Qui van Woerdekom
Opleiders van de nieuwe generatie strijkersdocenten aan het woord.
Vakmethodiek in Nederland en Vlaanderen
▲
7
ARCO
Qui van Woerdekom
Opleiders van de nieuwe generatie strijkersdocenten aan het woord.
Vakmethodiek in Nederland en Vlaander Een serie artikelen, waarin Qui van Woerdekom Conservatoria in Nederland en Vlaanderen bezoekt en de betreffende vakmethodiekdocenten interviewt. In dit eerste artikel wordt de spot gericht op: Sweelinck Conservatorium - Amsterdam Maarten Veeze (viool/altviool) & Dries Munnik (cello) Koninklijk Conservatorium - Antwerpen Wilfried Wouters (viool/altviool) & Jaap Kruithof (cello) Samen met de lezers van ARCO neem ik een kijkje achter de schermen van de vakmethodiekopleiding aan de conservatoria in Nederland en Vlaanderen. Ik zal de methodiekdocenten veel vragen stellen over onderwerpen die mijzelf interesseren en naar ik hoop ook de Arco-lezer. De artikelen zijn een weerslag van de interviews. In de laatste aflevering hoop ik met een korte samenvatting en wat eigen conclusies af te sluiten.
▲
A RCO
8
Al tijdens mijn eerste bezoek in België ontdekte ik diverse verschillen in de structuur van de vakopleiding en ook in de terminologie van de vakken en scholen. Wat wij in Nederland muziekschool noemen, wordt in Vlaanderen aangeduid met de naam academie of stedelijk conservatorium, waarvan er ongeveer honderd zijn. Onze term Conservatorium, waarmee wij de hogeschool bedoelen heeft in Vlaanderen de naam Koninklijk Conservatorium en daarvan zijn er vier, te weten in Antwerpen, Brussel, Gent en het Lemmens Instituut in Leuven. In Nederland zien we inmiddels overal binnen de conservatoria de structuur van een vierjarige Bacheloropleiding, die een afgeronde studie omvat, en een één- of tweejarige Masterfase op gebied van solospel, orkestspel, kamermuziek of pedagogiek. Tenslotte kan er nog
verwarring optreden, omdat men in Vlaanderen spreekt van didactiek, waar wij in Nederland de term methodiek gebruiken.
Maarten Veeze Hoelang geef je al methodiek?
In Amsterdam geef ik nu ongeveer acht jaar methodiek en daarvóór al in Alkmaar. Heb je het van iemand geleerd, zelf ontwikkeld of is het een weerslag van je eigen opleiding?
ren
Als eerste bezoeken we het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam, nu nog gehuisvest vlakbij het Concertgebouw. Maarten Veeze is de docent vakmethodiek voor viool en altviool. De Arco-lezer en ikzelf kennen hem als collega en als schrijver van diverse – altijd bijzonder interessante – artikelen in Arco. Dries Munnik, bij cellisten ongetwijfeld bekend van zijn duimpositiemethode, geeft de cellomethodiek.
Terugvallen op mijn eigen methodiekopleiding was moeilijk, omdat ik het summier gehad heb. Enkele aantekeningen kwamen me wel van pas, maar het meeste heb ik toch zelf moeten ontdekken door overal rond te kijken, met collega’s te praten en veel te lezen. Ik ging naar masterclassen om vooral de psychologische insteek te observeren. Veel heb ik ook geleerd bij het seminar van Ramy Schevalov, dat hij destijds op Queekhoven gaf. In Arco is daar toen uitgebreid over geschreven. Daarnaast heeft mijn eigen opleiding veel invloed gehad op mijn methodieklessen. Ik heb in Enschede en Maastricht gestudeerd bij Tibor Berkovitch en daarna nog een jaar bij Sandor Vegh. Verder waren de lessen bij Herman Krebbers voor de Prix d’Excellence (1976) erg leerzaam. Hij leerde me vooral efficiënt te studeren: “je moet niet teveel noten studeren; alleen die waar het om gaat; dat scheelt tijd”. Is de methodiek voor alle vioolstudenten verplicht of is het facultatief?
Volgens mij zijn de methodische vakken verplicht en dat vind ik niet zo vreemd, als je bedenkt, dat 85% vroeger of later gaat lesgeven. Hoeveel methodiekstudenten heb je?
Ik heb twee groepen. Eén met dertien studenten en de andere zeven. Totaal begeleid ik dit jaar dus twintig studenten. Wat is de plaats van de altviolen?
Altisten volgen hetzelfde traject als de violisten. Als het moeilijk is om altvioolstageleerlingen te vinden moeten ze soms vioolles geven. Zelf bespeel ik ook beide instrumenten en ik geef ook altvioolles. Ik vind trouwens, dat iedere violist ook een periode altviool zou moeten spelen. Het is belangrijk voor de toonvorming, handigheid met de sleutel, in de lespraktijk heel nuttig en zelf ben je ook “ breed inzetbaar” zoals we dat tegenwoordig noemen. Het enige echte verschil in de opleiding is natuurlijk de leergang. Alten maken een echte altleergang. Hoelang duurt de opleiding?
Ik zal het proberen uit te leggen: de vakmethodiek valt in het tweede en derde jaar. Ik geef ze anderhalf uur les, maar ik weet niet eens of dat er precies voor staat. Alle studenten volgen één jaar vakmethodiek. Daarna, in het tweede jaar, kunnen ze kiezen uit drie profielen: A. doorgaan voor het geven van individueel instrumentaal onderwijs, dus richting de privé-praktijk; B. meer muziekschool gericht met aandacht voor het omgaan met groepen, ensembles enz.; het C-profiel heeft drie mogelijkheden namelijk organisatorisch / financieel, artistiek-instrumentaal zoals concerten of projecten organiseren en een specialisatie in het opzetten van educatieve projecten. Dus als de C-profielstudenten dezelfde bevoegdheid krijgen hebben ze maar één jaar vakmethodiek gehad?
Ja, daar komt het wel op neer. Je moet daarom in het eerste jaar alles behandeld hebben, alle stadia en alle niveaus, terwijl het
beginonderwijs veel meer tijd vergt. Voor de C-profiel studenten is het lang niet ideaal vanuit de docentenopleiding gezien, maar als ze later toch les gaan geven hebben ze tenminste de basisvakmethodiek gehad. A en B volgen in het tweede jaar dezelfde vakmethodiek, maar schrijven een verschillende eindscriptie. Dus hier kun je veel meer investeren. Het geven van groepsles zit dus in jouw B-profiel; in hoeverre wordt dat gepraktiseerd?
Dat is een moeilijke vraag. Eigenlijk niet bij mij. In Alkmaar deed ik daar wel wat aan, vooral in de startsituatie, maar ik ben er geen voorstander van, omdat de niveaus zo snel uiteenlopen. Hoeveel aandacht krijgt de historische ontwikkeling van het instrument en de uitvoeringspraktijk?
De historische ontwikkeling valt gewoon binnen mijn uren en de uitvoeringspraktijk valt natuurlijk onder de verantwoording van de hoofdvakdocent. Voor de Barok worden aparte cursussen gegeven en het komt ook binnen speciale orkestprojecten aan bod. Zijn er nog andere onderwijskundige vakken zoals didactiek, pedagogiek en psychologie?
Jazeker. Het heet onderwijsleer geloof ik of nee … onderwijskunde. Ik weet inhoudelijk niet precies wat ze daar doen, maar de stages begeleid ik samen met de psycholoog Lolke van Diggelen en Marieke Oremus, die deze lessen geven. Zij geven hun lessen ook gedurende twee jaar. Ik heb veel contact met hen over de stages en het klikt goed tussen ons. Dat werkt dus heel prettig. Hoe zijn de stages georganiseerd en hoe kom je aan stageleerlingen?
De stages beginnen in januari bij voorkeur met een beginner. Er is een kaartenbak met aanmeldingen voor stage van binnen en buiten het instituut. De studenten mogen daar uit putten, maar de studenten mogen ook zelf een stageleerling inbrengen. In dat geval mogen ze een kleine vergoeding vragen. Degenen, die het A-profiel volgen krijgen er in het tweede jaar nog een stageleerling bij en dan liefst een gevorderde speler. Een lesje aan een willekeurige vioolleerling geven zet geen zoden aan de dijk. Het
gaat erom, dat de student de volledige verantwoording draagt. Dus het B-profiel geeft minder stage ervaring dan het Aprofiel?
Ja, dat klopt. Zij krijgen er geen tweede stageleerling bij. En de studenten, die het C-profiel kiezen, geven dus alleen van januari tot juni stageles?
Het is helaas niet anders. Maar krijgen ze wel dezelfde onderwijsbevoegdheid?
Ja, volgens mij wel Wordt er ook gehospiteerd?
Jazeker. Dit wordt door het conservatorium geregeld. De studenten gaan naar muziekscholen en privé-docenten. Ze hospiteren niet alleen bij viooldocenten, maar ook bij andere instrumentale lessen. De aansturing en evaluatie zijn in handen van de docenten onderwijskunde. Bots je wel eens met de onderwijskundige?
Gelukkig niet. Als we samen bij een leerling zitten is mijn collega meestal blij wanneer ik met een probleemoplossing kom en ook de softe benadering van “het moet vooral alleen maar leuk zijn” wordt gelukkig niet als de enig ware weg gezien. Goede progressie wordt als minstens zo leuk ervaren. Heb je er geen probleem mee dat twee vakmensen over het hoofd van één kind de student begeleiden?
Zelf grijp ik graag direct in, verduidelijk dingen en demonstreer hoe of wat, terwijl de pedagoog meer observeert en pas later de les evalueert. Ik heb dan ook zeer geboft met mijn collegae en ik besef, dat het niet overal zo gaat. Laten we nu over je lesplan praten.
Vanaf september wordt vooral het onderwijs aan beginners behandeld. Na januari komt dan de rest van de stof aan bod en in het tweede jaar kan ik alles meer uitdiepen. Eigenlijk dezelfde opbouw als op jouw DVD, die we dan ook bij de lessen gebruiken. Ik leg vooral de relatie tot hun eigen leservaring. Ook als ze zeggen, dat ze iets nooit geleerd hebben, heb ik een aanknopingspunt. Ook de discussie over hoe ze zelf les krijgen, is een belangrijke inbreng in de les. Bijvoorbeeld de opmerking: “ik krijg nooit technische oefeningen, maar ik moet ze zelf maken”. Prima zeg ik dan, als je daartoe in staat bent, maar wat doe je met een leerling, die dat niet zelf kan? Of iemand zegt: “mijn leraar geeft wel oefeningen, maar ze worden nooit overhoord”. Dan wijs ik erop, dat regelmatige controle nodig is om niet te verslappen. Een Amerikaanse studente vindt competitie geweldig. Volgens haar moet je Perlman willen worden. Ik moet dan toch nuanceren en duidelijk maken, dat zo’n wens legitiem is, maar dat een docent wel moet inschatten of zo’n droomwens enigszins reeel en haalbaar is, want gefrustreerde musici zijn er al genoeg. Zelfprojectie ligt ook op de loer. Iets, waar de methodiekstudent zelf aan moet werken, wil hij dan direct doorgeven aan zijn eigen leerling, wat natuurlijk lang niet altijd op dat moment relevant is. Ik zeg wel eens: “de docent moet een soort wegenwacht zijn. Je moet overal verstand van hebben, alleen repareren wat nodig is en je hoeft niet alles uit te leggen”. Het mooiste in het vormen van de aankomende docent vind ik het inzicht geven, het leren analyseren. Het analytisch denken is belangrijker dan weten welk boek je moet gebruiken. Dit is bovendien ook in het belang van hun eigen studie. We zijn het er dus over eens, dat het analytisch leren denken een van de belangrijkste doelstellingen is binnen de methodieklessen. De student, die zelf minder analytisch les krijgt maar vooral intuïtief, heeft het daar soms moeilijk mee. Gebruik je ook bepaalde boeken en heb je favoriete literatuur?
Natuurlijk heb ik het over de boeken van Paul Rolland (Teaching of Action in String Playing), maar ook over Galamian en ze moeten iets weten van Flesch. Ik ben ook enthousiast over de boeken van Simon Fischer. Voor de intonatie natuurlijk Christine Hemann (Intonation auf Streichinstrumente). Binnenkort ga ik met Bouw Lemkes over intonatie praten voor een artikel in Arco. Hij is een expert als het gaat over microtonen en het 31-toonsysteem. Speelt de discussie met of zonder schoudersteun spelen ook een rol?
Dat niet, omdat eigenlijk iedere student zelf ook met een steun speelt. Ik vind wel, dat de aandacht voor de combinatie kinhouder / steun en de eigen fysieke hoedanigheden niet optimaal is. Vaak hebben ze ooit een steun aangeschaft en dat is het dan. ▲
9
ARCO
Dus je oriënteren en experimenteren met de enorme hoeveelheid hulpmiddelen komt weinig voor. Dit is dus zeker een issue binnen de lessen. De hulpmiddelen zijn er niet voor niets. Zeker met de urenlange belasting van de hedendaagse beroepsmusicus moet je het jezelf zo comfortabel mogelijk maken. Natuurlijk propageer ik geen fixatie links, want dat kan juist remmend werken op de linkerhand. Is er aandacht in de opleiding voor onderwijs aan vier- en vijfjarigen?
Nee. Daarvoor is geen ruimte binnen de stagetijd. Ik beschouw dat echt als een specialisme, dat meer als een vervolg op onze opleiding gezien kan worden. Zijn er wel eens geluiden over het opleiden voor docent van jong talent?
Dat klinkt erg opgeblazen. Ik geloof dat de docent die het onderste uit de kan wil halen, per definitie al geschikt is om jong talent – wat je er ook onder verstaat – op te leiden. Het is wel goed om het verwachtingspatroon van jezelf als docent, de ouders en de leerling op elkaar af te stemmen. Hoe wordt er geëxamineerd?
Dat gaat eigenlijk om de A-profielstudenten. Zij doen dat bij mij. Ze maken een scriptie over vooral het onderwijs aan beginners met enkele casussen en probleemoplossingen. Het is dus niet alleen een opsomming. Ze moeten wel een bepaalde ordening in de stof weten aan te brengen. Daarnaast maken ze een leergang, die door mij wordt getoetst op het examen en ook de afronding van de stages behoort erbij. De examencommissie? Wie zitten daar in?
Die bestaat uit mijzelf, de onderwijskundige en de hoofdvakdocent. Ik stel het zeer op prijs, dat de hoofdvakdocent erbij is. We bespreken dan ook de scriptie. Is er een tweede fase methodiek mogelijk? Bestaat daarvoor een curriculum?
Het komt wel eens voor. Als de student de methodiek bij mij al gevolgd heeft, hoeft dat natuurlijk niet meer. We bekijken wat de student eventueel nog aan stages kan doen en hij wordt er ook op uit gestuurd om overal wat rond te kijken. Er is een meisje naar Finland geweest om daar wat ervaring op te doen. Ze heeft zelfs een soort methode laten drukken waar die ervaringen in samenkomen en meer tastbaar worden. ▲
A RCO
10
Vakmethodiek
Wie bepaalt dan zo’n methodiek tweede fase traject?
Wanneer je wordt toegelaten – natuurlijk ook op grond van je spelniveau – wordt er naast mijzelf ook een soort mentor aangewezen. Dat is dan vaak de hoofdvakdocent. De student mag ook wel eens zelf aangeven onder wiens leiding deze tweede fase moet vallen. Dus er zijn geen speciale eisen?
Niet echt gestructureerd. Hoelang duurt de tweede fase methodiek?
Ik heb het nog niet zo vaak meegemaakt, maar dat is in principe 2 jaar. Zijn er ook nascholingscursussen op het gebied van lesgeven en geef je die zelf?
Ze worden niet door mij gegeven en er is ook geen vaste structuur voor. Ik weet wel dat Joyce Tan een keer ongeveer zes sessies heeft gegeven, maar dat was eenmalig. Heb je contacten met methodiekcollega’s intern, landelijk of internationaal?
We hebben één keer per jaar een vergadering met alle methodiekdocenten. Die vergadering is niet echt inhoudelijk, maar vooral organisatorisch. Ik heb wel contact met enkele collega’s buiten dit instituut. Dan merk je, dat sommige instituten de methodiek wel een beetje als stiefkind behandelen. In dat opzicht mogen we in Amsterdam niet mopperen. Internationaal heb ik in Polen eens een paar lezingen gehouden. Meer uitwisseling van kennis zouden we best kunnen gebruiken in ons methodiekwereldje. Is er volgens jou nog een toekomst voor jonge docenten?
Het werkveld geeft wel zorgen i.v.m. de tijdgeest van bezuinigingen. Het niveau van de muziekscholen baart me dikwijls zorgen i.v.m. de beperkte lestijden. Wat zou je – als er geld genoeg was – aan de methodiekopleiding willen veranderen?
Ik zou meer middelen voor de stages willen hebben, zodat die veel intensiever begeleid zouden kunnen worden. Dat geldt ook voor de logistieke ondersteuning, die daarbij nodig is. Ik zou ze graag wekelijks zien, maar dat is nu organisatorisch niet mogelijk. Wil je nog iets kwijt, waarover we het niet gehad hebben?
Ik ben enthousiast over de moderne hulpmiddelen die we tegenwoordig hebben. Jouw DVD’s scoren hoog en ook de Rolland films, die wel over les aan groepen gaan en eenheidskoek leveren, maar waarin gelukkig toch steeds individuele correcties gegeven worden. Verder hebben wij hier intranet, een intern netwerk, waar je als docent gebruik van kunt maken. Zo zet ik daar b.v. bij de lessen over de geschiedenis plaatjes uit allerlei boeken op, die ze dan in hun eigen tijd nog eens rustig kunnen bekijken. Daar kunnen ook tekstdocumenten op, die ze ook kunnen uitprinten. De video wordt nog wel eens gebruikt als noodgreep voor het opnemen van de stage, wanneer die op een voor mij onmogelijke tijd plaatsvindt.
Dries Munnik Hoelang geef je al methodiek?
Ik geef nu 16 jaar cellomethodiek. Ik werd ervoor gevraagd, omdat ik goede resultaten bereikte met mijn leerlingen aan het Korenhuis, de muziekschool in Den Haag waar ik nog steeds werk. Op deze manier houd ik ook voeling met het werkveld op muziekscholen. Heb je het van iemand geleerd, zelf ontwikkeld of is het een weerslag van je eigen opleiding?
Het is een mix van alle drie. Ik had in de begintijd veel contact met Ben de Ligt en Lenian Benjamins. Er is zelfs een vraag geweest om een eigen cellomethode uit te geven, maar we waren het erover eens, dat er geen behoefte was aan nog een methode. Goed lesgeven staat of valt niet met de gebruikte methode. Dus je kunt beter investeren in een goede docentenopleiding. Er was echter bijna geen methodisch materiaal voor de duimpositie. Daarom heb ik zelf een vierdelige methode voor de duimpositie ontwikkeld. Die methode is heel systematisch opgebouwd en begint eigenlijk al na het tweede lesjaar. Is de methodiek voor alle studenten verplicht of is het facultatief?
Het is voor ieder student verplicht. Hoe groot zijn je groepen studenten?
Dat varieert van twee tot zeven studenten. Wat is de plaats van de bassen?
Die hebben hun eigen opleiding. Er zijn geen speciale contacten. Hoelang duurt de opleiding?
Het is een tweejarige opleiding. Het eerste jaar geef ik de basismethodiek. Dan maakt de student de keus tussen profiel A of C. Voor mijn gevoel worden alleen de A-profielers de echte cellodocenten. Geeft C een onderwijsbevoegdheid?
Voor zover ik weet niet. Je leert b.v. wel een musical organiseren. Maar mochten ze wel dezelfde lesgeefbevoegdheid krijgen, dan hebben ze tenminste de basismethodiek bij mij gehad als ze later toch celloles gaan geven. Hoeveel aandacht krijgt de historische ontwikkeling van het instrument?
Ik heb twee uur voor de historische ontwikkeling plus de methodiek en ik verdeel dat wat ten gunste van de methodiek, omdat ik vind, dat ze zich de historische ontwikkeling ook op een andere manier eigen kunnen maken.
Hoe zijn de stages en het hospiteren georganiseerd en hoe kom je aan stageleerlingen?
Al na een half jaar wordt duidelijk welke studenten het A-profiel gaan doen. Drie daarvan krijgen van mij een unieke stagekans. De rest maakt dit als hospiteertraject mee. Ik neem ze vijf weken achter elkaar mee naar mijn eigen muziekschool in Den Haag. De eerste week geef ik zelf les en moet de student observeren en een plan uitwerken voor elke leerling. Daarna gaat hij zelf deze leerling vier weken lesgeven. Hij neemt dus de hele lesdag van mij over. De andere studenten en ikzelf zijn daarbij. Omdat ik drie lesdagen heb en mijn leerlingen maar één keer wil belasten, kan ik drie studenten de kans geven. Daarnaast hebben de studenten een eigen stageleerling op het conservatorium, die regelmatig op afspraak aan mij getoond en door mij gecoached wordt. Ze moeten ook nog acht uur hospiteren en daarvan verslag doen. Heb je een lesplan voor het onderwijs aan beginners?
Mijn bijbel is eigenlijk Playing String Games van Phyllis Young. De boeken van Mantel vind ik te technisch en het verbaasde me dan ook, dat de kindermethode, die hij samen met zijn vrouw ontwikkelde, zo goed is. Heb je favoriete literatuur?
Niet speciaal, maar ik geef wel veel interessante artikelen via kopieën aan de studenten door. Ik hoorde van Maarten Veeze, dat jullie in Amsterdam sinds kort een intern netwerk hebben, waar de studenten op kunnen inloggen?
Hé, dat is me nog niet bekend, maar bedankt voor de tip. Gebruik je ook demoleerlingen in de lessen?
Ik pluk wel eens iemand van de gang om te demonstreren hoe eenvoudig je aan een niet cellist iets aan kunt leren. Op welke leeftijdsgroep zijn jouw methodieklessen gericht?
Ik maak grofweg onderscheid in het lesgeven aan kinderen vanaf zes jaar en volwassenen. Dus je beschouwt onderwijs aan vier- en vijfjarigen ook als een specialisme?
Zeker. Persoonlijk heb ik mijn bedenkingen tegen beginnen op zo jeugdige leeftijd. Geef je ook aandacht aan het geven van groepsles?
De basisopleiding, die wij aan het conservatorium geven, is in de eerste plaats gericht op het geven van individuele lessen. Dat moet je eerst kunnen voor je een goede groepsles kunt geven. Heb je contacten met methodiekcollega’s; intern / landelijk of internationaal?
Intern weinig, maar wel met andere cellomethodiekdocenten zoals Jet van Baaren, Lenian Benjamins en Anne van Laar. Is er volgens jou nog een toekomst voor docenten?
De situatie in Nederland is verre van ideaal en wordt nog steeds slechter. Heb je nog idealen op je vakgebied?
Een opwaardering van de methodiek binnen het conservatorium, omdat veel studenten uiteindelijk ook les gaan geven. M.a.w. een betere afstemming van de conservatoriumopleiding op de toekomstige praktijk.
in Nederland en Vlaanderen
Wilfried Wouters
Stagebegeleiding door Wilfried Wouters
Op 12 oktober jl. bezocht ik het Koninklijk Conservatorium in Antwerpen, gezamenlijk gehuisvest met theater / concertzaal de Singel. Wilfried Wouters is de docent vakdidactiek voor viool en altviool en de vakdidactiek cello is in handen van Jaap Kruithof.
Hoelang geef je al methodiek en hoe ben je hier terecht gekomen?
Ik geef nog maar kort vakdidactiek, anderhalf jaar nu. Ik heb zelf in Antwerpen gestudeerd bij de violist Jerrold Rubinstein. In 1985 studeerde ik af en heb toen korte tijd ad interim gespeeld bij het Nationale Orkest van België. Lesgeven trok mij echter meer aan en inmiddels heb ik twintig jaar ervaring aan de academies (muziekscholen) van Turnhout en Antwerpen. Toen mijn voorganger vakdidactiek ermee stopte, is mij gevraagd het over te nemen. Heb je het van iemand geleerd, zelf ontwikkeld of is het de weerslag van je eigen opleiding?
Een beetje van alle drie. Toen me de vraag gesteld werd de cursus over te nemen, vroeg ik een week bedenktijd en dacht na over wat ikzelf als student van deze cursus zou verwachten en hoe ik er een zo breed mogelijke invulling aan zou kunnen geven. Ik heb toen ja gezegd, vooral ook vanwege de uitdaging voor mijzelf om dingen te gaan lezen, op te zoeken en vooral ook uit te gaan proberen. Was er vanuit het instituut een curriculum of had je voorganger zoiets?
Nee, ik had carte blanche. Ik heb wel de cursus van mijn voorganger doorgenomen, met het afdelingshoofd overlegd over de grote lijnen en ook met mijn cellocollega Jacob Kruithof gesproken omdat hij al jaren vakdidactiek geeft om te zien wat hij allemaal behandelt, omdat een aantal facetten toch min of meer gelijklopend is. Is de methodiek voor alle vioolstudenten verplicht of facultatief?
De lerarenopleiding is niet verplicht. Na de Bachelor mag iedereen zonder drempel beginnen. Een aantal studenten start de opleiding pas na afronding van hun Master. Hoeveel studenten heb je?
Dit jaar heb ik vijf studenten in het eerste jaar en zeven in het tweede jaar. In welke studiejaren valt de lerarenopleiding?
Onze opleiding bestaat sinds dit jaar uit drie jaar Bachelor en twee jaar Master. De hele lerarenopleiding valt in de Masterfase of later. Hoelang duurt de opleiding?
Het cursuspakket voorziet twee jaar. Indien nodig mogen de studenten de onderdelen spreiden over een langere periode, als ze tijdens de Masterfase onvoldoende tijd hebben. Wat voor andere onderwijskundige vakken zijn er nog meer, zoals pedagogiek en psychologie?
De studenten krijgen een uitgebreid pakket vakken op het gebied van algemene didactiek, vakdidactiek ook voor groepsmusiceren, ontwikkelingspsychologie en psychopedagogiek. Ze moeten ook een eindwerk maken. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw decreet. Op de inhoud ervan en de mogelijke invulling ervan door onze hogeschool heb ik nog geen zicht maar het is niet onmogelijk, dat ons een aantal bezuinigingen boven het hoofd hangt. Hopelijk zullen die de kwaliteit van de opleiding niet te veel schaden. Geef je aparte aandacht aan de historische ontwikkeling van het instrument en de uitvoeringspraktijk?
Nee, ik geef daar geen aparte aandacht aan. Deze en ook instrumentgerelateerde literatuurstudie zijn geïntegreerd in de basisopleiding. En aan de bouw en de ontwikkeling van het instrument?
Nee, dat zit er niet specifiek in, want dat krijgen de leerlingen al als ze les hebben op de academie. Hoe zijn de stages en het hospiteren georganiseerd?
Wij noemen het hospiteren: observeren. Hier is het zo, dat de studenten de eerste drie semesters telkens acht uur effectief lesgeven. Ze gaan op een academie één les observeren en dan de volgende twee weken deze les zelf overnemen met de docent van de leerling als mentor. Aan de hand van de observatie maken ze een
verslag met hun waarnemingen en stellen ze een lesplan op voor de komende twee lessen. De mentor maakt een kort verslag van de stages. Mijn rol is dan om twee lessen te evalueren en zo nodig bij te sturen tijdens elk semester. Er is ook overleg tussen mij en de docente psychopedagogiek, die ook een deel van de stages bijwoont, waarbij we soms besluiten dat een student nog een extra stageles moet geven. Ik probeer het zo te regelen, dat de studenten op verschillende niveaus lesgeven, waarbij ook les aan volwassenen moet gegeven worden, omdat hier in België steeds meer volwassenen instappen. Ik vind dan ook de stages het belangrijkste. In de didactiekles kun je veel technische aspecten, de logica van het vioolspel bespreken en ik kan ze mijn twintig jaar ervaring meegeven, zodat ze zelf een voorsprong hebben op iemand, die de opleiding niet heeft gedaan, maar de stage is de echte praktijk. Heb je er zicht op bij wie ze stage lopen?
Ik weet ondertussen in het Antwerpse bij welke docent ze goed terecht kunnen en waar ze zelf iets aan hebben. Ze gaan voor de eerste stage vaak terug naar hun vroegere leraar. Dat voelt vertrouwd. Neem je de stagelessen ook op video op?
Nee, mijn voorganger deed dat wel, maar ik heb de indruk dat het de studenten teveel afschrikt. De stage moet liefst zo stressloos mogelijk verlopen. In mijn evaluatie vertrek ik ook liefst vanuit een positieve feedback. Ik schrijf dan eerst “dat en dat deed je heel goed, maar dit zou je misschien zo en zo kunnen proberen”. Ik wil ze daarmee stimuleren om in het onderwijs te stappen. Kun je iets over je lesplan vertellen?
Ik bouw de lessen vooral op vanuit de vraagstelling en laat de respons van de studenten komen. Ik vertel eerst hoe de stages geregeld zijn, wat in de cursus aan bod zal komen en zeg dan “pak je viool maar uit en vertel me hoe je zou beginnen met een leerling”. Soms zie je dan echt creatieve dingen ontstaan alvorens men van een methodeboek gebruik
gaat maken. Zo leert de student zich beter instellen op de behoefte van de leerling, zonder gedwongen te worden door wat een boek precies voorschrijft. Het is een appèl op de creativiteit, want ook het effect van een boek staat of valt met degene, die het gebruikt. Verder heb ik items over positiewisseling, linker- en rechterhandtechnieken, zoals de hoofd- en afgeleide boogstreken, en natuurlijk het vibrato. Onze studenten behoren tot de 1% bovencategorie van de academies, en denken dat het proces bij andere leerlingen gaat net als bij henzelf. Ik bracht eens een leerling mee, die net aan vibrato toe was en liet het de studenten uitproberen en toen merkte ik, dat ze een blanco achtergrond hebben en hoe moeilijk ze het vinden. Daarom bespreek ik zo grondig mogelijk de chronologie van de bewegingen. Verder analyseren we de bogen van heel eenvoudige werkjes. “Waarom doe je het zo en zo?” Ze moeten alle evidenties overboord zetten en leren nadenken, waarom dat voor henzelf evident is. De studenten hebben problemen met eenvoudige problemen om te gaan. Speelt een leerling bijvoorbeeld het Kabalewski concert dan hebben ze daar geen problemen mee, omdat ze dat zelf onlangs gespeeld hebben. Op het niveau van de Rieding concertjes vinden ze het veel moeilijker om zich in het kind te verplaatsen. Daar willen ze mee geholpen worden. Ik bespreek ook onderwerpen, die aanleunen bij de stages zoals (zelf)werkzaamheid of aspiratieniveau. Bij de benadering van pubers probeer ik mijn eigen ervaring mee te geven. Pubers vinden iets altijd te gemakkelijk en het is niet evident hen op kritische manier naar zichzelf te laten luisteren. Maken de studenten ook een leergang?
Wij noemen dat een repertorium. Daar zijn ze twee jaar mee bezig. In het begin lijkt het onoverkomelijk, maar tijdens observaties en stages komen ze veel interessante en leuke werken tegen. Leerlingen hebben tien jaar les op de academie. De lagere graad duurt vier jaar waarvan het eerste jaar AMV. Ze zijn negen jaar als ze met een instrument beginnen. De middelbare graad en de hogere graad duren elk drie jaar. Dat betekent dat er negen graadjaren zijn. Voor het repertorium moeten ze per graadjaar een tiental representatieve werkjes bundelen. Die moeten contrasterend zijn en uit verschillende periodes van Barok tot modern. Bij elk werk moeten ze twee bijpassende studies zoeken. Deze 270 werkjes moeten ze deftig gezegd “kunnen”; dus niet alleen spelen, maar ook weten wat zijn de problemen, hoe werk ik eraan, wat doe ik ermee. Om tot de keuze van die 270 te komen verwacht ik, dat ze er wel vijfhonderd hebben leren kennen. ▲
11
ARCO
Vakmethodiek in Nederland en Bestaat er een soort basislijst?
Nee, maar er zijn wel oude repertoriumlijsten van vorige studenten. Ze kunnen bij mij thuis in de kast komen kijken tussen de meer dan duizend vioolwerken. Wat is de plaats van de altviolen?
Zij zitten gewoon in de groep met de violisten. Maken de violen en alten dezelfde leergang?
Gedeeltelijk hetzelfde, omdat de alten ook vioolles zullen geven. Zij delen hun lijst op in viool- en altvioolwerken, van elk ongeveer de helft. Welke boeken gebruik je? Heb je favoriete literatuur?
Ik ben enthousiast over de boeken van Simon Fischer. Natuurlijk ook Galamian en Menuhin vooral voor de bewegingsoefeningen van rechts. Gebruik je ook demoleerlingen in de lessen?
De uren van de lerarenopleiding zijn voor alle instrumenten op de vrijdagochtend. Het is een probleem om dan leerlingen te krijgen. Ik laat de studenten wel veel bij elkaar proberen, maar dat is toch anders. Wel kan ik aan de hand van ervaringen bij de stages op technische aspecten inpikken. Ze komen ook met vragen. Vaak beginnen ze pas na afronding van de reguliere opleiding, dus na hun Master, en dikwijls hebben ze dan al leerlingen. Is er aandacht in de opleiding voor onderwijs aan zeer jonge kinderen van circa vijf jaar?
Hier beginnen de kinderen met negen jaar op een instrument. Dan hebben ze al een jaar AMV achter de rug. Ze kunnen dan ook al noten lezen enz. Op sommige academies wordt wel wat geëxperimenteerd. Zij krijgen daarvoor een speciale subsidie van de overheid. Het zijn dezelfde docenten, die de reguliere lessen geven en geen specialisten op dat gebied. Ik besteed daar in de didactiek tot nog toe geen speciale aandacht aan, maar zal hier in de toekomst wel aan moeten werken. Besteed je ook aandacht aan het lesgeven aan” jong talent”?
De 1% bovencategorie, die zal doorstromen richting vakonderwijs krijgt op de academies speciale aandacht. Normaal gesproken kunnen ze direct doorstromen naar het Conservatorium. We kennen dus geen jong talentklas, wat ik ook een beetje elitair vind, en ook geen voorbereidende klas. Wat gebeurt er dan, wanneer je toch niet ver genoeg bent?
Er is in Antwerpen een Kunsthumaniora. Dat is een speciale middelbare school, gericht op kinderen, die later iets willen in de kunst. Deze kunsthumaniora biedt ook een specialisatiejaar voor leerlingen uit de academies, die er terecht kunnen als ze het niveau voor het toelatingsexamen van het conservatorium nog niet hebben. Ze mogen dan ook vaak de professor kiezen bij wie ze later les willen volgen, maar ze horen niet bij het Conservatorium. ▲
A RCO
12
Dus dat is dan toch een soort combinatie jong talent / voorbereidende klas. Geef je aandacht aan het geven van groepsles?
Ze volgen één uur les, maar met meer tegelijk. In de lagere graad gemiddeld met drie, in de middelbare graad twee of drie per uur en in de hogere graad is twee normaal. Ze moeten één uur aanwezig zijn en doen een deel samen. In het minimum leerplan van de overheid heet het: groepsgericht individueel onderwijs. Het voordeel is, dat je het zelf in kunt vullen en er alle kanten mee op kunt. Dit is geen echte groepsles. In Turnhout is een experiment toegestaan, maar dat moet wel in dezelfde tijd gebeuren. Ze krijgen twee weken individuele les en dan één week groepsles met tien tot vijftien leerlingen. Ze behandelen dan een bepaald aspect of technisch probleem. De muziekschoolpraktijk is dus net als in Nederland: woekeren met de minuutjes. Hoe wordt er geëxamineerd?
Het examen bestaat uit meerdere onderdelen. Allereerst het vakdidactiekexamen zelf. Daarnaast het prima vista. Ik neem een werk mee. In een uur voorbereiding moeten ze het ontleden, analyseren (muzikaal en pedagogisch), het in de tijd van de geschiedenis plaatsen, inschatten voor welk gemiddeld niveau het geschikt is, eventueel vingerzettingen en bogen veranderen, technische problemen toelichten en een oefening daarvoor bedenken. Verder wordt gevraagd uit het repertorium van 270 werkjes. Bovendien moeten ze een methode bespreken voor hun medestudenten. Daarmee verdienen ze punten, die meetellen voor het examen. De bedoeling is, dat ze zelf iets nauwkeuriger gaan zien, hoe een methode is opgebouwd. Hoe is de examencommissie samengesteld?
Eind eerste jaar een examen met cellocollega Jaap Kruithof. Het tweede jaar met een extern jurylid. Ik vraag dan een collega uit het veld, die zelf al twintig jaar lesgeeft. Is er nog een verdieping van de methodiek mogelijk en zijn er ook nascholingscursussen op het gebied van lesgeven?
Verdieping is op het conservatorium niet mogelijk en nascholing vindt niet vanuit de vakopleiding plaats, maar dat organiseren de academies en het overkoepelend orgaan der academies zelf. Heb je contacten met methodiekcollega’s intern / landelijk of internationaal?
Behalve met mijn cellocollega Jaap Kruithof, nog niet, maar dit is een volgende stap, ik ben nog niet zo lang bezig. Is er volgens jou nog een toekomst voor docenten?
Het gaat goed met de academies, Het aantal inschrijvingen stijgt nog steeds. Een job vinden is voor onze jonge leerkrachten spijtig genoeg niet zo gemakkelijk, wat wel te betreuren is, want ik merk bij hen toch wel een zeer sterke gedrevenheid en motivatie. Wat zou je – als er geld genoeg was – aan de methodiekopleiding willen veranderen?
Ik ben niet ontevreden, maar een vioolbibliotheek met muziek op lagere niveaus en meer stagebegeleidingtijd zou toch wel mooi zijn, want uiteindelijk is de lespraktijk toch de beste leerschool.
Jaap Kruithof
Hoelang geef je al methodiek?
Dat moet ongeveer acht jaar zijn. Heb je het van iemand geleerd, zelf ontwikkeld of is het een weerslag van je eigen opleiding?
Zelf heb ik gestudeerd in Leuven aan het Lemmensinstituut. Ik heb de lerarenopleiding niet gevolgd. Mijn lessen vakdidactiek zijn een weerslag van mijn eigen lesgeefervaring. Verder heb ik veel informatie uit boeken. Ik ben vooral erg enthousiast over de boeken van Gerhard Mantel. Hij legt alles goed uit. Je hoeft niet allemaal opnieuw het wiel uit te vinden. Hoe groot is je methodiekgroep?
Dit jaar heb ik maar één student in het tweede jaar en door de veranderde Bachelor / Master indeling geen eerstejaars. Het aantal is wisselend en kan varieren van één tot vijf studenten per studiejaar. Wat is de plaats van de contrabassen?
Er is een aparte docent vakdidactiek voor de contrabassen. Het is wel zo, dat een celloleraar op een academie (muziekschool) bevoegd is om basles te geven, want als er maar één aanmelding is, komt daar geen aparte leraar voor. Ik heb dat zelf ook ervaren. Dat is één van de redenen waarom we contact houden met de klas vakdidactiek contrabas en de verschillen tussen cello- en contrabastechniek samen bekijken. Heb je een lesplan?
Ik volg als hoofdlijn in mijn cursus de twee boeken van Gerhard Mantel. Het eerste jaar het ene boek en het andere jaar het andere. De boeken van Mantel zijn het vaste punt. Als ik Mantel volg, dan krijg ik in principe een volledig beeld van het cellospel. Ik heb Cello Techniek zelf en Cello Üben met studenten in het Nederlands vertaald. Cello Techniek bestaat ook in Engelse versie en ik geloof, dat Cello Üben binnenkort als e-book ook in het Engels verschijnt. Heb je de Nederlandse vertaling ook uitgegeven?
Nee nog niet, maar wellicht is er interesse. Behandel je nog andere onderwerpen?
De lessen zijn flexibel. Vorige week had ik eigenlijk iets anders willen doen, maar de student kwam met zijn prima vista’s en dan doe ik dat. Wat ik van plan was kan ik dan later wel doen. De studenten moeten veertig prima vista’s maken. Dat is een heel werk. De theorie daarover krijgen ze in een andere les. Ik hamer er altijd op, dat ze er op tijd mee beginnen. We doen een voorbeeld in de les. Ze moeten veertig werkjes helemaal bespreken; didactisch / probleemanalyse / oplossingsstrategieën; een beschrijving maken harmonisch; de componist situeren. Heb je favoriete literatuur?
Voor de intonatie gebruik ik het boek Intonation auf Streichinstrumente van Christine Hemann. Wat leuk, dat is ook mijn favoriete boek over intonatie.
Ik vind het zeer interessant en onmisbaar. Het is helaas niet meer te krijgen. Het zit nu in mijn computer om te vertalen. Gebruik je ook demoleerlingen in de lessen?
De handicap is, dat van de academie moeilijk leerlingen te krijgen zijn, omdat de vakdidactieklessen allemaal op vrijdagochtend gepland staan. We doen wel oefeningen bij elkaar als een soort spelletje met de opdracht bewust een fout te maken en dan moet de ander deze merken. Hoewel dat rollenspel de studenten wel bewuster maakt over de speeltechniek, werkt het niet echt realistisch, want het blijven allemaal cellisten. Het geeft wel leuke en nuttige discussies. Hoe zijn de stages en het hospiteren georganiseerd?
De stages worden centraal geregeld. Ze bestaan uit een luisterstage en zelf lesgeven. De studenten observeren een les en geven daarna zelf twee stagelessen. De academiedocent treedt als mentor op en maakt een verslag. Ze hebben dus geen eigen leerling om les aan te geven?
Ze zijn steeds bij een andere mentor. Dan zien ze hoe anderen het doen. Wat kun je dan inhoudelijk van de stage verwachten?
Ze moeten kunnen inspelen op die andere leraar, maar dat geeft wel vaak problemen. Ze zeggen soms “eigenlijk ben ik het niet mee eens hoe die boog vastgehouden wordt “. In twee weken kan je dat natuurlijk niet veranderen. Daardoor krijgen ze wel een beter beeld hoe ze het zelf zouden willen. Wil iedere docent mentor zijn?
Geef je aan, dat je mentor wilt zijn, dan moet je achteraf niet zeuren. Als mentor kun je wel de periode aangeven. Je kunt b.v. zeggen.”Nu niet, omdat het te dicht op de graadexamens komt”. Krijgen de mentoren een vergoeding?
Ik denk het niet. Ze doen het uit interesse en moeten natuurlijk ook zelf minder lessen geven. Kies jij de stage plaatsen?
De student kiest zelf en voor de eerste stage vaak de oud-leraar. Daar heb ik op zich niets tegen. Het voelt vertrouwd en deze leraar zal de student helpen
Vlaanderen
en niet afbreken. De volgende stage moet bij een andere leraar, want ze mogen maar één keer bij dezelfde leraar stage volgen. Ze willen soms bij mij stage lopen, maar dan zeg ik “je ziet me al elke week, ga bij iemand anders kijken.” Ze hebben al zo weinig stage; het moet wel een uitdaging zijn. Wat doe je als jij in een bepaalde mentor geen vertrouwen hebt?
Dan zeg ik: “dat heb ik liever niet”, maar dat komt niet zo vaak voor. Is er in de opleiding aandacht voor onderwijs aan leerlingen van circa vijf jaar?
Toevallig doet mijn student van dit jaar mee aan een project met heel jonge kinderen. Hij gaat daar ook zijn werkstuk over maken. Ik ben daar copromotor. Ik voel me daar geen specialist in, maar mijn vrouw heeft daarmee ervaring en dan praten wij er wel over. In principe gaat de opleiding over het onderwijs aan de academies, dus vanaf negen jaar, maar het komt wel ter sprake. Vorig jaar had ik een student, die in de praktijk veel volwassen leerlingen had en daar graag informatie over wilde. Dat ligt iets dichter bij hun eigen ervaring, dus dat lijkt me eenvoudiger. Geef je aandacht aan het geven van groepsles?
Gelukkig hoeven we dat in België niet meer altijd te doen. Meestal hebben we maar twee of drie leerlingen per uur. Mijn ervaring is, dat na een half jaar de snelheden al uiteenlopen. Bovendien is het aantal aanmeldingen voor cello niet zo groot en is het dus moeilijk om homogene groepen te vormen. Sommige onderwerpen kunnen natuurlijk heel goed in groep behandeld worden, zelfs beter. Dat wordt wel besproken als de gelegenheid zich voordoet.
Het “groepsgericht individueel lesgeven” wordt dan weer wel behandeld. Het gaat erom de leerlingen, die een volledig uur in de klas moeten blijven, ook dat volledige uur bij de les te betrekken, maar dat kan op veel verschillende manieren. Heb je contacten met methodiekcollega’s intern/ landelijk of internationaal?
Ik heb intern contact met de vioolcollega Wilfried Wouters. Ik geef ook les in Leuven. Daar geef ik alleen een half uurtje vakdidactiek. De stages doet iemand anders. Verder heb ik contact met Claudine Steenackers, die in Brussel cellovakdidactiek geeft.
maar er is altijd wel behoefte aan cellodocenten. Wat zou je aan de methodiekopleiding willen veranderen?
Ik heb gehoord, dat de stage gaat veranderen. Er komen veel meer stageuren, verbonden aan een bepaalde academie. Het hele jaar gaan ze een aantal leerlingen lesgeven. Iedere student zal een mentor krijgen. Dat is niet de docent vakdidactiek. Op zich lijkt me dat wel goed. Je moet dan hopen, dat de mentor niet het tegengestelde denkt en doet van de vakdidacticus. Dan zou ik wel meer tijd willen krijgen om ook zelf toe te zien. Als ik het ergens niet eens ben wil ik wel in gesprek kunnen gaan met de mentor. ❚
Is er volgens jou nog een toekomst voor docenten?
Het aantal aanmeldingen voor de cello is natuurlijk nooit zo groot,
▲
13
ARCO