Behoort bij de beschikking van 24 mei, onder nummer 2005WEM002003i, van Gedeputeerde Staten van de Provincie Utrecht voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van IEH Group B.V. te Mijdrecht. VOORSCHRIFTEN MILIEUVERGUNNING
I N H O U D 1
2
3 4
5
Algemene voorschriften ............................................................................................2 1.1 Algemeen ........................................................................................................2 1.2 Terrein en gebouwen.......................................................................................2 1.3 Weegbrug ........................................................................................................3 1.4 Instructies van personeel en bedrijfsnoodplan ................................................3 1.5 Rapportage, meet- en registratieverplichting ..................................................4 Milieuaspecten en -componenten ..............................................................................5 2.1 Bodembescherming.........................................................................................5 2.2 Luchtverontreiniging.......................................................................................5 2.3 Geluid..............................................................................................................6 2.4 Brandgevaar ....................................................................................................6 2.5 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan ...............................................7 2.6 Afvalwater.......................................................................................................8 2.7 Energie ............................................................................................................8 Verwarmingg.............................................................................................................9 Afvalstoffenn.............................................................................................................9 4.1 Acceptatie........................................................................................................9 4.2 Procedures .....................................................................................................10 4.3 Registratie......................................................................................................10 4.4 Opslag ...........................................................................................................10 Algemeen........................................................................................................10 Opslagtermijn ................................................................................................10 Beëindiging van de inrichting..................................................................................11
1
BEGRIPPEN
2
VRAGENLIJST ACCEPTATIE- EN VERWERKINGSBELEID (A&V)
3
BRANDCOMPARTIMENTEN VAN DE INRICHTING
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
1
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
1
Algemene voorschriften
1.1
Algemeen
1.1.1
De inrichting mag uitsluitend elke dag, met uitzondering van erkende feestdagen, in werking zijn van 06.00 – 18.00 uur.
1.1.2
Voertuigen behorende bij de inrichting of van bezoekers van de inrichting mogen uitritten van derden naar de openbare weg niet blokkeren.
1.1.3
Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze beschikking geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen nadelige gevolgen hebben voor het milieu.
1.1.4
Het aantrekken van vogels, insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen door het treffen van doelmatige bestrijdings- c.q. afschermingsmethoden.
1.1.5
Telkens wanneer in de inrichting ongedierte wordt waargenomen zoals ratten, muizen, insecten, mijten e.d. moeten daartegen doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden genomen.
1.1.6
Eventueel toe te passen rodenticiden moeten zodanig zijn uitgelegd dat mens en/of huisdier daarmee niet zonder meer in contact kunnen komen.
1.1.7
De nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de inrichting dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen dan wel te worden beperkt.
1.1.8
De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren. Zwerfvuil, afkomstig van de inrichting, dat buiten de grenzen van de inrichting is geraakt moet eenmaal per week worden opgeruimd.
1.2
Terrein en gebouwen
1.2.1
Zowel de gebouwen als het open terrein van de inrichting dienen buiten werktijd voor onbevoegden te zijn afgesloten. Het open terrein dient hiertoe te zijn omgeven met een hekwerk van stevig metaalvlechtwerk dan wel anderszins met een hoogte van ten minste 1,80 m. Ter plaatse van aanwezige muren met een zelfde hoogte dan wel watergangen met een breedte van ten minste 2 m en een diepte van ten minste 80 cm kan het hekwerk achterwege blijven.
1.2.2
De ingang(en) tot het terrein van de inrichting vanaf de openbare weg moet(en) worden gevormd door een afsluitbaar hek of afsluitbare deur.
1.2.3
De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
1.2.4
Bij de ingangen moeten borden zijn geplaatst waarop duidelijk zijn vermeld: - naam, adres en telefoonnummer van de inrichting; - verboden voor onbevoegden; - openingstijden; - verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; - (globale) acceptatievoorwaarden; - telefoonnummer(s) in geval van brand en calamiteiten.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
2
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
1.2.5
Het bedrijfsterrein en het wegenstelsel moeten zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat ten behoeve van de hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden elk bedrijfsonderdeel goed bereikbaar is.
1.2.6
De hoofdafsluiters en -schakelaars voor aardgasaanvoer en elektriciteitsvoeding moeten aanwezig zijn op een goed zichtbare en onder alle omstandigheden goed bereikbare plaats en moeten zijn voorzien van ten minste een duidelijk leesbaar opschrift. Bij deze schakelaars moet duidelijk het doel van de schakelaar zijn aangegeven, alsmede het opschrift "BIJ BRAND AFZETTEN".
1.2.7
De aanvoer, opslag, overslag, bewerking en afvoer van afval dienen zodanig te geschieden dat zich geen afval binnen en buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging op of rondom het terrein van de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.
1.3
Weegbrug
1.3.1
De inrichting moet beschikken over een geijkte weegbrug die geschikt is voor het wegen van transportmiddelen voor de aan- en afvoer van afvalstoffen.
1.3.2
Een weegbrug: - mag uitsluitend in gebruik zijn indien de weegbrug na ijking door een hiertoe erkende instantie geschikt is bevonden; - moet zijn voorzien van een controlesticker van en aangebracht door een instantie erkend voor de ijking en/of controle van weegbruggen; - moet voldoen aan de eisen ten aanzien van onderhoud, herstel en herijking, gesteld door een hiertoe erkende instantie.
1.3.3
Van elke uitgevoerde ijking, controle, onderhoudsbeurt en reparatie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek.
1.4
Instructies van personeel en bedrijfsnoodplan
1.4.1
De in de inrichting werkzame personen moeten zijn geïnstrueerd over de voorschriften van deze vergunning, het praktische gebruik van de aanwezige brandblusmiddelen en de voorschriften hoe te handelen in geval van brand. Een kopie van de bij deze vergunning behorende voorschriften dient daartoe altijd op het bedrijf ter inzage aanwezig te zijn.
1.4.2
In overleg met de brandweer dient een bedrijfsnoodplan te zijn opgesteld om in geval van brand een goede bestrijding mogelijk te maken. Van het bedrijfsnoodplan moeten tenminste twee afschriften binnen de inrichting aanwezig zijn. Het plan moet ter inzage liggen nabij de weegbrug en dient ten minste de volgende onderdelen te bevatten: a. de waarschuwingsprocedure bij brand, intern en extern, de instanties en personen die moeten worden gewaarschuwd en de wijze waarop deze instanties en personen snel bereikbaar zijn; b. een rooster, waarin degenen vermeld zijn die belast zijn met: - de waarschuwingsprocedure; - het treffen van de in eerste instantie vereiste maatregelen; c. een opslagplan; dit plan moet ten minste vermelden: - de aard, de maximale en gemiddelde hoeveelheden en de opslaglocaties inzake gevaarlijke stoffen en ongevaarlijke stoffen; - de uitrusting, die aanwezig is voor de bestrijding van de bij brand vrijkomende giftige dampen, zoals speciale blusmiddelen, gasmaskers, etc. en de plaats(en) waar deze materialen zich bevinden;
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
3
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
d. overige zaken en wijzigingen die voor de brandbestrijding van belang kunnen zijn, zoals: - plaatsen, soort en capaciteit van het aanwezige brandbestrijdingsmateriaal, inclusief bepakking van een eventueel brandweervoertuig; - plaatsen van aansluitingen en afsluiters voor bluswater; - plaatsen van hoofd- en groepafsluiters in leidingen met brandbare stoffen; - plaatsen van elektrische schakelaars; - plaatsen en hoedanigheid van reddingsborden; - de wijze waarop tijdens een brand de verspreiding van verontreinigingen naar het gemeenteriool en de omgeving wordt beperkt dan wel voorkomen; - de wijze waarop na een brand de inrichting wordt schoongemaakt en hersteld; - de wijze waarop een brand wordt geëvalueerd. 1.4.3
Ten behoeve van een goede uitvoering van de controle en registratie van de geaccepteerde en afgevoerde afvalstoffen, de opslag en eventueel samenvoegen van afvalstoffen moeten duidelijke werkvoorschriften zijn gesteld. Deze werkvoorschriften moeten: - een verantwoorde uitvoering van de geaccepteerde en afgevoerde afvalstoffen, de opslag en het samenvoegen van afvalstoffen, wanneer dit volgens deze vergunning is toegestaan, mogelijk maken; - voor directe inzage beschikbaar zijn in de nabijheid van de weegbrug; - in een voor de betrokken personen leesbare taal zijn geschreven.
1.4.4
Voordat personeelsleden van derden werkzaamheden mogen verrichten op het terrein van de inrichting moeten zij zodanig zijn geïnstrueerd, dat de door hen te verrichten werkzaamheden niet in strijd zijn met het gestelde in deze beschikking.
1.4.5
Een ter zake kundig persoon moet zijn belast met het toezicht op de naleving van de in deze beschikking opgenomen eisen met betrekking tot de controle en registratie van de geaccepteerde en afgevoerde afvalstoffen, de opslag en eventueel samenvoegen van afvalstoffen.
1.5
Rapportage, meet- en registratieverplichting
1.5.1
Binnen de inrichting dient een milieulogboek bijgehouden te worden. Het milieulogboek dient ten minste te bevatten: - een exemplaar van de vigerende milieuvergunningen met bijbehorende voorschriften; - een registratie van de afgevoerde (gevaarlijke) afvalstoffen; - een registratie van het jaarlijks verbruik van gas, elektriciteit en water; - een opgave van de datum, de duur, de aard en de wijze van beperken of ongedaan maken van de gevolgen van alle storingen en calamiteiten die zich hebben voorgedaan en aanleiding hebben gegeven tot emissies of afvalstoffen; - de op schrift gestelde bevindingen c.q. resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven interne metingen, werkzaamheden c.q. controles. Tevens dient hierbij de datum van uitvoering en de naam van uitvoerende persoon/instantie te worden aangegeven; - afschriften van alle installatie- en keuringscertificaten, onderzoeksrapporten en meeten/of analyseresultaten die in deze vergunning worden genoemd. Het milieulogboek moet altijd aan een vertegenwoordiger van de Provincie Utrecht kunnen worden getoond en moet ten minste vijf jaar worden bewaard.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
4
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
2
Milieuaspecten en -componenten
2.1
Bodembescherming Algemeen
2.1.1
De opslag en het gebruik van bodembedreigende stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt.
2.1.2
Gemorste of gelekte bodembedreigende stof moet direct worden opgenomen. Hiertoe moeten voldoende voorzieningen, zoals geschikte absorptiemiddelen en vaten aanwezig zijn. Verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk. Bodembescherming
2.1.3
De overslag, opslag en mogelijke overige handelingen met kunststofafval moeten plaats vinden in de bedrijfshal dan wel onder de overkapping.
2.1.4
Indien overslag, opslag en mogelijke overige handelingen met kunststofafval plaats vinden onder de overkapping, mag hemelwater niet in het kunststofafval kunnen geraken.
2.1.5
De vloer van de bedrijfshal en de vloer onder de overkapping moeten vloeistofkerend zijn.
2.1.6
De balenpers moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte lekbak. In deze bak gelekte vloeistoffen moten dagelijks worden verwijderd. Deze vloeistoffen moeten worden behandeld en afgevoerd als gevaarlijk afval.
2.1.7
Indien op een vloeistofkerende vloer zich mogelijk bodembelastende vloeistoffen, zoals uit kunststofafval lekkende vloeistoffen, bij een incident verspreiden of dreigen te verspreiden, moeten onmiddellijk de volgende maatregelen worden genomen:- de (mogelijk) vrijkomende vloeistoffen moten onmiddellijk van de vloer worden verwijderd en worden opgeslagen als gevaarlijk afval; - de partij afvalstoffen mot onmiddellijk worden geplaatst in een vloeistofdichte lekbak; - indien naar verwachting de bodem is verontreinigd, moet binnen twee maanden na het incident de bodem hierop zijn onderzocht en indien nodig worden hersteld; - na het incident moet de oorzaak worden achterhaald en zo mogelijk moeten maatregelen worden genomen om de kans op herhaling te voorkomen dan wel te minimaliseren.
2.1.8
In de inrichting moet absorptiemateriaal aanwezig zijn voor mogelijk vrijkomende vloeistoffen uit afvalstoffen. Beheermaatregelen
2.1.9
Personeel moet zijn geïnstrueerd over hoe te handelen bij storingen en/of morsingen en in het gebruik van middelen ter voorkoming van verspreiding en indringing in de bodem van vrijgekomen stoffen.
2.2
Luchtverontreiniging
2.2.1
De bedrijfsvoering moet erop zijn gericht dat verspreiding van stof buiten de inrichting wordt voorkomen.
2.2.2
Indien wordt geconstateerd dat afvalstoffen geur verspreiden, die mogelijk buiten de inrichting tot geurhinder kan leiden, moet de betreffende partij zodanig worden
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
5
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
opgeslagen dat de geurhinder buiten de inrichting zo gering mogelijk is. De partij moet op zo kort mogelijk termijn, maar uiterlijk binnen twee weken worden afgevoerd naar een erkende verwerker. 2.2.3
Gedragingen van personen in de inrichting en maatregelen ter beperking van emissie van luchtverontreinigende stoffen dienen zodanig te zijn dat de emissie van die stoffen uit de inrichting zoveel mogelijk wordt beperkt.
2.3
Geluid
2.3.1
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de activiteiten van de inrichting mag op de in het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport aangegeven immissiepunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande "tabel geluidsgrenswaarden" genoemde waarden (in de in die tabel aangegeven perioden).
2.3.2
Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de activiteiten van de inrichting de inrichting mag op de in het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport aangegeven immissiepunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande "tabel geluidsgrenswaarden" genoemde waarden.
Immissiepunt
Grenswaarde LAr,LT (dB(A))
Grenswaarde LAmax (dB(A))
Dag
avond
nacht
dag
avond
nacht
Industrieweg 48 Industrieweg 33
43 43
-
31 31
58 58
-
58 58
Industrieweg 35
42
-
31
59
-
59
Industrieweg 37 Industrieweg 41
41 42
-
30 30
57 57
-
57 57
Controlepunt Genieweg
49
-
38
66
-
66
Tabel geluidsgrenswaarden: - dagperiode: 07.00 - 19.00 uur; - avondperiode: 19.00 - 23.00 uur; - nachtperiode: 23.00 - 07.00 uur. 2.3.3
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus, alsmede de beoordeling van de meetresultaten moet gebeuren overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (uitgave 1999, Ministerie van VROM).
2.4
Brandgevaar Blusmiddelen
2.4.1
Binnen de inrichting moeten tenminste de op de bij de aanvraag behorende tekening(en) aangegeven brandblusmiddelen op de daarvoor bestemde plaats aanwezig en gebruiksgereed zijn.
2.4.2
Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn. Brandblusmiddelen die op enigerlei wijze niet voldoende herkenbaar zijn (geplaatst in kasten e.d.) moeten zijn aangeduid door middel van een daarvoor geschikt en op afstand zichtbaar pictogram.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
6
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
2.4.3
Brandblussers moeten zijn uitgevoerd en onderhouden overeenkomstig NEN 2559. Slanghaspels moeten zijn uitgevoerd en onderhouden overeenkomstig NEN-EN 671-3. Een brandblusmiddel moet zijn voorzien van een label of sticker met daarop de laatste controledatum. Compartimentering en brandwerendheid
2.4.4
De inrichting moet zijn gecompartimenteerd overeenkomstig de in bijlage bij de voorschriften opgenomen tekening.
2.4.5
Wanden, vloeren en plafonds, waaraan in deze voorschriften eisen over brandwerendheid worden of zijn gesteld, moeten ook voor wat betreft hun aansluiting op andere constructiedelen en voor wat betreft de doorvoeringen van kabels, leidingen en kanalen een brandwerendheid bezitten overeenkomende met de aan deze wanden, vloeren en plafonds gestelde brandwerendheden, dan wel daaraan geen afbreuk doen.
2.4.6
Deuren en luiken in wanden, vloeren en plafonds waaraan in deze vergunning brandwerendheidseisen zijn gesteld, moeten een brandwerendheid bezitten overeenkomende met de aan de wand, vloer of het plafond waarin deze zich bevinden gestelde brandwerendheid, dan wel daaraan geen afbreuk doen.
2.4.7
Deuren en luiken met een brandwerende functie moeten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen gesloten zijn en in geopende stand slechts kunnen worden vastgezet door middel van een voorziening die de deuren of luiken automatisch laat sluiten zodra een toestand intreedt, waarin deze hun brandwerende functie moeten vervullen.
2.4.8
Ventilatie- of luchtverwarmingskanalen evenals ventilatie-openingen of ventilatieroosters moeten ter plaatse van de doorvoering door wanden, vloeren of plafonds, waaraan in deze vergunning brandwerendheidseisen zijn gesteld, zijn voorzien van een doelmatige brandklep, tenzij deze kanalen zodanig zijn uitgevoerd dat deze aan voornoemde eisen van brandwerendheid voldoen, dan wel daaraan geen afbreuk doen. De brandklep moet automatisch sluiten zodra een toestand intreedt, waarin deze zijn brandwerende functie moet vervullen.
2.4.9
Ramen of lichtopeningen in wanden of plafonds, waarvoor in deze vergunning eisen over brandwerendheid worden of zijn gesteld, moeten in de dichte stand zijn vastgezet, dan wel zelfsluitend zijn uitgevoerd en moeten een brandwerendheid bezitten overeenkomende met de aan de wand of het plafond waarin deze zich bevinden gestelde brandwerendheid, dan wel daaraan geen afbreuk doen.
2.4.10
De compartimenten moeten zijn voorzien van een deluge blusinstallatie.
2.4.11
De inrichting moet zijn voorzien van een geboorde put voor de aanvoer van bluswater ten behoeve van de benodigde bluswatercapaciteit voor de brandweer.
2.4.12
De inrichting moet beschikken over een brandmeldsysteem die is doorgeschakeld naar de centrale meldkamer van de brandweer Utrecht.
2.4.13
De vloeren van de bedrijfshal moeten vervaardigd zijn van onbrandbaar materiaal.
2.5
Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan
2.5.1
Van binnen de inrichting afkomstige afvalstoffen moeten worden bewaard in een doelmatig afgesloten container. Houten pallets moeten worden geretourneerd naar de leverancier van de partij afvalstoffen waarvoor de pallets zijn gebruikt. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval buiten de inrichting kan verspreiden.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
7
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
2.5.2
In de inrichting mogen niet meer dan 50 kg of liter gevaarlijke (afval)stoffen aanwezig zijn.
2.5.3
De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen moeten naar categorieën gescheiden worden verzameld, bewaard en afgegeven in afzonderlijke daartoe geschikte opslagmiddelen. Deze opslagmiddelen moeten bestand zijn tegen de gevaarlijke afvalstoffen en zijn voorzien van een goed sluitend deksel.
2.6
Afvalwater
2.6.1
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur, en; b. de verwerking niet wordt belemmerd van riool- en zuiveringsslib, verwijderd uit een openbaar riool of door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en; c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt.
2.6.2
Niet verontreinigd hemelwater van daken en terreinen behorende bij de inrichting moet rechtstreeks naar het schoonwaterriool worden afgevoerd.
2.6.3
Het bedrijfsafvalwater, inclusief huishoudelijk afvalwater, verontreinigd koelwater en/of verontreinigd hemelwater mag uitsluitend worden geloosd in het openbaar riool voor de afvoer van vuilwater.
2.6.4
Er moet eenmalig worden gecontroleerd of het schoonwaterriool respectievelijk het vuilwaterriool van het bedrijf correct is aangesloten op het openbaar schoonwaterriool respectievelijk het openbaar vuilwaterriool. Een schriftelijk bewijs dat de aansluitingen correct zijn bevonden, moet in de inrichting aanwezig zijn.
2.6.5
Het is niet toegestaan een afvoer vanuit een ander perceel of inrichting dan het in deze vergunning genoemde op de eigen bedrijfsriolering aan te sluiten of aangesloten te hebben.
2.7
Energie
2.7.1
Als uit de registratie van het energieverbruik blijkt dat het elektriciteitsverbruik meer was dan 50.000 kWh per jaar en/of het gebruik van andere energiedragers meer was dan 25.000 m3 aardgasequivalenten per jaar, moet binnen 3 maanden na het bekend worden van deze gegevens een onderzoek, overeenkomstig het gestelde in de Circulaire Energie in de milieuvergunning (Infomil, oktober 1999), zijn verricht naar de technische en economische haalbaarheid van reductiemogelijkheden voor het energieverbruik van de inrichting.
2.7.2
De resultaten van het in het vorige voorschrift bedoelde onderzoek moeten worden vastgelegd in een rapport dat tenminste de volgende gegevens bevat: a. beschrijving van de inrichting; b. beschrijving van de energiehuishouding, dat wil zeggen een overzicht van de energiebalans van het totale object en een toedeling van ten minste 90% van het totale energieverbruik aan individuele installaties en processen;
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
8
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
c. een inschatting van het energiebesparingspotentieel (de gangbare energiebesparende voorzieningen voor het betreffende onderdeel, die nog niet zijn getroffen) van de installaties en (deel)processen die volgens de energiehuishouding de grootste bijdrage in het totale verbruik hebben; d. een overzicht van energiebesparende maatregelen die binnen (een gedeelte van) de inrichting zijn of worden getroffen, en die bijdragen aan een zodanig zuinig gebruik van energie als redelijkerwijs mogelijk is (inclusief een uitvoeringstermijn voor nog te treffen maatregelen); Uiterlijk binnen drie maanden na uitvoering van het onderzoek, moet het onderzoeksrapport ter goedkeuring aan het hoofd van de sector V&H/Ketenbeheer worden overgelegd. Dit rapport moet worden bewaard in het milieulogboek.
3
Verwarming
3.1.1
Een verwarmingsinstallatie mag uitsluitend bestaan uit een aardgasgestookte centrale verwarmingsinstallatie met een stookvermogen van niet meer zijn dan 130 kW op bovenwaarde.
3.1.2
Verwarmings- en stooktoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt.
3.1.3
Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden.
3.1.4
Afsluiters in vaste gasleidingen moeten goed bereikbaar zijn en zijn aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas, en zodanig dat zij onder alle omstandigheden te bedienen zijn.
3.1.5
Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadiging zijn beschermd of zodanig zijn aangebracht dat hiervoor niet behoeft te worden gevreesd.
4
Afvalstoffen
4.1
Acceptatie
4.1.1
In de inrichting mogen de volgende soorten en hoeveelheden afvalstoffen per jaar worden geaccepteerd: - kunststoffen van de Eural code 20 01 39: 126.000 ton - papier en karton van de Eural code 20 01 01: 14.000 ton.
4.1.2
Afvalstoffen die niet geaccepteerd mogen worden, maar die bij inspectie van een aangeboden partij worden aangetroffen, moeten onmiddellijk uit de betreffende partij worden verwijderd en naar soort gescheiden en in goed gesloten verpakking worden opgeslagen. Deze afvalstoffen moeten zo spoedig mogelijk naar een daarvoor erkende be- of verwerkingsinrichting worden afgevoerd.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
9
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
4.1.3
De geaccepteerde afvalstoffen moeten worden afgevoerd naar een erkende verwerker voor hergebruik van deze materialen.
4.1.4
Geaccepteerde afvalstoffen, die niet geschikt zijn voor hergebruik, moten worden afgevoerd naar een voor deze afvalstoffen erkende verbrandinstallatie.
4.2
Procedures
4.2.1
Binnen één maand na het van kracht worden van de vergunning, moet een beschrijving van de acceptatieprocedure en administratieprocedure - ten behoeve van de acceptatie, handelingen met de geaccepteerde afvalstoffen binnen de inrichting en af te voeren afvalstoffen - ter goedkeuring aan het hoofd van de sector V&H/Ketenbeheer worden gezonden.
4.2.2
Deze beschrijving moet voldoen aan de randvoorwaarden in bijlage 2 bij deze voorschriften. Aanvullend moet ten minste altijd een visuele controle worden gedaan op mogelijk bodembelastende stoffen en de controle op mogelijk geurverspreidende stoffen.
4.2.3
Wijzigingen in de goedgekeurde acceptatieprocedure en administratieprocedure moeten, voordat deze zijn doorgevoerd, eveneens schriftelijk zijn goedgekeurd door het hoofd van de sector V&H/Ketenbeheer.
4.2.4
De vergunninghouder is verplicht te werken volgens de goedgekeurde acceptatieprocedure en administratieprocedure, inclusief eventueel goedgekeurde wijzigingen.
4.3
Registratie
4.3.1
Er dient een sluitend verband te bestaan tussen goederenadministratie en financiële administratie.
4.3.2
De geregistreerde gegevens moeten dagelijks worden bijgehouden, gedurende ten minste vijf jaar in de inrichting worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenaren ter inzage worden gegeven.
4.4
Opslag
Algemeen 4.4.1
Binnen de inrichting mogen de volgende hoeveelheden opgeslagen afvalstoffen niet worden overschreden: - kunststof: 9.692 ton - papier en karton: 1.077 ton.
4.4.2
Partijen afvalstoffen moeten gescheiden worden gehouden. Een partij moet door middel van een merkteken of andere aanduiding identificeerbaar zijn.
4.4.3
De opgeslagen afvalstoffen mogen niet hoger zijn opgeslagen dan 7 m.
Opslagtermijn 4.4.4
Voor zover in deze voorschriften geen kortere termijn genoemd is, mogen afvalstoffen niet langer dan één jaar in de inrichting worden opgeslagen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
10
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005
4.4.5
Als de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing mag in afwijking van het voorgaande voorschrift de opslag plaatsvinden gedurende ten hoogste drie jaar.
5
Beëindiging van de inrichting
5.1.1
Uiterlijk 2 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghoud(st)er schriftelijk melding worden gedaan aan het hoofd van de sector V&H/Ketenbeheer. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting.
5.1.2
Alvorens het gebruik van de inrichting te beëindigen alsmede voordat de geldigheidsduur van de vergunning verstrijkt, moet een eindsituatieonderzoek naar de bodem zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform de NEN 5740, de analyses moet worden uitgevoerd door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingsysteem hanteert dat gebaseerd is op NEN-EN-ISO/IEC 17025. In afwijking van de genoemde onderzoeksnorm kan worden volstaan met een andere onderzoeksstrategie als hieromtrent vóór de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek schriftelijke goedkeuring is verkregen van met het hoofd van de sector V&H/Ketenbeheer. De opzet van het onderzoek moet vooraf ter goedkeuring aan met het hoofd van de sector V&H/Ketenbeheer worden voorgelegd.
5.1.3
De resultaten van het onderzoek moeten binnen vier weken na uitvoering aan het hoofd van de sector V&H/Ketenbeheer worden overgelegd.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
11
IEH Group B.V. te Mijdrecht voorschriften beschikking d.d. 24 mei 2005