Bijlage 1
Ús Waarglês Leefberens Fryslân monitoringskader en nulmeting 2011 versie 12-01-2012
Afdeling Beleids- en Geoinformatie Info: Marco Smulders
Inleiding Onlangs is de Beleidsnota Plattelân 2012-2015 (BNP) opgesteld. Onderdeel van de nota vormt voorliggend monitoringskader en nulmeting. Het zogenaamde “Waarglês leefberens Fryslân”. De monitoring en evaluatie van het plattelandsbeleid is gericht op het: 1. volgen van trends en ontwikkelingen 2. inzicht krijgen in de (verschillen in ) ontwikkelingen op regionaal en lokaal niveau 3. signaleren van problemen of probleemgebieden 4. delen en verspreiden van kennis 5. inzicht krijgen in effecten van beleid (c.q. ingezette projectsubsidies) Het gaat dan met name om kennis en informatie omtrent de leefbaarheid en sociaal-economische vitaliteit van kernen op het Friese platteland. De Noordelijke Rekenkamer heeft geconstateerd dat de provincie vanuit haar regierol eigenlijk zicht moet hebben op de gehele keten van voorbereiding, formulering, uitvoering, monitoring, bijsturing en evaluatie van het beleid. Daar hoort bij dat de provincie inzicht heeft in (de ontwikkeling van) de leefbaarheid en sociaal-economische vitaliteit in de verschillende regio’s en dorpen. Dat biedt een basis om regionaal maatwerk te leveren en een meer doeltreffende inzet van beschikbare overheidsmiddelen te genereren. Leefbaarheid: normen versus bewonerservaring Leefbaarheid is een moeilijk te vatten begrip, maar binnen dit plattelandsbeleid wordt er vanuit gegaan dat een dorp leefbaar is als er sprake is van: Een gevarieerde bevolkingsopbouw Voldoende geschikte woningen Goed bereikbare voorzieningen Voldoende bereikbaar werk Een rijk gemeenschapsleven Grote organisatiekracht Voldoende aandacht van organisaties. Hierbij zijn geen normen gesteld voor de begrippen gevarieerd, voldoende, goed, rijk en groot. Leefbaarheid is namelijk sterk afhankelijk van tijd en plaats. Er is aantal ontwikkelingen en trends gaande die de leefbaarheid van het Friese platteland onder druk zetten. Echter de normen van nu zijn wellicht niet meer de normen van over enkele jaren. In de tijd veranderen de voorwaarden en behoeften van inwoners, bijvoorbeeld als gevolg van technologische ontwikkeling of veranderingen in de bevolkingssamenstelling. Ook betekent leefbaarheid voor de inwoners in een stadswijk over het algemeen wat anders dan voor de inwoners van een klein dorp. Leefbaarheid hangt dus ook samen met wat de inwoners in een bepaald dorp zelf ervaren of waar ze behoefte aan hebben (nu en later). Inzicht in de ervaren leefbaarheid is op dit moment in Fryslân niet voor handen en kan ook niet op korte termijn voor alle dorpen in Fryslân in beeld gebracht worden. Enkele gemeenten voeren wel zelf regelmatig leefbaarheidsonderzoeken 1, maar dat levert een verre van compleet beeld voor heel Fryslân op; nog los van verschillen in vragenlijsten die ze daarbij hanteren. Onlangs heeft Partoer de Provincie benaderd met het voorstel om in samenwerking met het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) een dergelijk onderzoek op te gaan zetten. Vanuit de provincie is echter het standpunt ingenomen daar vooralsnog niet in te participeren, maar eerst te kijken wat we allemaal al aan indicatoren op een rij 1
Bijvoorbeeld de Dorpsspiegels in Opsterland, de Wijkatlas in Smallingerland en verschillende gemeenten en woningcorporaties die via Lemon de leefbaarheid in beeld brengen.
2
hebben. Dit waarglês geeft daar actueel een beeld van. Er wordt wel in overleg met Partoer en het SCP gekeken op welke wijze wel samenwerking tot stand kan komen. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om enkele leefbaarheidsvragen in het Woningbehoefteonderzoek Fryslân op te nemen indien dat in 2012 weer uitgevoerd gaat worden. Indicatoren Voorliggend monitoringskader richt zich vooralsnog op indicatoren uit bestaande gegevensbronnen of gegevens die op korte termijn in beeld kunnen komen. Daarbij gaat het dus om indicatoren die (volgens de gangbare literatuur) iets zouden kunnen zeggen over de leefbaarheid en sociaal economische vitaliteit in dorpen. We onderscheiden de volgende set indicatoren. Thema Bevolking Leven Werken
Wonen
Beleven
Indicator 1. procentuele ontwikkeling inwonertal 2. (toename) aandeel 65-plussers in bevolking 3. complete dorpen 4. bereikbaarheid (bovenregionale) voorzieningen 5. ontwikkeling werkgelegenheid 6. ontwikkeling aantal niet werkende werkzoekenden 7. ontwikkeling omvang woningvoorraad 8. ontwikkeling leegstand 9. ontwikkeling aantal te koop staande woningen 10. Aantal sportverenigingen per 100 inwoners 11. Aantal culturele verenigingen per 100 inwoners 12. Score traditie van samenwerking
Organisatiekracht Wurkfermidden
13. Indicator sociale cohesie /zelfredzaamheid 14. Score organiserend vermogen plattelandsnetwerk
Bron CBS-statline CBS-statline Provincie, WGR, CFI Provincie Werkgelegenheidsregister (WGR) UWV Werkbedrijf CBS-statline Provincie, gemeenten Funda Sport Fryslân Nog niet volledig gedekt (o.a. Keunstwurk) Nog niet volledig gedekt (o.a. VFVW, Sport Fryslân) niet beschikbaar Doarpswurk
Het gaat vooral om de relatieve verschillen tussen de regio’s en (soorten) dorpen 2. In regio’s/dorpen die op meerdere aspecten (ver) achter blijven bij het gemiddelde 3 kan er sprake zijn van leefbaarheidsproblemen. Of het ook zo door de bewoners ervaren wordt is daarmee dus niet gezegd en dat zou uit nader onderzoek moeten blijken. Het is zaak alert te zijn op veranderingen en (beleids)inspanningen daar in te zetten waar ze het hardst nodig zijn of het meest effectief zullen zijn. Goed inzicht in regionale en lokale verschillen geeft daarmee houvast voor een gerichte inzet van middelen (“het geld daar inzetten waar het hardst nodig is of het meest effectief is”). Dit is ook wat de Noorderlijke Rekenkamer heeft geadviseerd. In het vervolg van voorliggend waarglês worden de indicatoren voor het monitoringskader verder uitgewerkt. Hierbij wordt gelijk de geactualiseerde nulmeting 2011 gepresenteerd. Deze moet gezien worden als vervanging van de nulmeting 2009 uit het Plattelândrapport 2005-2008. Aangezien het monitoringskader (en achterliggende gegevens) een schat aan informatie bevat welke zich goed leent voor visuele presentaties wordt ook gewerkt om elementen in kaartlagen in het Geoportaal op te nemen. Het monitoringskader heeft hoofdzakelijk een functie als contextmonitoring (welke ontwikkelingen/trends zien we?) en deels als beleidsmonitoring (worden de gestelde doelen gehaald). 2
We onderscheiden de 5 plattelandsregio’s en de omvang van dorpen naar inwonertal in 5 klassen (ook in combinatie met elkaar). 3 Per indicator zal afhankelijk van de spreiding van de gemeten waarden nog bepaald worden welke klasse-indeling een goede signalering vormt voor (extreme) afwijkingen van het gemiddelde.
3
Voor de verschillen tussen de regio’s is een apart traject van SWOT’s opgestart. Deels zijn onderstaande indicatoren ook bij de analyse voor de SWOT’s betrokken, maar het blikveld van indicatoren is daarbij wat breder. Een deel van de indicatoren kan wellicht ook gebruikt worden voor projectevaluaties. Deze insteek van projectevaluaties wordt in het uitvoeringsprogramma van de BNP verder uitgewerkt. 1. Bevolking: procentuele ontwikkeling inwonertal Een actuele trend is krimp van de bevolking. Op zich is bevolkingsafname niet erg en kan begeleid worden, maar in sterk (bovengemiddeld snel) krimpende dorpen kunnen extra leefbaarheidsproblemen aan de orde zijn omdat het draagvlak voor diverse voorzieningen plotseling weg valt, versnelde leegstand van woningen en gebouwen op kan treden en een algehele neerwaartse spiraal kan ontstaan waardoor meer inwoners gaan vertrekken 4.
Omschrijving kleine plattelandskern middelgrote plattelandskern grote plattelandskern grotere kern grote kern
Klasse aantal inwoners
Aantal kernen (2011)
Aantal inwoners (2001)
(2006)
Aandeel Friese bevolking
(2011)
(2001)
(2006)
(2011)
<500 inw.
229
48.991
48.985
48.586
7,8%
7,6%
7,5%
500-1.500 inw
116
106.797
109.482
108.773
16,9%
17,0%
16,8%
1.500-5.000 inw.
52
133.039
134.057
133.760
21,1%
20,9%
20,7%
5.000-15.000 inw.
18
155.088
158.476
159.978
24,6%
24,7%
24,7%
4
186.692
191.296
196.456
29,6%
29,8%
30,3%
totaal Fryslân
419
630.607
642.296
647.553
100%
100%
100%
Omschrijving
Aantal kernen (2001)
<0% (krimp)
0%-0,5% (stabiel)
>0,5% (groei)
kleine plattelandskern middelgrote plattelandskern grote plattelandskern grotere kern grote kern
>15.000 inw.
Klasse aantal inwoners
Gem. jaarlijkse groei inwonertal '01-'11
<500 inw.
227
132
40
55
500-1.500 inw.
116
59
36
21
1.500-5.000 inw.
52
23
22
7
5.000-15.000 inw.
18
5
7
6
>15.000 inw.
4
0
3
1
417
219
108
90
totaal Fryslân
Ontwikkeling inwonertal op kernniveau per 1-1-2011 (gemiddelde Fryslân: +0,26%)
2. Bevolking: (toename) aandeel 65-plussers in de bevolking Een tweede trend is vergrijzing van de bevolking. Vaak wordt aangenomen dat een gevarieerde bevolkingsopbouw essentieel is voor de leefbaarheid. Dat kan op zich al bestreden worden, maar sowieso dient hierbij aangemerkt te worden dat de aanstaande vergrijzingsgolf er in elk geval al voor zorgt dat de bevolkingsopbouw in de provincie minder gevarieerd wordt. Er zullen absoluut en relatief steeds meer ouderen zijn en minder jongeren (vergrijzing en ontgroening). Pas na 2030 zal deze trend over het hoogtepunt heen zien. Het gaat daarom bij deze indicator ook om relatieve verschillen. Welke dorpen zijn het sterkst vergrijsd of maken een sterke vergrijzing door? Ook hierbij geldt dat een al te snelle ontgroening of vergrijzing extra druk kan zetten op de leefbaarheid.
Omschrijving
Klasse aantal inwoners
Aantal kernen (2011)
4
<15%
15%-19%
>19%
niet vergrijsd
matig vergrijsd
vergrijsd
Ook het aantal huishoudens is in dit verband relevant, maar op dorpsniveau minder betrouwbaar in beeld te brengen omdat er alleen afgeronde cijfers over bestaan (op 5- of 10-tallen).
4
kleine plattelandskern
<500 inw.
229
155
42
32
500-1.500 inw.
116
80
23
13
1.500-5.000 inw.
52
21
17
14
5.000-15.000 inw.
18
0
9
9
>15.000 inw.
4
1
2
1
419
257
93
69
middelgrote plattelandskern grote plattelandskern grotere kern grote kern totaal Fryslân
Aandeel 65-ers op kernniveau per 1-1-2010 (gemiddelde Fryslân: 17%)
3. Leven: Complete dorpen Voorzieningen zijn relevant voor de leefbaarheid van een dorp. Het hoeft echter niet altijd te betekenen dat ze in het dorp zelf aanwezig zijn, maar wel dat ze goed bereikbaar zijn in de omgeving. Aan de hand van 7 basisvoorzieningen (basisschool, supermarkt huisarts, dorpshuis, bank of postagentschap, halte voor openbaar vervoer en een woonzorgvoorziening voor ouderen of gehandicapten) zijn de dorpen in te delen naar: - complete dorpen (heeft 6 of 7 basisvoorzieningen); - niet complete dorpen (heeft 3 tot 5 basisvoorzieningen); - dorp met beperkte voorzieningen (2 of minder basisvoorzieningen). Op basis van cijfers van 2008 is onderstaande inventarisatie gedaan. Dit kan om de paar 3 à 4 jaar opnieuw geïnventariseerd worden om bijvoorbeeld te kijken of het aandeel complete dorpen onder de kleinste kernen verder afneemt, of het aantal kernen zonder basisschool verder toeneemt, etc.. Aantal dorpen Klasse aantal inwoners <500 inw.
0-2 voorzieningen (beperkt)
3-5 voorzieningen (niet compleet)
6 of 7 voorzieningen (compleet)
224
165
59
0
500-1.500 inw.
118
23
78
17
1.500-5.000 inw.
52
1
19
32
5.000-15.000 inw.
19
0
1
18
>15.000 inw.
4
0
0
4
417
189
157
71
totaal Fryslân
Compleetheid dorpen op kernniveau per begin 2008
Er is een start gemaakt om bovenstaand beeld te actualiseren. In 2012 wordt dit verder uitgewerkt. Recent zijn al wel de basisscholen geactualiseerd. Onderstaande tabel geeft hier een beeld van.
Klasse aantal inwoners <500 inw.
onder opheffingsnorm
binnen 10% van opheffingsnorm
binnen 20% van opheffingsnorm
boven 20% van opheffingsnorm
Eindtotaal
26
7
14
28
75
7
500-1.500 inw.
34
4
97
142
1.500-5.000 inw.
9
3
95
107
5.000-15.000 inw.
3
1
76
80
>15.000 inw. totaal Fryslân
4
4
3
56
67
76
18
25
349
468
Aantal basisscholen onder of nabij de gemeentelijke opheffingsnorm per december 2011
5
4. Leven: bereikbaarheid (bovenregionale) voorzieningen Het gaat qua bereikbaarheid met name om de bereikbaarheid van de stedelijke en regionale centra met bovenregionale voorzieningen zoals ziekenhuizen, middelbare en hoge scholen, theaters en bioscopen 5. Je kunt de reisafstanden per voorziening in kaart brengen (en analyseren hoe dit zich ontwikkelt als er voorzieningen verdwijnen of als er nieuwe infrastructuur wordt aangelegd). Meer algemeen kan ook gekeken worden naar de reisafstand tot het dichtstbijzijnde stedelijk centrum, regionaal centrum of compleet dorp. Gem. reistijd naar dichtstbijzijnde: Klasse aantal inwoners <500 inw.
stedelijk centrum
Aandeel kernen op meer dan 15 minuten reisafstand van dichtstbijzijnde:
regionaal centrum 9,12
stedelijk centrum
13,13
24%
regionaal centrum 5%
500-1.500 inw.
14,08
9,30
31%
6%
1.500-5.000 inw.
12,42
7,68
23%
2%
5.000-15.000 inw.
10,45
1,30
11%
0%
>15.000 inw.
0,00
0,00
0%
0%
13,06
8,57
25%
5%
totaal Fryslân
Gemiddelde reistijd per auto (in minuten) naar het dichtstbijzijnde stedelijk of regionaal centrum
Onder het thema “leven” kunnen we ook nog denken aan het aspect veiligheid. Er wordt nader bekeken of er nog een indicator voor veiligheid aan het waarglês toegevoegd moet worden. 5. Werken: ontwikkeling werkgelegenheid Er wordt wel eens gesteld dat er in de dorpen geen werk is. Dit is wat ongenuanceerd en kan bestreden worden, maar dat neemt niet weg dat het merendeel van de werkgelegenheid wel in de grotere kernen zit. Niet iedereen heeft echter de beschikking over een auto of is om andere redenen in staat om dagelijks naar een grotere kern te reizen voor werk. Ook in de kleinere kernen zou werkgelegenheid moeten zijn. Ook omdat lokale bedrijvigheid vaak bijdraagt in verenigingsleven, etc. Door de ontwikkeling van de werkgelegenheid op dorpsniveau te volgen kan een beeld verkregen worden of de werkgelegenheid op peil blijft. We kijken daarbij naar het aantal banen, het aantal vestigingen en het aantal zogenaamde micro-ondernemingen. Wel vormt de registratie van de werkgelegenheid in de landbouwsector een aandachtspunt. Vanwege gewijzigde registratieprocedures zal pas vanaf 2010 een betrouwbare reeks ontstaan.
5
In het kader van het Onderzoek Krimp en Groei, de Staat van Fryslân en de Agenda Leefbaar Platteland zijn de ligging van diverse voorzieningen in kaart gebracht en geo-analyses gedaan met betrekking tot de reistijd met de auto.
6
Klasse aantal inwoners
Aantal vestigingen (2001)
Totaal banen (2001)
Aantal vestigingen (2011)
Totaal banen (2011)
Ontw. Vestigingen 2001-2011
Ontw. banen 2001-2011
< 500 inw.
2465
7309
3949
8159
60,2
11,6
500 - 1.500 inw.
4946
16386
7685
16991
55,4
3,7
1.500 - 5.000 inw.
5858
25919
8792
28466
50,1
9,8
Totaal platteland
13269
49614
20426
53616
53,9
8,1
5.000 - 15.000 inw.
7398
50140
10870
54027
46,9
7,8
>15.000 inw.
8718
100579
13704
109764
57,2
9,1
Totaal grote kernen
16116
150719
24574
163791
52,5
8,7
29385
200333
45000
217407
53,1
8,5
totaal Fryslân
6
Aantal en ontwikkeling vestigingen en arbeidsplaatsen 2001-2011 (exclusief landbouwsector ) Aantal vestigingen (2011)
Totaal banen (2011)
Aandeel vestigingen
Aandeel banen
< 500 inw.
6094
12157
11,9
500 - 1.500 inw.
9702
20989
19,0
9,1
1.500 - 5.000 inw.
10172
31354
19,9
13,7
25968
64500
50,8
28,1
5.000 - 15.000 inw.
11345
54969
22,2
23,9
>15.000 inw.
Totaal platteland
5,3
13765
110066
26,9
48,0
Totaal grote kernen
25110
165035
49,2
71,9
totaal Fryslân
51078
229535
100
100
Aantal vestigingen en arbeidsplaatsen 2011 (inclusief landbouw) Aantal vestigingen landbouw (2011)
Totaal banen landbouw (2011)
Aandeel vestgingen
Aandeel banen
< 500 inw.
2145
3998
35,3
33,0
500 - 1.500 inw.
2017
3998
33,2
33,0
1.500 - 5.000 inw.
1380
2888
22,7
23,8
5542
10884
91,2
89,7
5.000 - 15.000 inw.
475
942
7,8
7,8
>15.000 inw.
61
302
1,0
2,5
536
1244
8,8
10,3
6078
12128
100
100
Totaal platteland
Totaal grote kernen totaal Fryslân
Aantal landbouwvestigingen en arbeidsplaatsen in de landbouwsector 2011
6
Vanaf 2010 registreert het register landbouwvestigingen met bijbehorende werkgelegenheid op vestigingsniveau. Hiervoor werd gebruik gemaakt van geaggregeerde statistiek. Een vergelijking tussen 2011 en 2001 op kernniveau is hierdoor niet mogelijk voor de landbouwsector.
7
6. Werken: ontwikkeling werkloosheid Als aanvulling of contramal kan ook de ontwikkeling van de werkeloosheid op dorpsniveau een beeld geven van achteruitgang of vooruitgang qua leefbaarheid. Voor deze indicator zijn niet voor alle kernen cijfers voor handen aangezien het CWI (de bronhouder) geen cijfers onder 10 personen publiceert. Cijfers over afgelopen jaren zijn beschikbaar maar moeten nog geanalyseerd worden. Om nog wat specifieker zicht te krijgen op ontwikkelingen met betrekking tot de sociaal-economische vitaliteit van het platteland zouden er nog indicatoren aan toegevoegd kunnen worden die iets zeggen over de aanleg van het glasvezelnetwerk (ICT-toepassingen), het gebruik van streekproducten (algemeen en bij zorginstellingen/restaurants) en het aantal kleinschalige ondernemingen (minder dan 10, cq. minder dan 5 arbeidsplaatsen van 15 uur of meer). Vooralsnog zijn voor de eerste 2 aspecten geen goede cijfers beschikbaar. De kleinschalige ondernemingen zijn in onderstaande tabel weergegeven. Vestigingen met aantal arbeidsplaatsen <10
<5
Totaal
Aandeel <10
<5
< 500 inw.
5959
5667
6094
97,8
93,0
500 - 1.500 inw.
9418
8877
9702
97,1
91,5
1.500 - 5.000 inw.
9674
9041
10172
95,1
88,9
25051
23585
25968
96,5
90,8
Totaal platteland 5.000 - 15.000 inw.
10342
9329
11345
91,2
82,2
>15.000 inw.
12276
11057
13765
89,2
80,3
Totaal grote kernen
22618
20386
25110
90,1
81,2
totaal Fryslân
47669
43971
51078
93,3
86,1
Aantal en aandeel kleinschalige ondernemingen 2011 op kernniveau
7. Wonen: ontwikkeling woningvoorraad De indicatoren met betrekking tot de woningvoorraad moeten in samenhang bekeken worden. Tesamen geven de indicatoren een indicatie of er regionaal en lokaal overschotten of tekorten in het aanbod lijken te ontstaan. Op regionaal niveau kunnen hier ook de huishoudensprognoses nog bij betrokken worden om te kijken hoe de vraag zich ontwikkeld. Gem. jaarlijkse groei woningvoorraad Omschrijving kleine plattelandskern middelgrote plattelandskern grote plattelandskern grotere kern grote kern
Klasse aantal inwoners
Aantal kernen (2008)
<0,1%
0,1%-0,5%
>0,5%
(stabiel)
(licht groeiend)
(groeiend)
<500 inw.
224
109
62
53
500-1.500 inw.
118
25
38
55
1.500-5.000 inw.
52
5
10
37
5.000-15.000 inw.
19
1
1
17
>15.000 inw.
4
1
0
3
417
141
111
165
totaal Fryslân
7
Gemiddelde jaarlijkse groei van de woningvoorraad op kernniveau periode 1999-2007 (gemiddelde Fryslân: 0,74%)
7
Bij actualisatie van deze tabel zullen de 3 klassen zo ingedeeld moeten worden dat het gemiddelde voor Fryslân in het midden van de middelste klasse valt.
8
8. Wonen: ontwikkeling woningaanbod Toename van leegstand en toename van het aantal te koop staande woningen kan een indicatie zijn van toenemende overschotten in de markt en kan het proces van verpaupering versnellen 8. Aantal kernen (2011)
Minder dan 2%
Tussen 2% en 6%
6% of meer
<500 inw.
229
52
109
68
500 - 1.500 inw.
116
3
85
28
1.500 - 5.000 inw.
52
2
46
4
5.000 - 15.000 inw.
18
0
16
2
>15.000 inw.
4
0
4
0
419
57
260
102
Klasse aantal inwoners
totaal Fryslân
Aandeel te koop staande woningen van de koopvoorraad op kernniveau per 2-1-2012 (gemiddelde Fryslân: 4,2%)
9. Wonen: ontwikkeling leegstand De indicator leegstand in de woningvoorraad is per begin 2011 voor een deel van de dorpen beschikbaar. Aangezien dit nog geen compleet beeld is geven we de cijfers hier nog niet weer. Binnenkort wordt gestart om per 1-1-2012 een compleet beeld te krijgen. 10. Beleven: aantal sportverenigingen De indicatoren binnen het thema “beleven” moeten iets zeggen over het rijke gemeenschapsleven. Er zijn in in eerste instantie 10 indicatoren benoemd die uiting geven aan een actieve gemeenschap. Uit het onderzoek “Sociale cohesie in Midden-Fryslân” blijkt dat van deze 10 er 2 onderscheidend zijn in relatie tot het wel of niet vitaal zijn van het gemeenschapsleven. Het gaat om de aanwezigheid van sportverenigingen en culturele verenigingen 9. Daarnaast is in dit onderzoek nog een derde onderscheidend aspect aangetroffen. Het gaat om “een traditie van samenwerking”. Daarbij gaat het om de aanwezigheid van vogelwachten, ijsclubs, kaatsverenigingen, dorpsfeest+ en cultuurhistorische verenigingen. De sportverenigingen zijn al goed in beeld te brengen. Klasse aantal inwoners
Aantal kernen (2011)
aantal verenigingen per 100 inwoners Geen
0,01 - 0,12
0,12 – 0,35
> 0,36
<500 inw.
229
126
0
20
83
500 - 1.500 inw.
116
9
5
52
50
1.500 - 5.000 inw.
52
0
4
30
18
5.000 - 15.000 inw.
18
0
0
18
0
>15.000 inw.
4
0
1
3
0
419
135
10
123
151
totaal Fryslân
Aantal sportverenigingen per 100 inwoners op kernniveau per 1-6-2011 (gemiddelde Fryslân: 0,24)
11.+12. Beleven: aantal culturele verenigingen en score traditie van samenwerking De culturele verenigingen en traditie van samenwerking moet nog verder geïnventariseerd worden.
8
Indicatoren 8 en 9 kunnen wellicht samen in een score gevat worden. Als op beide meer dan 1% meer dan het gemiddelde gescoord wordt krijgt het score 3, 1 van beide score 2 en geen van beide score 1 (bijvoorbeeld) 9 Er was nog een derde onderscheidend aspect, namelijk het aantal recreatieve verenigingen. Hiervoor zijn echter te weinig bruikbare bronnen te vinden om een compleet beeld te geven. Deze laten we dan ook buiten beschouwing.
9
13. Organisatiekracht: indicator sociale cohesie/zelfredzaamheid De leefbaarheid van wijken en dorpen hangt samen met de sociale samenhang in de buurten. Dragen de bewoners in samenwerking zorg voor het welzijn in hun buurt? Vertrouwt men elkaar voldoende en is men bereid om samen problemen op te lossen of anderszins zaken op te pakken? Neemt men hiertoe ook initiatieven? Verlenen bewoners elkaar steun en voelen ze zich betrokken bij elkaar? Dit zegt dan ook iets over de zelfredzaamheid van burgers en de organisatiekracht van een wijk of dorp. Het versterken van de sociale cohesie is dan ook een duurzame investering in de leefbaarheid. Er is geen bestaande bron voor handen om de ontwikkeling van de sociale cohesie in beeld te brengen en te volgen. Aanknopingspunten kunnen gevonden worden in: ‘De ontwikkeling van een meetinstrument voor sociale cohesie in de buurt’ van Decide (2007) en ‘Een goed buur – ‘joint production’ als motor voor actief burgerschap in de buurt van Margreet Frieling (2008). Hierin worden 7 vragen onderscheiden die iets zeggen over de verschillen in sociale cohesie. Het instrument is ontwikkeld op basis van een proef in Paddepoel Zuid (Groningen) 10 Als alternatief kan nog gedacht worden om leefbaarheidsvragen te koppelen aan een eventueel uit te voeren Woningbehoefte-onderzoek. Maar diepgaand zal dat niet kunnen aangezien de focus op het wonen ligt. Ook heeft dat de beperking dat wellicht pas over 4 à 5 jaar een volgende meting gedaan kan worden en dat dus buiten de horizon van de BNP ligt. Ook kan nog gedacht worden om het onderscheid in sociale cohesie in kwalitatieve zin in beeld te brengen door enkele vragen (gebaseerd op de 7 vragen uit geschetst onderzoek) voor te leggen aan dorpencoördinatoren bij gemeenten, betrokken medewerkers bij woningcorporaties, de gebiedsplatforms, makelaars, etc. Het gaat dan om personen die zicht hebben op de verschillen tussen de dorpen in een bepaalde regio. 14. Wurkfermidden: score organiserend vermogen plattelandsnetwerk Naast het eigen organiserend vermogen (of zelfredzaamheid) is het goed te weten of er een achtervang is vanuit professionele organisaties. Dit netwerk (ofwel wurkfermidden) kan signalen van problemen oppikken en kan op basis van kennis over de lokale situaties acties in touw zetten om problemen aan te pakken of nieuwe ontwikkelingen te initiëren. We onderscheiden de aanwezigheid van: Een gemeentelijke dorpencoördinator Een gemeentelijk dorpenbeleid Een gemeentelijk dorpshuizenbeleid Een leefbaarheidsmakelaar bij de woningcorporatie(s) Een dorpenprogramma bij de woningcorporatie(s) Een provinciale gebiedsagenda (afgestemd met gemeenten) Doarpswurk heeft uitgezocht dat alle Friese gemeenten één of meer dorpencoördinatoren hebben. En ook de woningbouwcorporaties Wonen Noordwest Friesland, Thús wonen, WoonFriesland en Elkien hebben dorpencoördinatoren/leefbaarheidsmakelaars in dienst. Andere indicatoren zullen in 2012 verder worden uitgewerkt.
10
In dit onderzoek maken de bedoelde 7 vragen deel uit van een vragenlijst met circa 60 vragen, waaronder ook vragen over de persoonlijke situatie van de respondent.
10
BGI, 12-01-2012
11