Vakkennis natuurbrandbestrijding Oefenkaart
461B
Lesstof
Bevelvoerder, Soorten Incidenten, hoofdstuk Natuurbranden
Overige bronnen Syllabus Natuurbrand, maatwerkproduct voor VRBZO
Inleiding Deze achtergrondinformatie gaat over natuurbrandbestrijding als onderdeel van specialistische brandbestrijding. De informatie sluit aan bij de oefenkaarten uit de serie 460 (Natuurbrandbeheersing): 461B in het bijzonder. Deze oefenkaart gaat over actuele vakkennis bij natuurbrandbestrijding. In Europa, bijvoorbeeld in Frankrijk, Portugal en Griekenland, woeden jaarlijks grote natuurbranden. Ook Nederland is niet onbekend met grote natuurbranden. In vergelijking met het buitenland gaat het dan niet over duizenden, maar over honderden hectares verbrand natuurterrein. Dit lijkt niet veel. Maar in verhouding tot het totale oppervlakte van de natuurterreinen in Nederland, de bevolkingsdichtheid en het intensief gebruik (recreatie, oefenterreinen Defensie, bewoning) van deze terreinen, is het risico bijzonder groot. Een natuurbrand is een brand, waarbij de brandstof hoofdzakelijk uit vegetatie bestaat. Zo’n brand kan voorkomen in gebieden met bos, heide, gras, veen, duinvegetatie en riet. Risico’s van natuurbranden beperken zich dus niet alleen tot natuurgebieden, maar kunnen overal voorkomen waar droge vegetatie brandbaar is, bijvoorbeeld in bosrijke dorpen of woonwijken. Elk jaar kunnen er periodes optreden met een verhoogd risico op het ontstaan van natuurbranden. Branden komen voor van het vroege voorjaar tot einde zomer, waarbij de meeste in maart en april optreden (daling luchtvochtigheid en nog niet uitgelopen vegetatie). In deze achtergrondinformatie worden de verschillende soorten vuur die we bij natuurbrand onderscheiden kort genoemd. Daarna komen de verschillende soorten natuurbrand aan de orde.
1. Soorten vuur Bij natuurbranden onderscheiden we de volgende soorten vuur. Grondvuur (ground fire) Bij brand in bossen met een dikke humuslaag kan het vuur als het ware ondergronds voortwoeden. Dit noemen we grondvuur. Deze ondergrondse verplaatsing wordt veroorzaakt door gebrek aan zuurstof. Grondvuur komt met name voor in veengebieden en gebieden met een dikke humuslaag van rottende naalden, bladeren en takken. Ook het verbranden van de kegels van naaldbomen, boomstronken en dode boomstammen moet gerekend worden tot grondvuur. Bij grondvuur is vaak alleen rook zichtbaar, die uit de grond komt. Eerst stijgen er kleine rookwolkjes op uit de grond; na enige tijd gevolgd door kleine gaatjes in de humuslaag waaruit vlammetjes oplaaien. De brandende delen net boven de grond kunnen langdurig blijven gloeien. Het gevaar van grondvuur schuilt in het verbranden van de ondergrondse brandbare delen. Hierdoor wordt de compacte humuslaag luchtig en zal bij een windvlaag openbreken. Het gevolg is dat de brand zich ontwikkelt tot in het vlammenstadium. Branduitbreiding kan dan, afhankelijk van nog aanwezig bovengronds brandbaar materiaal, plotseling razendsnel plaatsvinden. Grondvuur is erg hardnekkig, waardoor het moeilijk te blussen is. Dit kost veel tijd en water. Het blussen van grondvuur gaat vanwege de slechte bereikbaarheid van de brandhaard voor water gepaard met heel veel handwerk. De warmte in de grond en de ondergrondse brandhaarden zijn zichtbaar te maken met behulp van een warmtebeeldcamera.
NVBR/IFV – Oefenbank Brandweer – 2013 – 461B – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leerstof voor de initiële brandweeropleidingen
1
Loopvuur (surface fire) Loopvuur is een brand in de onderste vegetatielaag in het bos. Het betreft de laag dood of afgevallen materiaal, gras en dunne struiken. De verspreiding van loopvuur kan in alle richtingen plaatsvinden, maar zal voornamelijk met de windrichting mee zijn. Bij een krachtige wind kan het vuur zich razendsnel verplaatsen over de bodem. Vooral in oudere bosgebieden heeft zich in de loop der jaren op de grond brandbaar materiaal verzameld, zoals takken, strooisel en grasbegroeiing. Afhankelijk van het seizoen, het soort, de leeftijd en variatie van de begroeiing (jong/oud naaldbos, gras, blad), de hoeveelheid en de ouderdom van het brandbare materiaal (net gedund of rottend hout), windsnelheid, vocht in de naalden en het levende hout en de toestroom van zuurstof, verplaatst de brand zich (razend snel) over de bodem van het perceel. Vlamtongen kunnen een hoogte bereiken van meerdere meters. Het gevolg is dat het vocht uit de naalden van de erboven gelegen kroon verdampt. Bij een geringe windsnelheid kan dan ook kroonvuur ontstaan. De kleur van de rook varieert van donker zwart (hars) tot grijzig, afhankelijk van het vochtgehalte in het plantaardig brandbaar materiaal. Over het algemeen levert loopvuur geen aaneengesloten vuurfront op. Het vuurfront wisselt en slaat bepaalde delen van het bos over. De oorzaak hiervan is onbekend. De branduitbreidingshoek is ongeveer 48°. De lucht die over de brand strijkt wordt heet en droogt de aarde ervoor uit. Vooral tegen een helling kan het vuur zich snel uitbreiden. Boven de brand stijgt de warm geworden lucht op. Het gevolg is dat de brand lucht aanzuigt, waardoor meer wind ontstaat. Gedurende een felle brand wisselt daardoor de windrichting nog wel eens en daarmee ook de richting waarin de brand zich uitbreidt.
2
NVBR/IFV – Oefenbank Brandweer – 2013 – 461B – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leerstof voor de initiële brandweeropleidingen
Kroonvuur (crown fire) Als loopvuur voldoende warmte ontwikkelt en via de stammen naar de kronen van de bomen uitbreidt, ontstaat mede onder invloed van wind het zogenoemde kroonvuur. Bij kroonvuur baant het vuur zich een weg door de boomkronen en toppen van voornamelijk naaldhout. Door de wind worden onverbrande delen meegenomen (vliegvuur), waardoor nieuwe brandhaarden kunnen ontstaan. Een temperatuur van 1100° kan bereikt worden. Kroonvuur kenmerkt zich door zwarte rookpluimen als gevolg van het verbranden van het hars uit de naalden en door vlammentongen in de kroon. Bij kroonvuur in naaldhoutbossen ontstaat een zwarte rook die bij een matige of sterke wind de verkenning en de bestrijding van het vuur vanaf de grond bemoeilijkt. Onder deze omstandigheden laait het vuur hoog op en wordt een regen van vonken meegevoerd, waardoor zelfs op grote afstand van de brand nieuwe vuurhaarden kunnen ontstaan. In oudere naaldbospercelen kan het voorkomen dat het vuur zich door de kronen voortplant, terwijl brandbaar materiaal op de bodem niet ontvlamt. Onder deze omstandigheden kunnen zelfs brede wegen niet voorkomen dat het vuur naar naastgelegen percelen overslaat. Kroonvuur is in de meeste gevallen heel moeilijk te blussen vanwege de hevigheid van de verbranding. Kroonvuur zorgt vaak voor nieuwe vuurhaarden, wat de effectieve bestrijding ernstig beïnvloedt.
3
NVBR/IFV – Oefenbank Brandweer – 2013 – 461B – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leerstof voor de initiële brandweeropleidingen
Vliegvuur (spotting) Vliegvuur is een regen van vonken (onverbrande sintels van naalden, blad, kleine takjes en gras) die met de wind of door opstijgende hete gassen worden meegevoerd. Als gevolg van deze brandende of gloeiende sintels kunnen nieuwe vuurhaarden ontstaan, zelfs op grote afstand van de brand (80 tot meer dan 500 meter).
2. Soorten natuurbranden Natuurbranden zijn branden die in natuurterreinen en/of landbouwgebieden woeden in natuurlijke vegetatie. Dit kan een brand in een bos zijn, maar het kan ook een brand in een korenveld, rietkraag, slootberm, grasland of anderszins zijn. Bosbrand Een bosbrand is een brand die woedt in een bosperceel. Dit kan zowel een loof- als naaldbosperceel zijn. Daarnaast kan een bosbrand woeden in de grondlaag, de humuslaag, de oppervlaktebodem, kroon of combinaties hiervan. Bossen vinden we in het algemeen op gronden die minder geschikt zijn voor de landbouw, zoals arme zandgrond. De boomsoort hangt mede af van de bodemsoort. Op arme zandgrond vinden we gewoonlijk naaldhout (den, spar, lariks, douglas). Op de rijkere gronden komen loofbossen meer voor. Loofbossen zijn veel minder brandgevaarlijk dan naaldbossen. De grotere brandbaarheid van de naaldbossen wordt veroorzaakt door de grote hoeveelheid hars- en olieachtige stoffen die in naaldhout aanwezig zijn. Grasbrand (bermbrand) Een grasbrand is een brand waarbij een loopvuur ontstaat in een veld met als vegetatie gras. Grasbranden komen met name in het voorjaar voor of tijdens droge periodes wanneer de bovenlaag van het gras is afgestorven en het gras geel van kleur is. De ontwikkeling van een grasbrand is te vergelijken met een heidebrand. Heidebrand Een heidebrand is een brand die woedt in een (deel van een) heideveld. Dit kan zowel in een nat als droog heidegebied zijn. Heidebranden kunnen zowel boven- als ondergronds woeden.
4
NVBR/IFV – Oefenbank Brandweer – 2013 – 461B – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leerstof voor de initiële brandweeropleidingen
De rook van brandende heide is lichtgrijs van kleur. Als er op de heide vliegdennen staan, wordt de rook op die plaatsen donker en zwart. Dat komt door het verbranden van de hars- en olieachtige stoffen . De 'echte' heide wordt overigens hoe langer hoe meer verdrongen door buntgras (een overblijvend gras in dichte zoden met bundelgewijs staande, ruwe bladen). Alleen bij regelmatig onderhoud is het mogelijk de heidegebieden te laten bestaan. In de periode dat het buntgras groen is, is er weinig gevaar voor brand. Na afsterving verdort het buntgras echter snel en zijn deze gebieden uitermate brandbaar. Veenbrand Een veenbrand is een brand die woedt in een humuslaag. Meestal zijn dit branden die ondergronds woeden als een smeulbrand. Vaak zijn op verschillende plaatsen uit de grond komende rookpluimpjes zichtbaar. Daarnaast kunnen er vlammen zichtbaar zijn in de bovengrondse, lage vegetatie. Duinbrand Een duinbrand is een brand die in duingebieden woedt. Hierbij brandt de vegetatie (grassen en heide) in de zandduinen, vaak in combinatie met naaldboompercelen. De brand zal zich in de zandduinen als een loopvuur ontwikkelen. In de naaldboompercelen kan de brand zich niet alleen verder ontwikkelen tot een grondvuur, maar ook tot een kroonvuur. Rietkraagbrand Een rietkraagbrand is een brand in rietkragen en rietvelden. Deze branden verspreiden zich met hoge snelheid en zijn vaak door de natte en drassige ondergrond moeilijk te blussen. Griendveldbrand Een griendveldbrand is een brand die woedt in percelen van wilgentenen. In feite is het een bosbrand, echter met dit verschil dat wilgentenen in een moerassige ondergrond staan (bijvoorbeeld De Biesbosch). Een brand in een griendveld is moeilijk te blussen.
5
NVBR/IFV – Oefenbank Brandweer – 2013 – 461B – Achtergrondinformatie sluit zoveel mogelijk aan bij de leerstof voor de initiële brandweeropleidingen