STUDIUM GENERALE NAJAAR 2009 VRIJE ACADEMIE WERKPLAATS VOOR BEELDENDE KUNSTEN DEN HAAG SYMPOSIA KUNSTBESCHOUWI NG FI LOSOFIE
DE AC T I V I TEI TEN IN HET KADER V AN HET STUDIU M GENERALE VI NDEN PLAAT S I N HET GEBOU W VAN DE
PRO GRAMMA ST U DI U M GENERALE NAJAAR 2009
V RIJ E AC ADEMIE WERKPLAATS VOOR B EELDENDE KUNSTEN AAN DE
V RI J DAG 25 SEPT EMB ER
PAV I LJ OENSGRACHT 20 IN DEN HAAG.
Should I stay or should I go? Over het nomadische in de kunst
HET ST U DIU M GENERALE IS IN EERSTE I NST ANT I E B EDO ELD VOOR GEBRUI KERS V AN DE V RI JE ACADEMIE, MAAR OOK ANDERE B ELANGSTELLENDEN ZI JN VAN HART E WELKOM. DE DEBAT TEN,
V RI J DAG 9 OKT OB ER Nieuw talent Witte van Hulzen/Sander Breure Jeong Yoon Ahn – Caterina Pecchioli
V RI J DAG 30 O KT OB ER Meesterwerken en Meesterzetten
LEZ I NGEN EN PRESENT ATIES ZIJN O PENB AAR EN DE TO EGANG IS VRI J. V O O R MEER INFO RMATIE: 070-3638968 O F WWW. V RIJEACADEMI E.ORG
VRI JE ACADEMIE WERKPLAAT S VO OR BEELDENDE K UNST EN DEN HAAG
V RI J DAG 27 NO V EMB ER Mossels en Mallarmé Over Marcel Broodthaers
VRIJDAG 25 SEPTEMBER 2009 SHOULD I STAY OR SHOULD I GO? OV ER HET NOMADISCHE IN DE K U NST Er zijn mensen die zich op één vaste plaats vestigen, sedentairen, en er zijn mensen die van plek tot plek rondtrekken, nomaden. Het sedentaire – de behoefte naar veiligheid en vertrouwdheid – en het nomadische – de zucht naar avontuur, naar het onbekende – zijn eigenschappen die in iedere mens besloten liggen. In een sedentaire wereld kent iedereen het verlangen naar het nomadische. In het domein van de verbeelding kunnen avontuurlijke reizen ondernomen worden zonder dat we ons per trein, vliegtuig of boot naar verre oorden hoeven te verplaatsen.
deze rondtrekkende kunstenaars het landschap waarin zij verkeren op een bijzondere wijze in beeld. De schilderingen van de toonaangevende Aboriginal woestijnkunstenaars Dorothy Napangardi, Kathleen Petyarre, Lilly Kelly Napangardi en Jackie Giles bracht Petitjean in 2008 in de tentoonstelling Nomaden in Kunst samen met werk van de Belgische kunstenaar Marcel Broodthaers (1924 – 1976). In zijn voordracht gaat Georges Petitjean nader in op het concept van de tentoonstelling en op de achterliggende motieven van de getoonde werken.
PRO GRAMMA 10.30 uur Ontvangst
De roman Le Grand Meaulnes van de schrijver Alain-Fournier, pseudoniem voor Henri-Alban Fournier (1886 – 1914), heeft de aanvechting van nomadisme tot thema, en roept bij de lezer het verlangen op naar de ongerepte gevoelens van een verloren jeugd. De semioticus Aart van Zoest zal aan de hand van dit klassieke literaire meesterwerk nader ingaan op dit menselijk probleem.
11.00 – 12.30 uur Lezing van de semioticus Aart van Zoest
Vanuit zijn woonplaats Brussel onderneemt Christoph Fink reizen naar steden en streken over de gehele wereld. Tijdens lange wandel- en fietstochten tekent hij gedetailleerd en minutieus alles op wat hij ziet, hoort, voelt en ruikt, en brengt zo de door hem bezochte plekken subjectief in kaart. Deze mental maps vormen een archief aan herinneringen die de beschouwer uitnodigen om in de verbeelding op deze plaatsen te verwijlen. In zijn presentatie licht Christoph Fink zijn werk toe en brengt het in verband met het begrip ‘nomadisme’.
15.00 – 16.00 uur Lezing van de Belgische kunsthistoricus Georges Petitjean
Georges Petitjean, conservator van het Museum voor hedendaagse Aboriginal kunst te Utrecht, deed onderzoek naar de schilderkunst van een groep nomadische kunstenaars in Centraal- en West-Australië. Vanuit een diepgewortelde verbondenheid met hun cultuur brengen
12.30 – 13.30 uur Lunchpauze 13.30 – 14.30 uur Lezing van de Belgische kunstenaar Christoph Fink
Nomaden in de kunst, Museum voor hedendaagse Aboriginal kunst te Utrecht, 2008 (links: schilderij van Kathleen Petyarre; rechts: twee werken van Marcel Broodthaers uit de Caldic Collectie, Rotterdam)
CHRISTOPH FINK ( 1963) werkt al vele jaren aan zijn Atlas of Movements/Resistance. Dit work in progress laat de voortgang zien van een hoogst persoonlijk onderzoek naar zogenaamde ‘tussenruimten’, naar reizen en naar de reis op zich. Christoph Fink reist te voet, per fiets, trein of vliegtuig, en noemt zijn reizen ‘movements’. De onderzoeksresultaten van deze ‘movements’ vormen een voortdurend groeiende inventaris die is samengesteld uit metingen, data, beschrijvingen van ervaringen, fotobeelden en geluidsopnamen. Recentelijk is deze studie van ‘movements’ uitgebreid met data die verband houden met specifieke onderzoeksgebieden. Fink heeft daarbij gebruik gemaakt van een parallel archief bestaande uit onder meer boeken, kaarten, televisiebeelden, historisch materiaal en informatie verkregen via internet. Zo wordt er een wisselwerking tot stand gebracht tussen het directe tijdsbesef van iemands eigen ervaringen (movements) en de meer uitgebreide, historische referentiekaders van tijd en ruimte. Aan dit proces – de omzetting in vorm en beeld – ligt een onderzoek ten grondslag naar de dimensies van tijd en ruimte en naar de relatie tussen de mens en zijn omgeving. Hiermee is tevens de term ‘Resistance’ in de titel van Finks project verklaard: de innerlijke noodzaak om onderlinge betrekkingen tussen waarnemingen, verschijnselen en ervaringen tot samenhang te brengen. Christoph Fink had tentoonstellingen in o.a. België, Italië, Duitsland, Zwitserland, Engeland, de Verenigde Staten en Canada en nam deel aan internationale kunstmanifestaties zoals de Biënnale van Venetië (1995), de Biënnale van São Paulo (1996), Manifesta 4 in Frankfurt (2002) en de Biënnale van Istanbul (2007).
GEO RGE PETITJEAN (1968) studeerde van 1987 tot 1990 Film & Video aan de Hogeschool Sint-Lukas in Gent en van 1990 tot 1994 Kunstgeschiedenis en Archeologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Van 1997 tot 2001 woonde en werkte hij in Australië waar hij het werk van een aantal kunstenaars in Centraal Australië en Kimberley nauw volgde. In 2001 promoveerde hij op Aboriginal kunst aan de La Trobe University in Melbourne. In 2005 werd hij aangesteld als conservator van het AAMU, Museum voor hedendaagse Aboriginal kunst te Utrecht. Een
van de gebieden waar zijn aandacht vooral naar uit gaat is de positie van hedendaagse Aboriginal kunst en andere (niet-westerse) kunst in het algemeen in relatie tot ontwikkelingen in de internationale kunstwereld. Hij heeft verschillende artikelen gepubliceerd over dit onderwerp (in onder meer Museum Aktuell, Art & Australia, Art Monthly Australia, Tijdschrift van de Sint-Lukasgalerie) en bijdragen geleverd aan diverse tentoonstellingscatalogi.
AART V AN Z OEST (1930) was van 1953 tot 1965 als leraar Frans werkzaam in het middelbaar onderwijs. Hij was lang docent aan het Frans en Occitaans Instituut van de Universiteit van Utrecht. In 1974 promoveerde hij op het werk van de vijftiende-eeuwse Franse dichter François Villon. Van Zoest was gastdocent aan de Rijksuniversiteit Groningen en de Freie Universität Berlin. Tevens was hij gasthoogleraar aan de Sorbonne in Parijs en aan de Universitas Indonesia te Djakarta. Hij publiceerde veelvuldig over Nederlandse en Franse literatuur, kunst en semiotiek, en had elf jaar lang een column in het Utrechts Nieuwsblad. Over zijn Indonesische academische ervaring schreef hij Twee jaar Seksi Belanda. En met Nunuk Tri Heryati het boek Goena-goena en geziene geesten. Bij de Nymfaeum Pers verscheen De kanaalzwemmer; en negen andere verhaaltjes voor het slapengaan en Lijp gedrag?, opgebouwd uit onserieuze tekeningen. Sinds 2007 is Aart van Zoest hoofdredacteur van het door de Nymfaeum Pers uitgegeven tijdschrift Nynade, gewijd aan Kunst en Letteren. Hij houdt een weblog bij: www.aartvanzoest.nl
VRIJDAG 9 OKTOB ER 2009 NIEUW TALENT WI TTE VAN HULZEN/SANDER BREU RE JEO NG YOON AHN (KOR) CATERINA PECCHIO LI (IT ) Ieder jaar studeert een groot aantal kunststudenten af aan de bacheloren masteropleidingen van de landelijke kunstacademies. Slechts een kleine groep academieverlaters maakt kans om een succesvolle plaats te verwerven in het professionele kunstcircuit. Een combinatie van talent, gedrevenheid en geluk ligt daaraan ten grondslag. Dit jaar werden de eindexamenpresentaties van drie talentvolle kunstenaars, afgestudeerd aan verschillende kunstopleidingen, bijzonder goed ontvangen. Deze uit verschillende landen afkomstige kunstenaars zijn uitgenodigd om een presentatie van hun werk te verzorgen. Alex de Vries zal met hen in gesprek gaan over hun drijfveren en verwachtingen van het kunstenaarschap.
WI T T E V AN HULZ EN ( 1984) EN SANDER B REURE (1985)
PROGRAMMA 14.00 – 16.30 uur Presentaties van respectievelijk Witte van Hulzen/Sander Breure, Jeong Yoon Ahn en Caterina Pecchioli Aansluitend een openbaar gesprek met de kunstenaars onder leiding van Alex de Vries
Witte van Hulzen studeerde in 2009 af aan de afdeling Vrije Kunst van ArteZ Hogeschool Arnhem. Tijdens zijn opleiding liep hij als regieassistent stage bij Jan Fabre gedurende de productie van diens voorstelling Orgy of Tolerance en assisteerde hij Job Koelewijn bij de totstandkoming van zijn solotentoonstelling Loco Motion in Museum De Pont in Tilburg. Sander Breure studeert momenteel compositie aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag waar hij uitgebreid kennis neemt van de traditie van de klassieke muziek, maar ook van het avant-gardistische muziektheater tijdens de lessen van Paul Koek. Vanuit hun respectievelijke vakgebieden werken Van Hulzen en Breure al enkele jaren hecht samen aan de productie van videowerken en performances. Zij hebben zich met name toegelegd op het regisseren van groepen mensen zonder acteerervaring, zoals een dorpsfanfare, traiWitte van Hulzen & Sander Breure You'll never walk alone – Race, 2008 kleurenprint op aluminium 90 x 149 cm
ners van politiehonden of Afrikaanse taxichauffeurs. Van Hulzen en Breure geven de machtsverhoudingen die binnen deze groepen spelen, en ook de verhouding tussen de groep als geheel en henzelf als regisseurs, bewust een rol in hun kunst. Hun absurde performances en videowerken, op de grens van fictie en werkelijkheid balancerend, roepen een bijzondere ervaring van schoonheid op. In de performance March fanfare March, Roll fanfare Roll zag het publiek een fanfareorkest uiteenvallen in een verzameling van groepjes en individuen. De performance houdt ons een spiegel voor. De fanfare toont zich als een samenleving in het klein, waarin machtsverhoudingen, conflicten en ontmoetingen een rol spelen. De video-installatie You’ll never walk alone (2008) kwam tot stand tijdens een driemaandelijks verblijf van Witte van Hulzen en Sander Breure in Uganda. Op drie projectieschermen verschijnen jonge mannen in surrealistische scenes die lijken te zijn ontleend aan de westerse filmgeschiedenis. Een motorrace in de woestijn, een eenzame cowboy ronddwalend in een winkelcentrum in Kampala en een groep geweren dragende mannen in de hallucinerende atmosfeer van een lege nachtclub. Het werk van Van Hulzen en Breure is getoond in o.a. Muziekgebouw aan t IJ in Amsterdam, de Rotterdamse Museumnacht, het Museum voor Moderne Kunst Arnhem, de Indian Caps Gallery in Antwerpen en het Korzo Theater in Den Haag. In juli 2009 werd You’ll never walk alone bekroond met de Academy Award, de prijs voor de beste eindexamenvideo van alle landelijke academies.
JEONG YOON AHN (1971) werd geboren in Seoul, de hoofdstad van Zuid-Korea. Na de snelle politieke en culturele veranderingen in haar vaderland aan den lijve te hebben ondervonden, vertrok zij in 2005 naar Nederland, waar zij in 2009 aan de afdeling Mediakunst van de Academie Minerva in Groningen afstudeerde. Jeong Yoon Ahn legt zich toe op het maken van zelfportretvideo’s waarin zij haar gevoelens van onzekerheid en uitsluiting in een voor haar vreemde cultuur tot
uitdrukking wil brengen. Haar video The Hymn of a Republic toont een haarscherpe close up opname van een ooghaartje dat over het oppervlak van een oogbol beweegt. Oogharen hebben tot functie onze ogen te beschermen tegen vreemde substanties, maar worden, wanneer zij in het oog raken, zelf een vreemde substantie. De video laat zien hoe bedreigend en agressief een miniscuul deel van ons eigen lichaam kan zijn. The Hymn of a Republic kan op vele wijzen geïnterpreteerd worden, hoewel de titel van het werk en het geluid – een achterstevoren afgedraaide opname van het volkslied van Zuid-Korea – duidelijke verwijzingingen bevatten naar de persoonlijke achtergrond van de kunstenaar. Jeong Yoon Ang still uit de video The Hymn of a Republic, 2009
ALEX DE V RI ES (1957) was in 1979 medeoprichter van Metropolis M,
CATERINA PECC HIOLI (1978 ) woont en werkt afwisselend in Amsterdam en Florence, de stad waaruit zij afkomstig is. Zij volgde een opleiding aan het Liceo Artistico in Florence en behaalde een graad aan de faculteit DAMS (Drama, Art & Music Studies) van de Universiteit van Bologna waar zij afstudeerde op de tekeningen van Antonin Artaud. In 2005 werd haar de Premio DAMS toegekend. In 2007 werd zij uitgenodigd om gedurende drie maanden als artist-in-residence te werken op het Piet Zwart Instituut, de masteropleiding Beeldende Kunst van de Willem de Kooning Academie in Rotterdam. Aansluitend volgde ze een opleiding aan de afdeling Beeldende Kunst van de Rietveld Academie in Amsterdam waar zij in 2009 afstudeerde. In haar fotowerken, installaties en performances richt Caterina Pecchioli zich onder meer op de betekenis van het lichaam als drager van identiteit. In haar op twee schermen geprojecteerde videowerk Male-Es maakt Caterina Pecchioli een verwijzing naar een nieuw type geweld dat de laatste jaren veel voorkomt onder adolescenten. Het betreft een vorm van geweld die erop gericht is op een sensatievolle manier aandacht te trekken, waarbij de geweldpleging zich in wezen tegen de daders zelf keert. De Sloveense filosoof Slavoj Zizek definieert dit type geweld als Id-Evil, in het Italiaans vertaald: Male-Es. Caterina Pecchioli still uit: Male-es, 2009 video-installatie (2’55”) performer: Marie Goeminne
tijdschrift over hedendaagse kunst, waarvan hij vijf jaar redacteur was. Van 1984 tot 1989 werkte hij bij het Shaffy Theater in Amsterdam om daarna over te stappen naar ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten Arnhem. Daar was hij hoofd van de afdeling Communicatie, en oprichter/hoofdredacteur van het kwartaaltijdschrift ‘De Kunsten’. In 1997 werd hij aangesteld als directeur van de Academie voor Kunst en Vormgeving ’s-Hertogenbosch. Sinds september 2001 werkt hij als auteur en adviseur samen met grafisch ontwerper Jan Willem den Hartog in het communicatiebureau Stern/Den Hartog & De Vries (www.sternsite.nl). Een onderdeel van dit bureau is Uitgeverij De Zwaluw. Alex de Vries schrijft met name over kunstenaars, kunstbeleid en theater. Hij is ook actief als tentoonstellingsmaker. Regelmatig voert hij openbare gesprekken met kunstenaars in Museum De Pont in Tilburg en op de Vrije Academie Werkplaats voor Beeldende Kunsten Den Haag. Sinds 2006 is hij lid van de commissie beeldende kunst en vormgeving van de Raad voor Cultuur. Ook is hij bestuurslid van BAK, Basis voor Actuele Kunst, Utrecht.
V RI J DAG 30 O KT O B ER 2009 MEEST ERWERK EN EN MEEST ERZET T EN Wat maakt een concreet kunstwerk tot een meesterwerk? Welke factoren bepalen dat in het oeuvre van een kunstenaar dat ene kunstwerk, boven alle andere, wordt bestempeld tot object van ultieme bewondering? De cultus van het meesterwerk, die in de negentiende eeuw voor het eerst binnen de muren van de grote musea opgang deed, wordt nog immer in stand gehouden door de eigentijdse museale cultuur. Voor het bezichtigen van de meesterwerken die zij herbergen stellen musea gedragsregels op die een intensieve beleving van de kunstwerken in de weg staan. Tegenover de collectieve verering van befaamde museale iconen als de Nachtwacht, de Mona Lisa, de Guernica of de portretbuste van Nefertiti, staat de subjectieve ervaring van het kunstwerk dat de beschouwer om persoonlijke redenen aanspreekt.
De kunsthistoricus Frank Reijnders bereidt een boek voor waarin het fenomeen ‘meesterwerk’ aan een kritische wetenschappelijke analyse wordt onderworpen. In zijn lezing zet hij zijn ideeën hieromtrent uiteen en gaat hij onder meer in op de weerspannige relatie tussen de begrippen ‘meesterwerk’ en ‘avant-garde’. Sinds Victory Boogie Woogie (1942 — 1944), het laatste (onvoltooide) schilderij van Piet Mondriaan, met buitengewone financiële en diplomatieke inspanning in de collectie van het Gemeentemuseum Den Haag terecht is gekomen, wordt het door velen beschouwd als ‘chef d’oeuvre’ van de kunstenaar. De Amsterdamse kunstenaar Jan Andriesse kent een schilderij van Mondriaan, dat niet in de publieke schijnwerpers heeft gestaan, eigenschappen van een meesterwerk toe: Compositie ruit met vier gele lijnen (1933), eveneens deel uitmakend van de collectie van het Gemeentemuseum Den Haag. In zijn lezing tracht Jan Andriesse te verduidelijken waarom in het bijzonder dit schilderij hem zo inspireert. Na hun respectievelijke lezingen zal de publicist en kunstadviseur Alex de Vries in gesprek gaan met Frank Reijnders en Jan Andriesse.
PROGRAMMA 10.30 uur Ontvangst 11.00 – 12.30 uur Lezing van de kunsthistoricus Frank Reijnders 12.30 – 13.30 uur Lunchpauze 13.30 – 14.15 uur Lezing van de kunstenaar Jan Andriesse 14.30 – 16.00 uur Openbaar gesprek tussen Frank Reijnders en Jan Andriesse onder leiding van Alex de Vries
Voor wie geïnteresseerd is in muziek of beeldende kunst zijn meesterwerken vaak onderwerp van gesprek. Men koestert zijn favorieten. Dergelijke gesprekken worden gezien als een subjectieve aangelegenheid; woorden schieten tekort. Precies om deze reden is ‘het meesterwerk’ zelden object van theoretische reflectie. Eigenlijk ken ik maar één publicatie die het meesterwerk thematiseert: Das unsichtbare Meisterwerk (The invisible masterpiece) van Hans Belting uit 1998. Zijn onderwerp is de cultus van het meesterwerk, als fenomeen typisch voor de 19e eeuw. Ze wordt geoefend in de grote openbare musea die op dat moment in Europa ontstaan. Deze cultus heeft een cruciale rol gespeeld bij het tot stand komen van het moderne kunstbewustzijn, ze is één van de manifestaties ervan. Modern vooral is een sterk verlangen naar het absolute, dat de concrete gedaante van het meesterwerk in feite onmogelijk maakt. Als embleem hiervoor gebruikt Belting de novelle van Honoré de Balzac, Le chef d’oeuvre inconnu uit 1831. In mijn lezing wil ik het echter niet alleen hebben over de cultus, waarvan de geschiedenis zich laat schrijven. Maar ook over twee gebieden die door Belting en de meeste kunsthistorici worden buitengesloten van wetenschappelijke analyse. Bij mij zijn subjectieve ervaringen meestal vertrekpunt en is de mate waarin ik door een werk wordt aangesproken van groot belang. Ervaring en kunsthistorische duiding zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar het gaat me vooral om een vraag die nooit definitief kan worden beantwoord maar cruciaal is voor wie zich met deze materie bezig houdt: wat maakt een concreet meesterwerk meesterlijk in en van zichzelf. De ‘inwendigheid’ van specifieke werken is van een andere orde dan de wijze waarop wij emotioneel en lichamelijk erdoor worden aangesproken. In de fuga’s van J.S.Bach bijvoorbeeld vloeit de intensiteit voort uit de immanentie van het muzikale verloop en niet uit de transcendentie van ons esthetische oordeel. Is het willen creëren van een meesterwerk nog steeds een ambitie? Het cliché wil dat ‘het meesterwerk’ van alle tijden is. Het glasvenster dat Gerhard Richter ontwierp voor de Keulse Dom is in ieder geval recent geplaatst, in 2007. Door zijn imposante lading wordt het begrip ‘mees-
terwerk’ echter thans vooral ervaren als een obstakel waar het gaat om de beweeglijkheid van de kunst. Sinds het begin van de 20e eeuw werd dan ook de aanval ingezet op het meesterwerk. Het beroemdste voorbeeld wat dit betreft zijn de readymades van Marcel Duchamp. Ze vormen het negatief van de cultus van het meesterwerk. Misschien kunnen we in dit geval beter spreken van een meesterzet of een reeks van meesterzetten. Een vergelijkbare impact als de readymades voor de beeldende kunst, had de compositie 4’33’’ uit 1952 van John Cage voor de muziek. Vanaf dit moment was de wereld muzikaal. In de meer recente kunst gaat het vaak om kleine gebaren: een actie, een interventie, een commentaar. Strategieën of in gang gezette processen lijken belangrijker dan in zichzelf besloten kunstwerken. Veel kunstenaars benadrukken de vluchtigheid van hun werk (installatie; performance) tegenover de permanentie van het meesterwerk. De cultus van het meesterwerk leeft slechts voort in de massamedia en de toeristenindustrie (Mona Lisa). Voor alle avant-gardebewegingen sinds het begin van de 20e eeuw was ‘het meesterwerk’ een onacceptabele categorie. Het werd de schietschijf bij uitstek. Maar bestaat er dan niet zoiets als ‘het meesterwerk van de avant-garde’? Of is dat een contradictio in terminis. En welke verschijningsvormen krijgt de kunst wanneer de avant-garde impuls tot stilstand is gekomen in de alzijdige actualiteit die zich op dit moment overal manifesteert? In het schemergebied tussen oog en oor dat ik in mijn lezing betreed, doemt het telkens weer op: het meesterwerk (de meesterzet). Singulier en soeverein. Frank Reijnders, juni 2009
In samenwerking met het Museum of Modern Art te New York organiseerde de in Mexico City woonachtige Belgische kunstenaar Francis Alys op 23 juni 2002 The Modern Procession. Naar voorbeeld van een traditionele rituele processie werd dwars door New York een optocht gehouden waarbij replica’s van kunstwerken uit de collectie van het MOMA op houten draagbaren werden rondgedragen. Voorafgegaan door een Peruviaanse brassband droegen 150 geuniformeerde personen replica’s van beroemde werken van onder anderen Marcel Duchamp, Pablo Picasso en Alberto Giacometti. Met deze spectaculaire optocht werden kopieën van meesterwerken uit de collectie van het New Yorkse museum op een gedenkwaardige wijze in het publieke domein zichtbaar gesteld.
Francis Alys, The Modern Procession, New York, 3 juni 2002 (foto: Francis Alys)
JAN ANDRIESSE (1950) was van 1968 tot 1971 deelnemer aan de Vrije Academie Den Haag waar hij schilderles kreeg van Nol Kroes, Wil Bouthoorn en Gerard Verdijk. In 1970 werd hij toegelaten tot Ateliers ’63 waar hij tot 1973 werkte. Na van 1972 tot 1986 achtereenvolgens in Montreal, Toronto, Halifax en New York te hebben gewoond vestigt hij zich in Amsterdam waar hij tot op heden woont en werkt. Al sinds jaren richt Andriesse zich in zijn schilderijen en tekeningen op het vastleggen van de vluchtige kwaliteit van het natuurlijke licht. Hoe ‘voorstellingsloos’ het werk van Andriesse soms mag ogen, het uitgangspunt ervan ligt altijd in de directe waarneming van de natuur. Zijn fascinatie voor het licht uit zich in zijn vroege werk in het in beeld Jan Andriesse zonder titel, 2002 acrylverf en houtskool op doek 156 x 255 cm collectie Dordrechts Museum courtesy Galerie Onrust, Amsterdam
brengen van lichtreflecties op het water waarop hij uitkijkt vanuit zijn woonboot op de Amstel. Hij richt zich daarbij niet op het afbeelden van water, maar zoekt naar een vorm om het wezen van water, licht en schaduw, beweging en reflectie te benaderen. Later waagt Andriesse zich aan het schier onmogelijke. Hij legt zich toe op het schilderen van het licht van een regenboog. De grootformaat schilderijen, waarin hij het stralende licht van de onmerkbaar in elkaar overgaande spectrumkleuren op weergaloze wijze in verf heeft omgezet, roepen een poëtische ervaring van schoonheid op. Des te opmerkelijker is het dat Andriesse bij het onderzoek naar de ongrijpbare werking van het daglicht als een wetenschapper te werk gaat. Wat hij in zijn observaties als esthetiek van het licht ervaart, tracht hij te onderbouwen met wetenschappelijke kennis, waarbij hij zich verdiept in de natuurkundige processen die achter de uiterlijke verschijnselen schuilgaan. Die houding als wetenschapper klinkt ook door in zijn belangstelling voor wiskundige principes. Aan zijn tekeningen en schilderijen liggen altijd mathematische constructies ten grondslag, die consequent zijn geënt op de universele verhouding van de Gulden Snede en de getallenreeks van Fibonacci.
F RANK REI J NDERS (1945) is sinds 1974 als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Universiteit van Amsterdam (kunstgeschiedenis van de nieuwste tijd). Hij publiceerde een aantal opmerkelijke boeken, waaronder Kunst-geschiedenis, verschijnen en verdwijnen, 1984 (dissertatie), Metamorfose van de barok, 1991 en Della Pittura; de schilderkunst en andere media, 2000. Op dit moment is in voorbereiding: Meesterwerken en meesterzetten. De dissertatie kan achteraf gezien worden als de vroegste poging binnen het Nederlandse taalgebied om tot een theoretische kunstgeschiedenis te komen. Geanalyseerd worden de begrippen ‘kunst’ en ‘geschiedenis’, alsmede de koppeling van beide: ‘kunstgeschiedenis’. Maar het perspectief van waaruit is onverwacht: namelijk de soevereiniteit van het kunstwerk (zie ook het artikel ‘ Verdwijnpunt Object’, 1985), waardoor een fundamentele kritiek op de eigen discipline mogelijk wordt. Het barokboek wekt de schijn te gaan over ‘de barok’, dat algemeen ingeburgerde stijl- en cultuurbegrip. Maar ook hier is de
invalshoek verrassend en ongekend: in de 18e eeuw bedacht als tegenspeler van ‘de kunst’, is de barok tot aan de dag van vandaag een schaduw gebleven waarvan de kunst zich niet kan ontdoen. Wanneer de kunst van gedaante verandert, dan verandert de barok (als datgene wat de kunst niet mag zijn) mee. De barok heeft zichzelf niet bedacht. Het boek over de schilderkunst tenslotte bedient zich van een inmiddels in onbruik geraakt literair genre: de paragone. Geïnspireerd door de wijze waarop Leonardo da Vinci rond 1500 in zijn Trattato della pittura de schilderkunst in strijd bracht met de beeldhouwkunst, de muziek en de poëzie. In de moderne tijd zijn het met name de technische media (sinds de uitvinding van de fotografie) waartoe de schilderkunst zich tracht te verhouden. De schilderkunst blijkt daarbij telkens weer nieuwe verschijningsvormen te kunnen aannemen, ook in ons digitale tijdperk. Verder publiceerde Reijnders een groot aantal artikelen, waarvan de meest in het oog springende: ‘De tussenkomst van het atelier’ (De Witte Raaf, 2001) en ‘Duchamp/Leonardo; de transformatie van een uniek project’ (Jong Holland, 2003). Hoewel in het onderzoek steeds de nadruk ligt op moderne en hedendaagse kunst, is het interessegebied van Reijnders in feite veel ruimer. Hij afficheert zichzelf dan ook als een algemeen georiënteerd kunsthistoricus met aandacht voor theoretische kwesties, maar blijvend gefocust op de kunstwerken zelf.
VRIJDAG 27 NO VEMBER 2009 MOSSELS EN MALLARMÉ OV ER MARCEL BRO ODTHAERS Geïnspireerd door onder meer René Magritte, Marcel Duchamp en Charles Baudelaire legde de Belgische kunstenaar Marcel Broodthaers (1924-1976), die zich aanvankelijk als dichter manifesteerde, zich vanaf 1964 geheel toe op het maken van beeldend werk. Aan het begin van zijn kunstenaarschap werd hij beïnvloed door de Belgische surrealis-
ten met wie hij kort contact had. In het bijzonder door Magritte die hem een exemplaar schonk van een uitgave van Mallarmé’s befaamde experimentele gedicht Un coup de dés jamais n’abolira le hasard, dat uitgangspunt zou vormen van één van Broodthaers’ bekendste werken. Aanvankelijk vervaardigt hij voornamelijk assemblages, bestaande uit pannen, koffers en kasten gevuld met kolen, eier- en mosselschalen, surrealistisch aandoende objecten die het begrip ‘leegte’ problematiseren maar die evenzeer zouden kunnen verwijzen naar gevoelens van nationalisme. In de jaren zeventig gaat taal, meer bepaald de vermenging van taal, beeld en werkelijkheid, een steeds prominentere rol spelen in zijn veelvormige werk dat naast objecten ook tekstschilderijen, Marcel Broodthaers Pense-Bête, 1964 boeken, papier, gips, plastieken bol, hout 30 x 84 x 43 cm collectie: S.M.A.K. (Stedelijk Museum voor Actuele Kunst), Gent
films en foto’s omvat. Broodthaers toont daarbij bijzondere aandacht voor de relatie tussen het kunstwerk, de kunstenaar en het museum en kritiseert op hoogst vindingrijke wijze het museum als machtsinstituut, dat met zijn non-artistieke presentatiemodellen de beschouwing van het kunstwerk sterk beïnvloedt. Als reactie op dit fenomeen opende Broodthaers op 27 september 1968 in zijn huis zijn Musée d Art Moderne, Département des Aigles, Section XIXème Siècle. Houten kunsttransportkisten en reproducties van kunstwerken op ansichtkaarten vormden de inventaris van dit fictieve museum, waarin verhitte discussies plaatsvonden over de maatschappelijke betekenis en rol van het museum. Het Musée d Art Moderne, Département des Aigles, dat in een aantal verschillende secties werd verdeeld, zou later worden uitgebreid en op verschillende plaatsen worden getoond. Na 1974 maakt Broodthaers zijn eigen retrospectieve tentoonstellingen, die hij ‘decors’ noemt. Door steeds nieuwe combinaties te maken van zijn werk tracht hij daarbij te ontkomen aan een eenduidige museale contextualisering. Tentoonstellingsmaker en publicist Felix Villanueva geeft een algemene introductie op het werk van Marcel Broodthaers en gaat met name in op de politiek-maatschappelijke component ervan. Frank Maes, senior curator van het S.M.A.K. (Stedelijk Museum voor Actuele Kunst) in Gent, zal in zijn lezing aandacht schenken aan de relaties tussen woord, beeld en ding bij het werk van Adolf Loos, Le Corbusier, René Magritte en Marcel Broodthaers en aan de onderlinge verbanden tussen hun respectievelijke opvattingen ten aanzien van (de representatie van) het object. Net zoals Marcel Broodthaers dat deed, schenkt kunstenaar Loek Grootjans veel aandacht aan de context waarbinnen zijn werk wordt gepresenteerd en aan de relatie tussen maker, kunstwerk, ruimte, publiek en samenleving. Aan de hand van voorbeelden uit zijn oeuvre gaat hij in zijn voordracht nader in op deze wederzijdse verwantschap.
PRO GRAMMA 10.30 uur Ontvangst 11.00 – 12.30 uur Lezing van Felix Villanueva, tentoonstellingsmaker/publicist 12.30 – 13.30 uur Lunchpauze 13.30 – 14.30 uur Lezing van Frank Maes, senior curator van het S.M.A.K. Gent 14.45 – 16.00 uur Lezing van de kunstenaar Loek Grootjans
DE PI J P V AN MARC EL EEN LEZI NG V AN F RANK MAES In de lezing De pijp van Marcel passeren 4 exemplarische figuren uit de architectuur en de beeldende kunst van de voorbije eeuw achtereenvolgens de revue: de Tjechisch-Weense architect Adolf Loos, de Zwitsers-Franse architect Charles Eduard Jeanneret alias Le Corbusier en de Brusselse kunstenaars René Magritte en Marcel Broodthaers. Het schilderij La trahison des images van René Magritte uit 1929 staat geboekstaafd als een van de bekendste schilderijen van de voorbije eeuw. Een naturalistisch geschilderde pijp is in profiel voor een monochrome achtergrond afgebeeld. Onder de afbeelding van de pijp zijn de woorden Ceci n est pas une pipe geschreven. Dit schilderij, dat de verhouding tussen woord, beeld en ding danig op zijn kop zet, blijkt tevens de spil in een verbazend fijnmazig net van verbindingen tussen de vermelde vier protagonisten. Er zijn de feiten: de expliciete verwijzingen van Le Corbusier naar Loos, van eerstgenoemde naar Magritte, van Magritte naar eerstgenoemde, van Magritte naar Broodthaers en,
I NZ I C HT EN U IT Z I C HT EEN LEZI NG V AN LO EK GRO OT J ANS
tenslotte, van Broodthaers naar Magritte. De waarschijnlijke, vermoedelijke of hypothetische ontmoetingen tussen Loos, Le Corbu en Magritte in de Parijse kunstkringen van de jaren 1920, de ontmoetingen tussen Magritte en Broodthaers. De opvallende alomtegenwoordigheid van bolhoeden en geïsoleerde (reuzen)ogen, en vooral, de relatie tussen beide. De cruciale vraag is evenwel deze: bestaat er een verband tussen de (rechte) pijp van Marcel Broodthaers (onderschrift: ‘Modèle: la pipe’, 1969) en de (rechte) pijp van Le Corbusier (onderschrift: ‘Co-opérative la pipe’, 1923)? En zo ja, welke rol kunnen we daarbij precies toedichten aan de (sierlijk gebogen) pijp van Magritte? Frank Maes formuleert en onderbouwt een hypothese. Marcel Broodthaers
Marcel Broodthaers
Modèle: la pipe, 1969
Grande casserole de moules, 1966
verf op vacuum gevormd plastic
casserolle, mosselschelpen, verf
85 x 120 cm
65 x 65 x 70 cm
collectie S.M.A.K. (Stedelijk Museum
collectie S.M.A.K. (Stedelijk Museum
voor Actuele Kunst), Gent
voor Actuele Kunst), Gent
Founder, Chairman, Board of Control, Offices, Departments, Sub Departments, General Executive on Call, Executive of Transferring and Clearance, Employes and Assistants, Management and Administration. Al deze functies en afdelingen komen voort uit een beklimming van de 3505 meter hoge Zuckerhütl (Sugar Mountain) in Oostenrijk, ondernomen door Loek Grootjans met een achttal uit een campagne geworven geestverwanten, vergezeld van de brochure SugarMountainTravel. De tocht die het voeren van een topgesprek op ijle hoogte, met de vraagstelling hoe monochrome schilderijen zich verhouden tot inzicht en uitzicht, tot doel had, is de opmaat van een in 1998 door Grootjans in Londen opgerichte stichting met de naam Foundation for the benefit of the aspiration and the understanding of context ( formerly known as the institute for immediate knowledge, real perception and logic features according to the most contemporary monochrome paintings).
Waar Broodthaers criticus is van zijn eigen museum, brengt Grootjans de kritieken onder in zijn Departement Correspondence, bestaande uit brieven en bijbehorende attributen. Broodthaers en Grootjans zijn kunstenaars. Kan het treffen met de wereld werkelijk in de kunst plaatsvinden of moet er een constructie aan ten grondslag liggen, zoals een gefingeerd museum of een stichting met de langste naam ooit bedacht? In zijn lezing zoekt Loek Grootjans naar parallelle bewegingen en naar contradicties.
LO EK GRO OT J ANS (1955) studeerde van 1973 tot 1978 fotografie en
Deze stichting bestaat tot op heden uit zes kantoren en 56 daaruit voortkomende departementen, en is uitgemond in een boek met de gelijkluidende titel, dat een terugblik op tien jaar treffen met de wereld behelst. In de ordeningsstructuur van de stichting kan een verwijzing worden vermoed naar het Musée d’Art Moderne van Marcel Broodthaers. Grootjans is dan wel geen museumdirecteur zoals Broodthaers, maar wel Chairman of anders gezegd President van zijn eigen gecreëerd imperium. Waar Broodthaers alles laat uitmonden in een museum laat Grootjans alles resulteren in een stichting waar context en het begrijpen daarvan centraal staat. Loek Grootjans Department 56 Unveiling at IKOB Eupen (B) in de tentoonstelling ‘Angebot+Nachfrage (Bring it all home) Broodthaers (B)-Grootjans (NL)’, IKOB, Internationales Kunstzentrum Ostbelgien, Eupen, 2009
schilderen aan de Academie St. Joost in Breda. Hij was aanvankelijk bekend als schilder van monochrome doeken. In de afgelopen jaren echter heeft hij steeds meer aandacht besteed aan de context waarin zijn kunst wordt gepresenteerd. Hij onderzoekt daarbij de relatie van het kunstwerk met zijn ruimte, met de maker, de samenleving én het publiek. Grootjans’ werk neemt de steeds wisselende vorm aan van installaties, performances (vaak met acteurs, figuranten of kunstenaars), muurschilderingen, tekeningen, teksten en publicaties. Deze werken worden voorgesteld als ‘Departementen’ van een stichting: Foundation for the benefit of the aspiration and the understanding of context (formerly known as the institute for immediate knowledge, real perception and logic features according to the most contemporary monochrome paintings)’. In 2008 werd de Foundation opgeheven. Aanleiding voor Grootjans om alle activiteiten van de stichting sinds 1998, uitvoerig en nauwgezet gedocumenteerd, in een lijvig boekwerk te bundelen met bijdragen van o.a. Philippe van Cauteren, Chris Dercon, Frank Maes en Ulco Mes. Grootjans is op zoek naar intensiever contact met het publiek, en wil de discussie over kunst in het algemeen en zijn werk in het bijzonder op gang brengen. Hij doet dat vanuit een filosofisch en poëtisch perspectief, en altijd met een humorvolle radicaliteit die grenst aan het absurde. Loek Grootjans exposeerde op vele plekken in binnen- en buitenland, o.a. in Barcelona, Madrid, München en Parijs. Hij had solotentoonstellingen in Museum De Pont in Tilburg
en Museum Bommel Van Dam in Venlo. In 2010 zal het S.M.A.K. (Stedelijk Museum voor Actuele Kunst) in Gent een tentoonstelling aan zijn werk wijden.
K UNST B ESC HOUWI NG/FI LO SO FI E DE ONV OLT OO IDE T U I N Coördinatie: Yves de Block
FRANK MAES (1972) is senior curator van het Stedelijke Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) te Gent. Hij publiceert over kunst en architectuur, sinds 1999 o.a. als consulting editor van het kunsttijdschrift Janus. Samen met Steven Jacobs stelde hij recent de thematische tentoonstelling en de catalogus Beyond the Picturesque samen, die in het S.M.A.K. en in het MARTHA-museum in Herford (D) gepresenteerd werd/wordt. In het S.M.A.K. coördineert hij de voorbereidingen van het Broodthaerskabinet , een permantente museale presentatie van kunstwerken, boeken en archiefmateriaal van M.B.. In 2008 verscheen zijn tekst Pense-Bête, 44 years on in de tentoonstellingscatalogus Marcel Broodthaers , gepubliceerd naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling in Milton Keynes Gallery (GB). FELIX V ILLANUEVA (1951) was aanvankelijk werkzaam als beeldend kunstenaar, maar legde zich vanaf begin jaren tachtig steeds meer toe op het organiseren van tentoonstellingen en het schrijven over beeldende kunst en architectuur. In opdracht van overheden, musea, kunststichtingen en bedrijven, en ook op eigen initiatief, bracht hij een groot aantal exposities, projecten en publicaties tot stand. Van 1992 tot 1999 was hij directeur van het Centrum Beeldende Kunst van de provincie Utrecht. Van 2002 tot 2009 was hij hoofdadviseur Kunstopdrachten/Culturele Planologie van de provincie Groningen. Vanaf 2005 is hij als staflid verbonden aan de Vrije Academie Den Haag waar hij zich bezighoudt met het algemene beleid, het coördineren van de postacademische ateliers (DNA), het organiseren van het Studium Generale en het maken van tentoonstellingen. Daarnaast is hij werkzaam als freelance tentoonstellingsmaker, publicist en kunstadviseur.
Dit kunstbeschouwingsprogramma biedt in 2009 twee cycli aan rond een grote tentoonstelling. Het doel is telkens om relaties te leggen tussen tentoongesteld werk, kunstgeschiedenis, kunstkritiek en kunstfilosofie. We proberen de referentiekaders zichtbaar te maken van waaruit deze werken van betekenis zijn voorzien. De lezingen trachten tot heldere en ervaarbare begripsvorming te komen in deze niet altijd heldere materie. De opzet is in vier delen: (1) een kunsthistorische uiteenzetting over het werk van de kunstenaar en zijn tijd, (2) een bezoek aan de tentoonstelling met uitleg ter plaatse, (3) een lezing over de samenhang tussen kunsttheorie, kunstkritiek en kunstfilosofie rond het betreffende werk met aansluitend een klein debat, (4) bibliotheekgesprekken in een kleinere setting die als uitgangspunt hebben: wat is de relevantie voor onze hedendaagse kunstpraktijk. Deze vinden plaats na de afronding van de cyclus. De eerste cyclus Mark Rothko en Alberto Giacometti heeft plaatsgevonden in het voorjaar 2009. Dit najaar bieden we de tweede cyclus aan:
MAGRI T T E EN DE SURREALI ST EN 4-DELI GE C Y C LUS Hoe verhouden zich de uitgangspunten van de Surrealisten tot de dieptepsychologische theorieën van Freud en Jung? vrijdag 6 november Lezing op de Vrije Academie: De uitgangspunten van het Surrealisme door kunsthistoricus Michael van Hoogenhuyze. Van 15.00 tot 17.00 uur.
zaterdag 7 november Een bezoek met lezing of rondleiding in het nieuwe René Magritte Museum in Brussel dat nu de grootse collectie werk van Magritte ter wereld bezit. Vertrek: Den Haag HS rond 09.00 uur vrijdag 13 november Lezing op de Vrije Academie: over het onderbewuste en de duiding van het droombeeld bij Jung en Freud. De spreker is begin september definitief bekend. Van 15.00 tot 17.00 uur. vrijdag 20 november Bibliotheekgesprek met alle deelnemers aan de cyclus: Het droombeeld als uitgangspunt voor de eigentijdse kunstbeoefening of kunstbeleving: concept of bevoorrechtte toegang tot een diepere werkelijkheid. Maximaal aantal deelnemers: 40 Kosten cyclus: 120/deelnemers VA H 70 (kosten inclusief trein Den Haag/Brussel, toegang museum en alle lezingen) Losse lezingen: H 10
Gedurende drie maanden bespreken we de vraag in hoeverre de kunstenaar een eigen methode hanteert om tot zijn werk te komen. We kunnen zien hoe in dat proces de kunstenaar ontdekkingen doet die middels andere activiteiten nooit gemaakt hadden kunnen worden. Daarmee is de kunstenaar een specifiek soort uitvinder. Aan de hand van deze overwegingen wordt aandacht besteed aan de ideeën die kunstenaars hebben over hun scheppingsproces. We zullen in het bijzonder zien hoe dit proces vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw veranderd is. Steeds zal ook gezocht worden naar de bronnen van deze opvattingen in het verleden. De lessen worden gegeven op maandagochtend van tien tot half één. Er zal gebruik gemaakt worden van “Het Muzisch Denken”, van Michael van Hoogenhuyze, te verkrijgen in de bibliotheek van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. maandag van 10.00 tot 12.30 uur 21 september–21 december 2009 Kosten: H 180/deelnemers VA gratis Voor inschrijving kan contact worden opgenomen met het secretariaat van de Vrije Academie: 070-3638968
Y V ES DE B LOC K (1952) Heeft beeldhouwen/keramiek gestudeerd CURSUS K UNSTBESCHOUWING Lessen over de theorie van de kunst door Michael van Hoogenhuyze
KUNST ALS METHODE De kunstenaar als uitvinder. Het creatieve proces als ontdekkingsreis.
aan de Academie van Temse in België, filosofie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, kunstfilosofie aan de Universiteit van Amsterdam en museologie aan de Reinwardt Academie/Universiteit van Leiden. Is docent keramiek bij het Koorenhuis (Den Haag) en de Werkschuit (Gouda). Lid van het kunstenaarscollectief I.O.T.K. Hij is voormalig directeur van de Vrije Academie Zoetermeer en momenteel hoofd afdeling beeldende kunst van het Koorenhuis. Hij is lid van de commissie Beeldende Kunst van het Fonds voor Cultuurparticipatie.
MIC HAEL VAN HOOGENHUYZE (1946) Is kunsthistoricus en reeds lange tijd verbonden aan het kunstonderwijs. Hij heeft les gegeven aan de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Als Lector van de KABK verrichtte hij van 2003 tot 2007 onderzoek naar denkprocessen in de kunst en naar de geschiedenis van het kunstonderwijs en de Koninklijke Academie in het bijzonder. In het kader daarvan verschenen in 2007 Het Muzisch Denken en een publicatie over de recente geschiedenis van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten Den Haag. Hij is één van de oprichters van Het Kunstgeografisch Genootschap, een stichting die de relatie tussen kunst en locatie onderzoekt, projecten op dat gebied ondersteunt en de discipline ontwikkelt van de Kunstgeografie. Aan diverse kunstprojecten heeft Michael van Hoogenhuyze een bijdrage geleverd: onder meer theoretische ondersteuning bij theaterproducties van ZTHollandia en De Veenfabriek, tentoonstellingen en publicaties met Jan van der Pol, Frans Lampe en Michel Snoep. Kunstgeografie, de relatie tussen muziek en beeldende kunst, relatie tussen kunst en wetenschap en de geschiedenis van het kunstonderwijs zijn voor hem gebieden van onderzoek.
C OLOF ON Samenstelling en redactie: Felix Villanueva Ontwerp: Wigger Bierma Druk: Albani drukkers, Den Haag Uitgave van Vrije Academie Werkplaats voor Beeldende Kunsten Den Haag, 2009
ELARENEG MUIDUTS 9002 RAAJAN EIMEDACA EJIRV ROOV STAALPKREW NETSNUK EDNEDLEEB AISOPMYS GAAH NED GNIWUOHCSEBTSNUK EIFOSOLIF