e-view 02-2
http://comcom.uvt.nl/e-view/02-2/inhoud.htm Understanding the internet. Een beschrijving van het medium internet aan de hand van de methodiek van Marshall Mc Luhan. Peter Mohnen (
[email protected]) Weinig mensen zullen betwisten dat het medium televisie een grote invloed heeft uitgeoefend op de menselijke waarneming. Televisie is niet alleen een venster op de wereld, maar heeft zelf voor veel veranderingen in die wereld gezorgd. Om de veranderingen als gevolg van de introductie van een nieuw medium te illustreren gebruikte Marshall McLuhan bijna 40 jaar geleden de extensie-metafoor. Een nieuw medium is, zo betoogt hij, een uitbreiding van de menselijke zintuigen. Zo is televisie een extensie van het menselijke oog en oor. Televisie overbrugt immers de afstand naar de tijd en plaats waar de getoonde beelden ontstaan. In zijn boek Understanding Media gebruikt McLuhan deze metafoor om meer inzicht te verkrijgen in opkomst, acceptatie en functioneren van diverse media. Doordat het ontstaan van nieuwe media natuurlijk niet gestopt is na het verschijnen van McLuhans boek, is het boek nooit af. Om deze reden wordt in dit artikel een poging gedaan om een hoofdstuk toe te voegen. In dit hoofdstuk staat het bekendste (en beruchtste) nieuwe medium van dit moment centraal: Internet.
Inhoudsopgave 1
Inleiding
2
2
Beschrijving van de methodiek
3
2.1
De ontwikkeling van een nieuw medium volgens McLuhan 2.1.1 De uitgangssituatie 2.1.2 Eigenschappen van het nieuwe medium 2.1.3 De opkomst van het nieuwe medium: de extensie 2.1.4 De wisselwerking met bestaande media 2.1.5 De veranderingen op andere gebieden
3
2.2
Kritiek
10
2.3
Eigen methodiek 2.3.1 De uitgangssituatie 2.3.2 Eigenschappen van het nieuwe medium 2.3.3 De opkomst van het nieuwe medium: de extensie 2.3.4 De wisselwerking met bestaande media 2.3.5 De veranderingen op andere gebieden 2.3.6 Keuze voor te onderzoeken aspecten
12
3
4
Toepassing op het medium Internet
15
3.1
Beschrijving van de uitgangssituatie 3.1.1 Mondelinge culturen en schriftculturen 3.1.2 Andere media
15
3.2
De ontwikkeling van Internet als extensie 3.2.1 Een omschrijving van het medium Internet 3.2.2 De geschiedenis van Internet 3.2.3 Internet als extensie 3.2.4 Internet binnen een nieuwe orale cultuur
23
Evaluatie van de gebruikte methodiek
35
4.1
35
Evaluatie van de toepassing op Internet 4.1.1 Technofielen en neo-Luddieten 4.1.2 Het ARIA-patroon
Appendix A: Definities
39
Literatuur
42
1
Inleiding
In de laatste eeuw lijkt er een technologische vooruitgang geboekt te zijn, die de ontwikkelingen in de vele eeuwen daarvoor in de schaduw stelt. De mens heeft zich altijd weten aan te passen aan de veranderingen die de nieuwe technologieën met zich mee brachten, maar hier staat tegenover dat weerstand tegen en scepsis over ‘al die nieuwigheid’ ook van alle tijden is. Vaak bestaat de indruk dat een nieuwe technologie uit het niets ontstaat en van bovenaf aan de mens opgedrongen wordt. In Mens en media (1967) stelt Marshall McLuhan het volgende1: ‘Eeuwenlang heeft men er zich over verbaasd dat zij [de technologieën] op elkaar reageren en dan een nieuw broedsel het licht doen zien. Als wij de moeite nemen hun werking na te gaan hoeven wij ons daarover niet meer te verwonderen. Als wij willen, kunnen we iets overdenken voor we het bedenkelijk vinden.’ [1] Wanneer we meer inzicht krijgen in het ontstaan van een nieuwe technologie of een nieuw medium, zoals McLuhan het noemt, hebben we ook de mogelijkheid van tevoren vast te stellen wat wenselijk en wat niet wenselijk is. Om dit inzicht te verwerven, kan het van groot nut zijn om te bekijken hoe McLuhan bijna 40 jaar geleden te werk ging om technologieën en media te analyseren. Het blijkt immers zo
1
Ik heb gebruik gemaakt van de vertaling uit het Engels door S. de Lange van Understanding Media. The Extensions of Man, die in 1967 verscheen onder de titel Mens en Media.
te zijn, dat hij het in veel gevallen goed gezien heeft en dat zijn voorspellingen werkelijkheid geworden zijn. Het is juist de huidige werkelijkheid die vraagt om een analyse van de belangrijkste technologieën. Veel mensen zijn er van overtuigd dat we, onder invloed van deze technologieën, in een tijd van grote, belangwekkende veranderingen leven. De technologie die hierom momenteel het beroemdst en tevens het beruchtst is, is het Internet. Het is dan ook dit medium dat het meest vraagt om een analyse van haar invloed op de relatie tussen mens en medium. Deze analyse zal ik uitvoeren aan de hand van de werkwijze van Marshall McLuhan in Understanding media. Om dit te kunnen doen, zal ik eerst de methodiek van McLuhan moeten afleiden uit Understanding Media en deze beschrijven. De beschrijving van McLuhans werkwijze zal fungeren als leidraad voor de door mij uit te voeren analyse. Ik zal bij deze beschrijving enkele kritische opmerkingen plaatsen en deze verwerken in de methodiek door middel van enkele aanpassingen. Deze eigen methodiek, die ik zo creëer, zal ik toepassen op het medium Internet. Uit deze toepassing zal blijken in hoeverre de aanpak van McLuhan geschikt is om de huidige digitale media, met name Internet, te analyseren. Ik zal nu echter eerst de ideeën van Marshall McLuhan beschrijven.
2
Beschrijving van de methodiek
2.1 De ontwikkeling van een nieuw medium volgens McLuhan McLuhan beschrijft ieder medium aan de hand van zijn ontstaansgeschiedenis. Ik zal de methodiek die hij hiervoor gebruikt hier beschrijven. Dit doe ik aan de hand van de verschillende factoren die een rol spelen in de opkomst van een nieuw medium, waarbij ik een chronologische volgorde hanteer. De indeling die ik hierbij gebruik, ziet er als volgt uit: • • • • •
de uitgangssituatie de eigenschappen van het nieuwe medium de opkomst van het nieuwe medium de wisselwerking met bestaande media de veranderingen op andere gebieden
Ten eerste zal ik aspecten van de uitgangssituatie beschrijven, van waaruit een nieuw medium ontstaat. Hierbij heeft McLuhan vooral aandacht voor de geschiedkundige factoren die een rol spelen in dit ontstaan. Vervolgens ga ik in op de eigenschappen van een medium, die van belang zijn om uitspraken te kunnen
doen over de effecten van het betreffende medium. McLuhan maakt veelvuldig gebruik van metaforen om zijn denkwijze duidelijk te maken. Het proces van acceptatie en ingebruikname van het nieuwe medium (de opkomst van het nieuwe medium) wordt hier dan ook beschreven aan de hand van de extensie-metafoor en de ziekte-metafoor, die beide betrekking hebben op de relatie tussen mens en medium. Omdat ook de verhouding met andere (bestaande) media invloed heeft op deze relatie en het effect van het nieuwe medium, zal deze wisselwerking tussen media vervolgens aan bod komen. Ten slotte belandt McLuhan dan bij het effect van het nieuwe medium aan, waarbij er aandacht zal zijn voor verschillende psychische en sociale gevolgen. Omdat McLuhan zijn methodiek nergens expliciet maakt en geen vaste regels hanteert in zijn analyse, moge het duidelijk zijn dat de hier opgestelde volgorde het gevolg is van een door mij gemaakte keuze. Dit geldt tevens voor de indeling van de verschillende aspecten van de analyse bij een hoofdonderdeel van de analyse (zoals bijvoorbeeld bij het eerstvolgende hoofdonderdeel ‘de uitgangssituatie’). Enkele termen waarvan McLuhan veelvuldig gebruik maakt, zijn opgenomen in de lijst met definities in Appendix A.
2.1.1
De uitgangssituatie
In zijn beschouwing van een medium beschrijft McLuhan een aantal factoren die een rol spelen in het ontstaan van het betreffende medium. Ik zal deze factoren hier noemen en toelichten. Natuurlijk speelt de toestand waarin een samenleving zich bevindt een grote rol in de ontwikkeling van een technologie en het hiermee samenhangende ontstaan van een nieuw medium. Daarbij gaat het met name om de vraag waar een samenleving zich bevindt op de schaal ‘ongeletterd-geletterd’, wat samenhangt met het verschil tussen een tribal culture en een print culture. In een ongeletterde tribal culture ligt de nadruk meer op het mondelinge, terwijl binnen een print culture het geschreven woord centraal staat. Dit heeft consequenties voor alle aspecten van communicatie, met name voor de bestaande sense ratios. Deze ratio’s geven de verhoudingen aan in het gebruik van de verschillende zintuigen. Een ongeletterde cultuur legt de nadruk op het auditieve, in tegenstelling tot de geletterde cultuur, die vooral visueel ingesteld is. Verder is er binnen een geletterde cultuur vooral sprake van lineaire ordening van informatie en lineaire, perspectivistische ordening van visuele ruimten. Binnen een ongeletterde cultuur worden alle vormen van informatie juist niet-lineair verwerkt. Dit wil zeggen dat informatie in allerlei vormen en vanuit allerlei bronnen tegelijk verwerkt wordt, zonder hieraan een lineaire ordening toe te kennen. Deze lineaire ordening vindt bijvoorbeeld plaats wanneer iemand eerst beelden verwerkt en daarna geluid en geur. Daarbij komt dan nog dat de beelden zelf ook nog lineair geordend worden, bijvoorbeeld in een volgorde van belangrijkheid. Het moge duidelijk zijn dat het verschil tussen een ongeletterde en een geletterde cultuur vooral betrekking heeft op de manier waarop de zintuigen gebruikt worden. Ook in de beroepsmatige ordening van de samenleving kan de invloed van de geletterdheid gevoeld worden: in een geletterde cultuur wordt gestreefd naar specialisatie, terwijl de nadruk in een niet-geletterde maatschappij ligt op het totaalbeeld. In een print culture bestaat dan ook een grote behoefte aan specialisten (in wetenschap en commercie), terwijl een tribal culture vooral afhankelijk is van generalisten. Een voorbeeld van het streven naar specialisatie is de introductie van het principe van ‘Fordism’, waarbij een produktieproces is opgedeeld in
gestandaardiseerde deelprocessen en zelfs de bewegingen van arbeiders aan de lopende band tot in detail zijn vastgelegd [2]. Deze opdeling in deelprocessen kan geïllustreerd worden aan de hand van het maken van meubels aan de lopende band: in een geletterde cultuur vervullen een aantal mensen een relatief kleine, afgebakende taak om zo tot een meubelstuk te komen, terwijl in een ongeletterde cultuur een ambachtsman het hele proces voor zijn rekening neemt en in zijn eentje een heel meubelstuk vervaardigt. Volgens McLuhan is dit onderscheid tussen een print culture en een tribal culture de belangrijkste factor in de uitgangssituatie waarin een nieuw medium ontstaat. Hieraan koppelt hij echter ook andere sociale aspecten, zonder daarbij uit het oog te verliezen hoe deze geworteld zijn in de geletterdheid binnen een samenleving. Deze andere aspecten betreffen vaak de historische situatie, waarin de technologische ontwikkeling plaatsvindt. Om dit nader te bekijken, zal eerst onderzocht moeten worden waar (geografisch gezien) deze ontwikkeling plaatsvindt. Hierbij kunnen de bestaande sociale omstandigheden in de betreffende samenleving van belang zijn, maar McLuhan noemt ook bijvoorbeeld de rol die militarisme en commercie spelen in de ontwikkeling van een technologie of een medium. Het is bijvoorbeeld veelbetekenend wanneer een bepaalde technische ontwikkeling in het Duitsland van 1940 geplaatst kan worden, omdat dan de kans groot is dat de politieke situatie een rol heeft gespeeld in het ontstaan van het betreffende medium. Speciale aandacht verdient de manier waarop kunst binnen de ontwikkeling van een nieuw medium functioneert. In het voorwoord bij de derde druk van Mens en media (1967), de Nederlandse vertaling van Understanding media, stelt McLuhan: ‘Al heel lang wordt het vermogen van de kunst om op toekomstige sociale en technologische ontwikkelingen vooruit te lopen tot zelfs een hele generatie en verder, onderkend.’ [3] Hij sluit zich hierbij aan en stelt dat, door deze functie van kunst als een ‘vroegtijdig alarmsysteem’ [4], kunst van belang is voor zowel de bestudering van de media, als voor de ontwikkeling en beheersing ervan. Kunst leert al iets over de mogelijke uitwerkingen van een nieuw medium, voordat een ontwikkeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Deze rol bestaat vooral uit het corrigeren van sense ratios als voorbereiding op de nieuwe opkomende technologie. De menselijke psyche wordt zo al enigszins gehergroepeerd om met de komende veranderingen om te kunnen gaan.
2.1.2
Eigenschappen van het nieuwe medium
McLuhan stelt dat het bij de opkomst van een nieuw medium vooral om het vaststellen van het effect van dit nieuwe medium gaat. Toch is het van groot belang om bepaalde eigenschappen van de vorm van het medium te bekijken. Dit is immers noodzakelijk om te kunnen onderzoeken hoe dit effect tot stand komt. McLuhan bespreekt in dit opzicht een aantal verschillende eigenschappen van media. Allereerst maakt hij een onderscheid tussen hete en koele media, high definition en low definition media en specialistische en niet-specialistische media. Op dit laatste onderscheid (en het effect hiervan) zal ik verder ingaan in paragraaf 2.1.5. Zowel de term ‘heet’ als ‘high definition’ heeft betrekking op de betrokkenheid van een gebruiker bij een bepaald medium. De betrokkenheid bij een heet medium is laag, terwijl deze bij een koel medium juist hoog is. Een low definition medium is moeilijker te verstaan voor de ontvanger, doordat het meer moeite kost om de structuur en de opbouw van het medium te doorzien, in tegenstelling tot wat het geval is bij een high definition medium. Omdat er bij een low definition medium meer informatie ontbreekt
om de boodschap duidelijk te laten worden voor de ontvanger, moet deze meer activiteiten ontplooien om tot closure te komen. Dit wil zeggen dat de gebruiker meer inspanning moet leveren om tot een begrip te komen van het medium. Een voorbeeld hiervan is de telefoon: de enige informatie die hier geleverd wordt is het geluid dat doorgegeven wordt, de rest moet de ontvanger zelf invullen.2 De naam van een medium leert in veel gevallen iets over de ontstaansgeschiedenis. Veel namen beschrijven hoe het medium oorspronkelijk gezien werd en wat de beoogde werking van het medium was (bijvoorbeeld televisie: ver-zien). Een belangwekkend voorbeeld hiervan is het ontstaan van de grammofoon (ook wel ‘fonograaf’ genoemd). Deze werd namelijk door Edison gezien als een ‘telefoonherhaler’: een apparaat dat een fonetische documentatie van een telefoongesprek kon geven. ‘Gramma’ betekent ‘letter’, dus staat de naam ‘grammofoon’ voor ‘auditief schrift’. De functie van de grammofoon als platenspeler voor muziek is pas later uit de mogelijkheden van het apparaat voortgekomen. Verder stelt McLuhan dat iedere technologie kennis van één raamwerk naar een ander raamwerk vertaalt [5]. Zo zijn de mechanische technologieën volgens McLuhan vertalingen van de natuur (inclusief de menselijke natuur) in uitgebreide en gespecialiseerde vormen. Het gesproken woord vertaalt zintuiglijke ervaringen in geluidssymbolen, waardoor mensen op ieder moment in staat zijn een hele wereld op te roepen en naar anderen over te brengen. Dit kenmerk kan dus ook gezien worden als het vermogen om iets (informatie) van de ene vorm in de andere om te zetten. Hiermee hangt ook de eigenschap samen, dat een basisfunctie van een medium altijd de opslag van informatie is [6]. Hieruit volgt logischerwijs, dat ook distributie van informatie een basisfunctie is. Immers, datgene wat opgeslagen is, moet altijd makkelijker toegankelijk zijn dan datgene wat nog verzameld moet worden (anders zou opslag geen zin hebben). In de westerse wereld maakte bijvoorbeeld het medium van de fotografie het voor het eerst mogelijk om eenvoudig visuele informatie over bloemen en planten op te slaan. McLuhan maakt verder een onderscheid tussen media die een hoge geïnvolveerdheid vereisen en media die dit niet vereisen. Eenvoudiger gezegd betekent dit dat bepaalde media ervoor zorgen dat mensen meer betrokken raken bij al datgene wat zich om hen heen afspeelt. Deze media vereisen een hoge geïnvolveerdheid. Dit speelt vooral een rol bij de elektronische media, omdat deze de snelheid waarmee informatie zich verspreid sterk verhoogd hebben. Omdat mensen beter geïnformeerd zijn, neemt ook hun verantwoordelijkheidsbesef toe, waardoor bijvoorbeeld veranderingen op het sociale vlak sneller plaats zullen vinden. Een voorbeeld van dit toegenomen verantwoordelijkheidsbesef en de consequenties zijn in mijn ogen de herhaaldelijke televisie-acties om geld in te zamelen voor door rampspoed getroffen gebieden. Over het algemeen kan gesteld worden dat de afstand tot de politiek sterk verkleind wordt door de verhoogde snelheid van informatie. Verder zal deze verhoogde snelheid een groter sociaal bewustzijn tot gevolg hebben. Een nieuw medium dat deze snelheid vergroot leidt dus, in algemene termen gesteld, tot een grotere verwevenheid van het individu met een groter sociaal geheel.
2
Zie voor een verdere toelichting de definities in Appendix A.
2.1.3
De opkomst van het nieuwe medium: de extensie
McLuhan gebruikt de extensie-metafoor om de relatie tussen mens en technologie (of tussen mens en medium) te beschrijven. Mechanische technologieën zijn in dit opzicht uitbreidingen van de menselijke vaardigheden, terwijl de elektronische technologieën extensies zijn van de waarneming (en dus, fysiek gezien, van het centrale zenuwstelsel). Om het ontstaansproces van een nieuw medium te demonstreren gebruikt McLuhan de ziekte-metafoor. Bij de opkomst van een nieuwe technologie treedt er allereerst collectief paniek op, gevolgd door respectievelijk weerstand en uitputting, net zoals dit bij een door ziekte getroffen individu het geval is [7]. Daarbij komt dat een technologie een samenleving zowel van binnenuit als van buitenaf kan bedreigen (net zoals een ziekte zowel van buiten als van binnen kan komen). Een voorbeeld van een als bedreiging van binnenuit ervaren technologie noemt McLuhan de elektrische technologie in de Verenigde Staten, omdat deze een grote invloed heeft op de op geletterdheid gebaseerde Amerikaanse leefwijze [8]. Een voorbeeld van een technologie die van buitenaf een bedreiging vormt is bijvoorbeeld de radio, die bij zijn introductie in in technologisch opzicht achtergebleven gebieden grote veranderingen tot gevolg had. Zo heeft dit medium in Egypte voor herstel van de oude stamverbanden gezorgd [9], doordat de radio (door een groot bereik) gevoelens van verwantschap bewerkstelligt en benadrukt. Ditzelfde effect heeft de radio ook gehad in het Westen tijdens de Tweede Wereldoorlog: radiotoespraken van leiders als Hitler en Churchill speelden een grote rol in het creëren van een gevoel van nationale verbondenheid. Voordat de uiteindelijke uitwerking van een nieuw medium vastgesteld kan worden, maakt het medium deze ontwikkeling in verschillende stadia (paniek, weerstand en uitputting) door. De fasen van paniek en weerstand kenmerken zich door de neiging terug te grijpen naar het oude. In die gevallen dat het nieuwe medium gebruikt wordt, wordt dit op de manier gedaan, waarop met het oude medium omgegaan werd. Zowel in de paniek- als in de weerstandfase wordt het nieuwe medium of de nieuwe technologie als een bedreiging ervaren. In het stadium van uitputting kan het medium als het ware op eigen kracht zijn plaats bepalen. Dit is het moment waarop oorspronkelijke tegenstanders zich gewonnen zullen geven (‘het is er, dus kunnen we het maar beter gebruiken ook: het is niet meer tegen te houden’). Deze fase treedt in, wanneer een uitbreiding zich reeds zover heeft losgemaakt van de mens, dat dit gevoelloosheid tot gevolg heeft. Deze gevoelloosheid is een vorm van zelfbescherming. De extensie (oftewel de uitgebreide lichaamsfunctie) oefent teveel druk uit op het centrale zenuwstelsel, waardoor deze extensie uit zelfbescherming geïsoleerd en uiteindelijk geamputeerd zal worden. Op deze manier poogt het centrale zenuwstelsel een nieuw evenwicht te vinden, met als resultaat dat de betreffende functie afgestoten wordt. De extensie maakt zich los en wordt een medium buiten de mens. Een voorbeeld hiervan is het ontstaan van het wiel. Onder druk van het snel groeiende ruilverkeer werd de functie van de voet steeds belangrijker. Dit was de reden voor het ontstaan van de uitbreiding van deze functie tot het wiel. Maar het wiel, op zijn beurt, had een nog grotere druk tot gevolg, omdat dit medium voor een verdere versnelling van het ruilverkeer en zo voor een verdere uitbreiding van de al eerder uitgebreide lichaamsfunctie zorgde. Deze toegenomen druk kan alleen verdragen worden door blokkering van de waarneming ervan: er treedt gevoelloosheid op, met als resultaat amputatie [10]. Het wiel kon zo een eigen bestaan leiden, waarbij er op den duur, door splitsing en samenvoeging, ook andere functies aan toegekend konden worden.
Omdat het gebruik van de zintuigen even dwingend is als ademhalen, worden ook de uitbreidingen van de zintuigen gedwongen gebruikt. Zelfs als er geen behoefte aan een bepaald medium bestond vóór het ontstaan van het betreffende medium, zal er gebruik van gemaakt worden op het moment dat het ter beschikking komt. Niemand wilde bijvoorbeeld televisie, totdat de televisie er was. McLuhan ziet in dit vermogen van een technologie om een eigen vraag te scheppen een aanwijzing dat de technologie uit ons eigen lichaam voortkomt, juist door dit gedwongen karakter van het gebruik van de uitbreiding van onze zintuigen. Deze verwantschap met het centrale zenuwstelsel is de reden dat er blijkbaar behoefte is aan een min of meer doorlopende TV-programmering, zonder dat hierbij vraagtekens worden gezet. Pas wanneer de mens inziet dat de technologie eigenlijk verwant is aan de functies van het eigen lichaam en het niet als iets ‘buitenmenselijks’ wordt beschouwd, zal hij op een andere manier kunnen omgaan met de veranderingen die elke technologie met zich meebrengt. Ik zal op deze veranderingen ingaan in paragraaf 2.1.5.
2.1.4
De wisselwerking met bestaande media
Natuurlijk komt een nieuw medium niet uit het niets en is het onderdeel van een ontwikkeling op langere termijn. Hierboven werd al kort gerefereerd aan de rol van ruilverkeer in het ontstaan van het wiel. Daarom is het van belang om de verbanden tussen de verschillende media, die allemaal deel uitmaken van deze ontwikkeling, nader te bekijken. Een eerste vraag die hierbij opduikt is de kwestie hoe een nieuw medium binnen deze ontwikkeling ontstaat. Toen de radio een impuls gaf aan de film, ontstond de geluidsfilm. Dit is een voorbeeld van de manier waarop verschillende technologieën via een kruisbestuiving tot een nieuwe technologie leiden. Uit de geschiedenis blijkt dat er vele punten zijn waarop, door splitsing of samenstelling, ‘iets’ ontstaat wat al snel algemeen als een nieuw medium erkend wordt. Dit heeft natuurlijk ook gevolgen voor reeds bestaande media. In de eeuwen die vooraf gingen aan de ontdekking van de fotografie poogden schilderkunst en literatuur natuurlijke voorwerpen zo getrouw mogelijk af te beelden en te beschrijven. Op het moment dat dit door de fotografie mogelijk werd, keerden schilderkunst en literatuur zich af van het uiterlijke en richtten zich op de afbeelding van het innerlijke, niet-zichtbare [11]. Dit moment markeert een tolerantiepunt. Dit is het punt waarop een medium, onder invloed van een ander medium, in een nieuw medium verandert. Deze verandering zorgt voor een omkering binnen het bestaande medium. In het bovenstaande voorbeeld veranderde het medium fotografie de bestaande media schilderkunst en literatuur. Een voorbeeld van een omkering van deze aard is ook de verandering in waardering voor het bestaande medium. In de verschillende fasen van de opkomst van een nieuw medium, verandert ook de waardering voor het nieuwe medium en de bestaande media. In de weerstandsfase wordt het nieuwe medium als bedreiging ervaren voor de bestaande situatie. Deze bedreiging blijkt uit het feit dat het door het nieuwe medium geschapen milieu als bedorven en ontaard wordt voorgesteld. Ook het nieuwe medium zelf wordt vaak als ‘slecht’ beoordeeld. Om de kwaliteit van het bestaande verder te benadrukken wordt het oude medium tot kunstvorm verheven of als authentiek gewaardeerd. McLuhan stelt dat Plato de dialoog tot kunstvorm verhief, toen het geschreven woord nieuw was [12]. Toen de televisie zijn intrede deed, steeg de waardering voor de filmvorm. In de laatste jaren hebben we gezien dat de grammofoonplaat een toonbeeld van authenticiteit is geworden door het in gebruik raken van audio-CDs.
Deze omkering is één van de gevolgen van het ontstaan van een nieuw medium en de hieruit voortvloeiende wisselwerking. Verder stelt McLuhan dat het nieuwe medium als resultaat van de wisselwerking met bestaande media betekenis krijgt [13]. De inhoud (de betekenis) van het nieuwe medium is namelijk een ander (ouder) medium. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de radio (de inhoud is het gesproken woord) en de televisie (die het materiaal van de film tot zijn inhoud maakt en verwerkt). Dit feit maakt dat het nieuwe medium effectief is, doordat het oude medium als afleiding gebruikt wordt. De inhoud van een film is een roman of een toneelstuk, maar het effect dat door de vorm van de film bereikt wordt, is geen gevolg van deze inhoud, maar van de nieuwe vorm. Een gevolg hiervan is dus dat een analyse van de inhoud van een medium geen zicht geeft op het effect van dit medium, omdat dan de aard van een ander, ouder medium onderzocht zal worden.
2.1.5
De veranderingen op andere gebieden
Het blijkt dus dat een nieuw medium leidt tot aanpassingen in de aard, waarneming en waardering van bestaande media. Er zullen echter ook veranderingen optreden op andere gebieden in de maatschappij, die niet direct betrekking hebben op de bestaande media. De veranderingen die een medium teweegbrengt, komen voort uit de nieuwe schaal of de nieuwe verhoudingen die iedere extensie van een menselijk vermogen in ons bestaan brengt. Anders gezegd: ‘de ‘boodschap’ van elk medium of van elke technologie is de verandering van schaal, tempo of patroon die zij in het menselijk bestaan brengt.’ [14] De vraag is nu waaruit deze boodschap dan opgebouwd kan zijn, of met andere woorden: op welke gebieden vinden de veranderingen plaats? Elke uitbreiding beïnvloedt het hele complex van psychische en sociale factoren. De manier waarop dit gebeurt, is sterk afhankelijk van de bestaande situatie. McLuhan maakt zijn methodiek om deze gevolgen vast te stellen nergens expliciet, maar beschrijft deze gevolgen per geval. Bij de technologieën van elektrisch licht en kracht is een belangrijk gevolg bijvoorbeeld het grotendeels elimineren van tijd en ruimte in het menselijke contact, onder andere door media als radio, televisie en telefoon. Een ander voorbeeld is de introductie van de spoorwegen, die tot gevolg had dat er nieuwe soorten steden en nieuwe soorten arbeid en vrije tijd ontstonden. Een algemene regel die McLuhan hanteert om de veranderingen onder invloed van een bepaald medium te beschrijven is de stelling dat specialistische technologieën het stamverband vernietigen, terwijl niet-specialistische technologieën dit verband juist herstellen of versterken. Dit is een gevolg van het feit dat niet-specialistische technologieën niet passen binnen een geletterde samenleving en zo de hierbij behorende principes van lineariteit, continuïteit, uniformiteit en nadruk op het visuele ondergraven. Een niet-specialistische technologie zorgt ervoor dat de nadruk komt te liggen op inzicht in totaalvelden in plaats van inzicht in gespecialiseerde segmenten. Dit betekent ook dat de aandacht voor het inhoudelijke plaatsmaakt voor aandacht voor vorm en functie als geheel. De elektrische technologie (een niet-specialistische technologie) zorgt ervoor dat opeenvolging plaatsmaakt voor gelijktijdigheid. Het moge duidelijk zijn dat een opeenvolging wel in gespecialiseerde segmenten op te delen is, terwijl dit voor een gelijktijdig proces niet mogelijk is.
Deze veranderingen bevinden zich dus in het reeds genoemde ‘complex van psychische en sociale factoren’. De veranderingen in deze factoren kunnen onder andere aan de hand van de sense ratio’s bekeken worden. Omdat effecten van veranderende technologieën zich vrijwel nooit manifesteren op het niveau van mening of begrip, zijn het juist de veranderingen in waarnemingspatronen (of sense ratio’s) die inzicht geven in de psychische veranderingen, die een nieuw medium teweegbrengt. Anders gezegd: iemand zal niet gemakkelijk bij zichzelf vaststellen hoe een nieuwe technologie invloed heeft gehad op zijn of haar denkpatronen, maar uit het gebruik van de zintuigen blijkt deze invloed wel. Een niet-specialistische technologie zal er dus voor zorgen dat visuele waarneming van relatief minder belang wordt, terwijl het auditieve een relatief grotere rol gaat spelen. Zoals reeds opgemerkt, biedt McLuhan geen duidelijk mechanisme om deze veranderingen vast te stellen en te analyseren. Om toch enig zicht hierop te krijgen moet er dus, uit alle door McLuhan genoemde veranderingen, een aantal soorten verandering onderscheiden worden. De sociale en psychische factoren die hij noemt zouden naar mijn mening gerangschikt kunnen worden onder: 1. Veranderingen van leefgewoonten; 2. Veranderingen van denkpatronen; 3. Veranderingen van waardenstelsels. Deze ordening heb ik gebaseerd op de door McLuhan genoemde voorbeelden van veranderingen in psychische en sociale factoren. Met deze drie klassen van verandering hoop ik alle mogelijkheden op dit gebied te omvatten. Voorbeelden van de verschillende soorten verandering zijn: • Het veranderen van werktijden onder invloed van elektrisch licht (een verandering van leefpatroon); • De omschakeling naar een lineair georganiseerd produktieproces door de uitvinding van de boekdrukkunst en de hieruit voortvloeiende geletterdheid. Dit is een verandering van denkpatroon, omdat hiermee het teleologische oorzaakgevolg-denken van de Renaissance zijn intrede deed; • De onder invloed van diezelfde boekdrukkunst veranderde religieuze opvattingen. De boekdrukkunst maakte individuele bestudering van Bijbelteksten mogelijk, doordat de Bijbel in grotere aantallen verspreid kon worden. Deze grotere toegankelijkheid leidde uiteindelijk tot scheuringen binnen de kerk (door onder andere interpretatieverschillen). Deze nieuwe religieuze opvattingen impliceren een verandering van waardenstelsel. Deze gevolgen treden dus op in het proces van uitbreiding (en zijn er daarom onderdeel van). Op hun beurt voeren zij de druk op de extensie weer op, waardoor amputatie zal optreden en het nieuwe (voorlopige) evenwicht ontstaat. Hierbij is het niet denkbeeldig dat er delen van de samenleving of de cultuur van een samenleving bestaan, die niet bereid zijn tot aanpassing aan de nieuwe situatie. Deze slagen er niet in om een synthese aan te gaan met het nieuwe medium (er vindt geen wisselwerking met het nieuwe medium plaats) en zijn daarom gedoemd om te verdwijnen. Ze maken zichzelf overbodig, doordat hun functie door het nieuwe medium wordt overgenomen. De herwaardering van bestaande media hoeft dus niet altijd te leiden tot een opwaardering van het oude (zoals bleek uit het tot kunstvorm verheffen van bestaande media), maar kan ook negatief uitpakken. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij de scholastiek in de zestiende eeuw. Hun complexe mondelinge cultuur ging geen synthese aan met de visuele boekdrukkunst
en verdween als resultaat hiervan [15]. Dit wil niet zeggen dat een terugkeer in de toekomst, in al dan niet gewijzigde vorm, onmogelijk is. De veranderingen blijken op veel verschillende deelgebieden plaats te vinden, doordat de invloed van het nieuwe medium op veel verschillende niveaus voelbaar is. Daarbij komt nog het feit dat al deze veranderingen ook elkaar weer beïnvloeden, waardoor er weer een nieuw evenwicht zal ontstaan. Dit is ook reeds geconstateerd bij de beschrijving van het proces van zelf-amputatie aan de hand van de geschiedenis van het wiel in paragraaf 2.1.3. Het is dus van belang om op te merken dat dit evenwicht dynamisch is.
2.2
Kritiek
Om tot een eigen methodiek te komen zal ik hier enkele opmerkingen bij de methodiek van McLuhan plaatsen. Ik heb hierbij mede gebruik gemaakt van Robert van Boeschotens kritiek [16]. Op grond hiervan zal ik de beschreven denkwijze aanvullen en waar nodig aanpassen. Naar mijn mening legt McLuhan soms te veel eenvoudige, eenduidige oorzaakgevolg-relaties. Bij het beschrijven van deze causale verbanden lijkt hij geen aandacht te hebben voor het feit dat waarschijnlijk ook andere factoren een rol spelen. McLuhan gebruikt immers geen analyse-instrument waarmee hij een overzicht creëert van alle factoren die onder invloed van een nieuwe technologie of een nieuw medium veranderen. Ook bij McLuhans beschrijving van de uitgangssituatie valt op dat hij bepaalde factoren alleen bij een ontwikkeling betrekt, wanneer deze daadwerkelijk een rol in het ontstaansproces spelen. Het is bij de methodiek van McLuhan dus blijkbaar niet noodzakelijk om de hele sociale situatie (het hele sociale veld) te beschrijven, om een goed zicht te krijgen op de invloed van bepaalde sociale omstandigheden. McLuhan bekijkt aan de hand van ieder medium welke aspecten bij het desbetreffende medium historisch van belang zijn. Hierdoor wordt de illusie gewekt dat veranderingen die zijn redenering niet onderschrijven door hem genegeerd worden, omdat hij niet specifiek ingaat op de keuze om bepaalde factoren wél uitgebreid aan bod te laten komen en andere niet. Om dit te voorkomen wil ik een instrument gebruiken om deze factoren in kaart te brengen, om dan uit dit overzicht een keuze te maken voor die factoren, die naar mijn mening in het betreffende geval van het grootste belang zijn. Dit zal uiteindelijk misschien tot hetzelfde resultaat leiden als bij McLuhan, maar het verschil zit dan in de manier waarop dit resultaat bereikt wordt en de controleerbaarheid van de gedane beweringen. Ik moet hierbij opmerken dat het onmogelijk is om een volledig overzicht te geven van alle factoren die een rol spelen, omdat deze voortdurend veranderen en zo het proces van verandering weer beïnvloeden. Het is dus van groot belang om de juiste keuze te maken en zo de hoofdlijnen in beeld te brengen, zonder hierbij oppervlakkig te worden. Om een overzicht te creëren van de mogelijke factoren die een rol spelen in het proces van verandering, wil ik de verschillende aspecten van een technologie gebruiken die genoemd worden in Remediation (1999) van Bolter en Grusin. Zij onderscheiden de technische, materiële, sociale en economische aspecten van een technologie [17]. Aan de hand van de invulling van deze vier deelgebieden wil ik in
mijn onderzoek een keuze maken voor die factoren, die een belangrijke rol spelen in de veranderingen naar aanleiding van het te analyseren medium. Dit zullen die factoren zijn, waar de meeste verandering te verwachten of reeds waar te nemen is. Bij de mate van geletterdheid redeneert McLuhan naar mijn mening te generalistisch. Er bestaat hierin gewoonlijk variatie binnen een samenleving. Zo zijn er zeer waarschijnlijk bevolkingsgroepen, waarvan de sense ratio’s meer passen binnen een tribal culture, terwijl de zintuigen van andere groepen in een samenleving meer aansluiten bij een print culture. Bij de beschrijving van de uitgangssituatie van de ontwikkeling van een nieuw medium moet deze differentiatie om deze reden in beschouwing genomen worden. Ook het taalgebruik van McLuhan leidt soms tot onduidelijkheid. Zijn essayistische schrijfstijl heeft tot gevolg dat veel van zijn opmerkingen op verschillende manieren opgevat kunnen worden. Ik heb geprobeerd om deze ambiguïteiten zo veel mogelijk te vermijden, door eventuele onduidelijkheden met voorbeelden te verhelderen. In mijn methodiek heb ik reeds gekozen voor een bepaalde interpretatie en deze zal ik dan ook verder in deze scriptie hanteren. Naar mijn mening zijn de door mij gekozen interpretaties de meest geschikte voor de door mij uit te voeren analyse. Verder wil ik opmerken dat enkele constateringen van McLuhan niet meer geheel met de huidige werkelijkheid overeenkomen, wat niet vreemd is, gezien de verschijningsdatum van het boek. Een voorbeeld van een twijfelachtige stelling is zijn bewering dat mensen niet snel alleen televisie kijken, maar dat dit vooral in groepen gebeurt [18]. Ondanks het feit dat deze bewering moeilijk te ondersteunen of te weerleggen is met betrouwbaar cijfermateriaal, lijkt het niet houdbaar om te stellen dat individueel televisie kijken als ongewoon of zeldzaam beschouwd kan worden. Hetzelfde geldt voor enkele voorspellingen van McLuhan, die (nog) niet uitgekomen zijn. Voorbeelden hiervan zijn het door hem voorspelde einde van het sterrensysteem in Hollywood na Marilyn Monroe [19] en het einde van de populariteit van op het individu gerichte sporten als baseball en golf [20]. Het sterrensysteem in Hollywood bestaat immers nog steeds en met name golf is populairder dan ooit tevoren. Voor deze laatste opmerkingen geldt dat ze meer betrekking hebben op de inhoud van de analyse van McLuhan dan op de vorm of de gebruikte methodiek. Met behulp van de aanpassingen die ik hierboven geformuleerd heb, zal ik nu mijn eigen methodiek voorstellen.
2.3
Eigen methodiek
Alhoewel McLuhan nergens vragen formuleert, lijkt hij in zijn analyses van de verschillende media antwoord te geven op een aantal vragen. Om deze reden lijkt het mij een goed idee om deze vragen te extrapoleren, zodat deze een leidraad kunnen zijn bij de door mij uit te voeren analyse. Hierbij moet ik opmerken dat McLuhan niet iedere vraag voor ieder medium beantwoordt, maar bij ieder medium een keuze uit de vragen maakt, om zo voor ieder medium alleen de relevante aspecten te bespreken. Ik zal hier eerst de vragen formuleren die McLuhan beantwoordt, om dan een gemotiveerde keuze te kunnen maken voor de aanpak van het door mij te analyseren medium: Internet.
De vragen zijn volgens dezelfde indeling gerangschikt als ik bij de beschrijving van de methodiek van McLuhan gehanteerd heb. Dit betekent dat ik achtereenvolgens vragen formuleer voor de uitgangssituatie, waarin een medium ontstaat, de eigenschappen van een medium, de opkomst van het medium (de extensie), de wisselwerking met bestaande media en de veranderingen op andere gebieden.
2.3.1
De uitgangssituatie
Welke mate van geletterdheid bestaat er binnen een samenleving? Anders gezegd: waar bevindt een maatschappij zich op de schaal tussen tribal culture en een print culture? Bestaan er op dit punt verschillen tussen bevolkingsgroepen? Hiermee samen hangt de vraag: wat zijn de bestaande sense ratios binnen de betreffende cultuur? Zijn er andere sociale omstandigheden die een sterke invloed uitoefenen op de technologische ontwikkeling? Om deze vraag te beantwoorden, moet ook onderzocht worden waar de ontwikkeling plaatsvindt. Is er een kunstvorm of –stroming die reeds vooruitgelopen is op het ontstaan van het nieuwe medium? Uit welke overeenkomstige aspecten van deze kunstvorm of – stroming met het medium blijkt dit?
2.3.2
Eigenschappen van het nieuwe medium
Is het een koel of een heet medium? Anders gezegd: is het een medium met low definition of met high definition? Waar komt de naam van het medium vandaan? Hoe vertaalt het nieuwe medium of de nieuwe technologie kennis van het ene raamwerk naar het andere? Hoe vervult het nieuwe medium haar basisfunctie: de opslag en distributie van informatie? Vereist het medium een hoge geïnvolveerdheid of niet? Anders gezegd: leidt het nieuwe medium tot een grotere verwevenheid van het individu met een groter sociaal geheel?
2.3.3
De opkomst van het nieuwe medium: de extensie
Van welk lichaamsdeel of van welke lichaamsfunctie is het medium een extensie of uitbreiding? Waarvan vindt dus uiteindelijk zelf-amputatie plaats? Waaruit blijkt dat mensen door het nieuwe medium veranderde situaties beoordelen met behulp van maatstaven van de oude media?
In hoeverre verloopt de ontwikkeling volgens de ziekte-metafoor van paniek, weerstand en uitputting?
2.3.4
De wisselwerking met bestaande media
Leidt de opkomst van het nieuwe medium tot een tolerantiepunt (punt van omkering) voor bestaande media? Anders geformuleerd: verandert het nieuwe medium de aard van een bestaand medium? Welke media komen samen in het nieuwe medium of welke media splitsen zich in het nieuwe medium? Uitgaande van het idee dat de inhoud van een medium een ander medium is, welk medium vormt dan deze inhoud? Wordt het nieuwe medium als ontaard voorgesteld en een bestaand medium tot kunstvorm verheven? Waaruit blijkt dit?
2.3.5
De veranderingen op andere gebieden
Vernietigt het medium het stamverband of vormt het juist een nieuw stamverband? Anders gezegd: is de technologie van het nieuwe medium specialistisch of nietspecialistisch? (dit is tevens afhankelijk van de uitgangssituatie) Tot welke verandering in de bestaande sense ratios leidt het nieuwe medium? Tot welke veranderingen leidt het nieuwe medium op: technisch gebied? materieel gebied? psychisch en sociaal gebied? economisch gebied? Anders gezegd: welke factoren in deze vier deelgebieden worden door het nieuwe medium het sterkst beïnvloed of veranderd? Hierbij zal ik de volgende onderverdeling van psychische en sociale factoren hanteren: Veranderingen van leefgewoonten; Veranderingen van denkpatronen; Veranderingen van waardenstelsels. Welke delen van de cultuur zijn gedoemd te verdwijnen en waar vindt synthese plaats?
2.3.6
Keuze voor te onderzoeken aspecten
McLuhan beantwoordt niet iedere vraag voor ieder medium, omdat niet alle vragen voor ieder medium relevant zijn. Het is dus duidelijk dat er bij de keuze voor de in het onderzoek te beantwoorden vragen rekening moet worden gehouden met het object van onderzoek. Omdat dit object in dit geval Internet is, zal het, gezien de
veelomvattendheid van dit medium, niet eenvoudig zijn om een voor de hand liggende, door het object gemotiveerde keuze te maken uit de mogelijke aspecten. Een andere factor die de keuze bemoeilijkt is de dynamiek van het veranderingsproces, omdat de snelheid van verandering bij het medium Internet erg hoog is. Omdat dit proces voortdurend in volle gang is en er op dit moment nog lang geen sprake is van enige vorm van afronding, is het erg moeilijk te voorspellen waar de ontwikkeling naartoe voert. Het is dus ook moeilijk om vooraf in te schatten wat op termijn de belangrijkste ontwikkelingen zullen zijn. Daarom lijkt het mij niet verstandig om bepaalde vragen al bij voorbaat uit te sluiten in het onderzoek. Doordat er een grote samenhang tussen de verschillende vragen bestaat, zal het antwoord op de ene vraag ook al veel leren over een andere vraag. Het is dus niet noodzakelijk om elke vraag afzonderlijk uitvoerig te beantwoorden. Toch zou het niet beantwoorden van een aantal vragen kunnen leiden tot onjuiste conclusies over het functioneren van de toegepaste methodiek. De bedoeling is immers juist om een beeld te krijgen van de verbanden tussen de verschillende aspecten. Dit is niet mogelijk wanneer er slechts een klein aantal aspecten bekeken wordt. Hierbij wil ik wel opmerken dat het raadzaam lijkt om niet te proberen de vraag naar de veranderingen op technisch, materieel, psychisch en sociaal en economisch gebied uitvoerig te beantwoorden. Een volledige beantwoording van deze vraag is immers, door de hier reeds genoemde moeilijkheden, vrijwel onmogelijk. In het volgende hoofdstuk zal ik door toepassing van de methodiek een beschrijving van het medium Internet geven. Daarbij zal ik eerst ingaan op de uitgangssituatie en vervolgens de ontwikkeling van Internet als extensie beschrijven. De vragen die ik daarom als uitgangspunt zal nemen, zijn de vragen betreffende de geletterdheid binnen een samenleving (de eerste vraag bij de beschrijving van de uitgangssituatie), de veranderingen in de sense ratio’s als gevolg van het nieuwe medium (een vraag bij de veranderingen op andere gebieden) en de vraag van welke lichaamsfunctie er een extensie plaatsvindt (een vraag bij de opkomst van het nieuwe medium). Andere vragen zullen een rol spelen in de beantwoording van deze vragen en zullen daarom minder uitvoerig aan bod komen.
3
Toepassing op het medium Internet
3.1
Beschrijving van de uitgangssituatie
Om de geschiedenis van de opkomst van het medium Internet te beschrijven, moet eerst de uitgangssituatie nader bekeken worden. Hierbij gaat het met name om de mate van geletterdheid binnen een samenleving (het bestaan van een overwegend orale of schriftelijke cultuur) en de sense ratio’s die daarmee samenhangen. Omdat er ruwweg gesteld kan worden dat de ontwikkeling van Internet is begonnen in de jaren zestig, is het van belang om de situatie op dat moment, met hieraan gekoppeld de voorgeschiedenis, te onderzoeken. Ik zal hierbij aandacht schenken aan enkele andere media. Deze hebben een rol gespeeld in het veranderen van de mate van geletterdheid en het ontstaan van de extensie Internet. De overgang van een overwegend orale cultuur naar een overwegend schriftelijke cultuur (en omgekeerd) is een geleidelijk proces, waardoor het niet mogelijk is om een tijdstip te bepalen waar de ene, dan wel de andere vorm de overhand heeft gekregen. Er kan echter wel een tendens waargenomen worden in de sense ratio’s van de westerse cultuur. Globaal kan gesteld worden dat deze cultuur zich van een
orale naar een schriftcultuur ontwikkeld heeft. In de laatste decennia hebben de elektronische media de schriftcultuur echter onder druk gezet, waardoor er een tweede orale cultuur in opkomst lijkt. Om deze ontwikkeling, die van belang is voor het ontstaansproces van Internet, beter te begrijpen, zal ik deze hier toelichten. Daarbij zal ik aandacht besteden aan de manier waarop de veranderingen zich voltrokken hebben. Bovendien zal de aard van de veranderingen besproken worden. Daarbij is het vooral van belang op welke manier het denken en het gebruik van de zintuigen beïnvloed worden.
3.1.1
Mondelinge culturen en schriftculturen
Van een orale cultuur naar een schriftcultuur Mondelinge communicatie kan bestaan zonder dat een bepaalde cultuur beschikt over het medium schrift. Dit is dan ook in vele culturen het geval of op een bepaald moment het geval geweest [21]. Voor de introductie van het schrift bestonden er logischerwijs slechts tribal cultures. De sense ratio’s binnen deze culturen waren vooral gericht op spreken en luisteren. Dit betekent dat van alle zintuigen vooral het gehoor van belang was. Mondelinge communicatie biedt niet de mogelijkheid om afstand in tijd en ruimte te creëren, waardoor gelijktijdigheid en ruimtelijke nabijheid vereisten worden voor succesvolle informatie-overdracht. Door de nabijheid van de bron van de informatie is het voor de ontvanger mogelijk om de betrouwbaarheid van de bron in te schatten [22]. Met de opkomst van het schrift kwam er langzaam verandering in deze situatie. Hierbij moet opgemerkt worden, dat het schrift lange tijd slechts voorbehouden is geweest aan een bepaalde elite. Hierdoor was de invloed op de sense ratio’s binnen de betreffende samenlevingen niet erg groot. Dit veranderde echter met de uitvinding van de boekdrukkunst. Deze techniek maakte verspreiding van gedrukte informatie op grote schaal mogelijk [23]. In Nederland duurde het vervolgens zelfs tot 1901, toen de leerplichtwet werd ingevoerd, voordat lezen en schrijven algemeen verbreide vaardigheden werden. Feitelijk werd het schrift pas op dat moment een in Nederland algemeen geaccepteerd communicatiemedium [24]. Er kan echter gesteld worden dat de overgang van een orale naar een schriftcultuur al eerder in gang gezet was, namelijk in de Renaissance. Het schrift werd al in de Klassieke Oudheid uitgevonden, maar pas in de Renaissance begon het wereldbeeld van de orale cultuur definitief te veranderen in het geletterde, door het alfabet beïnvloede wereldbeeld. De reden hiervoor is dat het schrift in de tussenliggende periode van de Middeleeuwen voorbehouden was aan een zeer selecte groep, met name de geestelijkheid. Om deze reden is het niet mogelijk om van een schriftcultuur te spreken, omdat de sense ratio’s van de overgrote, niet-geletterde meerderheid binnen deze cultuur aangepast waren aan een orale cultuur. Het moge duidelijk zijn dat ik hierbij een breed, ‘sociaal’ cultuurbegrip hanteer, waarin cultuur gedefinieerd kan worden als een bepaalde manier van leven. Hierin zijn niet alleen elementen uit een ‘eng’ cultuurbegrip inbegrepen (zoals kunst), maar ook het dagelijkse gedrag van mensen binnen een maatschappij [25]. Wanneer het schrift in het dagelijkse leven van de meerderheid binnen een bepaalde maatschappij geen rol speelt, kan mijns inziens dan ook niet gesproken worden van een schriftcultuur. In deze situatie begon, zoals hierboven reeds geconstateerd, pas verandering te komen in de Renaissance. Hierin speelde de uitvinding van de boekdrukkunst een
rol, omdat deze ervoor zorgde dat vermenigvuldiging van het geschreven woord (in de vorm van het gedrukte woord) op grote schaal mogelijk werd. Hierdoor werd het medium van het gedrukte woord over meer mensen verspreid, waardoor het geschreven en gedrukte woord steeds meer taken overnam van het gesproken woord. Een voorbeeld hiervan is het vastleggen van de geschiedenis. In een orale cultuur werd dit gedaan door middel van mondelinge overlevering, terwijl in een schriftcultuur naslagwerken en geschiedenisboeken deze taak overgenomen hebben. De invloed van het alfabetische schrift was voelbaar in het ontstaan of in belangrijke opzichten wijzigen van kennisgebieden als geschiedenis, geografie, grammatica, recht, filosofie, fysica, wiskunde, astronomie, kunst en bouwkunde. Veel van deze kennisgebieden ontstonden met de opkomst van het schrift, maar maakten een versnelde ontwikkeling door met de opkomst van een schriftcultuur [26]. De invloed van het schrift op de wetenschap kan met een eenvoudig voorbeeld verduidelijkt worden. Het oplossen van een complex probleem zorgt in een orale cultuur voor andere moeilijkheden dan in een schriftcultuur. Lange, analytische bewijsvoeringen moeten opgesteld worden zonder hulpmiddelen om eerdere stappen in de bewijsvoering vast te leggen. Dit probleem wordt nog groter, wanneer de hele oplossing vastgelegd moet worden, om deze later weer aan te halen of te gebruiken. Zo kan zelfs het opstellen en bewaren van een bewijsvoering van enkele honderden woorden voor een persoon in een orale cultuur een onmogelijke opgave zijn. De hulpmiddelen die ter beschikking staan, zoals bijvoorbeeld in een bepaald patroon gerangschikte objecten, zijn hiervoor niet toereikend [27]. Uit dit voorbeeld blijkt dat het schrift nieuwe mogelijkheden opent voor het menselijke denken op het moment dat een orale cultuur ermee geconfronteerd wordt. McLuhan en anderen hebben benadrukt dat geletterdheid niet voor een ongeletterde wereld met daarin een groep geletterden heeft gezorgd, maar dat de hele wereld geletterd is geworden [28]. De verschillen en hun invloed op het denken De verschillen tussen een mondelinge en een schriftcultuur zijn al aan bod gekomen in paragraaf 2.1.1 (de uitgangssituatie). Ik zal deze verschillen hier kort schematisch weergeven. Ook doe ik nog enkele aanvullingen, voornamelijk gebaseerd op Derrick de Kerckhoves onderscheid tussen ‘mondeling luisteren’ en ‘geletterd luisteren’ [29] en Walter Ongs beschrijving van ‘Orality and Literacy’ [30]. Mondelinge cultuur Principes van gelijktijdigheid, discontinuïteit, veelvormigheid Nadruk op het auditieve en mondelinge Inzicht in totaalvelden, globaal en allesomvattend Aandacht voor vorm en functie als geheel Niet-lineaire verwerking van informatie, associatief en intuïtief Ontvanger in communicatie gericht op concrete situaties en personen Nabijheid en gelijktijdigheid noodzakelijk voor communicatie, een uiting verdwijnt na gedaan te zijn [32]
Schema 1: verschillen mondelinge en schriftcultuur
Schriftcultuur Principes van lineariteit, continuïteit, uniformiteit Nadruk op het visuele en geschrevene Inzicht in gespecialiseerde segmenten, specialistisch en selectief Aandacht voor inhoud Lineaire verwerking van informatie, logisch en rationeel [31] Ontvanger in communicatie gericht op woorden en verbale betekenissen Communicatie over afstand in ruimte en tijd mogelijk, een uiting heeft een meer permanent karakter
Aan de hand van deze eigenschappen kan duidelijk gemaakt worden welke rol het schrift heeft gespeeld in de ontwikkeling van het westerse denken. Uit het hierboven reeds gegeven voorbeeld, waarin het oplossen van een complex probleem in een orale cultuur beschreven wordt, blijkt reeds één aspect waarop het schrift invloed heeft. Het oplossen van een complex probleem wordt immers vergemakkelijkt door het gereedschap van het schrift: niet alle delen van de oplossing hoeven voortdurend onthouden te worden. Ook kunnen lange redeneringen vastgelegd worden, zodat deze niet verloren gaan. Het doorgeven van kennis wordt dus makkelijker binnen een schriftcultuur. Ik zal hier nog enkele voorbeelden geven van de manier waarop het bestaan van een schriftcultuur in de maatschappij en het denken een rol speelt. Het is niet de bedoeling om een volledige lijst van veranderingen door de opkomst van het schrift te presenteren, maar om aan de hand van deze voorbeelden de algemene kenmerken uit het schema enigszins te concretiseren. Een kenmerk uit het schema is de specialistische aard van het schrift, dat immers gebaseerd is op het principe van het in verschillende specialistische eenheden (letters) opgedeelde geheel (een woord), om zo iets te beschrijven. Ditzelfde principe zien we binnen de schriftcultuur in verschillende hoedanigheden terug. In de economie leidt toepassing van dit principe tot de arbeidsdeling en het idee van Fordism in de industriële mechanisatie: door middel van de opdeling van een produktieproces in specialistische processen kon de produktiesnelheid omhoog [33]. Hierdoor ontstonden grote fabrieken met arbeiders die zich op één klein gespecialiseerd deel van het produktieproces richtten, die de plaats innamen van de ambachtslieden in de tribal culture. Deze ambachtslieden waren gericht op vorm en functie als geheel (een kenmerk van een orale cultuur), want zij namen zelf het gehele produktieproces voor hun rekening. De mechanisatie toont hoe het principe van de specialisatie in zowel de reflectie als het handelen binnen een maatschappij invloed uitoefent. Ook de ideeën van Descartes getuigen van de invloed van het schrift op het denken. Zijn methode om complexe problemen op te lossen door ze in afzonderlijke deelproblemen op te delen is een illustratie van het geletterde principe van specialisatie. Algemeen geldt binnen de wetenschap in een schriftcultuur, dat een proces of verschijnsel, om het beter te begrijpen, in kleinere eenheden opgedeeld wordt. Een ander voorbeeld van invloed van het schrift op het denken is het ontstaan van teleologische denkwijzen, zoals de theorieën van Hegel. Bij deze ideeën is er sprake van een lineaire ontwikkeling naar een bepaald punt in de toekomst: ‘het einde van de geschiedenis’ en ‘het einde van de kunst’ [34]. Deze lineariteit is een kenmerk van het denken in een schriftcultuur. Verder is de dialectiek van Hegel (waarbij het ene op het andere volgt) een logische redeneertrant [35], die tevens binnen de rationele schriftcultuur past. Binnen een orale cultuur is geen sprake van teleologie in deze vorm, omdat de situatie, waarin de cultuur zich op een bepaald moment bevindt, geen deel uitmaakt van een ontwikkeling op lange termijn naar een bepaald punt. Dit is vergelijkbaar met de manier waarop een gesprek typisch verloopt: er is geen doel waar naartoe gewerkt wordt, omdat er gewoonlijk geen sprake is van een onderliggend, vooropgezet plan. Een orale cultuur houdt zich meer bezig met concrete situaties in het heden dan met ontwikkelingen op de lange termijn. Hierop zal ik nog verder ingaan bij de bespreking van de verschillen in de visie op geschiedenis tussen een orale en schriftcultuur aan het einde van deze paragraaf.
De verschillen in communicatie in een schriftcultuur en een orale cultuur kunnen geïllustreerd worden aan de hand van de verschillen in de manieren waarop nieuws wordt verspreid binnen beide culturen. In een orale cultuur zou een aankondiging van een belangrijke gebeurtenis bijvoorbeeld kunnen gebeuren door een stadsomroeper die op een bepaald punt in de stad deze boodschap voorleest. Het moge duidelijk zijn dat het hierbij vooral om het gebruik van de auditieve zintuigen gaat. Om de boodschap direct te ontvangen moet iemand dus op de betreffende tijd op de betreffende plek zijn. Om de boodschap te kunnen onthouden, zal een luisteraar er voor zichzelf de belangrijkste zaken uit halen. Zo wordt de boodschap direct concreet toegepast op de situatie van de ontvanger. Deze taak zou in een schriftcultuur overgenomen kunnen worden door een aankondiging in een krant. Deze uiting richt zich vooral op het visuele. De boodschap is onafhankelijk van tijd en ruimte, dus hoeft er van gelijktijdigheid en nabijheid geen sprake te zijn. Doordat de aankondiging uit gedrukte woorden bestaat, vereist deze dat de aandacht van de ontvanger (de lezer) zich richt op de betekenis van de woorden. De boodschap wordt lineair en logisch verwerkt (een lezer leest immers van links naar rechts, van het begin naar het einde van het bericht). Verdere kenmerken van de schriftcultuur Uit deze twee voor de beide culturen typische wijzen van communiceren blijken de kenmerken te gelden, zoals die in schema 1 reeds aangegeven waren. Voor de beschrijving van de uitgangssituatie van de opkomst van Internet zijn vooral de kenmerken van de schriftcultuur belangrijk, gezien het feit dat er in deze uitgangssituatie van een overwegend op het schrift gerichte cultuur sprake was. Ik zal daarom verder ingaan op enkele gevolgen van de genoemde kenmerken. Enkele auteurs stellen dat het geschreven of gedrukte woord binnen een schriftcultuur als standaard-informatiemedium beschouwd wordt [36]. Dit wil volgens hen zeggen dat andere media beschreven worden in relatie tot het gedrukte woord. Mensen die kunnen lezen en schrijven zijn gewend om reeksen gedrukte letters te vertalen in zintuiglijke beelden, omdat ze zo betekenis kunnen geven aan datgene wat ze lezen. Ook het omgekeerde is het geval: zintuiglijke ervaringen worden in woorden vertaald [37]. Kort gezegd: ervaringen worden in woorden vertaald, woorden worden in ervaringen vertaald. De mens is inmiddels gewend aan de vertaling van de realiteit in het geschreven woord, zonder zich hiervan erg bewust te zijn [38]. Mijns inziens zijn deze beweringen niet houdbaar. Immers, wanneer een geletterd iemand aan de activiteit ‘lopen’ denkt, wordt het concept ‘lopen’ opgeroepen en niet zozeer het gedrukte of geschreven woord ‘lopen’ (al is dit wel mogelijk, wanneer men aan het woord ‘lopen’ denkt). Dit verschilt niet wezenlijk van de manier waarop een ongeletterde persoon het concept ‘lopen’ oproept. Het enige verschil is in dit opzicht dat een geletterde in staat is het concept door middel van het schrift te representeren, terwijl een ongeletterde hiervoor klanken zal gebruiken. In beide gevallen worden echter ervaringen in woorden en woorden in ervaringen vertaald. Wel heeft het schrift ervoor gezorgd dat de rollen van ‘schrijver’ en ‘lezer’ konden ontstaan. Dit is een gevolg van het feit dat het geschreven woord communicatie over afstand in tijd en ruimte mogelijk maakt. Dit leidt tot het ontstaan van een afstand tussen schrijver en lezer, die niet bestond in de interactieve orale cultuur: de rollen van spreker en luisteraar zijn veel eerder inwisselbaar, door het directe contact
tussen de zender en de ontvanger van de informatie. Auteur en lezer zijn één, waardoor er eigenlijk niet eens gesproken kan worden van de rol van de auteur [39]. Een schriftcultuur legt, door het permanente karakter van het geschreven of gedrukte woord, zijn eigen geschiedenis vast op een andere manier dan een orale cultuur. In deze laatste is het de mondelinge overlevering die ervoor zorgt dat tradities, verhalen en mythes bewaard blijven. Deze overlevering zorgt ervoor dat de geschiedenis voortdurend aangepast wordt aan de huidige cultuur, doordat er door de vertellers (in veel gevallen onbewust) veranderingen in aangebracht worden [40]. Deze veranderingen worden aangebracht om veranderde belangen te dienen of overbodige tradities af te schaffen. In een print culture zijn de aangelegde ‘records’ echter onveranderlijk. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat feiten uit het verleden vastliggen en er alleen verschillen in interpretatie van deze feiten kunnen ontstaan. In een schriftcultuur wordt aan datgene wat vastgelegd is waarde toegekend, wat ook geldt voor de geschiedenis: het is waar dat een bepaalde uitspraak gedaan is, want zo, redeneert een geletterde persoon, is het immers vastgelegd. Door het vastleggen van de geschiedenis wordt deze controleerbaar. Er kan op een later tijdstip naar verwezen worden en er kan achteraf geverifieerd worden of een bepaalde bewering inderdaad gedaan is. Juist deze controleerbaarheid maakt de vastgelegde informatie waardevol. Doordat een schriftcultuur echter zozeer bezig is met verleden, heden en toekomst (wat een gevolg is van de voorkeur voor een lineaire visie op de geschiedenis), ontstaat er een besef van verandering. Het circulaire wereldbeeld binnen een orale cultuur leidt tot een circulaire visie op de geschiedenis, waarin vooral oog is voor de terugkeer van bepaalde elementen in de tijd, zoals bijvoorbeeld het wisselen van de seizoenen. Door deze terugkeer is het niet nodig om iets vast te leggen, omdat het zich vanzelf weer zal aandienen.
3.1.2
Andere media
Op het moment dat de opkomst van Internet in een embryonaal stadium verkeerde (de jaren zestig), was er sprake van een overwegend geletterde cultuur in het westen. In deze situatie begon echter langzamerhand verandering te komen. Afgezien van het feit dat niet alle bevolkingsgroepen volledig geletterd waren, waren er nog andere ontwikkelingen die het overwicht van het geschreven woord over het gesproken woord ondermijnden en tot het ontstaan van een tweede orale cultuur bijdroegen. We hebben hierboven al gezien welke invloed het geschreven woord en het alfabet hebben gehad op de uitgangssituatie. Ook enkele andere extensies hebben invloed op de ontwikkeling van Internet gehad, omdat ze voorafgingen aan het medium Internet en ook zij het overwicht van het geschreven woord ondermijnden. Dit wil niet zeggen dat andere, hier niet genoemde media geen rol hebben gespeeld in dit proces; ik wil hier echter alleen de in mijn ogen meest invloedrijke media aan bod laten komen. De telegraaf Volgens McLuhan was de telegraaf één van de media die een belangrijke rol speelden in het beëindigen van het mechanische tijdperk [41]. Zoals we reeds geconstateerd hebben, betekent het einde van het mechanische tijdperk het einde
van een in geletterdheid verankerde manier van denken (mechanisatie is immers bij uitstek een op de indeling in specialistische processen gestoeld principe). De opkomst van de telegraaf schiep voor het eerst mogelijkheden om de beperkingen van ruimte en tijd op communicatie af te zwakken. Met de nieuwe technologie van de telegraaf werd het bijvoorbeeld mogelijk om nieuws met een tot dat moment ongekende snelheid te verspreiden. Dit is echter niet het enige aspect dat van belang is voor de ontwikkeling die tot de uitgangssituatie van de opkomst van Internet geleid heeft. Immers, de vertaling van de 26 letters van het alfabet in drie signalen (lang, kort, geen signaal) was een belangrijke stap op weg naar de reductie van de hoeveelheid informatie die getransporteerd moest worden om informatie over te brengen [42]. Het moge duidelijk zijn, dat de reductie tot de binaire code (die uit slechts twee cijfers bestaat) uiteindelijk een rol speelde in de ontwikkeling van Internet. Het systeem van de binaire codering bestond overigens al lange tijd, voordat het in computertechnologie toegepast werd. Leibniz wordt algemeen gezien als degene die de binaire code voor het eerst toepaste in 1703 [43]. De televisie Een ander medium dat grote invloed had (en heeft) op Internet is de televisie. Deze extensie van het menselijke oog en oor overbrugt de afstand naar de plaats en tijd waar de getoonde beelden ontstaan [44]. Dit medium heeft, door zijn in de loop van de tijd ontwikkelde ‘eigen aardigheden’ (eigen mogelijkheden) [45], grote invloed gehad op de menselijke sense ratio’s. Zoals reeds eerder geconstateerd, stellen veel auteurs dat de elektronische media voor het ontstaan van een tweede orale cultuur zorgen [46], [47], [48], [49]. Televisie speelt in deze ontwikkeling een belangrijke rol. Een belangrijke reden waarom de televisie het geschreven woord onder druk zet, is dat de communicatie in beelden verloopt, in plaats van in fonetische weergaven van de boodschap die overgebracht moet worden. Wanneer men het bijvoorbeeld over een paard wil hebben, dan laat het medium televisie een plaatje van een paard zien, terwijl het geschreven woord het woord ‘paard’ gebruikt om hetzelfde beeld op te roepen. Het tv-beeld eist niet dat de ontvanger de code van het fonetisch alfabet begrijpt [50]. Deze wijze van communiceren sluit aan bij de orale cultuur, om de volgende redenen: • • • •
De communicatie vereist gelijktijdigheid; Het beeld kan vele vormen aannemen; Het beeld is globaal en allesomvattend; De ontvanger heeft aandacht voor vorm en functie als geheel in plaats van aandacht voor de inhoud alleen; • De informatie wordt niet lineair of serieel verwerkt, maar een televisiebeeld wordt op grond van associatie en generalisatie aangevuld tot een compleet beeld en op deze manier verwerkt [51]; • De ontvanger in de communicatie is afhankelijk van de context voor begrip (bijvoorbeeld kennis over de voorgaande en volgende beelden). In een later stadium heeft de video ervoor gezorgd dat er van volledige gelijktijdigheid geen sprake meer hoeft te zijn. Een kijker moet echter nog steeds het beeld ontvangen op het moment dat het getoond wordt, al is dit afkomstig van een videoband. De video en videocamera hebben een kijker meer invloed gegeven op het getoonde, door de mogelijkheden te creëren om beelden op een door de kijker gekozen tijdstip te bekijken (met behulp van een video) of de kijker zelf beelden te laten maken (met behulp van een videocamera). Ook de afstandbediening heeft in
deze vergrote mogelijkheden van de consument een rol gespeeld, zoals uit het volgende zal blijken. Uit de ontwikkeling die het medium televisie zelf heeft doorgemaakt, volgen nog meer aanwijzingen voor de terugkeer naar een orale cultuur. Zo is er het feit dat programma’s en beelden steeds fragmentarischer worden. Deze discontinue stijl wordt wel aangeduid met de term ‘MTV-stijl’, omdat de programmering van dit televisiekanaal opgebouwd is uit elkaar snel opvolgende, onsamenhangende beelden [52]. Een oorzaak voor het ontstaan van deze stijl is onder andere de uitvinding van de afstandbediening. Dit gaf de televisiekijker de mogelijkheid om meer zijn eigen keuzes te maken en vergrootte de mogelijkheid dat een kijker geen genoegen meer zou nemen met een bepaald programma, en dus weg zou zappen. Het gevolg hiervan is dat de aandacht van de kijkers op elke mogelijke manier vastgehouden moet worden. De wijze waarop dit in de praktijk gebracht is, namelijk door zoveel mogelijk nieuwe stimuli in zo kort mogelijke tijd te genereren, had de genoemde stijl tot gevolg. Deze discontinuïteit is een kenmerk van een orale cultuur, omdat het de voor een schriftcultuur typische lineariteit doorbreekt. Logische verwerking van informatie wordt onmogelijk gemaakt, doordat er geen logische verbanden bestaan tussen de afzonderlijke delen waaruit de informatie opgebouwd is. Verder maakt de snelle opeenvolging van de verschillende beelden bij MTV het onmogelijk om op de zintuiglijke ervaring inhoudelijk in te gaan, doordat hiervoor de tijd niet gegeven wordt. Het is juist van belang om het geheel van elkaar opvolgende beelden zintuiglijk te ervaren [53], zoals dit in een orale cultuur past. Om dezelfde reden (het vasthouden van de aandacht van de kijker) blijven televisieprogramma’s over het algemeen aan de oppervlakte en bieden ze geen specialistische kennis, waar selectieve aandacht van de kijker voor nodig is. De manier waarop onderwerpen in het nieuws behandeld worden, is hiervan een voorbeeld. De aandacht is kort en willekeurig: er moet immers een keuze gemaakt worden uit het gehele nieuwsaanbod [54]. Het is echter een kenmerk dat wijst op het ontstaan van een orale cultuur: er is geen uitgebreide, specialistische en selectieve aandacht voor inhoud, maar het gaat om het beeld. Een voorbeeld hiervan is ook de manier waarop politici de televisie gebruiken: het is van meer belang dat er een bepaald beeld van een politicus overgebracht wordt, dan dat duidelijk wordt wat de inhoud van de denkbeelden van de betreffende politicus is [55]. Een ander belangwekkend kenmerk van het medium televisie, dat hiermee samenhangt, is het collectieve karakter. Dit komt allereerst door het broadcastmodel: er is één zender met vele ontvangers. Dit betekent dat de programmering voor al deze ontvangers hetzelfde is. Met de opkomst van een groot aantal televisiekanalen is wel enige differentiatie opgetreden, maar het broadcastmodel blijft hiermee intact. Televisie blijft een medium voor een zo breed mogelijk publiek [56]. Omdat één en hetzelfde programma zoveel mogelijk kijkers tegelijk moet bevallen, zoekt de televisie haar toevlucht tot het aanbieden van ‘hapklare brokken informatie’ [57] (dit is tevens een oorzaak én een gevolg van de hierboven reeds genoemde oppervlakkigheid). Een gevolg hiervan is dat het gebruik van stereotiepen gemeengoed is. De computer In de hoogtijdagen van het collectieve medium televisie begon de ontwikkeling van een individueel medium bij uitstek: de computer. De computer is een persoonlijk medium, dat afhankelijk is van wat de gebruiker er zelf aan informatie in stopt. Het moge duidelijk zijn dat dit tot een geheel andere verhouding tot het medium leidt, dan
wat consumenten gewend waren bij televisie. In plaats van alleen maar te consumeren wordt deze rol uitgebreid tot een rol van producent en consument tegelijkertijd (door Alvin Toffler beschreven met de term ‘prosument’ [58]). Dit betekende het einde van de alleenheerschappij van het broadcastmodel, die door de invloed van televisie ontstaan was. Het broadcastmodel staat slechts één zender toe, waarop vele ontvangers aangesloten zijn. In deze situatie bestaat er dus ook slechts één producent (of groep producenten) en vele consumenten. Doordat consumenten nu zelf ook producenten werden, boetten de machtige producenten binnen het broadcastmodel aan macht in. Uiteindelijk betekende deze ontwikkeling, zoals we zullen zien, het einde van het broadcastmodel. Verder werd, doordat de ontvanger tevens de rol van zender op zich nam, er meer een beroep gedaan op de tactiele zintuigen. Met behulp van toetsenbord en muis kan de gebruiker immers door aanraking informatie voortbrengen en manipuleren, zoals het typen van een brief in een tekstverwerker. Deze verandering vond echter niet van de ene op de andere dag plaats. Er zijn een aantal activiteiten van de gebruiker die hem of haar reeds voorbereiden op deze nieuwe rol, namelijk: • • •
De al genoemde mogelijkheid tot manipulatie van het televisiescherm d.m.v. de afstandbediening; Het leren opnemen en afspelen met een video; Het leren gebruiken van de videocamera.
De laatste fase in deze ontwikkeling is het leren omgaan met toetsenbord en muis om de informatie op het scherm van een computer te manipuleren [59]. Een voorbeeld waarin de oorspronkelijke consument de rol van producent op zich neemt, is het Rodney King-incident in Los Angeles. De videotape van de mishandeling van deze man door politie-agenten werd met een camcorder gemaakt door een (toevallig passerende) amateurfilmer. De opname vond zijn weg naar verschillende media-uitingen, zoals nieuwsberichten, video-clips en een film (Spike Lee’s Malcolm X) [60]. De ophef (en rechtszaak) die de opname uiteindelijk bewerkstelligde, was het gevolg van zowel het feit dat degene die de opname maakte toegang had tot de produktiemiddelen als de hieruit voortvloeiende veranderende werking van de media. Doordat consumenten producenten worden, worden namelijk ook de bestaande media beïnvloed. Zij moeten zich aanpassen aan een situatie waarin de vraag van de consument door de consument zelf beantwoord wordt. In het voorbeeld van de Rodney King-video bestond er een behoefte aan bekendmaking van het gebeurde bij de oorspronkelijke consument, die op dat moment alleen vervuld kon worden door de traditionele broadcast-media. Het lijkt erop dat deze media dezelfde behoefte deelden (om wat voor redenen dan ook) en tevens de inschatting hebben gemaakt dat dit voor veel consumenten evenzeer gold. Het resultaat hiervan is dat de video-opname van het incident wereldwijd bekend werd en in allerlei media doordrong. De kans dat dit zou gebeuren was kleiner geweest in een traditioneel broadcastmodel (met weinig oog voor de behoefte van de consument), waarin de zender had kunnen beslissen om de opname niet uit te zenden, met het oog op eventuele nadelige gevolgen [61].
3.2 De ontwikkeling van Internet als extensie
3.2.1
Een omschrijving van het medium Internet
Voordat ik hier overga tot de beschrijving van de extensie Internet volgens de ontwikkelde methodiek, is het nuttig om een concrete omschrijving te geven van wat in dit stuk onder Internet verstaan wordt, omdat de term vaak gebruikt wordt om naar verschillende zaken te verwijzen. In deze scriptie versta ik onder Internet het geheel van de infrastructuur, die het mogelijk maakt om computers globaal te verbinden tot één netwerk (inclusief de computers) door gebruik te maken van het Internet Protocol (IP) en de toepassingen die op deze infrastructuur draaien, zoals e-mail en het World Wide Web. De kenmerken die dit medium onderscheiden van andere media zijn multimedialiteit en interactiviteit [62]. In het volgende zal blijken wat deze termen betekenen en waarom dit juist de verschillen met bestaande media zijn. De extensie Internet bouwt voort op de ontwikkeling die ingezet is met de in het voorgaande beschreven media. Met de telegraaf werd de basis gelegd voor een wereldomvattend communicatienetwerk, geschikt voor het verzenden van gecodeerde informatie. De televisie speelde een belangrijke rol in het ontstaan van een tweede orale cultuur en bracht een extensie van oog en oor in vrijwel iedere huiskamer. De computer ondersteunde het proces waarbij consumenten ook de rol van producent op zich gingen nemen. Ook maakte de computer het mogelijk dat, door het proces van digitalisering, alle informatie in één formaat gegoten kon worden. Omdat Internet al deze factoren combineert, is het meer dan slechts een extensie van het oor en het oog. Naast deze zintuigen speelt namelijk het tactiele (het zintuig van de tastzin) ook een grote rol, waardoor Internet een extensie van het centrale zenuwstelsel wordt. In de mogelijkheden van Internet worden de mogelijkheden tot gebruik van de zintuigen bij bestaande media verenigd. In dit opzicht leidt Internet tot een nieuwe verhouding tussen de zintuigen (een nieuwe sense ratio), waarin de tastzin belangrijker wordt. De tastzin is immers van groot belang om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die Internet aan de gebruiker biedt. Een voorbeeld hiervan is het aanbrengen van veranderingen in een document op het Internet. Dit gebeurt door middel van manipulatie van de informatie op het beeldscherm door aanraking van de muis en het toetsenbord. Dit is mede een gevolg van de ontwikkeling van consumenten, die steeds meer productievaardigheden krijgen en de mogelijkheid krijgen om in te grijpen in de aangeboden informatie. Televisie bleek het antwoord op deze ontwikkeling voor een groot deel schuldig te blijven en bleef steken in het broadcastmodel. Aan de mogelijkheid van televisie om beelden en geluiden van over de hele wereld waar te nemen, voegt de extensie Internet namelijk twee factoren toe: • de ontvanger kan zelf ook als zender of producent van informatie optreden; • de ontvanger heeft hierdoor meer de mogelijkheid tot het nemen van eigen initiatieven: hij of zij kan een keuze maken uit ontelbare zenders. Deze twee factoren kunnen worden geschaard onder de noemer interactiviteit. Omdat deze term te pas en te onpas lijkt te worden gebruikt, zal ik hier een omschrijving geven van de term zoals ik hem zal gebruiken. Er is alleen dan van interactiviteit sprake, wanneer een gebruiker van een medium mede de inhoud kan bepalen van de communicatie. De gebruiker kan in dat geval ingrijpen in de representatie. Met andere woorden: het medium en de gebruiker reageren op elkaar [63]. Het kenmerkende van interactiviteit in deze zin is, dat het ingrijpen in de representatie direct mogelijk is. Het veranderen van een tekst of afbeelding heeft altijd tijd gekost. Deze interactieve vertraging wordt echter steeds kleiner [64] en is in
bepaalde gevallen zelfs tot nul gereduceerd (wanneer er bijvoorbeeld direct woorden uit een document geschrapt kunnen worden). Er kan gesteld worden dat de interactiviteit hoger is, naarmate de interactieve vertraging kleiner is. Multimedialiteit onderscheidt Internet van een aantal andere media, behalve van de computer. Juist computers hebben de vertaling van alle informatie in één digitale code van nullen en enen mogelijk gemaakt. Deze code maakt multimedialiteit mogelijk: het integreren van beeld, geluid en tekst in één formaat [65]. Een voorbeeld hiervan is een encyclopedie op Cd-rom, waarin een filmpje van een lopend paard, het hierbij behorende geluid van trappelende hoeven en uitleg over de bewegingen van een paard de gebruiker een zo compleet mogelijke indruk van de loop van een paard poogt te geven. Een ander voorbeeld is een website, waarin audio, video en tekst gecombineerd worden. Ook bij televisie worden natuurlijk geluid en beeld gecombineerd, maar dan is er geen sprake van multimedialiteit, omdat beeld- en geluidstransmissie niet in één code zijn geïntegreerd.
3.2.2
De geschiedenis van Internet
In het verlengde van de ontwikkeling van de telegraaf zien we dat door de combinatie van de reeds bestaande binaire codering [66] en computertechnologie het proces van digitalisering ontwikkeld is, dat informatie reduceert tot twee signalen (in plaats van de drie signalen van de telegraaf). Dit is van groot belang voor de ontwikkeling van het Internet, zoals dat op dit moment bestaat. In eerste instantie werd deze code gebruikt om op een plaatselijke computer iets op te slaan, maar uiteindelijk bleek deze reductie ook voordelig wanneer er informatie getransporteerd moest worden. Verschillende dragers werden en worden hiervoor gebruikt (diskettes en later Cdrom’s en DVD’s). Het bleek echter voordelig om het principe van het netwerk toe te passen, dat bij eerdere extensies reeds van nut geweest was. Naar analogie van het elektriciteitsnet en het telefoonnet werd er gezocht naar een manier om ook informatie binnen een netwerk van computers te kunnen transporteren. Het resultaat hiervan waren de eerste computernetwerken. Op deze manier wordt er opslagruimte gewonnen, doordat toepassingen en data op één computer opgeslagen kunnen worden. Deze gegevens en programma’s zijn toegankelijk vanaf de andere computers. Hiermee is het echter nog niet mogelijk om informatie van één netwerk naar een ander netwerk te transporteren. Om dit te bewerkstelligen was het noodzakelijk om de verschillende computernetwerken aan elkaar te koppelen [67]. Dit gebeurde dan ook in de jaren zestig in het zogenaamde Arpanet. Arpa staat voor Advanced Research Projects Agency, een onderdeel van de Amerikaanse krijgsmacht, wat duidelijk maakt dat er in de Verenigde Staten militaire motieven meespeelden. Het was namelijk de dreiging van een nucleaire aanval die in 1969 (de Koude Oorlog was op zijn hoogtepunt) leidde tot het idee om een communicatienet aan te leggen, dat door zijn netwerkstructuur nog gebruikt zou kunnen worden, wanneer één of meer knopen uit zouden vallen. Het allereerste netwerk verbond vier universiteiten. In deze periode werd het vooral aangewend voor wetenschappelijke doeleinden, waardoor vooral de mogelijkheden voor communicatie tussen wetenschappers grote aandacht kregen. Dit netwerk groeide uit tot een netwerk van 200 universiteiten. Over de oorsprong van de naam Internet bestaat onduidelijkheid. Internet (met hoofdletter) wordt gebruikt om de wereldwijde, gekoppelde netwerken die gebruik maken van het Internet Protocol aan te duiden (de betekenis die in deze scriptie
gehanteerd wordt). De term internet (met kleine letter) is een algemene aanduiding voor één of meer aan elkaar gekoppelde netwerken [68]. Het Internet is een internet en dit zou ook de oorsprong van de naam kunnen zijn: een inter-net is een netwerk dat andere netwerken met elkaar verbindt. Aangenomen kan worden dat de naam het resultaat is van twee belangrijke eigenschappen: het gaat om de koppeling (vandaar ‘inter’) tussen verschillende netwerken (vandaar ‘net’). Waarschijnlijk bestond eerst de naam voor het protocol waarmee deze koppeling bewerkstelligd werd (Internet Protocol) en werd deze overgenomen [69], [70]. Het op een bepaald moment bestaande netwerk van 200 universiteiten is nog niet te vergelijken met het medium waarvan op dit moment miljoenen organisaties, bedrijven en particulieren gebruik maken. De toegankelijkheid kreeg vooral een impuls, toen de HyperText Markup Language (kortweg HTML) door Tim Berners-Lee van het fysisch onderzoeksinstituut CERN in Genève in 1992 werd geïntroduceerd [71]. Vanaf dit moment werden webdocumenten volgens deze codetaal gestructureerd. Ook werd in het begin van de jaren negentig het World Wide Web ontwikkeld. Dit is een grafisch web dat over een gedeelte van Internet ligt en zo verschillende gegevens op het Internet rechtstreeks met elkaar verbindt. Ook dit zorgde ervoor dat het medium toegankelijker werd voor een groter publiek. Dit leidde tot de huidige situatie, waarin websites met behulp van een browser (zoals bijvoorbeeld Internet Explorer of Netscape) bekeken kunnen worden. De groei in de laatste jaren vond vooral plaats, doordat er veel commerciële activiteiten op Internet ontplooid werden (en worden), wat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat een groot deel van de Nederlandse bedrijven inmiddels beschikt over een eigen website.
3.2.3
Internet als extensie
De nieuwe mogelijkheden van Internet Sinds de mens zich door middel van extensies is gaan uitbreiden, kunnen er volgens McLuhan twee soorten uitbreidingen onderscheiden worden: mechanische en zintuiglijke extensies (door McLuhan mechanical en electronic technologies genoemd). Voorbeelden van mechanische extensies zijn de stoommachine, het wiel en de auto. Zintuiglijke extensies zijn bijvoorbeeld de telefoon, film, radio en televisie. In paragraaf 2.1.4 werd geconstateerd dat een nieuw medium een oud medium of verschillende oude media als inhoud heeft. Het boek bevat het gesproken woord en de televisie verwerkte het materiaal van de film. Dit proces zien we ook terug bij Internet, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het bestaan van Internet-radio. Het verschil met vroegere extensies bestaat hieruit, dat Internet de mogelijkheden van alle bestaande zintuiglijke extensies combineert en al deze media als inhoud heeft. Dit zijn bijvoorbeeld het geschreven, gedrukte en gesproken woord, het boek, de foto, de telefoon, de film, de video, de radio en de televisie. Deze éénwording van media wordt convergentie genoemd [72], [73]. Hierbij gaat het om het vervagen van de grenzen tussen de verschillende media. Deze mengvormen van media zijn bepalend voor zowel de vorm als de inhoud van het Internet. Een website is bijvoorbeeld een combinatie van soorten informatie uit verschillende media (zoals tekstuele en visuele informatie).
Internet biedt echter meer mogelijkheden dan alleen de uitbreiding van de menselijke waarneming. Met andere woorden: het is meer dan een extensie van het centrale zenuwstelsel. Door de combinatie van de mogelijkheden van andere media heeft Internet inmiddels ‘eigen aardigheden’ [74] oftewel nieuwe mogelijkheden geschapen. Deze zijn vooral het gevolg van de interactiviteit die toegevoegd wordt aan de mogelijkheden van weinig interactieve media zoals televisie en boeken. Ik zal dit met een voorbeeld verduidelijken. Het voorbeeld is ontleend aan Gordon Graham’s ‘The Internet: A philosophical inquiry’ [75]. Met een computer is het mogelijk om simulaties te spelen (zoals bijvoorbeeld het spel SimCity), waarin de speler een rol op zich neemt, die hij of zij in het ‘echte leven’ meestal nooit vervuld heeft. In bijvoorbeeld SimCity bouwt en bestuurt de speler een stad. Als iemand dit spel gespeeld heeft, kan hij stellen dat hij weet hoe het voelt om een gemeenschap te besturen. Zijn zintuigen hebben gereageerd op de stimuli van de digitale omgeving, terwijl de aandacht voor de werkelijke omgeving tijdelijk op een lager peil heeft gestaan. Een illustratie hiervan is de constatering dat veel spelers van SimCity rapporteren dat zij geen benul van tijd hebben, wanneer zij aan hun stad werken [76]. Op deze staat van de zintuigen zou de term immersion (onderdompeling) [77] toegepast kunnen worden: de beleving kan vergeleken worden met de onderdompeling in water, waardoor men door een compleet andere realiteit omringd wordt, die op alle zintuigen inwerkt. De onderdompeling in de virtuele realiteit zorgt ervoor dat de werkelijke realiteit tijdelijk uit het oog verloren wordt. Ondanks het feit dat de speler van SimCity echter kan weten hoe het voelt om een gemeenschap te besturen, kan hij onmogelijk beweren dat hij ooit een gemeenschap bestuurd heeft. Op Internet bestaan zogenaamde ‘virtual communities’, waarin mensen zich verenigen onder hun werkelijke of virtuele identiteiten. Stel: iemand wordt verkozen om aan deze community leiding te geven. Ook deze persoon kan dan stellen dat hij weet hoe het voelt om een gemeenschap te besturen. Het verschil met de speler van SimCity bestaat echter hieruit, dat een gemeenschap op Internet met ‘werkelijke’ deelnemers ervoor zorgt dat de ervaring niet alleen virtueel, maar ook werkelijk wordt. De gebruiker weet niet alleen hoe het is om een community te leiden, maar heeft ook daadwerkelijk een community geleid [78]. Hij of zij heeft niet alleen gekeken hoe de betreffende community functioneert, maar ook acties moeten ondernemen om het functioneren van de community in goede banen te leiden. De betrokkenheid gaat verder dan waarneming door de zintuigen alleen. Graham benadrukt dat het om meer dan een spel gaat: de virtuele realiteit is een aparte wereld, waarin dingen bereikt kunnen worden en waarin falen mogelijk is [79]. Omdat de gebruiker deel uitmaakt van het medium, verschilt de omgang met en beleving van het medium van de omgang met en beleving van oudere media. Ik moet hierbij opmerken dat het mogelijk is dat een virtual community ook een simulatie is, doordat de andere participanten in de community computersimulaties zijn die menselijk handelen en reageren moeten simuleren. Hierdoor zou een situatie ontstaan die vergelijkbaar is met een computersimulatie als SimCity, waarin computers de omstandigheden voor de gebruiker berekenen. De gebruiker zal dit verschil niet altijd opmerken. Er blijft echter een verschil bestaan: de gebruiker heeft in het ene geval nog steeds een virtual community geleid, terwijl de speler van SimCity niet kan zeggen dat hij of zij werkelijk een stad gebouwd en bestuurd heeft. Een ander voorbeeld waarin de interactieve aard van het medium ervoor zorgt dat een virtuele actie tastbare gevolgen heeft in de ‘echte’, analoge werkelijkheid is het doen van een aankoop op Internet. De koop zelf vindt geheel plaats in de virtuele
ruimte van het Internet, maar de aangekochte goederen worden in de analoge ruimte afgeleverd. In dat geval voegt het medium Internet echter niets toe aan de bestaande mogelijkheden, omdat dit in wezen overeenkomt met de werking van een postorderbedrijf. Bij electronische goederen die direct gedownload kunnen worden naar de computer van de gebruiker, is er echter wel sprake van een nieuwe mogelijkheid door het bestaan van Internet. Het is in dat geval immers mogelijk om de hele koop en levering op Internet te laten plaatsvinden, inclusief de betaling per creditcard. Er is geen enkele fysieke representatie die van de transactie getuigt, maar toch heeft er een werkelijke transactie plaatsgevonden, waarbij werkelijke goederen, zoals een stuk muziek, een film of een tekst geleverd zijn [80]. Een extensie van de hersenen Uit deze voorbeelden blijkt dat Internet, door het kenmerk van interactiviteit, ervoor zorgt dat een gebruiker met meer dan alleen zijn of haar waarneming in het medium betrokken wordt. Internet speelt een rol in het vormen van gedachten en ervaringen, die de invloed van bijvoorbeeld de televisie hierop overstijgt. Omdat een consument tevens producent geworden is, wordt datgene wat als ‘eigen inbreng’ (ingrijpen in de representatie) gekarakteriseerd kan worden van steeds groter belang voor de aard van het medium Internet. Dit kan uiteenlopen van het maken van een website of het doen van een on-line aankoop tot het spelen van on-line games en communiceren via e-mail of SMS. De gebruikers bepalen hoe het medium eruitziet en functioneert, de teloorgang van het broadcastmodel is compleet. Deze deelname aan de vorming van het medium zorgt ervoor dat gebruikers hun eigen ideeën en gedachten zullen gebruiken om het medium in te richten. Deze cognitieve vermogens gaan, doordat ze invloed uitoefenen op de manier waarop de gebruiker de representatie manipuleert, deel uitmaken van de representatie. Datgene wat aan gedachten en ervaringen in de hersenen van de gebruiker plaatsvindt, wordt op één of andere manier bijgedragen aan het medium en zo buiten het brein geplaatst. Het Internet is op deze manier een extensie van de menselijke hersenen. Om dit te illustreren zal ik beschrijven hoe enkele functies van het menselijke brein terug te vinden zijn in het medium Internet. Zoals reeds geconstateerd heeft Internet de extensies van de zintuiglijke waarneming van bestaande media overgenomen. Zo zijn de functies van televisie, als extensie van ogen, oren en tastzin, ook terug te vinden in het functioneren van de extensie Internet. Omdat deze extensies reeds aan bod zijn geweest, zal ik hier verder alleen die functies bespreken die de extensie Internet onderscheiden van bestaande media. Wanneer men met een zoekmachine op zoek gaat naar informatie over bijvoorbeeld een bepaalde historische gebeurtenis, zal dit in vrijwel ieder geval zoekresultaten opleveren. Er lijken maar weinig feiten of objecten te bestaan, waarover op Internet niets te vinden is. Dit is een kenmerk dat voor geen enkel bestaand medium geldt. Internet blijkt dus te werken als een soort collectief geheugen, waarin plaats is voor alle soorten informatie. Daarbij gaat het niet alleen om voor velen relevante informatie, maar ook om bijvoorbeeld mensen die beschrijvingen van hun eigen leven of liefhebberijen op Internet plaatsen. Hierbij sluit aan dat Internet veelvormige en veelsoortige informatie verwerkt, die op verschillende zintuigen inwerkt. Ook in de hersenen wordt informatie van verschillende zintuigen verwerkt. Internet kan tevens als extensie van de hersenen gezien worden, wanneer er gekeken wordt naar de beleving van ervaringen en emoties. Samen met de hersenen zorgt het medium voor de vorming van een bepaalde ervaring. Ik zal dit toelichten met twee voorbeelden.
Op Internet is het geen probleem om een andere identiteit aan te nemen. Dit kan leiden tot de situatie dat er twee personen via een chatbox met elkaar in contact komen, terwijl beiden op Internet een identiteit aangenomen hebben, die erg verschilt van hun werkelijke identiteit. Wanneer deze twee personen verliefd op elkaar worden, dan ontstaat er een situatie waarin beiden zich aangetrokken voelen tot een virtuele identiteit, die niet verwijst naar een in werkelijkheid bestaande persoon. Het gevoel, de emoties en de ervaring die hierdoor ontstaan zijn echter wél werkelijk. De vorming van ervaringen en emoties door de combinatie van Internet met het brein kan ook toegelicht worden aan de hand van virtual reality. Hierbij lijkt de simulatie zoveel op de werkelijkheid, dat het onderscheid met de werkelijke ervaring minimaal wordt. De zintuigen maken vrijwel geen onderscheid en reageren op de meeste stimuli alsof het de ‘normale werkelijkheid’ betreft. Het wordt bijvoorbeeld mogelijk om zelf een personage in een verhaal te worden, waardoor de zintuiglijke indrukken directer worden. Hierdoor sluit de gevoelde ervaring meer aan bij de werkelijkheid zoals die dagelijks wordt ervaren. Van deze directheid is minder sprake bij bijvoorbeeld televisie en film: de participatie is bij deze media minder direct. Het onderscheidende kenmerk ten opzichte van andere media is wederom de vereiste participatie van de gebruiker. Het medium eist dat de gebruiker er zijn gedachten bij houdt en activiteiten ontplooit, al gaat het slechts om het lezen van een hypertext. Daarbij moet de lezer namelijk actieve keuzes maken: wat wil hij wel en niet lezen, in welke volgorde en wat zou hij willen toevoegen of veranderen? Meer in het algemeen wordt de gebruiker geacht om zijn weg te leren vinden in de virtuele ruimte. Net als bij immersion in een zwembad moet de gebruiker zijn bewegingen aanpassen aan de omgeving. Hij moet leren om hier zo doorheen te bewegen, dat de mogelijkheden voor de gebruiker het grootst zijn, het best aansluiten bij zijn wensen en dat ze tevens benut kunnen worden. Het medium werpt, door de mogelijkheden die het biedt, vragen op, die door de gebruiker met acties beantwoord moeten worden. Verder is het ook opvallend dat niet alleen functies van de hersenen terug te vinden zijn, maar dat ook de hardware op enige punten te vergelijken is. De opbouw van Internet (in de vorm van een netwerk) vertoont gelijkenis met de manier waarop de opbouw van de hersenen binnen het connectionisme voorgesteld wordt. In deze lijn van onderzoek binnen de kunstmatige intelligentie worden modellen van cognitieve processen gevormd op basis van de netwerkmetafoor. Deze modellen bestaan uit netwerken van grote hoeveelheden knopen, die elkaar door middel van signalen kunnen activeren. Op deze manier wordt de cognitieve werking van de hersenen benaderd [81]. Verder wordt informatie in de hersenen associatief aan elkaar gekoppeld, wat ook het geval is bij Internet, zoals we in paragraaf 3.2.4 zullen zien. Op Internet is dit een gevolg van het feit dat er weinig structurering van informatie plaatsvindt, waardoor er geen hiërarchische ordening ontstaat. Het gevolg hiervan is dat de informatie in een nevenschikkend patroon gerangschikt wordt. Deze ordening blijkt bijvoorbeeld wanneer iemand op Internet naar informatie zoekt. Het pad dat hierbij gevolgd wordt, is grillig en onvoorspelbaar. Wanneer iemand bijvoorbeeld informatie wil vinden over atoomfysica is het mogelijk dat deze gebruiker terechtkomt op de site van iemand die een universitaire cursus op dit gebied doceert, maar op de betreffende site vooral informatie geeft over zijn grootste hobby: schilderkunst. De op de site aanwezige link naar de cursus levert mogelijk slechts een summiere cursusomschrijving op, waardoor de gewenste informatie nog steeds niet gevonden is. Hierdoor keert de zoektocht weer terug naar het beginpunt. De informatie zou vervolgens gevonden kunnen worden op een site die op het eerste gezicht niet over atoomfysica handelt, maar hier wel zijdelingse informatie over bevat of linkt naar een site met de gewenste informatie. In de hersenen blijkt het bestaan van een
associatieve koppeling bijvoorbeeld wanneer een bepaalde geur een herinnering naar boven brengt. De ziektemetafoor Nu vastgesteld is dat Internet een extensie van de hersenen is, kan nader onderzocht worden in hoeverre de ziekte-metafoor van McLuhan van toepassing is. Met deze metafoor demonstreert McLuhan het ontstaansproces van een nieuw medium. Net zoals dit bij een door ziekte getroffen individu het geval is, treedt er paniek op, gevolgd door respectievelijk weerstand en uitputting. In de paniek- en de weerstandfase wordt de nieuwe technologie als een bedreiging ervaren. In het stadium van uitputting geven ook tegenstanders toe dat het onmogelijk is om de nieuwe ontwikkeling te ontkennen of terug te draaien. Het gaat bij de ziekte-metafoor dus vooral om de manier waarop het nieuwe medium in de ‘publieke opinie’ beoordeeld wordt. De introductie van Internet heeft tot gemengde reacties geleid. Toen het medium in Nederland bij een groot publiek bekend raakte, in de tweede helft van de jaren negentig, was er zowel sprake van enthousiasme als scepsis. De weerstand past in het patroon van de ziekte-metafoor van McLuhan en kwam uit verschillende hoeken. Het is onmogelijk om een lijst van alle bezwaren te maken, maar ik zal hier een aantal veelgenoemde argumenten noemen: • Internet leidt tot een ‘information overload’ [82]; • Veelvuldig gebruik van Internet leidt tot een ongezonde verslaving aan dit medium; • Internet bevordert de verspreiding van potentieel schadelijke informatie, zoals pornografisch materiaal en rechts-extremistische propaganda; • Internet draagt bij tot de schending van copyrights en verspreiding van illegale software. In hoeverre deze bezwaren op waarheid berusten of werkelijk door iedereen als bezwaar ervaren worden is niet altijd even duidelijk. Er kan wel vastgesteld worden dat het nieuwe medium als ‘ontaard’ voorgesteld wordt. Ook is opvallend dat enkele bezwaren vaak ten aanzien van oudere media ook bestaan hebben: denk hierbij bijvoorbeeld aan de eeuwige discussie over de schadelijke effecten van televisiegeweld op de kijker. Het enthousiasme dat hiertegenover stond, leidde in de late jaren negentig tot een ‘hype’. Het medium werd bedolven onder een enorme hoeveelheid aandacht van de andere, traditionele media, zonder dat het hierbij alleen nog maar om de negatieve aspecten ging. Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn de fenomenen ‘e-business’ en ‘nieuwe economie’. Bedrijven en overheid werden met deze termen door voorstanders van de nieuwe technologieën ervan overtuigd, dat ze hun activiteiten moesten uitbreiden naar het Internet, omdat ze anders ‘de boot zouden missen’. Hierin zou de paniekfase van McLuhans ziekte-metafoor gezien kunnen worden, aangezien er een angst ontstond dat het nieuwe medium tot ongekende veranderingen zou leiden, waardoor al het bestaande voorgoed verleden tijd zou zijn. Voorbeelden hiervan zijn de talrijke voorspellingen van het einde van de ‘oude economie’. Na dit overspannen klimaat was het bijna noodzakelijk dat er een correctie op zou treden, wat dan ook gebeurd is. De hoge verwachtingen werden door het medium niet waargemaakt en de weerstand bleef bestaan. Ook deze fase van uitputting past binnen de ziekte-metafoor. Het medium Internet lijkt, ondanks de bezwaren,
geaccepteerd te worden, omdat zelfs de tegenstanders inzien dat het onmogelijk is om de ontwikkeling ervan terug te draaien. Dit is het moment waarvan McLuhan stelt dat de technologie niet meer als iets ‘buitenmenselijks’ wordt gezien. De mens ziet in dat de technologie eigenlijk verwant is aan de functies van het eigen lichaam (zie paragraaf 2.1.3). Tegelijkertijd lijkt er, door het verdwijnen van de hype, een meer realistische kijk op de mogelijkheden te ontstaan. Dit is het moment waarop we ons op dit moment bevinden.
3.2.4
Internet binnen een nieuwe orale cultuur
Nu we de ontwikkeling van Internet kort bekeken hebben en vastgesteld hebben wat dit nieuwe medium onderscheidt van de bestaande media, is het mogelijk om deze ontwikkeling te plaatsen binnen de meer algemene ontwikkeling van een tweede orale cultuur. In het voorgaande is de verandering van de sense ratio’s en de ontwikkeling van consument naar consument én producent reeds kort aan bod geweest. Ik zal hier verder op deze aspecten (en hun gevolgen) ingaan. Hierbij ga ik uit van het idee dat communicatie op Internet (hoofdzakelijk) plaatsvindt via documenten opgebouwd uit hypertext en via e-mail, nieuwsgroepen, chat of multiuser dungeons of domains [83]. Om te kunnen stellen dat Internet bijdraagt tot de ontwikkeling van een nieuwe orale cultuur, zouden binnen deze vormen van communicatie dus kenmerken van deze terugkeer te vinden moeten zijn. Hypertext binnen een orale cultuur Informatie op Internet, zoals bijvoorbeeld een website, bestaat uit hypertext. Dit betekent dat dit document is opgemaakt in HTML, wat aan een document de volgende kenmerken verleent: •
De documenten worden door links verbonden tot een netwerk van knopen, waarbij deze links door zowel auteur als lezer gecreëerd kunnen worden. De koppelingen tussen de documenten hoeven niet slechts beperkt te blijven tot de lokale computer, maar kunnen ook aan andere computers of elektronische media gelinkt worden; • Hypertext is dynamisch en kan op ieder moment veranderen of veranderd worden; • De documenten bevatten niet alleen tekst, maar kunnen alle vormen van gedigitaliseerde informatie bevatten, zoals bijvoorbeeld afbeeldingen, animaties, geluiden en films. [84] Deze kenmerken kunnen gerelateerd worden aan eigenschappen van de communicatie binnen een orale cultuur, zoals die in schema 1 genoemd zijn. Hypertext bestaat uit gekoppelde netwerken van tekst, beeld en andersoortige informatie. Een netwerk is een niet-lineaire organisatievorm, die in een orale cultuur beter past dan in een schriftcultuur. Veel koppelingen tussen informatie in dit netwerk vinden plaats op basis van associatie, wat ook weer een kenmerk is van de denkwijze binnen een orale cultuur. In een gesprek gaat een uiting vaak niet in op een onderwerp dat verwacht zou mogen worden op grond van de tot dat moment gedane uitingen, maar op een onderdeel uit een vorige uiting of een aangrenzend onderwerp. Informatie op Internet is, doordat er weinig structurering plaatsvindt,
eveneens gerangschikt in een nevenschikkend patroon. Er is geen hiërarchie, maar er bestaan slechts aangrenzende betekenissen. Dit wordt duidelijk wanneer er op Internet naar informatie gezocht wordt: het gevolgde pad is grillig en onvoorspelbaar (zoals blijkt uit het voorbeeld in de vorige paragraaf). De bibliografische methode, typisch voor een schriftcultuur, verloopt telkens volgens hetzelfde stramien: een brede hoeveelheid informatie wordt versmald, totdat de gewenste informatie gevonden is. Hypertext is georganiseerd volgens de associatieve, niet-lineaire, nonhiërarchische manier om informatie in te delen binnen mondelinge culturen [85]. Hierbij moet ik wel opmerken dat natuurlijk ook uitingen van een schriftcultuur gebruik kunnen maken van associatie, zoals bijvoorbeeld in proza en poëzie vaak het geval is. Dit is een gevolg van het feit dat culturen (en cultuuruitingen) vaak uit elementen van zowel een mondelinge en een schriftelijke cultuur bestaan. Hypertext is echter meer opgebouwd op grond van associatie dan het schrift, omdat het leggen van verbindingen tussen woorden en uitingen juist een onderscheidend kenmerk van hypertext is. Dit geldt tevens voor andere uitingen van een orale cultuur. Daarbij komt dat het onderscheid tussen auteur en lezer wordt verkleind, doordat de lezer wordt aangemoedigd actief zijn eigen keuzen te maken binnen het netwerk. Ook is het mogelijk dat de lezer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om veranderingen in de tekst aan te brengen (en dus in te grijpen in de representatie), waardoor het onderscheid tussen auteur en lezer helemaal verdwijnt. In dat geval worden consument en producent weer één. Een ander gevolg hiervan is het feit dat het in sommige gevallen onmogelijk is om één iemand als auteur van een tekst aan te wijzen, omdat de tekst of het document door samenwerking tussen een groot aantal auteurs tot stand kan zijn gekomen [86]. Een voorbeeld hiervan is een project uit 1990 waarin een veel rekenkracht vragend wiskundig vraagstuk, de berekening van het zogenaamde ‘ninth Fermat number’ door Bell Communications Research [87], opgelost werd door het vraagstuk via Internet te verdelen over verschillende computers. Het feit dat niet eens de identiteit van de via Internet deelnemende vrijwilligers bekend was bij de onderzoeksleiders toont aan hoe moeilijk het wordt om de uiteindelijke resultaten aan een bepaalde persoon of groep personen toe te schrijven [88]. Het moge duidelijk zijn dat een begrip als copyright hierdoor problematisch wordt [89]. Dit is dan ook een erfenis van de schriftcultuur. Hiermee hangt het tweede kenmerk van hypertext samen. Doordat er geen strikte scheiding tussen auteur en lezer meer bestaat, is er ook geen sprake meer van een vastliggend document. Ten eerste is een hypertext veranderlijk, omdat iedere lezer zijn eigen weg kiest en zo dus als het ware zijn eigen versie van de tekst vormt. Ten tweede zorgt het interactieve karakter van hypertext ervoor, dat de representatie voortdurend aangepast wordt aan de wensen of ideeën van de gebruiker(s). Zo kan een document in hypertext bijvoorbeeld achterhaalde feiten bevatten, die vervangen worden door recentere informatie zonder dat de rest van het document verandert. Dit is in tegenspraak met het permanente karakter van het geschreven woord. Een uiting in hypertext kan net zo snel verdwijnen of veranderen als een eenmaal uitgesproken woord verdwijnt. Een gevolg hiervan is ook dat een document nooit ‘af’ is: er is altijd nog verandering en aanpassing mogelijk. Deze open eindes zorgen ervoor dat ieder streven naar closure tot mislukken gedoemd is. Ook deze uiting van geletterdheid wordt door hypertext ondermijnd. In paragraaf 3.1.1 is reeds geconstateerd dat een orale cultuur door aanpassing van de mondelinge overlevering de geschiedenis aanpast aan de geldende cultuur. De hierboven beschreven interactiviteit leidt ertoe dat een gelijksoortig proces plaatsvindt bij digitale informatie. Waar een orale cultuur gedateerde tradities en overbodige herinneringen als onnodige ballast overboord gooit, zorgt de veranderlijkheid van hypertext ervoor dat digitale informatie altijd up-to-date is en
gedateerde informatie niet onnodig de aandacht opeist. Dit is een groot verschil met de manier waarop in een schriftcultuur waarde aan de vastgelegde feiten van het verleden wordt toegekend. Door het bestaan van naslagwerken met deze feiten wordt het moeilijker om deze los te laten op het moment dat hun directe relevantie voor de huidige cultuur verloren gaat. Voor een geletterd persoon, die zich vanwege zijn geletterdheid zeer bewust is van verleden, heden en toekomst, is dit bijna een onmogelijkheid: datgene wat vastgelegd is, is alleen al om die reden relevant, omdat het de representatie van het verleden controleerbaar maakt. In een orale cultuur is er vooral aandacht voor vorm en functie als geheel in plaats van aandacht voor inhoud. Dit wil zeggen dat personen in deze culturen vooral gericht zijn op het functioneren van hun omgeving, zonder hiervan afstand te nemen en deze op een meer abstracte manier te bekijken. Illustratief hiervoor is de manier waarop er geleerd wordt: door concreet dat te gaan doen wat uiteindelijk geleerd moet worden (zonder de omweg van theoretische kennis), zoals bijvoorbeeld het geval is bij een leerling die in de leer gaat bij een ambachtsman om ‘het vak te leren’. In een schriftcultuur, waar inhoud van groot belang is, wordt kennis in een veel grotere mate overgedragen via tekstboeken en leermethoden die veelal verwijzen naar datgene wat uiteindelijk geleerd moet worden via het geschreven en (in bijvoorbeeld hoorcolleges) gesproken woord. In een orale cultuur wordt er aan de hand van concrete situaties geleerd, terwijl er in een schriftcultuur de voorkeur aan gegeven wordt om tussen deze situaties en de leerling verbale betekenissen te plaatsen. Doordat op deze manier de leerstof makkelijker in verschillende componenten op te delen is, is er ook meer mogelijkheid tot specialisatie. Hypertext en, meer in het algemeen, computers en Internet verleggen de aandacht weer terug van het specialistische, inhoudelijke naar het globale, functionele. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het gebruik van computermodellen en –simulaties om mensen in een zo concreet mogelijke weergave van een mogelijke situatie te plaatsen om ze zo te laten ervaren hoe het is om met deze situatie om te gaan (zoals in paragraaf 3.2.3 reeds beschreven werd). Het feit dat hypertext de mogelijkheid geeft om veelsoortige informatie op te nemen (in plaats van alleen maar tekst) draagt bij aan deze terugkeer naar het functionele. De afstandelijkheid van de geletterde is in dit opzicht niet meer gepast. Hierbij sluit aan dat de veelvormigheid van de informatie ertoe kan leiden dat er meer verschillende invalshoeken van een bepaald onderwerp getoond kunnen worden, waardoor er meer inzicht in dit onderwerp zou kunnen ontstaan. Denk hierbij aan het voorbeeld van het beschrijven van een paard (in paragraaf 3.2.1). Door geluid, film en tekst te combineren, wordt er een beroep gedaan op meer verschillende zintuigen, dan wanneer er alleen een tekst gebruikt wordt. Het gevolg hiervan is dat er een andere indruk zal ontstaan, die iemand die nog nooit een paard gezien heeft waarschijnlijk eerder in staat stelt een paard als paard te herkennen bij een eerste confrontatie. Deze concentratie op het geheel is tevens een kenmerk van een orale cultuur, waarin immers de indruk van het geheel belangrijker is dan inhoudelijk inzicht in de afzonderlijke gespecialiseerde segmenten. In de nieuwe orale cultuur maakt de digitalisering van informatie het mogelijk om informatie voor verschillende zintuigen te combineren tot één formaat. Doordat er een grote hoeveelheid informatie ter beschikking staat, die, zonder dat het veel tijd en moeite kost, opgeroepen kan worden, verandert ook de verhouding ten opzichte van deze informatie. Het wordt steeds belangrijker om te weten waar en hoe bepaalde informatie te vinden is, dan dat iemand over de inhoudelijke kennis zelf moet beschikken (dit sluit aan bij het functioneren van Internet als een collectief geheugen, zoals geconstateerd is in paragraaf 3.2.3). Dit was natuurlijk ook reeds
het geval bij de bibliotheek, maar bij het Internet is dit van nog groter belang doordat de hoeveelheid informatie groter is en de informatie in meer verschillende vormen beschikbaar is. De associatieve, non-hiërarchische structuur van het Internet zorgt ervoor, dat het onthouden (of opslaan) van de plaats waar bepaalde informatie gevonden kan worden noodzakelijk is om de informatie op een later tijdstip terug te vinden. In een bibliotheek is er gewoonlijk meer sprake van een ordening, zoals het immers bij een uiting van een schriftcultuur hoort. Het toenemen van het belang van de vaardigheden om informatie te vinden is wel omschreven als de ontwikkeling van de ‘information hunter-gatherer’ [90], wat tevens duidt op een terugkeer naar een orale tribal culture. E-mail en chat binnen een orale cultuur Behalve hypertext zijn er echter ook andere toepassingen op de infrastructuur van het Internet, die bijdragen aan de terugkeer naar een orale cultuur. De twee bekendste wil ik hier kort bespreken: e-mail en chat. Het opvallendste aan deze twee vormen van communicatie is, in dit opzicht, dat beiden zeer dicht bij mondelinge communicatie staan. Dit blijkt uit het feit dat veel conventies die voor schriftelijke communicatie gelden niet (meer) geldig zijn in e-mail en chat. Waar een brief gewoonlijk uitgebreid gecontroleerd wordt op interpunctie, zinsbouw en spelling, lijkt dit in een e-mail van steeds minder belang te worden. Zo kan het gebeuren dat een e-mail met een bepaalde boodschap in 2 minuten geschreven en verstuurd is, terwijl het opstellen van een brief met een vergelijkbare boodschap veel meer tijd zou kosten (waarbij het versturen van de brief natuurlijk nog aanzienlijk méér tijd zou kosten). Dit verschijnsel hangt samen met het feit dat beide communicatievormen inmiddels steeds meer (als reactie op elkaar) hun eigen aard beginnen te ontwikkelen. Dit verklaart ook waarom het bijvoorbeeld op dit moment niet door iedereen als ongewoon wordt ervaren om te verzoeken om een schriftelijke bevestiging van een afspraak per e-mail. Dit duidt erop dat degene die hierom verzoekt het maken van officiële afspraken niet in overeenstemming vindt met de rol die e-mail in zijn ogen vervult binnen de communicatie. Het bevestigen van een afspraak behoort in zijn optiek toe aan het geschreven of gedrukte woord. De aard van communicatie via chat vraagt, net als bij e-mail, om een bij mondelinge communicatie aansluitend taalgebruik (de naam zegt het natuurlijk al: ‘to chat’ betekent immers ‘keuvelen, babbelen’ [91]). Kenmerkend is dat er, vanuit een blijkbaar bestaande behoefte aan meer uitdrukkingsmogelijkheden, een hele reeks tekens aan het bestaande alfabet is toegevoegd om bepaalde gezichtsuitdrukkingen, lichaamstaal en toon van de spreker weer te geven. Deze tekens staan bekend onder de naam ‘emoticons’ [92]. Het bekendste voorbeeld hiervan is de ‘smiley’ (weergegeven als :-) of een variant hiervan). Een uitspraak die door dit symbool wordt gevolgd moet door de ontvanger niet al te serieus worden genomen (de uitspraak is sarcastisch of grappig bedoeld [93]). Het feit dat deze toegevoegde waarde aan de getypte boodschappen (in e-mail en chat) is ontstaan, suggereert dat deze wijze van communiceren door de deelnemers ervaren wordt als zeer gelijkend op mondelinge communicatie, waarbij gezichtsuitdrukkingen immers ook van groot belang zijn om een boodschap correct over te brengen. Nuancering van het onderscheid tussen een orale en een schriftcultuur
Hierbij moet opgemerkt worden dat een cultuur zich gewoonlijk niet helemaal aan het ene einde van het spectrum bevindt. Een cultuur bevat in de meeste gevallen zowel elementen van een orale als van een schriftcultuur. In het voorgaande is beschreven hoe de overwegende schriftcultuur door de invloed van media als televisie en computer reeds meer elementen van een nieuwe orale cultuur ging bevatten. De ontwikkeling van Internet lijkt deze lijn door te zetten. Het is echter niet duidelijk of het een terugkeer naar een orale cultuur of een synthese van de orale en schriftelijke culturen betreft, omdat het medium Internet elementen van beide culturen bevat. Het uiteindelijke resultaat van deze ontwikkeling lijkt op dit moment nog moeilijk in te schatten. Ook moet niet vergeten worden dat er binnen een cultuur natuurlijk ook differentiatie bestaat, met name naar verschillende bevolkingsgroepen. Illustratief hiervoor is het verschil tussen jongeren en ouderen. Jongeren zijn, in tegenstelling tot veel ouderen, gewend aan de discontinue, fragmentarische MTV-stijl en de verwerking van de hoeveelheden gelijktijdige informatie die hiermee gepaard gaat (een uiting van een orale cultuur). Hun sense ratio’s zijn hierop aangepast. Ze passen het principe van selectie binnen een orale cultuur toe en halen zo eruit wat voor hen concreet waardevol kan zijn. Dit verschil vindt zijn oorsprong in het feit dat jongeren opgroeien met de technologie van de televisie en de hierbij behorende beeldtaal. Andere oorzaken voor verschillen in omgang met media (en geletterdheid) kunnen, naast leeftijd en ervaring met een medium, bijvoorbeeld opleiding en motivatie zijn.
4
Evaluatie van de gebruikte methodiek
4.1
Evaluatie van de toepassing op Internet
In hoofdstuk 2 heb ik mijn methodiek ontwikkeld, door eerst de ontwikkeling van een nieuw medium volgens Marshall McLuhan te beschrijven. Hierbij heb ik achtereenvolgens de uitgangssituatie, de eigenschappen van het nieuwe medium, de opkomst van het nieuwe medium (de extensie), de wisselwerking met bestaande media en de veranderingen op andere gebieden aan bod laten komen. Aan de hand van mijn kritiek op de werkwijze van McLuhan heb ik vervolgens een eigen methodiek voorgesteld, door een lijst met vragen op te stellen, waarmee de ontwikkeling van een nieuw medium in kaart gebracht kan worden. Ik heb ervoor gekozen om voor het medium Internet niet alle vragen uitvoerig te beantwoorden, omdat dit een te veelomvattende en brede beschrijving op zou leveren, waardoor sommige belangrijke aspecten waarschijnlijk onderbelicht zouden zijn gebleven. Om dit te voorkomen heb ik in paragraaf 2.3.6 aangegeven welke aspecten bij mijn beschrijving van de ontwikkeling van het medium Internet uitvoerig behandeld zouden worden. Hierbij heb ik tevens bekeken welke vragen uit paragraaf 2.3.1 tot en met 2.3.5 voor de beschrijving van deze aspecten beantwoord moesten
worden. De meeste andere vragen werden slechts kort beantwoord, om de methodiek consequent toe te passen. Door de samenhang tussen de vragen is het mogelijk gebleken om de antwoorden op de minder uitvoerig behandelde vragen in te passen in de antwoorden op de uitvoerig behandelde vragen. Als resultaat van deze selectie heb ik in hoofdstuk 3 (de toepassing op het medium Internet) de uitgangssituatie beschreven aan de hand van het onderscheid tussen mondelinge en schriftelijke culturen en de invloed van enkele andere media op de ontwikkeling van Internet. Geconcludeerd kon worden dat er van een terugkeer van elementen uit een orale cultuur sprake is. Vervolgens heb ik de ontwikkeling van Internet als extensie beschreven. Om dit te doen heb ik eerst het medium omschreven, waarbij vooral de onderscheidende eigenschappen ten opzichte van bestaande media van belang zijn. Door middel van een korte beschrijving is ook de geschiedenis van Internet aan bod gekomen, waarna ik geprobeerd heb een antwoord te vinden op de vraag van welke lichaamsfunctie het Internet een extensie is. Hierbij ben ik tot de conclusie gekomen, dat het Internet een uitbreiding van de menselijke hersenen is. Tot slot heb ik de plaats van het medium Internet binnen een nieuwe orale cultuur nader bepaald, waarbij ik, door hypertext, e-mail en chat te vergelijken met de kenmerken van een orale cultuur, tot de conclusie kom dat Internet, ondanks het feit dat het elementen van een schriftcultuur bevat, bijdraagt tot de terugkeer naar een overwegend orale cultuur. Bij mijn toepassing op Internet is dus vooral het extensieproces en de aard van de extensie uitgebreid aan bod gekomen. Verder heb ik de rol van de ontwikkeling van het nieuwe medium in de geletterdheid van een bepaalde samenleving beschreven. Over het algemeen kan er, op basis van de beschrijving in hoofdstuk 3, geconcludeerd worden dat de in paragraaf 2.3 voorgestelde methodiek (met de in paragraaf 2.3.6 aangebrachte nuanceringen) bruikbaar is voor toepassing op het medium Internet. Ik heb hier echter enkele aanvullende opmerkingen. 4.1.1
Technofielen en neo-Luddieten
De extensie- en ziektemetafoor blijken geschikt voor toepassing, maar zouden met enkele aanvullingen tot specifiekere beschrijvingen kunnen leiden. Allereerst blijkt de ziektemetafoor bij toepassing wel een globaal beeld van het verloop van een extensieproces te geven, maar is er weinig plaats voor eventuele differentiatie. Dit wil zeggen dat er vrijwel geen rekening gehouden wordt met het feit dat de reacties op een bepaalde technologie op een bepaald tijdstip van zeer verschillende aard kunnen zijn. In de toepassing heb ik dit reeds verwerkt door te stellen dat de reacties op het medium Internet ‘gemengd’ waren (paragraaf 3.2.3). Dit zou in de methodiek verwerkt kunnen worden met behulp van het onderscheid tussen ‘technofielen’ en ‘neo-Luddieten’ van Gordon Graham [94]. Een ‘technofiel’ is een persoon die in een nieuwe technologie een verbetering ziet en deze daarom als een vooruitgang ervaart. Een ‘neo-Luddiet’ is daarentegen zeer sceptisch over de mogelijkheden van de nieuwe technologie en ziet deze als een bedreiging voor de bestaande situatie. De term neo-Luddiet is afkomstig van de benaming Luddieten. Dit waren de volgelingen van Ned Ludd, die in het begin van de negentiende eeuw de machines in fabrieken in Yorkshire en Nottinghamshire vernielden, omdat zij bang waren dat deze nieuwe technologie hun baan zou overnemen. Ze werden opgepakt en ter dood veroordeeld, terwijl de industriële revolutie niet meer te stoppen bleek te zijn. Een Luddiet is dus iemand die hopeloos en uitzichtloos weerstand biedt tegen technologische vernieuwing. Graham noemt degenen die weerstand bieden aan informatietechnologie om deze reden ‘neo-
Luddieten’. Dit kan zich ook uiten in een meer genuanceerde vorm, bijvoorbeeld door twijfel over het werkelijk bestaan van voordelen door de toepassing van de nieuwe technologie [95]. Deze twee karakteriseringen zijn uiteinden van een spectrum, waarbinnen zich alle mogelijke positieve en negatieve houdingen ten opzichte van een nieuwe technologie (een nieuwe extensie) bevinden. Hiermee kan beschreven worden hoe bepaalde groepen binnen een samenleving tegen een ontwikkeling aankijken. Ik moet hierbij opmerken dat deze houdingen niet onveranderlijk zijn. Ten eerste kan een houding ten opzichte van een bepaalde nieuwe technologie door veranderende omstandigheden of belangen in de loop van de tijd aangepast worden. Ook is het mogelijk dat een individu of groep ten opzichte van één nieuwe technologie een negatieve houding aanneemt, terwijl een andere extensie met open armen wordt ontvangen. Ik zal de werking van de schaal tussen technofielen en neo-Luddieten bij Internet met een voorbeeld illustreren. Bij de opkomst van Internet was er een groot onderscheid in houding tussen verschillende leeftijdsgroepen. Jongeren bevonden zich meer aan de technofiele kant van het spectrum, omdat zij over het algemeen meer ervaring met computers en televisie hadden (en hebben). Verder waren zij meer gewend aan de ‘taal van het Internet’, die eerder aansluit bij de kenmerken van een orale cultuur, zoals die ook in bijvoorbeeld de discontinue MTV-stijl terug te vinden zijn (zie hiervoor ook paragraaf 3.2.4). Hun sense ratio’s waren beter aangepast aan de door Internet gestimuleerde verwerking van informatie. Iemand met een voorliefde voor een bepaald ouder medium (bijvoorbeeld voor boeken) zal zich meer naar de kant van de neo-Luddieten begeven, omdat Internet als een bedreiging voor dit medium wordt ervaren. Zo zijn er talloze omstandigheden denkbaar, waardoor een individu of een groep zich op een bepaald punt op deze schaal bevindt, zoals bijvoorbeeld opleiding en motivatie. Door deze omstandigheden en belangen in kaart te brengen, kan meer inzicht verkregen worden in de naast elkaar bestaande verschillende houdingen ten opzichte van een nieuwe technologie.
5.1.1
Het ARIA-patroon
Een tweede aanvulling op de ziekte-metafoor zou het ARIA-patroon kunnen zijn [96]. Ook dit zou specifieker inzicht geven in het verloop van het extensieproces. Het ARIA-patroon onderscheidt de fasen van Amazement, Resistance, Imitation en Authenticity. Ik zal deze hier kort toelichten: 1. Amazement: in eerste instantie is er (vaak bij een kleine groep) vooral sprake van verbazing of verwondering bij mensen die voor het eerst met het nieuwe medium geconfronteerd worden (een technofiele reactie). 2. Resistance: het nieuwe medium wordt als een bedreiging ervaren of er wordt getwijfeld aan de voordelen ten opzichte van de bestaande media (de reactie van een neo-Luddiet). Dit komt overeen met de weerstandsfase uit McLuhans ziektemetafoor, waarin het nieuwe medium als ‘schepper van een ontaard milieu’ wordt voorgesteld [97]. 3. Imitation: het nieuwe medium baseert zich vooral op wat al bekend is van andere media en imiteert daardoor de uitingen van vertrouwde media. Bij de opkomst van het schrift bestonden de eerste teksten bijvoorbeeld uit opgeschreven redevoeringen of verhalen die hardop werden voorgelezen [98].
4. Authenticity: Wanneer de ontwikkeling van een nieuw medium doorzet (er vormt
zich een nieuwe extensie), dan zal deze een eigen kracht en ‘eigen aardigheden’ ontwikkelen. Technologieën die er niet in slagen een meerwaarde te creëren ten opzichte van het bestaande zullen verdwijnen. Technologieën die hun bestaansrecht wel aantonen, zullen door hun ‘eigen aardigheden’ algemeen geaccepteerd worden.
De reacties van Amazement en Resistance sluiten aan bij het hierboven beschreven spectrum tussen technofielen en neo-Luddieten. Verder zijn er een aantal overeenkomsten met de ziektemetafoor van McLuhan. Zo heb ik de weerstandsfase (Resistance) in paragraaf 3.2.3 reeds beschreven. Imitation hangt samen met het feit dat de inhoud van een nieuw medium uit oudere media bestaat, waardoor het nieuwe medium in eerste instantie slechts de mogelijkheden van de oudere media in een nieuwe vorm aanbiedt. Op den duur ontwikkelen zich hieruit de nieuwe mogelijkheden (de ‘eigen aardigheden’) van het nieuwe medium, waardoor de fase van Authenticity bereikt wordt. Dit is ook reeds aan bod gekomen in de paragrafen 2.1.3 en 3.2.3. Met behulp van het ARIA-patroon en de indeling op een schaal tussen technofilie en neo-Luddisme kunnen de gedifferentieerde reacties op een technologie binnen een samenleving beter beschreven worden dan mogelijk is met de ziekte-metafoor van McLuhan. Verder expliciteert het ARIA-patroon het verloop van het extensieproces en benoemt het de verschillende fasen hierin, terwijl McLuhan dit achterwege laat. Ook dit geeft hierdoor een betere leidraad voor de beschrijving van de opkomst van een nieuw medium.
Appendix A: Definities Waar nodig is er bij de Engelse termen een Nederlandse vertaling gegeven. In de volgende paragrafen zal ik de Nederlandse en Engelse termen willekeurig gebruiken om te verwijzen naar de hier beschreven concepten. Medium: deze term wordt door McLuhan gebruikt om iedere technologie aan te duiden, die een oorspronkelijk menselijk vermogen buiten de mens plaatst. Dit buiten de mens geplaatste vermogen wordt met de term extension beschreven. De betekenis waarin het woord hier gebruikt wordt, wijkt dus af van de betekenis zoals die in het dagelijks taalgebruik geldt, wanneer met een medium bijvoorbeeld een krant of de radio bedoeld wordt. Extension (uitbreiding): De extension of uitbreiding is het oorspronkelijk menselijke vermogen dat door de mens in de technologie wordt geplaatst. McLuhan stelt dat deze technologie vervolgens zelfstandig wordt en er bij de mens zelf-amputatie optreedt. Hij ziet de media als ‘uitbreidingen van de mens’ (zoals blijkt uit de ondertitel van ‘Understanding media’: ‘The extensions of man’). Voorbeelden hiervan zijn kleding (een uitbreiding van de huid) en elektronische media (uitbreidingen van het centraal zenuwstelsel). Hot (heet): deze term gebruikt McLuhan om de geringe betrokkenheid bij en lage participatie in een medium aan te duiden. Een hot medium is een medium waarbij een mens niet erg betrokken kan zijn, omdat het medium van die aard is, dat er bijna niets meer te begrijpen of te verstaan is. De participatie zal bij een medium van deze
soort dan ook laag zijn. Als voorbeelden hiervan noemt McLuhan radio en film, omdat deze media niet veel ruimte overlaten om te participeren. Cool (koel): dit is het tegenovergestelde van hot. Bij een cool medium is de betrokkenheid erg groot. Deze betrokkenheid uit zich in de grote mate van activiteiten om het object te begrijpen en te verstaan. De betrokkenheid is dus specifiek gericht op het medium en er is sprake van grote participatie. Voorbeelden zijn volgens McLuhan telefoon, televisie en gesproken taal, omdat bij deze media de toehoorder of ontvanger zelf veel moet invullen. Bij de telefoon ontvangt het oor bijvoorbeeld maar een kleine hoeveelheid informatie. Voor zowel het hete als koele karakter geldt dat dit, onder invloed van andere ontwikkelingen, kan veranderen. Een koel medium kan dus verhit worden, terwijl een heet medium op den duur af kan koelen. High definition (hoog geconcentreerd): een medium met high definition is een medium met een relatief hoge graad van diversiteit en structurering. Dit wil zeggen dat de opbouw en werking van het medium duidelijk zijn voor de gebruiker. De betekenis voor de ontvanger is de mate waarin deze de stimuli (of de informatie) verstaat. In dit geval zal deze betekenis zonder veel moeite gevormd kunnen worden. Een medium met high definition is dus een heet medium, omdat de kijker, toehoorder of ontvanger niet veel zelf meer hoeft in te vullen en de participatie daarom laag is. Low definition (laag geconcentreerd): dit is het tegenovergestelde van high definition: een low definition medium is een medium met weinig diversiteit en structurering, waardoor de betekenis voor de ontvanger moeilijker te verstaan is. De ontvanger zal niet zonder moeite alle informatie kunnen verwerken. Dit leidt tot hogere participatie en meer invulling door de ontvanger, kijker of toehoorder (meer activiteiten ten behoeve van closure). Media met low definition zijn dan ook koele media. Subjective completion, closure (subjectieve aanvulling, (af)sluiting): hiermee worden de activiteiten van de ontvanger bedoeld, die gericht zijn op het verstaan van de boodschap. Een high definition medium behoeft minder closure dan een low definition medium. Sense ratio: de sense ratio is de verhouding waarin verschillende zintuigen gebruikt worden als reactie op een stimulus. Het gaat hierbij dus hoofdzakelijk om de verhoudingen in de mate van gebruik van verschillende zintuigen binnen communicatieprocessen, met name bij pogingen tot het overbrengen van informatie. Informatie van meer visuele aard zal bijvoorbeeld een andere sense ratio tot gevolg hebben dan informatie van meer auditieve aard, omdat de meer visuele informatie vooral een beroep doet op het gebruik van de ogen (en het hierbij behorende gedeelte van het zenuwstelsel), terwijl auditieve informatie vraagt om de inschakeling van de oren. In de meeste gevallen wordt de term gebruikt om de gebruikelijke (of gemiddelde) verhouding tussen de zintuigen van een bepaalde cultuur in een bepaalde tijd aan te geven (bijvoorbeeld de sense ratio van een tribal culture). Pre-print, pre-literate, tribal culture (stammencultuur): dit is de cultuur van de stammens. In deze cultuur wordt het geschreven woord als gesproken woord opgevat, omdat hierbij de nadruk op het auditieve ligt. Print culture (boekdrukcultuur): dit is de cultuur waarin het gedrukte boek als het voornaamste medium wordt gezien. Dit kan in de westerse cultuur ruwweg beschouwd worden als de periode van ongeveer 1500 tot 1900. In een print culture is
het emotionele oor van de tribal culture vervangen door het neutrale oog. Verder wordt de wereld in de print culture lineair, vanuit één gezichtspunt benaderd, als gevolg van de gewenning aan de opbouw van het gedrukte boek. Mechanical technology (mechanische technologie): deze technologie is de extension van menselijke vaardigheden. Voorbeelden hiervan zijn de stoommachine of het wiel. Electronic technology (elektronische technologie): deze technologie is de extension van menselijke waarneming. Voorbeelden hiervan zijn elektrisch licht en radio. Electronic, electric age (elektronisch of elektrisch tijdperk): dit is het tijdperk waarin volgens McLuhan de extension van het centrale zenuwstelsel (de menselijke receptoren) plaatsvindt. Dit is in zijn ogen een stap op weg naar de uitbreiding van het menselijk bewustzijn. De electronic age betekent het einde van de nadruk op het visuele en lineaire en de terugkeer van het auditieve en tastbare. De informatie komt simultaan, onoverzichtelijk, van alle kanten en in allerlei vormen op de mens af. Message (boodschap): McLuhan duidt met dit begrip alle mogelijke werkingen van een medium aan. Dit moet dus onderscheiden worden van de inhoud van de mededeling zelf, waarvoor de term content gebruikt wordt. Depth, involvement in depth (verwevenheid, ten diepste geïnvolveerd zijn): dit duidt op de toestand van de mens, waarin deze op alle niveaus van het zintuiglijke en emotionele verwikkeld is met de wereld. (deze definities zijn gebaseerd op de lijst van definities in McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p.352354)
Literatuur McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit [1] het Engels door S. de Lange, p. 58. Wollen, P. (1993); Raiding the Icebox. Reflections on twentieth-century [2] culture, London: Verso, p. 36. McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit [3] het Engels door S. de Lange, p. 11-12. McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit [4] het Engels door S. de Lange, p. 12. McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit [5] het Engels door S. de Lange, p. 66. McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit [6] het Engels door S. de Lange, p. 159. McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit [7] het Engels door S. de Lange, p. 37. McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit [8] het Engels door S. de Lange, p. 28.
[9] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 212. [10] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 52. [11] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 199. [12] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 9. [13] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 36. [14] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 19. [15] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 79. [16] Van Boeschoten, R. (1996); Een filosofisch begrip van media: Marshall McLuhan, Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever. [17] Bolter, J.D. & Grusin, R. (1999); Remediation, Cambridge/London: The MIT Press, p. 77. [18] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 285. [19] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 287. [20] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 319. [21] Ong, W.J. (1982); Orality and Literacy. The technologizing of the word, London/New York: Methuen, p. 8. [22] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 5-6 (manuscriptversie). [23] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 3 (manuscriptversie). [24] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 3 (manuscriptversie). [25] Williams, R. (1994); ‘The Analysis of Culture’, in J. Storey (ed.), Cultural Theory and Popular Culture. A reader, New York/London: Harvester Wheatsheaf, p. 56.
[26] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 31. [27] Ong, W.J. (1982); Orality and Literacy. The technologizing of the word, London/New York: Methuen, p. 34. [28] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 31. [29] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 88-89. [30] Ong, W.J. (1982); Orality and Literacy. The technologizing of the word, London/New York: Methuen, p. 31-57. [31] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 92. [32] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/oral.html, 18-05-2001. [33] Wollen, P. (1993); Raiding the Icebox. Reflections on twentieth-century culture, London: Verso, p. 36. [34] Braembussche, A.A. Van Den (1994); Denken over kunst. Een kennismaking met de kunstfilosofie, Bussum: Coutinho, p. 184. [35] Braembussche, A.A. Van Den (1994); Denken over kunst. Een kennismaking met de kunstfilosofie, Bussum: Coutinho, p. 184. [36] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 175. [37] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 68. [38] Ong, W.J. (1982); Orality and Literacy. The technologizing of the word, London/New York: Methuen, p. 12. [39] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/oral.html, 18-05-2001. [40] Ong, W.J. (1982); Orality and Literacy. The technologizing of the word, London/New York: Methuen, p. 48.
[41] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 250. [42] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 167. [43] Codognet, P., The Semiotics of the Web, http://www.bomis.com/rings/Msemiotics-semiotics-of-cyberspace-science/2, 26-072001. [44] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 4. [45] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 3 (manuscriptversie). [46] Ong, W.J. (1982); Orality and Literacy. The technologizing of the word, London/New York: Methuen, p. 11. [47] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/introduction.html, 18-05-2001. [48] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 92. [49] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 59. [50] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 13. [51] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 13-14. [52] Rushkoff, D. (1996); Children of chaos. Surviving the end of the world as we know it, London: HarperCollinsPublishers, p. 54. [53] Rushkoff, D. (1996); Children of chaos. Surviving the end of the world as we know it, London: HarperCollinsPublishers, p. 54. [54] Ignatieff, M. (1999); Etnische conflicten en het moderne geweten, Amsterdam/Antwerpen: Contact, p. 19. [55] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 91.
[56] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 44. [57] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 15. [58] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 78. [59] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 16. [60] Rushkoff, D. (1996); Children of chaos. Surviving the end of the world as we know it, London: HarperCollinsPublishers, p. 48. [61] Rushkoff, D. (1996); Children of chaos. Surviving the end of the world as we know it, London: HarperCollinsPublishers, p. 48. [62] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 18 (manuscriptversie). [63] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 18 (manuscriptversie). [64] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 39. [65] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 14 (manuscriptversie). [66] Codognet, P., The Semiotics of the Web, http://www.bomis.com/rings/Msemiotics-semiotics-of-cyberspace-science/2, 26-072001. [67] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 19 (manuscriptversie). [68] Glossary of Internet terms, http://www.walthowe.com/glossary/i.html, 06-062001. [69] Etymology of “Internet”, http://www.anu.edu.au/mailarchives/link/link9903/0018.html, 07-06-2001. [70] Re: Etymology of “Internet”, http://www.anu.edu.au/mailarchives/link/link9903/0024.html, 07-06-2001. [71] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 23 (manuscriptversie).
[72] Murray, J.H. (1997); Hamlet on the Holodeck. The future of narrative in cyberspace, New York: The Free Press, p. 64. [73] De Kerckhove, D. (1996); De huid van onze cultuur. Een onderzoek naar de nieuwe elektronische realiteit, Amsterdam: Addison-Wesley, vertaling uit het Engels door O. de Jong, p. 43. [74] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 3 (manuscriptversie). [75] Graham, G. (1999); The Internet. A philosophical inquiry, London/New York: Routledge. [76] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 18 (manuscriptversie). [77] Murray, J.H. (1997); Hamlet on the Holodeck. The future of narrative in cyberspace, New York: The Free Press, p. 98. [78] Graham, G. (1999); The Internet. A philosophical inquiry, London/New York: Routledge, p. 163. [79] Graham, G. (1999); The Internet. A philosophical inquiry, London/New York: Routledge, p. 163. [80] Graham, G. (1999); The Internet. A philosophical inquiry, London/New York: Routledge, p. 164. [81] Ramsey, W. & Stich, S.P. (1991); ‘Connectionism and Three Levels of Nativism’, in W. Ramsey, S.P. Stich & D.E. Rumelhart (eds.), Philosophy and Connectionist Theory, Hillsdale: Lawrence Erlbaum Associates, p. 297-298. [82] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 26 (manuscriptversie). [83] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/introduction.html, 18-05-2001. [84] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/hypertext.html, 18-05-2001. [85] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/hypertext.html, 18-05-2001. [86] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/oral.html, 18-05-2001.
[87] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/oral.html, 18-05-2001. [88] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/oral.html, 18-05-2001. [89] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/ethical.html, 18-05-2001. [90] Fowler. R.M., How the Secondary Orality of the Electronic Age Can Awaken Us to the Primary Orality of Antiquity or What Hypertext Can Teach Us About the Bible with Reflections on the Ethical and Political Issues of the Electronic Frontier, http://www2.baldwinw.edu/~rfowler/pubs/secondoral/oral.html, 18-05-2001. [91] Wolters’ Woordenboek Engels/Nederlands, negende oplage van de negentiende druk (1986), p. 114 [92] 2001
Glossary of Internet terms, http://www.walthowe.com/glossary/s.html, 06-06-
[93] The unofficial smiley dictionary, http://paul.merton.ox.ac.uk/ascii/smileys.htm, 07-06-2001 [94] Graham, G. (1999); The Internet. A philosophical inquiry, London/New York: Routledge, p. 5. [95] Graham, G. (1999); The Internet. A philosophical inquiry, London/New York: Routledge, p. 5-8 [96] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 2 (manuscriptversie). [97] McLuhan, M. (1967); Mens en Media, Utrecht: Uitgeverij Ambo, vertaling uit het Engels door S. de Lange, p. 9. [98] Van Driel, H. (2001); Digitaal Communiceren, Amsterdam: Boom, H 2, p. 3 (manuscriptversie).