Vaderlandsliefde en Vlaamsche Beweging Richard Van Landuyt Voordracht te Helmet op 16 mei 1916
Woord vooraf Philippe Van Parijs , 16 mei 2015 “Eerst en vooral, wat verstaat men onder het woord ‘flamingant’? Dit is de benaming die gegeven wordt aan al dezen die niet dulden dat in een vrij land waarin iedere burger gelijk staat voor de wet, twee maten en twee gewichten gebruikt worden, aan dezen die ertegen opkomen dat men de Vlamingen steeds in hunne rechten krenkt, dat het Vlaamsch overal met verachting verbannen wordt […]. De flaminganten, of daar dit woord u misschien nog aardig in de ooren klinkt, de Vlaamschgezinden zijn dus de Belgen die rechtvaardigheid eischen en het Vlaamsche Volk op voet van gelijkheid willen brengen met de Walen”. Dit werd in mei 1916 neergeschreven door Richard Van Landuyt, (18881970) de jonge uitgever van De Vlaamsche Leeuw, een sluikbad dat van 1915 tot 1918 in het door de Duitsers bezette Brussel verscheen.1 Hij was mijn grootvader en een van de invloedrijkste personen in mijn leven. Een halve eeuw later, toen ik als Franstalige Brusselse tiener in de laatste jaren voor zijn overlijden talrijke gesprekken met hem heb kunnen voeren, had hij nog steeds dezelfde overtuigingen over het grote belang van rechtvaardigheid in het algemeen en taalrechtvaardigheid in het bijzonder. De plaats die ik in mijn werk en in mijn engagement aan rechtvaardigheid heb gegeven, heeft zeker veel met hem te maken. Aan hem en aan mijn moeder, Olga Van Landuyt, die zijn overtuigingen deelde, heb ik trouwens mijn boek Qu’est-ce qu’une société juste? (Le Seuil, Parijs, 1991) opgedragen. De empathie die ze me meegegeven hebben voor de onderdrukte Vlaamse immigranten in het Molenbeek van hun tijd heb ik moeiteloos overgedragen naar hun Marokkaanse opvolgers van vandaag. Aan mijn grootvader en mijn moeder heb ik ook te danken dat ik nu nog — na zestig jaar in het Franstalig onderwijs — in staat ben vlot Nederlands te spreken en dat ik die taal aan mijn kinderen heb willen en kunnen doorgeven. Het is ook dankzij mijn grootvader dat ik van jongs 1
Zie http://www.brusselnieuws.be/nl/nieuws/1915-1918-vlaams-complot-te-molenbeek Richard Van Landuyt werd later directeur van een bakkerscoöperatieve en schepen in de Brusselse gemeente Molenbeek.
1
af beseft heb dat taalrechtvaardigheid niet alleen een kwestie van ongelijke toegang tot materiële voordelen is, maar ook een kwestie van wederzijds respect, een van de centrale stellingen in mijn boek Linguistic Justice for Europe and for the World (Oxford University Press, 2011; Nederlandse uitgave: Taal en rechtvaardigheid voor Europa en de wereld, vertaald door Diederk Vandendriessche, Lannoo, 2015). De tekst die volgt is de tekst waaraan het citaat bovenaan ontleend is: een lezing die Richard Van Landuyt, op 16 mei 1916 in Helmet (Schaarbeek, Brussel) voor een katolieke studiekring hield, en naar mijn weten de langste tekst van zijn hand over de taalkwestie. De handgeschreven nota’s had mijn moeder in de jaren 1960 van haar vader gekregen. De transcriptie en de voetnota’s werden in maart 2015 verzorgd door mijn zus Maryline Van Parys. De oude spelling werd bewaard. Philippe Van Parijs Brussel, 16 mei 2015
Mijnheeren, Voor eenige weken werd mij door een uwer ijverige leden gevraagd in den studiekring van Helmet eens te komen spreken over Vlaamsche Beweging. Alhoewel ik zeerwel wist dat er in uw midden mannen zijn die dit onderwerp met meer bevoegdheid en vooral met meer welsprekendheid dan ik zouden behandelen, was ik toch vermetel genoeg dit voorstel aan te nemen en aan Cyriel te belooven iets voor zijnen studiekring voor te bereiden. Dit zou overigens eene gewenschte gelegenheid wezen om kennis te maken met de werkers van Helmet waarover ik zoo menigmaal reeds hoorde spreken en dewelke ik reeds lang besloten had wat nader te leren kennen met bij gelegenheid een bezoek in hun midden af te leggen. Doch veertien dagen verliepen na die eerste overeenkomst en ik zal het maar rechtuit bekennen: ik begon reeds te denken en zelfs te hopen dat alles bij de eerste vraag en belofte zou gebleven zijn, want om iets voor te bereiden is er tijd nodig en in Molenbeek zooals overal ontbreekt die gewoonlijk bij dezen die zich bij de werken bezig houden. Daarbij, gaan spreken over Vlaamsche Beweging en dit in tijd van oorlog wanneer de vaderlandsliefde gebiedt allen strijd en tweedracht te vermijden zou men zulks niet verkeerd uitleggen en zou ik geen gevaar loopen voor Duitschgezinde uitgescholden te worden? Al die gedachten hadden mij stilaan tot het besluit gebracht van niets meer te spreken en rust te laten waar rust was; doch onze vriend Cyriel oordeelde er anders over en kwam mij herinneren dat belofte schuld is. Daar ik volstrekt mijn gegeven woord wilde houden beloofde ik mij nu voor goed aan het werk te zetten. Het onderwerp dat ik behandelen zou werd nog eens besproken en een weinig
2
gewijzigd, en zoo komt het dat ik hier dezen avond in uw midden ben om u te spreken over het verband dat er bestaat tusschen Vaderlandsliefde en Vlaamsche Beweging. Alvorens u te doen uitschijnen de noodzakelijkheid voor goede Vaderlanders van de Vlaamsche Beweging2 door woorden en bijzonder door daden te steunen houd ik eraan te verklaren dat ik uit al mijne krachten de verdwaalden afkeur die de hulp inroepen van den vreemden indringer om rechtvaardigheid te doen geschieden. Wij Vlamingen, wij Belgen, wij mogen, wij kunnen of willen ons niet onteeren met iets te aanvaarden uit handen die druipen van ’t bloed onzer hoeders! Het doel dat wij beoogen, het ideaal dat wij nastreven is te edel, te verheven om door eedbrekers verwezenlijkt te worden. Zekere landverraders, verschoont mij, mijnheeren, ik vond geen ander woord, beweeren wel in de Duitsch-Vlaamsche bladen dat het Belgisch bewind de Vlamingen lang genoeg onder den hiel heeft gedrukt, dat wij lang genoeg de slachtoffers zijn geweest der Franschdolheid onzer wetgevers, dat er voor hen geene vergiffenis meer mogelijk is, dat Duitschland alleen bij machte is Vlaanderen te redden en te doen herleven. Zoo! zoo! voor de Belgen die, men moet het bekennen, onze rechten niet altijd eerbiedigden, is er geene vergiffenis mogelijk; maar voor de Duitschers die onze steden en dorpen vernielden, die onze bevolking vermoorden, die vrouwen en kinderen onteerden, voor hen is er geene vergiffenis noodig, van hen verwachten zij Vlaanderens redding. Gelukkig zijn deze die zulke schandige taal weren uiterst gering in getal doch is het nodig dat iedereen op de hoede gezet worde tegen hunne werking want den invloed die zij op de massa kunnen uitoefenen door de pers die zij ter hunner beschikking hebben, is onberekenbaar. Wij moeten natuurlijk betreuren dat zulke goede Vlaamsche krachten verloren zijn gegaan en nu ten dienste van zulke onedele zaak zijn gesteld. Doch mogen wij ons tevens verheugen dat de overgroote meerderheid onzer Vlaamsche bevolking, dat gansch het puik onzer Vlaamsche jeugd op den weg is gebleven die de ware vaderlandsliefde ons voorschrijft. De Vlaamschegezindheid der Duitschers is enkel huichelarijen daarom beklaag ik het arm Vlaanderen moest het ooit het lot ondergaan van Pruisisch Poolen. Onze vijanden hebben slechts een doel en dit is tweedracht te zaaien tusschen Walen en Vlamingen: deze laatste hebben zich niet in den valstrik laten vangen, laat ons hopen dat de Walen ook op hunne hoede zullen wezen en niet in de kaart van de indringer zullen spelen door de verantwoordelijkheid van het gedrag van zekere verdwaalde enkelingen op al de Vlaamschgezinden te doen terugvallen dan wanneer deze het allen eens zijn om dit gedrag te schandvlekken. En nu eindelijk komt de vraag wat wij moeten verstaan door Vlaamsche Beweging en in hoe ver wij er mogen aan doen in de huidige omstandigheden zonder aan onze vaderlandsliefde te kort te schieten. Voor den oorlog ontmoette men tusschen de Vlamingen twee kampen: enerzijds de Vlaamschgezinden en tegenover hen dezen die beweeren Vlaming te 2
Soms afgekort Vl. B. – hier overal voluit geschreven. Belangrijk: alle nota’s behoren niet tot de oorspronkelijke tekst, maar zijn gemaakt bij de transcriptie.
3
zijn maar geen “flamingant”. Eerst en vooral, wat verstaat men onder het woord “flamingant”? Dit is de benaming die gegeven wordt aan al dezen die niet dulden dat in een vrij land waarin ieder burger gelijk staat voor de wet, twee maten en twee gewichten gebruikt worden, aan dezen die er tegen op komen dat men de Vlamingen steeds in hunne rechten krenkt, dat het Vlaamsch overal met verachting verbannen wordt, aan dezen die het schande noemen dat in een land waar meer dan de helft der bevolking Vlamingen zijn, men met het Fransch alleen de hoogste plaatsen in de openbare diensten kan bekleeden, ja zelfs minister worden dan wanneer men met het Vlaamsch alleen niet eens kan aangenomen worden als eenvoudig veldwachter. Eindelijk wordt men “flamingant” en wordt men zelfs betiteld met den naam van “sale flamingant” wanneer men de stoutmoedigheid zoover drijft in het Vlaamsch inlichtingen te vragen aan de winketten3 van post, telegraaf en ijzerenwegen of andere openbare besturen dan wanneer men nochtans het Fransch heeft aangeleerd. En dit is zoo waar dat er hier in Brussel weinig Vlaamschgezinden zijn die zich vrij en vrank in alle omstandigheden van het Vlaamsch zich durven bedienen wanneer zij inlichtingen noodig hebben. De Vlamingen die beweeren Vlaming te zijn maar geen “flamingant” zijn dus dezen die ofwel hunne taal verachten omdat zij ze niet kennen en liever vreemden nazingen met het ijdel gedacht dat zij zich daarmede een pluimpje op de hoed steken ofwel deze die, alhoewel zij hunne afkomst niet verloochenen, toch onverschillig blijven voor de toekomst van hunnen stam en niets doen voor de verheffing en de veredeling van hun volk. Het zijn deze die door hunne lamledige onverschilligheid de voornaamste hinderpaal zijn tot verwezenlijking van ons Vlaamsch Ideaal. Ziehier wat Frans Van Cauwelaert4, onzen gevierden volksvertegenwoordiger hierover denkt: “Het ergste en de grond van alle kwaad is dat een deel van het Vlaamsche Volk zelf onverschillig of zelfs vijandig geworden is aan zijn stambelangen.” De oorzaken zijn talrijk en ten deele verschillend volgens de standen. Ik spreek enkel van de bijzonderste: gemis aan zelfbewustzijn, eigenbelang, ijdelheid, gebrek aan taalkennis, en zwakheid tegenover het gebeurde kwaad. Gemis aan zelfbewustzijn: Ons volk heeft geen stamgevoel. Het voelt de schande niet meer van zijn verval, omdat het geboren is in die schande, dat het nergens de geweldige hand eens verdrukkers voelt wegen en dat het op zijne Vlaamschheid bijna nooit aandachtig wordt gemaakt. Het heeft geen denkbeeld van de voordeelen die rechtstreeks over de geheelheid van het volk, uit een vaste stamgehechtheid en onderlinge liefde voortvloeien. Het draagt gelaten de vernederingen die het dagelijks te verduren heeft ten gevolgen van de 3
loketten Frans Van Cauwelaert (1880 -‐ 1961) was een Belgisch boegbeeld van de Vlaamse Beweging, lid van de Katholieke Partij, hoogleraar psychologie, burgemeester van Antwerpen, medeoprichter van de krant De Standaard, advocaat en auteur, minister en voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. (bron: Wikipedia)
4
4
verfransching der besturen, omdat he benauwd is voor al wat van bestuurlijken aard is, en zijn rechten niet kent. Eigenbelang: Het Vlaamsch is van geenen tel zegt het volk, zonder Fransch komt ge niet door de wereld. Dit heeft ongelukkiglijk zijn waars. In het begeven der openbare ambten wordt de Vlaamsche taal dag op dag verongelijkt. En wat erger is, door de vijandigheid der hoogere machten tegen de Vlaamsche Beweging, hangt de Vlaamsche strijder zelfs boven zijn hoofd een dreigend zwaard, terwijl ijverig zijn voor de verfransching meestal bescherming en voordeel vindt. De Vlamingen helpen er ongelukkiglijk aan mee om het Fransch onontbeerlijk te maken, want ze onderhandelen in het Fransch met hunne onderhoorigen, hun leveranciers en de openbare ambten. IJdelheid: Fransch kennen is gedistingeerd, ’t Fransch is in de mode. De kleine man radbraakt een paar woorden uit aanstellerij, de hoogere omdat hij het Vlaamsch onsierlijk vindt en de Vlaamsche zeden ruw, onbeschaafd. Het is aan ons van die verlepte zuidersche mode te beschamen door zuiverdere schoonheid van onze eigene levenswijze. Vooroordeel: De bedoelde vooroordelen hebben voornamelijk omloop bij de ontwikkelde of hoogere standen waar de meesten, zonder nader in kennis te treden met onze beweging, op ’t slappe gezag van de onzinnigste verhaaltjes over al wat naar flamingantisme zweemt, op voorhand den staf breken. Eenerzijds is men vol van den koninklijken lof der Fransche taal en beschaving, anderzijds onderschat men de Vlaamsche kunst en wetenschap en heeft men gansch verkeerde denkbeelden over de Vlaamschgezinden en hun Ideaal. Die vooroordelen weg te ruimen is de taak van ons opbouwend werk. Gebrek aan kennis onzer taal: De onvoldoende kennis of totale onkennis onzer taal bij de gestudeerden van ons land is niet enkel de oorzaak van de mistoestanden die we hooger aanklaagden, ze is de bron van veler vijandigheid. De eenen zoeken achter een hoogmoedig misprijzen van het “dorpsche” Vlaamsch de schande hunner onbevoegdheid te verbergen, anderen voelen hun gezag en aanzien bedreigd door het opkomen van een nieuwe kultuur die ze niet begrijpen en in dewelke ze zich niet te huis gevoelen. Het gebrek aan taalkennis heeft ook voor gevolg dat velen die nochtans niet Franschgezind zijn en bij het Fransch spreken niets te winnen hebben, dat zelfs Vlaaamschgezinden Vlaamsch spreken over de loopende dingen van den dag, Fransch zoohaast het gesprek een weinig stijgt boven het alledaagsche. Zwakheid: De vreesachtigen eindelijk voor wie elke beweging een beginsel van val is en elke daad een roekeloos waagspel, zitten met den doodschrik op ’t lijf, omdat wij een paar oude steenen aan ons politiek en sociaal gebouw willen vernieuwen. De gedachte dat een of ander persoon in onze katholieke wereld een zekere rang bekleedt, den vooruitgang onzer beweging misschien niet met een goed oog aanziet, of het feit dat een of ander onze beroepspolitiekers niet langer bruikbaar zou zijn den dag dat de Vlaamsche Beweging zou triomferen, maakt ze machteloos van schrik. Elke andere staat van zaken dan de tegenwoordige valt
5
trouwens buiten het bereik van hun bijzichtigheid en kan maar eene roekelooze utopie zijn. Doch kom, laten wij ons niet boos maken en ze liever gerust stellen, ze behooren, om met Maeterlinck te spreken, tot het “poids-mort” dat de maatschappij na zich sleept. Hun nakomelingen zullen van zelfs belanden waar de stuwkracht van den tijd ze heenvoert; zij zelf echter zullen, buiten het bereik der nieuwigheden, rusten onder de dooden, vooraleer de verwachte dag in zijn volle glorie zal lichten over het land. De flaminganten, of daar dit woord u misschien nog aardig in de ooren klinkt, de Vlaamschgezinden zijn dus de Belgen die bewust zijn gebleven van hun stamgevoel, deze die rechtvaardigheid eischen en het Vlaamsche Volk op voet van gelijkheid willen brengen met de Walen; die hun stam en taalbelangen ter harte nemen en hun volk willen vrijwaren tegen verfransching en dus verbastering. Deze die den afgrond willen vullen die de lagere standen van de hoogere gescheiden houdt door het gemis aan taalkennis dezer laatste, deze eindelijk wier vaderlandsliefde reeds voor den oorlog niet enkel bestond uit ijdele woorden maar die bewezen door hun daden, door hun streven dat dit vaderland hen nauw aan het harte ligt, vermits zij niet aarzelen hun vrijen tijd, hun krachten, hun geld te besteden voor ’t welzijn ervan, want Vlaanderen, en wanneer ik Vlaanderen zeg bedoel ik het gansche Vlaamsche land, is toch een deel van dit geliefd België waarvoor onze zoonen, onze broeders op dit ogenblik hun leven ten beste geven. En dit Vlaanderen dit droomen de Vlaamschgezinden groot en bloeiend als voorheen, met eigen taal en eigen zeden, en alhoewel zij dikwijls, zelfs bij eigen stamgenooten slechts onverschilligheid en minachting ontmoeten en niet zelden voor hun handelwijze gehoond en bespot worden, toch willen en zullen zij stand houden omdat hun zaak hen heilig is en niet gesteund is op eigen belang maar enkel voortspruit uit zuivere Vaderlandsliefde. Wij Vlamingen zegde Dr Leo Van Puyvelde5 te Hasselt is 1911, wij streven ernaar om een verfijnde, Vlaamsche beschaving in ’t land te voeren. Wij ijveren ervoor dat de volkskracht zich zou kunnen ontplooien in al haar verscheidenheid en eigenaardigheid, alle belemmering die het wijd uitgroeien beletten zou, moet weg. Ik hoor u reeds vragen welke de middelen zijn om verbetering in de huidige wantoestanden te brengen, welke de bijzonderste vakken zijn waarin de Vlaamsche beweging het meest hare werking wil doen voelen. Me dunkt dat het gepaste oogenblik hier niet is om de onrechtvaardigheden, de grieven aan te halen waarvan de Vlamingen zich voor de oorlog hadden te beklagen, daarbij waren die grieven zoo talrijk dat het ons veel te ver zou brengen dachten wij er slechts aan de bijzonderste te bespreken. Overigens ware het volstrekt misplaatst in de huidige omstandigheden, nu de volledige eendracht heerschen moet tusschen beide rassen, op aanvallende wijze propaganda te maken en oude koeien uit den gracht te halen, en wanneer men grieven aanhaalt stelt men zich natuurlijk bloot zaken te vertellen die niet altijd geschikt om de Vaderlandsliefde 5
Dr. Leo Van Puyvelde (1882-‐1965), literair-‐ en kunsthistoricus, hoogleraar aan de Gentse Universiteit. Gedurende de Eerste Wereldoorlog verbleef hij in Nederland. Van daaruit reageerde hij in tal van artikelen op de situatie in eigen land, waar de bezetter de Vlaamse Beweging en taalstrijd trachtte te misbruiken voor eigen doeleinden. (bron: http://www.dbnl.org)
6
der Vlamingen aan te vuren. Daarom zal ik mij liever tevreden stellen met u de voornaamste punten aan te halen waarin er na den oorlog verandering moet komen wil men aan dien noodlottigen taalstrijd waaraan een zoo groot gedeelte onzer jeugdige krachten verspild worden, een einde zien komen. De Vlaamsche Beweging heeft voor doel overal gelijkheid te eischen voor beide landstalen en voornamelijk 1st in het onderwijs 2de in het leger 3de in de openbare besturen. Wij eischen, Mijnheeren, voor onze Vlaamsche kinderen een degelijk onderwijs met Vlaamsch als voertaal omdat wij willen dat onze kinderen het grootste nut mogelijk zouden trekken uit de lessen die zij ontvangen. Wat ontbreekt er aan het Vlaamsche volk om zich volkomen te ontwikkelen, vroeg Hgl. Defourny6 in de Revue sociale Catholique van 1913 en zijn antwoord luidde als volgt: Het kent niet genoeg zijne taal en het zal deze slechts kennen wanneer zij zal gebruikt worden als voertaal voor gansch hun onderwijs: van de lagere school tot de Hoogeschool. Denk niet dat deze eisch voortspruit uit haat of afkeer voor het Fransch. Geen enkele Vlaamschgezinde heeft ooit het uitzinnig, dwaas gedacht opgevat de Fransche taal te bekampen of de noodzakelijkheid voor ontwikkelden deze te kennen, te onderschatten, allen zijn integendeel overtuigd dat het aanleeren van het Fransch in het middelbaar onderwijs hoogst noodig is en allen raden ten zeerste aan benevens het Fransch ook het Engelsch en de andere meest gesproken talen aan te leeren want zoals de dichter ons zegt: Zooveel mannen in een man als die man talen kan! Doch wat wij niet langer mogen dulden, eens de vrede in ons land teruggekeerd, waar onze vaderlandsliefde moet tegen opkomen, dit is dat men den geest der jonge Vlamingen blijve verstompen met hen te dwingen de verschillende leervakken zooals geschiedenis, aardrijkskunde, rekenkunde, ja zelfs den katechismus van in hunne jongste jaren aan te leeren in eene vreemde taal zonder dat zij er het minste van begrijpen. Wat wij moeten beletten dat is dat onze schoone moederspraak stelselmatig verdrongen worde om ze te vervangen door het Fransch. Neen, eerst en vooral een degelijk Vlaamsch onderwijs dat alleen vruchten voortbrengen kan en dan, dan zullen onze kinderen hunne taal leeren hoogschatten en liefhebben en de kennissen die zij zullen opdoen zullen tenminste toch eene goede grondvesting hebben. En dat men den schooltijd der volkskinderen niet verspille met tweetalig onderwijs. “Men zou, zegt Dr Aug. Laporta7, het aanleren van de beginselen van het Fransch moeten voorbehouden voor de hoogste klassen der lagere school in de steden, en voor de avondscholen op den buiten. In het middelbaar onderwijs erkennen wij de noodzakelijkheid van een degelijk onderwijs der Fransche taal. 6
Hoogleraar Maurice Defourny (1878-‐1953), Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, Leuven (http://www.dbnl.org) August Laporta, (1864-‐1919). Dr in de geneeskunde en politicus. In zijn jeugd speelde hij een significante rol in de studenten beweging. Hij was een overtuigd Vlaming en was hij betrokken bij talrijke initiatieven met Vlaamse inslag. Zijn hele leven bleef hij vasthouden aan de strijd voor een taalwet (bron: ADVN ).
7
7
Maar dat men het dan doe, rechtstreeks en door bevoegde leraars. Maar het is onverstandig de andere vakken door eene vreemde taal te onderwijzen want dat is ze moedwillig verwaarloozen.” Noch het Fransch, noch het Vlaamsch kennen dat is de uitslag van een tweetalig onderwijs in de lagere school. De ondervinding heeft geleerd schreef Hgl. De Ceuleneer8 in “Le Bien public” van 2de sept. 1911 dat het volkskind in twee talen opgebracht noch de eene noch de andere kent. In geen enkel land der wereld leert men in de lagere klassen eene tweede taal of het is met slechten uitslag en om de volkszelfstandigheid of nationaliteit te vernietigen. Mgr. Dupanloup9 schrijvende over de tweetaligheid van het lager onderwijs noemt die, “ook voor de best begaafde kinderen, een hatelijke dwingelandij waarvan de gevolgen soms beweenlijk zijn. Maar hoe begrijpt men toch niet, zegt hij, dat zulke studie die jonge geesten verplettert, hun geheugen verwart, gansch hunne verstandelijke ontwikkeling verstoort en belemmert? Zou het gewoon en gezond verstand niet vergen dat men eerst den geest van het kind versterke door hem zoo volkomen mogelijk zijn moedertaal die het spreken kan en die het verstaat te leren doorgronden.” Overigens hier in Brussel en omliggende heeft men geene voordrachten noodig om tot de overtuiging te komen dat de tweetaligheid in het lager onderwijs de noodlottigste gevolgen heeft. Dagelijks zien en ondervinden wij dat de groote meerderheid der brusselsche volkskinderen de taal die zij spreken niet kunnen lezen en deze die zij lezen niet kunnen verstaan. Wat het middelbaar onderwijs betreft daar moet het Fransch zoo grondig mogelijk aangeleerd worden. Doch zooals het Fransch voor de Walen hier ook de voertaal blijft zooook moeten aan de Vlamingen de verschillende leervakken hier in het Vlaamsch aangewezen worden, wil men voorkomen dat zij steeds voor de Walen in zake van onderwijs moeten ten onder doen. En wat waar is voor onze jongens is van even groot belang voor onze Vlaamse meisjes want wanneer het onderwijs onzer jongens onder taalopzicht veel te wenschen laat, in onze meisjespensionaten is het Vlaamsch bijna totaal verbannen bij zoover dat wijlen Mgr. Stillemans bisschop van Gent op een prijsuitdeeling in de Kostschool van O.L. Vrouw van Presentatie te St Niklaas, en in geen enkele ander kostschool staan de zaken beter, zich verplicht gevoelde openlijk zijne misnoegdheid om niet te zeggen zijne verontwaardiging uit te drukken door de volgende opmerking: Ik ben blij dat het Vlaamsch op dit feest niet geheel vergeten is, maar het komt zeker niet tot zijn recht. Indien gij mij toekomend jaar nogmaals op de prijsuitdeeling verzoekt kan ik dat verzoek alleen aanvaarden indien het Vlaamsch eene betere plaats bekleedt dan dezen keer; zooniet kan ik het feest onmogelijk door mijne tegenwoordigheid goedkeuren.
8
Adolf De Ceuleneer (1849-‐1924), Hoogleraar Wijsbegeerte en Letteren, U.Gent (http://www.dbnl.org) Félix Dupanloup (1802-‐1878), Franse godgeleerde en politicus, verdediger van het Katholiek Onderwijs (bron: Wikipedia)
9
8
Gij juffers, zoo sprak hij verder, ge verlangt ongetwijfeld nuttige leden te worden der maatschappij. Welnu, hier zijn we in Vlaanderen en in Vlaanderen is daartoe noodig goed Vlaamsch te kennen. Ja, het zijn Vlaamsche meisjes, de toekomst van hunnen stam ligt in hun hand, immers ze blijven geen meisjes, ze worden de vrouwen, de moeders, de onderwijzeressen, de kloosterlingen van ons volk, denkt dáár toch aan. En waarom zouden zij zich niet de leidsters droomen van onze diepgezonken lagere standen? Daar ook zijn meisjes en zij ook zijn hunne zusters. O! ’t is zoo gemakkelijk verachten en gemeen noemen. Maar voelen onze verfranschte jufvrouwen niet dat de schande waarmede zekere volksmeisjes zich bedekken op hen terugslaat? Als zij kunnen beletten dat ze vallen, als zij ze kunnen voorteken en het niet doen, dan dragen zij ook de schuld hunner verlaging. Die jufvrouwen zijn Vlaamsche meisjes. God heeft ze laten geboren worden van Vlaamsche ouders in eene Vlaamsche streek: daar kunnen zij noch hunne meesteressen niets aan veranderen. Zij kunnen wel gebaren of het anders was, eene vreemde taal spreken, vreemde zeden en manieren aannemen, verachten, smalend neerzien op hunne stamgenooten, doch dan is alles in hun schijn, onwaarheid, leugen. En nochtans, hoe begrijpen zij de schoone waarheid niet die dichter Ledeganck hen toeroept: Geen rijker kroon Dan eigen schoon! De roos behoeft geen glans van blakende robijnen; De malsche wei geen rozengaard; De blanke zwaan geen pauwestaart; De fiere boschmonarch geen bont van hermelijnen ! En wat behoeft het schoon der Maagd van Lei en Scheld? Gewis geen vreemden tooi, die haar de leden knelt. Daarom, Mijnheeren, wil ik u herhalen wat de E.P. Rutten zegde op het StBaafsplein te Gent op den verjaardag van den Sporenslag in 1910 aan de duizende mannen uit alle hoeken van Vlaanderen samengestroomd om dien roemrijken dag te herdenken: “Philippina van Vlaanderen, zoo sprak hij, is het zinnebeeld der dochters onzer bemiddelde standen, die men nog altijd opgesloten houdt in den engen kerker eener verfranschte opvoeding! Zij leven in Vlaanderen maar niet met Vlaaanderen. Mannen, jonkheden, zult gij langer dulden dat men van uwe dochters, van uwe zusters, van uwe verloofden, van de moeders van ons nageslacht, naäpers make van den vreemde, waar geen eigen-aardigheid in steekt, die hun moedertaal ontleerden voor wat kreupel Fransch, waar onze zuiderburen terecht mee lachen, en die zelfs de adelheid en de fierheid onzer Vlaamsche beweging niet meer kunnen beseffen? Zult gij hun niet leeren, door woord, door pen en
9
voorbeeld, eigenschoon hooger schatten dan vreemden blaai10 en trotsch zijn op eigenwaarde? Wat wij dus verlangen en eischen dit is voor onze dochters zooals voor onze jongens eene opvoeding in eigen taal. Maar wat de bekroning voor gansch onze beweging moet worden, wat den laatsten stap zal zijn tot verwezenlijking van ons ideaal dat is de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool; eene vervlaamsching die wij willen, moeten en zullen bekomen door eigen kracht van ons Belgisch bewind. Nooit mogen wij afstand doen van alle eergevoel met ze te aanvaarden van hen die onze heiligste rechten schonden. Neen, dit mogen wij niet want zooals ik ergens las, geschiede zulks ooit dan werd de Gentsche Hoogeschool in plaats van de roem der Vlamingen het eeuwig schandmerk van Vlaanderen. Doch schrikken wij niet af van den Duitsche bluf en houden wij ons slechts bezig met de hoogeschool die wij van onze wetgevers verwachten en die het natuurlijk toevoegsel moet worden van het middelbaar Vlaamsch onderwijs, van het Vlaamsch Collegie. De Vlaamsche Hoogeschool zegde advocaat Dosfel11 in 1909 zou voor het Vlaamsche volk de redding zijn, in verstandelijk opzicht, voor België een steviger waarborg van onafhankelijkheid dan alle vestingen rond Antwerpen heen geslingerd. Deze kan men neerschieten, maar in de hoogeschool zou een eigen leven ontstaan zijn dat geen keizerszwaard geen Kruppkanonnen, geene mitrailleuzen, geen concentratiekampen neervellen kunnen. Deze die zich met het maatschappelijk vraagstuk bezig houden meer dan anderen zouden de noodzakelijkheid, de onmisbaarheid eener Vlaamsche Hoogeschool moeten inzien willen zij eenige hoop mogen koesteren het lot van den werkman te verbeteren. Want, denkt niet, Mijnheeren, wanneer men spreekt van Vlaamsche Hoogeschool dat men enkel voor doel heeft het Vlaamsch door de hoogere standen te doen spreken om onze taal in waardigheid te doen toenemen en het dom vooroordeel te doen verdwijnen dat het Vlaamsch eene boerentaal zou wezen slechts goed om door niet-ontwikkelden gesproken te worden. Zeker moet ons stamgevoel, onze eigenliefde, onze vaderlandsliefde hierin reeds eene voldoende reden vinden om onzen strijd voort te zetten, doch wat wij vooral moeten beoogen dit is den onuitsprekelijken dienst dat wij hierdoor aan onze Vlaamsche werkbroeders zullen bewijzen. Waarom was het aan Duitschland zoo gemakkelijk voor den oorlog ons land met bespieders te bezaaien? Hoe komt het dat in al onze fabrieken, in al onze handelshuizen de Duitschers de best betaalde postjes bekleedden dan wanneer onze Belgische Vlaamsche werklieden 10
Ophef, drukte, gedoe Lodewijk Dosfel (1881-‐1925); tijdens WOI werd hem een leerstoel aangeboden aan de door de Duitsers vervlaamste Universiteit van Gent. Na lang geaarzeld te hebben besloot hij het professor ambt te aanvaarden. Volgens hem mocht de Vlaamse universiteit niet beschouwd worden als een gunst van Duitsland maar als een fundamenteel recht waar het Vlaamse volk tot dan toe van verstoken bleef. Verder hield hij zich afzijdig van het Activisme en weigerde lid te worden van de Raad van Vlaanderen. Na de oorlog werd hij gearresteerd. (bron: Wikipedia)
11
10
doorgaans aanzien worden als goede werktuigen maar onbekwaam iets vernuftigs voort te brengen? Denkt ge dat de Duitschers verstandiger zijn dan wij? Wel nee, duizendmaal neen, maar de Duitsche werklieden kunnen zich onderrichten, zij kunnen zich boeken aanschaffen om hunne vakkennis uit te breiden, boeken geschreven in eigen taal door Duitsche ingénieurs en andere bekwame vakmannen. Maar waar zult gij den Vlaamsche ingénieur vinden bekwaam om in sierlijke taal een degelijk en nuttig boek te schrijven over landbouw, bouwkunde, werktuigkunde, drukkunst, elektriciteit en honderd andere vakken, waardoor zijn een onnoemlijken dienst zouden bewijzen aan hunnen stam en aan hun volk? Die bestaan er ongelukkiglijk niet omdat zij hun hooger zooals hun lager onderwijs gansch in ’t Fransch hebben gekregen. En zij zijn niet alleen onbekwaam in hunne moedertaal te schrijven, zij durven of willen deze zelfs niet meer spreken en zoo staan wij dagelijks voor deze droeve werkelijkheid dat wanneer in onze groote werkhuizen of op belangrijke ondernemingen waar ingenieurs en werklieden gedurig met elkaar moeten onderhandelen, allen technischen uitleg gegeven wordt, zelfs door onze stamgenooten, in de Fransche taal bij zoover dat slechts de Walen er nut kunnen uit trekken en onze Vlaamsche werklieden er weinig of niets van meedragen. Dit heeft dan ook voor natuurlijk gevolg dat, alhoewel zij soms vernuftiger zijn dan de overige, zij moeten doorgaan voor onbekwamen en allen vooruitgang hen ontzegd wordt. Wij moeten ons dus van de grondgedachte overtuigen dat onze werklieden slechts iets zullen worden wanneer zij niet meer gelijk met de machienen maar er boven zullen staan. Eene technische opleiding in de moedertaal alleen kan daaraan verhelpen. De toekomst van de gansche Vlaamsche bevolking zoo schreef men in Hooger leven12 van 1911 is met het bekomen van een eigen hooger onderwijs vergroeid, al onze belangen zijn er mede verbonden, maar in de eerste plaats moet de Vlaamsche Hoogeschool aan ons volk een leidenden stam geven, die van de massa niet langer vervreemd blijft door verschil van taal. Willen de hoogere standen de beschavende rol vervullen, waartoe zij geroepen zijn, dan moeten zij door middel van de volkstaal in betrekking kunnen treden met burger en werkman. Nu kunnen zij dat niet, omdat zij alle hoogere wetenschap geleerd hebben in ’t Fransch. Ook is hun beschavende invloed op het Vlaamsche volk eene doode letter. Die betreurenswaardige toestand, die ons volk achteruit houdt op de baan der beschaving, moet kost wat kost verdwijnen. Ik twijfel fel dat er nog een enkel ernstig man in Vlaanderen en zelfs in ’t Walenland zou gevonden worden die ons dit recht zou durven ontkennen, alleen zijn er velen nog niet overtuigd en aanzien het als eene “exagération flamingante” dat het noodig is de Gentsche Universiteit in eene Vlaamsche te herscheppen met trapsgewijze van de eerste tot de laatste leergangen te vervlaamschen. Men heeft ons reeds dikwijls opgeworpen dat, zoo wij eene Vlaamsche Hoogeschool verlangen wij er maar eene te stichten hebben ’t zij te 12
Algemeen weekblad voor ontwikkelde katholieke Vlamingen, gesticht in Leuven.
11
Antwerpen ’t zij elders maar dat wij volstrekt het recht niet hebben de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool te eischen. Zoo, zoo, ons land bezit twee staatsuniversiteiten eene in ’t Walen en eene in ’t Vlaamsche land. Indien het nu natuurlijk is dat te Luik de leergangen in ’t Fransch gegeven worden voor de Franschsprekenden is het toch maar billijk dat de Vlamingen te Gent het hooger onderwijs, dat ze met hunne eigen centen bekostigen, in eigen taal ontvangen. Overigens zijn alle rechtschapen lieden het met ons eens dat het eene dwaasheid is te beweeren dat, vermits de Walen zich van in ’t begin op onrechtvaardige wijze van ’t hooger onderwijs in Vlaanderen hebben meester gemaakt, de Vlamingen nu die onrechtvaardigheid zouden moeten blijven dulden. Willen de Franschgezinden eene Fransche Hoogeschool in Vlaanderen dat zij er eene stichten op hunne kosten, maar de staatshoogeschool van Gent is de onze en bijgevolg willen en zullen wij er meester worden. Ik ben tegen de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, schreef volksvertegenwoordiger E. Vandervelde in de Peuple, omdat ik volstrekt niet wil dat men, onder voorwendsel de Vlaamsche Kultuur uit te breiden men de toorts der Fransche Kultuur uitdove. Hebt gij het wel begrepen, Mijnheeren, zij willen in ’t Vlaamsche land de toorts der Fransche Kultuur niet uitdoven maar schamen het zich niet, ons Vlamingen, van het licht der toorts der Vlaamsche Kultuur sinds 80 jaar beroofd te hebben. Wat meer is zij betittelen ongenadig met den naam van “racaille flamingante” dezen die de zware taak op zich hebben genomen het Vlaamsche volk wederom den rang te doen innemen die het vroeger zoo roemrijk bekleedde. Wanneer men dezen toestand rijpelijk overweegt, denkt gij, moesten ooit de rollen omgekeerd worden, dat de Walen hem 24 uren zouden dulden zonder er tegen op te komen? Zekerlijk neen, en dien toestand verdragen de Vlamingen sinds meer dan tachtig jaar; gelukkig hebben wij reeds voor den oorlog mogen bestatigen dat er roering komt tusschen het volk, dat het bewust wordt van zijne eigenwaarde, dat ons volk ontwaakt. Zelfs het hoofdstuk der vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool was door het volk bij hoogdringendheid aan de dagorde gebracht, daarvan bewijzen de vertoogschriften aan de Kamer van volksvertegenwoordigers door meer dan 87000 handteekens bekleed. Sommigen noemden het een ongerijmdheid dat werklieden deze vertoogschriften teekenden dan wanneer zulks hen in niets aanbelangt vermits zij zich in de stoffelijke onmogelijkheid bevinden er hunne kinderen naartoe te zenden. Met wat ik daar straks zegde kunt gij besluiten dat de opwerping zelf eene ongerijmdheid is gezien de natuurlijke betrekkingen die er bestaan tusschen de verschillende rangen der maatschappij. Om mijne gezegdens nog meer te staven wil ik hierover het oordeel aanhalen van Mgr. Rutten bisschop van Luik wiens bevoegdheid door niemand kan in twijfel getrokken worden. Het is, zegt hij, met de gedachten en de kennissen zooals met den regen. Het water dringt door de bovenste grondlagen naar de onderste ten ware het op den doorgang een ondoordringbare laag ontmoette. Zooook gaat het met de
12
wetenschappen. Deze verspreiden zich eerst in de hooge en geleerde klassen der maatschappij en dringen stilaan tot de volksklassen door ten ware zij een beletsel ontmoetten. Het verschil van talen gebruikt door hoogere en lagere standen vormen deze hinderpaal. Men moet hem wegruimen ten einde de gemeenschap te herstellen, zooniet veroordeelt men het Vlaamsche volk tot een staat van gedurige minderheid en afhankelijkheid tegen denwelke zijne dierbaarste belangen, zijne waardigheid, zijn vaderlandsrecht, zijn godsdienstig geweten zich verzetten. Me dunkt, Mijnheeren, dat ik reeds genoegzaam gedrukt heb op de noodzakelijkheid van een totaal, Vlaamsch onderwijs voor onze jeugd en ik hoop dat ieder van ons het als plicht zal aanzien elk in zijn midden die gedachten meer en meer te doen doordringen door persoonlijke propaganda. Dat ieder van ons bij gelegenheid in de onderwijsgestichten onzer kinderen er zal op drukken opdat men er het Vlaamsch de plaats geve die het toekomt, opdat men daar ook voele dat het daget in het Oosten13! En nu, een woordje over het Vlaamsch in het leger. Doch, alvorens dit punt aan te raken, kan ik niet nalaten en aanzie ik het zelfs als eenen plicht onze dappere Belgische helden van Luik - Namen - Antwerpen en den IJzer te groeten en hulde te brengen voor den onversaagden moed dien zij aan den dag legden om het erf onzer vaderen te vrijwaren. Wij troosten ons bij de gedachte dat al dezen die reeds sneuvelden op het veld van eer Daar Boven de belooning reeds ontvangen hebben die God heeft beloofd aan al dezen die hun leven voor eene heilige zaak opofferen en bidden den Heer dat hij onzen geliefden vorst, aan ’t hoofd van hen die op dit oogenblik in het hoekje van West-Vlaanderen onzen machtigen vijand steeds in bedwang houden, weldra zegepralend in ons midden zal terugbrengen. Dit gezegd weze het mij toegelaten er mijne persoonlijke gedachten uit te drukken over zekere verbeteringen onder taalopzicht die het gezond verstand na den oorlog in het leger zouden moeten tot stand brengen. Vermits het grootste gedeelte onzer soldaten die nu strijden voor ons aller vrijheid Vlamingen zijn, ware het toch te wenschen dat onze jongens zich in de kazernen wat beter te huis gevoelden. Voor de reden die ik reeds aanhaalde wil ik van geene grieven spreken. Ik houd er slechts aan te verklaren dat het eenig middel om iedereen te bevredigen ware, ons Vlaamsche en Fransche regimenten te geven. Dat zooals men beweerd heeft die splitsing ernstige moeilijkheden zou opleveren en ons leger verzwakken aanzie ik als onzin: daar geven de laatste ondervindingen ons het schoonste bewijs van, vermits Belgen, Franschen, Engelschen, Russen, Italianen, Serbiërs en Montenegrijnen zijde aan zijde strijden met den besten uitslag, alhoewel allen, de Vlamingen uitgezonderd, in eigen taal de noodige bevelen ontvangen. Het gemis aan kennis van het Vlaamsch bij de overgroote meerderheid onzer officieren die de opleiders onzer soldaten zijn kan integendeel de noodlottigste gevolgen vooral in tijd van oorlog 13
Verwijst naar het middeleeuws lied “Het daghet inden oosten”
13
voor deze laatste hebben. Daarbij wanneer er eene aanmoedigende aanspraak door een der hoogere officieren tot de manschappen gericht wordt, ten einde hunne vaderlandsliefede wat aan te vuren bijvoorbeeld vóór eenen aanval, of wanneer de eene of andere opoffering van hen gevraagd wordt, is deze toch altijd in ’t Fransch en moeten de Vlamingen zich immer met eene geradbraakte vertaling tevreden stellen. En het is droef om te bestatigen maar het feit staat vast, de minste poging die er aangewend wordt om verbetering in die toestand te brengen wordt aanzien als eene onwaardige en anti-vaderlandsche zaak. Men vreest de oneenigheden tusschen Vlamingen en Walen die het stichten van Vlaamsche en Fransche regimenten zou voor gevolg hebben. Mijnheeren dit hangt af van de leiders. Dat men ieder zijn recht geve en geen enkel Waalsch soldaat zal zich in zijne waardigheid gekrenkt voelen omdat hunne Vlaamsche broeders in het Vlaamsch bevolen en onderricht worden. Men zegt wel dat het voor de Vlamingen een voordeel is in de kazerne zoo gedurig het Fransch te hooren spreken, dat velen daar hun Fransch aanleeren. Van zulke voordeelen verlos ons Heer! want waar onze buitenjongens zich van soortelijk soldaten Fransch bedienen, moeten ze doorgaan voor verachterden en gelukken zij er enkel in zich bespottelijk te maken. Ik moet nochtans bekennen dat bij het stemmen der laatste legerwet, de katholieke Waalsche volksvertegenwoordigers ons het bewijs hebben gegeven van veel goeden wil. Vele verbeteringen waren er in voorzien en alles doet ons veronderstellen dat wanneer wij voorgoed van het Duitsch gespuis zullen afzijn, de Vlamingen in het leger ook volle voldoening zullen krijgen. Er blijft mij nu een laatste woordje te zeggen over het Vlaamsch in de openbare besturen. Hier nogmaals vragen wij slechts volledige gelijkheid. Me dunkt dat het heel natuurlijk is in een tweetalig land dat de bedienden die in de openbare besturen verlangen te komen, de twee landstalen op voldoende wijze moeten kennen ten einde aan het publiek al de inlichtingen te kunnen geven die het verlangt zonder hiervoor een taalman noodig te hebben. Men kan mij opwerpen dat wij hierdoor het Vlaamsch aan de Walen willen opdringen. Neen, Mijnheeren, niemand is verplicht staatsbeambte te worden, maar deze die het verlangen moeten zich maar aan de voorschriften onderwerpen. Vóór den oorlog waren de Vlamingen in plaats van bevoordeeligd te worden, omdat zij de twee talen machtig zijn, er veeleer door benadeligd daar de minst gezochte plaatsjes zooals de dienst aan de winketten hen voorbehouden werden juist omdat de kennis der beide talen daar geeischt wordt. Dit legt uit hoe het komt dat in het middenbestuur der posterijen, die doorgaans aanzien wordt als het fijnste stukje dat men zooveel mogelijk voor zich houdt, men voor den oorlog op 284 beambten en bedienden 93 Vlamingen en 191 Walen aantreft. De tijd ontbreekt om hier nog verder uit te weiden. Laat mij u slechts nog herinneren hoe wij allen kunnen en moeten medewerken om des te gemakkelijker tot de gewenschte gelijkheid te komen. Wij moeten ons steeds in magazijnen, in openbare diensten, overal waar wij ons aanbieden van onze taal
14
bedienen. Het Fransch dat wij geleerd hebben dient niet voor het gemak van dezen die ons taal miskennen en verachten, maar wel voor ons eigen gemak en daarom zullen wij het slechts spreken daar waar het volstrekt noodig en bijgevolg ons Vlaamsch onvoldoende is. Wanneer wij vanwege de gemeente of van elders een stuk in te vullen krijgen moeten wij dit doen langs de Vlaamsche zijde niet uit kleingeestige dweepzucht of fanatisme maar omdat van die kleinigheden nota genomen wordt en de Franschgezinden er dikwijls gebruik van maken om te beweeren dat het Vlaamsch onnoodig is vermits niemand er zich van bedient. Indien wij dus willen, kunnen wij veel doch daartoe is vereischt dat wij de beginselen, de princiepen die wij verdedigen zelf naleven. Daarom gedenkt den raad die Ledeganck gaf aan de stad Gent: Blijf steeds uw Vlaamschen oorsprong waard; Wees Vlaamsch van hart en Vlaamsch van aard Wees Vlaamsch in uwe spraak en Vlaamsch in uwe zeden Uw wens en uw geluk vindt ge op dien weg alleen Met alle eerlijkheid der dagen van voorheen. Daar wij volstrekt geen gemeenschap willen met den tijdelijken bezetter van ons land die al de macht en de besturen in handen heeft moeten wij ons voor ’t oogenblik tevreden stellen met ons volk in te lichten en voor te bereiden en wanneer wij zulks doen elk in onze omgeving en in de middens waar wij gewoonlijk vertoeven dan zullen wij voorzeker onzen tijd niet verspild hebben. Laat ons intusschen hopen, Mijnheeren, dat wanneer wij het geluk zullen hebben ons dierbaar vaderland van den vreemden indringer verlost te zien men langs beide zijden ’t akkoord wezen zal om zonder vooringenomenheid ieders eischen te onderzoeken. Dat de Walen zich zullen herinneren hoe hunne Vlaamsche broeders aan hunne zijde streden en vielen op het Belgisch Walenland wanneer de Duitsche eerbrekers de grenzen overtraden en dat de Vlamingen op hunne beurt zullen herdenken hoe hunne Waalsche broeders wanneer de vijand door de overmacht er in gelukt was het Walenland te veroveren, steeds met dezelfde onverschrokken moed met hen den strijd op Vlaamschen bodem voort zetten om toch dit gedeelte van het Vaderland te vrijwaren. Dat zij allen zullen gedenken hoe er gedurende maanden ginds aan den IJzerstroom duizende kostbare levens opgeofferd werden en dat Walen en Vlamingen met even volle kracht en even vollen moed streden om den verloren grond terug te winnen. En dan, ik hoop het ten minste, zullen zij inzien dat het, zooals ik het reeds zegde, eene antivaderlandsche daad ware twee maten en twee gewichten voor een zelfde volk te gebruiken en dat noch de eenen noch de anderen, al is het ook immer zoo geweest, op voorrechten aanspraak maken mag. Ik heb volle vertrouwen in de toekomst en ben overtuigd dat God na de smartelijke beproeving die Hij thans zijn volk, zijn katholiek Vlaanderen overzendt, het grooter, schooner en vrijer dan voorheen uit dezen Wereldkamp zal doen opstaan.
15
Weldra zoo hoop ik zullen wij zien verwezenlijken den wensch uitgedrukt in het lied aan Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen en dien ik verleden zondag nog ter gelegenheid der meimaand uit die jonge borsten der kinderen van ons Patronaat hoorde opstijgen en waarmede ik ook mijne aanspraak sluiten wil:
Geef gehoor aan onze bede Nu vooral, O Moedermaagd, Dat uw volk u smeekt om vrede Daar het oorlogsrampen draagt. Vrij en Vlaamsch zoo is de kreet Die ons hart steeds trillen deed Moge nooit die Leus veranderen O Maria, red uw Vlaand’ren!
16