uit zijn jeugd een onverslijtbaar elzassisch accent heeft behouden. Hij is de éérste bij wien ik vreugde constateer, een onverholen vreugde over den oorlog, waarop hij zijn heele leven heeft gewacht en die, daar is hij zéker van, ‘ces salauds t'Allemands’ uit zijn geboorteland zal verdrijven. Waar hij, stylistisch gesproken, niet bizonder vaardig is met de pen, draagt hij mìj op - hij heeft in mijn zakboekje gezien dat ik journalist ben - het ‘chournal te marche’ op te stellen dat hij aan een vriend in Parijs beloofd heeft, en hij ruimt mij een plaatsje in op het compagnies-bureau opdat ik daar dadelijk aan kan beginnen. Ik ga zitten, haal een cahier te voorschijn en mijn vulpen, en wacht op het relaas van zijn wederwaardigheden,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
340 dat hij mij, onderstel ik, zal dicteeren. - Eh! pien, zegt hij na een oogenblik, fous n'égrifez tonc bas? - Ecrire quoi? mon capitaine!.... Ik moet toch van u weten wàt ik schrijven moet. - Rien tu tout!.... Fous n'afez qu'à égrire. - Ja! kapitein, dat begrijp ik wel. Maar wàt moet ik schrijven? - Net of het voor u zelf is! Fous-êtes chournaliste, n'est-ce pas? Dan kunt u toch zeker een dagboek schrijven? Hij is daar niet van àf te brengen en ik ga dus maar aan het schrijven, d.w.z. aan het weergeven van mijn eigen indrukken en mijn eigen ervaringen sedert de afkondiging van de mobilisatie. Ik laat, hier en daar, een halven regel ‘wit’ voor plaatsnamen, eigennamen enz., die de brave kapitein zelf zal moeten invullen, vervang in mijn relaas den goederenwagen door een coupé eerste klas, mijn reisgenooten door luitenants, kapiteins en een majoor - hooger durf ik niet te stijgen op den ladder der hierarchie! - en onze gesprekken over de uiteenloopendste onderwerpen door beschouwingen van tactischen en strategischen aard. Kapitein Brücker is opgetogen over zijn dagboek, en hij beloont mij door zijn bureau tot mijn beschikking te stellen voor het geval dat ik het een of ander voor mijzèlf zou willen schrijven. Ik geloof dat zijn bedoeling was mij definitief aan zijn persoon te verbinden, in de hoedanigheid van historiograaf. Maar hij klapt in de ‘mess’, m.a.w, aan de officierstafel, uit de school en roemt er, onvoorzichtiglijk, mijn vaardigheid in het redigeeren. Den volgenden morgen word ik bij den colonel geroepen, een bejaard reservist, wiens eerste vraag mijn beroep in het burgerlijk leven betreft. - Vous-êtes journaliste? - Oui! mon colonel. - Bien!.... En hoe oud bent u? - Ik word binnenkort vijftig jaar. - Vous allez avoir cinquante ans?.... Mazette! Vous ne les paraissez pas!.... Maar hoe komt het dan dat u onder de wapens geroepen bent? U bent ver over den leeftijd! Ik leg hem uit hoe het met mij staat: genaturaliseerd toen
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
341 ik al over de veertig was, en dus vijf jaar langer dienstplichtig. - Dus u hebt niet actief gediend? - Non! mon colonel. - En geen oefenings-perioden meegemaakt? - Ook niet! - Een mooie infanterist!.... Fichu fantassin!.... Ze hadden u nèt zoo goed thuis kunnen laten.... Mais puisque vous-êtes là, il faudra vous utiliser selon vos moyens... Spreekt u duitsch? - Oui! mon colonel. - Bon ça!.... En engelsch? - Oui! mon colonel. - Parfait!.... Je vous garde avec moi!.... Ga uw bullen maar halen in de kazerne. Vous logerez ici! Daar is plaats genoeg hier in huis. En bedgerei is er ook. Ik zal dat wel in orde maken met den huiseigenaar.... Zorg dat u vanmiddag om twee uur hier bent.... U kunt gaan! Ik ben een geluksvogel! Denk eens ààn: ik krijg een bed, een ècht bed, na een dag of tien, twaalf, op den grond te hebben geslapen, de laatste nachten in de kazerne, op den betonnen vloer, op niet àl te frisch stroo. Ik ben zoo stijf als een plank van de rheumatiek, het eenige erfdeel dat ik uit het ouderlijk huis heb meegekregen en waaraan ik, bij perioden, duchtig lijd. Mijn verhuizing van de kazerne naar de woning van den directeur der gasfabriek, waar de colonel in kwartier ligt, is niet omslachtig, en precies op het door hem vastgestelde uur sta ik weer in de kamer van den regiments-commandant. - Ah! vous voilà?.... Bien!.... Ik heb wèrk voor u!.. U hebt mij immers gezegd dat u duitsch spreekt? - Jawel! colonel. - Goed! Dan gaat u naar de gevangenis. (Alwéér? Maar hij stelt mij gerust:) Tenez! hier hebt u een order, anders laten ze u er niet in. Daar zitten een stuk of twintig duitsche krijgsgevangenen, die hier gisteravond zijn binnengebracht. Ga die kerels eens uithooren. Niet om informaties van militairen aard van hen los te krijgen. Daar weet u tòch niets van en daar is, trouwens, aan het front al voor gezorgd.... Wat ik verlang, dat is.... hoe
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
342 zal ik het zeggen?.... een soort psychologisch verhoor. Ik zou, pour ma propre gouverne, willen weten wat die kerels eigenlijk dènken.... àls zij tenminste iets denken, van den oorlog, hoe hun stèmming is.... Begrijpt u wat ik bedoel? - Très-bien! mon colonel. Ik begrijp heel goed wat u bedoelt. En ik zal de opdracht, die u mij geeft, met des te grooter nauwgezetheid uitvoeren, waar mij dit vraagstuk ook interesseert. - Ah! Cela vous intéresse aussi? - Beaucoup! mon colonel. Hij geeft mij een cahier en een order voor den cipier van het Huis van Bewaring, die mij bij de krijgsgevangenen moet toelaten en mij in de gelegenheid stellen met hen te spreken, een voor een. Ik begin met mij het ‘régistre d'écrou’ te laten geven, de gevangenisrol, waarop de namen en de geboorteplaatsen der in de wacht gesleepte Duitschers zijn ingeschreven. Hun nàmen kunnen mij geen drommel schelen. Wèl hun land van hèrkomst! Ik doe, successievelijk, een keus uit het feldgraue troepje, dat op de binnenplaats der gevangenis heen en weer slentert, en laat, een voor een, een Sakser, een Beier, een Hanoveraan, een Pool en een Pruis naar boven sturen, in het kamertje waar ik zit. Behalve de Pruis, dien ik pour la bonne bouche bewaarde, waren mijn verhoorlingen allen fèl tegen den oorlog. Dat verzekerden zij mij plechtiglijk, en ik nam daarvan ààn wat ik wilde: niet véél! De Sakser, een fabrieksarbeider uit Chemnitz, was één kermend beklag over de ‘Saupreessen’, de éénigen, beweerde hij, die den oorlog gewild hadden. Hij persoonlijk voelde niets voor ‘diese Schweinerei’ en zijn landgenootschappelijke kameraden, voor het meerendeel Sozialdemokraten zooals hij zèlf, evenmin.... ‘Sind wir nich' alle Brieder?’ Maar wat konden zij er aan doen? Wat hem aanging, hij was wàt blij dat hij zoo gauw ‘aus dem Mist geraten’ was en hij zegende het lot dat hem tot een krijgsgevangene gemaakt had. Hij had het nog nooit zoo goed gehad als nù.... Scheenes Brot, gute Suppe! Wat kon een mensch méér verlangen? De fransche soldaten
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
343 vond hij heel liebenswierdig en de officieren ganz feine Herrschaften. Hij grijnsde van onderworpen voldoening en schold nòg eens op diese gottverdammten Preessen. Ik wakkerde zijn anti-pruisische gezindheid zoo krachtig mogelijk, aan, gaf hem een cigarette en stuurde hem weg. De Beier, dien ik vervolgens onder handen kreeg, was al even afkeerig van den oorlog als hij. En nog anti-pruisischer! De Kaiser, in Berlijn, was een ‘Schindluder’, zei hij, en ik berispte hem niet voor deze verregaand oneerbiedige qualificatie van den Obersten Kriegsherr. Ook hìj was dankbaar voor zijn gevangenschap en hij uitte zijn voldoening door mij een geschenk aan te bieden: een uniformknoop - daar stond een leeuw met twéé staarten op - dien hij van zijn kapotjas afdraaide en voor mij neerlegde. Uit erkentelijkheid voor dit aandenken vereerde ik ook hèm een cigarette, suggereerde hem nog wat méér afkeer van het Schindluder in het bizonder en van de Pruisen in het algemeen, en gaf hem te verstaan dat ik hem niet langer ophield. De Hanoveraan en de Pool kwamen mij het oprèchtst voor in hun prussophobie. De Pool, een musketier uit Wreschen, had slechts één wensch, maar die was vurig: ‘Dass die Preussen verhauen werden!’ Twéé cigaretten voor den man uit Hanover, twéé voor den Pole aus der Polackei, en een hartelijk gemeende aanmoediging aan beiden om zoo voort te gaan. De Pruis, dien ik nu voor mij kreeg, had wààrdig kunnen zijn. Hij wàs onbeschaamd. Hij had een poos in Grenoble gestudeerd - net als mijn nichtje Truus later - en hij sprak een mondvol berispelijk fransch. Den oorlog vond hij prachtig! Rechtvaardig of onrechtvaardig kon hem niet schelen! Duitschland had geen plaats genoeg onder de zon, en het wilde en zou die nu veroveren. Hij was de levende weerklank van Hardens impudente artikels in de Zukunft ....vóór den slag aan de Marne! Hij sprak met verklaarbare bitterheid van zijn gevangenschap - ‘ein verdammtes Missgeschick!’ - en hij beklaagde zich over alles, met name over de ‘Roheit’ der fransche officieren en over het eten, dat niet naar zijn smaak was. Hier viel ik hem even in de rede met de goedgehumeurde opmerking, dat hij ‘ja nicht eingeladen’ was en dus genoegen zou moeten nemen met
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
344 hetgeen de pot schafte. Waarop hij giftig werd en mij de verzekering gaf, dat zijn beproeving niet làng zou duren, want dat over een paar weken, een paar màànden uiterlijk, de Kaiser, aan het hoofd van zijn onverwinlijke legerscharen, zijn plechtigen intocht in Parijs zou houden, waarmee de oorlog dan gedààn zou zijn. Frankrijk zou een derde deel van zijn grondgebied hebben af te staan, plus ‘die schönen Kolonien’. België werd natuurlijk ingelijfd! En wat Engeland aanging.... Als zij, de Duitschers, eenmaal de heele noordelijke kuststrook van Frankrijk in bezit hadden genomen, van Duinkerken tot en met Brest, dan zou Engeland zijn matten wel op kunnen rollen.... Toen had ik genoeg van den vent en ik stuurde hem wèg. De colonel was zóó tevreden over de wijze waarop ik zijn opdracht had uitgevoerd, dat hij mij den volgenden dag bevorderde tot soldaat eerste klas, onderscheiding waarvoor ik uitermate gevoelig was en waarvan ik het kenteeken, een drie centimeter breede, rood-katoenen streep, zonder verwijl op de mouwen van mijn tuniek en van mijn kapotjas liet naaien. Soldaat éérste klas! Mijn stoutste droomen waren overtroffen! In den loop van den namiddag, na het verhoor der krijgsgevangenen, terwijl ik aan iets bezig ben, vraagt mij de colonel op eens: - Bent u getrouwd? - Ja! colonel. - Schrijft u vaak aan uw vrouw? - Elken dag! - Zoo! En u krijgt zeker nièt geregeld antwoord? - En effet!.... Daar gaan soms drie dagen voorbij zonder dat ik iets van huis hoor, ofschoon mijn vrouw mij ook elken dag schrijft. - Dat verwondert mij niet. De postdienst is nog een beetje ongeregeld, door de mobilisatie van een groot deel van het personeel; ça se tassera d'ici peu, mais en attendant.... Maar wat ik zeggen wil: is uw brief van vandaag al weg?
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
345 - Non! mon colonel. - Schrijf dan dadelijk even! Tenez! mettez vous là. En als u klaar bent met uw brief, geef hem mìj dan. Ik zal dan zorgen dat hij, tegelijk met een paar brieven van mijzèlf, in Parijs op de post wordt gedaan door een van mijn officieren die over een uur vertrekt. Dépêchez-vous! Ik weet zoo in de gauwigheid niet wàt te schrijven en krabbel dus maar een regel of wat neer, die ik in een enveloppe sluit en aan den colonel geef. Een paar dagen later krijg ik een brief van mijn vrouw, met, op het adres, de vermelding: ‘Soldat de première classe’. Hoe komt zij daaraan? Hoe wéét zij dat? Ik begrijp er niets van! Ik heb haar, dit weet ik zeker, niets gezegd van deze schitterende bevordering in het haastig geschreven kattebelletje, met de verzending waarvan de colonel zich had belast. Ik wist toen nog niets van de promotie, die mij boven het hoofd hing! De opheldering van het mysterie kreeg ik later pas. Achter op de enveloppe van mijn brief had de colonel dìt geschreven: ‘Le soldat C. est nommé soldat de première classe à partir d'aujourd'hui, en récompense de services rendus en interrogeant des prisonniers de guerre. Il n'en sait encore rien. - Colonel Nourry.’ *** Ik sta, een keer, op orders te wachten. - Tenez! brûlez moi donc ces notes. Meteen reikt hij mij een handvol paperassen toe, dienstorders, die, na kennisneming van den inhoud, verbrand moeten worden. Ik hurk neer voor den schoorsteenmantel, strijk een lucifer aan en steek den brand in het bundeltje. Als het in vlammen opgegaan en uitgegloeid is, neem ik behoedzaam de verkoolde schilfers op en wrijf die tusschen mijn handpalmen fijn.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
346 Hij kijkt even op en vraagt, een beetje verwonderd, of ik het koud heb. - Si j'ai froid, mon colonel? Ma foi, non! - Omdat u zoo in uw handen wrijft. - O! vroeg u dat dààrom? Nee! ik wrijf de verbrande dienstorders tot stof. - Waarom doet u dat? - Omdat het schrift anders volkomen leesbaar zou blijven. Het is niet voldoende een stuk met geheime instructies te verbrànden. Het verkoolde papier moet tot stof gewreven worden. C'est une précaution élémentaire. - Het is, inderdaad, een uitstekend idee! Maar hoe bent u daarop gekòmen? Bent u misschien secretaris geweest van een politiek personnage, een député of zoo iets? - Non! mon colonel. Je suis un homme qui se respecte.... Wij deden dat als anarchisten altijd met compromettante brieven. Hij springt op: - Comment? Qu'est-ce que vous me chantez-là? Vousêtes anarchiste? - Non! mon colonel, rassurez-vous! Maar ik ben het wel gewéést.... een jaar of twintig geleden. Hij kijkt mij een oogenblik onderzoekend aan, en zegt dan, blijkbaar gerustgesteld: - Vous avez bien fait de lâcher ça! C'étaient des fous, vos anarchistes! - Mais non! mon colonel. Ce n'étaient pas des fous! C'étaient des chimériques. *** Aan het eind van augustus wordt het depôt van mijn regiment overgeplaatst naar Cosnes, een klein stadje in het departement van de Nièvre, en wij zijn hier nauwelijks aangekomen, of een zware aanval van lendenjicht, een allerpijnlijkst ongemak, waaraan ik, met korter of langer tusschenpoozen, onderhevig ben, kluistert mij, een week lang, op mijn stroozak. En op den 12den september word ik, op voordracht van den garnizoensarts, afgekeurd voor den militairen dienst.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
347
Joffre
Den volgenden avond ben ik in Parijs terug en een dag of wat later neem ik den trein naar Bordeaux, waarheen Joffre, die, verantwoordelijk voor de militaire operaties en dus de handen vrij willende hebben, regeering en parlement wijselijk had gedeporteerd. De gedachte van thuis te blijven zitten, heel den duur van den oorlog, die, bij dag en bij nacht, mijn geest bezig houdt, is mij ondragelijk. En waar ik, sedert jaren, in professionneele relaties sta met den quay d'Orsay, wil ik probeeren door bemiddeling van Buitenlandsche Zaken een aanstelling te krijgen als tolk te-velde, als ‘agent de liaison’ bij de Engelschen b.v., of iets dergelijks. Ik word vriendelijk ontvangen door den chef van het pers-bureau.... die mij verzoekt géén gevolg te geven aan mijn voornemen. Want wàt men, betoogt hij, op dit moment vooràl noodig heeft, dat zijn wèlgezinde correspondenten van dagbladen in de neutrale landen, om dààr de fransche zaak te dienen.... ‘Als zoodanig zoudt u oneindig grooter diensten kunnen bewijzen dan als tolk bij het leger. De duitsche propaganda in de onzijdige landen is formidabel. Il faudrait la combattre.... Réfléchissez-y!’ De argumentatie klinkt redelijk genoeg. Maar ik geef mij niet onmiddellijk gewonnen. Ik vraag mij af of ik in stààt zal zijn tot rustig schrijven. En buitendien! Wat weet ik van de Telegraaf, waarvan ik sedert den dag der mobilisatie geen nummer onder de oogen heb gehad? Hoe is de krant? Franschgezind? Pro-duitsch? Onzijdig? Holdert is, voor zoover ik hem ken, wijfelachtig van karakter. De mede-eigenaar van het blad, Hulsmann, is een als Hollander verkleede Duitscher. Uriah Heep is duitsch tot in het merg van zijn onderworpen-gekromde ruggegraat. De man-in-Berlijn is duitsch. Schröder zal zijn wat-hem-gezègd-wordt-dat-hij-zijn-moèt. Zou men mij nog aan het woord laten? Misschien.... op voorwaarde dat ik ‘onzijdig’ schrijf? I k e n o n z i j d i g ! En welke àndere krant zou copij van mìj opnemen? Ik zou het niet weten! Niet één, vermoedelijk. Zoo waren mijn overpeinzingen daar in het pers-bureau
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
348 van Buitenlandsche Zaken in Bordeaux. - Weet u wàt? zegt de ambtenaar met wien ik te doen heb. Gaat u naar Holland, poolshoogte nemen. Ik zal een paspoort voor u gereed laten maken. Ne jetez pas le manche après la cognée en wees niet te overijld.... Je vous le répète: de beste dienst dien u Frankrijk kunt bewijzen is de geesten daar ginder bewerken. Kunt u dat niet meer in de Telegraaf of ergens ànders, dan zullen wij verder zien. Maar volgens de berichten die wij uit Holland krijgen is uw blad op de hand der Geallieerden!’ *** In de eerste dagen van october onderneem ik de reis naar Amsterdam, via Boulogne - Folkestone - Vlissingen. Antwerpen is juist gevallen en ik zie, aan het station in Roosendaal, drommen belgische réfugiés, die, voor de Horde gevlucht, een onderkomen zoeken in Nederland. In Amsterdam wacht mij een groote vreugde! De Telegraaf is zonder voorbehoud pro-fransch! Uriah Heep, die mij met zijn gulsten grijns tegemoetlacht en mij het éérst verwelkomt - ‘Ik begon al te vreezen dat u iets overkòmen was!’ - Uriah Heep glimt van franschgezindheid en ik dòe natuurlijk alsof ik hem altijd zoo gekènd heb. Schipper Holdert had het parool gegeven: ‘Koers, frànsch!’ en de heele bemanning, waarvan misschien niet één zou zijn gedrost als het commando: ‘Koers, dùitsch!’ geluid had, de heele equipage had gehoorzaamd. Net als, trouwens, de in hart en nieren anti-duitsche opvarenden onder het volk van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en haar onverwrikbaar-onzijdige consorten rustig aan boord bleven van hùn respectieve schuiten en perinde ac cadaver in de hun voorgeschreven richting roeiden. Holdert is hartelijker dan ooit! Ik hoef hem niet te vràgen of ik vrij ben te schrijven wat ik wil. Hij noodigt mij daartoe ùit, moedigt mij daartoe ààn. Wat overbodig is maar mij zalig stemt! De Telegraaf is dus goed! De rest van de nederlandsche pers - behalve de Groene Amsterdammer, door Wiessing geredigeerd, èn, vergis ik mij nièt, het Dagblad van Zuid-Holland en
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
349 's Gravenhage en een stuk of wat provinciale bladen - de rèst der nederlandsche pers is pro-duitsch. Niet òpenlijk, wat ‘allure’ zou hebben gehad! maar, met uitzondering alleen van het Utrechtsch Dagblad, de Toekomst, de Standaard en de Limburger Koerier die frankweg voor hun verdwaasden wansmaak uitkwamen en dus niet veràchtelijk waren, geniepiglijk en onder het laffe mom van een scrupuleuze onzijdigheid. Zoo is de Nieuwe Rotterdamsche Courant ‘onzijdig’, de Nieuwe Courant ‘onzijdig’, het Vaderland ‘onzijdig’, het Handelsblad, waar Kris Nuys den scepter voert over de buitenlandsche politiek ‘onzijdig’. Alleen de parijsche correspondent van het laatstgenoemde blad is nièt onzijdig maar warm franschgezind. Een enkelen keer, niet àl te vaak! mag oû-pa Sjarrel, die wegens vergevorderd seizoen al in de naphtaline gelegd en in een wandkast opgeborgen was op de manier van het regiments-vaandel bij den colonel, daar even ùit om gelùcht te worden en in een niet-compromettant - ik bedoel de algemééne, pro duitsch-neutrale politiek van de krant niet te-schande-makend - artikel iets vriendelijks te zeggen van de Franschen, de landgenooten, in het grijze verleden, van zijn hugenootsche voorvaderen. Op gelijke wijze wimpelt de Nieuwe Rotterdamsche Courant - ‘je suis oiseau, voyez mes ailes, je suis souris, vivent les rats!’ - van tijd tot tijd met een litterair artikel van Johan de Meester, als zìj de Franschen van haar doortrapte neutraliteit wil overtuigen. Ik briesch van combatief pleizier! Want ik zal al deze onzijdigen te-lijf kunnen gaan, hun het masker, made in Germany! van het gelaat rukken. *** Wat aangaat de omstàndigheden waarin Holdert de houding van de Telegraaf bepaald, m.a.w. partij gekozen had voor de ééne groep van belligerenten tegen de àndere, vernam ik - nièt het eerst van hem-zèlf, die mij de toedracht van het geval, zooals ik die hier ga verhalen, bevèstigde - pittoreske bizonderheden. Een of twee dagen na de oorlogsverklaring was de berlijnsche correspondent van het blad, in het gezelschap van twee attachés van de Wilhelmstrasse, per Kraftwagen
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
350 naar Amsterdam getuft, waar hij Holdert, die voor ‘Américain’ een kleintje koffie zat te drinken - ik hècht, bij historische gebeurtenissen, aan historische détails! - op ongeveer déze wijze toesprak: ‘Meneer Holdert! in die auto daar zitten twee heeren van het Auswärtige Amt maar op een tééken te wachten om met u te onderhandelen en zich met u te verstààn.... Als u nu wilt, dan kunt u ze onder een hoedje vangen.... Zij hebben in last u niets te weigeren en....’ Holdert had hem den tijd niet gelaten ùit te spreken en hem, ten-aanhoore van al de daar zittenden, toegeroepen: ‘Meneer Simons! als u niet als de bliksem maakt dat u naar uw standplaats terug komt, dan bent u ontslagen. En laat die kerels dààr niet onder mijn oogen komen....!’ De verleider maakte zich haastig uit de voeten en was een paar uur later al weer op de terugreis naar het Athene aan de Spree, in denzelfden Kraftwagen en met dezelfde begeleiders bij wier lastgevers hij vermoedelijk had ingestaan voor het succes van de onderneming en met wie de causerie, onderwèg, een beetje gedwongen geweest zal zijn. De Duivel brengt steenen aan, d.w.z. Satanas zèlf draagt somtijds bij, zonder het te wìllen, tot den bouw van het heiligdom des Heeren! De bruuske, lompe, plompe, onbeschaamde poging tot corruptie had op Holdert een uitwerking gehad diametraal in tegenstelling met het verwachte resultaat, en hem, die anders misschien nog gedraald zou hebben, in ééns partij doen kiezen. Maar hij heeft toch dienzelfden, óók al niet gauw op zijn teenen getrapten Verzoeker, dien hij daar voor ‘Américain’ als een schurftige hond van zich had wèggeschopt, tot op den dag van heden in zijn dienst gehouden. Business is business, ain 't it? *** Ik bleef niet langer in Amsterdam dan strikt noodig was en keerde met de zon in het hart naar Parijs terug. Ons gezin was, sedert de mobilisatie, vermeerderd met een gast, een invité, die Félix Dancenis heette en het achtjarig zoontje was van een neger uit de Antillen en een annamitische vrouw.... exceptionneel product, met zijn
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
351 in goudbrons geciseleerde, nobele trekken, van twee zelden met elkander in aanraking komende rassen. Hij was buitengewoon schrander en hij sprak het natuurlijk-vloeiende, onberispelijke fransch, dat hij in Saïgon, zijn geboorteplaats, bij de paters geleerd had. Hoe wij aan hem gekòmen waren? Eenvoudig genoeg! Na mijn vertrek, in het begin van augustus, was mijn vrouw naar de mairie van ons arrondissement gegaan, en had aan onzen daar geëmployeerden vriend Frédéric Brou, die de vriend was van Léon Bloy, den ‘grimmigen ijsbeer Gods’ zooals ik weet niet meer wiè hem genoemd heeft maar i k heb hem nooit grimmig gezien!.... mijn vrouw dan had aan Brou gezegd dat zij heel graag een of twee moederlooze kinderen van gemobiliseerden in huis zou nemen. En een of twee dagen daarna was Brou bij haar gekomen met den kleinen Félix en zijn vader, een negersoldaat van de coloniale troepen, te Parijs in garnizoen, en die op het punt stond naar het front te vertrekken, om, zoo als hij zei, ‘ma mère, la France’ te verdedigen. Hij was pas uit Indo-China aangekomen, en niet wetend waar hij het kind zou laten, was hij maar naar de mairie gegaan om het aan de Assistance Publique, anders gezegd Armenzorg, toe te vertrouwen. Brou had hem toen verteld dat hij een béter te-huis voor het ventje wist. En zoo was Félix Dancenis, die, zooals de meeste negers in fransch West-Indië, den naam droeg van de oude, fransche familie waaraan zijn voorouders in eigendom hadden toebehoord, terecht gekomen op den top van Montmartre, waar hij het heel naar zijn zin had en mijn vrouw verstrooide met zijn gemeenlijk amusant en somtijds diepzinnig gepraat. Elken zondagmorgen bracht zij hem naar de protestantsche kerk op den boulevard des Batignolles. Zijn vader, een steil aanhanger van Calvijn, had dit verlangd, er voor alle zekerheid den dominee ook nog eens op afgestuurd, en mijn vrouw had hun beiden beloofd dat Félix geen kerkgang zou missen. Het kind bleef, elken keer, wel een paar uur onder den indruk van de preek, die hij niet altijd goed begrepen had, en waarover hij mijn vrouw dan opheldering vroeg.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
352 Wat hem vaak bezig hield, dat was de inrichting van het Heelal. - Madame! ik heb van nacht geen oog toe gedaan. - Zoo? Hoe kwam dat, mon petit bonhomme? - Ik heb al door aan het Heelal liggen denken. Ik begrijp niet hoe dat in elkaar zit.... ça me dépasse! Ik kan er niet bij en ik krijg er hoofdpijn van. - Als ik jou was, Felix! dan zou ik maar liever aan iets ànders denken dan aan het Heelal. Dat is veel te vermoeiend voor je. - Oui! évidemment, madame, maar ik kan er nièts aan doen. Ik moet er elken avond wéér aan denken en ik kàn er maar niet achter komen.... Weet ù misschien hoe het Heelal in elkaar zit? - Non! mon petit, ik weet het óók niet. Dat is heel moeilijk te begrijpen en daar zijn een heele boel groote menschen die het niet weten. Het hoeft je dus niet te verdrieten, hoor! dat jij het niet snapt. - Zoudt u denken, madame! dat Onze Lieve Heer het weet? - Ja! die weet het natuurlijk. - Dat dàcht ik wel!.... Hoe zou die er uitzien? - Wie dàt? - Eh! bien, le bon Dieu! - Ja! Felix, dàt zou ik je niet kunnen zeggen. Daar heb ik geen idee van. - Ik wèl, madame! - Vraiment? Vertel me dat dan eens. - Eh! bien, voilà! Ik denk dat het een meneer is van middelbaren leeftijd.... tusschen de veertig en de vijftig jaar, met een klein kneveltje en een sik. Il est très gentil!.... Hij zit in een grooten, rood-fluweelen fauteuil, met gouden kopspijkertjes.... Daar zijn allemaal kindertjes om hem heen, die spelen.... verstoppertje of stuivertjewisselen, maar zij mogen niet te veel leven maken, want dan krijgt Onze Lieve Heer hoofdpijn, net als ik van-nacht. Hij lacht tegen de kindertjes, en hij roept er wel eens een bij zich: ‘Eh! bien, mon petit ami, tu t'amuses bien?’ - ‘Oh! oui, monsieur le bon Dieu! ....’ - ‘Nou, dat is goed, hoor!’ En dan knijpt le bon Dieu hem in zijn wang of hij
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
353 geeft hem een klein tikje op het hoofd.... comme ça, tout doucement, en dan zegt hij: ‘Ga nu maar weer naar je vriendjes toe spelen, maar jelui moeten niet zoo veel leven maken, car ça m'empêche de faire mon petit somme’.... Voilà, madame! comment ie vois ça. Madame wacht zich wèl de beminnelijke, on-calvinistische voorstelling, die Félix Dancenis zich van Onzen Lieven Heer maakt, te retoucheeren. - Ik geloof dat je gelijk hebt, Félix! Ik zie dat nu nèt zoo als jij. En als je nu wéér eens niet kunt slapen, denk dan maar liever aan le bon Dieu dan aan het Heelal. Dat is lang zoo vermoeiend niet en je krijgt er geen hoofdpijn van. Den eersten keer dat ik het kind zag, liep hij in den tuin, voor ons huis. In de wijde, donkerblauwe gandoera die mijn vrouw voor hem gemaakt had, met den langen stok dien hij droeg als een staf, blootshoofds en op zijn naakte voetjes, leek hij, in miniatuur, op een Johannes de Dooper, zooals die op bidprentjes afgebeeld staat. Met dit onderscheid, dat de figuren op de bidprentjes gewoonlijk smakeloos zijn, wat wel jàmmer is, en dat aan Félix Dancenis, de zoon van een annamitische vrouw en een neger van la Guadeloupe, àlles schoonheid was en harmonie. Hij bleef een maand of zes bij ons en wij hadden hem wel altijd willen houden. Maar hij kon den parijschen winter niet verdragen, begon te hoesten, en zijn vader stuurde hem onder de hoede van een gewonden, afgekeurden en met pensioen repatrieerden kameraad en rasgenoot naar la Guadeloupe terug, waar hij een oom had wonen, die voor hem zou zorgen. Wij hebben nooit weer van Félix Dancenis gehoord.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
354
Hoofdstuk XXIX Het schrijven valt mij niet alleen niet moeilijk, zooals ik dit een oogenblik gevreesd had, maar het geeft mij grooter voldoening dan ooit te-voren. Want ik dièn nu, voor het eerst van mijn leven, en met al de geestdrift, heel de passie die in mij laait. Het is niet langer rebèlschheid alleen, opstandigheid tegen allen dwang, die mij bezielt. Ik voel mij in staat tot plooibaarheid, tot het aanvaarden van disciplines, tot gehoorzaamheid, tot alles, àlles wat ik, tot nu toe, had verworpen of àfgeworpen. Ik ga òp in een gemeenschap met wier hart mìjn hart klopt. Het begrip vaderlandsliefde, dat ik, wat Frankrijk betreft, zelfs in mijn anarchistischen tijd nooit verloochende, gloeit in mij met een alle andere gevoelens absorbeerenden gloed. Ik dènk aan niets anders, kàn aan niets anders denken dan aan den oorlog. Elk succes te-velde vervult mij met intense vreugde, elke tegenslag schrijnt mij als een eigen smart. Maar er is, hoe benard de toestand ook somtijds schijnt, in mij geen plaats voor ook maar een schàduw van twijfel aan de uiteindelijke overwinning. En ik acht mij onuitsprekelijk gelukkig, elken keer dat ik, door brieven van lezers, in Nederland en in Indië, de zekerheid krijg dat ik mijn liefde voor Frankrijk en mijn afkeer van het Beest - dit woord in apocalyptischen zin gebezigd! - ook aan ànderen heb ingeblazen. Geen testimonium had mij met grooter trots kunnen vervullen dan dit, waar van mij wordt gesproken als an ‘den onvermoeiden voorvechter van het prachtige, nobele Fransche volk, die ons gedurende de lange oorlogsjaren met zijn bezielend woord en zijn vast vertrouwen op de
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
355 nederlaag der barbaren zoo vaak een hart onder den riem stak.’ *** Als er, onder de groote, belligerente volken één was, dat den oorlog begeerd, noch, helaas! verwàcht had, wat zeker wel overtuigend uit zijn onvoorbereidheid bleek, dan was dit het fransche volk, dat, met uitzondering van een numeriek onbeduidende, geen noemenswaardigen invloed uitoefenende minderheid, twintig jaar na den oorlog van 1870 en de annexatie van den Elzas en van Lotharingen, de gedàchte zelfs aan de Revanche al had opgegeven. Ik zeg dit nièt bij-wijze van pleidooi! In tégendeel! Want ik heb dit uitsterven van het verlàngen naar revanche altijd beschouwd, en betreurd!, als een symptoom van onverschilligheid en slapheid, en dus als een impliciete aanmoediging tot een nieuwen veroveringsoorlog van Duitschland. Wat dit land aangaat, moet ik zeggen dat zijn toeleg en zijn pogingen om de gevolgen van den jongsten oorlog op wèlke wijze dan ook ongedààn te maken, mij heel begrijpelijk voorkomen. De zèlfmoorddadige, pan-moorddadige aberratie is aan den kant der ex-geallieerde overwinnaars, die, uit zelfzucht, uit lafheid, uit kortzichtigheid, uit blatend schijn-humanitarisme, het met de geweldigste inspanning en ten-koste van millioenen levens verslagen en uitgeput ter-neder liggend Monster ijlings weer op de been hebben geholpen, en het nu, tot hun ontzetting, sterker, onverzoenlijker en dreigender voor zich zien dan óóit. Zij hadden, na den afgesmeekten Wapenstilstand van 11 november 1918, vrede kùnnen sluiten met de republiek Pruisen, met het koninkrijk Beieren, met het koninkrijk Saksen, met het koninkrijk Wurtemberg, met al de Staten en staatjes - zes-en-twintig in het geheel, geloof ik - waaruit het bismarckiaansche Reich te-zaam was gesmeed, te-zaam geketend. Zij hadden het kòninkrijk Saksen de provìncie Saksen kunnen teruggeven, Hannover, dat nooit van zijn ‘protest’ afgezien en altijd protestataire afgevaardigden naar den Reichstag gezonden had, weer tot een koninkrijk màken, het catholieke Rijnland, dat niets vuriger wenschte, aan den pruisischen greep ontwringen, en het aldus ontwrichte Reich door differentieele handelstractaten voor dertig, veertig, vijftig jaar - den tijd dien de wrok noodig had om wat
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
356 ùit te slijten! - vanéén kunnen houden. Wie dàn leefde, wíe dàn zorgde! Es wär' zu schön gewesen! Men verstèrkte, o! dementie, de duitsche Eenheid (‘l'exécrable unité allemande!’, Anatole France dixit!), liet de vermoording toe, de gruwelijke vermoording - Pirmasens! Kaiserslautern! - van de Rijnlandsche Republiek, de ideaalste bufferstaat tusschen Frankrijk en Duitschland dien men had kunnen bedènken en wènschen, en men vernietigde het door niemand meer te duchten Oostenrijk, dat een Pruisens macht en Pruisens prestige verzwakkenden en dus pacificeerenden, attractieven invloed had kunnen uitoefenen op de catholieke, zuidduitsche landen. Resultaat: het vooruitzicht op een nieuwen verdelgings-oorlog, waartegen géén land zich zal kunnen vrijwaren, het door zelfzucht verdwaasde Engeland het allerminst! Hoe zegt de oude heer Shandy het ook weer?.... ‘Never mind, brother Toby! by God's blessing we shall have another war break out again some of these days; and when it does, the belligerent powers, if they would hang themselves, can not keep us out of play.’ *** Ten-einde a priori het verwijt af te schudden van a posterioristische beschouwingen te wijden aan nièt-gebeurde dingen, op de manier van: dìt zou zùs zijn geloopen als dàt zóó gegaan was!, laat ik hier het artikel volgen dat ik ddo 7 juni 1919 - dus vóór de onderteekening van het Verdrag van Versailles! - schreef, naar aanleiding van de separatistische beweging in de Rijnprovincie. (Ik kan nù wel verklappen, dat de ‘Diplomaat-in-ruste’, die mij van tijd tot tijd met zijn confidenties vereerde, niemand anders was dan de auteur van deze pretentielooze, voor het grootste gedeelte anecdotische herinneringen.)
Parijs, 7 juni 1919 - Wat dunkt u, vroeg ik hem, van de Rijnlandsche Republiek? - Ik ben, antwoordde hij, altijd een scepticus geweest, of, liever, een ‘mécréant’, zooals mijns gelijken
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
357 in gemoedelijker tijden dan de tegenwoordige genoemd werden.... Dat was een aardiger, en, tegelijk, oneindig minder pedant en minder agressief-klinkende qualificatie dan die van rationalist, atheïst, of vrijdenker. Een mécréant, waarde vriend, dat was iemand die òf nièt ‘geloofde’, of die niet geloofde volgens de voorschriften en reglementen der officieele godsdienst-ondernemingen, maar die, in weerwil daarvan, door wèl geloovigen beschouwd werd als een sociabel mensch, om wiens nooit grove, nooit kwetsende spotternijen men kon glimlachen zonder zich zelven te verdoemen. Een mécréant kon iemand zijn, die sedert zijn doop - of welke andere, prille-jeugd-ceremonie ook - nooit den voet in een kerk gezet had, en die zich toch, uit eerbied voor de traditie en uit liefde voor het schoone, met kerkelijke praal en pracht liet begraven. - Bent u dat ook van plan? - Zonder eenigen twijfel.... over een jaar of twintig, dertig! Al was het alleen maar uit afkeer vàn en bij manier van protest tégen de grappenmakerij - passez moi le mot! - der beroeps-‘vrijdenkers’.... Tenez! Ik heb, van-morgen, mijn vriend Peigné, generaal Peigné, helpen begraven. Als vrijmetselaar - oudgrootmeester, geloof ik - zou de zeer achtenswaardige, zeer verdienstelijke generaal zich in zijn kist hebben omgedraaid van posthume ergernis, als zijn familie of zijn vrienden een mis voor hem hadden laten zingen, en hem, op zijn laatsten tocht, uitgeleide hadden laten doen door een ritueel-uitgedosten priester en een paar koorknapen. Eh! bien, ik ben een verdraagzaam mensch, maar ik heb moeite gehad mij goed te houden bij de maskerade, waartoe de begrafenis van dezen onberispelijken homme de bien aanleiding heeft gegeven.... Mon Dieu! étaient-ils ridicules, al die clericaal-kijkende, oude vrijdenkers - hebt u wel eens een jòngen vrijmetselaar ontmoet? - met hun deurwaarders-, députés- en apteekers-gezichten, hun hooge hoeden, witte dassen, gekleede jassen, dikke buiken en fel gekleurde, geborduurde sjerpen met daar-aanbungelende driehoeken, passers, groot-bouwmeester-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
358 van-het-heelal-oogen en dergelijke insignia! Als het bataillon en de militaire muziek er niet geweest waren, waarop de overledene, in zijn hoedanigheid van generaal, aanspraak had, dan zou zijn uitvaart heelemaal het karakter hebben gehad eener ‘singerie’ van het ritueel der Kerk.... A ce propos: als de godsdiensten - de mooie, bedoel ik! - afgeschaft zullen zijn, en de legers opgedoekt, en het definitief-geëmancipeerde menschdom, op het gebied van troost en verstrooiing, niets anders meer zal hebben dan bioscoop-voorstellingen, phonografische uitvoeringen, vlieg-wedstrijden en verplichte, officieele, openbare vergaderingen-zonder-debat - de eventueele tegensprekers zijn natuurlijk uitgeroeid - dan zult u eens zien hoe gezellig het op de wereld wordt....! - Rassurez vous, cela ne sera pas encore pour demain.... Maar wat is uw oordeel over de uitroeping van de Rijnlandsche Republiek? - Daar wilde ik het juist over hebben. Daar hèb ik het over! Wat ik zeggen wilde is dit: dat ik, in weerwil van mijn ‘mécréant’-schap, begin te gelooven aan het bestaan van een Voorzienigheid, een speciale Voorzienigheid, die het goed meent met Frankrijk maar die altijd weer gedwarsboomd wordt door allerlei ‘rationalisten’, die even weinig oog hebben voor de simpelste, dichtst-bij-de-hand-liggende, gedemonstreerde waarheden, als voor de metaphysiek.... Vous me suivez? - Met de grootste belangstelling! - Voici: na zes maanden van discussies hebben de Geallieerden den Duitschers een vredes-verdrag voorgelegd, dat, ook al aanvaarden zij het zonder eenige wijziging, ons, d.w.z. Frankrijk, niet den geringsten waarborg geeft dat wij over vijftien, over tien jaar, of misschien eerder nog, niet wéér oorlog zullen hebben met onze Oostelijke buren, wier in 1871 ten koste van Frankrijk geschapen eenheid, de erbarmelijke Staatslieden der Entente hebben bekrachtigd door het aangaan van vredes-onderhandelingen met het gëunificeerde Duitschland.... ‘et l'Allemagne d'autre part’, zooals dat in den aanhef van het tractaat staat. Fatale,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
359 onherstelbaar-lijkende onvoorzichtigheid, waarvan, buiten Frankrijk, niemand zich rekenschap schijnt te geven behalve Maurice Muret, in de Gazette de Lausanne, en die mij, wat de toekomst aangaat, met de somberste gedachten vervult. Car ne nous y trompons pas - en de toon der duitsche pers, van de officieele Vorwärts tot en met de officieuse Deutsche Tageszeitung, versterkt, elken dag, mijn bezorgdheid - in en aan Pruisens aanmatigenden, heerschzuchtigen, militaristischen geest is niets veranderd, noch verzacht. Wraakzucht is het eenige gevoel dat de bestuurders van het Reich, de sociaal-democratische figuranten zoowel als de pan-germanistische wàre meesters, bezielt. Wraakzucht die door niets, vous m'entendez! zelfs niet door de zachtste vredesvoorwaarden getemperd had kunnen worden en die, over enkele jaren, de wereld weer in vuur en vlam zal zetten. A moins que.... - Tenzij? - Tenzij de Geallieerden, eindelijk tot inzicht komend, zich de particularistische stroomingen die zich, sedert november al, in Duitschland openbaren, ten nutte weten te maken. Comment? De Rijnlanders - een minderheid misschien nog, maar die, over veertien dagen, drie weken, de meerderheid zouden zijn.. et puis: welke activiteit, op politiek gebied, is ooit spontaan uitgegaan van een méérderheid? - zeggen Pruisen de gehoorzaamheid op en proclameeren de Republiek, om een zelfstandigen Staat te vormen, die, met zijn 12 millioen inwoners, de functie zou vervullen van een ‘bufferstaat’ tusschen Frankrijk en het Reich van Scheidemann en Tirpitz? En de Geallieerden aarzelen om dien Dr. Dorten en zijn voorloopige regeering te erkennen, en prenant, bien entendu, les garanties indispensables? Hanover, dat zijn gewelddadige annexatie door Pruisen nooit heeft erkend, en dat, sedert Langensalza, nooit heeft opgehouden te protesteeren en ‘protest-afgevaardigden’ naar den Reichstag te zenden, Hanover behoeft maar één woord van aanmoediging, één vriendelijken, collectieven hoofdknik van den kant der Entente, om zich los te maken van Berlijn,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
360 en het fiat! van Parijs blijft ùit? Daar is het catholieke Beieren, dat den tirannieken, arroganten ‘Saupreusse’ nooit heeft kunnen uitstaan, en dat zich zou aansluiten bij het catholieke Oostenrijk - waardoor Oostenrijk's absorbtie door het ‘Reich’ voorkomen zou worden! - indien de Entente wijs genoeg was om deze hèrgroepeering der Zuid-Duitsche landen te bevorderen!.... Ziedaar drie kapitale mogelijkheden om, zonder één geweerschot te lossen, zonder éénige moreele geweldpleging, bien au contraire!, tegen wèlke nationaliteit ook en met volle eerbiediging van het beroemde ‘recht van zelfbeschikking’, den wereldvrede voor afzienbaren tijd, voor altijd misschien, te verzekeren! En men ààrzelt! Erger nog: men ontmoedigt de Dortens en dwingt hen, ou peu s'en faut, om onder Ebert's scepter - die een knuppel is - te blijven.... Comprenne qui pourra! - Denkt u niet dat het geschreeuw der socialisten de regeeringen der Entente intimideert? Dat is mijn idee!.... Tenez, ik heb hier de Humanité, die aan haar lezers uitlegt dat de Rijnlandsche republiek een ‘clericale’, ‘reactionnaire’ en dus onvoldoend-idealistische onderneming is, waarvan niets goeds is te verwachten en die dus niet aanvaard kan worden door het bewuste-en-georganiseerde proletariaat. - De fulminaties der socialisten tegen het ‘clericalisme’ doen mij altijd aan als iets onweerstaanbaar-comieks. Want er zijn geen benepener, botter, onverdraagzamer clericalen dan de socialisten-zèlf! En als ik ‘clericalen’ zeg, dan bezig ik een te gematigde uitdrukking. Want die lui zijn ‘ultramontanen’, voor wie het ‘outre monts’ Pruisen-Duitschland is, het vaderland van Marx en Engels en van zoovele àndere Heiligen der Alleenzaligmakende Sozialdemokratie. Hun verdacht-maken vàn en hun te-velde-trekken tégen het particularisme der verschillende duitsche landen, is pure ketter-jagerij. De Dortens c.s. bedreigen de eenheid en de wereldlijke macht der socialistische Kerk. Haro! sur ces baudets. En de beste manier om hen-zèlven en hun republiek in discrediet te brengen bij de ‘vooruitstrevende’ massa, is hen en haar te be-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
361 tichten van clericalisme en reactionnarisme.... Mais nous, qui sommes Français avant tout, wat kan het òns schelen of de République Rhénane clericaal is, of rationalistisch, of positivistisch, als zij maar een bufferstaat vormt tusschen onze vijanden van gisteren en van morgen en dus de kans op nieuwe conflicten vermindert? En moeten wij München's emancipatie van Berlijn en zijn vereeniging met Weenen beletten, onder voorwendsel dat in Beieren de pastoors de baas zijn? Qu'est-ce que cela peut bien nous faire? Is een sociaal-democratische Pfaff - en àlle sociaal-democraten zijn onuitstaanbare, onverdraagzame, aanmatigende, exclusivistische Pfaffen - een zooveel betere buurman dan een catholiek pastoor? Mijn diplomaat besloot als volgt: - De Entente, die den oorlog heeft gewonnen en den vrede saboteert, heeft, tenzij ze den oorlogs-toe-stand wenscht te bestendigen, niet veel fouten meer te begaan. En de èrgste zou hièrin bestaan, dat zij, uit vrees voor het geschreeuw der socialisten of om welke andere redenen ook, de Rijnlandsche Republiek, ‘clericaal’ dan of niet, den kop indrukte.... Clericaal! Laissez-moi rire!.... O, zeker, onder ‘ces messieurs’ van alle gezindten zijn alleronaangenaamste heerschappen. Maar après tout is hun rijk niet meer van déze wereld, en oneenigheden over een scheidsmuur loopen, met de dienaren des Heeren, zelden uit op een proces. En op kloppartijen zoo goed als nooit. Il est, avec les serviteurs du Ciel, des accommodements. Tandis qu'avec ces autres gaillards, les Noske, les Ebert, les Scheidemann, chefs de soixante-dix-millions de loups, arrivés au pouvoir avec des dents et des concupiscences de loup, la mitoyenneté manquerait de charme autant que de sécurité. - Ik zou het niet beter kunnen zeggen....
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
362
Hoofdstuk XXX
Ik keer nu terug tot den oorlog! Parijs baadt, in deze eerste maanden van het wereldconflict, in een atmosfeer van ongekenden, plechtigen ernst. De slag aan de Marne, die, Ludendorff dixit! het einde van den oorlog zou hebben beteekend als de Franschen beschikt hadden over de noodige zware artillerie, heeft de Horde tot staan gebracht. Maar het doodsgevaar waarin men verkeerd heeft en dat nog lange maanden zal dreigen, heeft de, door politieke verdeeldheid en partijgeest verscheurde natie voor een poos samen-gesmeed, en Parijs geeft den toon aan tot deze eensgezindheid. Daar heerscht een verheven, aangrijpende, door geen rumoer, door geen frivole afleiding verstoorde kalmte, die de stad een wonderbaar aanzien geeft. Geen particuliere auto's, geen taxi's bijna, de openbare middelen van vervoer tot een minimum beperkt! Geen theaters, geen music-halls, geen bioscopen! Geen tot laat in den nacht open-blijvende café's en kroegen! Geen straatverlichting bijna! Geen Beurs! Geen Kamer! En geen vreemdelingen!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
363 Parijs is niet langer Cosmopolis, maar een intiem, harmonisch Wonderland, dat alleen gelijk-denkende, gelijkvoelende, gelijk-sprekende bewoners herbergt, en waar te wonen en te observeeren een ongewoon, ontroerend genot is. Toch ben ik niet het liefst in Parijs! Wat mij ààantrekt, dat is het front, waarheen ik zoo dikwijls mogelijk ga en waar de donder van het geschut en de nabijheid van den strijd mijn eerbied nog verhoogen voor de soldaten, die, op de bergtoppen en in de ravijnen van de Vogezen, in de vlakten van de Somme en van den Pas-de-Calais, in het heuvelland van de Woevre, in de wouden van de Argonne, in en om Verdun, den grond van het vaderland voet voor voet, duim voor duim, aan den indringer betwisten. De terugkeer naar Parijs stemt mij, elken keer, een beetje verdrietig, maar ik overwin mijn tegenzin van het rustige leven al gauw en ik schrijf indrukken van het front, waarvan ik er hier een paar laat volgen.
I Zuster Julie. Gerbéviller, maart 1915. - Gerbéviller, of, eígenlijk, wat er van dit stadje van 475 haardsteden is overgebleven: twintig bewoonbare huizen! De àndere, 455 wèlgeteld, werden door de Duitschers, op 24 augustus 1914, een voor een in brand gestoken, bij-wijze van représailles voor den weerstand die een handvol infanteristen, jagers, zestig man in het geheel, hun hadden geboden. Uren lang had dit dappere troepje, opgesteld bij de kleine, steenen brug over de Mortagne, verscheidene vijandelijke regimenten tegengehouden en hun zware verliezen toegebracht. Wat er van Gerbéviller nog overeind staat, het Oude Mannen- en Vrouwenhuis en het twintigtal woningen daaromhéén, heeft zijn behoud te danken aan soeur Julie, de zuster-overste van het Hospice, waar, toen drie duitsche officieren, twee met een revolver, de derde met een dolk in de hand, er binnen-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
364 drongen, een aantal zwaar gewonde, fransche soldaten verpleegd werden. Zuster Julie, die mij eerst in haar spreekkamer ontvangt en mij vervolgens rondleidt tusschen de puinhoopen die Gerbéviller het aspect geven van een door aardbevingen geteisterd stadje, doet mij het volgende verhaal: ‘Het was ontzettend! De Duitschers waren buiten zich zelf van woede omdat onze jongens, nos petits chasseurs, hen een heelen dag hadden tegengehouden aan de brug. Zij drongen als razenden Gerbéviller binnen en zij hebben hier huisgehouden als monsters. Zij hebben een ouden man en zijn 35-jarige dochter opgehangen, en ook een armen stakker, de 37-jarige zoon van de Lingenhelds. Zijn vader, een man van 70 jaar, hadden ze doodgeschoten. Den zoon, die aan vallende ziekte leed en dus niet gemobiliseerd was - hij hielp bij het verplegen van gewonden en hij had een Roode Kruisband om den arm - hebben zij uit zijn woning gesleept en opgehangen aan een peereboom. Zijn moeder, die hen was nageloopen, vond hem en sneed hem àf. Hij leefde nog en zij probeerde hem bij te brengen. Maar toen kwamen de Duitschers terug en zij begoten hem met petroleum en verbrandden hem, onder de oogen van zijn moeder. Dat komt u ongelooflijk voor, n'est-ce pas, monsieur? Et cependant, c'est l'horrible vérité. De stad brandde toen al aan alle kanten. Het was een helsch gezicht, une vision d'enfer! En de lucht van verbrand vleesch, van menschen en dieren, was afschuwelijk. Wie zoo iets niet beleefd heeft kan het zich niet voorstellen. ‘Toen moest ik weer naar mijn soldaten toe, ces pauvres enfants. Verscheidene hadden zware koorts. Daar waren er die opstaan wilden en om hun uniform vroegen om weer te gaan vechten. Zij dachten dat hun laatste uur tòch geslagen had en dat zij anders in hun bèd afgemaakt zouden worden. Mon Dieu! ça se comprenait, n'est-ce pas? Heel Gerbéviller stond in vlam, en men hoorde buiten vluchtende menschen voorbij hollen,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
365 en kinderen die schreiden, en paardengetrappel, en het loeien van de beesten in de brandende stallen, en het tieren en vloeken van de Duitschers. Ik was heelemaal niet gerust over de arme jongens die daar lagen, mais que faire? De meesten waren zwaar gewond, en als ik hun hun soldatenpak had laten aantrekken, dan hadden zij hun leven zéker verbeurd! Ik heb toen met hen gepraat, en hen gesust, comme une maman, quoi! Ah! Seigneur, que n'ai je pas dit à ces pauvres enfants pour les faire se tenir tranquilles. Maar mijn hart stond stil toen een zuster mij naar beneden kwam roepen en ik drie duitsche officieren aan de poort zag staan. Zij keken niets vriendelijk en een er van vroeg mij, sans amabilité, of ik de zuster-overste was. - Ja! zei ik. Dat ben ik! - U hebt hier fransche soldaten in huis! - Nee! ik heb hier géén fransche soldaten in huis! - Jawel! u hebt hier wèl fransche soldaten. Ik wéét het! - Eh! bien, monsieur, vous vous trompez: ik heb hier géén soldaten in huis. Ik heb alleen òngewapende gewonden. Entrez! dan kunt u zèlf zien. I1 ne vous sera fait aucun mal ici! ‘De een, die, met zijn revolver in de hand, het dichtst bij de deur stond, keek mij een beetje vreemd aan toen ik zei dat zij niets van ons te vreezen hadden. Het klonk ook wel belachelijk, n'est-ce pas? Wij, een paar zusters, en de oudjes van het Hospice, tegen hèn met al hun soldaten! Maar wat zegt een mensch al niet in dergelijke omstandigheden.... Nu! ze gingen naar binnen en ik moest voor hen uitloopen tot dat wij in de zaal waren gekomen waar mijn gewonden lagen. De eene officier, met zijn revolver in de rechterhand, rukte, met de linkerhand, ruw de dekens van de bedden af en inspecteerde de gewonden, om te zien of zij verbonden en dus inderdâàd gekwetst waren. Terwijl hij dit deed, bleef de ànder aan het hoofdeinde staan, met zijn dolk op een paar centimeter van de borst van den zieke. C'était affreux! ‘Toen zij zoo drie of vier bedden langs gegaan waren, toen kon ik mij niet langer inhouden.... ‘Monsieur! zei ik tot den officier die de dekens wegtrok, dat màg u niet doen! Vous n'en avez pas le droit! C'est hon-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
366 teux! U hoeft niet zoo ruw te zijn met die arme jongens. U ziet wel dat zij allemaal gewond zijn en dat zij pijn hebben!’ ‘Hij keek mij een oogenblik woedend aan. I1 avait l'air furibond. Maar hij zèi niets, en hij ging van dit oogenblik af een beetje minder ruw te werk. Toen zij klaar waren met hun inspectie, eischten zij voor hùn gewonden de bedden op waar onze jongens in lagen. Die moesten wij maar ergens ànders onder dak brengen, onverschillig hoe! U begrijpt hoe gemakkelijk dat geweest zou zijn, in ons aan alle kanten in brand gestoken Gerbéviller.... ‘- Eh! bien, non! zei ik, het gebeurt nièt. Die jongens blijven hier! Wat dènkt u wel! ‘- Pas op! zei hij, wij zijn hier de baas. ‘- Dat wéét ik, antwoordde ik. Maar ik zal u één ding zeggen: als jelui mijn gewonden met rust laat, dan zullen wij ook voor jelui gekwetsten zorgen. En anders steek ik er geen vinger naar uit. Je vous le jure bien! ‘Nou, zij hadden een hoop gewonden, honderden, die nièt vervoerd konden worden. En er stonden geen dertig huizen meer overeind. Zij spraken toen een oogenblik met elkaar in het duitsch. En toen zei de een: C'est entendu, madame! Uw gewonden kunnen hier blijven. Maar dan zorgt u ook voor de onzen.’.... ‘- Monsieur! zei ik, je suis Française en ik heb maar één woord....’ Ik dankte den Hemel dat ik het zoover gebracht had, want ik kòn niet meer. Je n'en pouvais plus! Ik had al die eindelooze minuten in doodsangst voor mijn arme jongens geleefd. Pensez-donc! als er een, in de koorts, eens een onvoorzichtig woord had gezegd. Mais, Dieu merci!, ça c'était bien passé. De officieren wilden toen weggaan, maar ik hield hen tegen: ‘Et l'incendie? Jelui gaat toch hoop ik niet voort met den boel in brand te steken?’ - ‘Nee!’ zei de een, maar hij leek mij niet erg zéker. Ik was heelemaal niet gerust, dat begrijpt u wel. En toen ik een oogenblik later naar buiten kwam, ma parole! daar waren hun soldaten bezig met allerlei brandstichtersmateriaal een huisje vlak bij het Hospice in vlam te zetten. Zij gooiden er bundels van ik weet niet wat
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
367 voor goedje in, dat er nèt uitzag als macaroni, en dadelijk sloegen de vlammen er uit. Ik schoot op de kerels toe, en pakte er een bij den arm: ‘Ben jelui gèk? hier den boel in brand te steken! Dat mogen jelui niet doen! Jelui officieren hebben mij gezegd dat het nièt zou gebeuren!’.... Ik weet niet of zij mij verstonden, maar ik herhaalde het woord ‘officieren’ en ik schudde al maar het hoofd. Quoi qu'il en soit, ik kreeg het zóó ver dat er één water ging halen en met een paar emmers vol het begin van brand bluschte. Me voilâ tranquille de ce côté! Het Hospice, zooals u ziet, is gespaard gebleven, met een stuk of wat huizen er omheen. ‘Den volgenden morgen kwam een van de officieren, om mij te spreken. “Qu'est-ce que vous me voulez, monsieur?” vroeg ik. Ik was niet erg vriendelijk, dat kunt u wel nagaan. Of ze onzen oven konden krijgen, om brood te bakken voor hun soldaten? - “Non! monsieur, non! U krijgt onzen oven nièt! Die heb ik zèlf noodig voor ònze menschen, die anders niet te eten hebben.” Toen zei hij: “En onze manschappen dan, wat moeten dié dan eten?” - “Dat is mijn zaak niet, monsieur! Arrangez-vous comme vous pourrez!.. Laat hun aardappels eten, of wat u verkiest. Daar heb ik niet mee te maken! Als jelui de heele stad niet verbrand hadden sans rime ni raison, dan konden jelui nu je brood bakken bij de verschillende bakkers.... Voilà!” Eh! bien, monsieur! il n'a pas insisté. Hij ging heen zonder ook nog maar een woord te zeggen. Misschien schààmde hij zich! Est-ce qu'on sait jamais?.... Zij hebben anders niet veel gevoel van schaamte aan den dag gelegd. Pensez donc! Zij hebben hier, vóór dat ze er den brand in staken, huis aan huis geplunderd. Ils pillaient tout! C'est une honte, n'est-ce pas? In een modewinkel waren het dames, verpleegsters of officiers-vrouwen, que sais-je! die het plunderwerk deden. C'était du propre! Ze gingen den winkel binnen, zochten er alles bijeen wat van haar gading was: stoffen, blouses, garneersels, linten, wat weet ik allemaal! stopten het in doozen en reikten die door de vensters toe aan de soldaten, die buiten stonden... Wat hun moor-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
368 denarijen aangaat, ik schat dat zij hier een 130 à 150 menschen om het leven hebben gebracht. Daar zijn er een hoop verdwenen, buiten die waarvan de lijken teruggevonden zijn. Voor zoo ver ik weet, hebben zij 41 gijzelaars meegenomen.... Wij hebben natuurlijk gedaan wat wij konden om de arme, van alles beroofde menschen die hier gebleven zijn, een onderdak te verschaffen. Wij hebben een paar loodsen gebouwd en wij deelen twee maal per dag eten uit. Mais c'est dur.... Que voulez-vous? De hoofdzaak is dat ieder zijn plicht doet en den moed niet opgeeft....’ Zuster Julie, een ongeveer vijftig-jarige vrouw, met een vriendelijk, rustig gelaat, heeft mij haar verhaal gedaan met een eenvoud en op een toon alsof zij haar rol in de ontzettende tragedie van 24 augustus van volkomen onbeduidenden aard achtte, en ieder ànder in haar plaats net zoo zou zijn opgetreden. Het kruis van het Legioen van Eer, waarmee zij beloond werd, drààgt zij niet. Zij bewaart het in een doosje.... ‘Comment voulez-vous que je la porte? Hoe kan een vrouw in mijn positie nu met een ridderorde loopen?’ Dramatiseeren, in den zin van het-nog-èrger-voor-stellen van de gebeurtenissen, doet soeur Julie nièt. Haar montere, geestige oogen làchen zelfs nu en dan, als zij de stem nabootst van den haar toebulderenden, duitschen officier - ‘ma parole! hij dacht mij bang te maken!’ - of het hoofd- en het handgebaar van den ànderen, de man met den opgeheven dolk, die haar, bij het verlaten van het Hospice, deze verzekering gaf: ‘Nous ne sommes pas des barbares, madame!’ En de vreugde jubelt in haar stem, in haar oogen; in haar làch bij de slotperiode van haar verhaal: de vlucht der Barbaren, na den slag aan de Marne. Een zuster kwam mij roepen: ‘Ma mère! venez vite! Daar zijn onze dragonders! Zij staan daar ginder hun paarden te drenken....’ - Ah! mon Dieu, quelle joie! Ik er naar toe! Ma parole! ils étaient là. Ik had hen wel aan mijn hart kunnen drukken.... ‘Bonjour, mes enfants! Bonjour, mes bons amis! Que Dieu vous bénisse!.... En waar gaan jelui nu zoo naar toe?’ - ‘Chasser les Boches, ma soeur!’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
369
II Een P.P.C. Nesle, maart 1917. Tweehonderd huizen in dit onnoozele, in vredestijd ongeveer tweeduizend inwoners-tellende stadje, zijn door de vrienden en begunstigers van de pseudo-nederlandsche Toekomst-professoren, vóór hun aftocht, geplunderd en in de asch gelegd. - Wil ik u vertellen, messieurs! hoe zij zich in mijn huis gedragen hebben? De dame van middelbaren leeftijd, die ons, in den gehavenden salon van haar villa, deze vraag stelt, is de vrouw van een sedert het begin van den oorlog gemobiliseerd arts. Eh! bien, voici!.... Ik heb hier, van den eersten dag der bezetting af, den Staf, generaal incluis, van een duitsche divisie geherbergd. Oh! sans enthousiasme, comme bien vous pensez! Maar daar was nu eenmaal niets aan te doen, en men moet zich in het onvermijdelijke weten te schikken.... Zij hadden het heele huis in beslag genomen, met uitzondering van twee kleine vertrekken, één voor mijn bonne en één voor mij. De relaties tusschen mij en mijn ongenoodigde gasten waren koel maar correct. Als zij het een of het ander noodig hadden: een paar stoelen méér, tafellinnen of iets dergelijks, dan vroegen zij mij daar om.... - ‘Voilà! monsieur.‘ - ‘Merci! madame.’ Comme conversation c'était tout, ou à peu près. Zoo hebben wij, zij en ik, gedurende twee-en-een-half jaar onder hetzelfde dak geleefd. Het was niet prèttig, maar het was dràgelijk! Vous voyez que je ne charge pas le tableau. Een dag of veertien geleden, dat was dus een week ongeveer vóór hun aftocht, hoor ik, op een morgen, bijlslagen in mijn tuin. Ik loop naar beneden, om te zien wat er aan de hand is. Et qu'est-ce que je vois? Zij waren bezig het loodsje af te breken waarin wij ons paard stalden voor dat de Duitschers het dier weg-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
370 gehaald hadden. Mon Dieu! ik was niet erger te beklagen dan de honderden àndere menschen, bij wie zij, sedert een dag of wat, alles kort en klein sloegen wat zij niet mee konden nemen. Ce qui me chiffonnait un peu, dat was.... hoe zal ik het zeggen?.... Weet u wiè daar bij mij met dat vernielingswerk bezig waren? Je vais vous le dire: de beide koks en de chauffeur van den generaal, een van zijn secretarissen en zijn oppasser, allemaal menschen die, mèt hun meester, ruim dertig maanden onder mijn dak hadden gewoond. Wat zegt u daarvan? Est-ce assez allemand, cela? Ik protesteerde natuurlijk, maar ze lachten mij in mijn gezicht uit.... Toen het schuurtje tegen den grond lag en de planken in splinters waren geslagen, begonnen zij den tuin te verwoesten. Tenez! voici leur beau travail. Zij haalden mijn wijnstokken uit den grond, kapten er de wortels af, hakten al mijn peereboomen, een kleine honderd, òm en trapten de bloemperken plat. Pour de la belle besogne, ce fut de la belle besogne! Ik ging mijn beklag doen bij den generaal, oh! zonder mij groote illusies te maken.... ‘Che rekrette, matame! che rekrette peaugoup! Che rekrette brofong-démeng! Mais che n'y beux rieng! Ortre te l'Embereur! Te notre Embereur!’.... En daarop keerde hij mij den rug toe en ging in zijn kamer.... Ah! de bevelen van den Kaiser, van ‘notre Embereur’, zijn trouw opgevolgd. Suivez-moi, messieurs, et admirez l'obéissance de l'armée allemande.... Zij ging ons vóór en leidde ons door alle kamers van het huis. Zij had niets te véél gezegd van de gehoorzaamheid der Heldenkrieger. Met bijlslagen en koevoeten opengebroken kasten en laden, tot splinters gehakte tafels, étagères, toilettafels, ledikanten, spiegels, lustres, schilderijen, boekenkasten, een lumineus, oud kerkraam, een bijbelsch tafereel voorstellend, en door een vromen Gottmitunsler uit pure Gottmitunsrigkeit verbrijzeld met een schroefsleutel, etc. etc., ziedààr het p.p.c. van den duitschen divisie-generaal in Nesle, Generaal-Majoor von Hahn. - N'est-ce pas que c'est beau, et que cela donne une
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
371 haute idée de la Kultur que les Allemands se sont si généreusement chargés de répandre? vroeg, even rustig alsof zij ons een verzameling van curiositeiten had laten zien, de eigenares der gegermaniseerde villa. - Hebben zij den boel alleen maar kort en klein geslagen? Ik bedoel: hebben zij ook niet een beetje geplûnderd vóór hun aftocht? vroeg een van ons.
- Oh! si, monsieur. Bien entendu! Den laatsten dag hebben zij het huis van de kelders tot en met de zolders doorzocht en alles wat van hun gading was in auto's geladen. Al mijn kasten hebben zij leeggestolen! Mijn linnengoed, vier-en-twintig paar beddelakens onder andere, is verdwenen. Wat zij nïet gebruiken konden hebben ze vernield, op een hoop gegooid en bevuild. Ils sont sales!.... Maar zij zijn wèg en dat is de hoofdzaak. Et puis, daar zijn menschen die veel erger te beklagen zijn dan ik.... arme boeren, bij wie
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
372 zij alles verbrand en verwoest hebben. Ik heb tenminste nog een dàk boven het hoofd! Een vraag: Kan de lezer zich een frànsch generaal voorstellen, of een èngelsch generaal, die, na twee-en-een-half jaar onder één dak gewoond te hebben met den eigenaar of de eigenares van het door hem en zijn gevolg betrokken huis, den boel laat liggen zooals deze duitsche opper-officier dit te Nesle heeft gedaan? ‘Laten liggen’ is cum grano salis te begrijpen. Want wij hebben gezien dat de wakkere divisiegeneraal von Hahn niet alles heeft laten liggen, maar ook het een en ander méénam!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
373
Hoofdstuk XXXI Schröders arrestatie op aandringen van Herr von Kühlmann, duitsch gezant in den Haag, met warme Bundestreue ondersteund door de ‘neutrale’ pers, bracht mij, in december 1915, opnieuw in aanraking met Clemenceau, dien ik, in den loop der jaren, al een paar keer ontmoet had. De Tijger dirigeerde op dit tijdstip l'Homme Enchaîné, zooals hij, den Censor tartend, zijn gesupprimeerden Homme Libre had herdoopt, en waarin hij, dag in dag uit, vóórtging met het hekelen van al wat hij, in het beleid der regeering zoowel als in de strategie van het militaire commandement, afkeurde. En wat keurde hij nièt af? De opperbevelhebber, dien hij smalend ‘monsieur Joffre’ noemde, was zijn militair, Poincaré zijn bùrgerlijk bête noire, en hij spaarde den president der Republiek, wiens passielooze, ijskoude, pedante persoonlijkheid hem altijd een - met woeker gereciproceerde - antipathie had ingeboezemd, geen schimpscheut en geen hoon. Holdert had mij, per brief, de omstandigheden en de voorgewende redenen van Schröders gevangenneming medegedeeld, en de gedachte was aanstonds bij mij opgekomen het een of ander te doen, of althans te probééren, door pressie van franschen kant ‘Kik’ 's invrijheidstelling te bewerken. Wat had rechtmatiger kunnen zijn? En logischer? De regeering in den Haag, die de ‘neutrale’ pers een onbeperkte vrijheid liet voor haar geniepige campagnes tegen Frankrijk en de Geallieerden in het algemeen, had, onder den druk van Berlijn, in den persoon van Schröder de niets
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
374 minder dan verkapte franschgezindheid van de Telegraaf willen treffen, in de hoop het blad te intimideeren. Niets kon dus de meilleure guerre zijn - ‘guerre’ was het juiste woord! - dan het uitlokken van een tégen-pressie! Clemenceau, met zijn temperament, leek mij de aangewezen persoon om de kat de bel aan te binden, en ik ging hem dus opzoeken zijn Homme Enchaîné. De Geketende Man zag er grimmiger uit dan ooit, zooals hij daar, met zijn zwart kalotje op het hoofd, in zijn summier gemeubeld, directoriaal cabinet zat, en mij op zijn gewone, korte manier vroeg wat ik verlangde. Ik vertelde hem de omstandigheden van Schröders arrestatie om geen ândere reden dan de anti-duitschgezindheid van de Telegraaf, die men, Berlijn ten-pleiziere, tot zwijgen zou willen brengen. Hij viel mij al aanstonds in de rede: - C'est fâcheux, mais que voulez-vous que j'y fasse? Je ne suis pas le gouvernement hollandais. Je n'y puis rien! - Mais si! u kunt daar wèl wat aan doen. U kunt een artikel schrijven in uw blad en protesteeren tegen de arrestatie van Schröder, de hoofdredacteur van het éénige groote dagblad in Holland dat op de hand van de Geallieerden is, terwijl daar ginder aan de duitschgezinde kranten geen stroobreed in den weg wordt gelegd. Als niemand in Frankrijk daar een woord van zegt, dan hóuden zij Schröder gevangen en veroordeelen hem zéker. Wat zij willen, dat is de Telegraaf muilbanden.... - Is de hollandsche regeering zóó duitschgezind? - Duitschgezìnd is het woord niet! Maar zij is doodsbàng voor Duitschland, dat voortdurend dreigt. En zij gelooven in den Haag ook, dur comme fer, dat Duitschland ten-slotte de overwinnende partij zal zijn. Alors, vous comprenez! En dan is daar ook de ‘neutrale’ groote pers, qui, elle, est germanophile pour des raisons d'intérêt. De provinciale pers is, in het algemeen, onafhankelijker, eerlijker en moediger. - Et le peuple hollandais? - Het vòlk is goed! Het heeft altijd een afkeer gehad van de Duitschers, een physieke afkeer, waarvan de Franschen geen benàderend idee hebben.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
375 - C'est très curieux, ce que vous me dites là! - Et c'est vrai par dessus le marché!.... Tenez! de franschgezinde Telegraaf heeft verreweg het grootste aantal abonné's van al de hollandsche kranten. Veel meer dan de duitschgezind-neutrale dagbladen bij elkaar! Frankrijk heeft dus, dunkt mij, wel eenige verplichting aan de Telegraaf en daarom kom ik u vragen tegen Schrõders arrestatie en zijn gevangenhouding te protesteeren. - Je veux bien!.... Maar denkt u dat het iets zal ùitwerken? - Of ik dat dènk? Nee! daar ben ik zéker van! Vous verrez cela! Als ù begint, dan zullen de àndere parijsche kranten volgen. En zoodra de regeering in den Haag merkt dat Schröders arrestatie hier niet onopgemerkt is gebleven en dat de vervolging, in zijn persoon, van de Telegraaf, de openbare meening in Frankrijk heeft ontstemd, dan zult u eens zién hoe gauw zij Schröder vrij en de krant met rust laat! - Entendu! Je ferai l'article que vous me demandez. Vanàvond nog! - Al mijn dank! Mais.... - Mais quoi? Ik belóóf het u! Cela ne vous suffit-il pas? - Oh! si.... Maar ik zou u nog iets willen zeggen.... vous faire une recommandation. Hij kijkt mij verstoord aan. - Une recommandation?.... Qu'est-ce à dire? - Zult u niet boos worden? - Dat hangt er van àf!.... Dites ce que vous avez à dire. - Eh! bien, voici. Ik zou u willen verzoeken niet al te hèftig te zijn. Ik kèn de Hollanders! De goede elementen onder hen zijn fier, en kòppig zijn zij allemaal. Il ne faut pas avoir l'air de vouloir les bousculer. Als de toon van de fransche pers te fèl is, dan zal de regeering op haar achterste pooten gaan staan, van pressie spreken en steun zoeken bij de ‘neutrale’ kranten, die, uit pure onzijdigheid, alles gedaan hebben wat zij konden om den hoofdredacteur van de Telegraaf in de kast te werken en die hem, de berlijnsche begunstigers ten-pleiziere, achter slot wenschen te hoùden. Clemenceau trekt zijn borstelige wenkbrauwen in de hoogte, schuift zijn kalotje recht, glimlacht even, en zegt:
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
376 - Bon! Je tâcherai de ne pas trop les engueuler. Soyez tranquille!.... Je serai sage! Den volgenden morgen stond het beloofde artikel in l'Homme Enchaîné, een rustig maar rààk betoog, waarvan ik de essentieele gedeelten naar Amsterdam seinde. Vervolgens kwamen de àndere parijsche bladen los over ‘Le cas Schröder’ of ‘l'affaire du Telegraaf’, en de quai d'Orsay, in beweging gebracht door deze pers-campagne, droeg den franschen gezant in den Haag, den heer Alizé, op, nu ook een diplomatièke duit in het zakje te doen. En na nog een oogenblik dralen, voor de bùren - de duitsche buren - gelastte de nederlandsche regeering de onschuldigbevinding en invrijheidstelling van ‘Kik’, die, na zeventien dagen heldhaftiglijk voor zijn rotsvaste overtuiging te hebben gesmacht op het vochtige stroo van den kerker, werd uitgeleverd aan zijn troosteloos gezin, waar al gauw de laatste sporen werden wèggebet van de tranen-met-tuiten, door den ‘leeuw’ - Raemaekers pinxit! - in zijn beproeving vergoten.... historische bizonderheid, die ik vernam van professor Hector Treub, 's martelaars dagelijksche bezoeker en vertrooster in het Rasphuis aan de Weteringschans. *** Een paar weken later publiceerde ik in de Revue Hebdomadaire, onder den titel: ‘L'affaire du Telegraaf - La presse et l'opinion publique en Hollande’, een artikel, waarin ik de gevoelens der groote meerderheid van het nederlandsche volk met betrekking tot de oorlogvoerende partijen uiteenzette, een boekje open deed over de ‘neutrale’ kranten: Nieuwe Rotterdamsche Courant, Nieuwe Courant, Vaderland, Standaard e.t.q., en met behulp van een aantal wèlgekozen en nauwgezet-vertaalde aanhalingen, het eerstgenoemde ‘groote liberale orgaan’ in heel zijn laffe tartuferie aan de kaak stelde. Ik gaf o.a. een copieus uittreksel van Mr. Govert G. von der Hoevens abject artikel ‘Objectiviteit’, den dag na den inval der duitsche legers in België door den hoofdredacteur der N.R. Ct. afgescheiden, plus een excerpt van het stuk waarin dezelfde fiere Bataaf aan eenige naïevelijk-verwonderde lezers tekst en uitleg had verstrekt van de redenen waarom de Nieuwe Rotterdamsche Courant niet geprotesteerd had tegen het in den grond boren van de Lusitania.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
377 Ik heb den oorspronkelijken tekst van deze overtuigende opheldering niet bij de hand, maar ik geef hier - lest we forget, lest we forget! - hèrvertaald uit de fransche overzetting, door mij d.d. 5 juni 1915 in de Figaro gepubliceerd, de zalvendste zinsnede weer van dit, de nagedachtenis van pater don Escobar y Mendoza (S.J.) òverwaardige, elliptisch-casuïstische pleidooi voor de Kultur en haar heldendaden. ‘De redactie van de N.R. Ct. meent vertrouwen genoeg te kunnen stellen in haar lezers, om aan te nemen dat zij zelf uit de bedoelde feiten de gevolgtrekkingen zullen maken die zich aan hun oordeel opdringen, zonder dat het noodig zal zijn hen daartoe nadrukkelijk aan te sporen door verontwaardigde artikels. Dat is de reden waarom de N.R.Ct. zich onthoudt van elke handeling die de eene of de andere der oorlogvoerende partijen zou kunnen grieven, en dus ook van critieken die onvermijdelijkerwijze daartoe zouden leiden.’ Zoo'n goeierd van een Govert G. toch, die het niet over zijn onzijdig-popelend hart kon krijgen iemand, wiè dan ook, te grieven, en die, al moest hij er aan bezwijken, zijn verontwaardiging liever verslikte en in stilte leed, dan een Gottmitunsrig evenmensch voor het sentimenteele hoofd te stooten. *** Ik herinner mij niet precies meer op welk tijdstip Holdert, die zich, hoe was het mogelijk?, in zijn vaderland verveelde, met zijn gezin naar Londen verhuisde, maar ik geloof dat het in het eind van 1916 was. Nauwelijks was hij uit Amsterdam vertrokken, waar hij de teugels van het Bewind had overgedragen aan een Stadhouder van zijn dynastie - zijn broer Eddy - of het geknoei met mijn copij, waarvan men zich, sedert het begin van den oorlog, vrijwel had onthouden, begon weer. Uriah Heep, meer dan ooit Holderts factotum, en die, beetje bij beetje, den slaplendigen Schröder ¾ van zijn hoofdredactionneel gezag had ontwrongen, had het nu, wat het bederven van mijn werk aanging, veel gemakkelijker dan vroeger. Mijn brieven van protest bleven een dag of veertien, som-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
378 tijds langer nog, onderweg, werden, in de meeste gevallen, niet beantwoord en heetten dan ‘niet ontvangen’ te zijn. Rectificaties zouden overigens, na zulke lange tusschenpoozen, haar doel hebben gemist. Want wie herinnerde zich, drie weken of een maand na de lezing van een uit zijn verband gerukt artikel, den tekst daarvan nog? Ik deed bij herhaling mijn beklag bij Holdert, die in Londen zat. Hij antwoordde mij dat ik gelijk had mij tegen het verknoeien van mijn artikels te verzetten, dat ik het recht had te schrijven wat ik wilde, dat hij, voor de zooveelste maal, naar Amsterdam zoù schrijven of geschreven hàd ‘noch correcties noch veranderingen in je (mijn) werk aan te brengen’. Wat kon hij er verder aan dòen? behalve Uriah Heep àfdanken, wat hij niet wilde, of niet kon, of misschien - povere despoot! - nièt dùrfde! Wie weet? Op een gegeven oogenblik had ik genoeg van de fielterij aan den éénen en van de slapheid aan den ànderen kant, en ik schreef Holdert dat ik, met ingang van 15 september 1917, ontslag nam als correspondent van de Telegraaf. Ik onderstelde namelijk, en hierin vergiste ik mij, dat de oorlog op dat tijdstip gëeindigd zou zijn. En tot zóó lang wilde ik ‘dienen’! Holdert, nog altijd in Londen, antwoordde telegrafisch en vroeg mij nièts naar Amsterdam te schrijven van mijn voorgenomen aftreden. Hij kwam binnenkort naar Parijs en zou dan de zaak met mij bespreken. Een tijdje later wàs hij, met zijn gezin, in Parijs, waar hij zich definitief vestigde. Hij kwam ons met zijn vrouw bezoeken. Ik zei hem wat ik op het gemoed had en ik bleef, in weerwil van zijn hartelijk betoog, bij mijn besluit in september d.a.v. af te treden als correspondent van de Telegraaf. Hij vroeg mij toen of ik niet aan zijn blad verbonden wilde blijven als ‘vast medewerker’. Waarop ik antwoordde dat ik, als zoodanig, het verknoeien van mijn copij evenmin zou verdragen. Waarop hij plechtiglijk, en, daarvan ben ik overtuigd, oprèchtelijk beloofde dat dit nièt zou gebeuren en dat hij bereid was mij dit contractueel te garandeeren. Ik liet mij, ten-slotte, des te gemakkelijker overreden, waar zijn aanbod mij in de gelegenheid zou stellen ergens op het land te gaan wonen, een gedachte die ons al lang
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
379 had aangetrokken, maar die ik, zonder vaste bezigheid en het daaraan verbonden vaste inkomen, niet zou kunnen verwezenlijken. Wat de materieele voorwaarden betrof, toonde zich Holdert, volgens zijn gewoonte ten mijnen opzichte, royaal. Ik kon het tusschen hem en mij aan te gaan nieuwe contract geheel naar mijn eigen goeddunken opmaken en voor een zoo làngen termijn als ik verkoos. Ik had tien jaar kunnen neerschrijven, twintig jaar, levenslàng! Hij zou, in zijn vriendschappelijke dispositie, alles geteekend hebben wat ik hem had willen voorleggen. ‘Je kunt je zèlfde salaris houden!’ zei hij. Waarop ik, dwaas-trotsch, antwoordde dat ik geen aalmoezen aannam en er niet aan dàcht mij voor oneindig minder werk het heele, op dat moment genoten salaris: 425 gulden in de maand, te laten uitbetalen. Het slot was dat ik, gedurende vijf jaar, de door mij vastgestelde termijn, twee-honderd gulden in de maand zou ontvangen en daarvoor twee artikels in de week schrijven. In vijf jaar tijd, dacht ik, zou ik genoeg van den tuinbouw kunnen leeren, om, als de journalistiek mij in den steek liet - de onafhankelijke, met een volkomen zelf-respect vereenigbare journalistiek! - in staat te zijn daardoor, met de hulp van mijn vrouw, in onze uiterst geringe behoeften te voorzien. Ik wil hier tot mijn onsterfelijke beschaming zeggen, dat mijn vrouw zich véél van het tuinbouw-bedrijf heeft eigen gemaakt, maar dat ik-zelf, op dit gebied, een hopelooze failure ben gebleken. *** In de laatste maanden van mijn eigenlijk-gezegd correspondentschap kreeg Holdert, te Parijs, gelegenheid zich rekenschap te geven van Uriah Heeps fielterij en van de wijze waarop hij zèlf - nòg eens: povere despoot! - door dit heerschap belogen en voor den gèk gehouden werd. Gedurende den zomer van 1917 had de Telegraaf, weken aaneen, géén van mijn artikels - een stuk of twaalf, veertien, in het geheel! - opgenomen. Op een gegeven moment sprak ik daarover met Holdert, die zich, zei hij mij toen, óók al verwonderd had niets van mij in de krant te zien. Hij maakte, op stel en sprong, een aan zijn broer, den
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
380 Stadhouder, gericht telegram op, dat hij mij verzocht in het engelsch te vertalen, voor de kortheid, en waarin hij vroeg hoe het kwam, dat sedert zoo langen tijd geen stuk van mijn hand in de Telegraaf was verschenen. Den volgenden dag kwam het, door Uriah Heep geïnspireerde antwoord: ‘Cohen's articles not received’. Tweede telegram van Holdert: ‘Do you pretend make me believe none of C's articles reached you?’ Tweede telegram uit de Sint-Nicolaasstraat: ‘C's articles just arrived’. Derde telegram van Holdert: ‘Do you pretend make me believe C's articles reached you just now all together? Publish them at once.’ Daar waren, onder de verdonkeremaande stukken, verscheidene die alle actualiteit verloren hadden, waarvan dus de publicatie geen zìn meer zou hebben, en ik maakte Holdert, vóór de verzending van dit laatste telegram, daar attent op. Maar hij was buiten zich zèlf over de tastbare, onbeschaamde bedriegelijkheid der uitvluchten, hij voelde zich beetgenomen, en het telegram werd òngewijzigd verzonden. Ik meen mij te herinneren dat de Stadhouder, die, overigens, volkomen onschuldig was aan Heeps smiechtery, zich wijselijk bepaalde tot het doen opnemen van de niet àl te verouderde copij alleen. Om ùit te vertellen over den vrijgelaten slaaf Uriah Heep, die een geheimzinnige macht scheen verkregen te hebben over zijn slappen meester, en die zich daardoor wist te hàndhaven, waar, in den loop der jaren, tal van redacteuren, zijn kameraden, gevallen waren als te welig opgeschoten en met overschaduwing dreigende halmen onder de sikkel. Ik zag hem nog éénmaal in Parijs, waarheen Holdert hem had ontboden. Dit was in de groote zaal van het Maison de la Presse, een dependentie van Buitenlandsche Zaken, waar ik uitheemsche kranten zat te lezen. Mijn oog viel op hèm voordat hij zich, mìj ontwarend, uit de voeten kon maken en hij kwam met een vroolijk-verrast ‘Hé! Cohen.... ’, een glibberigen grijnslach en een weifelend-uitgestoken loyale hand op mij toe. Poging tot toenadering die ik, om het beeldsprakig uit te drukken, in het vuile ei
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
381 smoorde, door hem in het frànsch - daar zaten een twintig journalisten te werken, te lezen, of te praten! - en met luider stemme toe te roepen dat ik hem, als hij het ooit waagde mij wéér aan te spreken of onder mijn ‘asem’ te komen, een pats in zijn fieltentronie zou geven dat hem hooren en zien verging. Hij nam deze ongekunstelde notificatie zwijgend voor kennisgeving aan, trok als een schichtige schildpad het hoofd in de schouders - ‘be meek, Uriah! be meek!’ - en verliet haastig de zaal om zich, een oogenblik later, bij een der chefs de service, een hooggeplaatst ambtenaar van den quai d'Orsay, over mijn onheuschheid te beklagen. De man lachte hem uit! ‘Het is hier geen bewaarschool, monsieur! Vos démêlés avec monsieur C ne nous regardent d'aucune façon. Et puis, que voulez-vous qu'on lui dise? Il se fiche de tout et ne fait que ce qu'il veut.’ Het laatste dat ik, zoo al niet uit ‘aanzienlijke’ dan toch uit ‘wèlingelichte’ bron met betrekking tot Uriah Heep vernam, was een schunnigheid. Na den oorlog had hij een poos in Berlijn gewoond, en daar, speculeerend op den dubbel-en-dwars-verdienden maar niet-te-min-erbarmelijken nood der inboorlingen, voor een milliard of wat aan papieren marken - het equivalent, ongeveer, van 7 gulden 23 N.C. - een halve stadswijk gekocht, met de berekening daaruit, hetzij door verhuring, hetzij door hèrverkoop làter van de aldus eerlijk verworven perceelen, een spaarpenninkske te kloppen voor zijn ouden dag. Helaas! Een wijze wet maakte, eenigen tijd daarna, tallooze transacties van dit nobele soort ongedààn! De verkoopers-met-het-mes-van-den-honger-op-de-keel kregen hun huizen, en Uriah zijn milliarden terug. Adieu! veau, vache, cochon, couvée! (Zie La Fontaine: La laitière et le pot au lait.) Volgens het gerucht heeft Uriah Heep wéér ‘belangen’ in Berlijn. Ik twijfel daar minder dan óóit aan!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
382
Hoofdstuk XXXII
In het begin van augustus 1917 vertrokken wij, na een hartelijk afscheid van Holdert en zijn gezin, uit Parijs naar Courcelles-Tréloup, een aan de Marne gelegen, onnoozel gehuchtje, in het departement van de Aisne, zestien kilometer ten-oosten van Château-Thierry en omstreeks veertig ten-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
383 zuiden van Fismes, waar, op 27 mei van het volgende jaar, de laatste doorbraak van de Horde plaats greep. Wij waren hier in de oorlogs-zone en wij hadden, Frankrijk is groot!, onze tent even goed elders, in veiliger gewesten kunnen opslaan. Maar alleen de oorlog interesseerde mij, met onverflauwde passie, en ik had, vrij in mijn bewegingen nu, gewenscht in de sfeer ervan te leven. Ik werd op mijn wenken bediend! Wij hoorden hier, dàgen aaneen somtijds, het bonken van het geschut, dat de stilte, in de schoone vallei, met korte, doffe hamerslagen punctueerde en ons er aan herinnerde, voor het geval dat wij het anders mochten vergéten, dat de strijd op leven en dood tusschen Kultur en Beschaving nog niet uitgestreden was, en dat al ons denken, al ons gevoelen, al ons hunkeren, al ons bidden - waarom nièt, voor hen die bidden kònden? - zich moest concentreeren in dit ééne, éénige, smachtende verlangen: de nederlaag van het Beest dat den ondergang zocht van den Geest. *** Voor negen-duizend francs, waarvan Holdert vijf-duizend had voorgeschoten die mij, op een klein bedrag na, met honderd gulden per maand werden ingehouden op mijn salaris - hadden wij een oud op de Marne uitziend boerenhuis met allerlei bijgebouwen, twee groote, ommuurde binnenplaatsen en een met vruchtboomen beplanten, naar de rivier afhellenden ‘clos’ gekocht. Daar waren veertien kamers. Aan zes zouden wij genoeg hebben gehad, maar wij gingen natuurlijk niet aan het breken en àfbreken.... De oorlog zou zich daar, aanstonds, mee belasten! Naar de verschoten kleuren van het oud-modisch behangsel genoemd, waren daar de gele kamer, en de groene kamer, en de roode kamer, en de blauwe kamer. En de kamer van Saint-Vincent, de schutspatroon der wijnbouwers. En een àndere kamer nog, die van Saint-Léger, waar een steenen beeldje van dezen Heilige met de uitgestoken oogen in een nis stond. De kleine, vierkante ruitjes, in de keuken en in de gele
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
384 kamer, zijn lichtgroen en rose getint, het rose en het groen van paarlemoer. Daar zijn hooge schuren, en een groote wijnkelder met een gewelf daarboven. De muren van het woonhuis zijn een halven meter dik, en de kleine, bemoste pannen, op de daken, dekken elkaar als de schubben van een karper. Wij hebben ook een oven, om brood te bakken. De balken, in de schuren en de stallen, zijn grofvierkant-behouwen, honderdjarige eiken-stammen. In den ‘clos’, door hooge, statige platanen omgeven, is een wed, op peil gehouden door een minuscuul, nauw hoorbaar-murmelend beekje, waar al de vogels uit den omtrek, meezen, vinken, roodborstjes, roodstaartjes, bastaard-nachtegalen, komen drinken, baden en plassen. Alles, in tegenstelling met het tumult van den oorlog op zoo korten afstand, alles ademt vrede en kalmte in het dorpje met zijn veertig, vijftig huizen, waar de mannen, op een paar ouden van dagen na, gemobiliseerd zijn, waar het werk: landbouw, wijnbouw - wij zijn hier in de tweede zone van de Champagne - in hoofdzaak verricht wordt door de vrouwen, en waar jongens van veertien jaar achter den, met een paard en een os bespannen ploeg loopen. *** Ik ben nu een bùitenman! Een buitenman, die, zonder esprit de retour, de stad heeft verlaten, de stad der steden, met haar tienduizendvoudig rumoer, haar rusteloos geraas, de wereldstad met haar hijgend jachten en met al haar commoditeiten voor verblijf en vervoer: gas, electriciteit, taxis, autobussen, métro, wat wéét ik alles, wat weet ik alles nòg, ik die gebroken heb, voor goed, met al wat het leven compliceert, het sneller àfslijt, het verteert, verbrandt, haastig, ijlings, als een aan beide uiteinden tegelijk aangestoken kaars. Ja! een bùitenman ben ik voortaan. Een ‘campagnard’, géén ‘banlieusard’! Een buitenman zonder telefoon, deze pestilentie, en zonder telegraaf - ik bedoel nu nièt de krànt! - deze kwelling. Zonder fabrieks-schoorsteenen die mijn oog, zonder stoomfluiten die mijn oor kwetsen. Een buitenman, die om vijf uur opstaat en om negen uur naar bed gaat, en die, van zijn bed ùit, in plaats van op een zigzaggend zinken-daken-complex, verwezenlijking der
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
385 schoonheids-droomen van een waanzinnigen futuro-cubist, het uitzicht heeft op beboschte en met wijnstokken beplante heuvelen, nobel van lijn, en aan den voet waarvan de Marne glijdt, de Marne waar het Beest tot staan werd gebracht, de Marne, heiliger dan alle stroomen, heiliger dan Jordaan, Ganges, Euphraat en Tigris. Voor het venster waar ik zit te schrijven, plast, door den rotswand heen, in een granieten bak, een bron haar koel, kristalklaar water. Kamperfoelie geurt, donkere rozen gloeien, een tortel klaagt en treurt, loome koeien loeien. De wind ruischt in de platanen. Een vink slaat. Een haan kraait. Een geit blaat. Een pad fluit, twee zuivere, zilveren tonen. Melodieus klinkt het geklop der wasschende vrouwen in het nabije lavoir. In de verte davert, langgerekt, of bast, kortaf, het kanon. *** Wij zijn nauwelijks drie weken hier, of wij krijgen, even als de rest der dorpelingen, inkwartiering. En nooit waren ons, deze eerste maal zoowel als de volgende keeren, gasten welkomer dan de soldaten. - Hoeveel manschappen en hoeveel paarden zoudt u hier kunnen herbergen, monsieur? vroeg mij, boven van zìjn paard af dat door het venster den kop naar binnen stak, de luitenant der artillerie die den troep vooruit gereden was om kwartier te maken.... Over een uur zullen zij hier zijn! - Mon Dieu! mon lieutenant, op een escouade of een half-dozijn paarden af zou ik u dat niet weten te zeggen. Wij wonen hier pàs! Maar wij zijn nog al ruim behuisd, zooals u ziet. Als u zich de moeite wilt geven eens met mij rond te kijken.... Wij maken een tournée door mijn bezittingen en de luitenant berekent dat daar plaats is voor vijftig of zestig man, en voor veertig paarden of muilezels. Het was een prachtig troepje, dat wij de eer hadden twee
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
386 dagen en anderhalven nacht te huisvesten. Veteranen, de meesten! Lenige, geharde, gebruinde kerels, met drie, vier, enkelen met vijf chevrons, de éérste chevron als onderscheidings-teeken voor twààlf, de volgende elk voor zès maanden dienst aan het front. Zoodat de combattanten met vijf ‘brisques’ op den arm mannen waren die sedert de eerste dagen van den oorlog in het veld hadden gestaan, en, nù bij dit, dàn bij dàt corps ingedeeld, bij àl de ‘coups de tampon’ hadden meegevochten, van Charleroi tot en met Verdun, de Marne, de Somme, de Aisne. - Waar zijn ùw brisques? vroeg ik aan een peper-enzoutbaardigen stukkenrijder, die mij een episode verhaald had van den slag bij Guise, waar, op 23 augustus 1914, de keizerlijke Garde haar eerste nederlaag had geleden.... vóórproef van de slachting in de moerassen van Saint-Gond, in september, bij de gevechten in het Marne-bekken. Hij knoopte zijn kapotjas los, haalde zijn zakboekje te voorschijn, liet het openvallen en hield mij, lachend, het hemelsblauwe lapje met de vijf donkerblauwe chevrons er op voor den neus. - Tenez! les v'là, mes brisques. Ik heb nog geen tijd gevonden ze op mijn mouw te naaien. Qu'est-ce que vous voulez! On s' tamponne tout le temps! Vandaag vechten zij nièt en hebben zij rust, na een ochtend-étappe van 23 kilometer, de zooveelste, sedert acht dagen, dat zij, te-voet, op weg zijn naar een ‘cantonnement de repos’ om daar een poos uit te blazen. In waarheid kan er van rùst nauwelijks gesproken worden. Want het verzorgen van hun rij- en trekdieren, paarden en muilezels, het schoonmaken van hun stukken, het wasschen en verstellen van hun lijfgoed, etc. neemt een goed deel van hun tijd in beslag. Nooit hadden wij minder luidruchtige, minder lastige, bescheidener en beter-gehumeurde menschen onder ons dak dan deze vijftig man, die geen voorwerp van zijn plaats namen, geen vrucht in den boomgaard aanraakten, die het weinige comfort dat wij hun kònden bieden, en met wèlke vreugde bóden!, met beschaafde erkentelijkheid aanvaardden, en die den tweeden nacht, om drie uur in den morgen, met hun paarden, hun bagagewagens, hun veldkeuken, hun
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
387 stukken enz. vertrokken, zonder het dorp in opschudding te brengen of de bewoners noodeloos te storen. Een beetje rumoer, een beetje uitgelatenheid, een glas wijn te veel in dit wijnland met zijn gulle bevolking die alles voor de soldaten over heeft, een niet-volstrèkte eerbiediging van het eigendomsrecht op appels, peren, noten, druiven, pruimen enz., zouden, zoo denken wij er tenminste over, wel te rechtvaardigen zijn geweest bij mannen, die vandààg leefden, voorlóópig leefden, na gister, en na hoeveel éérgisterens daarvóór?, te zijn ontkomen aan den dood dien zij mòrgen, en hoeveel overmorgens nog daarnà! onder de oogen te zien zouden hebben. Wij gevoelen niets dan eerbied, een diepen eerbied, voor de soldaten.
Het heeft tien maanden geduurd, ons eerste verblijf in Courcelles-Tréloup, en het nam een eind bij den laatsten doorbraak van den vijand, zijn laatsten sprong, zijn doodssprong, in het eind van mei 1918. *** Ik heb, tot op het laatste moment, niet geloofd aan deze gebeurlijkheid.... de Duitschers hier, ruim veertig kilometer ten-zuiden van het plateau van Craonne en van den Chemin-des-Dames, vijf dagen geleden nog in handen van de Franschen. Ja! zóó is het geweest. Ik heb er niet aan geloofd, ik heb geweigerd er aan te gelooven, in weerwil van alle
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
389 symptomen: het plotselinge vertrek van de, sedert drie weken bij ons in kwartier liggende groep auto-mitrailleurs en auto-kanonniers, die, in den nacht van 26 mei gewaarschuwd, den volgenden morgen full speed noordwaarts tuften; de ontmoetingen, drie, vier dagen achtereen, met vermoeide achterblijvers, fransche en engelsche ‘trainards’, die, in kleine troepjes, door het dorp trokken om zich weer bij hun respectieve corpsen te voegen; de staking van het postverkeer, waardoor wij, sedert twee dagen, van alle communicatie met Parijs zijn gespeend, kortom, in weerwil van alles dat de nadering van den vijand aankondigde. En zoo hebben wij, gisteren, onze dorpsgenooten laten gaan, en zijn wij-zelven gebleven, wij zelven en de drie of vier oudjes, die den ‘Prussien’ al twee maal hier hadden gezien, in 1870 en in 1914, en die met gelatenheid alle gebeurlijkheden, den dood inbegrepen, afwachten. De stilte is beklemmend in het uitgestorven dorpje, en zij wordt, nu en dan, alleen verbroken door het ratelend tac-tac-tac!.... tac-tac-tac-tac! van mitrailleuses hoog in de lucht: een duel tusschen vliegers. Maar, voor de rest, geen geluid dat aan de nabijheid van een gevechtsfront of aan de nadering van den strijd doet denken. Geen kanonschot sedert drie dagen al! Noch de korte, scheurende knal van het àfvuren, noch de doffe, lang nadreunende slag van een ontploffing. En deze volstrekte stilte, hier, waar wij, een maand of wat geleden, de peripetieën der gevechten aan den Chemin-des-Dames konden volgen door den onafgebroken donder van het geschut, deze stilte maakt de ons omringende atmosfeer nog drukkender en geheimzinniger. 29 mei, acht uur in den avond. Een gedruisch op den weg. De loome, afgematte, maar nog gelijkmatige marsch van een troep soldaten. Een van hen - ik zie, in den vallenden avond, niet onmiddellijk de twee smalle goud-galons op zijn mouw - spreekt mij aan: - Monsieur! weet u soms een schuur, voor mijn man-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
389 schappen en voor mij? Wij zijn doodaf en zouden een paar uur willen slapen. - Hier! mon lieutenant, bij ons si vous voulez. - Allemaal? - Allemaal! Daar is plaats genoeg, en versch hooi in overvloed. En voor ù heb ik een bed. - Merci! Ik gooi de groote inrijdeur open, om de dood-vermoeide mannen wat gauwer binnen te laten. Zij smijten hun ransels, hun vivre-zakken, hun leege veldflesschen, heel hun loodzware ‘barda’ af, zetten hun geweren aan rotten, en vallen, uitgeput door een marsch van ruim dertig kilometer, op den grond der binnenplaats neer, of gaan zitten, den rug geleund tegen een stapel takkebossen. - Hebt u misschien een stuk brood voor ons? vraagt er een. Wij hebben ergen honger.... Arme kerels! Wij hebben geen kruimel brood in huis. De bakker, die ons dorpje en nog een stuk of vier, vijf gehuchten bedient, is vandaag niet gekomen, en wat wij òver hadden van gisteren is, vanmorgen al, verdwenen in de magen van twee engelsche cavaleristen, een quartermaster en een private, die een half uur bij ons uitrustten. Maar wij hebben nog een stuk of wat eieren, en de rest van een rauwe ham, en een paar tonnetjes wijn, roode en witte wijn. - Prenez! prenez tout ce que vous voulez. C'est toujours autant que les Boches n'auront pas als zij hier komen. Dat is de questie: zùllen zij hier komen? Ik zal den luitenant eens vragen wat hìj er van denkt. Maar hij is met zijn manschappen bezig. - Mes amis! morgen vroeg om vier uur vertrek. Reveille om hàlf-vier!.... Niet uitkleeden en je geweer nààst jelui! Jelui kunt je schoenen losmaken, maar niet uittrekken, vous m'entendez?.... Sergeant! zet de wachtposten uit. (Tot mij:) Zijn er nog àndere uitgangen? - Oui! mon lieutenant, en als u even mee wilt gaan.... Ik wijs hem en den sergeant de tuindeur, op twee-honderd meter van de Marne, en een poort die op een smallen binnenweg uitkomt. - Bon ça! zegt de officier. Een post hièr, sergeant, en een àndere dààr!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
390 - Bien! mon lieutenant.... Et bonne nuit! - Puis-je vous poser une question? vraag ik, terwijl ik den luitenant naar zijn kamer begeleid. - Dîtes toujours! - Denkt u dat wij de Duitschers hier zullen krijgen? Hij kijkt mij strak in de oogen, denkt een seconde na, en zegt: - C'est la vérité que vous voulez savoir?.... Het is u niet om een geruststellend praatje te doen? - Ma foi! non. - Eh! bien, voici la vérité: zij zijn, op dit moment, op zijn hoogst vijftien of twintig kilometer hier vandaan, dat wil zeggen een kleine vier uur marcheerens. Ik geloof niet dat wij hen van-nàcht nog hier zullen hebben. Nachtmarschen zijn, voor een optrekkend leger, altijd min of meer geriskeerd, à cause des embuscades, toujours possibles. Maar morgen vroeg, om een uur of acht, kunnen ze gemakkelijk hier zijn.... Begrijp me goed!.... Ik zeg: kùnnen zij, niet: zùllen zij hier zijn. On ne sait jamais! Ofschoon.... Et maintenant, à mon tour, une question: bent u van plan hun komst af te wachten? - Dat hangt er van af! - Hoe dat zoo? - Als er troepen hier komen, om den vijand tegen te houden, dan stuur ik mijn familie wèg en blijf!.... Ik heb mijn kapotjas nog, en mijn képi, en ik kan een geweer hanteeren, Maar ànders.... - Ik geloof niet dat er hier gevochten zal worden. Ik ten-minste heb order verder te trekken. Maar u hebt groote kans dat alles hier platgeschoten wordt, hetzij door de Duitschers, hetzij door ons zèlf.... Je n'ai pas qualité pour vous donner des conseils. Maar in uw plaats zou ik met mijn familie naar den overkant gaan. Daar is het, in elk geval, veiliger.... Wìj vertrekken om vier uur. U kunt, desnóóds, tot zes uur of zeven uur wachten als u hier nog iets te doen hebt. Maar dàn wordt het ook tijd!.... Et maintenant, bonne nuit! Ik val òm van vermoeidheid.... Zie ik u morgen nog? - Ik denk het wel. Dormez bien, mon lieutenant! Wij gaan óók rusten. Maar nauwelijks liggen wij, of een
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
391 hevige knal, die het huis doet schudden, de half-geopende vensters naar binnen perst en ons bed verschuift, doet ons opspringen, ‘Déjà? roepen wij, mijn vrouw en ik, uit. Zijn wij nù al in de vuurlijn? Een breede, verblindende, bliksemsnelle flikkering, onmiddellijk gevolgd door een geweldigen knal en een lang nàrommelenden donder, stelt mij gerust: de Franschen vuren op den vijand, met een aan den overkant der rivier opgestelde, zware batterij, waarvan wij nu, schot op schot, de ‘départs’ waarnemen. Ik heb altijd van de geweldige stem van het kanon gehouden, maar nog geen enkelen keer heeft het gebrul der vuurmonden mij aangenamer in de ooren geklonken dan nù, dat het de beklemmende stilte der laatste dagen verbreekt. De periode der lijdelijkheid is voorbij, die van den weerstand heeft een aanvang genomen. Vlam! kanon, donder! Verscheur, verpletter, vermaal, rijt uiteen, splijt, verbrijzel. Roei uit en verdelg al wat u komt voor den muil. Begraaf en bedelf. Bedek veld, heuvel, dal, weide en bosch, wijngaard en korenland, rotsgrond en humus, met de lijken der Barbaren. Vul ravijn en kloof, demp poel en moeras, met hun vormloos magma. En wat kan mij ons aanstonds platgeschoten huis schelen, het weinige, àl wat wij bezitten, indien de vernieling daarvan kan bijdragen tot het keeren van den vijand, en tot de eind-overwinning, waaraan ik, sedert den éérsten dag van den oorlog, onverstoorbaar heb geloofd! 30 mei, 7 uur in den morgen. - Zoudt u mij een handje willen helpen?, vraag ik aan den wachtmeester der gendarmerie, die, aan den zuidelijken oever van de Marne, den smallen stuwdam bewaakt, waarover het water, met donderend geraas, in de diepte stort. - Zeker! Zegt u maar wat ik doen moet. - Ziet u die oude dame daar, aan den overkant, met een
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
392 jongere dame en een kind? Eh! bien, dat is mijn vrouws moeder, die een beetje bang is over den stuwdam te gaan. Zij is ver over de zeventig en zij loopt gebrekkig. - Compris! U zoudt willen dat ik haar ga halen? Entendu! Hij loopt vlug naar den overkant, vat het oude vrouwtje onder den arm en leidt haar, voetje voor voetje, over de glibberige barrage. Mijn vrouw doet de reis alléén. Ik breng het kind, een logétje, over, en haal onze bagage, een paar valiezen, een linnen zak, een paar mantels. Het is gedààn! Wij hebben ons huis verlaten, ons oud, mooi boerenhuis, onzen bloeienden tuin, onze kat, Théodore, ons geitje, Blanchette, dat ons klagend heeft nageblaat. Wij zijn de laatsten geweest van allen die uit het dorp zijn vertrokken, dat wil zeggen héél de kleine bevolking, met uitzondering van twee oude vrouwtjes en een oud man, die, zeggen zij, liever hièr willen sterven, ‘s'il faut mourir!’, dan wààr elders ook. De ànderen zijn den vorigen dag heengegaan. Wat huisraad; het beddegoed, een paar stukken landbouw-gereedschap, dat, wie weet, misschien te-pas kan komen, een zak haver, een paar bundels hooi, op een kar gegooid; de kleine kinderen boven op den stapel gezet, ‘Mouton’, het paard, of ‘Caillou’, de os, voor het rijtuig gespannen, en de trèk begint, de trek in het onbekende, de trek op-avontuur, zonder andere bestemming, voor het oogenblik, dan de overzijde der rivier, buiten het bereik van den vijand die over weinige uren hier kan zijn. Arme menschen!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
393
Hoofdstuk XXXIII In Parijs terug, na een gecompliceerde reis. Holdert, ongerust over ons lot, heeft, op het bericht van den doorbraak der Duitschers, overal naar ons geïnformeerd waar ook maar de geringste kans op bescheid bestond, en zijn voldoening ons onverlet te zien is groot. Hij biedt ons gastvrijheid aan, maar wij zìjn al ergens onderdak en behoeven dus geen gebruik te maken van zijn uitnoodiging. Zijn eerste vraag, na de begroeting, is of ik het parijsche correspondentschap weer op mij wil nemen tot aan het eind van den oorlog. Heel graag! zeg ik. Hij stelt onmiddellijk een telegram op aan zijn broer in Amsterdam, waarin hij zegt dat ik in Parijs terug ben, dat hij mij gevraagd heeft het correspondentschap te hervatten, dat ik daarin heb toegestemd en dat men mij telegrafisch tweeduizend francs moet overmaken, als provisie, aan het adres dat ik hem opgaf. Deze tijdelijke hervatting van het correspondentschap mislukte echter door een misverstand! De krant zònd de tweeduizend francs, maar de concierge van het huis waar wij logeerden, die order gekregen had brieven, telegrammen e.d. voor mij in ontvangst te nemen, had deze opdracht vergeten, of hij had mijn naam niet goed verstaan, of hij had nagelaten zijn vrouw het consigne over te brengen, kortom, de telegrafische postwissel werd als ‘onbestelbaar’ aan den afzender in Amsterdam geretourneerd. Ik wachtte twee dagen, drie dagen, vier dagen te-vergeefs, zag, in de onderstelling dat men het geld nièt gestuurd had, van het re-correspondentschap àf, en keek naar àndere journalis-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
394 tieke bezigheid om, onderwijl voortgaand met het schrijven van mijn twee artikels in de week voor de Telegraaf. *** 11 november 1918! De Wapenstilstand en het eind der Groote Slachting!
De laatste ‘frontreis’ - laat mij het zóó nog zeggen, hoewel de oorlog sedert drie weken tot het verleden behoort - de laatste frontreis die ik maak is naar Straatsburg en naar Metz, waar, op 8 en 9 december respectievelijk, detachementen der geallieerde legers, en Poincaré en Clemenceau als vertegenwoordigers der fransche regeering, hun intocht houden, waar ‘nos drapeaux enfin triomphants’ in den wind wapperen, en waar ik den afgevaardigde Marcel Cachin, tegenwoordig eere-colonel van het Roode Leger - dit is zijn authentieke, door Stalin gebreveteerde titel! - en generalissimus der fransche communisten, van oprechte, spontane, vaderlandslievende ontroering heb zièn weenen en hòòren snikken. De mes yeux vu, de mes oreilles entendu, terwijl hij, elleboog tegen elleboog, naast mij stond in Straatsburg. ***
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
395 Ik heb haar dus tòch gezien, de verwezenlijking van een ouden droom: de Elzas van den verdrukker bevrijd! Ik heb er den voet gezet. Ik ben in Straatsburg, ‘die wunderschöne Stadt’, in het weer frànsch geworden Straatsburg, dat nooit schooner was dan nu! Half-negen in den avond! Ik stap uit den parijschen trein en koop van een oud vrouwtje aan het station een plaatselijke krant, de Schtrossberjer Zietung, zooals zij, met een beverige fausset-stem, het blad uitroept. Het besje lacht, een stil, zalig en tegelijk spottend lachje. - Pourquoi riez-vous, madame? vraag ik. - I'fschtee keh franzeesch! - Ah! bon.... Ich frage warum Sie lachen? - No! dàs isch 'ne Frog! I lach scho seit fierz' Tog, mosschieu! seit mer d'Malefiz los sin, d'Sauschwow, d'verdammten!.... Jo, jo! s' san fort, Gott sie g'lobt un g'dankt! Een plebisciet, een vòlksstemming, over de vraag: frànsch of dùitsch? Ziedaar! De vreugde op het gelaat van dit doodarme, oude vrouwtje, omdat de Duitschers wèg zijn; de reeks scheldwoorden en verwenschingen, uit haar tot-fransch-spreken onbekwamen mond, aan het adres der verdreven heerschers, haar quasi-taalgenooten, ziedaar de veroordeeling, in eerste en laatste instantie, van het duitsche regime, èn, impliciet, de glorificatie van Frankrijk. De Franschen waren hier twee-en-een-kwarteeuw de baas geweest - om precies te zijn, twee-honderd-twee-en-twintig jaar, van 1648 tot en met 1870 - en zij hadden de zeden, de gebruiken, de gewoonten en de tààl der bevolking zoo volkomen gëeerbiedigd, dat, op het tijdstip der annexatie, in 1871, zeker tachtig percent van de Elzassers geen wóórd fransch spraken of verstonden en zich uitsluitend van hun germaansch dialect bedienden. De Pruis, daarentegen, had geen hàlve eeuw noodig gehad, om, door allerlei kleinzielige plagerijen en pesterijen, gezwegen van zijn àlles-omvattende tyrannie, zijn heerschappij ondragelijk te maken, en om de ‘Anno Siebzig wiedergefundenen Brüder’ te doen hùnkeren naar den dag, naar het ùùr, waarop hij het land uitgetrapt zou worden.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
396 De Dag was gekomen en het oude menschje, het stumpertje, dat geen woord fransch verstaat en dat door den terùgkeer van de Franschen zeker geen centime méér zal verdienen, looft en dankt, uit den grond van haar argeloos hart, den genadigden Heer der Heirscharen, omdat hij den malefieken ‘Sauschwow’ heeft verslagen en verjaagd. Straatsburg, 9 december. Half-tien in den morgen. Voor het Raadhuis, op het bordes waarvan Poincaré, president der Republiek, een toespraak houdt tot de opeengepakte, kleurige, feestelijke menigte. Ik luister zonder veel aandacht naar de presidentieele redevoering, die ik aanstonds of morgen wel in de krànten zal lezen. En lees ik haar nièt, dan is mij dat ook goed! Wat mij vandààg interesseert, met uitsluiting van wàt anders ook, dat zijn de inheemschen, de Elzassers, wien de vreugde over hun verlossing uit de oogen straalt en wier gejubel bij het voorbijtrekken, aanstonds, van den stoet - Joffre, Foch, Pétain, Gouraud, Pershing, Douglas Haig, aan het hoofd van de detachementen der verschillende geallieerde legers - mij tot in de diepste diepten van mijn ziel ontroert: - Vive la France!.... Vivent nos libérateurs!.... Vive Joffre!.... Vive Foch!.... Vive Clemenceau! Fife le Digre!.... Vivent les Poilus de France! Verheven schouwspel! Een bevrijd volk! Weinige maanden later is de geestdrift al weer geluwd en de kiem gelegd voor de ‘separatistische beweging’ - van Berlijn uit aangewakkerd, aangeblàzen! - dank zij het stompzinnige sectarisme van het fransche radicaille, dat, bij-monde van Herriot, een van haar lichten, de vroomcatholieke Elzassers een prompte en volledige laïcisatie beloofde: breuk met het Vaticaan, toepassing van de fransche Scheidingswetten, God-ùit-de-school etc. etc., waarvan de pas herwonnen bevolking niets wilde weten. De ‘mécréant’ Clemenceau, die wijzer was, stuurde Mil-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
397 lerand - óók geen geestdrijver! - naar Straatsburg als ‘haut-commissaire pour les provinces récupérées,’ en het gelukte dezen ex-socialist de gemoederen te kalmeeren. Maar van het separatisme, pseudoniem voor hèr-germanisatie, was men zoo gauw nog niet àf!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
398
Hoofdstuk XXXIV
In afwachting van het tijdstip dat wij terug konden keeren naar Courcelles-Tréloup, waar ons huis, zooals ik verwacht had, voor drie-kwart in puin was geschoten na eerst consciencieuselijk geplunderd te zijn, had ik, te Parijs, naar journalistieke bezigheid gezocht. En zoo stelde ik, kort na den Wapenstilstand, aan de Temps voor mij naar Holland te zenden, met de opdracht daar eenige politieke persoonlijkheden te interviewen naar aanleiding van recente gebeurtenissen zooals de roemlooze vlucht van den geperi-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
399 meerden Friedenskaiser naar Nederland, en zijn verblijf aldaar; de dóór-en-àftocht, via Limburg, van contingenten duitsche troepen, die in Frankrijk en in België ontstemming verwekt en voedsel gegeven had aan tot nu toe latente, annexionnistische neigingen in het laatst-genoemde land; de repatrieering der in Nederland doortrekkende fransche krijsgevangenen e.d. De Temps, waarvoor ik, in 1902 en 1903, gedurende de directie van den intusschen overleden Adrien Hébrard - een uitstekend journalist, wat niet àlle kranten-directeuren in en bùiten Frankrijk zijn! - de Temps, waarvoor ik vroeger al soortgelijke opdrachten had vervuld, ging op mijn voorstel in, en bevestigde schriftelijk de afspraak, dat ik, gedurende mijn verblijf in Holland, aan het blad zou toezenden ‘toutes informations et notes pouvant intéresser les lecteurs du Temps’. Deze opdracht hield nièt in dat de belangstelling der lezers van het groote parijsche avondblad alléén opgewekt zou kunnen worden door artikels en mededeelingen, stelselmatig vijandig aan Nederland en aan de nederlandsche regeering! Ik sprak, in den Haag, o.a. de heeren van Karnebeek, minister van Buitenlandsche Zaken, Ruys de Beerenbrouck, voorzitter van den ministerraad, en Kan, secretaris-generaal der regeering, die mij welwillend ontvingen en tewoord stonden. Temperament, een mij bizònder sympathieke karaktertrek, trof ik aan bij den heer van Karnebeek, met wien het gesprek in het frànsch werd gevoerd en die - kwam het dààrdoor? - de van ouds gunstig bekende hollandsche be-za-digd-heid lièt voor wat zij wàs en zonder omwegen zijn gemoed luchtte. Hij had héél wat op het hart! In de eerste plaats de verdenking van duitschgezindheid, ‘jammerlijke reputatie (fâcheuse réputation)’, die hij te danken, of, beter gezegd, te wijten had aan een hollandsch blad - ‘nièt de Telegraaf’ zei hij nadrukkelijk - dat hem, onmiddellijk na de aanvaarding van zijn ambt, had gedoodverfd als germanophiel.... ‘I k germanophiel?, protesteerde hij, dat wil zeggen, niet waar?, bij manier van sous-entendu, dat ik anti-frànsch ben! Maar mijn heele opvoeding, monsieur!, is
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
400 frànsch geweest. Mijn vader was een heele poos chargé d'affaires en gérant van de nederlandsche legatie te Parijs. In mijn familie, in het ouderlijk huis, heb ik nooit een àndere taal dan fransch hooren spreken! Mijn vacanties heb ik altijd bij voorkeur doorgebracht in Parijs, que j'adore! en waarvan ik elke straat kèn, elken uithoek, van Montmartre tot Montrouge, via het zoo bij-uitstek-fransche ‘Marais’, van Belleville tot de Champs Elysées.... I k anti-fransch? C'est un comble!’ Belangwekkender nog dan de interessante uiteenzetting van zijn èigen gevoelens, was hetgeen de minister mij zei aangaande de sympathieën van het nederlandsche vòlk in zijn ‘immense majorité’. ‘Het spreekt vanzelf, en dit zal u, denk ik, natùùrlijk voorkomen (natúúrlijk kwam mij dit natuurlijk voor, oneindig natuurlijker en onvergelijkelijk sympathieker dan de tégen-natuurlijke, ònhollandsche germanolatrie der ‘neutrale’ kranten!), dat ik in de éérste plaats Hollander ben, een door en door hollandsch Hollander. En het is juist dààrom dat ik, met de overweldigende meerderheid van mijn landgenooten - en geen te-goeder-trouwe, met ook maar het geringste opmerkings-vermogen begaafde vreemdeling, die gedurende den oorlog in ons land heeft vertoefd, kan in twijfel hebben verkeerd aangaande de sympathieën van ons volk! - het is juist dààrom, zeg ik, dat ik Frankrijk lief heb. Want onze beschaving is diep doordrongen van den franschen geest.’ Wat de heer van Karnebeek óók niet op zich liet zitten, was de imputatie dat de lamentabele Friedens-en-wègloop-Kaiser naar Holland was gekomen na een afspraak mèt, een ùitnoodiging bijna van de nederlandsche regeering. En het was op een niets minder dan diplomatieken maar overtuigenden toon, dat hij dit ‘boosaardige gerucht’ weerlegde. Hij sprak met een fougue à la Clemenceau, en ik heb zelden met grooter voldoening een interview neergeschreven dan dit onderhoud met den nederlandschen minister van Buitenlandsche Zaken, van wiens nationaal gevoel men een tiende deel zou hebben toegewenscht aan de erbarmelingen
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
401 - om een zàchte qualificatie te bezigen! - die, van Aristide Briand af tot en met Pierre Laval, via Edouard Herriot, Paul Boncour en Louis Barthou, plat op hun republikeinschen buik liggend voor Duitschland, voor Engeland, voor Amerika, voor Italië, voor Polen, voor Soviétië.... voor wie nièt?, het rampzalige Frankrijk sedert het eind van den oorlog vertegenwoordigd en het opnieuw naar den rand van den afgrond gevoerd hebben. Uitgenoodigd om naar Nederland te komen, de Kaiser? Of ook maar ontvangen met instemming van de regeering? Het démenti van den heer van Karnebeek was onomwonden! ‘Houdt men in Frankrijk de Nederlanders en de nederlandsche regeering nu werkelijk voor stommelingen (est-ce que, vraiment, on prend les Hollandais et le gouvernement hollandais pour des imbéciles, en France)? Heeft men daar inderdààd en ook maar één oogenblik ernstig geloofd dat de ex-keizer met onze algeheele instemming naar ons land is gekomen, en dat wij hem, zonder eenige noodzaak en zonder rijp beraad hebben toegelaten? Dan heeft men zich vergist! Wij hebben, wat de komst van Wilhelm II aangaat, voor een fait accompli gestaan en wij kregen pas kennis van het geval, de regeering éérst, de Koningin, door mij ingelicht, daarnà, toen de ex-keizer de grens al had overschreden. Dat bezweer ik onder eede!’ Wat de officieele ‘ontvangst’ en de ‘begroeting’ van den berlijnschen Picrochole betrof, was de minister niet mìnder categorisch! ‘De heer Kan, secretaris-generaal der regeering, vergezeld door mijn chef de cabinet, den heer Doude van Troostwijk, is naar Eysden gegaan, nièt, zooals beweerd is, om den ‘monarque déchu’ te ontvàngen en te begroèten, maar om hem in kennis te stellen van de vóórwaarden - aanwijzing van een plaats van oponthoud, beperking van zijn gaan en komen, onthouding van alle politieke activiteit etc. - waarop wij, bij wijze van voorloopige beschikking, in zijn verblijf in ons land toestemden.... Voyons! schreef het simpelste gezond verstand, en ook ons nationaal belàng, ons deze houding niet voor?.... Je vous
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
402 le répète: geen enkele onderhandeling, geen pourparlers van wèlken aard ook, zijn de komst van den ex-keizer naar Holland vooràfgegaan. Alles wat men hieromtrent verteld heeft, behoort tot het rijk der boosaardige verdichtsels!’ Bij den voorzitter van den ministerraad, den heer Ruys de Beerenbrouck, dien ik vervòlgens sprak, ontmoette ik den heer Kan, secretaris-generaal, van wien ik schilderachtige bizonderheden vernam over de hegira - van Spa-Mekka naar Amerongen-Medina - van Wilhelm I.R. De blaaskaak van het ‘Sic volo, sic jubeo!’, de man van de 1001 dreigende redevoeringen over het scherpe zwaard en het droge buskruit, had zich heel onderworpen aangemeld als ‘nur ein einfacher Flüchtling’, wien niets anders meer te doen stond dan ‘de beschikkingen van de nederlandsche regeering te aanvaarden.’ De reis nach Amerongen - schamel surrogaat voor den zegetocht nach Paris! - was niets minder dan triomfaal geweest. De onttakelde Oberster Kriegsherr had weggedoken gezeten in een hoek van zijn spoorwagon, veinzend de ovaties niet te hooren: ‘Wèg met den moordenaar!.... Dood aan den moordenaar!’, hem over het heele traject aan alle stations gebracht door het te-hoop geloopen volk. ‘De kreten,’ zei de heer Kan, ‘waren oorverdoovend, en ieder oogenblik vreesde ik de ruiten van den wagon in scherven te zien vliegen. De Kaiser deed alsof hij niets hoorde! De personen van zijn gevolg lieten, bij elke halte van den trein, de gordijntjes neer en haalden die pas weer òp als wij het station voorbij waren....’ (Daar zijn nog geen twintig jaren voorbijgegaan sedert deze gebeurtenissen, en het relaas er van klinkt als een historie van eeuwen geleden! De volken, met uitzondering van het op wraak zinnende, naar wraak dorstende Reich, hebben alles al weer vergeten. En de krànten ook! Ik heb in de Telegraaf - in de Telegraaf, die Emden wilde annexeeren!!! - een plaatje gezien: Wilhelm-Picrochole op een bloemen-tentoonstelling, met dit onderschrift: ‘Bezoek van een doorluchtig gast’.) Mijn onderhoud met den heer Ruys de Beerenbrouck,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
403 voorzitter van den ministerraad, werd.... laat mij zeggen ‘opgevroolijkt’ door een klein incident. Ik had hem concrete vragen gesteld, hij had die op zijn gemak beantwoord en ik had zijn verklaringen met de mij eigen nauwgezetheid opgeteekend. Toen het onderhoud geeindigd was, las ik hem het een en het ander, vragen en antwoorden, vóór, bracht de veranderingen, toevoegingen en ablaties aan die hij wenschte, en herhaalde daarna de overluide lectuur van het gesprek. - Is het zoo naar uw zin? vroeg ik. - Volkómen! Maar vóór u het interview nu opstuurt... - Ik stúúr het niet op! Ik neem het mee naar Parijs. - ....zou ik het zèlf nog eens willen lezen. - Nee! dat doe ik niet. - Doèt u dat niet? Dat is toch heel gewóón! - Voor àndere journalisten misschien! Maar ìk doe het nièt!.... Ik heb u den tekst van ons onderhoud twee maal voorgelezen, den eersten keer vóór, den tweeden keer nà de wijzigingen die u verlangde. Nu moet u vertrouwen in mij stellen! Daar zal geen woord, geen lettergreep, geen leesteeken in dezen tekst veranderd worden, daar kunt u verzekerd van zijn. - Ja! maar meneer Cohen.... - Als u géén vertrouwen in mij stelt, geen volkómen vertrouwen, dan zie ik van het interview àf en verscheur het voor uw oogen! Hij kijkt een beetje onthutst en hij vraagt den secretaris-generaal om advies. - Wat denkt ù er van, meneer Kan? - Ik denk dat u vertrouwen kunt stellen in meneer Cohen. - Goed! Tot mij: - Beschouwt u mijn verzoek het interview nog eens in te zien dan maar als ongedaan. Ik ben in mijn schik met dit overwinninkje op het wantrouwen, een gevoelen waarop ik, overigens, zèlden ben gestuit. ***
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
404 Van de verschillende interviews, die ik voor de Temps had opgesteld, zag er maar één: het onderhoud met den heer Ruys de Beerenbrouck, het licht, en wel in een ànder parijsch blad! Want toen ik, met de eerste drie van deze pers-gesprekken: interviews-van Karnebeek, Ruys en Kan aan de Temps kwàm, toen weigerde de heer Jean Herbette, chef der rubriek Buitenland - later, bij Herriot's gratie, gezant van Frankrijk in Soviétië, thans bij de spaansche Republiek, waar het, dit in het voorbijgaan opgemerkt, onder het gebenedijde regiem van de Vrijheid, de Gelijkheid en de Broederschap, inderdààd spaansch toegaat! - toen weigerde, zeg ik, de heer Jean Herbette deze interviews op te nemen, omdat zij, naar zijn oordeel, ‘te gunstig (waren) voor de nederlandsche regeering (trop favorables au gouvernement hollandais)’, en dus ten-eenen-male ‘ongeschikt voor publicatie in onverschillig wèlk fransch blad ook!’ - Ou bien est-ce une ‘affaire’ que vous venez nous proposer? had hij mij, met een gesuikerd lachje, gevraagd. Ik wist, en iederéén in het politieke en journalistieke tout-Paris wist dat de Temps, sedert jaar en dag, gewóón was ‘zaakjes’ te doen en zijn kolommen veil had voor onverschillig wèlke buitenlandsche regeering, die roebels, ponden, lires, dollars, florijnen, condors, levas, bolivianos, taels, piasters, talaris, sucres, gourdes, ropijen, yens, patacons, tomans, leis, dinars, tikals, etc., etc., etc. over had voor de politico-financieele publiciteit van het ‘groote, gematigde avondblad’. Maar het impudent-glimlachende cynisme van de toekomstige Excellentie, verrastte mij, eerlijk gezegd, tòch een beetje en ik nam afscheid van het heerschap met een even beknopte als ondubbelzinnige uiting van mijn gevoelens ten opzichte van hem-zèlf en van zijn krant. Ik slaagde er in één der aldus door de Temps geweigerde interviews - het onderhoud met den heer Ruys - te publiceeren in het dagblad Excelsior. Bij verràssing, denk ik! Want de secretaris der redactie gaf mij, een paar dagen daarna, de beide àndere, aanvankelijk door hem geaccepteerde interviews terug, met de opmerking dat men, wat de nederlandsche regeering betrof, alléén stukken van haar vijandige strekking wenschte op te nemen. Jean Herbette, wien de publicatie van één der persgesprekken, door
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
405 hem gequalificeerd als ‘absolûment impubliables pour tout journal français’ onaangenaam was geweest, was hier tusschenbeide gekomen. Ik adresseerde den in het hollandsch vertaalden tekst der bedoelde interviews, door bemiddeling van jhr. de Stuers, nederlandsch gezant te Parijs - de censuur op brieven e.d. was nog niet opgeheven! - aan den heer Ruys de Beerenbrouck, met verzoek deze copy wel te willen doorzenden naar de Telegraaf. Hij schreef mij, in het fransch, dat hij mijn zending had ontvangen.... ‘ce qui m'a fourni l'occasion de vous rendre un petit service. Je l'ai fait avec grand plaisir.’ Bij den heer van Karnebeek verontschuldigde ik mij, hem ‘pour le Temps, c'est à dire pour rien’ te zijn lastig gevallen. *** Kort na mijn terugkeer uit Holland kreeg ik een emplooi aan het Maison de la Presse, waar ik, een maand of wat vroeger, kennis gemaakt had met mijn voorgangers daar, den Hagenaar Frits van der Pijl, dichter, romancier en gastronoom, die, sedert jaren in Frankrijk woonachtig, onmiddellijk na het uitbreken van den oorlog dienst genomen had bij het fransche leger - nièt uit onbeteugelbaren strijdlust, maar, móóier! uit besef van zijn verplichtingen jegens het aangenomen vaderland - en Maurice B......, dominee bij de Waalsche Gemeente te L. Ds. B..., een onberispelijk-hollandsch-sprekend Franschman-van-geboorte, was bij de mobilisatie naar zijn land teruggekeerd en daar - utilisatie naar bekwaamheid! - een tijd lang te-werk gesteld bij het lossen van steenkolen. Geheel nutteloos was deze ongewone bezigheid toch nièt geweest voor den braven dominee! En voor mij óók niet! Want een paar dagen vóór zijn demobilisatie en den terugkeer naar het hollandsche kuddeke, hielp hij ons bij een verhuizing ‘à cloche de bois’. Ik denk dat zijn gemeentenaren de handen in de lucht hadden gestoken als zij daar hun voorganger, in zijn hemelsblauwe uniform, onzen bescheiden inboedel op het handkarretje hadden zien laden, dat hij, vervolgens, met mij - ieder op zijn beurt in het zeel of achter het wagentje - van de rue Frédéric Passy,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
406 bij het Bois de Boulogne, naar de rue du Mont-Cenis, op den top van Montmartre, duwde of trok. Beste Maurice B......! Zullen wij hem ooit wéérzien? *** Mijn bezigheid, aan het Maison de la Presse, bestond in het excerpeeren en commenteeren van de voornaamste hollandsche kranten - voornààmste in den zin van ‘principaux’! - en het periodiek samenstellen van een op de nederlandsche pers betrekking hebbend Bulletin de l'Etranger. Ik bleef hier een maand of wat en wij keerden terug naar Courcelles-Tréloup zoodra onze noodwoning daar gereed was gekomen. Het dorpje was, voor het grootste gedeelte, niet veel meer dan een puinhoop, en ons huis, waarvan een paar nog overeind staande muren een doorzeefd dak schoorden, maakte den indruk van een met de kiel naar boven drijvend wrak. Het duurde wel een jaar voordat wij het, gedeeltelijk herbouwd, ons behèlpend weer konden bewonen, en ruim drie jaar - ieder moest op zijn beurt worden bediend - voordat het weer in zijn geheel was opgetrokken. Maar de charme was er àf! En in den ‘clos’ zagen wij de vruchtboomen, tot vormlooze stompen geschoten, of in het merg gewond door hagelbuien van schroot, één voor één verkwijnen en sterven. Wat ons nog een geruimen tijd in Courcelles hièld, dat was het schoone hoewel door den oorlog zwaar geteisterde landschap - een der mooiste gedeelten van de Marnevallei! - en ook onze genegenheid voor de wijnbouwers, waaronder wij, alles bij elkaar, een jaar of zes hebben geleefd, en die van een heel ander slag waren dan de stadsmensch, die ik, après tout, wàs, zich de boeren voorgesteld had. Het is wààr dat wij het getroffen hadden en dat het moeilijk zou zijn geweest een sympathieker plattelands-bevolking te vinden. Wij hebben, behalve vriendschappelijke gevoelens, een groote bewondering behouden voor deze boeren, die, na vier jaar verblijf in de loopgraven, hun gehavend land weer gingen bewerken, hun wijngaarden weer bijplanten, en, met
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
407 goedgehumeurde wijsgeerigheid, geduldig en gelaten wachtten op den herbouw van hun geheel of gedeeltelijk verwoeste woningen, waaruit, vóór de vernieling, alles weggeroofd was. Eén souvenir van de plundering! Op den binnenkant der deur van een gewissenhaft geleegde linnenkast las ik deze krijt-inscriptie: ‘Soldat Alleman Hoffmann. Vive Allemagne!’ Deze roover had zijn werk geteekend en hij was zóó doordrongen van zijn völkische superioriteit in het plunderen, dat hij zich, in dichterlijke bewoordingen, verbond nà dezen oorlog, die hem in staat gesteld had zijn nationale talenten te ontplooien, nog driemaal trotscher op zijn Deutschtum te zullen zijn dan voorhéén: ‘Noch dreimal stolzer Deutscher sein, will ich nach diesem Kriege!’ Een listiger Kulturträger - was het de Feldprediger? - had gepoogd de aangeboren instincten der plunderaars te vergoelijken. Op den gekalkten muur der kamer, waar de leeggeroofde linnenkast stond, had hij, in houtskool, dìt geschreven: ‘Geräubert wird aus Unüberlegtheit’. De onnoozele lammeren! Bless their innocence! Zij ‘räubern’ wel een beetje, bij gelegenheid. Maar zij doen het uit onnadenkendheid! *** Onze dorpsgenooten waren, allemaal, kleine boeren, waarvan niet één, ook de welvarendste niet, rijk genoeg was om volk in loondienst te hebben. Hun huizen, groot of klein, behoorden hun, op weinig uitzonderingen na, toe, en zij waren hun eigen meester, fier op hun vrijheid. Zij werkten hard, en de wijnbouw, hun voornaamste bezigheid en broodwinning, eischte veel zorg. Maar wanneer het hun behaagde uit te blazen van hun werk, of een dag vrij te nemen, dan was daar niemand om hun dit te beletten. Van hun oogst waren zij nooit zéker voordat de wijn in de vaten was. Eén late nachtvorst, één hagelbui, en hun vooruitzichten voor een heel jaar waren te-niet gedaan. Maar zij achtten zich, en zij wàren, in weerwil van al deze onzekerheid, oneindig gelukkiger dan de fabrieks-arbeider,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
408 die, door het luiden van de bel of het gillen van de stoomfluit - in het gestachonoviseerde Soviétië zoo goed als overal elders! - naar zijn werk geroepen en aan zijn slaaf-zijn herinnerd wordt. Zij waren zuinig en spaarden voor den ouden dag, nièt uit gierigheid, wat ik, op hooren-zeggen afgaand, vroeger wel eens had gedacht, maar uit fierheid, om dan niemand iets te danken te hebben, niet armlastig te worden, en te sterven zooals zij gelééfd hadden, als onafhankelijke menschen. Maar zij voedden zich toch behoorlijk en zij kleedden zich, uit traditie, en ofschoon zij niet meer naar de mis gingen - de radicale en radicaal-socialistische vrije denkerij had ook hièr haar verwoestingen aangericht! - zij kleedden zich béter op zon-en-feestdagen. Zij waren gul en gastvrij en altijd bereid een plaats aan hun tafel in te ruimen en een flesch champagne brut, van hun eigen voortreffelijken ‘crû’, uit den kelder te halen voor een welkomen bezoeker. Hun geest was caustisch, hun gesprekken amusant. Zij waren ons, leeken in het tuinbouwvak, in allerlei dingen behulpzaam en ik heb het altijd goed met hen kunnen vinden, zooals trouwens met àlle eenvoudige, kleine luyden die zich verbééldden noch ook verlàngden iets anders te zijn dan zij wàren. Ik heb, alles wèl beschouwd, gewogen en overwogen, alleen de verwàtenheid in haar tallooze vormen en uitingen gehaat, en het neerslaan van aanmatiging is, mijn leven lang, een plaisir des dieux voor mij geweest.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
409
Zevende boek Van anarchist tot monarchist Afscheid van de Telegraaf - Een machteloos ‘despoot’ - Uitingen van een reactionnair - Verrassend-gunstige critieken - Oû-pa Sjarrel gewroken - Govert van Rotterdam velt een moordend oordeel - Een recensie in de Telegraaf - ‘Waar liefde woont....’ - Mijn evolutie van ‘links’ naar ‘rechts’ - De republiek, een regiem van verderf en dood - Daarom: ‘Leve de Koning!’ - Epiloog.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
411
Hoofdstuk XXXV
Lloyd George
Op 15 september 1922 waren de vijf jaar van mijn laatste contract met Holdert verstreken. Wij hadden, intusschen, genóeg van elkander gekregen! Hìj van mìj om mijn onverzettelijkheid - ik wilde alles schrijven wat ik dàcht, ook van de personnages die hij elken dag in zijn krant deed bewierooken en die mìj, om het zoetsappig te zeggen, voorkwamen als deficitaire geneesheeren voor de kwalen der wereld - ìk van hèm om zijn, bij elke gelegenheid opnieuw gebleken volslagen gebrek aan wilskracht en gezag. Erbarmelijke ‘despoot’! Tien maal, twintig maal in den loop der zestien jaren dat ik aan zijn blad verbonden was, had hij mij, mondeling,
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
412 schriftelijk, contractueel, in particuliere gesprekken en in dito brieven gecertificeerd, verzekerd, bevestigd, herhaald, bezworen dat ik het recht hàd, behièld en zoù behouden in de Telegraaf te schrijven wat ik wilde, ‘ook al waren jouw in je onderteekende artikels neergeschreven ideeën in strijd met de opvattingen van de Telegraaf’, i.e. van hem zèlf. In de laatste tijden van mijn medewerking werd het voor de n-de maal uitdrukkelijk en nàdrukkelijk verboden ‘aanbrengen van correcties en veranderingen’ in mijn copy, vervangen door het eenvoudigweg supprimeeren van mijn artikels, wanneer, wat nog al eens vóórkwam, de daarin ‘neergeschreven meeningen’ over David Lloyd George, over Aristide Briand, over Woodrow Wilson - de cynisch- baatzuchtige, de grootheidswaanzinnig-onwetende, de puriteinsch-illusionnistische personnages waarop de Telegraaf de vlag van haar protectoraat had geheschen - lijnrecht in strijd waren met de wèlgevestigde, onverwrikbare, in het gebruik patent-teblijken overtuigingen van het blad. Het was in deze omstandigheden dat mijn medewerking aan de Telegraaf een eind nam. *** Nog één anecdote voor ik definitief afscheid neem van het Meest Verspreide Groote Dagblad, dat mij, après tout, lange jaren in staat had gesteld te zeggen wat ik te zeggen hàd, een zuivere wellust waarnaar maar weinigen haken in de journalistiek, en dien ik met volle teugen heb genoten.
Wilson
In 1929 had ik - resultaat van een keus uit mijn werk gedurende dertig jaar - een honderdtal artikels gebundeld, en onder den vermetelen titel: Uitingen van een reactionnair in het licht gegeven. Aan dagbladen en tijdschriften waren recensie-exemplaren toegezonden en ik
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
413 wil hier zeggen dat de beoordeeling, die aan deze voor een groot deel polemische en niet òver-zoetsappige geschriften te-beurt viel, mijn niet hoog gespannen verwachting vèr overtrof. Het waren voornamelijk de provinciale bladen - in Nederland, zooals overal, onafhankelijker en dus eerlijker dan de z.g.n. toon-aangevende kranten - die, wat mijn boek en mijn persoon betrof, een voorbehoud en critiek niet uitsluitende maar mij aangenaam verrassende onpartijdigheid aan den dag legden. De ‘groote liberale pers’ gaf blijk van mìnder onbevangenheid! Het Handelsblad dat, een kwart-eeuw na dato, mijn onschuldig, goedgehumeurd: ‘S is een Sjarrel die eet uit zijn poot’ nog niet verduwd had, zweeg, voor zijn lezers, den bundel dood, zooals het dit, làter, ook zou doen met betrekking tot In Opstand. (Men bewondere, even als ikzèlf dat doe, den fier-onafhankelijken geest der letterkundige redactie van het amsterdamsche Spiessbürger-blad!) De Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarvan ik, zooals men weet, de doortrapt-loyale onzijdigheid gedurende den oorlog had toegelicht voor het fransche publiek, en die zich, in den persoon van haar hoofdredacteur, Mr. Govert G. von der Hoeven, ad fundum had gecompromitteerd in het vieze zaakje van haar gewonen-en-bij-gelegenheid-ook-anoniemen, parijschen briefschrijver *), de Nieuwe Rotterdamsche Courant, zeg ik, constateerde, aan het slot van negentig compacte regels traditioneel-nieuwrotterdamsch koeterwaalsch, dat mijn bescheiden pretentie: ‘het onttrekken van eenige vellen druks aan de hopelooze vergetelheid van den algemeenen grafkuil der Dagbladpers’, niets meer en niets ànders was dan ‘een onsmakelijke lijkenschennis, die voor de gezondheid der levenden nadeelig kon zijn.’
*) De minus habens van de ‘Caudynsche vorken’ had, door middel van een getikt en naamloos kattebelletje, gepoogd mij te doen ontslaan door de T e l e g r a a f , waaraan hij in overweging had gegeven mij te vervangen door ‘een goede en althans eenigszins beschaafde en betrouwbare kracht’, naar het model van ‘eerste rangs-krachten als de buitenlandsche correspondenten van de Rott. Ct.’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
414 Ja! ja! àls meester Govert, in exceptionneele gevallen, uit de door mevroûw Govert voor mannie geborduurde pantoffels van zijn nieuwrotterdamsche bezadigdheid schiet, dan kan hij drommels scherp wezen *). *** Wat de Telegraaf aangaat, de Telegraaf, waarin, nota bene! zeven achtsten van deze reactionnaire ontboezemingen gepubliceerd waren, de Telegraaf had den bundel gerecenseerd noch zelfs ààngekondigd. Dit kriebelde mij een beetje en de kriebeling gaf aanleiding tot de hier volgende briefwisseling:
Marly-le-Roi (Seine-et-Oise), Route de lEtang, 18 december 1929. Geachte heer Holdert, Zoudt U de hoffelijkheid willen hebben te antwoorden op de volgende vraag: Zijn er, naar Uw weten, aan ‘De Telegraaf’ instructies gegeven mijn boek: Uitingen van een reactionnair - bundel voor 7/8 bestaand uit overdrukken van in Uw blad verschenen artikels - dood te zwijgen? Ik wend mij tot U met deze vraag, omdat, onder het 30-tal bladen en tijdschriften waarin tot nu toe het boek besproken is, de ‘Telegraaf’, die, te-gelijk met de àndere dagbladen, een recensie-exemplaar van den uitgever ontving, nièt voorkomt. Hoogachtend, Uw dw., A.C.
*) De bedoelde recensie was onderteekend met de bekende begin-letters G.v.R. Niemand minder dus dan G(overt) v(an) R(otterdam) in eigen persoon had mij het staal der moordende critiek in het hart gepriemd!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
415
II N.V. Dagblad DE TELEGRAAF Amsterdam Redactie Gt/Br Amsterdam, 22 Januari 1930 Sint-Nicolaasstraat 37-43 den Heer Alexander Cohen, Marly-le-Roi. Hooggeachte Heer, Naar aanleiding van Uw schrijven ddo. 18 dezer (sic!) deelen wij U mede, dat het boek ‘Uitingen van een reactionnair’ door ons niet ontvangen is. Te oordeelen naar den titel komt het echter niet voor bespreking in aanmerking. Hoogachtend, Secretariaat der Redactie (handteekening onleesbaar).
III Marly-le-Roi (S.-et-O.) 9.2.1930 Geachte Heer Holdert, Voor het niet-volstrekt-onaannemelijke geval dat men U nièt in kennis heeft gesteld van het antwoord op mijn, ddo. 18 december j.l. tot U gerichten brief, waarin ik vroeg of er, naar Uw weten, aan de ‘Telegraaf’ instructies waren gegeven om mijn boek: Uitingen van een reactionnair, dood te zwijgen, zend ik U, bij dezen, een afschrift van dit antwoord toe. Sta mij toe, geachte heer Holdert, daarop de volgende kantteekeningen te maken: 1e. - Van het uitvluchtje dat het boek door Uwe Redactie ‘niet is ontvangen’, zult U, denk ik, evenveel gelooven als ik zèlf; 2e. - De opmerking dat een boekdeel, voor 7/8 samengesteld uit overdrukken van in de ‘Telegraaf’
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
416 verschenen artikels en opstellen, ‘niet voor bespreking (in de “Telegraaf”) in aanmerking kan komen’ te oordeelen naar den titel, doet comisch aan. En, tegelijkertijd, een beetje erbarmelijk. Vindt U ook niet? geachte Heer (voorheen ‘Hak’) Holdert! 3e. - Maar aangenomen dàt onoverkomelijke gewetensbezwaren, onverwrikbare overtuigingen en haar voor-niets-staande vooruitstrevendheid de ‘Telegraaf’ belet hebben mijn boek te bespréken, dan had het blad toch, uit overwegingen van journalistiek fatsoen, den bundel kunnen àànkondigen. Het spreekt vanzelf dat ik, voor het geval dat Uw blad hièrtoe - tot het aankondigen van het boek bedoel ik - zou willen overgaan, bereid ben Uw Redactie voor den twééden keer een recensie-exemplaar te doen toezenden. Hoogachtend, Uw dw. A.C.
IV N.V. Dagblad DE TELEGRAAF Amsterdam Redactie Gt/Ht Amsterdam, 17 februari 1930 Sint-Nicolaasstraat 37-43 den Heer Alexander Cohen, Marly-le-Roi. Hooggeachte Heer, Wij zullen gaarne (sic!) een exemplaar van Uw boek ontvangen, dat, zoo als wij U reeds mededeelden, niet in ons bezit is gekomen. Van het nummer van ons blad, waarin de aankondiging wordt opgenomen, zal U een exemplaar worden toegezonden. Inmiddels Hoogachtend, Secretariaat der Redactie, (handteekening onleesbaar). Op 13 maart d.a.v. publiceerde de Telegraaf, in de rubriek Kunst, een recensietje van den bundel.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
417 Männerstolz - het was één-en-dezèlfde, nu ook al lang weer in het columbarium van het blad bijgezette hoofdredacteur, die de beide mij toegezonden briefjes, het éérste onbeschaamd, het twééde, na het weerklinken van his Master's Voice, een toontje làger, gedicteerd had - Männerstolz is toch maar àlles! Vermakelijk, in de bedoelde recensie, was de volgende zinsnede: ‘Frankrijk heeft de schrijver lief boven alles, en feller is zijn haat tegen alles wat Duitsch is - een haat dien wij ons twaalf jaar na den oorlog moeilijk meer kunnen voorstellen - dan die van menig Franschman.’ Mijn ‘van fellen haat tegen alles wat Duitsch is’ getuigende en in den bundel opgenomen stukken hadden in de fel anti-duitsche Telegraaf gestaan. Maar nû waren zij daar, in de Sint-Nicolaasstraat 37-43, weer bèste vrinden met de Oostelijke Buren - ik herinner mij o.a. de aangrijpende plaat van den heer.... pardon! Doctor Louis Raemaekers, waar de even geniale als onafhankelijke kunstenaar, met de onmiskenbare bedoeling van een ‘ab uno disce omnes!’, anders gezegd: ‘zoo benne ze teugeswoordig nou allemaal!’, een tot rabisch-pacifistischen inkeer gekomen ex-Gottmitunsler, onder den uitroep: ‘Ich hasse, hasse, hasse den Krieg!’ zijn mauser doet verbrijzelen - nu waren zij daar, zeg ik, weer koek en ei met de teutoonsche broeders, wier commercieele, industrieele, financieele, economische en familiale reclame hun even welkom was als die van Gods andere adverteerende schepselen. En daarom verloochenden zij nu, op hoog bevel, als ‘moeilijk zich meer voor te stellen’, dien ‘fellen haat’, dien zij in hun bloedeigen kolommen lièten prediken en zèlf preekten. De liefde voor den adverteerenden evenmensch had weer alle dingen overwonnen. Waar Liefde woont gebiedt der Herr Zijn Zegen En worden advertenties weer verkregen!
*** Met mijn medewerking aan de Telegraaf behoorde nu ook mijn geregelde journalistieke bezigheid tot het verleden. Aan andere hollandsche dagbladen viel niet te denken! Welke krant, in het passielooze land bij uitnemendheid, zou copy van mìj willen? Niet één, denk ik. Ik deed er
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
418 dan ook maar geen moeite voor. Maar een vriend, de vriend die van verre over mij waakt als een Engelbewaarder, deed het wèl. ‘Artikels van Cohen? - antwoordt hem de directeur van een provinciaal blad, ad hoc door hem gepolst - graag! Die kan schrìjven!’ Een korte poos later, in Holland zijnde, ga ik naar den man toe. De ontvangst was vriendelijk, hartelijk bijna. Hij heeft, zegt hij, altijd belang gesteld in mijn werk, en hij wil wel copy van mij: één nièt-politiek artikel in de week. Veel betàlen kan hij niet! (Natuurlijk niet!) Qu'importe! als ik maar schrijven kan wat ik wìl. Dat kàn ik, zegt hij. Hij laat mij volkomen vrij in de keus van mijn onderwerpen. Afgesproken! Terug in Toulon, deze poort van het Oosten, waar wij sedert een tijdje wonen, zend ik hem mijn eerste bijdrage: een opgetogen, zuiver-descriptief artikel òver Toulon, een van de verrukkelijkste steden die ik kèn. Hij houdt het stuk - dat later een plaats vond in het letterkundig bijvoegsel van de Haagsche Courant - drie maanden ònder zich, laat niets hooren en antwoordt eindelijk, na mijn aandringen op bescheid, dat hij ‘tot zijn leedwezen’ het artikel niet kon plaatsen omdat... ‘Toulon een oorlogshaven’ is en dus ‘een lofzang op deze stad in volkomen strijd is met de koers van ons blad, waarin wij met alle kracht in de richting van internationale ontwapening streven.’ Et voilà! madame, pourquoi votre fille est muette en waarom er niets gekomen is van mijn medewerking aan een blad, waarvan de directeur-hoofdredacteur, als hij vegetariër is en geheel-onthouder - hij is er toe in stáát! - de kolommen vermoedelijk hermetisch gesloten houdt voor beschouwingen over de tripang-visscherij in Japan en over den aanmaak van palmwijn in Senegambië. Een àndere démarche van mijn vriend om copy van mij geplaatst te krijgen, dezen keer bij een weekblad waar hij tot bescheid kreeg dat ik ‘maar eens iets moest sturen’, leidde tot geen gelukkiger resultaat. Ik ontving het eerste het beste artikel - een bespreking van een historisch belangrijk, en, bovendien, vermakelijk boek: Lettres d'amour et de guerre du roi Henri IV - terùg, omdat ‘de titel onze lezers zou kunnen schokken’. Deze titel luidde: ‘De koning zonder hemd’, wat een toespeling was op één der brieven
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
419 van den Béarner, tusschen twee veldslagen in geschreven, en waarin hij klaagt dat hij geen hèmd meer heeft om áán te trekken. De brief, gedagteekend 8 juli 1589, was geadresseerd aan Malet, algemeen ontvanger en intendant der koninklijke domeinen te la Rochelle, en droeg dit postscriptum: ‘Armagnac ('s konings eerste kamerdienaar) dit que je n'ai point de chemises, envoyez m'en!’ Een k o n i n g zonder h e m d ! Dat was méér dan de demokratzige preutsheid der lezers van het blad kon verdragen. (Den Gulden Winckel toonde zich minder pudibond). Ik heb nu maar àfgezien van de hollandsche journalistiek, schrijf, waar de gelegenheid zich voordoet, een enkelen keer in een frànsche krant, en doe, voor de rest, vertaalwerk als ik dat vind. Avis aux amateurs!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
420
Hoofdstuk XXXVI Wat mij nog overblijft te verhalen, te verklàren, dat is mijn overgang van l i n k s naar r e c h t s , van ùiterst-links naar ùiterst-rechts, met àndere woorden: van het Anarchisme naar de Monarchie. Zwenking die niet brúúsk heeft plaats gegrepen en waarvan in de Paradox de voorteekenen duidelijk waarneembaar waren. Een democratisch, en, a fortiori, een sociaal-democratisch of communistisch kudde-dier ben ik nooit geweest! (Evenmin als ik, monarchist, ooit een ‘bête de troupeau’ zal wòrden!) De anarchistische leer-in-een-notedop: ‘De vrijheid van den éénen mensch door nièts beperkt dan door de vrijheid van den anderen’, trok mij onweerstaanbaar aan en hièld mij onder haar bekoring, totdat ik, voornamelijk door de nadere aanraking met de belijders van dit aanlokkelijke ideaal, tot de onbereikbaarheid daarvan had geconcludeerd, en vervallen was tot het scepticisme, uitgedrukt in Stirner's ‘Ich habe mein Sach' auf nichts gestellt!’ Làng duurde deze periode van politico-philosophische onverschilligheid niet, kòn zij, gegeven mijn combatieven aard, niet aanhouden. De ‘Affaire’ sleepte mij mee in den strijd, waarbij ik, als éénling altijd en dus zonder mij bij een partij aan te sluiten, aan den kant der dreyfusards stond. Maar toen, na hun schamele overwinning, de kampioenen van de Waarheid en van het Recht, de ‘Véritards’, de ‘Justiciards’ en de ‘Droits de l'Hommards’, op enkele nobele uitzonderingen na, het door den burgertwist, den burgeróórlog, geteisterde en verzwakte land gingen beschouwen als hun exclusief eigendom, als een bùit waarop alleen
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
421 zij zèlf, hun creaturen en hun gunstelingen recht hadden; toen zij, door hun anti-catholiek sectarisme, de verdeeldheid nog verscherpten en haar, door een laaghartig systeem van spionnage en denunciatie, overbrachten in het leger, waar, jaren lang, het catholiek-zijn - uit overtuiging of uit overlevering - het deelnemen aan of ook maar het bìjwonen van cultueele plechtigheden voor de daaraan schuldige officieren een smèt was, die hun aanspraken op bevordering verminderde of geheel te-nièt deed; toen zij, met een hoe langer hoe militair-machtiger, aanmatigender en dreigender Duitschland voor de deur en met den oorlog in het nabije verschiet, uit stompzinnigheid, uit laksheid, uit lafheid en om de gemakzucht van kiezer Demos te vleien, tot zelfs de gebeùrlijkheid van het onvermijdelijke conflict loochenden: ‘Oorlog is een onmogelijkheid in onzen verlichten tijd!’ - ‘Onze duitsche broeders zullen den oorlog weten te verhinderen door als één man op te staan!’ - ‘Les Allemands ne sont pas fous! Ils ne nous feront pas la guerre!’ *); toen zij, met hun moorddadig-pacifistische refreinen, het misleide volk in slaap wiegden, en het, door een gestadige bekrimping van zijn weermacht **), rijp maakten voor nederlaag en ondergang; toen, bij elke algemeene verkiezing, het algemeene peil der volksvertegenwoordiging daalde, en bij elk nieuw schandaal het niveau der corruptie van het politieke en van het judiciaire personeel gestegen bleek te zijn.... Kortom, toen ik tot het inzicht was gekomen, dat het bestaan van een krachtig, gezond en machtig Frankrijk - levensvoorwaarde, dit in het voorbijgaan opgemerkt, ook voor de rèst van het door den vloedgolf van het germanisme bedreigde Europa! - onvereenigbaar was met de besten-
*) Aristide Briand, 2 maal 24 uur vóór de oorlogsverklaring van 4 augustus 1914! **) Gebrek aan zwaar geschut, waarvan, volgens Ludendorff, de toereikendheid bij den slag aan de Marne, in september 1914, een eind zou hebben gemaakt aan den oorlog; gebrek aan munitie voor de lichte artillerie (75 mm), blijkend uit Joffre's wanhopige dépêches aan Millerand; minister van Oorlog. Verder: géén veld-tenue voor de troepen, die in fel-roode broeken en scherp daartegen afstekende blauwe kapotjassen bij het begin van den oorlog moesten optrekken tegen een vaak onzichtbaren vijand. Etc. etc.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
422 diging van de Republiek, toen keerde ik mij definitief af van een regiem waarin alleen nog maar de Dood ademt. Zoo ben ik, wat Frankrijk, dat ik liefheb, en òmdat ik het lief heb, aangaat, voorstander geworden van het koningschap, uit de koel-realistische overweging dat alleen dìt regiem het land voor den ondergang zal kunnen behoeden. Géén fascisme, géén nationaal-socialisme, géén communisme! Het koningschap! Het èrfelijke koningschap! Erfelijk? Ja! zonder aarzelen. *** Wij wenden ons, voor de aanschaffing van dit of dat artikel waarbij het méér dan bij tàl van voorwerpen op nauwkeurigheid van fabrikaat en deugdelijkheid van qualiteit aankomt.... laat mij zeggen een uurwerk, een optisch, een nautisch, een chirurgisch instrument, bij voorkeur tot firma's die sedert vijftig jaar, honderd jaar, twee-honderd jaar van vader op zoon zijn overgegaan, en die, prijs stellend op haar reputatie, op de eer van haar naam, alleen onberispelijke producten in den omloop brengen. Maar afgaand op wat markt-geschreeuw, vertrouwen wij ons leven, ons physiek en ons geestelijk leven, ons hebben en houden toe aan den eersten den besten, of den eersten den slechtsten, collectieven Jan Rap, een Jan Rap zonder de geringste kennis, deskundigheid of bevoegdheid door overlevering of door erfelijke transmissie verworven, noch, in de meeste gevallen, door eigen studie, voorbereiding of practijk, en zonder de geringste effectieve verantwoordelijkheid. Ik kèn de laag-bij-den-grondsche objectie tegen de erfelijkheid van het monarchale gezag: daar zijn koningen geweest die niet deugden, of die gèk waren, of die er verkwistende liefjes op na hielden. Natuurlijk zijn die er geweest en kunnen er nog kòmen! En waarom nièt? Een koning is óók maar een sterveling, met évenveel recht - als het een recht ìs! - een zwak of berispelijk mensch te zijn, met molentjes te loopen, of zich te bezondigen aan buitenechtelijke conversatie, als een president der Republiek, een socialistisch voorzitter van den ministerraad, een democratisch of sociaal-democratisch afgevaardigde, en - horribile dictu! maar daar zìjn precedenten - een noest en klassenbewust, communistisch zwoeger.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
423 Wij hebben hier een gèk gehad als president der Republiek: Paul Deschanel; een ànderen paranoïa-lijder, René Viviani, tot voorzitter van den ministerraad.... in oorlogstijd!; een pierewaaiend Hoofd van het Uitvoerend Bewind: de ex-leerlooier Félix Faure, die, in letterlijken zin, den geest gaf in de gastvrije armen van Meg Steinheil. Wat, het een en het ander, geen argument oplevert tegen de voortreffelijkheid der republikeinsche instellingen, zal men zeggen. Accoord! Maar dan ook niet, mutatis mutandis, tegen het erfelijk koningschap. Want wanneer een heerscher par droit de naissance het op deze of gene wijze te bont maakt, of uit het lood raakt, of onbekwaam blijkt tot het uitoefenen van het gezag, dan wordt hij afgezet en in een klooster gestopt, zooals Childeric III door Pépin-de-Kortafgebetene die het regeeren béter verstond, of vermoord op de manier van tsaar Paul I, of vervangen door een regent zooals de laatste koning van Beieren. En bij minderjarigheid van den troonopvolger is daar ook de regent of de Raad van Regentschap, die ad interim het bewind voert. De erfelijkheid van het koningschap heeft, behalve de kànsen op aangeboren of traditionneel-aangeléérde bekwaamheid tot regeeren van den troonopvolger, dit voor, dat de belângen der dynastie zich automatisch vereenzelvigen met de belangen van het lànd waarover zij heerscht. Een koning, hoe middelmatig ook - maar alle koningen waren om den drommel niet middelmatig! - kàn geen ander belang hebben dan de welvaart van zijn land, dat hij onverminderd in macht en aanzien aan zijn opvolger wenscht achter te laten. Hij kan zich vergissen in de middelen, in de methoden om dit doel te bereiken, maar zijn wènsch kan geen andere zijn. Terwijl een, door zijn partij, of door een tijdelijk agglutinaat van konkelende partijen gekozen en negen maal op de tien inferieure president der Republiek - een persóónlijkheid, zooals Clemenceau, wòrdt niet gekozen! - gemeenlijk geen nobeler eerzucht koestert dan het in-de-gratie-blìjven bij zijn democratische keurvorsten, die hem - zie o.a. het smadelijke en belachelijke avontuur van Millerand - tot aftreden dwingen zoodra hij, binnen de perken van zijn grondwettelijke bevoegd-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
424 heid, ook maar het geringste poogt te doen dat het lànd ten-goede kan komen maar de kliek mishaagt waaraan hij zijn benoeming te danken heeft gehad. Want wat kan het, après tout, aan een opgeblazen nulliteit zooals Félix Faure, aan een sluwen schipperaar zooals Emile Loubet, aan een larmoyanten sukkel zooals Albert Lebrun schelen wat er nà hem gebeurt, en wiè, na zeven jaar - als hij zijn septennaat ùitzit! - na vier jaar, na twee jaar, na zeven màànden in het geval van een ongelukje of een ‘panne’, zijn warmen stoel bezet? Geen sikkepitje! Het ‘Après moi le déluge!’ - door Lodewijk XV vermoedelijk evenmin geformuleerd als het: ‘Ils n'ont pas de pain? Eh! bien, qu'ils mangent des brioches’, door de rampzalige, in het ongeluk onvergelijkelijk-majestueuze Marie-Antoinette, tegen wie geen laster te ignobel werd geacht om een kannibaalsch canaille op te hitsen - het ‘Après nous le déluge!’ lijkt mij eerder een boutade ten-gebruike van een president der Republiek en van zijn successieve en ephemeere ministers - het regiem hier is, op het oogenblik, op den kop af aan zijn éénhonderdste cabinet bezig! - dan van een monarch met verantwoordelijkheid ten-opzichte van zijn volk, of, tenten-minste, van zijn dynastie. Een ànder kapitaal voordeel van het erfelijk koningschap bestaat hièrin, dat het de competitie uitsluit, den nàijver, een van het republikeinsche en ook van het dictatoriale regiem onafscheidelijk verschijnsel. Voor het ‘Waarom hìj en waarom ìk niet?’ *) is geen plaats onder de monarchie! Le roi est mort, vive le roi! De opvolger, die, exceptioneele gevallen of omstandigheden uitgezonderd, is opgeleid voor de functies die hij op een gegeven tijdstip zal hebben te vervullen, de opvolger is dààr en aanvaardt zijn taak. Hij hoeft, om de plaats van zijn voorgangers in te nemen, niet te konkelen, geen diners te geven aan toekomstige kiezers, afgevaardigden en senatoren, zooals Paul Deschanel dit
*) Zie Spanje en Griekenland, om alleen te spreken van de laatste twee landen, die de republiek hebben opgeloopen, en waar de revoluties niet van de lucht zijn!.... ‘Waarom hij en waarom ik niet?’ - Griekenland heeft intusschen al weer genóeg gekregen van het republikeinsche regiem! (Noot van maart 1936, toegevoegd bij de correctie.)
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
425 jaren lang deed, noch, zooals de rijke, radicale wisselagent, député en minister van Oorlog, Maurice Berteaux, een open oor en een dito portefeuille te hebben voor de nooden van tientallen ‘chers collègues’ van links, centrum en rechts, die hem in den presidentieelen armstoel gestemd zoùden hebben als de waardigste onder gelijken, als hij niet, in Issy-les-Moulineaux, doodelijk was getroffen door de wentelende schroef van een vliegmachine. En waar hij - de koning, bedoel ik - zijn gezag niet te danken heeft aan de min of meer spontane, duurzame en belangelooze gunst van een aanmatigende Volksvertegenwoordiging, heeft hij die niet naar de oogen te zien. Is hij, voor het overige, een intelligente en wilskrachtige persoonlijkheid - en waarom, a priori, zou hij dit nièt zijn? - dan kiest hij-zèlf zijn ministers uit bekwame mannen en laat zich die nièt opdringen door de groepen, onder-groepen, klieken en onder-klieken waaruit een parlement is samengesteld, noch dankt hij die alle zes of alle drie maanden àf, om een ploeg beduimelde en heethongerige incompetenties een beurt te geven haar eerzucht te bevredigen en ‘zaakjes’ te doen. ***
Het is om deze en om honderd àndere redenen, dat ik, die van de communistische noch van de nationaal-socialistische tirannie ièts wil weten - essentieel bestaat er géén verschil tusschen Stalins en Hitlers satanieke concepties van den Almachtigen Staat en van den daaraan met lijf en ziel hopeloos en troosteloos onderworpen gestachonoviseerden, gleichgeschallteter, productivistischen machine-mensch! - het is uit deze, van alle fetichisme, van alle byzantinisme, van alle behoefte aan menschen-vergoding
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
426 volstrekt vrije overwegingen, dat de anarchist, de acraat, de ‘majesteitschenner’ die ik wàs, en de opstàndige die ik gebléven ben... al kamt ook Leo Gestel mijn haren bezadigd plat op het tweede plaatje van het dyptiek: Torch of Anarchy - L'Action Française!, een onverwrikbaar-overtuigd voorstander ben geworden van het erfelijk, monarchaal gezag, hier te-lande uit te oefenen door de afstammelingen der ‘veertig koningen, die, in duizend jaar, Frankrijk (tot een harmonisch geheel) hebben gemaakt.’ Van een koningschap dat ipso facto, door het fèit alleen al van zijn bestààn, de partijen doet verdwijnen, en, zelf géén partij - wat het communisme en het hitlerisme wèl zijn - geen politieke groepeeringen zoekt te bevoordeelen ten-detrimente van de rèst der nationale gemeenschap. Van een koningschap met aanmerkelijk méér gezag dan het schìjn-gezag waarover het in de meeste, grondwettelijkgeregeerde landen beschikt, en waardoor het o.m. in staat zal zijn de onduldbare uitspattingen van een chaotisch en in zijn tegenwoordigen vorm afstervend kapitalisme te bedwingen, en de nationale en internationale geldmachten - ‘la fortune anonyme et vagabonde’, zooals de laatste hertog van Orleans die qualificeerde - met vaste hand te breidelen.... een ondernemen waaraan de plutocratische republiek, die met de Haute Finance stààt en vàlt *), zich kàn noch wìl wagen. Van een koningschap dat, ter beveiliging van het land, bondgenootschappen zal kunnen aangaan met àndere landen, duurzame en doeltreffende allianties, nièt om den haverklap verloochend door elkaar om het trimester aflossende en van buitenlandsche politiek wisselende, grillige, onwetende avonturiers van het genre Briand, die
*) De verkiezings-campagne der Radicale-en-Radicaal-Socialistische Partij in 1932 werd voor een groot gedeelte bekostigd door wijlen Stavisky, de gedistingeerde oplichter (800-millioen francs!) en pseudo-zelfmoordenaar, en de multi-millioenair en speculateur Raymond Patenôtre, die, een paar jaar geleden, Blums ‘Populaire’ vereerde - Compère-Morel, socialistisch afgevaardigde en oud-administrateur van het blad, dixit! - met een geschenk van 40-duizend francs, financeert, met nòg een paar kameraadjes, het fèl ‘anti-kapitalistische’ Front Commum... olla pudrida (on ne peut plus p u d r i d a ! ) van radicalen, socialisten en communisten!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
427 vandààg, du haut de leur grandeur, een Mussolini negeeren om hem mòrgen om den hals te vallen met een cadeau van item zooveel duizend vierkante kilometer coloniaal grondgebied; die vandààg een defensief verbond sluiten met Polen om het mòrgen, door hun laksheid, hun weifelmoedigheid en hun onstabiliteit, in Hitlers vangarmen te drijven; die vandààg Rusland afbeelden als de-Man-met-het-mestusschen-de-tanden, als de vijand van het menschelijk geslacht - ‘le Communisme, voílà l'ennemi!’ -, om mòrgen Stalin batioeschka en Litvinow op den mond te gaan zoenen en Frankrijk den strop om den hals te leggen van een nieuw verbond met de Moscovieten, waarbij, aan den kant der Soviëts - moet niet Frankrijk, volgens hun machiavelistische berekening, tot bliksemafleider tegen Hitler dienen? - alles trouweloosheid is en verraad!
Van een koningschap dat personen en zaken op hun plaats kàn en dùrft zetten, o.a. de anti-patriotische schoolmeesters, vergiftigers en zielemoordenaars van de hun toevertrouwde jeugd, op de straat.
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
428 Van een koningschap dat de maçonnieke Mana Negra, die Republiek heet, vervangend, de natie weer iets geeft om te achten en lief te hebben.... zie België, waar een héél volk heeft getreurd bij den dood van koning Albert! Van een koningschap, om te besluiten, dat door zijn redelijkheid, zijn kracht en zijn stabiliteit aan het hoofd van een met zich-zelf verzoend volk, een onweerstaanbare en heilzame aantrekking zou uitoefenen op alle europeesche landen, in hun vrijheid, hun onafhankelijkheid, hun bestààn, hun leven bedreigd door het germanisme, en dat dus de ziel zou zijn eener liga van verweer tegen het Beest! Amen!
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
429
Epiloog En ziehier het slòtwoord van deze herinneringen, waarvan ik, voor de schilderachtigheid, het manuscript had kunnen vinden in een aangespoelde, met zeewier en schelpen begroeide rhumflesch, in de maag van een hamerhaai, in den krop van een toekan, in een cache aan de zuid-oostkust van Vuurland, en waarin ik, om de schrijnende verwijten van ‘Ik-zucht’, ‘Ikkigheid’ e.d. te ontgaan, mij door viooltjesachtig-bescheiden en daarom gemeenlijk in den pluralis majestatis stamelende cacographen in het schaamroode gelaat geslingerd, van mij-zèlf had moeten spreken in den derden persoon enkelvoud. Misschien ook had ik mij moeten toeleggen op den kwijl-stijl, om mij niet wéér bloot te stellen aan het verwijt van ‘kwajongensachtige levendigheid’, mij gedaan door een bellettristisch kromschrijver, aan wien, wat wààr is, is waàr!, geen mènsch ooit levendheid, noch, a fortiori, levendigheid, om van guitigheid te zwijgen, voor de voeten heeft kunnen werpen. Que voulez-vous? Ik heb er niet tijdig aan gedàcht, en nù is het te laat! Het slòtwoord dan dezer herinneringen van een onaf-
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
430 hankelijk mensch! Van een mensch, ten-minste, die naar onafhankelijkheid heeft gestreefd. Eigenlijk gezegd is ook dìt niet juist! Ik heb naar onafhankelijkheid evenmin als naar wàt anders ook gestrééfd. De behoefte aan onafhankelijkheid, de zin daarvoor, de neiging daartoe, het hunkeren, het dorsten, het snakken daarnaar heeft mij, van mijn prilste jeugd af, in het bloed en in den geest gezeten. Ik zou niet anders hebben gekùnd, al had ik het gewild! Maar ik geloof toch ook dat ik niet anders gewild zou hebben, al was dit wèl in mijn macht geweest, en al had ik al de schatten en de genietingen der aarde in het verschiet gezien in de plaats van het karige deel, dat mij, logischerwijze, onvermijdelijkerwijze, moest toevallen, en waarmee ik genoegen neem. *** I s het ‘Ik-zucht’ geweest, die, in alle omstandigheden, mijn leven heeft beheerscht? Misschien wèl! En waarom niet? Ik kom er voor ùit! Ik aanvààrd zonder blikken of blozen, béter (of èrger?) ik vindicéér de betichting van ik-zucht = egotisme, de ondeugd-bij-uitnemendheid in het oog der persoonlijkheidslóózen. Ik pleit dus géén verzachtende omstandigheden! Maar behoort ik-zucht = egotisme, die geen meedogenlooze zèlfzucht = egoïsme is, tot de doodzonden? Theologaal nièt, geloof ik! Niet ééns tot de hoofdzonden, waaronder - onwillekeurige omissie? - het zich-zèlf-zijn, het òphouden, het hooghouden waar het pas geeft, van de eigen persoonlijkheid, niet staat opgesomd. O! zeker, het heeft mij, onder véél àndere den mensch sierende voortreffelijkheden, volkómen ontbroken aan de hooge en voorname deugd der gelatenheid, der sereene gelatenheid, die met slapheid, slakkigheid en onderworpenheid nièts gemeen heeft. Zalig zijn de gelatenen, die ik vereer en benijd met de éénige àfgunst die ik gekènd heb! Maar zou misschien toch ook niet, met méér ik-zuchtigen van mijn slag, het aantal bruten, vlegels en boosaardige lafaards aanmerkelijk geringer, en dus de aarde herbergzamer zijn voor de weerloozen en de argeloozen?
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist
431 Ik zeg: voor de weerloozen en de argeloozen, die mij nà aan het hart liggen, en nièt voor de zwakkelingen in wie ik geen belàng stel, noch voor de onderworpelingen en de slaven, de slavenzièlen bedoel ik, die ik verfoei. Toulon, september 1934-july 1935
Alexander Cohen, Van anarchist tot monarchist