Vaarwel welvaart… Wakker worden uit de roes – Joël 1
De ramp: sprinkhanen en droogte Een ongehoorde ramp! Een gebeurtenis om nooit te vergeten, om lang over na te praten… Wat was er gebeurd? We lezen in dit hoofdstuk over twee grote problemen: een sprinkhanenplaag en grote droogte. Een sprinkhanenplaag is beangstigend en vernietigend. Vers 4 is er duidelijk genoeg over. Er blijft niets groens meer achter. Zelfs de schil van de wijnranken en de schors van de vijgenbomen is weg geknaagd, verdwenen… Totale vernietiging! Heel beangstigend, een zwerm sprinkhanen. Kijk maar eens naar het filmpje… De sprinkhanenplaag ging ook nog eens gepaard met enorme droogte. Zo droog, dat alles verdroogd en verdord is. Het zaad in de aarde had zelfs geen kiemkracht meer vanwege de dorre grond. Planten werden verteerd door branden, wellicht spontane branden vanwege de droogte of misschien wordt de verzengende hitte van de zon bedoeld. De gevolgen De gevolgen voor een agrarische samenleving zijn groot: geen eten, geen drinken, de voorraden raken op, de dieren lijden er onder, de hele aarde kreunt en treurt. Het vee doolt loeiend rond, op zoek naar een groen sprietje. Uiteindelijk stort de hele economie in. En dan is er geen ruimte meer voor blij zijn, er wordt niet meer gezongen. Nee, er wordt alleen nog maar gejammerd en geklaagd. Misschien ook wel gevloekt… Wat doet zo’n ramp met je? We hebben het gezien in Haïti: complete wanhoop en ontreddering… Waar kun je heen, als alles om je heen instort? Waar is een thuis? Waar voel je je veilig? Alle zekerheden verdwijnen, het hele leven staat op losse schroeven. Je bent teruggeworpen op de basis van je bestaan en zelfs de grond lijkt niet vast meer te zijn. Als je niets meer van jezelf hebt, weet je uiteindelijk nog maar één ding: dat je totaal afhankelijk en hulpeloos bent. God Afhankelijk… van wie eigenlijk? Van andere mensen? Van God? Waar is God eigenlijk in dit hele gebeuren? Tja, eigenlijk al in het begin: “Dit zijn de woorden die de HEER richtte tot Joël, de zoon van Petuël.” De woorden die Joël spreekt zijn woorden van God. De Heer heeft ons er dus iets mee te zeggen. Ergens heeft het rampzalige gebeuren dus een link met God zelf. Zou de ramp daarom een straf zijn geweest? En zo ja, voor welke zonde dan? Wie het hele hoofdstuk (en zelfs de hele profetie van Joël) nauwkeurig doorleest, komt daar eigenlijk niets van tegen. En er wordt ook geen enkele zonde overduidelijk aangewezen. Nergens gaat het bijvoorbeeld over afgodendienst, zoals zo vaak bij de andere profeten van Israël. Het enige dat je zou kunnen aanwijzen als zonde, staat in vers 5: dronkenschap. Daar kom ik straks dan ook op terug. Je kunt echter uit dit Bijbelboekje niet zomaar concluderen, dat de ramp een straf van God is op een zonde van zijn volk. Sterker nog, het lijkt wel alsof God zelf meelijdt onder de sprinkhanenplaag en de droogte. Tot driemaal toe spreekt Joël over de gevolgen van de ramp voor de tempel van de HEER: 1
Waar is nog graan of wijn voor offers in de tempel van de HEER? De priesters, zijn dienaren, treuren. (vers 9) Priesters, hul je in rouw, schreeuw het uit, dienaren van het altaar, breng de nacht door met klagen, dienaren van mijn God, want offers van graan en wijn zijn Gods tempel ontzegd. (vers 13) Is de vreugdezang niet verstomd in de tempel van onze God? (vers 16)
De gevolgen zijn dus ook voor de eredienst groot: als er geen graan en wijn meer is voor het dagelijks leven, dan al helemaal niet meer om God de voorgeschreven spijs- en plengoffers te brengen. Die offers waren uitingen van dankbaarheid om God te loven en te erkennen dat Hij de Gever en Onderhouder van het leven is. Zoals wijn het hart kan verheugen, zo toont de offeraar zijn vreugde voor Gods goede gaven. Maar dat vreugdelied werd in de tempel niet meer gehoord. Er was geen blijdschap meer, geen dankbaarheid voor goede gaven. Wat goed was geweest, is volledig kaalgevreten en door de droogte kon je een goede oogst ook wel vergeten. Welvaart en God Welvaart en het dienen van God hebben iets met elkaar te maken. Israël had alle welvaart gekregen als zegen van God. En van die zegen – eten en drinken – gaf het volk dagelijks terug aan God, uit dankbaarheid. Dagelijks spijsoffers en dagelijks plengoffers in de tempel. Dagelijks als het ware hetzelfde gebed: Heer, wij danken U voor dit lekkere eten, amen. Pure dankbaarheid! Dankbaarheid? Of was het misschien langzamerhand wel gewoonte geworden? Eten was er elke dag, jonge wijn in overvloed. En dan wordt het bijzondere door de jaren heen gewoon. Net zoals bij ons. Geef ons heden ons dagelijks brood, bidden we. Maar ach, hoe urgent is zo’n gebed? Eten is tenslotte er elke dag, en drinken te kust en te keur. Natuurlijk danken we God ervoor: Heer, wij danken U voor dit lekkere eten, amen. Dat is natuurlijk ook pure dankbaarheid… of is het inmiddels niet meer dan een goede gewoonte geworden? Er is een verband tussen welvaart en het dienen van God, zei ik net. Aan de ene kant is er de zegen van God die welvaart geeft, maar aan de andere kant is het de welvaart die het dienen van God overbodig maakt. We werken er toch keihard voor? Lekker eten en drinken, dat hebben we gewoon verdiend! Als je niet bidt, krijg je ook wel te eten. Brood waar je niet voor bidt of dankt, smaakt net zo lekker en je krijgt er heus geen buikpijn van. Voor ons dagelijks brood hebben we God niet meer nodig. Maar wat betekent zo’n houding en manier van leven voor de aanwezigheid van God in de samenleving? God verdwijnt langzaam naar de rand, dan gaat Hij het hoekje om naar de achterkant en zo uit het zicht. Alleen voor kleine privédingetjes denken sommige ouderwetse mensen nog aan God. Op zich prima, maar val ons daar alsjeblieft niet mee lastig. Geloven doe je maar voor jezelf. Als moderne maatschappij kunnen we prima vooruit zónder God. We doppen onze eigen boontjes. We danken ons dagelijks brood niet meer aan God, dus we danken Hem er ook niet meer voor. Er is genoeg, eten en drinken in overvloed. Dus mensen, vier het leven! Neem er nog eentje! Geniet! Wat kan ons gebeuren? We hebben alles onder controle.
2
Zorgeloosheid en vanzelfsprekendheid Dat is de zorgeloosheid en vanzelfsprekendheid die ik ook zie in vers 5: Juda was een volk geworden van dronkaards en wijndrinkers. Hét toppunt van geluk voor Gods volk is te zitten onder je eigen wijnrank en vijgenboom. Zo was het ten tijde van koning Salomo, een periode van vrede en welvaart: “Zolang Salomo leefde, konden de inwoners van Juda en Israël, van Dan tot Berseba, onbezorgd onder hun wijnrank en hun vijgenboom zitten.” (1 Koningen 5:5) Onbezorgd, genieten van het goede in het leven, wijntje erbij… En dan heerlijk wegzakken, soezerig van de zoete jonge wijn, wegdromend… Wat een leven! Goddelijk! Een paradijs op aarde. Het is allemaal van jou: je land, je bezit, je rijkdom, je eigen wijnstokken en vijgenbomen… Hef nog een glas: op het leven! En langzaam wordt het leven een zachte roes... Word wakker! Maar dan plotseling wordt dat alles ruw onderbroken, het is weggevaagd – niets meer van over! Word wakker, dronkenlappen! Huil, jammer, weeklaag! Het mooie, onbezorgde en vanzelfsprekende leventje is voorbij, roept Joël. Kom in de benen, kom in actie! De tijd van doezelen en slapen is voorbij. Plotsklaps is het leven vol zorgen, er is geen eten meer, geen drinken meer, de dieren lijden er onder, ja zelfs de tempel van God komt tekort. De kern van het probleem Misschien is dat wel de kern van het probleem: God komt tekort. Door de ramp kwam Gods tempel letterlijk graan en wijn tekort. Maar wie – als er koren en wijn in overvloed is – zo zorgeloos en vanzelfsprekend leeft, doet God ook tekort! Daarom roept Joël het hele volk bij elkaar. De oudsten en alle inwoners van het land, samen met de priesters; kom naar de tempel, roep een plechtige samenkomst uit. Onderstreep dat het je ernst is door te vasten. Je zou kunnen denken: Lekker makkelijk: vasten in tijden van honger… Maar nee, het is serieus: heiligt een vasten! Dat betekent: eet en drink niet vanwege het tekort, maar om je volledig op de HEER te richten. Om weer ten volle te beseffen: we zijn afhankelijke mensen, we hebben God nodig en mogen Hem niet tekort doen door Hem onze dankbaarheid te ontzeggen. We mogen de bron van alle zegen nooit vergeten. Zorgeloosheid en vanzelfsprekendheid kunnen omslaan in ondankbaarheid. En dat is zonde. De priesters moeten dat duidelijk maken door zich te kleden in rouwgewaden en ’s nachts huilend wakker te liggen. (vers 13) Zoals een jonge bruid geen witte maar zwarte kleren aantrekt en niet meer slapen kan, wanneer haar aanstaande man plotseling nog voor de trouwdag overlijdt… (vers 8) Dan kun je niet meer slapen van verdriet, dan ben je wanhopig, vol onbegrip, dan staat je hele leven op de kop, dan wordt je bestaan geschud! Waarom nu ineens die actie? Waarom een plechtige samenkomst met het hele volk? Om weer terug te keren naar de bron van zegen. Wie zorgeloos leeft, denkt niet eens aan morgen: morgen zien we wel weer, nietwaar? Maar wanneer het leven een ramp wordt, is de dag van morgen één groot vraagteken. Halen we de dag van morgen überhaupt nog wel? En hoe moet het dan verder? Daarom gaat Joël zijn volk voor: “Tot U, HEER, roep ik!” (vers 19)
3
Tussenstand Even een tussenstand. We zagen dat Juda kennelijk zorgeloos en in welvaart leefde, maar plotseling werd overvallen door een grote ramp, waardoor het hele leven op losse schroeven kwam te staan. Joël roept de mensen wakker uit hun roes en draagt hen op zich weer op God te richten. Terug naar de bron van zegen. Wie zorgeloos en vanzelfsprekend leeft loopt het grote risico om God te vergeten, ondankbaar te zijn en Hem zo tekort te doen. Toch een straf? Maar één vers uit hoofdstuk 1 hebben we nog niet echt besproken: vers 15. “O angstwekkende dag! Nabij is de dag van de HEER, de dag van ondergang die komt van de Ontzagwekkende!” Dat klinkt erg dreigend en onheilspellend… ‘De dag van ondergang’ is synoniem met de ‘dag van de HEER’. En die ondergang komt van de Ontzagwekkende. In het hebreeuws staat hier een woordenspel, dat dit nog eens onderstreept: de dag van de JHWH zal komen als een “shod” dwv van “Shaddai” ydv. Er is blijkbaar een verband tussen de ‘verwoesting’(shod) en de Almachtige (Shaddai). Was de ramp dan tóch een straf van God? Nogmaals, dat lees ik nergens. Ik zie het in de lijn van Joëls profetie eerder zo: als een dergelijke ramp ons leven al zo op losse schroeven zet en schudt – hoe zal de dag van de HEER alles dan niet op de kop zetten? Joël ziet in de enorme ramp van de sprinkhanen en de droogte een voorbode van iets dat komen gaat en dat nóg schokkender zal zijn. De dag van de HEER zal alles schudden: iedereen wordt dan teruggeworpen op de basis van zijn bestaan; alle vanzelfsprekendheid en zorgeloosheid zijn dan voorbij. De dag van de HEER Wat is dat dan voor dag, die dag van de HEER? In de vrij korte profetie van Joël komt de dag van de HEER vijf keer aan de orde en het is daarmee het hoofdthema van dit boekje. De profeet Jesaja was de eerste die over de dag van de HEER profeteerde. In Jesaja 2 wordt goed duidelijk gemaakt, wat die ontzagwekkende dag inhoudt: “…de dag komt dat alleen de HEER hoog verheven is. Op die dag zal de HEER van de hemelse machten zich keren tegen ieder die hoogmoedig is en trots, tegen ieder die zich verheven acht – ze worden vernederd! –, … Wie hoogmoedig was, buigt het hoofd, wie trots was, bijt in het stof. Want de dag komt dat alleen de HEER hoog verheven is. … Op die dag zullen de mensen de afgoden, gesmeed van hun zilver en goud, gemaakt om te vereren, prijsgeven aan ratten en vleermuizen. Ze zullen wegschuilen in rotsholen, in kloven en bergspleten, op de vlucht voor de vreselijke macht van de HEER, voor zijn geduchte majesteit, wanneer zijn komst de aarde schokt. Schenk de mens niet langer aandacht. Wat is hij zonder adem in zijn neus? Wat heeft hij te betekenen?” Kort samengevat: de dag van de HEER is de dag waarop Hij alleen hoog verheven is, de eerste plaats krijgt en al het andere aan Hem ondergeschikt is. Het is de dag dat God zichtbaar het heft in eigen handen neemt. Nu leven we als het ware nog in de ‘dag van de mens’. Wij zijn de baas en doen wat ons goed dunkt. Wij hebben de regie op aarde en doorkruizen daarmee vaak onbewust maar soms ook doelbewust Gods wil. Maar op de dag van de HEER worden de rollen omgedraaid. Dan wordt de bede uit het Onze Vader vervuld: “Laat uw koninkrijk komen en uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel.” (Matteüs 6:10)
4
Op die dag zal elk mens – gelovig of niet, gehoorzaam aan God of niet – moeten erkennen dat Hij de Allerhoogste is, de Ontzagwekkende, de Almachtige. Wij zijn als adem, volledig afhankelijk van de HEER; wat is de mens dan, wat heeft hij te betekenen? Dat zal slikken zijn voor de mensheid. Dat zet alle verhoudingen op scherp. Dan wordt alles geschud en is er geen vaste grond meer. Alles waar je op vertrouwt, zal dan waardeloos blijken, gooi het maar bij het afval voor de ratten. Het zorgeloze en vanzelfsprekende zal ineens betekenisloos en leeg worden. Waar kun je heen, waar ben je dan veilig? Kijk, zegt Joël, als een ramp die zijn weerga niet kent (vers 2) al zoveel teweeg brengt, hoeveel te meer zal de komende dag van de HEER ons schudden en laten schrikken, ons de adem ontnemen? Een waarschuwing Een ramp (zoals in Haïti) hoeft dus geen straf te zijn op een aanwijsbare zonde. Maar een ramp is wel altijd een moment om de adem in te houden. Om diep te beseffen dat je als mens en mensheid afhankelijk en kwetsbaar bent. Om de vanzelfsprekendheid voorbij te komen, om weer op de juiste manier naar het leven te kijken. Om wakker te worden uit de zorgeloze roes van de welvaart. God kan rampen gebruiken om te waarschuwen, om de mensheid tot inkeer te brengen. Maar pas op: de getroffenen zijn niet automatisch de schuldigen! Jezus zei zelf over een ramp in zijn tijd: “Die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij.” (Lukas 13:4-5) De getroffenen zijn niet schuldiger dan wij, maar de oproep tot inkeer is duidelijk aan de luisteraars gericht: als jullie niet tot inkeer komen….
Tot inkeer komen, dat is de opdracht. Daarom roept Joël zijn volk op om allereerst wakker te worden, om te huilen, te weeklagen, verslagenheid te tonen. Tot inkeer komen. Daarom roept hij de priesters op om zich in rouwgewaden te hullen en het uit te schreeuwen van verdriet. Tot inkeer komen. Daarom moet het volk het vasten een betekenis geven: het heiligen, aan God toewijden. Ik lijd niet alleen honger omdat er simpelweg geen eten is, maar omdat ik juist in die honger mijn afhankelijkheid van God belijd. Daarom moet het volk bijeenkomen in de tempel, de plaats waar zichtbaar is dat God de Aanwezige is. De plek waar dagelijks onze spijs- en plengoffers duidelijk maakten, dat we Hem dankbaar zijn voor zijn zegen.
Tot inkeer komen Tot inkeer komen; dat betekent: roepen tot God, niet vloekend, maar met berouw over het tekort doen van God. Het betekent, dat je belijdt van Hem afhankelijk te zijn. De profeet en de dieren gaan het volk en de priesters daarin voor. Dat lezen we in vers 19 en 20: “Tot U, HEER, roep ik… Zelfs de dieren van het veld roepen om U…” Het woord dat is gebruikt bij het roepen van de dieren, kennen we misschien uit psalm 42: Zoals een hinde smacht naar stromend water, zo smacht mijn ziel naar U, o God. Het is een verlangend opzien, wetend dat je God nodig hebt, dat je van Hem afhankelijk bent.
5
Dat is de juiste houding ten opzichte van God: “Als een hert dat verlangt naar water, zo verlangt mijn ziel naar U. U alleen kunt mijn hart vervullen, mijn aanbidding is voor U.” (Opwekking 281) In aanbidding belijden wij: God alleen is hoog verheven. Een ramp kan ons leven op de kop zetten, de wereld schudden. Ik zie het als een waarschuwing om weer op de juiste manier naar het leven te kijken. Om niet zorgeloos in een roes weg te zakken, om het leven en de welvaart niet als vanzelfsprekend te zien. Een ramp schudt ons wakker uit het leven van alle dag en dringt ons om in actie komen. Allereerst in actie voor de getroffenen, om de pijn te delen, om het leed te verzachten waar wij maar kunnen. Maar laten we ook nooit vergeten om dankbaar te zijn voor Gods zegen en genade van elke dag. We mogen nog steeds elke dag spijsoffers en plengoffers brengen, wanneer wij God danken en zegenen als de Gever en Onderhouder. Als je dat vergeten was, kom dan tot inkeer en kijk weer verlangend omhoog! Belijd God dat alleen Hij hoog verheven is. Dan is in jouw leven ‘de dag van de HEER’ als het ware al begonnen, maar dan zonder angst voor de Ontzagwekkende. Dan hoef je niet meer bang weg te schuilen in rotsholen, spelonken of bergspleten, maar dan mag je staan op de Rots, schuilen bij Jezus. Verderop in zijn profetie mag Joël daar over profeteren: “Dan zal ieder die de naam van de HEER aanroept ontkomen: op de Sion, in Jeruzalem, is een toevlucht te vinden…” (Joël 3:5) Wij kennen toch die Naam van de HEER, de Naam die redding geeft? Het is Yeshua: Jezus, onze Redder en Verlosser! Amen Soest, 24 januari 2010
Zingen: liederen van inkeer en aanbidding Opwekking 328 Heer, ontferm U over ons, wij buigen neer en roepen tot U Heer. Opwekking 350 Vader, vol van vrees en schaamte, buigen wij voor U
6