Un Sentimento Italiano Italianen en hun organisaties in Nederland 1945-2007
Master Afstudeerscriptie ‘History of migrants and cities in a changing world’ Marthe Mulder Verspronkweg 293 2023 BJ Haarlem
[email protected]
Universiteit Leiden Dhr. Prof. Dr. L. A.C. Lucassen Februari 2008.
Inhoud
Pagina
Samenvatting in het Italiaans Inleiding -
Bronnen en methodologie
3 16
Italiaanse migratie in Nederland
18
Italiaanse migrantenorganisaties in Nederland
37
-
Regionale verenigingen
42
-
Landelijke organisaties
51
-
Italiaanse media
56
-
De situatie in de grote steden
62
-
Twee voorbeelden van Italiaanse verenigingen
69
Conclusie
76
Bronnen
84
-
Literatuur
84
-
Websites
88
-
Interviews
89
-
Archieven
90
Bijlage
91
Database van Italiaanse verenigingen in Nederland 1945-2007 -
Inleiding
92
-
Vragenlijst
93
-
Lijst met organisaties
96
2
Inleiding Blijven de migranten hier of gaan ze terug?1 Aldus een vraag uit een artikel over recente Poolse migranten in Nederland. De vragen die nu worden gesteld over de Poolse migranten doen denken aan de vragen die indertijd werden gesteld over de gastarbeiders die na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland kwamen om in de industrie te werken. Hoewel de Nederlandse regering indertijd steeds benadrukte dat deze arbeiders maar tijdelijk in Nederland zouden verblijven, werd vanaf de jaren zeventig duidelijk echter dat deze vooronderstelling een illusie was. Het idee dat alle gastarbeiders terug zouden keren naar het land waar ze vandaan kwamen bleek na 1970 steeds minder te kloppen.2 In deze scriptie staat de Italiaanse gemeenschap in Nederland centraal. Wanneer ik enthousiast aan kennissen vertelde dat ik bezig was met Italianen in Nederland was de eerste reactie vrijwel altijd: “Maar die zijn toch geïntegreerd?” of “Die veroorzaken toch geen problemen?” of “Zijn die er dan?”. Eigenlijk vroeg iedereen zich af waarom er onderzoek gedaan zou moeten worden naar deze groep. Dit zijn begrijpelijke vragen, met name waarneer je kijkt naar de huidige berichtgeving over immigratie in Nederland. Veelal richt deze zich op de Turkse en Marokkaanse immigranten die in groten getale in de jaren zeventig en tachtig naar Nederland zijn gekomen. Media aandacht voor deze groepen richtte zich voornamelijk op de islam. De aandacht hiervoor in Nederland moet gezien worden in een breder perspectief. Na elf september 2001 is er met name in de westerse wereld, maar ook daarbuiten, een discussie ontstaan over de plaats van een religieuze overtuiging in de samenleving. De nadruk binnen deze discussie ligt in het algemeen op de problemen die een extremistische interpretatie van een geloofsovertuiging kunnen veroorzaken binnen een samenleving. Het zijn vooral de problemen met immigrantengroepen die het nieuws halen in Nederland. Het is dus niet verwonderlijk dat mensen hun verbazing uiten wanneer het gaat om migranten, die afgezien van een aantal opstootjes in de beginjaren nooit meer het nieuws hebben gehaald. Een groot verschil met de Turken en Marokkanen is dat de groep Italianen veel kleiner is gebleven. Op het hoogtepunt in 1980 verbleven er in Nederland ongeveer 21.000 Italianen in Nederland, dat wil zeggen de Italianen met een Italiaans paspoort en in Italië geboren. Ter vergelijking; in 1980 verbleven er in Nederland 120.000 Turken, volgens dezelfde criteria.3 De Italiaanse gemeenschap is dus niet groot maar is ook niet onopgemerkt
1
Trouw, 23 oktober 2007, 2. Hans Van Amersfoort, Immigration and the formation of minority groups: The Dutch experience 1945- 1975 (Cambridge 1982) 197-198. 3 http://statline.cbs.nl/StatWeb/start.asp?LA=nl&DM=SLNL&lp=Search%2FSearch geraadpleegd op 5 februari 2008. 2
3
gebleven. Ze waren de eerste ‘grote’ groep buitenlanders na de oorlog en geliefd bij Nederlandse vrouwen. Met de komst van de Turkse en Marokkaanse immigranten die zijn de Italianen ‘verdwenen’ in de Nederlandse maatschappij, in elk geval in de wetenschappelijke literatuur. Afgezien van enkele studies naar de Italiaanse gemeenschap in Nederland in de jaren zeventig en tachtig4 en één boek van Wil Tinnemans in 19915, is er geen enkele studie die zich richt op de Italiaanse gastarbeiders van na de oorlog. Soms worden ze wel genoemd in studies die zich richten op Zuid-Europeanen6, gastarbeiders 7 en lokale historische studies 8, maar er bestaat bij mijn weten nog geen studie die de Italianen in de naoorlogse periode uitgebreid onder de loep neemt. En dat is jammer, want juist de Italiaanse groep is interessant om te bestuderen. Italië heeft als land een hele lange traditie van emigratie. Een traditie die eigenlijk al bestond voordat het land in 1861 één werd. 9 De groep die in de jaren vijftig, zestig en zeventig naar Nederland kwam, was deel van een veel grotere migratietraditie van Italianen die zich met name vestigden in de West-Europese landen zoals Zwitserland, Duitsland, België en Frankrijk. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog zijn in totaal meer dan zeven miljoen Italianen uit Italië vertrokken om zich elders te vestigen, 68 procent daarvan vestigde zich in Europese landen.10 Aan het begin van de twintigste eeuw was niet alleen Europa een populaire bestemming voor Italianen, maar migreerden er ook 4
D.J. Beukenhorst, e.a., Italianen in Nederland. Arbeidsmigranten en hun k inderen (Amsterdam 1987); D.J. Beukenhorst en T. Pennings, Survey Italianen (Amsterdam 1989); Frank Bovenkerk, Italiaans ijs, de opmerk elijk e historie van Italiaanse ijsmak ers in Nederland (Amsterdam 1983); Licia Brussa, Carla Plebani en Rina van der Putten, Is jouw vader ook een pizza bak k er? Onderzoek srapport (Hengelo 1986); H. Brouwers-Kleywegt, C. Marinelli en E. Nuijten-Edelbroek, Italianen in Nederland. Een onderzoek naar de mate van integratie van Italiaanse werk nemers in Nederland (Rotterdam 1976). 5 Wil Tinnemans red., L’Italianità. De Italiaanse gemeenschap in Nederland (Amsterdam 1991). 6 Flip Lindo, Zuideuropeanen in Nederland (Portugezen, Spanjaarden, Italianen, Griek en en Joegoslaven) Een inventarisatie van hun positie en een inventarisatie van onderzoek (Rijswijk 1988); Flip Lindo, ‘Het stille succes. De sociale stijging van Zuideuropese arbeidsmigranten in Nederland’ in: H. Vermeulen en Rinus Penninx, Het democratisch ongeduld. De emancipatie en integratie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid (Amsterdam 1994) 117-145; Wil Tinnemans, Een gouden armband : een geschiedenis van mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994) (Utrecht 1994 7 J.M. Waalwijk en M. de Smidt, Werk in trek . Documentatie over aantal en plaats van de buitenlandse arbeiders in Nederland sept 66 feb 67 in k aart tabel en toelichting (Utrecht 1967). 8 Jan van Baar en Maarten Schenk, Alk maarse arbeidsmigranten in de jaren ’60 (Alkmaar 2005); Annemarie Cottaar, Ik had een neef in Den Haag. Nieuwk omers in de twintigste eeuw (Zwolle 1998); M.C.M. van Elteren, Staal en Arbeid. Een sociaal-historische studie naar industriële accomodatieprocessen onder arbeiders en het desbetreffende bedrijfsbeleid bij Hoogovens in IJmuiden, 1924-1966 (Leiden 1986); Gerard van der Harst en Leo Lucassen, Nieuw in Leiden : plaats en betek enis van vreemdelingen in een Hollandse stad (1918-1955) (Leiden 1998); Geertje Mak, Sporen van verplaatsing. Honderd jaar nieuwk omers in Overijssel (Kampen 2000); Jaap Vogel, Nabije vreemden. Een eeuw samenwonen en samenleven (Den Haag 2005); Kees Groenendijk, ‘Verboden voor Tukkers. Reacties op rellen tussen Italianen, Spanjaarden en Twentenaren in 1961’ in: Frank Bovenkerk, Frank Buijs en Henk Tromp, Wetenschap en partijdigheid. Opstellen voor André J.F. Köbben (Assen 1990). 9 Donna R. Gabaccia, Italy’s many diaspora’s (Londen 2000) 1. 10 Gabaccia, Italy’s many diaspora’s, 4.
4
veel Italianen naar Amerika. Kenmerkend voor de Italiaanse migratie is het idee dat men, na een aantal jaren van noeste arbeid, terug zou keren naar la dolce vita.11 Dit idee, en het feit dat een deel van La famiglia nog in de plaats van herkomst woonde, zorgden ervoor dat deze Italianen regelmatig contact onderhielden met de geboorteplaats.12 Een groot deel van de Italianen keerde daadwerkelijk terug naar Italië, vaak om daar een stukje eigen grond te kopen. Toch was terugkeer niet voor iedereen weggelegd; voor velen bleef een eigen stukje Italië een droom.13 Diegenen die bleven zochten elkaar op. In New York zijn er bijvoorbeeld zulke grote concentraties Italianen ontstaan, dat men spreekt van Little Italy’s. In zo’n klein stukje Italië in Amerika spraken de Italianen hun eigen taal, konden ze Italiaanse producten kopen en hier werden organisaties opgericht voor wederzijdse hulp en om de Italiaanse belangen in Amerika te behartigen.14 Het oprichten van organisaties is een universeel verschijnsel is bij migranten. Het lijkt erop dat migranten meer dan anderen de neiging hebben om organisaties op te richten.15 Organisaties bestaan er in alle soorten en maten, maar de meest voorkomende vorm onder migranten zijn gezelligheidsverenigingen. Andere organisaties richten zich op het bieden van hulp in moeilijke tijden of houden zich bezig met het regelen van pensioenen uit het land van herkomst. Kranten, politieke en religieuze organisaties, banken, het zijn allemaal manieren waarop migranten zich na aankomst in een nieuwe maatschappij kunnen organiseren. Deze organisaties kunnen ook verschillende referentiekaders hebben; een dorp, een bepaalde stad, een regio, een land of zelfs een werelddeel. Een definitie voor het begrip migrantenorganisaties is dan ook moeilijk te geven.16 Zoals het lastig is vast te stellen wat nu wel en wat niet aangemerkt kan worden als ‘organisatie’, is het ook niet makkelijk om vast te stellen wie er wel en niet behoren tot ‘migranten’. Denk aan een tweede of derde generatie, zijn dat eigenlijk nog wel migranten?17 In de literatuur wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen de migrantenorganisaties en instellingen als banken en kranten, die vaak gericht zijn op het maken van winst.18 Onderzoek naar migrantenorganisaties beperkt zich meestal tot formele organisaties. Informeel kunnen er veel meer organisaties, verenigingen of vriendenclubs zijn waarin migranten actief zijn, maar deze zijn niet altijd te achterhalen.19 Een ander punt dat we in 11
Ibidem, 7. Nancy Foner, From Ellis island to JFK. New York ’s two great waves of immigration (New York 2000) 239. 13 Foner, From Ellis Island, 172. 14 Ibidem, 40. 15 José Moya, ‘Immigrants and associations: a global and historical perspective’, in: Journal of ethnic and migration studies 31, 5 (2005) 833-864 aldaar 839. 16 Moya, ‘Immigrants and associations’, 835. 17 Ibidem, 834. 18 Ibidem, 835. 19 Ibidem, 834-835. 12
5
gedachten moeten houden is dat het begrip lidmaatschap minder eenduidig is dan op eerste gezicht misschien lijkt. Omdat veel migrantenorganisaties geen verplichte contributie vragen van hun leden, kan het voorkomen dat iemand die niets betaalt zichzelf toch ziet als een lid, terwijl iemand die regelmatig een vrijwillige bijdrage geeft zich niet beschouwt als lid.20 Hiermee worden ledenlijsten op papier lastig te interpreteren en moeten precieze ledenaantallen eerder gezien worden als een indicatie. Dat migranten zich verenigingen in organisaties is evident, waarom ze dat doen is minder duidelijk. José Moya wijst op het belang van het migratieproces: “This process tends to intensify and sharpen collective identities based on national, ethnic or quasi-ethnic constructs. (…) In so far as voluntary associations, by definition, depend on and articulate collective identities or interests, it is hardly surprising that migration stimulated their formation.21 Het migratieproces verscherpt dus de collectieve identiteit van migrantengroepen, en omdat organisaties en verenigingen de nadruk leggen op de collectieve identiteit, is het dus niet verwonderlijk dat de oprichting van organisaties gestimuleerd wordt door het migratieproces. De functies die migrantenorganisaties kunnen vervullen, verschillen per organisatie. Floris Vermeulen betoogt dat organisaties van migranten over het algemeen worden opgericht omdat ze het aanpassingsproces verzachten. Hij noemt dit de cushioning functie. Het idee hierachter is dat de migrantenorganisatie een ‘veilige’ plaats is van waaruit een migrant de samenleving tegemoet kan treden, dit maakt de overgang van de ene naar de andere samenleving makkelijker.22 Anja van Heelsum gaat in haar onderzoek naar migrantenorganisaties in Nederland ook in op de cushioning functie. Zij is van mening dat organisaties ontstaan uit de behoefte om elkaar te ontmoeten en te overleggen over de oplossingen van problemen die de migranten dagelijks tegenkomen in de voor hen nog onbekende nieuwe samenleving.23 Naast de functies die een organisaties voor migranten persoonlijk kan hebben, heeft een migrantenorganisatie ook invloed op de migrantengroep. Een belangrijk voorbeeld hiervan is volgens Vermeulen de positieve invloed die organisaties en verenigingen kunnen hebben op de participatie en integratie van immigranten. 24 Vermeulen claimt dat er maar weinig onderzoekers zijn die zich werkelijk bezig houden met de oprichting van migrantenorganisaties. Toch zijn juist de redenen van oprichting volgens hem belangrijk omdat deze invloed hebben op het functioneren van de 20
H. de Graaf, Functies eigen organisaties buitenlanders (Den Haag 1983) 37. Moya, ‘Immigrants and associations’, 839. 22 Floris Vermeulen, The immigrant organizing process. The emergence and persistence of Turk ish immigrant organizations in Amsterdam and Berlin and Surinamese organizations in Amsterdam 19602000 (Proefschrift 2005) 9-10. 23 Anja van Heelsum, Migrantenorganisaties in Nederland. Deel 2 Het functioneren van de organisaties (Utrecht 2004) 22. 24 Vermeulen, The immigrant organizing, 9-10. 21
6
organisatie. De redenen van oprichting komen terug in de activiteiten of de politieke kleur van een bepaalde organisatie. Vermeulen wil in zijn proefschrift ‘The immigrant organizing process. The emergence and persistance of Turkish immigrant organisations in Amsterdam and Berlin and Surinamese organisations in Amsterdam 1960-2000’ achterhalen welke factoren de meeste invloed hebben op het ontstaan en voortbestaan van de migrantenorganisaties.25 Deze invloeden zijn grofweg onder te verdelen in twee categorieën, karakteristieken van de immigrantengroep zelf en de politieke gelegenheidstructuur. Vermeulen is van mening dat de politieke gelegenheidsstructuur vooral invloed heeft op het aanbod van organisaties voor immigranten, terwijl de specifieke achtergronden van de migranten meer bepalen hoe groot de vraag is naar eigen organisaties en verenigingen.26 Dat beide factoren invloed hebben op het proces van oprichting wordt bevestigd door Moya die constateert dat de manier waarop immigranten zich organiseren vaak een voorzetting is van patronen uit het land van herkomst. Maar dat de oprichting van verenigingen en organisaties afhankelijk is van de mogelijkheden die daarvoor gegeven worden door de ontvangende samenleving.27 In de literatuur wordt vooral de nadruk gelegd op de invloed van de ontvangende samenleving en de politieke gelegenheidsstructuur in de verklaring van het ontstaan en voortbestaan van een migrantenorganisatie.28 De overheid behandelt migranten vaak als één groep. Dit doet zij door bepaalde migrantenorganisaties aan te spreken als representant van de hele gemeenschap waarmee belangenorganisaties worden gevormd. Hierdoor worden eventuele verschillen binnen een bepaalde migrantengroep veronachtzaamd.29 Net als Vermeulen benadrukt Lucassen de rol van de overheid in de mate waarin organisaties worden gevormd. Wanneer de organisaties en instellingen in een samenleving van vestiging niet open staan voor migranten hebben de laatsten geen andere keus dan zelf in de behoeftes te voorzien en dus organisaties op te richten. 30 Daarnaast bepaalt de overheid de ruimte waarin verenigingen van migranten zich kunnen bewegen, en heeft daarmee dus invloed op de kansen en mogelijkheden die migranten hebben om organisaties op te richten. De mate waarin de overheid steun verleent aan migranten is sterk afhankelijk van hun
25
Vermeulen, The immigrant organizing, 12. Ibidem, 30-31. 27 Moya, ‘Immigrants and organizations’, 841-42. 28 Leo Lucassen, ‘Migrantenorganisaties vroeger en nu: een inleiding’, in: Leo Lucassen ed., Amsterdammer worden. Migranten, hun organisaties en inburgering 1600-200, ( Amsterdam 2004) 922; M. Schrover en F. Vermeulen, ‘Immigrant organisations’, Journal of ethnic and migration studies 31, No.5 (2005) 823-832; R. Penninx en M. Schrover, Bastion of Bindmiddel? Organisaties van immigranten in historisch perspectief, (Amsterdam 2001); R. Penninx en B. Slijper, Voor elk aar? Integratie, vrijwilligerswerk en organisaties van migranten, (Amsterdam 1999). 29 Schrover en Vermeulen, ‘Immigrant associations’, 826-828. 30 Lucassen, ‘Migrantenorganisaties vroeger en nu’, 19. 26
7
juridische status.31 Ook Floris Vermeulen constateert dat er in de literatuur vooral uit wordt gegaan van een sterke invloed van de ontvangende samenleving op de oprichting en het voortbestaan van migrantenzelforganisaties, maar constateert dat deze ook invloed heeft op het type organisaties dat wordt opgericht. 32 Hoe meer mogelijkheden er voor organisaties bestaan, hoe meer deze organisaties geneigd zijn om hun ideologische verscheidenheid te uiten en samenwerkingsverbanden aan te gaan met andere organisaties.33 Hoewel er in de literatuur niet veel nadruk op ligt, hebben ook de culturele kenmerken van een bepaalde migrantengroep invloed op migrantenorganisaties. Vermeulen onderscheidt drie belangrijke factoren; het immigratieproces, de demografische karakteristieken van een bepaalde groep en de invloeden vanuit het land van herkomst. 34 Dat gebeurtenissen in het land van herkomst invloed hebben op de organisaties in het land van vestiging zien we terug in een artikel over Friese organisaties. In dit onderzoek van Suurenbroek en Schrover wordt gekeken naar Friese organisaties buiten Friesland. Zij komen tot de conclusie dat ontwikkelingen in de regio of plaats van herkomst, in dit geval Friesland, invloed hebben op het karakter van de organisaties buiten die regio.35 Vermeulen is daarnaast de mening toegedaan dat hoe groter de culturele afstand tot het land van vestiging is hoe meer er behoefte is om organisaties op te richten. Hij grijpt hiermee terug op Breton die al in 1964 stelde dat “The more different the people of a certain ethnicity are from the members of the native community, the easier it will be for them to develop their own institutions”36 De culturele achtergrond heeft volgens hem dus ook invloed op het aantal organisaties dat door een bepaalde groep wordt opgericht. Moya sluit zich daarbij aan, maar benadrukt dat ook wanneer de culturele afstand tot een samenleving van vestiging niet groot is, er behoefte bestaat om organisaties op te richten.37 De culturele kenmerken van een bepaalde migrantengroep hebben dus zowel invloed op het aantal organisaties als op het type organisatie dat wordt opgericht. Ze hebben invloed op het type organisatie omdat migranten geneigd zijn organisaties uit het land van herkomst te kopiëren. Daarnaast kunnen de groepgerelateerde factoren ook van invloed zijn op de onderlinge contacten. Zo kunnen
Schrover en Vermeulen, ‘Immigrant associations’, 826-828. Vermeulen, The immigrant organizing, 172. 33 Ibidem, 174. 34 Ibidem, 172-173. 35 Frank Suurenbroek en Marlou Schrover, ‘A separate language, a separate identity? Organizations of Frisian migrants in Amsterdam in the late nineteenth and early twentieth centuries’, in: Journal of ethnic and migration studies 31, 5 (2005) 991-1005 aldaar 1002-1003. 36 Geciteerd in: Floris Vermeulen, ‘Organisational patters : Surinamese and Turkish associations in Amsterdam, 1960-1990’, Journal of ethnic and migration studies 31, No. 5 (2005) 951-973, aldaar 957. 37 Moya, ‘Immigrants and associations’, 839-840. 31 32
8
polarisaties uit het land van herkomst, bijvoorbeeld tussen verschillende regio’s voortgezet worden in het land van vestiging.38 Floris Vermeulen komt tot de conclusie dat de relaties tussen de verschillende organisaties onderling invloed hebben op het ontstaan, maar ook op de uitbreiding van het aantal organisaties van een bepaalde immigrantengroep. 39 Anja van Heelsum ziet dat, zoals zij het noemt, het sociaal kapitaal kan worden aangewend om organisaties op te bouwen en beter te laten functioneren. Dit sociaal kapitaal bestaat uit contacten die systematisch of in bepaalde situaties aangewend kunnen worden. Deze contacten, binnen de eigen groep of juist daarbuiten, kunnen transnationaal, nationaal en lokaal zijn. Van Heelsum ziet dat de meeste organisaties in haar onderzoek contacten onderhouden met organisaties in het herkomstland of met organisaties in andere Europese landen. Vooral federaties van organisaties spelen een belangrijke rol hierin.40 Zowel de kansen die geboden worden door de ontvangende samenleving als de karakteristieken van de groep hebben dus invloed op het ontstaan van migrantenzelforganisaties en op het voortbestaan hiervan. Van Heelsum constateert echter dat organisaties door de tijd veranderen: “… wanneer de gemeenschap niet meer alleen uit eerste generatie immigranten bestaat, veranderen behoeften.” En: “Een organisatie die zich richt op ondersteuning van migranten bij het vinden van hun weg in de samenleving kan haar bestaansrecht verliezen voor de tweede en derde generatie.” 41 Het is aannemelijk dat met het veranderen van de organisatie ook de invloed van de politieke gelegenheidsstructuur en culturele achtergronden van de groep veranderen. Vermeulen verdeelt het immigratieproces daarom over drie fases van aanpassing van immigranten. De eerste fase wordt gekenmerkt door oriëntatie en aanpassing aan de nieuwe samenleving, waarin de migranten vooral bezig zijn het met het voorzien in de ‘basisbehoeften’ zoals het zoeken van werk en huisvesting. In deze fase is het idee dat men, binnen afzienbare tijd, terug zal keren naar het land van herkomst. In de tweede fase verdwijnt dat idee meer en meer naar de achtergrond omdat de migranten steeds meer verweven raken met de samenleving van vestiging. In deze periode vindt eventueel ook familiehereniging plaats. In de derde fase bereikt de tweede generatie volwassenheid terwijl de eerste generatie ouder wordt en langzamerhand de band met het land van herkomst verliest. De immigranten en hun organisaties gaan zich steeds meer richten op de samenleving van vestiging. Al met al is de algemene verwachting dat de vraag naar aparte organisaties af zal nemen naarmate de tijd vordert. Organisaties van migrantengroepen verdwijnen in de loop van de tijd en er worden geen nieuwe organisaties
38
Vermeulen, The immigrant organizing, 172-173. Ibidem, 187. 40 Van Heelsum, Migrantenorganisaties in Nederland, 61-62. 41 Ibidem,17. 39
9
meer opgericht.42 De politieke gelegenheidsstructuur is volgens Vermeulen over de hele periode minder van invloed op het ontstaan en voortbestaan van migrantenorganisaties dan de karakteristieken van de groep. De gelegenheidsstructuur is echter wel van doorslaggevende invloed op het aantal organisaties en op de netwerken tussen organisaties. In de tweede fase wordt met name het aantal organisaties bepaald door de politieke gelegenheidsstructuur.43 De groepgerelateerde factoren hebben volgens Vermeulen een beslissende invloed in de eerste periode van vestiging, maar blijven ook daarna een belangrijke invloed hebben. Hij concludeert dat de karakteristieken van de groep over het algemeen en over de hele periode meer invloed hebben op het ontstaan en voortbestaan van organisaties.44 Naast de invloed van de groepskarakteristieken en de gelegenheidsstructuur is er volgens Floris Vermeulen nog een derde groep van factoren die invloed heeft op het ontstaan en voortbestaan van migranten zelforganisaties. Dit zijn de zogenaamde “ecologische” factoren die toegepast kunnen worden op elke vorm van organisatievorming. Deze richten zich vooral op de interne dynamiek die het oprichten van nieuwe organisaties veroorzaakt. “Dichtheid” is hierbij een belangrijke term, want bij een lage dichtheid van een bepaald type organisatie is het heel moeilijk een nieuwe organisatie op te richten omdat er nog geen legitimering van dit soort organisatie bestaat. Als er echter al veel organisaties van een bepaald type bestaan dan is het relatief eenvoudig om een zelfde organisatie op te richten omdat de legitimering al bestaat. Dit kan doorgaan tot er een glazen plafond wordt bereikt dat aangeeft dat er té veel organisaties van een bepaald type bestaan waarbij er een concurrentiestrijd ontstaat en een aantal organisaties weer zal verdwijnen. De ecologische factoren hebben dus zowel invloed op het aantal organisaties als op het type organisatie dat wordt opgericht door migranten.45 Zowel de karakteristieken van de groep als de gelegenheidstructuur hebben niet alleen invloed op het voortbestaan van verenigingen en organisaties, maar ook op de rol die organisaties vervullen in de maatschappij en in de participatie en integratie van migranten. Deze rol wordt door Marlou Schrover en Rinus Penninx geformuleerd als ‘bastion’ of ‘bindmiddel’. Het idee van een immigrantenorganisatie die gezien kan worden als een bastion wordt verklaard door het idee dat immigranten zich in de eerste fase van hun verblijf organiseren op een vertrouwde manier. Echter wanneer deze manier en de achterliggende gedachten niet overeenstemmen met opvattingen in het land van vestiging of daar zelfs mee in tegenspraak zijn, kan er een isolement ontstaan. Onderzoek toont echter aan dat geen
42
Vermeulen, The immigrant organizing, 177-178. Ibidem, 184-185. 44 Ibidem, 184. 45 Ibidem, 175-176. 43
10
van de organisaties die sterk gericht is op het land van herkomst een lang leven heeft. De positie waarin een organisatie zich bevindt is afhankelijk van twee factoren volgens Schrover en Penninx. Allereerst van de mate waarin deze organisaties worden aanvaard als gesprekspartners door de overheid en daarbij aangesproken worden op hun brugfunctie en daarnaast van de mate waarin individuen kansen krijgen binnen een samenleving van vestiging. Door uitsluiting van bepaalde migrantengroepen in de samenleving en het niet erkennen van hun organisaties als gesprekspartners is de kans groot dat een vereniging van immigranten zich isoleert van het land van vestiging en dus getypeerd kan worden als een bastion.46 Als we het hebben over de vraag of migrantenorganisaties al dan niet bevorderend zijn voor het integratieproces zien we dat dat dus in belangrijke mate ook afhangt van de politieke gelegenheidsstructuur. Wanneer Penninx het heeft over de rol van de politieke gelegenheidsstructuur en de karakteristieken van de groep is hij van mening dat zij beide invloed hebben op de uitkomst van het integratieproces. Toch zijn zij ongelijke partners: “The receiving society in terms of its institutional structure and the way it reacts to newcomers has much more to say in the outcome of the process.”47 Een belangrijke graadmeter in de mate van integratie is de sociaal economische positie die migranten innemen in de ontvangende samenleving. Deze positie laat de maatschappelijke stijging van een bepaalde migrantengroep zien. Volgens Penninx vindt het proces van integratie niet plaats op het individuele niveau, maar op het groepsniveau. Integratie is volgens hem dan ook een lange termijnproces. Een individu kan zich namelijk aanpassen door de normen en de taal te leren om direct te kunnen overleven, maar zijn gevoelens en normen en waarden blijven bestaan. Omdat een tweede of derde generatie in het andere land opgroeit kan pas met deze nieuwe generaties sprake zijn van integratie. Dit doordat zij, in elk geval gedeeltelijk, opgroeien met normen en waarden die overeenkomen met de normen en waarden in het land van vestiging. Echter zulke processen kunnen alleen plaatsvinden wanneer er door de overheid gunstige omstandigheden gecreëerd worden.48 Wanneer we kijken naar de ‘integratie’ van de Italiaanse groep in Nederland, lijkt deze in elk geval op structureel niveau redelijk ‘geslaagd’. De tweede generatie doet het op structureel niveau goed. Op school kan zij zich meten met Nederlandse leeftijdsgenoten, ze heeft weinig tot geen problemen met het volgen van het onderwijs en stroomt makkelijk door naar vervolgopleidingen, ook naar vervolgopleidingen in hogere niveaus. Hier komt nog bij dat er onder de Italiaanse groep weinig werkeloosheid bestaat en qua inkomen niet onderdoen
46
Penninx en Schrover, Bastion of Bindmiddel, 57. Rinus Penninx, ‘Integration processes of migrants: research findings and policy lessons’, in: Demetrios G. Papademetriou, Europe and its immigrants in the 21st century: a new deal or a continuing dialogue of the deaf? (Washington 2006) 33. 48 Penninx, 'Integration processes', 33-36. 47
11
voor de autochtone Nederlandse bevolking.49 De achterstandspositie die Italianen innemen beperkt zich tot de eerste generatie.50 Wat daarentegen opvalt bij de Italiaanse groep in Nederland is dat juist deze tweede generatie nauw betrokken is bij de Italiaanse gemeenschap doordat actief zijn in de organisaties die zijn opgericht door de Italianen. In mijn Bachelor scriptie over migrantenorganisaties in Den Haag kwam naar voren dat binnen de Italiaanse vereniging Circolo Sardo S’Argiola de tweede generatie zelfs zo actief was dat binnen het bestuur van de vereniging vier functies werden vervuld door leden van die tweede generatie. Deze vereniging onderhield sterke banden met Italië en werd vanuit Italië gesubsidieerd. Daarnaast stuitte ik tijdens het onderzoek voor deze scriptie op de website ‘Italianen-inNederland.hyves.nl’. Hyves is tegenwoordig een populair medium, vooral bij jong volwassenen. Op de zogenaamde publieke hyves kan men ‘lid’ worden van een bepaalde hyve en de leden vormen eigenlijk een soort club. In eerste instantie speelt zich dit dus voornamelijk in de digitale wereld af, maar bij nader onderzoek bleek dat er ook ontmoetingen met de leden werden georganiseerd. Bij deze ‘Italianen in Nederland’ hyve leek het voornamelijk te gaan om de afstammelingen van Italiaanse immigranten. Het lijkt er dus op dat wanneer we kijken naar de Italiaanse groep in Nederland de tweede generatie actief is binnen migrantenzelforganisaties. De vraag die dan naar boven komt is waarom de kinderen van Italiaanse migranten die zich na de tweede wereldoorlog in Nederland hebben gevestigd, goed geïntegreerd zijn (in elk geval op structureel niveau) in de Nederlandse samenleving, en zich daarmee ontwikkelen volgens de fases zoals die geschetst zijn door Vermeulen, toch nauw betrokken zijn bij de Italiaanse gemeenschap in Nederland? Dit terwijl we zagen dat juist in de derde fase waarin de tweede generatie volwassen wordt, de banden met het land van herkomst verloren gaan en organisaties meer en meer verdwijnen. En in hoeverre hebben de politieke gelegenheidsstructuur en de culturele achtergrond van de groep invloed hierop? Tijdens het onderzoek, kwam ik er echter steeds meer achter dat niet alle tweede generatie Italianen actief zijn in de organisaties en verenigingen. Vaak als ik een contactpersoon sprak en vroeg naar de rol van de tweede generatie binnen de vereniging kwam naar voren dat deze eigenlijk niet of nauwelijks actief was binnen de verenigingen. Dit gold niet voor alle verenigingen. Er was wel degelijk een deel van de kinderen van Italianen, actief betrokken bij de vereniging, zelfs in die mate dat er ook bestuursfuncties werden vervuld. Op grond van deze bevindingen heb ik de hoofdvraag als volgt geherformuleerd; hoe kan het dat een deel van de tweede generatie Italianen in Nederland van na de Tweede Wereldoorlog nauw betrokken blijft bij de Italiaanse gemeenschap, terwijl over het algemeen 49 50
Tinnemans ed., L’italianità, 94-95. Beukenhorst, Italianen in Nederland, 117, 119.
12
wordt aangenomen dat de Italiaanse groep, met de maatschappelijke stijging van de tweede generatie, ‘geïntegreerd is’? In hoeverre hebben de politieke gelegenheidsstructuur en de culturele achtergronden van de Italianen daar invloed op? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het belangrijk na te gaan in wat voor soort organisaties de Italiaanse tweede generatie dan actief is. Binnen migrantenorganisaties kunnen we grofweg een onderverdeling maken tussen die organisaties die zich richten op het land van vestiging en die organisaties die zich richten op het land van herkomst. Deze laatste categorie kunnen we aanmerken als transnationale organisaties. Transnationalisme wordt gedefinieerd als de: “… occupations and activities that require regular and sustained social contacts over time across national borders for their implementation.51 De banden die migranten onderhouden met het land van herkomst hebben invloed op de integratie van die migranten in een bepaalde samenleving.52 Dit kan zowel een positieve als een negatieve invloed zijn. Positief is bijvoorbeeld dat migranten door transnationale activiteiten kunnen ontkomen aan vooroordelen en (daar vaak mee samenhangende) beperkingen op de arbeidsmarkt.53 Aan de andere kant kan het participeren in transnationale activiteiten de integratie in de samenleving van vestiging in de weg kan staan. Door vooral om te gaan met mede-immigranten en niet met de oorspronkelijke bewoners van de samenleving van vestiging, waardoor het ook niet nodig is om de taal te leren, is het denkbaar dat immigranten in een isolement terecht komen.54 Ook Leo Lucassen buigt zich in zijn artikel ‘Is transnationalism compatible with assimilation? Examples from Western Europe since 1850’ over het vraagstuk van transnationalisme en integratie. Daarin plaatst Lucassen transnationalisme in een historisch perspectief. Zijn bevindingen laten duidelijk zien dat om transnationalisme te duiden een historisch perspectief noodzakelijk is. Hij concludeert: “It proves to be difficult, if not impossible, however, to keep the nationalist flame burning in the long run and pass it through to the second generation. (…) Whether it will have the force to bridge the generations, as post national thinkers claim, is too early to tell and may underrate the power and resilience of the nation state.”55 Hierin komt tot uiting dat een lange termijn perspectief nodig is om een oordeel te kunnen geven over de tegenstrijdigheid van transnationalisme en integratie. Onderzoek moet uitwijzen of uitingen van transnationalisme ook door de kinderen van de migranten worden overgenomen. Portes concludeert dat er op
Alejandro Portes, Luis E. Guarnizo en Patricia Landolt, ‘The study of transnationalism: pitfalls and promise of an emergent research field’ in: Ethnic and racial studies 22, No. 2 (1999) 217-237 aldaar 219. 52 Portes et al, ‘The study of transnationalism’, 228-229. 53 Alejandro Portes ‘Introduction: the debates and significance of immigrant transnationalism’ in: Global Network s 1, No. 3 (2001) 181-193 aldaar 188. 54 Leo Lucassen ‘Is transnationalism compatible with assimilation? Examples from Europe since 1850’ in: Institut für Migrationforschung und Interk ulturelen Studien – Beiträge 29 (2006) 15-35 aldaar 20. 55 Lucassen, ‘Is transnationalism compatible’, 35. 51
13
dit moment geen bewijs is om aan te nemen dat dit inderdaad het geval zal zijn.56 Dit sluit aan bij de conclusies van Erik Snel, Godfried Engbersen en Arje Leerkes. Zij zien dat transnationale identificatie zowel gerelateerd is aan de lengte van het verblijf in Nederland als aan het hebben van een formele baan. Hoe langer immigranten in Nederland zijn hoe minder zij zich transnationaal identificeren.57 Lucassen onderscheidt verschillende vormen van transnationalisme, dit is belangrijk omdat de vraag of de tweede generatie actief is in vormen van transnationalisme verband houdt met deze vormen. Één van de vormen zijn de bi-lokale verbanden. Dit zijn de organisaties die gebaseerd zijn op de stad of regio van herkomst, hometown associations of thuisstad organisaties.58 Deze vorm van sociaal culturele transnationale activiteiten kunnen het zelfbeeld van immigranten en de onderlinge solidariteit versterken. Dit geeft de tweede generatie migranten de culturele wortels waarmee zij de moeilijke uitdagingen van de buitenwereld aankunnen.59 De organisaties hebben als doel de banden met de geboortestad te onderhouden en vaak willen zij de regio of stad ook promoten in het land van vestiging. De belangrijkste functie ligt verscholen in de ontmoeting. Het bieden van een gelegenheid om andere migranten uit dezelfde geboortestad- of regio te ontmoeten. De activiteiten die worden ontplooid door deze verenigingen zijn vaak van sociaal culturele aard en gericht op iedereen die mee wil doen. Om iedereen te betrekken is er een grote verscheidenheid aan activiteiten.60 Een andere vorm zijn de bi-nationale banden, waarin het land van herkomst en instituties uit dit land de nationalistische vlam brandende willen houden. Dit kunnen zij doen door invloed te houden op organisaties en instituties van emigranten in het land van vestiging.61 Lucassen is van mening dat wanneer een eerste generatie volledig leeft in een wereld gebaseerd op bi-lokaal transnationalisme, in die zin dat er intensieve banden worden onderhouden met beide landen en er daadwerkelijk in twee werelden geleefd wordt, dit integratie kan belemmeren. Deze vorm blijft normaliter beperkt tot de eerste generatie, hoewel hij ook onder eerste generatie migranten niet veel voorkomt. Wanneer de tweede generatie actief is binnen vormen van bi-nationaal transnationalisme, kan dit in eerste instantie voor een vertraging van het integratieproces zorgen. Echter wanneer de tweede generatie de regie overneemt binnen deze bi-nationale organisaties verschuift de oriëntatie naar het land van vestiging.62
Portes, ‘Introduction: the debates’, 189-190. Erik Snel Godfried Engbersen en Arje Leerkes, ‘Transnational involvement and social integration’, in: Global Network s 6, 3 (2006) 285-308 aldaar297. 58 Lucassen, ‘Is transnationalism compatible’, 20. 59 Alejandro Portes ‘Conclusion: Towards a new world- the origins and effects of transnational activities’ in: Ethnic and racial studies 22, No. 2 (1999) 463-477 aldaar 472. 60 Moya ‘Immigrant organisations’ 847, 849 en 853-854. 61 Lucassen, ‘Is transnationalism compatible’, 20-21. 62 Ibidem, 21. 56 57
14
Naast migrantenorganisaties die zich richten op het land van vestiging, zijn er dus verschillende vormen van transnationale migrantenzelforganisaties. Toch is het volgens de literatuur zeer de vraag of de tweede generatie transnationale banden zal onderhouden. Het deel van de Italiaanse tweede generatie dat actief is in organisaties, is dan hoogstwaarschijnlijk actief in zelforganisaties die zich met name richten op het land van vestiging en daarmee niet transnationalistisch zijn. De Italiaanse tweede generatie voelt zich misschien wel betrokken bij de Italiaanse gemeenschap, maar met name bij de Italiaanse gemeenschap in Nederland. De banden met het land van herkomst gaan verloren, waardoor de perceptie van de tweede generatie veel meer die is van een Nederlander met een Italiaanse achtergrond, dan die van een Italiaan in Nederland. Hoewel een deel van de tweede generatie Italianen nauw betrokken is bij de Italiaanse gemeenschap, wat in tegenspraak lijkt te zijn met de verwachting van Vermeulen dat in de derde fase de banden met het land van herkomst verloren zullen gaan, zal deze betrokkenheid zich beperken tot de Italiaanse gemeenschap in Nederland en de organisaties waarin de banden met het land van herkomst inderdaad verloren zijn gegaan. Om deze hypothese te toetsen en de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zal ik in hoofdstuk één kijken naar de Italiaanse migratie naar Nederland van na de Tweede Wereldoorlog en de culturele kenmerken van de groep. In hoofdstuk twee ga ik dieper in op de organisaties en verenigingen van Italianen in Nederland. Hierin heb ik getracht een compleet overzicht te geven van alle organisaties die vanaf 1945 voor en door Italianen zijn opgericht. Met ‘Italiaanse’ organisaties bedoel ik hier organisaties in de meeste brede zin van het woord. Zo kan een zo compleet mogelijk overzicht gegeven worden. Dit houdt in dat er in de lijst ook organisaties voorkomen die misschien in eerste instantie opgericht zijn door Nederlanders die later door Italianen zijn overgenomen, maar ook bijvoorbeeld de websites, zoals Hyves. Ten slotte zal ik proberen de hoofdvraag te beantwoorden in de conclusie door te bepalen in hoeverre en in wat voor organisaties de tweede generatie actief is, en welke ontwikkeling Italiaanse organisaties in het algemeen in Nederland hebben doorlopen.
15
Bronnen en methodologie
Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren heb ik contacten gelegd met Italianen in Nederland. Dankzij het Landelijk inspraakorgaan Zuid-Europeanen (Lize) ben ik contact gekomen met een aantal sleutelfiguren binnen de Italiaanse gemeenschap. Zij hebben mij geholpen om bekendheid te geven aan het onderzoek. Dit heeft goodwill gekweekt en was een goed beginpunt. Deze sleutelfiguren hebben mij weer in contact gebracht met de juiste personen en daardoor heb ik veel interviews kunnen afnemen. Ik heb getracht de stemmen van de Italianen te laten doorklinken in deze scriptie. Dat ik de Italiaanse taal machtig ben heeft zeker geholpen in het creëren van een open omgeving. Soms was het zelfs niet mogelijk geweest bepaalde interviews af te nemen wanneer ik geen Italiaans had gesproken, daar een deel van de Italianen de Nederlandse taal niet machtig is. Hoewel ik dus via via met veel mensen en organisaties in contact kon komen, gold dit niet voor alle verenigingen. Naast het contact met het Lize heb ik ook contact opgenomen met het Italiaans consulaatgeneraal in Amsterdam en heb ik gezocht in het handelsregister van de kamer van koophandel. Maar ik heb ook lijsten met contactadressen gekregen van contactpersonen, soms kwam ik ook bij toeval nieuwe organisaties tegen in blaadjes van lokale verenigingen als ik op zoek was naar andere informatie. Tenslotte heb ik ook via het handelsregister van de Kamer van Koophandel een aantal organisaties kunnen achterhalen. Om de gegevens opgenomen in de database te verifiëren, heb ik met een groot aantal contactpersonen van organisaties contact opgenomen met het doel meer te weten te komen over die organisaties. Het vinden van de juiste toon bij deze gesprekken was cruciaal. Ik ondervond dat deze Italianen in eerste instantie niet gretig zijn om te vertellen over hun vereniging, organisatie of stichting. Pas na de verzekering dat ik dit onderzoek niet deed voor de gemeente of voor commerciële doeleinden, maar voor mijn afstudeerscriptie aan de universiteit kwamen veel tongen los. De Italianen waren dan meer dan bereid om uitgebreid te vertellen over het wel en wee van de door hen georganiseerde activiteiten, en sommigen ook over hun eigen ervaring als migrant. Tijdens het doen van dit onderzoek kwam ik er achter dat een persoonlijke aanpak voor de Italiaanse groep de meeste resultaten oplevert. Van de 35 brieven die ik verstuurd heb naar organisaties waar ik geen telefoonnummer van had, heb ik maar van zes organisaties daadwerkelijk een reactie ontvangen. Zes brieven kwamen onbestelbaar terug. De uitkomsten van het onderzoek naar de Italiaanse organisaties zijn verwerkt in een database. Bij het maken van deze database ben ik geholpen door het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en de database zal via dit instituut raadpleegbaar zijn.
16
De antwoorden op de vragen die in deze scriptie gesteld worden kunnen ons meer inzicht geven in de manier waarop transnationalisme functioneert binnen een bepaalde migrantengroep. Daarnaast geeft het ons meer inzicht in het functioneren van migrantenzelforganisaties en rol die deze organisaties spelen binnen een bepaalde migrantengroep. Door het verwerven van deze inzichten wordt duidelijk hoe het vestigingsproces van nieuwe groepen in een bepaalde samenleving in zijn werk kan gaan. Hierdoor kunnen we als samenleving beter anticiperen op nieuwkomers en proberen problemen in het aanpassingsproces van immigranten aan de ontvangende samenleving, maar zeker ook van de ontvangende samenleving aan migranten, te voorkomen. Het voorbeeld van de Poolse arbeidsmigratie laat zien dat, hoewel de Nederlandse samenleving niet meer gericht is op het binnenhalen van nieuwe groepen, vraagstukken rond dit onderwerp nog steeds actueel zijn en onderzoek naar hun voorgangers noodzakelijk blijft.
17
Italiaanse migratie in Nederland Italië is een emigratieland bij uitstek. Al tijdens de negentiende eeuw lieten veel Italianen huis en haard achter om zich te vestigen in Europa en in toenemende mate in Amerika. Amerika als vestigingsland was met name populair in het begin van de twintigste eeuw. (Zie tabel 1) Na 1945 vestigden veel Italianen zich in andere Europese landen met name in Zwitserland, Duitsland en België maar ook in Nederland. Voor Nederland waren de Italianen de eerste groep ‘gastarbeiders’. Om dieper in te kunnen gaan op de organisaties van de Italiaanse gemeenschap is het goed om eerst te kijken naar de Italiaanse migratie naar Nederland. Tabel 1. Bestemming van Italiaanse migranten in aantallen 1789-1871 Europa Amerika
1876-1914 157.000 308.000
1915-1945 6.000.000 8.000.000
2.300.000 2.000.000
Bron: Gabaccia, Italy’s many diasporas, 43, 68, 135.
Eind jaren zeventig werden de Italianen in Nederland over het algemeen gezien als de meest geïntegreerde groep. Volgens Beukenhorst e.a. kwam dit mede door de in 1976 en 1978 verschenen onderzoeken van Brouwers-Kleytweg, Marinelli en Nuijten-Edelbroek naar de Italiaanse gemeenschap. Deze concluderen dat door het hoge aantal gemengde huwelijken die Italianen hebben gesloten en doordat de Italiaanse migranten al relatief lang in Nederland waren de Italianen goed geïntegreerd waren, met name in vergelijking met de Turken en Marokkanen. Er bestonden wel problemen maar die bevonden zich volgens hen grotendeels op het individuele vlak; de groep als geheel liet een positief beeld zien.63 Ook Wil Tinnemans schrijft in 1991 in zijn boek over de Italiaanse gemeenschap in Nederland: “De Italianen vertonen als etnische groep geen achterstand op de arbeidsmarkt en op de woningmarkt. Ook is er geen achterstand te constateren voor de positie in het onderwijs van de tweede generatie. Ook de mate van participatie aan de Nederlandse samenleving is in het algemeen bevredigend te noemen.”64 Hoewel er dus over het algemeen een positief beeld bestaat over de Italiaanse groep in Nederland is niet iedereen onverdeeld positief over de positie van de Italiaanse gastarbeiders in de Nederlandse samenleving. Zo constateert Maria Lunardo in haar scriptie over Italiaanse verenigingen in Rotterdam dat de Italianen ten opzichte van de Nederlandse
63
Geciteerd in: D.J. Beukenhorst Italianen in Nederland: arbeidsmigranten en hun k inderen (Amsterdam 1987) 3. 64 Tinnemans ed., L’Italianità, 100.
18
bevolking een duidelijke structurele achterstandspositie innemen.65 Ook in een publicatie van het Landelijk inspraakorgaan Zuid-Europeanen over Italiaanse ouderen komt naar voren dat er sprake is van een culturele, sociale en economische afstand.66 Het is dan ook niet in eerste instantie interessant om te kijken óf de Italianen al dan niet geïntegreerd zijn, maar hoe het kan dat er aan de ene kant een zeer positief beeld bestaat over de Italiaanse groep als geheel en het door hen doorlopen integratieproces, terwijl er aan de andere kant ook wordt geconstateerd dat er veel structurele problemen bestaan binnen de groep. Om deze vraag te beantwoorden is het belangrijk dieper in te gaan op de groep Italiaanse migranten die hier zijn komen wonen. Hoewel ik me hier met name zal richten op de groep die na 1945 naar Nederland kwam, zijn er ook al voor de Tweede Wereldoorlog Italianen naar Nederland gekomen. De grootste groep die in de negentiende eeuw hierheen kwam, zijn de schoorsteenvegers uit Piemonte. Deze spazzacamini vormden ongeveer veertig procent van alle Italianen die in deze eeuw naar Nederland kwamen. De rest bestond uit artiesten, musici en zangers, kooplieden en handelaren en zeelieden. Vrijwel allemaal waren zij afkomstig uit het Noorden van Italië.67 In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw komen hier de groepen terrazzowerkers en ijsbereiders bij. Opvallend is dat elke groep zijn eigen herkomstregio had. Zoals de schoorsteenvegers uit Piemonte kwamen, kwamen de terrazzowerkers met name uit Friuli-Venezia Giulia en de ijsbereiders met name uit de provincie Belluno. Hoewel al deze regio’s in het noorden van Italië liggen, was dit dus een zeer heterogene groep.68 De golf van na de Tweede Wereldoorlog onderscheidt zich onder meer door het verschil in herkomst. De ‘nieuwe’ Italianen kwamen uit het armere zuidelijke deel van Italië, en dan met name van de eilanden Sardinië en Sicilië. Als we kijken naar de Italianen die werkzaam waren bij Hoogovens zien we dat het grootste deel van die groep uit Sardinië of uit het gebied rond Napels kwam.69 Ook in de rest van Nederland blijken de Sardijnen de grootste groep; ongeveer dertig procent van alle Italianen in Nederland kwam van dat eiland. De één na grootste groep wordt gevormd door Italianen van het andere Italiaanse eiland, Sicilië. Zij vormden ongeveer dertien procent van de hele groep. Samen
65
Maria Lunardo Slechts gezelligheid? Een onderzoek naar het functioneren van Italiaanse zelforganisaties in Rotterdam in de jaren ’70 (Scriptie Maatschappijgeschiedenis Erasmus Universiteit Rotterdam 1993) 57. 66 Henny Nelissen en Boudewijn Sittrop Ervaren jaren methodiek boek . Griek se, Italiaanse, Spaanse, Portugezen, Kaapverdiaanse, Sloveense, Kroatische, Joegoslavische, Macedonische en Bosnische ouderen in Nederland (Utrecht 2001) 10. 67 Margaret Chotkowski, Vijftien ladders en een dambord: contacten van Italiaanse migranten in Nederland 1860-1940 (Amsterdam 2006) 28-31. 68 Tinnemans, L’Italianità, 9; Chotkowski, Vijftien ladders, 101. 69 H.F.J.Wals, Peregrinus in het zilver. 25 welzijnswerk buitenlanders (Beverwijk 1981) 8; Tinnemans ed., L’Italianità, 15.
19
met de negentien procent van Italianen uit andere zuidelijke regio’s in Italië vormen de zuiderlingen 62 procent van de hele groep.70 Het algemene beeld over de Italiaanse migranten van na de Tweede Wereldoorlog is dat zij voor vertrek vooral arme boeren en schaapherders waren uit het zuiden van Italië. Dit is echter in tegenspraak met de constateringen van Beukenhorst. Volgens hem kwam ongeveer 25 procent van de Italiaanse migranten uit een stad van meer dan tienduizend inwoners en de anderen uit kleinere steden. De steden in het zuiden van Italië hadden volgens Beukenhorst in die tijd echter wel een dorpser karakter dan hun grootte zou doen vermoeden doordat er relatief weinig stedelijke voorzieningen bestaan.71 Tabel 2. Werk voor vertrek in percentages Sector Landbouw Industrie Overheid Eigen bedrijf Student/Scholier Enig ander werk Werkloos Huisvrouw
Italiaanse migranten 16 15 6 8 20 24 6 5 100
Vader migranten 32 22 15 16 15
100
Bron: Beukenhorst, Survey Italianen, 18, 23.
De Italianen kwamen dus niet allemaal van het platteland, maar woonden voor vertrek grotendeels in een stad. Uiteindelijk werkte maar zestien procent van de Italiaanse migranten voor vertrek in de landbouw. Vijftien procent werkte als industriearbeider, 24 procent verrichtte ‘enig ander werk’ en twintig procent was nog student of scholier. De groep die in de industrie werkte of enig ander werk verrichtte vormen samen 39 procent van het geheel. Zes procent werkte bij de overheid en zeven procent had een eigen bedrijf. Dit terwijl vijftien procent van de vaders bij de overheid werkte en zestien procent een eigen bedrijf had. Hier zien we een duidelijk teruggang van het aantal mensen met een baan bij de overheid of een eigen bedrijf. Het beeld dat alle Italiaanse gastarbeiders boer of schaapherder was klopt dus niet helemaal, maar zeker is wel dat er niet veel uitzichten op een ‘goede’ baan waren.72 Dat is één van de redenen waarom veel Italianen hun heil elders zochten en migreerden naar ander land. Tachtig procent van alle vertrekkende Italianen in de periode Tinnemans ed., L’Italianità, 15. Beukenhorst, Survey Italianen, 16; Tinnemans ed., L’Italianità, 15. 72 Beukenhorst, Survey Italianen, 18. 70 71
20
1961 tot 1976 vond een woonplaats binnen Europa.73 In de periode tussen 1959 en 1965 vertrokken er ongeveer 150.000 Italianen om bij onze oosterburen te gaan werken. In Duitsland zouden de Italianen tot 1970 de grootste immigrantengroep blijven. Nog steeds zijn de Italianen de op drie na grootste groep buitenlanders in Duitsland. 74 Ook in België en Luxemburg zijn veel Italianen gaan wonen. In 1961 woonden er 150.000 Italianen in België, dat aantal was twintig jaar later, in 1981, bijna verdubbeld tot 276.000. Het aantal Italianen in België begint pas na 1991 af te nemen.75 De naoorlogse migratie van Italianen naar Nederland werd geregeld door middel van wervingsovereenkomsten tussen Nederland en Italië. In de eerste wervingsovereenkomst uit 1947, die gericht was op de Italianen die in de mijnen gingen werken, was vastgelegd dat de Italianen die naar Nederland wilden komen tussen de 19 en 30 jaar moesten zijn. De Italianen mochten niet getrouwd zijn, moesten medisch gekeurd worden, politiek betrouwbaar zijn (dit had te maken met de angst voor het communisme) en mochten de Italianen niet in aanraking zijn geweest met justitie. In 1960 werd er een nieuwe wervingsovereenkomst gesloten waarin deze toelatingseisen iets losser werden, het werven ging nu via Italiaanse arbeidsbureaus, werk- en verblijfsvergunning waren niet meer aan elkaar gekoppeld en na afloop van het wervingscontract was men vrij om een andere baan te kiezen. Hoewel dit in de praktijk ook al voor de afsluiting van deze wervingsovereenkomst gebeurde, mochten vanaf 1960 ook getrouwde Italianen in Nederland komen werken. Deze nieuwe overeenkomst was gebaseerd op het vrije verkeer van arbeidskrachten binnen de Europese Economische Gemeenschap. 76 Deze overeenkomst over het vrije verkeer van arbeidskrachten was met name op instigatie van Italië tot stand gekomen. Hoewel de andere landen zoals Duitsland, België en Nederland,in eerste instantie niet zaten te wachten op een dergelijke regeling werd deze toch in 1954 bekrachtigd. Het zou echter tot 1957 duren voordat de regeling daadwerkelijk in werking werd gezet. 77 Vooral na het doorvoeren van deze veranderingen in de wervingsovereenkomst waagden veel Italianen de sprong naar Nederland. In 1960 kwamen er anderhalf duizend Italianen Nederland binnen en in 1961, het hoogtepunt, kwamen er ongeveer vierduizend. Daarna blijft de groep gestaag groeien met Federica Bertanga en Marina Maccari- Clayton, ‘Italien’, in: Klaus J. Bade, Pieter C. Emmer, Leo Lucassen en Jochen Oltmer eds. Enzyk lopädie Migration in Europa vom 17. Jahrhundert bis zur Gegenwart (München 2007) 205-220 aldaar 212. 74 Yvonne Riecker, Ein stueck Heimat findet man ja immer: die Italianische einwanderung in die Bundesrepubliek (Essen 2003) 26; Cristian Giordano, 'Die italienische Minderheit', in: Rita Polm ed., Etnische Minderheiten in der Bundesrepublik Deutschland: ein lexicon (Muenchen 1995) 229-241 aldaar 237, 231. 75 Frank Caestecker, ‘Belgien und Luxemburg’, in: Klaus J. Bade, Pieter C. Emmer, Leo Lucassen en Jochen Oltmer eds. Enzyk lopädie Migration in Europa vom 17. Jahrhundert bis zur Gegenwart (München 2007)110-122 aldaar 117. 76 Tinnemans ed., L’Italianità ,11-12. 77 Simone Goedings, Labor migration in an integrating Europe. National migration policies and the free movement of work ers 1950-1968 (Den Haag 2005) 100,137. 73
21
ongeveer tweeduizend immigranten per jaar tot 1970. Na 1970 vestigden zich elk jaar nog ongeveer duizend Italianen in Nederland. In de volgende grafiek is te zien hoe de Italiaanse gemeenschap zich getalsmatig in Nederland heeft ontwikkeld. Grafiek 1. Eerste generatie migranten met de Italiaanse nationaliteit in Nederland 1956-2007
Bron: Statline; Flip Lindo, Zuideuropeanen in Nederland, 20; CBS, Allochtonen in Nederland 1995, 59.78
Uit de bovenstaande grafiek blijkt dat de Italianen in Nederland tussen 1960 en 1971 meer dan verdubbeld is. Het hoogtepunt van het aantal Italianen in Nederland ligt in het begin van de jaren tachtig. Daarna zien we dat het aantal daalt tot ongeveer 1996, maar de laatste jaren is er weer sprake van een lichte stijging. In 2007 waren er ongeveer 18.000 Italianen in Nederland volgens de bovenstaande grafiek. Dit zijn echter alleen de Italianen van de eerste generatie met een Italiaans paspoort. De tweede en derde generatie en diegenen die zich hebben naturaliseren zijn hier niet meegeteld, dit geldt overigens voor alle grafieken in dit hoofdstuk. De hele groep Italianen (inclusief tweede generatie) in Nederland bestond op 1 januari 2007 uit 36.495 personen.79 Wil Tinnemans vermeldt dat er in 1990 ongeveer 8.500 Italianen in Nederland woonden die de Nederlandse nationaliteit aangenomen hadden.80 Als we deze 8500 optellen bij de groep Italianen die zich niet hebben naturaliseren, verbleven er in 1990 dus ongeveer 25.500 eerste generatie Italianen in Nederland. De grootste groep die zich heeft laten naturaliseren, deed dit volgens Beukenhorst in zijn onderzoek Italianen in Nederland. Arbeidsmigranten en hun kinderen, uit praktische overwegingen, voor de 78
Dat de grafiek begint in het jaar 1956 heeft te maken met het feit dat er voor dat jaar helaas geen cijfers bekend zijn over de Italiaanse groep in Nederland. Ze vallen vaak weg in de groep ‘buitenlanders uit Europa’. Verder zijn er ook voor het jaar 1970 en 1995 geen cijfers bekend. Omdat het jaar 1996 veel verschilt van het jaar 1994 heb ik deze beiden opgenomen in de grafiek. De tabel met allen precieze cijfers inclusief de tussenliggende jaren is opgenomen in de bijlagen. 79 www.statline.cbs.nl bezocht op 29 november 2007 80 Tinnemans ed., L’Italianità, 13.
22
toekomst van hun kinderen of voor de politieke participatie. Opvallend is dat vrijwel iedereen van de respondenten in het onderzoek van Beukenhorst benadrukte dat door deze naturalisatie het Italiaans-zijn niet verloren ging, ze voelden zich nog even Italiaans als daarvoor.81 Over de woonplaats van de Italianen in Nederland is niet veel bekend. Pas vanaf 1983 word de groep ‘zuid-Europeanen’ per gemeente uitgesplitst naar nationaliteit. In de provincie en voor de grote steden is dit wel al eerder bijgehouden. Deze cijfers zijn verwerkt in de volgende grafieken.
Grafiek 2.1. Eerste generatie migranten met de Italiaanse nationaliteit in Nederland per provincie (1947-2007)
81
Beukenhorst, Italianen in Nederland, 18.
23
Grafiek 2.2 Eerste generatie migranten met de Italiaanse nationaliteit in Nederland per provincie (1947-2007) vervolg
Bron: Statline; CBS, Niet Nederlanders in Nederland januari 1976-1995; CBS, 12e Volk stelling annex woningtelling 31 mei 1947 serie A Rijk s en provinciale cijfers Deel 1 belangrijk ste uitk omsten der eigenlijk e volk stelling (Utrecht 1954); CBS, Uitk omsten van de 13e algemene volk stelling, 31 mei 1960; CBS 14e algemene volk stelling annex woningtelling 28 februari 1971 deel 1B niet -Nederlandse nationaliteiten (Den Haag 1978)82
Uit de bovenstaand grafieken blijkt dat Italianen vooral in de provincies Noord-Holland en Zuid-Holland wonen. Hoewel Limburg de eerste provincie was waar zich relatief veel Italianen vestigden, om in de mijnen te gaan werken, is er een groot verschil tussen het aantal Italianen in Limburg en het aantal Italianen in Noord- en Zuid-Holland. Opvallend is dat in Limburg een relatief grote ‘terugval’ in het aantal Italianen te zien is; waar er begin jaren tachtig een relatief grote Italiaanse bevolking bestond, was deze binnen twintig jaar meer dan gehalveerd. Deze ‘terugval’ is ook te zien in de provincie Overijssel, waar de Italianen zich met name vestigden om te werken in de Twentse textielindustrie. W e zien dat 82
Ook hier komen de jaartallen voort uit de voorhanden zijnde gegevens.
24
de Italiaanse bevolking daar in ongeveer tien jaar (1980-1990) halveerd. De terugval van Italianen in Overijssel is gedeeltelijk te verklaren door het sluiten van de textiel fabrieken in het oosten van deze provincie waar veel van de Italianen woonden. Hoewel ook de mijnen in Limburg opgeheven werden lijkt dit de terugval van het aantal Italianen in Limburg toch niet te verklaren, daar de mijnen al in de jaren zestig gesloten werden en de Italiaanse bevolking tot ongeveer 1980 blijft groeien. Voor een sluitende verklaring moet daarom meer onderzoek gedaan worden. Ook in Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant bestaan er redelijke concentraties Italianen. Dit in tegenstelling tot de provincies Groningen, Friesland, Drenthe Flevoland en zeeland waar vrijwel geen Italianen woonden, hier was ook nauwelijks industrie. Hoewel het interessant zou zijn om te kijken in welke steden de Italianen precies terechtkwamen, voert dat voor dit onderzoek te ver. Bovendien heeft het CBS dit alleen voor de grote steden bijgehouden, deze cijfers zijn verwerkt in de onderstaande grafieken.
Grafiek 3.1. Italianen in grote Nederlandse steden (1960-2007)
25
Grafiek 3.2 Italianen in grote Nederlandse steden (1960-2007) vervolg
Bron: Statline; Bureau van statestiek der Gemeente Amsterdam, jaarboek 1970-197; Sociografisch en statistisch bureau Enschede, Enschede in Cijfers 1969-1977; Gemeente Eindhoven, Jaarboek Eindhoven 1967-1976; Afdeling Statistiek en onderzoek der Gemeentescretarie, Statistisch jaarboek van 's-Gravenhage; CBS Niet Nederlanders in Nederland januari 1976-1995; CBS, Uitk omsten van de 13e algemene volk stelling, 31 mei 1960.
Wat opvalt in de bovenstaande grafiek is dat de grootste concentraties Italianen zich niet in eerste instantie bevinden in de plaatsten die gelegen zijn in de ‘traditionele’ wervingsgebieden zoals Maastricht, bij de mijnen, Arnhem, bij de textielindustrie en Haarlem vlakbij de Hoogovens. Hoewel we hier natuurlijk de kanttekening bij moeten plaatsen dat hier alleen de grote steden genoemd zijn en het goed kan zijn dat de Italianen wel in de wervingsgebieden wonen maar dan niet in de grote stad. Ongeveer vijftig procent van de Italianen woont in de grote steden.83 Het hoogtepunt van de Italiaanse aanwezigheid ligt in de meeste steden in het begin van de jaren tachtig. Opvallend is echter dat in Enschede het hoogtepunt in 1975 ligt. Jammer genoeg ontbreken bij veel steden voor het jaartal 1975 de gegevens. Meer onderzoek hiernaar is dus gewenst. Ook voor de periode 1960-1975 ontbreken veel cijfers, terwijl het juist voor deze periode interessant zou zijn de precies te
83
Tinnemans ed., L’Italianità, 13.
26
weten waar de Italianen woonden, omdat in deze periode de meeste Italianen hun weg naar Nederland vonden. Er zijn echter wel cijfers bekend over de verdeling van buitenlandse arbeiders over Nederland op 15 september 1966. Uit kaart 1 blijkt dat de concentraties Italiaanse arbeiders zich bevinden in het uiterste puntje van Overijssel, het gebied rond Amsterdam, Maastricht, Den Haag en Rotterdam en bij Nijmegen en Utrecht. Kaart 1. Spreiding van Italiaanse arbeiders op basis van gebiedsindeling van gewestelijke arbeidsbureaus op 15 september 1966
Bron: J.M. Waalwijk en Drs. M. de Smidt, Werk in trek . Documentatie over aantal en plaats van de buitenlandse arbeiders in Nederland sept 66 en feb 67 in k aart tabel en toelichting (Utrecht 1967)19.
De verdeling van de Italianen over Nederland is natuurlijk grotendeels te verklaren door het werk dat ze vonden, of waar ze voor geworven waren. De Hoogovens waren bijvoorbeeld een bedrijf dat actief Italiaanse arbeiders heeft geworven. Hierdoor vestigden er 27
zich in de omgeving van Heemskerk, Beverwijk, Velsen en IJmuiden veel Italianen. 84 De eerste Italianen na de Tweede Wereldoorlog vonden grotendeels werk in de mijnen in ZuidLimburg maar al aan het einde van de jaren vijftig, begin van de jaren zestig, werden die gesloten en moesten deze Italianen op zoek naar ander werk. Een groot deel van de Italianen die werkzaam waren geweest in de mijnen zijn toen overgebracht naar andere delen van Nederland, zoals naar de Nederlandse Kabelfabriek (NKF) in Delft , waar ook veel andere Italianen werk vonden.85 Het grootste gedeelte van de Italianen die in de jaren vijftig naar de hoofdstad kwamen waren geworven door de Amsterdamse scheepswerven; de Amsterdamse Droogdok Maatschappij en de Nederlandse Dok en Scheepsbouw Maatschappij. Na de jaren vijftig werd er niet meer actief door deze bedrijven geworven in Italië en kwamen de meeste Italianen op eigen houtje naar Amsterdam.86 Naast de Hoogovens, de Nederlandse Kabelfabriek en de Amsterdamse scheepswerf industrie, werkten de Italianen ook in de textielindustrie in Overijssel en Gelderland. Bijna de helft van alle Italianen in Rotterdam werkte in scheepsbouw en metaalnijverheid.87 Als we naar de hele groep Italiaanse arbeiders kijken zien we dat in februari 1967 de meeste Italianen werk hadden gevonden in de metaalindustrie. Daarnaast werkten er redelijk grote groepen Italianen in de katoenindustrie en in de scheepsbouw.88 Eerder in dit hoofdstuk is al aangegeven dat de meeste Italiaanse gastarbeiders uit het zuiden van Italië kwamen, dit in tegenstelling tot de groepen Italianen die voor de Tweede Wereldoorlog hun weg naar ons land vonden. Hoewel er wordt gesproken over ‘Italianen’ is het belangrijk om even stil te staan bij dat begrip. In Italië bestaat er niet alleen een verschil tussen noord en zuid maar ook tussen de verschillende regio’s. Italianen voelen zich in eerste instantie meer verbonden met een bepaalde regio dan met Italië als geheel. Dit regionaal chauvinisme wordt ook wel campanilismo genoemd.89 Hierbij worden de inwoners van een stad of een bepaalde streek gezien als de intieme vriendenkring. De term komt van het woord campanile, wat klokkentoren betekend, de grenzen van het dorp of de stad reikte zover als men de klokkentoren kon horen. De mensen die binnen dit gebied woonden kon je vertrouwen, diegenen die buiten die grenzen woonden werden gewantrouwd. 90 Tegenwoordig wordt dit begrip breder geïnterpreteerd en heeft het meer betrekking op mensen uit dezelfde regio of grote stad. Dit campanilismo is enigszins te verklaren door het feit dat Italië pas in 1861 echt één land is geworden. Het is dus een relatief ‘jonge’ staat. 84
Vogel, Nabije vreemden, 84. Epko J. Bult, Raimond de Prez en Richard Scalzo, Romeinen, bank iers en gastarbeiders: Italianen in Delft (Delft 1996) 52-53. 86 Brussa, Is jouw vader, 17. 87 Lunardo, Slechts gezelligheid, 40. 88 Waalwijk, Werk in trek , 47. 89 Lindo, ‘Het stille succes’, 127. 90 Richard Alba, Italian Americans; into the twilight of ethnicity (New Jersey 1985) 30. 85
28
Hoewel ze zichzelf dus misschien minder identificeren met het ‘Italiaans’ zijn, worden ze wel als zodanig bestempeld. De Italianen die hun geluk in Nederland zochten waren veelal jonge, vaak ongetrouwde mannen. Met hun knappe koppen en charmante manieren maakten ze veel indruk op de Nederlandse meisjes. Met name de danszalen waren een populaire plaats om met elkaar in contact te komen, maar ook op het werk, in de bedrijfskantine, in de pensions, in de bioscoop en gewoon op straat ontstonden er heel wat amoureuze verwikkelingen.91 Dat de Nederlandse jongens dit niet zo maar over hun kant lieten gaan blijkt uit de ‘Twentse rellen’ die in september 1961 zelfs het landelijk nieuws haalden. Hier kwamen het tot opstootjes tussen Nederlandse en Italiaanse jongens en tussen Italianen en de politie. Directe aanleiding voor de rellen was het weigeren van Italianen in verschillende dancings. In Enschede werd zelfs een bordje opgehangen met de tekst ‘verboden voor Italianen’. Maar niet alleen in Enschede kwam het tot rellen, ook in Oldenzaal, Almelo en Hengelo ontstonden er onlusten tussen de Italianen en de politie en tussen de Italianen en de Twentenaren.92 Ondanks de veelal negatieve reacties op de gemengde relaties 93 zijn er toch heel wat huwelijken ontstaan tussen Italianen en Nederlanders. Flip Lindo noemt in zijn onderzoek een percentage van 74 procent.94 Hoewel een groot deel van de Italianen in eerste instantie met een Nederlandse vrouw getrouwd is, is het belang van dit feit niet onomstreden, omdat er een groot percentage van deze huwelijken geen stand zouden hebben gehouden. Volgens Brussa et al eindigt ongeveer tachtig procent van deze huwelijken in een echtscheiding. Hoe zij aan dit aantal komen is onduidelijk. Flip Lindo constateert dat andere onderzoeken deze conclusies niet onderschrijven.95 Wil Tinnemans komt in 1991 met de volgende analyse: “Exacte gegevens over echtscheidingen in Italiaansgemengde huwelijken zijn niet voorhanden. Echtscheidingen zouden in gemengde huwelijken aan de orde van de dag zijn. Maatschappelijk werkers en informanten uit de Italiaanse gemeenschap noemden in interviews met ons percentages van 56 en 75. Op grond van de wel beschikbare gegevens kunnen we echter niet anders dan vaststellen dat de door maatschappelijk werkers en informanten uit de Italiaanse gemeenschap genoemde percentagens onwaarschijnlijk hoog zijn. In 1983 woonden er 575 gescheiden Italiaanse mannen in Nederland. In datzelfde jaar waren er 5815 Italiaanse mannen in Nederland gehuwd. Onbekend is hoeveel mannen hertrouwden, remigreerden, overleden of genaturaliseerd zijn, maar we kunnen voorzichtig vaststellen dat het aantal gestrande 91
Dienke Hondius, Gemengde huwelijk en gemengde gevoelens. Hoe Nederland omgaat met etnisch en religieus verschil (Amsterdam 1999) 221. 92 Groenendijk ‘Verboden voor Tukkers’ 61, 64. Mak, Sporen van verplaatsing, 143. 93 Hondius, Gemengde huwelijk en, 233. 94 Lindo, Zuideuropeanen in Nederland, 29. 95 Ibidem,31.
29
gemengde huwelijken hooguit tussen de tien en de twintig procent schommelt.”96 Tinnemans onderschrijft de bezorgdheid van de maatschappelijk werkers dus niet en wil dit beeld nuanceren. Het zou interessant zijn om te kijken hoe het nu, zestien jaar later, gesteld is met de Italiaans- Nederlandse huwelijken. Hiernaar is dus meer onderzoek gewenst. De zorg voor opvang en begeleiding van de Italiaanse migranten werd aanvankelijk overgelaten aan particuliere instanties en de werkgevers. Vooral de katholieke kerk heeft zich bezig gehouden met de opvang van Italianen in Nederland. Omdat zij positief tegenover de integratie van de buitenlanders in de Nederlandse maatschappij stonden, ontwikkelde zich vanuit die doelstellingen het maatschappelijk werk voor buitenlanders. Deze initiatieven werden vanaf 1964 gesubsidieerd door het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Vanaf eind jaren zestig was er steeds minder aandacht voor het welzijn van de Italiaanse groep. In vergelijking met andere migrantengemeenschappen, met name de Turken en Marokkanen die ook in Nederland kwamen werken, vormden de Italianen een relatief kleine en minder urgente groep. Initiatieven voor en van de Italiaanse groep tot organisatie en het vormen van een gemeenschap konden daarom ook op minder subsidie rekenen.97 Het was moeilijk om de Italiaanse groep te organiseren, mede doordat er maar weinig verwantschapsrelaties bestonden en de Italianen vaak ver uit elkaar woonden. Op het werk ontstonden volgens Beukenhorst ook geen Italiaanse banden. Daardoor was de Italiaanse gemeenschap vooral afhankelijk van ontmoetingscentra en andere trefpunten. Het eerste initiatief daarvoor werd genomen door de katholieke kerk en welzijnswerkers, en vanaf de jaren zeventig ook door de Italianen zelf. Volgens Beukenhorst zijn er maar weinig van dit soort centra, omdat het moeilijk was mensen te vinden die het voortouw wilden nemen. Er bestond, volgens hem, geen goed georganiseerde Italiaanse gemeenschap in Nederland. Dit hield niet in dat er geen onderlinge vriendschaprelaties bestonden tussen Italianen, maar het had wel als consequentie dat er zich geen eigen “Italiaanse wereld” vormde waarbinnen men relatief afgesloten van de Nederlandse samenleving zou kunnen leven.98 Dat de Italianen in Nederland geen hechte gemeenschap hebben opgebouwd hangt volgens Lindo samen met de grote hoeveelheid gemende huwelijken die de ‘integratie’ in de Nederlandse samenleving bevorderde, en het campanilismo; omdat er vaak er niet genoeg mensen uit dezelfde streek waren om binnen een stad een gemeenschap op te bouwen. 99 Dat het moeilijk was om Italianen te organiseren kan mede verklaard worden door het campanilismo. Beukenhorst constateerde dat onder de Italiaanse migranten wel een sterk etnisch bewustzijn, maar geen sterke etnische cohesie bestond. 100 Italianen blijven zich dus Tinnemans ed., L’ Italianità, 51. Beukenhorst, Italianen in Nederland, 31 98 Ibidem, 95-96. 99 Lindo, ‘Het stille succes’, 127. 100 Beukenhorst, Italianen in Nederland, 117, 119. 96 97
30
hun hele leven identificeren met de plaats en regio waar ze vandaan komen. Dit hoeft de participatie in de Nederlandse samenleving niet in de weg te staan, want hoewel er sprake is van een ander etnisch gevoel bestonden er maar weinig mogelijkheden om dit gevoel gemeenschappelijk te kunnen beleven.101 Beukenhorst heeft in zijn onderzoek naar de Italiaanse arbeidsmigranten ook de tweede generatie betrokken. Hij concludeerde dat op structureel niveau de Italianen in een duidelijke achterstandspositie verkeerden, maar dat deze achterstanden zich vooral concentreerden bij de eerste generatie. De tweede generatie leek het in elk geval op structureel niveau beter te doen. 102 Kinderen van de Italiaanse gastarbeiders konden zich op school meten met hun Nederlandse leeftijdsgenoten. Ze hadden weinig tot geen problemen met het volgen van het onderwijs en stroomden makkelijk door naar vervolgopleidingen, ook naar vervolgopleidingen op hogere niveaus. Hier komt nog bij dat er onder de Italiaanse groep weinig werkeloosheid bestond en dat deze zich qua inkomen kon meten met de autochtone Nederlandse bevolking.103 Ook Flip Lindo constateert: “In de hogere vormen van het voortgezet onderwijs is voor Italianen sprake van een geleidelijke afname van ondervertegenwoordiging ten opzichte van Nederlandse leerlingen.”104 En even verderop: “Wat de Italiaanse tweede generatie betreft, is ook de conclusie van een tweetal andere onderzoeksrapporten dat Italiaanse jongeren niet alleen goed toegang hebben tot verschillende vormen van het Nederlands onderwijs, maar ook weinig problemen ondervinden bij het volgen ervan en het doorstromen naar hogere niveaus.”105 Opvallend is dat de Italianen in Duitsland een heel ander beeld laten zien. Daar is de situatie wat betreft werkgelegenheid en educatie zorgwekkend. Er bestaat een stagnatie in de sociale mobiliteit van de tweede generatie.106 De Italiaanse jongeren in Duitsland zijn zelden in het bezit van een opleiding en doen vooral ongeschoold werk. 107 Italianen hebben in vergelijking met andere migrantengroepen in Duitsland een bijzonder slecht gemiddeld netto inkomen en er is maar weinig sprake van maatschappelijke stijging.108 In haar onderzoek naar Italianen in Nederland komt Maria Lunardo vooral tot de conclusie dat er een groot onderscheid moet worden gemaakt tussen de eerste en de tweede generatie. Zij geeft aan dat de tweede generatie geen hulp nodig heeft.109 Hoewel het dus goed gaat met de tweede generatie, is dat beeld beduidend minder positief voor de Tinnemans ed., L’Italianità, 67, 70. Beukenhorst, Italianen in Nederland, 117, 119. 103 Tinnemans ed., L’italianità, 94-95. 104 Lindo, Zuideuropeanen in Nederland, 65. 105 Ibidem, 67. 106 Schönwälder, ‘assingning the state’, 90. 107 Pichler, ‘Migrazione ed economia’, 129. 108 Riecker, Ein stück Heimat, 115-116 109 Lunardo, Slechts gezelligheid, 117. 101 102
31
eerste generatie die nu ouder wordt. Lunardo constateert het volgende: “Maar toch is de integratie van de eerste generatie niet optimaal. Participatie in alle sectoren van de Nederlandse samenleving vindt niet altijd plaats. De maatschappelijke positie is niet op alle terreinen verbeterd en ook niet voor alle Italiaanse arbeidsmigranten. Ten aanzien van de Nederlandse bevolking nemen zij nog een achterstandspositie in.”110 En ook Wil Tinnemans constateert dat; “De situatie van een groot deel van de eerste generatie arbeidsmigranten uit de jaren zestig is ongunstig, vooral voor wat betreft hun positie op de arbeidsmarkt en hun gezondheid.”111 Ook het Landelijk Inspraakorgaan Zuid-Europeanen (LIZE) constateert dat de eerste generatie Italianen met problemen kampt: “Er is sprake van economische, sociale en culturele afstand.”112 Aan het begin van dit hoofdstuk stelden we ons de vraag hoe het kan dat er aan de ene kant een heel positief beeld bestaat over de Italiaanse groep, terwijl er aan de andere kant nog veel problemen bestaan. Het lijkt erop dat er een onderscheid gemaakt moet worden in de groep van de Italiaanse gastarbeiders. Naast het onderscheid naar regionale afkomst, zijn er verschillende signalen die erop wijzen dat de Italianen die in de jaren zestig geworven zijn en de Italianen die in de jaren zeventig kwamen sterk van elkaar verschillen. In het gesprek met de heer Boniotti, afkomstig uit een klein dorpje in het noorden van Italië, kwam naar voren dat hij hier in de jaren zeventig is gekomen. Hij is hier meteen actief geworden binnen Italiaanse organisaties en heeft inmiddels een aantal documentaires over de Italiaanse gemeenschap in Nederland op zijn naam staan. Hij benadrukte dat de Italianen die in de jaren zeventig naar Nederland kwamen, veel meer op zoek waren naar avontuur, hij vertelt dat voor hem Amsterdam in die jaren het symbool was van vrijheid. Maar dat was volgens hem niet de enige reden waarom Italianen in de jaren zeventig naar Nederland kwamen, vaak was er ook liefde in het spel. De achtergronden van de Italianen in de jaren zeventig waren dan volgens de heer Boniotti ook anders. De tweede groep Italianen waren meer politiek en maatschappelijk betrokken en hadden vaak ook meer onderwijs genoten dan hun voorgangers.113 Aangekomen in Nederland kwamen zij veelal terecht in dezelfde werksector als hun voorgangers, waarschijnlijk is dit de reden waarom een onderscheid moeilijk tussen beide groepen moeilijk aan te geven is. Ook de heer Scalzo die oorspronkelijk uit Sicilië komt en na een verblijf in Zwitserland en Duitsland in Nederland is terechtgekomen, meent dat de Italianen uit de jaren zeventig anders zijn dan diegenen die in de jaren zestig naar Nederland zijn gekomen. Volgens hem zit het verschil vooral in het feit
110
Ibidem, 57. Tinnemans ed., L’Italianità, 100. 112 Henny Nelissen en Boudewijn Sittrop, Ervaren jaren methodiek boek . Griek se, Italiaanse, Spaanse, Portugezen, Kaapverdiaanse, Sloveense, Kroatische, Joegoslavische, Macedonische en Bosnische ouderen in Nederland (Utrecht 2001) 10. 113 Interview met dhr. Boniotti 14 november 2007 te Amsterdam 111
32
dat de Italianen uit de jaren zestig voor het grootste deel geworven zijn en hier kwamen voor werk dat er in Italië niet was. Echter, zo verteld de heer Scalzo, de economie begon aan het eind van de jaren zestig weer aan te trekken en er kwam meer werk. Als gevolg hiervan was de reden voor vertrek van de Italianen uit de jaren zeventig niet zozeer om hier aan de slag te gaan als arbeider, vaak kwamen ze voor vakantie of familiebezoek . Velen zijn vervolgens blijven hangen volgens de heer Scalzo. Dit ‘blijven hangen’ werd vaak veroorzaakt omdat men iemand tegen kwam, zoals ook de heer Boniotti al aangaf. Bovendien waren de Italianen uit de jaren zeventig ook hoger opgeleid dan die uit de jaren zestig.114 Hoewel er in het onderzoek van Beukenhorst en Pennings Survey Italianen geen onderscheid wordt gemaakt tussen deze twee groepen zijn er wel een aantal tabellen die de deze veronderstellingen hard kunnen maken. Uit de tabel die onderscheid maakt in migratiemotieven naar aankomstperiode zien we dat in de periode van 1946 tot en met 1955 67 procent geworven is en 25 procent via een familielid naar Nederland kwam. Slecht acht procent kwam omdat zijn of haar partner hier in Nederland woont. In de periode 1956-1965 komt daalt het percentage dat door werving naar hier komt naar 64 procent. In deze periode komt veertien procent hier als toerist naartoe en nog maar elf procent via een familielid. Het percentage dat door bedrijven geworven wordt daalt nog verder in de periode 1966-1975 naar 27 procent. Het percentage dat als toerist hierheen komt stijgt met tien procent naar 24 procent. Het percentage dat als reden opgeeft het hebben van een partner in Nederland stijgt in deze periode van zes naar 21 procent. Na 1976 blijft dit beeld enigszins hetzelfde al stijgt het aantal dat als motief een partner opgeeft.115 Naast een onderscheid in het migratiemotief zou er tussen de beide groepen Italianen ook een onderscheid zijn in opleidingsniveau. Beukenhorst en Pennings constateerden dat in de periode van 1956-1965 zeventig procent van de respondenten als hoogste diploma vijf jaar scuola elementare116 had behaald. Dat percentage daalde in de periode van 1966-1975 naar veertig procent, het percentage Italianen zonder diploma bleef echter gelijk. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal Italianen met een middelbare schooldiploma groeide. In de periode na 1975 (en tot 1989) nam niet alleen het percentage Italianen met alleen vijf jaar basisschool af, maar daalde ook het percentage Italianen die nooit naar school zijn geweest, van veertien naar acht procent. Daarnaast kwam in het onderzoek naar voren dat het percentage Italianen dat na de scuola media nog doorleert steeg van nog geen achttien procent in de periode van 1966-1975 naar 37 procent in de periode na 1975.117 Kortom, het lijkt erop dat deze cijfers een indicatie zijn van de veronderstelling dat de Italiaanse 114
Interview met de heer Scalzo 22 november 2007 te Delft. Beukenhorst, Survey Italianen, 19. 116 In Italië begint men op vierjarige leeftijd met vijf jaar scuola elementare en daarna drie jaar scuola media. 117 Beukenhorst, Survey Italianen, 66. 115
33
gastarbeiders van na de Tweede Wereldoorlog niet gezien kunnen worden als één groep en daarmee de bevindingen van de heer Boniotti en de heer Scalzo bevestigen. In het onderzoek van Brussa, Plebani en van der Putten komt deze tweedeling ook enigszins naar voren: “De Italianen die op eigen houtje naar Amsterdam kwamen, werden niet meer ondergebracht in de pensions en barakken, meestal zochten zij hun eigen onderkomen in privé verhuurde kamers. Onze groep geïnterviewden maakt grotendeels deel uit van deze op eigen gelegenheid gekomen emigranten. De omstandigheden van deze groep waren beter in vergelijking met die van de eerst gekomenen. Hun voorgangers hadden de Amsterdamse bevolking enigszins bekend gemaakt met de aanwezigheid van Italianen in Amsterdam. Daarnaast hadden deze laatst gekomenen al enige emigratie ervaring binnen of buiten Italië opgedaan en waren ook uit avontuurlijke redenen naar Amsterdam getrokken. Zij stortten zich niet alleen op het werk, maar participeerden ook veel in het recreatieve leven in Amsterdam.”118 Hoewel er nergens cijfers zijn die dit bevestigen is het aannemelijk dat de tweede groep ook een meer heterogene groep waren wat betreft herkomstregio. Omdat er de Italianen uit de eerste golf vooral geworven waren, komen zij voor een groot deel uit de regio’s waar de Nederlandse bedrijven zich op gericht hadden. In de periode na de werving zou het dus goed mogelijk zijn dat er meer diversiteit komt in herkomstregio. Hoewel er natuurlijk ook veel mensen familie en/of kennissen achterna trokken via kettingmigratie. Meer onderzoek hiernaar is dus gewenst. Het migratieproces is voor deze twee groepen dus anders verlopen, waar de Italianen die in de jaren vijftig en aan het begin van de jaren zestig naar Nederland gekomen zijn, dit hoofdzakelijk deden via een wervingscontract is de groep die daarna kwam met name op eigen houtje gekomen. Het migratieproces is naast de demografische kenmerken en de invloeden van het land van herkomst onderdeel van de karakteristieken van migrantengroep. Wat de Italiaanse groep in Nederland kenmerkt is dat er naast het onderscheid in tijd ook onderscheid bestaat in regionale herkomst van de Italianen die erg veel invloed heeft op de onderlinge banden. Het grootste gedeelte van de Italianen dat na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland is gekomen kwam uit het zuiden van Italië, in tegenstelling tot de Italianen die voor die periode zijn gekomen. Het campanilismo zorgt er echter voor dat er ook binnen de groep zuiderlingen nog onderscheid gemaakt moet worden naar regio, waarbinnen in Nederland de grootste plaats wordt ingenomen door de Sardijnen. Naast de kenmerken van de migrantengroep is ook de politieke gelegenheidsstructuur van invloed op het organisatie- en integratieproces, daarom is het interessant is het om te zien hoe de Nederlandse overheid reageerde op de komst van de
118
Brussa, Is jouw vader ook , 17.
34
immigranten. Het Nederlandse beleid ontwikkelde ten opzichte van immigranten ontwikkelde zich pas in de jaren zeventig, hiervoor was er geen aandacht voor assimilatie of integratie. 119 In deze begin jaren lag de nadruk met name op de tijdelijkheid van de gastarbeid, het oorspronkelijke idee van zowel de gastarbeiders zelf, als de regering. In de jaren zeventig en tachtig werd een paradoxaal beleid gevoerd waarin enerzijds het idee van tijdelijkheid sterk aanwezig was en anderzijds er niets werd gedaan om de migranten terug te laten keren naar het land van herkomst. Er waren zelfs ruime mogelijkheden tot gezinshereniging voor de gastarbeiders. Naast het tijdelijkheidsprincipe was ook het behouden van de eigen etnischculturele identiteit van de immigranten erg belangrijk. Er was wel enige aandacht voor integratie in de huidige samenleving maar er werd vooral nadruk gelegd op het behouden van de eigen etnisch-culturele status. Pogingen meer nadruk te leggen op integratie werden van hogerhand tegengehouden.120 Na 1970 werd het idee van tijdelijkheid steeds minder geloofwaardig, maar tegelijkertijd werd er wel meer nadruk gelegd op de tijdelijkheid van immigratie en het feit dat Nederland geen immigratieland was. In 1974 werd er een nieuw beleid geformuleerd waarin het mogelijk werd gemaakt familie te laten overkomen aan de andere kant werden er ook regels opgesteld die het aantrekkelijker moesten maken terug te keren naar het land van herkomst. Daarnaast probeerde de regering ook maatregelen te nemen die gastarbeid overbodig zouden moeten maken, zoals lange termijn investeringen.121 In de periode na 1980 ontstonden er echter steeds meer problemen met immigranten op diverse gebieden en werd er besloten tot een andere aanpak. Het beleid ging zich meer richten op het onderwijs, de arbeidsmarkt en de inburgering, het behouden van de eigen culturele identiteit van immigranten werd minder belangrijk.122 De Italiaanse groep wordt ten opzichtte van de Nederlandse overheid gerepresenteerd door het Lize, dat de belangen van alle Zuid-Europese gemeenschappen behartigt. Het Lize is met name actief op het gebied van ouderenproblematiek, sociale zekerheid, de rechtspositie van de Zuid-Europeanen en het cultureel erfgoed van migranten. Het Lize informeert haar achterban over beleidsontwikkelingen en raadpleegt de achterban zodat zij haar belangen kan behartigen en wensen kan meenemen in het overleg met het kabinet.123 Hiermee wordt de Italiaanse groep op zich natuurlijk niet mee aangesproken door de overheid. Terwijl juist door het aanspreken van een bepaalde migrantengroep als groep de overheid de groep één kan maken. Dit is dus niet het geval bij de Italianen omdat zij vallen onder de groep Zuid-Europeanen. De overheid 119 Hans
van Amersfoort, Immigration and the formation of minority groups: The Dutch experience 1945- 1975 (Cambridge 1982) 194. 120 Margo Trappenburg, 'Had het anders gekund? Over het Nederlandse integratiebeleid', in: Huib Pelikaan en Marga Trappenburg eds., Politiek in de multiculturele samenleving (Amsterdam 2003) 13-37 aldaar 22-23. 121 Van Amersfoort, Immigration and, 197-198. 122 Trappenburg, 'Had het anders gekund?', 25-26. 123 www.lize.nl bezocht op 13 februari 2008.
35
heeft in de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig echter wel veel mogelijkheden gecreëerd voor het oprichten van organisaties. Met name in de jaren zeventig lag de nadruk op het behouden van de eigen culturele identiteit, waarvan zelforganisaties natuurlijk een uiting waren. Vooral in deze jaren heeft de Italiaanse gemeenschap in Nederland in Nederland organisaties opgericht, hoe deze uitingen van Italiaans sentiment er precies uitzagen komt naar voren in het volgende hoofdstuk.
36
Italiaanse migrantenorganisaties in Nederland In het vorige hoofdstuk kwam naar voren dat veel organisaties van Italianen in de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn opgericht. Maar ook daarvoor bestonden er al initiatieven van Italianen die bij elkaar kwamen. In dit hoofdstuk probeer ik een compleet overzicht te geven van de activiteiten die voor en door Italianen zijn ontwikkeld. Ik neem hierbij heel bewust ook de organisaties mee die in eerste instantie misschien niet door de Italianen zelf zijn opgericht maar die wel onderdeel uitmaken van de sociale wereld waar de Italianen zich in begaven en waaruit veel nieuwe initiatieven zijn ontstaan. Hoewel ik in dit hoofdstuk zo volledig mogelijk probeer te zijn kan het voorkomen dat er organisaties of initiatieven bestaan of bestonden die hier niet genoemd worden, die in mijn onderzoek niet naar voren zijn gekomen en dus voor mij niet zichtbaar zijn. Juist door het opstellen van deze database kunnen ook deze ‘vergeten’ initiatieven uiteindelijk ook zichtbaar worden. De lijst van 122 organisaties is in elk geval een goed beginpunt voor verder onderzoek. Migrantenorganisaties kunnen onderverdeelt worden in bi-lokale en bi-nationale organisaties en verenigingen die opgericht zijn in het land van vestiging. Om deze indeling toe te passen is het belangrijk te kijken naar hoe de Italiaanse organisationele wereld eruit zag. Met andere woorden, hoe kwam het sentimento Italiano in Nederland tot uitdrukking? Hoewel het moeilijk is om precies te achterhalen wanneer de verenigingen daadwerkelijk zijn opgericht, van de 122 organisaties in de database weet ik maar van 57 organisaties het precieze of minder precieze beginjaar, dringt zich toch een bepaalde chronologische ontwikkeling aan ons op. De geschiedenis van de Italiaanse organisaties begon bij de katholieke kerk die zich in eerste instantie over de immigranten ontfermt. De katholieke kerk organiseerde Italiaanse missen waarvoor Italiaans sprekende paters werden aangetrokken. Maar er werden ook andere activiteiten georganiseerd, zoals in Beverwijk, daar organiseerde de katholieke kerk feestavonden en bustochten en Nederlandse lessen. 124 Door deze activiteiten werd duidelijk dat er onder de Italianen veel problemen bestonden, die grotendeels te maken hebben met verveling en eenzaamheid. Om dit tegen te gaan werden er langzaam maar zeker een aantal zogenaamde casa’s opgericht, die functioneerden als een soort ‘huiskamer’ waar de Italianen elkaar konden ontmoeten en spelletjes konden spelen, televisie konden kijken, Italiaanse kranten konden lezen en (Italiaanse) muziek konden luisteren. De casa’s waren een initiatief van de katholieke kerk in samenwerking met de bedrijven en maatschappelijk werk.125 Deze bevonden zich in elk geval in Beverwijk, Haarlem, Den Haag, Amsterdam, Utrecht, Delft en Rotterdam. 124 125
Wals, Peregrinus in het zilver, 13. Vogel, Nabije vreemden, 89.
37
Afbeelding 1. Feest in het Italiaanse casa in Den Haag 1967.
Bron: Historisch beeldarchief migranten Collectie Zanoni, 03.
Aan het eind van de jaren zestig en in het begin van de jaren zeventig ontstonden er uit deze casa’s langzaam maar zeker initiatieven vanuit de Italianen zelf. Er werden diverse Italiaanse centra opgericht die openstonden voor alle Italianen. Vaak waren deze verenigingen georganiseerd onder de naam Centro Ricreativo Lavoratori Italiani, dit betekend letterlijk: recreatief centrum voor Italiaanse arbeiders. Deze bevonden zich in bijna alle grote en minder grote steden. In de volgende kaart zijn ze schematisch weergegeven.
38
Kaart 2. Italiaanse centra in Nederland (1945-2007)
2 Groningen 1 Leeuwarden
1 Heerhugowaard 1 Hoorn Heemskerk 1 Beverwijk 2
1 Purmerend Rijssen 1
1 Zaandam Haarlem 2
3 Amsterdam
1 Almelo
2 Utrecht 1 Delft 2 Rotterdam 2 Alblasserdam
1 Enschede
1 Deventer 1 Zutphen Dieren 1 1 Apeldoorn 1 Eerbeek 2 Arnhem
Den Haag 1
Dordrecht 1
1 Hengelo
1 Nijmegen
1 Den Bosch 1 Eindhoven 1 Tegelen 1 Venlo
1 Hoensbroek Heerlen 1 Urmond 1
1 Kerkrade 1 Vaals
Bron: Database organisaties
Binnen deze centra werden verschillende activiteiten georganiseerd gericht op ontmoeting. Degene die nu nog bestaan zijn met name gericht op ouderen. Ontmoeting was en is een belangrijk doel van de centra, maar met het ouder worden van de eerste generatie is het moeilijk voor de organisaties om daadwerkelijk actief te blijven. De tweede generatie is grotendeels dan ook niet betrokken bij deze verenigingen, waardoor het ledental terugloopt en wordt het voor diegenen die nog lid zijn steeds moeilijker het centrum te bereiken. De afnemende activiteit van de Italiaanse centra heeft daarentegen ook te maken met het minder worden of verdwijnen van subsidies. Hoewel dit per gemeente verschilt zijn ze over het algemeen niet gul in het geven van financiële steun aan deze verenigingen. De centra kunnen vaak wel wat subsidie aanvragen voor speciale activiteiten, zoals voor informatie
39
voor ouderen, maar van structurele subsidie is over het algemeen geen sprake meer. 126 Toch bestaan er daarnaast ook verenigingen die nog altijd redelijk tot goed bezocht worden, zoals de Bocce verenigingen in Tegelen en Haarlem. Bocce is de Italiaanse vorm van jeu de boules dat ook in Nederland gespeeld wordt, er worden zelfs wedstrijden georganiseerd op internationaal niveau.127 Ook het Commitato Italiano van Sittard en omgeving en het Commitato Italiano in Vaals zijn nog redelijk actief hoewel ook hier de tweede generatie de activiteiten niet regelmatig bezoekt.128 Toch zijn actieve verenigingen eerder de uitzondering dan de regel. Dit komt terug in het proefschrift van Vermeulen waarin hij constateert dat migrantenorganisaties meer en meer zullen verdwijnen wanneer de kinderen van migranten volwassenheid bereiken en de eerste generatie ouder wordt en langzaam maar zeker de band met het land van herkomst verliest. Dit is volgens Vermeulen de derde fase van het organisatieproces. De eerste fase van dat proces wordt gekenmerkt als de periode waarin migranten allereerst proberen te voorzien in de behoefte aan werk en onderdak en houdt men sterk vast aan het idee dat men slechts tijdelijk in de samenleving van vestiging zal verblijven. De Italianen in Nederland organiseerden zich in deze periode dan ook niet zelf. Er werden organisaties voor hen opgericht, mede door de Katholieke kerk. Wanneer echter dat idee van tijdelijkheid steeds meer op de achtergrond raakt, ontstonden er organisaties die worden opgericht door de Italianen zelf. Mede doordat er in de jaren zeventig en tachtig daarvoor ook mogelijkheden werden gecreëerd door de overheid kon er een uitgebreid netwerk ontstaan van verschillende Italiaanse organisaties, die voor een groot deel ook gericht waren op de samenleving van vestiging. Deze Italiaanse centra kunnen we dus onderbrengen in de categorie organisaties die zijn opgericht in het land van vestiging en weinig tot geen banden met het land van herkomst hebben. Deze organisaties zijn dus niet aan te merken als transnationale organisaties. Opvallend is om te zien dat juist binnen deze verenigingen de tweede generatie vrijwel niet actief of betrokken is. Dit in tegenstelling tot de organisaties die met name gericht zijn op Italianen uit een bepaalde Italiaanse herkomstregio. Hoewel de Italiaanse centra openstonden voor Italianen uit alle regio’s, bestond er voor delen van de Italiaanse 126
Telefoongesprek met de heer Carletti uit Rotterdam, 2 februari 2008. Telefoongesprek met de heer Putzu uit Zutphen, 30 januari 2008.Telefoongesprek met de heer Pappalardo uit Purmerend, 29 januari 2008. Telefoongesprek met de heer di Maio uit Deventer, 29 januari 2008. Telefoongesprek met de heer Trinchillo uit Den Haag, 18 januari 2008. Telefoongesprek met de heer Torado uit Arnhem, 17 december 2007. Telefoongesprek met mevrouw Cheraz uit Groningen 14 december 2007. Vragenlijst C.R.L.I. Hengelo via mail, 5 februari 2008. 127 Telefoongesprek met de heer Latino uit Tegelen, 30 januari 2008. Telefoongesprek met de heer Fiumara uit Haarlem, 27 januari 2008. 128 Telefoongesprek met de heer Baldussu uit Urmond (Sittard), 30 januari 2008. Telefoongesprek met de heer Cadino uit Vaals, 30 januari 2008.
40
gemeenschap de behoefte om zich op een andere manier te organiseren, met name de Sardijnen hadden deze behoefte. Waarschijnlijk zijn veel van de regionale organisaties (gebaseerd op een Italiaanse regione ) dan ook ontstaan uit de Italiaanse centra, waar de Italianen vanuit een bepaalde regio elkaar ontmoeten en besloten een eigen vereniging op te richten. Dit is echter een vermoeden, er moet hier nog meer onderzoek naar gedaan worden.
41
Regionale verenigingen
Naast de algemene centra hebben de Italianen in Nederland ook organisaties opgericht die Italianen afkomstig uit een bepaalde regione in Italië verenigen.129 In Nederland zijn organisaties actief die zich richten op Piemonte, Sardinië, Friuli, Liguria, Sicilië, Campania, Calabria en Veneto. Met name de Sardijnen hebben in Nederland veel organisaties opgericht, zij waren ook de grootste groep binnen Nederland mede doordat in Sardinië veel bedrijven zoals Hoogovens hun wervingscampagnes gesitueerd hadden.130 Over de hele wereld bestaan er zeven federaties van Sardijnse verenigingen, deze bevinden zich naast Nederland in Zwitserland, Duitsland, Frankrijk, België, Argentinië en in Italië zelf. In Italië bestaan 55 Sardijnse verenigingen, dit is dan ook meteen de grootste federatie. De federatie in Duitsland bestaat uit achttien verenigingen, Frankrijk uit vijftien, Zwitserland uit negen, België uit zeven en Argentinië ook uit zeven.131 De federatie in Nederland bestond uit zes verenigingen, maar na sluiting van de circolo in Groningen vorig jaar, nu nog uit vijf.132 Naast de federaties bestaan er ook verenigingen die zich niet verenigd hebben in een federatie. In Australië, Brazilië en Canada bestaan bijvoorbeeld vier Sardijnse cirkels en in Peru en de Verenigde Staten één. De website www.sardimondo.com is opgericht voor Sardijnen van over hele wereld. Hier kan men niet alleen allerlei nieuwtjes vinden over Sardinië en links naar handige websites, maar vind men ook, van elke stad afzonderlijk, aankondigingen van huwelijken, geboortes, publieke werken, nieuwe winkels, feesten en andere evenementen die worden georganiseerd in een dorp of stad. Via de website kunnen Sardijnen ook hun eigen mededelingen achterlaten.133 In Nederland bestaan er Sardijnse circoli in Maastricht, Sittard, Den Haag, Enschede en Arnhem. Naast de vereniging in Groningen heeft er ooit ook een Sardijnse vereniging in Amsterdam, Rotterdam en in Alkmaar bestaan. Over de vereniging in Amsterdam vertelde de heer Agus, voorzitter van de Sardijnse vereniging in Arnhem en voorzitter van de federatie in Nederland, dat die ongeveer twintig jaar geleden is opgeheven als gevolg van financiële problemen en omdat men geen nieuw bestuur meer kon vinden. 134 Hoewel de circoli zich grotendeels bevinden in de traditionele gastarbeidersteden, is het opvallend om te zien dat in de twee van de steden waar de meeste Italianen wonen, Amsterdam en Ik vertaal ‘regione’ hier letterlijk met regio. In Italië bestaan er regio’s die een redelijk groot gebied bestaan. Een voorbeeld van zo’n regio is Piemonte in het Noorden, maar ook het eiland Sardinië is zo’n regio. Daarnaast bestaan er ook ‘provincia’s’. Een provincia beslaat een middelgrote stad en het gebied er omheen, een voorbeeld, het stadje Empoli dat vlakbij Florence ligt, ligt in de provincia Firenze en de regione Toscana. 130 Wals, Peregrinus in het zilver, 7. 131 www.sardimondo.com/ bezocht op 8 februari 2008. 132 Interview met de heer Agus 25 januari 2008 te Arnhem. 133 www.sardimondo.com/index.htm bezocht op 8 februari 2008. 134 Interview met de heer Agus, 25 januari 2008 te Arnhem. 129
42
Rotterdam, de Sardijnse verenigingen zijn opgeheven. Wellicht kan dit verklaard worden door de afwezigheid van een groot aantal Sardijnen. Deze zijn namelijk grotendeels via werving naar Nederland gekomen, de bedrijven die Sardijnen hebben geworven in de jaren vijftig, zestig en zeventig bevinden zich niet in of rond de steden Amsterdam en Rotterdam. Dit waren meer de steden waar de tweede stroom Italianen, de Italianen die op eigen houtje naar Nederland zijn gekomen, zich hebben gevestigd. Toch moet hier nog meer onderzoek naar gedaan worden. Het bestuur van de Federazione dei Circoli Sardi in Olanda bestaat uit de voorzitters van alle circoli Sardi in Nederland. Daarnaast is er nog één secretaris en één penningmeester en mag elke vereniging met meer dan 200 leden naast de voorzitter nog één vertegenwoordiger leveren. Dit ledental van een circolo wordt elk jaar op nieuw gecontroleerd. Deze vertegenwoordigers worden gekozen op de algemene ledenvergadering. Het bestuur vergadert vijf of zes maal per jaar, maar het kantoor van de federatie is vrijwel elke dag bemand. Dit omdat de federatie op de hoogte moet blijven van alles wat er in de verenigingen gebeurt, ook wanneer het gaat om ruzies. Naast de frequente contacten met de organisaties heeft de federatie ook regelmatig contact met de Italiaanse consul, de Italiaanse ambassadeur en met de gemeente Arnhem. Ook met de federaties in de andere Europese landen bestaat een frequent, wekelijks contact. De federaties bepalen samen een beleid ten opzichte van Sardinië, als ze allemaal één lijn trekken bereiken ze meer. Ze gaan ongeveer vier a vijf keer per jaar naar Sardinië voor overleg. Het doel hiervan is om invloed uit te oefenen op de verdeling van het subsidiegeld en invloed uit te oefenen op Sardijnse politieke aangelegenheden. De federatie in Nederland is in 1994 opgericht en was een voortzetting van de Lega Sarda die al sinds de jaren zestig actief was. Omdat deze naam deed denken aan de naam Lega Nord (een Italiaanse politieke partij) die geen goede naam heeft, werd in 1994 besloten de naam te veranderen in Federazione dei Circoli Sardi Olanda. De regione Sardegna is bij wet verplicht om migranten financieel te ondersteunen. Om deze financiering goed te regelen, te coördineren en te controleren is de federatie in Nederland opgericht. De federatie onderhoud het contact met Sardinië voor alle afzonderlijke verenigingen. Er bestaat vanuit de regio en vanuit de afzonderlijke verenigingen speciale aandacht voor de tweede generatie. Er wordt bijvoorbeeld van 24-27 april 2008 een mondiale conferentie voor tweede generatie Sardijnen georganiseerd. Vanuit elke vereniging in de wereld worden drie afgevaardigden naar Sardinië gestuurd. In Nederland wordt er eerst een préconferentie gehouden waarin overlegd wordt over de punten die men de 24e onder de aandacht wil brengen. Hoewel er in alle besturen minimaal twee leden van de tweede generatie zitten, maakt de heer Agus zich toch wel enigszins zorgen omdat de tweede generatie (nog) geen voorzitterschap op zich wil nemen. Hij verklaart dit door het gegeven dat er bij het 43
voorzitterschap ook een financiële verantwoordelijkheid komt kijken en doordat de tweede generatie het heel druk heeft en voorzitterschap veel tijd kost. Toch benadrukt hij dat de meesten van de tweede generatie zich identificeren als Sardijns, niet als Italiaans of Nederlands. Ze gaan vaak naar Sardinië en onderhouden daarnaast veel contact met de andere jongeren van de tweede generatie Sardijnen, binnen de eigen vereniging maar ook met de jongeren van andere verenigingen.135 Ook vanuit de regione Piemonte zijn er organisaties opgericht in de hele wereld, in totaal 127. Piemonte ligt in het noorden van Italië en heeft als hoofdstad Turijn. Het grootste gedeelte van de verenigingen bevindt zich in Argentinië en in Italië zelf. In Europa bestaan er Piemontese organisaties in België, Frankrijk, Groot-Brittannië, Spanje, Zwitserland en in Nederland.136 Naast een vereniging in Amsterdam, heeft in Nederland ook een Piemontesi nel mondo in Groningen bestaan. Deze organisatie is opgezet door de heer Vespa die uit Turijn kwam en was uiteindelijk meer een contactpunt voor de regio Piemonte dan dat het daadwerkelijk een vereniging was die veel activiteiten organiseerden en waar men elkaar kon ontmoeten. De organisatie moet meer gezien worden als een persoon die fungeert als aanspreekpunt en contacten heeft binnen Piemonte en daarnaast de Nederlandse samenleving voorlicht over de Piemontese taal en cultuur. Maar volgens de heer Toffoletto uit Groningen, was de organisatie ook hierin niet echt actief en bestond meer op papier. De heer Vespa was ook lid van de andere Italiaanse organisatie Noi Stessi in Groningen (waar ook de heer Toffoletto actief in was).137 In het noorden van Italië, onder Piemonte ligt de regio Liguria, deze is gelegen aan de middellandse zee en heeft als hoofdstad Genua. De emigranten vanuit deze regio hebben ook organisaties opgericht door de hele wereld. In Europa zijn dat er veertien, in Canada en de Verenigde Staten samen tien, in Zuid-Amerika 52 en in Oceanië vier. De overkoepelende organisatie Liguri nel mondo is in 1986 opgericht en geeft sinds 1991 ook een krant uit. 138 Deze krant heet Gens ligustica in orbo, komt elke drie maanden uit en houdt de gemigreerde Liguri op de hoogte van nieuws uit Liguria en van andere migranten. In het krantje wordt aandacht besteed aan de verschillende verenigingen in de wereld, waar ook foto’s van gepubliceerd worden. Daarnaast worden er ook artikelen gepubliceerd, bijvoorbeeld een verslag van de jaarlijkse vergadering, waarop in 2007 ook Nederland vertegenwoordigd was in de vorm van Marika Viano, zij is naar Nederland gemigreerd, maar komt uit Liugria. Op deze vergadering is gesproken over de situatie in de verschillende verenigingen, de te organiseren activiteiten in 2008 en over de rol van de tweede en derde generatie binnen de
135
Interview met de heer Agus, 25 januari 2008 te Arnhem. http://www.regione.piemonte.it/piemontesinelmondo/cerc a_asso.htm bezocht op 12 februari 2008. 137 Telefoongesprek met de heer Toffoletto uit Groningen 21 januari 2008. 138 http://www.ligurinelmondo.it/chisiamo.htm bezocht op 12 februari 2008. 136
44
organisaties.139 De vereniging in Nederland heeft een wat informeel karakter, ze zijn niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, hebben geen eigen pand en er bestaan geen statuten. Het doel van de vereniging is dan ook niet precies omschreven, maar ligt volgens de heer Ferrando, penningmeester van de vereniging, vooral in de ontmoeting. Ongeveer drie tot vier keer per jaar komen de Liguri bijeen om samen de typisch Ligurische gerechten te eten en in het dialect van de regio te kunnen spreken. De vereniging heeft in totaal ongeveer 45 actieve leden waarvan er ongeveer tien behoren tot de tweede generatie. Het bestuur bestaat uit zes mensen, waarvan er één zich bezighoudt met de website. In eerste instantie betaalden de leden wel een contributie, maar toen duidelijk werd dat de onkosten vergoed zouden worden door de overkoepelende organisatie in Genua, is deze afgeschaft. Wel wordt er voor de georganiseerde etentjes een kleine vergoeding gevraagd. De vereniging heeft geen eigen pand. Ook de vereniging in Nederland geeft, tenslotte, een eigen krantje uit, Chiacchiere Ligurie.140 Het afgelopen jaar is het tienjarig bestaan van de vereniging gevierd, voor deze speciale gelegenheid werd het hele bestuur van de vereniging in het zonnetje gezet. Er was een groot feestmaal georganiseerd en een optreden van een zangeres (zie afbeelding 2).141 Hoewel deze vereniging toch informeel is, lijkt zij redelijk goed georganiseerd te zijn.
139
Gens Ligustica in Orbe, 18 afl. 4 (2007) 3. Telefoongesprek met de heer Ferrando uit Renkum19 december 2007. 141 www.liguridolanda.nl/Files/Raduno_31-03-2007.htm bezocht op 13 februari 2008. 140
45
Afbeelding 2. Het tienjarig bestaan van de Ligurische vereniging 2007.
Bron: http://www.liguridolanda.nl/Images/Raduno310307/ DSC04366.jpg
De Campani uit het gebied rond Napels waren wat dat betreft veel minder georganiseerd. Toch kwamen ook zij bijeen in Rotterdam en in Den Haag. In Den Haag was dit op een zeer onregelmatige basis. Af en toe werd er samen naar voetbal gekeken of werd er een feestje georganiseerd, met name in de jaren tachtig. Één keer zijn ze met een aantal leden van de vereniging naar Napels gegaan om daar een voetbalwedstrijd te bekijken. De laatste jaren wordt er door hen eigenlijk niets meer georganiseerd. 142 De eerste vereniging op basis van een Italiaanse regio in Den Haag was de vereniging voor de Italianen uit Friuli genaamd Fogolar Furlan. Friuli ligt in het noorden van Italië tegen de grens met Kroatië. De Friulani hebben in 1959 ook een koor opgericht Il Coro Italiano dell’Aja (zie afbeelding 3). Hoewel er ook leden uit andere Italiaanse streken waren, kwam het grootste deel uit de regio Friuli. Met ongeveer 35 mannen en vrouwen kwam men elke maandagavond bijeen om te repeteren en er werd elke zondag opgetreden in de kerk aan de Oude Molstraat in Den Haag. Naast het zingen werden ook de verjaardagen van de leden samen gevierd. Leuk detail is dat het koor ook gezongen heeft voor het Italiaanse televisieprogramma Passaporto.143
142 143
Telefoongesprek met de heer Trinchillo uit Den Haag 18 januari 2008. Il Calamaio, 1 afl 3 (1984) 14-16.
46
Afbeelding 3. Het Coro Italiano L'Aja tijdens een optreden in de Italiaanse casa in de Korte Lombardstraat in Den Haag 1983.
Bron: Historisch beeldarchief migranten collectie Coral, 7.
Ook de Italianen uit de Zuid-Italiaanse regio Calabrië hebben een vereniging opgericht in Nederland, ‘La Jonica’ stond ook altijd open voor Italianen uit andere regio’s en Nederlanders. De vereniging heeft geen eigen pand en is opgericht in 1984. Het ledental loopt de laatste jaren terug, de tweede generatie is dan ook heel weinig actief. De activiteiten worden georganiseerd door het bestuur dat bestaat uit vijf personen. Door het ontbreken van financiële middelen worden er echter nog maar heel weinig activiteiten georganiseerd. In eerste instantie ontving de vereniging subsidie vanuit de provincie Calabrië in Italië. Deze is echter ongeveer acht of negen jaar geleden stopgezet omdat de provincie vond dat de vereniging te weinig leden had. Vanuit Nederland heeft de vereniging nooit subsidie ontvangen.144 Naast de verenigingen die zich organiseren op een bepaalde regio in Italië, zijn er ook organisaties in Nederland waarvan de leden uit één stad en de omgeving van die stad komen. Er is een organisatie die zich richt op Italianen uit Belluno en een vereniging die zich richt op mensen uit Verona, beide gelegen in het Noorden van Italië. Deze laatste is opgericht in 1970 of 1971 en bestaat nog steeds. Hoewel de vereniging op papier nog
144
Telefoongesprek met de heer Bosco uit Ede 7 januari 2008.
47
bestaat uit ongeveer tweehonderd tot driehonderd leden is het tegenwoordig eigenlijk meer een club van opa’s en oma’s zoals mevrouw Braggion het omschrijft. Zij vertelt dat als men vroeger op stap ging, er ongeveer tien auto’s goed gevuld waren, nu nog ongeveer drie. De niet-actieve leden bestaan met name uit de tweede en derde generatie Veronesi. Mevrouw Braggion is lid van de vereniging en vertelt dat er in 1956 een grote groep Veronesi naar Maastricht gekomen is, om te gaan werken in de Limburgse mijnen. Deze hebben zich verengingd in de Associazione Veronesi nel Mondo “l’Arena”. Ook in de buurlanden bestaan er organisaties van Italianen uit Verona, en nog steeds bezoeken de Maastrichtse clubleden de Veronesi in Luik en Luxemburg. Dit soort uitjes vormen wel uitzonderingen, met name omdat reizen moeilijker wordt voor de vaste kern van ongeveer 35 leden. De activiteiten die meer regelmatig georganiseerd worden zijn etentjes en ook de feestdagen worden samen gevierd. De vereniging ontving subsidie vanuit Verona in de vorm van boeken en kranten etc., ze hebben nooit geld ontvangen, ook niet van de gemeente Maastricht of de regio Limburg.145 De vereniging Bellunesi nel Mondo is in Nederland opgericht in 1979 of 1980. De vereniging richtte zich op mensen uit de omgeving van de stad Belluno. Het pand van de vereniging bevond zich in Arnhem maar stond open voor Bellunesi uit heel Nederland. Daarnaast stond de vereniging ook open voor Nederlandse sympathisanten. De Bellunesi nel Mondo is opgericht in België ongeveer vijtig jaar geleden om de families die getroffen waren door de mijnwerkersramp in 1956 te helpen. Sindsdien zijn er door de hele wereld famiglie Bellunesi nel mondo opgericht. Deze verenigingen richtten zich in eerste instantie op het verlenen van hulp, maar ook de culturele banden met de provincie van herkomst spelen een grote rol. De vereniging in Arnhem is in 1995 opgeheven omdat er steeds minder Bellunesi lid waren en steeds meer Nederlanders. De toenmalige voorzitster mevrouw Bridda besloot in 1995 te stoppen met het voorzitterschap, maar er was niemand die haar plaats wilde of kon innemen. Toch heeft een deel van de vereniging nog wel onderling contact, al is het minder dan toen de vereniging nog bestond. Door het ouder worden van de leden werd het ook steeds moeilijker voor sommigen om naar Arnhem te reizen. De activiteiten die werden georganiseerd door de vereniging bestonden uit feestjes, culturele avonden en het organiseren van kookcursussen en reizen naar de provincie Belluno. Daarnaast werden er ook ontmoetingen georganiseerd met andere famiglie Bellunesi uit België en Duitsland. De ‘hulp’ factor, de reden waarom de organisatie in eerste instantie is opgericht, is altijd belangrijk gebleven. Er was ook een soort bureau voor maatschappelijk werk en consulaire zaken. Vooral de bijeenkomst op elf november, het feest van de beschermheilige van Belluno, sint Maarten, was erg belangrijk. Het bestuur vergaderde één keer in de zes weken.
145
Telefoongesprek met Mevrouw Braggion uit Maastricht 29 januari 2008.
48
De tweede en derde generatie waren redelijk actief, hielpen af en toe ook met het organiseren van activiteiten. Naast contacten met andere famiglie Bellunesi had de vereniging ook contacten met andere Italiaanse verenigingen in Arnhem. Het pand aan de Wichard van Pontlaan werd gedeeld met andere Italiaanse en een Spaanse vereniging. Omdat de vereniging geen subsidie ontving betaalden de leden een contributie. In het begin was dat 75 gulden per jaar. Vanuit de stad Belluno ontvingen ze alleen financiële ondersteuning voor georganiseerde reizen naar de stad zelf.146 Al deze voorbeelden van hometown associations kunnen aangemerkt worden als bilokale verenigingen omdat ze zich richtten op de regio of stad van herkomst, en vooral sociaal-culturele activiteiten organiseren die gericht zijn op ontmoeting en vaak de geboortestad of –regio ook willen promoten, zoals duidelijk naar voren komt bij de Piemontese verenigingen. Ze onderhouden daarom nauwe banden met de regio en dus met het land van herkomst en kunnen daarmee dus aangemerkt worden als transnationale organisaties. Toch zijn niet al deze bi-lokale verenigingen in Nederland even actief. Behalve de Sardijnse organisaties komen deze organisaties niet frequent bijeen, vaak worden er alleen activiteiten georganiseerd rond de feestdagen. Dus hoewel de verenigingen gericht zijn op het regio of plaats van herkomst en daar ook contact mee onderhouden is dit over het algemeen zeer minimaal. De Sardijnen nemen hier echter een duidelijke uitzonderingspositie in. Deze positie is te verklaren door de grootte van de Sardijnse groep. In tegenstelling tot de Italianen vanuit andere regio’s, is er een redelijk grote Sardijnse vertegenwoordiging in Nederland. Waar de Sardijnen in staat zijn meerdere organisaties in Nederland op te richten, blijft het bij de Italianen uit andere regio’s over het algemeen bij één vereniging. De uitzonderingspositie van Sardijnen kan ook mede verklaard worden door de subsidie van de regione Sardegna, hierdoor heeft deze groep, in tegenstelling tot vele anderen, wel beschikking over toereikende financiële middelen voor het organiseren van activiteiten. Binnen vrijwel alle regionale verenigingen zien we dat de tweede generatie in meer of mindere mate betrokken is. Met name bij de Sardijnse verenigingen is ook de tweede generatie nauw betrokken bij de activiteiten, maar ook bij het organiseren van activiteiten. Zelfs zo betrokken dat er in vrijwel alle Sardijnse organisaties leden van de tweede generatie bestuursfuncties vervullen. Alleen de situatie in Enschede is volgens het bestuur enigszins zorgwekkend. Daar heeft men namelijk maar één bestuurslid van de tweede generatie, eigenlijk twee, maar één van de twee is in België geboren. Er wordt verteld dat de tweede generatie wel betrokken is bij de vereniging en er worden plannen gemaakt om de vereniging
146
Telefoongesprek met Mevrouw Bridda uit Arnhem 10 januari 2008.
49
uit te breiden met een speelplaats voor kinderen, zodat het makkelijker wordt voor ouders om te komen en hun kinderen mee te nemen.147 Al deze regionale organisaties onderhouden dus banden met het land van herkomst. Landelijke Italiaanse organisaties, organisaties die zich richten op Italianen in heel Nederland, doen dit ook. In het volgende hoofdstuk wordt daar dieper op ingegaan.
147
Interview met de heer Pintore 25 januari 2008 te Enschede.
50
Landelijke organisaties Naast de regionale organisaties bestaan er in Nederland een aantal landelijke organisaties, die lokale verenigingen soms met elkaar binden, maar allemaal nauw verbonden zijn met gelijke organisaties in Italië en andere landen. Één van deze organisaties is de Associazioni Cristiane Lavoratori Italiani148. Francesco Affrunti is werkzaam bij het Patronato ACLI en is zelf een Italiaan van de tweede generatie. Hij verteld dat er een verschil bestaat tussen de circoli ACLI en het Patronato ACLI. Dit laatste is een soort sociale dienst voor Italianen in binnen- en buitenland maar ook bijvoorbeeld voor Nederlanders die een korte of langere periode in Italië hebben gewoond. Zij houden zich bezig met het regelen van pensioenen, verblijfsvergunningen, uitkeringen etc. Het Patronato ACLI wordt gefinancierd door de Italiaanse overheid en de hulp die geboden wordt is gratis. Op het Patronato ACLI in Utrecht werken nu twee mensen. Deze reizen wekelijks het land door om op locatie spreekuur te houden en voorlichting te geven.149 Het Patronato ACLI is verbonden met de FNV en daarvoor met de NKV (de voorloper van de FNV). De vereniging had in de jaren zeventig ongeveer achthonderd leden, maar helpt ook niet-leden kosteloos.150 De ACLI is de overkoepelende organisatie en is meer op politieke zaken gericht, zoals belangenbehartiging. In Nederland bestaan er op dit moment nog twee circoli ACLI, in Oldenzaal en in Utrecht. De vereniging in Oldenzaal heeft een wekelijkse bijeenkomst op zaterdagmiddag wanneer er kaart wordt gespeeld. Daarnaast worden er ook andere activiteiten georganiseerd, bijvoorbeeld met kerst wanneer er samen gegeten wordt. De leden van deze organisatie betalen een kleine contributie en worden in de huur van de ruimte geholpen door de gemeentelijke overheid. De ACLI financiert alleen speciale gebeurtenissen. Het Patronato ACLI heeft wel plannen om nieuwe verenigingen op te richten, maar dit zijn dan met name al bestaande circoli die lid worden van de ACLI. Francesco vertelt dat de ACLI in gesprek is met verenigingen in Amsterdam en in Eerbeek.151 De ACLI is dus een Italiaanse vereniging en heeft in Italië ongeveer 950.000 leden, daarnaast is zij vertegenwoordigd in veertig landen buiten Italië. 152 Naast de ACLI, die zich organiseerden onder een rechtschristelijke noemer, bestond er in Nederland ook de Federazione Italiana Lavoratori E Famiglie153 (FILEF). Volgens de heer Boniotti, zelf actief geweest bij de FILEF, bestond er in de jaren tachtig in elke grote stad in Nederland wel een vereniging van ofwel FILEF ofwel ACLI. De FILEF organiseerde in 148
Christelijke vereniging van Italiaanse arbeiders Interview met Francesco Affrunti 8 november 2007 te Leiden. 150 Lunardo, Slechts gezelligheid, 68. 151 Interview met Francesco Affrunti 8 november 2007 te Leiden. 152 www.acli.it/ 153 Federatie van Italiaanse arbeiders en hun families 149
51
Nederland onder meer taallessen, theater- en muziekvoorstellingen, voorlichtings- en ondersteuningsbijeenkomsten en met name bijeenkomst over de Italiaanse en Nederlandse politiek. Vooral onder de Italianen die aan het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig naar Nederland gekomen zijn, bestond er een sterke betrokkenheid bij sociale en politieke activiteiten. Velen van deze groep waren in Italië lid geweest van een politieke partij en de vakbond en zetten dat in Nederland voort. Er bestond dus een grote politieke en sociale participatie volgens de heer Boniotti, hij noemt als voorbeeld de heer Gino Scalzo die in Delft voor de PvdA in de gemeenteraad kwam.154 Ook de FILEF is een wereldwijde Italiaanse organisatie, bij de oprichting in 1967 was ook de schrijver Primo Levi betrokken, bekend van het boek ‘Christus kwam niet verder dan Eboli’ dat een goed beeld geeft over de armoede in het zuiden van Italië.155 De FILEF heeft een progressief links karakter maar is niet gelieerd aan een bepaalde politieke partij. In de statuten die bij de oprichting zijn opgesteld komen drie doelen duidelijk naar voren. Allereerst is dat het verenigingen van alle Italiaanse emigranten, ongeacht religieuze of politieke voorkeur. Daarnaast komt naar voren dat de FILEF de belangen van de Italianen in het buitenland moeten behartigen, zowel op het arbeidsrechtelijk als op het maatschappelijk vlak. Ten slotte moeten de activiteiten van de FILEF ook de integratie in het land van vestiging bevorderen. 156 De organisatie werd gefinancierd door giften van de leden en door subsidies vanuit de FILEF centrale in Rome. Deze laatste waren echter niet structureel. De organisatie werd af en toe ook financieel gesteund door de Partito Communista Italiana, wier leden ook actief waren in de FILEF.157 De FILEF is in Nederland begin jaren zeventig ontstaan. Één van de oprichters in Nederland is de heer Gabriele Ferrari die nu in Den Helder woont. 158 De belangrijkste activiteit van de FILEF in Nederland was het organiseren van de bijscholing van Italiaanse arbeiders die alleen naar de lagere school waren geweest.159 In Italië werd in die tijd naast de vijf jaar lagere school ook drie scuola media verplicht gesteld. Het grootste gedeelte van de arbeiders had nooit scuola media gevolgd en moest dus worden bijgeschoold. Dit gebeurde deels in de vrije tijd en deels onder werktijd en werd door de Italiaanse staat gefinancierd. De FILEF wilde dat ook de Italiaanse gastarbeiders in Nederland deze opleiding zouden genieten, omdat ook er onder deze groep velen waren die geen scuola media hadden doorlopen. In samenwerking met de verschillende bedrijven waar de Italianen werkten en met financiering van de Italiaanse staat is het de FILEF uiteindelijk gelukt dit op te zetten in
154
Interview met de heer Boniotti 14 november 2007 te Amsterdam. www.filef.info 156 Lunardo, Slechts gezelligheid, 66. 157 Ibidem. 158 Telefoongesprek met de heer Toffoletto uit Groningen 21 januari 2008. 159 Telefoongesprek met de heer Ferrari uit Den Helder 16 februari 2008. 155
52
Nederland. Met name de FILEF in Delft heeft zich hiervoor ingezet.160 Want hoewel de FILEF een landelijke vereniging was, was zij afhankelijk van plaatselijke sleutelpersonen die zich inzetten voor de FILEF. In Amsterdam, Delft en Rotterdam en in mindere mate ook Groningen waren een aantal groepen die heel actief waren voor de FILEF. Dit waren dus niet echt verenigingen met een pand waar men elkaar kon ontmoeten, maar groepen die bijeenkwamen en soms via de plaatselijke verenigingen activiteiten organiseerden. 161 Zo was de FILEF in Delft nauw verbonden met het Italiaanse centrum in Delft.162 Zoals gezegd werkte de FILEF ook samen met PCI. Deze Italiaanse communistische partij werd in Nederland opgezet door Italiaanse migranten die ook in Italië al lid waren geweest van de partij. Zij zijn eind jaren zestig en begin jaren zeventig naar Nederland gekomen en hebben de Nederlandse afdeling van de Partito Communista Italiana opgezet. In de jaren zeventig telde de partij ongeveer duizend leden, die contributie betaalde in de vorm van een vrijwillige bijdrage. Het doel van de PCI was vooral de belangen van de migranten te behartigen. Daarnaast had de Nederlandse afdeling zich tot doel gesteld de Italiaanse consulaten en de comités te controleren en misstanden te signaleren. Het hoofdkantoor van de partij zat in het voormalige CPN gebouw in Rotterdam. 163 De PCI had dus door heel Nederland aanhangers, maar alleen in Rotterdam had zij daadwerkelijk een ruimte van waaruit gewerkt werd. Het Comitato Italiano all’estero, kort gezegd het Comites, is een comité dat alle Italiaanse verenigingen in Nederland vertegenwoordig en contact onderhoud met Italië en met de consulaire vertegenwoordigers van de Italiaanse staat in Nederland. Het Comites bestaat uit twaalf leden die gekozen worden door de hele Italiaanse gemeenschap in Nederland, via de verenigingen. Niet alleen in Nederland bestaat een dergelijk comité van Italianen in het buitenland, er bestaan 126 Comites over de hele wereld, verdeeld over 38 landen. Van alle comités bevinden zich er 69 in Europa, 23 in Zuid-Amerika, vier in CentraalAmerika, zestien in Noord-Amerika, zeven in Azie en zeven in Afrika. In Nederland bestaat het Comites sinds 1985 en heeft als taak het consulaat en de ambassade op de hoogte te houden van wat er binnen de Italiaanse gemeenschap in Nederland leeft. Maar het Comites houdt ook de Italianen op de hoogte van activiteiten georganiseerd door het consulaat en gebeurtenissen in de rest van de wereld die betrekking hebben op de Italianen in Nederland.164 Zij doen dit mede door het uitgeven van een krantje, dat drie keer per jaar uitkomt. In dit krantje maken zij melding van alle door het Comites georganiseerde activiteiten, maar ook van activiteiten die in het buitenland worden georganiseerd en 160
Interview met de heer Scalzo 22 november 2007 te Delft. Telefoongesprek met de heer Ferrari uit Den Helder, 16 februari 2008. 162 Interview met de heer Scalzo 22 november 2007 te Delft. 163 Lunardo, Slechts gezelligheid, 65. 164 www.comitesolanda.nl/comites.htm bezocht op 11 februari 2008. 161
53
betrekking hebben op Italianen in het buitenland. Er wordt in het eerste nummer van 2006 bijvoorbeeld verslag gedaan van een dag over de ondersteuning van ouderen en de rol van het Patronato ACLI die gehouden is op 13 juni 2006. Daarnaast is er ook een artikel over een in Rome gehouden vergadering over de rol van de tweede generatie Italianen in het buitenland binnen het Consiglio Generale degli Italiani all’Estero (CGIE).165 Dit is een orgaan dat de regering en het parlement in Italië adviseert over de onderwerpen die interessant zijn voor Italianen buiten Italië. Het hoofd van deze commissie is de minister van buitenlandse zaken. Per jaar worden er twee vergaderingen georganiseerd waar onderzocht wordt welke problemen er bestaan onder Italianen in het buitenland. Men formuleert standpunten, voorstellen en adviezen in de vorm van wetsvoorstellen voor de staat of voor afzonderlijke regio’s, internationale overeenkomsten en gemeenschappelijke normen voor de Italiaanse gemeenschap buiten Italië.166 In bovengenoemd informatie krantje staat ook een stuk over de Nederlandse afgevaardigde voor deze vergadering, Michele Bartoli. Naast deze artikelen is er plaats gemaakt voor informatie van het consulaat, een stukje van de ambassadeur, informatie van de Italiaanse school in Nederland, van het Patronato ACLI en van de CGIE die in ook in Nederland een vertegenwoordiger heeft die in Heemstede woont. Ten slotte is er ook een stukje over de evenementen van Italiaanse verenigingen of evenementen over een Italiaans onderwerp.167 In de jaren zeventig was er ook al een comité zoals het Comites, het Comitato Consolare di Coordinamento (Cococo). Dit was ook mede opgezet door het Italiaanse consulaat en ook hier waren alle Italiaanse organisaties bij aangesloten. Via het Cococo had het Italiaanse consulaat zicht op wat er binnen Italiaanse organisaties in Nederland gebeurde.168 In Nederland bestaat ook het landelijke Instituto Fernando Santi. Deze vereniging is in Italië opgericht en richt zich op de problemen die verbonden zijn met het migratieproces. Zij behartigen de belangen van Italianen in het buitenland, maar ook van immigranten in Italië. Het bereiken van een gelijke behandeling van diegenen die migreren is het hoofddoel, daarnaast is ook het verspreiden van de Italiaanse taal en cultuur een belangrijk doel van de organisatie. Dit wil men bereiken door contacten te onderhouden met de verschillende overheden binnen Italië en door het stimuleren van onderzoek op het gebied van migratie. Het instituut wordt gefinancierd door giften van leden, door opbrengsten van de roerende en onroerende goederen en door bijdrages van de verschillende lokale en nationale overheidsorganen.169 De Nederlandse afdeling van het Instituto Ferdinando Santi is
165
Informazioni dal Comites-Olanda, 1 (2006) 5. www.comites.de/italiano/CGIE/cgie.html bezocht op 12 februari 2008. 167 Informazioni dal Comites-Olanda, 1 (2006) 9-18. 168 Lettinga, Laat zien en horen, 58. 169 www.istitutosanti.org/istit/statuto/index.asp bezocht op 12 februari 2008. 166
54
gevestigd in Zaandam.170 Hoewel bij het Lize bekend is dat ze bestaan in Nederland, is er weinig zicht op de activiteiten die door hen worden ontplooit. Al deze landelijke organisaties kunnen worden aangemerkt als bi-nationale organisaties. De landelijke organisaties zijn allemaal organisaties die gekopieerd zijn uit het land van herkomst en een afdeling hebben in het land van vestiging. Deze verenigingen hebben in eerste instantie veel banden met de ‘moederorganisaties’ in het land van herkomst. Toch wordt hun invloed volgens Vermeulen in de loop van de tijd minder, we zien bijvoorbeeld dat de communistische partij helemaal verdwijnt. Van het Instituto Fernando Santi is verder niets bekend. Ook van de FILEF is onbekend of zij daadwerkelijk nog bestaat in Nederland, zeker is wel dat ze niet actief meer zijn. Alleen de ACLI lijkt nog activiteiten te organiseren en goed te functioneren, toch richt deze zich met name op het helpen van Italianen in Nederland om hier beter hun draai te vinden. De activiteiten die door de ACLI worden georganiseerd zijn dus meer gericht op de Nederlandse samenleving. De landelijke organisaties in Nederland kunnen in de beginperiode dus wel aangemerkt worden als transnationaal, maar in de loop van de tijd verdwijnt dat transnationale aspect ook weer. Met uitzondering van Francesco Affrunti lijkt het erop dat de tweede generatie niet direct betrokken is bij de landelijke organisaties. Indirect meer, zo is de hulp die de ACLI biedt ook voor de tweede generatie bedoeld.
170
Nelissen, Ervaren jaren methodiek boek , 36.
55
Italiaanse media Naast de organisaties die voor een deel nu nog bestaan, zoals hierboven behandeld, bestaan er ook initiatieven die met name in de jaren zeventig en tachtig actief waren; de Italiaanse media. Op nationaal niveau bestonden er naast de landelijke organisaties in de jaren zeventig en tachtig ook verschillende massamedia georganiseerd door en voor Italiaanse migranten. Allereerst was er de krant La Strada, uitgegeven met hulp van de ‘Sektie Publikaties Buitenlanders’ van het Nederlands Centrum Buitenlanders. Een overheidsstichting die de subsidie voor migranten in beheer had. Hiervoor bestond er ook al een Italiaanse krant met de naam La voce d’Italia. Deze krant was opgericht door de Missione Cattolica en is verschenen tot in 1968. In 1973 La Strada voor het eerst uitgebracht in Den Haag. In eerste instantie is de krant gericht op de Italianen in Den Haag, maar dit werd al snel uitgebreid naar de Italianen in Zuid-Holland, nog in hetzelfde jaar word de krant ook gelezen in Limburg, Utrecht, Noord-Holland en Enschede. La Strada had een oplage van 7000. In 1975 wordt de redactie uitgebreid met afgevaardigden van de verschillende Italiaanse verenigingen in Nederland. Vanaf dat jaar werd de krant ook ondersteund door het NCB. Tot 1977 verschijnt La Strada in krantformaat, daarna verandert het formaat in dat van een tabloid. Door de bezuinigingen werd in 1981 een betaald lidmaatschap in gevoerd. In 1987 besluit het NCB de productie van La Strada te stoppen.171 Een abonnement koste 34 gulden.172 De voertaal is Italiaans en de krant is erop gericht de Italiaanse gemeenschap in Nederland te verenigen en te informeren, daarom werkte La Strada samen met de verschillende Italiaanse organisaties in Nederland. Deze samenwerking komt bijvoorbeeld tot uiting in La Strada van januari 1983 waarin een artikel met de titel ‘Gedrukte pers, radio en televisie: de verenigingen oordelen over de Italiaanse massamedia in Nederland’ afgedrukt stond.173 In dit artikel, dat een verslag is van een gehouden debat over de rol van de Italiaanse massamedia in Nederland, komt naar voren dat de verenigingen vinden dat ze niet genoeg aandacht krijgen. Ze willen dat er meer aandacht wordt besteed aan de verenigingen en hun activiteiten. De heer Cassago van de Partito Communitsto Italiano zegt (vertaald uit het Italiaans): “Er is te weinig aandacht voor de verenigingen. (…) Bij ons ontbreekt het aan financiële middelen om zelf een informatieorgaan zoals een krantje op te richten. Daarom moeten we gebruik maken van de bestaande mogelijkheden.” 174 Ook de heer Scalzo vind dat, hij zegt, als representant van de FILEF in Nederland (vertaald uit het Italiaans): “De tijd Imelda Tappeiner, ‘Strada senza uscita’, in: La Strada, 11 afl. 17 (1987) 8-9. La Strada, 11 afl.17 (1987) 2. 173 De Italiaanse titel luid: Stampa, radio e televisione: le associazioni giudicano i mass media Italiana in Olanda 174 La Strada, 7 afl.1 (1983) 7. 171 172
56
besteed aan de organisaties en hun activiteiten is te weinig.” En even verderop zegt hij (vertaald uit het Italiaans): “Ik besef me dat meer zendtijd voor radio en televisie en een grotere frequentie van het verschijnen van La Strada onmisbaar zijn om de informatievoorziening beter te maken, dan kan aan iedereen meer ruimte worden toebedeeld.” 175 Daarnaast is een artikel te lezen waarin de Italiaanse ambassadeur in Nederland vertelt wat president Pertini verteld heeft in zijn nieuwjaarstoespraak. Verder staan er onder andere in dit nummer nog artikelen over allerlei onderwerpen die zowel over de Nederlandse maatschappij als over de Italiaanse samenleving. Zo zijn er artikelen te lezen over de kinderbijslag en de Nederlandse economische situatie, maar ook over de Italiaanse politiek. In La Strada is ook ruimte voor ingezonden brieven, dat kunnen uitingen van ongenoegen zijn, zoals naar voren komt in het relaas van een Italiaan die na terugkomst uit Italië zijn verblijfsvergunning moest laten zien en daardoor enigszins in de problemen kwam. Maar dit kunnen ook verslagen zijn van door verenigingen georganiseerde activiteiten. Zo is er bijvoorbeeld een verslag van het Befana feest dat in de Circolo Sardo S’Argiola in Den Haag werd gevierd. Tenslotte is er ruimte voor aankondigingen en mededelingen. Zo wordt er verslag gedaan van de opening van het Italiaanse centrum in Amsterdam, van de oprichting van een overkoepelend orgaan van Italiaanse pers in het buitenland en van nieuw aangetreden besturen in al bestaande Italiaanse organisaties in Nederland.176 Naast La Strada bestond er in de jaren tachtig nog een landelijk blad voor Italianen in Nederland. Dit blad heette Il Calamaio (de inktpot) en was meer cultureel dan informatief. Il Calamaio bestond uit gedichten, verhalen, theater, schilderkunst, fotografie, interviews en aankondigingen van de lezers, kortom alle uitingen van cultuur van de Italiaanse emigranten in Nederland. Il Calamaio werd bezorgd op ongeveer 200 adressen in heel Nederland.177 Een abonnement koste 21 gulden en het blaadje werd elke twee maanden thuis bezorgd.178 Veel van de verenigingen en centra in Nederland hadden ook nog een eigen informatie krantje. Naast de gedrukte pers bestond er in Nederland ook een radioprogramma voor Italianen in Nederland, genaamd ‘Aria d’Italia’. Het radioprogramma was elke vrijdagavond te beluisteren op radio vijf. Toch was het erg moeilijk om hiermee alle Italianen te bereiken omdat dit kanaal niet overal goed te ontvangen was. Ook Aria d’Italia werd gesubsidieerd door de Nederlandse overheid en ontving subsidie van het Nederlands Centrum Buitenlanders.179 Hoewel dit radioprogramma niet meer bestaat, bestaat er tegenwoordig wel een nieuw Italiaans radioprogramma. In 1993 werd dit initiatief genomen door de groep Onda 175
La Strada, 7 afl.1 (1983) 7. La Strada, 7 afl. 1(1983) 177 Interview met de heer Boniotti 14 november 2007 te Amsterdam. 178 Il Calamaio, 2 afl. 2 (1985). 179 La Strada, 11 afl.17 (1987) 6-7. 176
57
Italiana die onder de naam Quelli di Astaroth ook theaterprogramma’s verzorgen en een opgetreden hebben gegeven op de achterbandag van het Lize 11 november 2007.180 De groep wil in Nederland de Italiaanse cultuur produceren en promoten. Naast het radioprogramma en de toneelgroep houdt de groep zich ook bezig met de productie, promotie en organisatie van culturele projecten, onderwijs en stagebegeleiding en het geven van advies.181 Het radioprogramma is wekelijks te beluisteren via de kabel, via de ether en via internet. Op maandag- en dinsdagavond van acht tot negen uur in het Italiaans en van negen tot tien in het Nederlands.182 Ook op televisie is er een programma geweest voor Italianen genaamd ‘Passaporto’.183 Passaporto had in eerste instantie elke week tien minuten zendtijd, maar vanaf 1988 elke twee weken een half uur op Nederland drie. Deze verandering had als gevolg dat het programma veranderde van een in eerste instantie heel actueel programma, in de zin dat het de Italianen informeerde over de activiteiten van de komende week, naar een programma dat zich meer richtte op het uitzenden van documentaires. In nummer 17 van La Strada uit 1987 wordt dit omschreven als (vertaald uit het Italiaans): “Er zullen geen programma’s meer zijn over een Italiaans centrum dat wordt geopend, maar we zullen programma’s maken over de vraag of de Italiaanse centra in Nederland nog wel nut hebben.”184 De eerste uitzending van Passaporto begint met een interview met de hoofdredacteur van migranten televisie Gerard Reteig, daarna is er een kinderprogramma dat bestaat uit verschillende onderdelen. Na het programma voor de kinderen is er een nieuwsbulletin over de verkiezingen die in dat jaar in Nederland gehouden zijn, hierin wordt uitgelegd welke partijen gewonnen en verloren hebben. Dit wordt gevolgd door een documentaire over de Italiaanse schoorsteenvegers in Nederland genaamd ‘Tussen hemel en aarde’. Na de documentaire is er een opname van een optreden dat de bekende Italiaanse zangeres Gianne Nannini gaf op het Haagse festival ‘Parkpop’. Dit wordt gevolgd door een interview met Licia Brussa, Carla Plebani en Rina van de Putten die een onderzoek hebben gedaan naar de tweede generatie Italianen in Nederland. De resultaten van dit onderzoek zijn gepubliceerd onder de naam ‘Is jouw vader ook een pizza bakker?’. De uitzending is geheel tweetalig, over het algemeen wordt er Italiaans gesproken met een Nederlandse ondertiteling, maar soms wordt er ook Nederlands gesproken met Italiaanse ondertiteling.185 De heer Boniotti heeft naast nauw betrokken te zijn geweest bij Passaporto, ook verschillende documentaires gemaakt over de Italiaanse gemeenschap in Nederland. Bijvoorbeeld de documentaire ‘Klein Italië in Delft’. Deze film gaat over een groepje Italianen 180
Lize Bulletin, 16 afl. 55 (2007) 7. www.ondaitaliana.org/site/paginas/nederlands.htm bezocht op 12 februari 2008. 182 Informazioni dal Comites-Olanda, 1 (2006) 17. 183 Interview met de heer Boniotti 14 november 2007 te Amsterdam. 184 La Strada, 11 afl. 17 (1987) 5. 185 Archief Tonino Boniotti, video met eerste uitzending Passaporto. 181
58
die bijeenkomen in de moestuin waar ze groentes, fruit en bloemen kweken. Naast het werk in de tuin komen ze er ook om elkaar te ontmoeten en samen te eten. In de geïmproviseerde hutjes koken ze vaak samen pasta en drinken ze Italiaanse wijn. 186 De heer Boniotti heeft ook een reportage gemaakt over de Italianen die in Amsterdam wonen, deze is genaamd ‘De spaghettivreters’. Hierin komt de situatie van de Amsterdamse Italianen duidelijk naar voren, met name de eenzaamheid en isolatie die er onder hen heerst. 187 Meer recent heeft de heer Boniotti een documentaire gemaakt over ‘De spaghettiflat. Little Italy in de Polder’. Deze documentaire draait om de een flatgebouw dat gesitueerd is op de hoek van de Poelenburg en Clusiusstraat in Zaandam en door de Amsterdamse Droogdok Maatschappij gebruikt werd voor het onderbrengen van de Italiaanse gastarbeiders die zij in dienst hadden. De concentratie van Italiaanse gezinnen in deze flat zorgde ervoor dat dit gezien werd als een soort ‘little Italy’.188 De eerdergenoemde documentaire over de Italiaanse schoorsteenvegers in Nederland ‘Tussen hemel en aarde’ gaat over de geschiedenis van Italiaanse spazzacamini. Aan het woord komen de verschillende oude schoorsteenvegers, maar ook de derde generatie Italianen die het vak van hun vader hebben overgenomen.189 Ook van het medium internet wordt, meer recent, gebruik gemaakt om Italianen te organiseren. Met name via het vriendennetwerk ‘Hyves’ zijn een aantal van dit soort ‘verenigingen’ opgericht. Hyves is een website waarbij iedereen een eigen Hyve-site kan aanmaken en vervolgens vrienden kan worden met andere Hyvers. Naast deze persoonlijke Hyve pagina’s kunnen de Hyvers zich ook aansluiten bij publieke Hyves. Dit zijn eigenlijk een soort verenigingen waar men lid van kan worden. Deze publieke Hyves zijn er in alle soorten en maten; van Hyves van een bepaalde stad tot Hyves van een bepaald bedrijf.190 Zo bestaan er dus ook Hyves voor Italianen in Nederland. Bijvoorbeeld de Italianen-inNederland Hyve, met 1643 leden. Op deze Hyve worden de leden in de agenda op de hoogte gehouden van verschillende evenementen die te maken hebben met Italië in alle opzichten, zoals optredens van Italiaanse artiesten in Nederland. Daarnaast zijn er poll’s over vragen als: Welke taal spreek jij het best?, Hoe vaak kijk jij naar Italiaanse tv en wat is je lievelingsprogramma?, Wat voor paspoort/nationaliteit heb jij?, Welke Mulino Bianco koekjes vind jij het lekkerst?. Deze poll’s zijn zowel in het Nederlands als in het Italiaans. Er kunnen ook berichten over specifieke onderwerpen worden geplaatst en, zoals op alle Hyves, kunnen leden ook krabbels (korte berichtjes) achterlaten. Ook zijn er op de Hyve filmpjes te vinden over Italiaanse films, zangers etc. De Italianen-in-Nederland Hyve is echter 186
Tonino Boniotti, Klein Italië in Delft Tonino Boniotti, Spaghettivreters Italianen in Amsterdam 188 Tonino Boniotti en Daniela Tasca, De spaghettiflat. Little Italy in de polder ARCOBALENO media productions 2007. 189 Tonino Boniotti, Tussen Hemel en aarde 190 www.hyves.nl bezocht op 12 februari 2008. 187
59
niet alleen actief op internet maar organiseert ook ontmoetingen tussen de leden bijvoorbeeld feestjes en filmavonden.191 Op 24 november j.l. was er ook een feest georganiseerd, dit keer in Haarlem, waar ongeveer dertig mensen op af waren gekomen. Er was een buffet met allerlei Italiaanse lekkernijen en onder het eten was er ook een zangwedstrijd waaraan iedereen mee kon doen. Na het eten was er een quiz georganiseerd. Één van de bezoeksters vertelde dat haar moeder uit Rome afkomstig was en dat zij op dit feest kwam omdat ze het gevoel had bij dit soort gelegenheden meer zichzelf te kunnen zijn. Normaliter heeft zij het gevoel een beetje in een keurslijf te lopen, hier heeft ze dat echter niet. Ze woont in Arnhem en gaat daar ook wel eens naar de Italiaanse vereniging, maar dat spreekt toch minder aan omdat het vooral oude mannen zijn die daar actief zijn. Wanneer er een activiteit georganiseerd wordt waarbij meer jongeren betrokken, vind ze het leuk om daar aan mee te doen. Hoewel de Italianen-in-Nederland Hyve zich met name richt op tweede generatie Italianen viel het op dat er ook veel eerste generatie Italianen op het feestje waren, maar dan vooral diegenen die in de jaren negentig of recenter naar Nederland gekomen waren. Daarnaast waren ook enkele derde generatie Italianen aanwezig. 192 Van de Hyve ItalianinOlanda (Italianen in Nederland) zijn 629 mensen lid, hier zijn dezelfde elementen te vinden als op de Italianen-in-Nederland hyve. De voertaal op deze Hyve is echter hoofdzakelijk Italiaans en de Hyve richt zich meer op in Nederland wonende Italianen dan op de tweede generatie.193 De Italianen in Rotterdam hebben zich ook georganiseerd op Hyves, om met elkaar in contact te komen en bijeenkomsten te organiseren. De Hyve is volgens eigen zeggen gemaakt om: “Om een keer met een groep Italianen (tweede generatie Italianen) af te spreken in Rotterdam. De Hyve heeft 49 leden.194 Naast de verschillende Hyves bestaat er ook een andere website waar Italianen elkaar kunnen ontmoeten en die verschillende activiteiten organiseren. Italians online is een website voor Italianen door de hele wereld met een speciale afdeling voor de Italianen in Amsterdam en in Rotterdam. Regelmatig worden er zowel culturele als sociale bijeenkomsten georganiseerd door de leden.195 Ook door de leden van de site Italians d’Olanda worden er regelmatig feestjes en ontmoetingen georganiseerd en worden ook verjaardagen samen gevierd. Deze ontmoetingen vinden plaats in Nederlandse cafés maar ook bij mensen thuis. Foto’s van de ontmoetingen worden op de website gezet. 196 Het is interessant om te zien dat wanneer de overheid in de jaren zeventig en tachtig meer mogelijkheden biedt om organisaties op te zetten, er ook meer verscheidenheid aan 191
http://italianen-in-nederland.hy ves.nl/ bezocht op 12 februari 2008. Italianen in Nederland Hyves feest 24 november 2007 te Haarlem. 193 http://italianinolanda.hyves.nl/ bezocht op 12 februari 2008. 194 http://italianirotterdam.hyves.nl 195 www.italiansonline.net bezocht op 12 februari 2008. 196 www.italians.nl/index.php bezocht op 12 februari 2008. 192
60
organisaties komt en er ook Italiaanse media ontstaan. Wanneer de houding van de overheid verandert en subsidies minder worden, verdwijnen deze initiatieven ook weer. Hiermee heeft de politieke gelegenheidsstructuur inderdaad invloed op het aantal en het type organisaties. Hoewel de indruk bestaat dat het de tweede generatie erg actief is in virtuele verenigingen, moet daarbij toch een kanttekening geplaatst worden. Veel leden van deze organisaties zijn ook ‘nieuwe’ migranten. Deze initiatieven zijn heel duidelijk gericht op het land van vestiging en zijn daar ook opgericht. Daarmee hebben deze organisaties geen transnationale banden. Toch is het internet een snelle manier voor nieuwe immigranten om elkaar te vinden en verklaart dat ook het succes van de websites.
61
De situatie in de grote steden Omdat de grootste concentraties Italianen zich bevinden in de grote steden is het goed om nader in te gaan op de steden Amsterdam, Rotterdam en Utrecht en te kijken wat voor initiatieven daar in de loop van de tijd door Italianen zijn ontplooid en hoe deze initiatieven zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. In Rotterdam waren er naast de verschillende organisaties ook twee overkoepelende organen die de plaatselijke organisaties verenigden. Dit waren de Italiaanse commissie en de Commissione Operaia Italiana del Rijnmond (Commissie Italiaanse arbeiders in de Rijnmond). Deze laatste was vanaf 1976 verantwoordelijk voor de coördinatie en het beheer van het Italiaanse trefcentrum in Rotterdam waar verschillende Italiaanse organisaties actief waren. De COIR had de concrete taken om het Italiaanse centrum te beheren en te besturen, de activiteiten van de verenigingen te coördineren en daarnaast moest zij een begroting maken en deze presenteren aan de Stichting Hulp Buitenlandse Werknemers Rijnmond (SHBWR). Over het gevoerde beleid moest ten slotte ook verantwoording worden afgelegd tegenover de Italiaanse gemeenschap in Rotterdam. Verschil met de Italiaanse commissie was dat er in de COIR naast vertegenwoordigers van de Rotterdamse Italiaanse verenigingen ook Italianen plaatsnamen die niet verbonden waren aan een vereniging. In totaal zaten er twaalf Italianen in de COIR die samen probeerden de belangen van de Italiaanse gemeenschap te behartigen door middel van betere samenwerking en daarnaast de eenheid onder de Italiaanse gemeenschap te vergroten. Door oprichting van de Commissione verloor de SHBWR haar coördinerende en activerende rol en kreeg meer een ondersteunende rol.197 De Italiaanse commissie was eigenlijk een voorloper van de COIR en een initiatief van de SHBWR. Hierin waren alleen de Italiaanse verenigingen vertegenwoordigd. Deze commissie stond dan ook onder leiding en controle van de Stichting Hulp aan Buitenlandse Werknemers Rijnmond. Zij kreeg de opdracht de subsidie te verdelen onder de Italiaanse initiatieven in de Rijnmond.198 In 1960 werd een eerste Circolo Italiano opgericht in Rotterdam, dit was een initiatief van het bedrijfsapostolaat en vestigde zich aan de Noordsingel. In de circolo konden de Italianen elkaar ontmoeten, biljarten, schaken, kaarten, Italiaanse muziek luisteren, Italiaanse tv kijken, Italiaanse tijdschriften en Italiaanse kranten lezen. In de circolo kon men ook uitleg krijgen over loonstrookjes en dergelijke. In eerste instantie was de vereniging goed bezocht, maar al snel werd de animo minder, mede doordat het centrum steeds minder geopend was.199 In 1969 werd er vervolgens aan de Beukelsdijk een centrum ingericht voor Italianen, 197
Lunardo, Slechts gezelligheid, 70-72. 68-69. 199 Ibidem 62. 198 Ibidem
62
Spanjaarden en Grieken. Vanaf 1971 stond het pand in zijn geheel ter beschikking van de Italiaanse gemeenschap. Het pand bestond uit twee verdiepingen en had beschikkingen over een recreatiezaal met buffet en een aantal zalen waar film- en toneelvoorstellingen, vergaderingen en cursussen konden worden gehouden. Op het centrum was een wekelijks spreekuur van de maatschappelijk werker van de SHBWR en werden Nederlandse en Italiaanse lessen gegeven. Daarnaast stond het centrum ter beschikking van de verschillende Italiaanse organisaties actief in Rotterdam. Dat waren, naast de landelijke organisaties zoals de FILEF en de PCI, de voetbalvereniging A.S. Garibaldina, Partenopea, Gruppo Donne en Quatro Mori.
200
Associazione Sportivo Garibaldina is opgericht in 1959 en bestaat in 1993 nog, of de vereniging nu nog bestaat is onbekend. Hoewel de voetbalclub is opgericht door Italianen en gefinancierd door het consulaat en de SHBWR, sloten zich in de loop der jaren ook veel spelers van andere nationaliteiten bij de vereniging aan. Vanaf 1962 was de vereniging aangesloten bij de Rotterdamse voetbalbond en de speelde ze in K.N.V.B. verband. Partenopea was gericht op Italianen afkomstig uit het gebied rond Napels, was in 1974 opgericht en was naast andere recreatieve activiteiten ook actief op het gebied van wielrennen. Inmiddels bestaat de vereniging niet meer, wanneer zij is opgeheven is echter onduidelijk. Ook de leden van Quatro Mori kwamen uit een bepaald gebied in Italië, in dit geval Sardinië. Hierin waren de Sardijnen van Rotterdam en omgeving verenigd. De Gruppo Donne was een vereniging voor Italiaanse vrouwen die met name activiteiten als naai- en kooklessen organiseerden.201 Het centrum was dagelijks geopend en stond open voor alle Italianen, ook diegenen die geen lid waren van een organisatie. Door de week werd het centrum met name bezocht door Italiaanse mannen, maar in de weekenden kwamen ook de vrouwen en kinderen mee. Naast deze dagelijkse of wekelijkse ontmoeting werden er door het centrum ook culturele activiteiten georganiseerd, zoals het vieren van La Befana op zes januari en filmvoorstellingen. Ook werden er geregeld dansavonden en feesten georganiseerd. Deze waren groots opgezet en trokken gemiddeld ongeveer tweehonderd tot driehonderd mensen. De feesten waren vaak gratis voor de leden omdat ze gefinancierd werd door het SHBWR en het Italiaans consulaat. Tevens was het centrum betrokken bij gebeurtenissen in Italië; na een hevige aardbeving in Friuli in 1976 werd er bijvoorbeeld een inzamelingsactie gehouden.202 Voor deze organisaties bestonden er in Rotterdam ook al initiatieven voor Italianen. In 1956 werd de casa d’Italia opgericht door de heer en mevrouw Marinello die al langer in 200
Lunardo, Slechts gezelligheid, 69-70. Ibidem, 63. 202 Ibidem, 70. 201
63
Rotterdam woonden. Deze casa werd opgericht in samenwerking met de gemeente en een aantal werkgevers die Italiaanse arbeiders in dienst hadden. In de casa was een recreatieruimte met tv, juke-box, een buffet voor drankjes, Italiaanse hapjes en een lees- en conversatiekamer met Italiaanse kranten en lectuur.203 Een dergelijke casa heeft ook in Utrecht bestaan. In Utrecht werd dit initiatief La casa Italiana genoemd . Deze was gevestigd aan de Oudegracht en opgericht rond 1960 toen de gemeente een ruimte ter beschikking stelde. Wie het initiatief nam voor de oprichting van deze casa is niet bekend, maar het is aannemelijk dat zowel de werkgevers als de katholieke kerk bij de oprichting van dit ontmoetingscentrum van Italianen betrokken zijn geweest. Omdat dit bij de meeste casa’s in Nederland het geval is. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig (wanneer precies is niet duidelijk) is in Utrecht de Circolo Rivreativo Lavoratori Italiani opgericht. In eerste instantie zetelde de vereniging in het gebouw van de casa, waarvan het eigenlijk een opvolger was maar na sluiting van dit gebouw stelde de gemeenste een ruimte aan de Willem van Noortstraat ter beschikking aan de Italianen en de Grieken. De CRLI viel echter door onenigheid over inspraak en openheid uiteen in 1983.204 Nog in datzelfde jaar werd de Communità Organizzatta Italiana di Utrecht opgericht, die de eerste twee jaar gevestigd bleef in het pand aan de Willem van Noortstraat. Vooral in de jaren tachtig was het COI erg actief. Alle activiteiten werden beschreven in het krantje van de vereniging, genaamd Il Ponte, dat vanaf het midden van de jaren tachtig twee keer per jaar werd uitgegeven. Naast de aankondigen en verslagen van de door de vereniging georganiseerde activiteiten, konden de leden van de organisatie ook hun bijdragen toesturen en bevatte het verschillende informatieve artikelen. De eerste jaren van uitgave is de voertaal Italiaans maar vanaf het einde van de jaren negentig worden er steeds meer artikelen tweetalig gepubliceerd. Het COI organiseerde verschillende culturele activiteiten, zo was er was een uitgebreide bibliotheek en er werden filmavonden en tentoonstellingen georganiseerd. Ook werden er lessen Nederlands en Italiaans verzorgd. Daarnaast was er ook aandacht voor verschillende sub-groepen binnen de Italiaanse gemeenschap in Utrecht. Zo was er voor WAO’ers en werkelozen elke dinsdag een informatiemiddag over eventuele problemen en op donderdag was er een themaochtend voor vrouwen die door hen zelf georganiseerd werd. In 1985 kreeg de COI een nieuw pand toegewezen samen met een Griekse vereniging, dit pand bevond zich aan de Weerdsingel WZ. Binnen het COI bestonden er zes werkgroepen, één die zich bezighoud met scholing, één voor WAO en WWV, één speciaal voor recreatie, een werkgroep die zich bezighoud met video en inlichting en de werkgroepen voor vrouwen en jongeren. Al deze werkgroepen organiseerden activiteiten. Vanuit het COI bestond er ook een voetbalgroep. In de jaren negentig was er 203 204
Lunardo, Slechts gezelligheid, 61. Lettinga, Laat zien en horen, 59.
64
ook een maatschappelijk werkster actief binnen het COI. De COI heeft zich ook actief ingezet om Raiuno op de Utrechtse kabeltelevisie te krijgen en na jaren van lobbyen werd dit uiteindelijk in 1990 gerealiseerd. Ook voor opname van de Italianen in de remigratieregeling hebben de Utrechtse Italianen zich sterk gemaakt. De COI is nog steeds actief. 205 In 1994 werd in Utrecht ook de stichting Madonna Filippa opgericht onder de koepel van het Buitenlands Vrouwen Centrum. De stichting bestaat uit ongeveer dertig tot 35 vrouwen waarvan ongeveer een derde hoogopgeleid was. Madonna Filippa richtte zich met name op deze laatste groep. Volgens het bestuur van de stichting was er in het begin van de jaren negentig sprake geweest van een kleine migratiegolf van jonge Italiaanse vrouwen die in Italië hadden gestudeerd. De meesten van hen waren voor hun Nederlandse partner naar Nederland gekomen. Één van de doelen van Madonna Filippa was dan ook om steun te geven aan vrouwen die nog niet goed Nederlands spraken, maar die een baan op niveau zochten. Ook de Nederlandse vrouwen van Italiaanse mannen waren welkom op de vereniging. De organisatie had een vooruitstrevend karakter. Naast de uitwisseling van ervaringen, gedachten en emoties stonden de contacten met de Italië en de ambassade en de activiteiten die gericht waren op het vinden van een goede baan, centraal. Voorbeelden van zulke activiteiten waren de organisatie van taalcursussen, arbeidsmarkt oriëntatiecursussen, bestuursvormings- en kadervormingscursussen en studiedagen met als onderwerp bijvoorbeeld ‘geweld in allochtone relaties’ en de contacten met het arbeidsbureau die de organisatie had. Madonna Filippa was eigenlijk een soort informatiepunt voor vrouwen die nog niet lang in Nederland waren. Daarnaast werden er ook uitstapjes georganiseerd. De visie van Madonna Filippa was gericht op emancipatie, participatie en economische zelfstandigheid. De stichting werkte wel eens samen met het COI, met name in de zin dat het COI ruimte ter beschikking stelde voor activiteiten van Madonna Filippa. Op het moment organiseert de stichting geen activiteiten meer, maar ze zijn niet opgeheven.206 In Amsterdam is het Instituto Italiano di Cultura, het Italiaans cultureel instituut Amsterdam actief in het organiseren van activiteiten. Dit instituut is eigenlijk de culturele afdeling van Italiaanse consulaat. Het instituut heeft als doel het bevorderen en verspreiden van de Italiaanse cultuur in Nederland. Zij doen dit door middel van het organiseren van Italiaanse taal- en cultuurcursussen en culturele evenementen.207 Het instituut werkt ook nauw samen met verschillende Italiaanse organisaties die zij bijvoorbeeld voorzien van films, zoals zij dat doen met het COI in Utrecht.208 Maar meer recent ook met de vereniging Italians
205
Lettinga, Laat zien en horen, 60-67, 69-72. Ibidem, 87-91. 207 www.iicamsterdam.esteri.it/IIC_Amsterdam/Menu/Istituto/Chi_siamo/ bezocht op 11 februari 2008. 208 Lettinga, Laat zien en horen, 61. 206
65
Online, die bijeenkomsten organiseren en daarbij soms gebruik maken van het pand van het Instituut aan de Keizersgracht. Zoals de bijeenkomst georganiseerd op 23 november 2007, waarop een film werd vertoond over Italiaanse migratie naar Nederland. 209 De eerste Italianen verzamelden zich in de jaren zestig in Bar Milano aan het Leidse Plein in Amsterdam. De meeste Italianen die in Amsterdam woonden vonden hun weg naar deze bar, en al snel vonden ook veel Nederlandse meisjes hun weg naar deze bij de Italianen zo geliefde bar.210 Naast deze wel heel informele ‘vereniging’ moet er ook in Amsterdam een casa zijn geweest211 maar het is onduidelijk waar dat precies gezeten heeft en in welke periode dit casa actief is geweest. In de periode 1968-1970 heeft er ook een Sardijns centrum bestaan in Amsterdam, maar precieze gegevens hierover zijn moeilijk te achterhalen.212 In Amsterdam bestaat er op dit moment geen Italiaans centrum meer door gebrek aan belangstelling en financiën. Dit heeft er echter wel bestaan. In La Strada van januari 1983 wordt melding gemaakt van de opening van een nieuw Italiaans centrum in Amsterdam. De vereniging is gevestigd aan de Herengracht nummer 22a. Hoogstwaarschijnlijk is het centrum dus in 1982 geopend. Op het openingsfeest waren er 250 Italianen. Het centrum was echter niet altijd open omdat het gedeeld moest worden met de Grieken.213 Daarnaast bestond er een Italiaanse sportvereniging genaamd Club Sportivo Italiano gevestigd aan de Prinsengracht en indertijd ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Echter ook deze verenging bestaat, bij mijn weten, niet meer. In de jaren zeventig wordt in Amsterdam de Italiaanse initiatiefgroep colletivo d’emigrazione opgericht, onder leiding van de heer Boniotti. Deze vereniging was een voortzetting van de FILEF in Amsterdam waar de heer Boniotti actief was geweest als vrijwilliger en als lid van het bestuur, maar die door ruzie uiteenviel. Binnen dit colletivo werden filmavonden georganiseerd, talencursussen aangeboden en er was een bibliotheek. 214 Er moet dus indertijd ook een FILEF afdeling in Amsterdam hebben bestaan. Het is echter voorstelbaar dat deze samenviel met het Italiaans centrum aan de Herengracht. Hoewel in Amsterdam de meeste Italianen wonen, zijn er voor deze Italianen niet veel organisaties. Op het moment bestaan er nog twee initiatieven, die een informeel karakter hebben. Op woensdagmiddag wordt er door de heer Cogoni een inloopmiddag georganiseerd in wijkcentrum ‘De Klinker’ aan de Borgerstraat, en op donderdagen kunnen Italianen van 11.00- 16.30 inlopen in wijkcentrum ‘De Ontmoeting’ aan de Servous Noutstraat. De Associazione Pensionati van de heer Cogoni bestaat nu ongeveer tien jaar. 209
Bijeenkomst Italians Online 23 november 2007 te Amsterdam. Interview met de heer Cogoni 4 december 2007 te Amsterdam. 211 Vogel, Nabije vreemden, 89. 212 Interview met de heer Cogoni 4 december 2007 te Amsterdam en interview met de heer Agus, 25 januari 2008 te Arnhem. 213 La Strada, 7 afl. 1 (1983) 14. 214 Interview met de heer Boniotti 14 november 2007 te Amsterdam. 210
66
De heer Cogoni functioneert voor de Italianen in Amsterdam als een soort sociaal werker, hoewel hij dat niet is. Hij houdt contact met de Italiaanse ouderen, gaat bij hen op bezoek en gaat mee naar het ziekenhuis wanneer dat nodig is. Omdat een deel van de Italianen niet of nauwelijks Nederlands spreken treed hij vaak op als tolk bij een doktersbezoek, problemen met de politie of wanneer er problemen zijn met de woning. Zo nodig beantwoord hij ook brieven en stuurt hij de mensen bij problemen door naar de juiste instanties. Daarnaast probeert hij de Italianen ook te verenigingen door elke woensdagmiddag de mogelijkheid tot ontmoeting te geven. De heer Cogoni noemt de stand van zaken met betrekking tot de Italiaanse ouderen in Amsterdam schrijnend. Er bestaat onder de Italianen veel eenzaamheid in Amsterdam en waarschijnlijk ook in andere steden, maar hier moet meer onderzoek naar gedaan worden. Door het cultuurverschil en het niet leren van de Nederlandse taal staan de Italiaanse ouderen in feite buiten de samenleving. Het grootste gedeelte van de Italiaanse mannen was getrouwd met Nederlandse vrouwen, die indertijd alles regelden, maar nu is ongeveer vijftig procent van deze huwelijken gestrand en zijn de Italianen alleen. Hoewel velen nog steeds een terugkeerwens hebben, wordt een daadwerkelijke terugkeer bemoeilijkt door verschillende argumenten. Ten eerste hebben velen hier kinderen gekregen en nu ook kleinkinderen, om die achter te laten is een grote stap en terugkeer wordt ook vanwege de leeftijd steeds moeilijker. Maar ook een zekere schaamte houdt veel Italiaanse gastarbeiders hier. Zij hebben het gevoel dat hun leven een mislukking is, zij zijn uit Italië weggetrokken om een beter leven te krijgen, maar vaak door voortijdig stoppen met werken, door verschillende omstandigheden, en het niet slagen van het huwelijk hebben sommigen het idee dat hun leven mislukt is. De schaamte hierover zorgt er dan voor dat men niet teruggaat, maar hier alleen achterblijft. Deze eenzaamheid kent ook nog een andere oorzaak die de heer Cogoni samenvat als: “Garibaldi heeft Italië gemaakt, maar geen Italianen.” Door het campanilismo is het moeilijk de Italianen te organiseren want, zegt de heer Cogoni: “Italianen vertrouwen andere Italianen niet.” Hier komt ook nog eens bij dat sommige van de Italianen niet eens Italiaans praten, alleen een lokaal dialect, waardoor communicatie met andere Italianen bemoeilijkt wordt. Deze trieste situatie is vooral van toepassing op de Italianen die hier in de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig naar toe zijn gekomen.215 Daarnaast bestaat er in Amsterdam ook nog een organisatie van de Piemontesi nel mondo, die bestaat uit de heer Benito Callieri. Hij vertegenwoordigd de Italianen uit Piemonte en zorgt voor bekendmaking van de Piemontese cultuur in Nederland.216 De heer Cogoni vertelt mij echter dat deze vereniging meer op papier bestaat dan dat zij daadwerkelijk actief is in het organiseren van activiteiten.217 Ten slotte is er ook 215
Interview met de heer Cogoni 4 december 2007 te Amsterdam. Gesprek met de heer Calliere 12 december 2007 te Amsterdam. 217 Interview met de heer Cogoni 4 december 2007 te Amsterdam. 216
67
sprake van een nieuwe Sardijnse vereniging genaamd Muska Maghedda. Deze organisatie is nog niet officieel actief, maar wordt dat binnenkort waarschijnlijk wel. 218 Hoewel in de grote steden in Nederland ook de grootste concentraties Italianen bestaan, blijkt uit voorgaande voorbeelden dat daar niet per definitie de meeste organisaties worden opgericht. Hoewel er dus een samenhang bestaat tussen grootte van de groep en het aantal organisaties dat wordt opgericht lijkt dat voor Italianen niet helemaal op te gaan. Dit kan echter verklaard worden door de heterogeniteit van de Italiaanse groep. Juist in de grote steden zal de verscheidenheid binnen de Italiaanse groep het grootst zijn. In de traditionele gastarbeider gebieden hebben zich vooral Italianen gevestigd die geworven om hier te komen werken. Dit zijn dus hoofdzakelijk Italianen van de eerste ‘golf’. Dit bleek wel uit een bezoek dat ik aan de Associazione Pensionati in Amsterdam bracht, bijna allen daar aanwezig kwamen uit een verschillende regione in Italië.219 Mijn gesprek met het bestuur van Centro Italiano IJmond in Heemskerk, waar het bestuur wordt gevormd door vijf vrouwen van Italiaanse gastarbeiders, liet echter een heel ander beeld zien. De Italiaanse mannen van deze vrouwen komen vrijwel allemaal uit Sardinië.220 Ook is de tweede generatie in de organisaties voor Italianen in de grote steden niet tot nauwelijks actief. Mogelijk ligt de verklaring hiervan in een hoog scheidingspercentage van gemengde huwelijken, maar hier zou nog meer onderzoek naar gedaan moeten worden. In dit hoofdstuk heb ik een chronologisch overzicht gegeven van de opkomst en het verdwijnen van de organisaties in de grote steden. In het volgende hoofdstuk zal ik dieper ingaan op twee Italiaanse verenigingen in Nederland, waarvan er één nog bestaat terwijl de ander is opgeheven.
218
Gesprek met mevrouw Argiolas 23 november 2007 te Amsterdam. Bezoek aan Associazione Pensionati 12 december 2007 te Amsterdam. 220 Gesprek met het bestuur van het Centro Italiano IJmond 6 november 2007 te Heemskerk. 219
68
Twee voorbeelden van Italiaanse verenigingen Tenslotte twee voorbeelden van Italiaanse organisaties, één die zich richtte op de hele Italiaanse groep en niet meer bestaat en één die zich richt op de Sardijnen, om een beeld te schetsen van hoe de Italiaanse verenigingen nu precies functioneren De Italiaanse vereniging ‘Traianus’ in Nijmegen is opgericht op 9 maart 1989 met als doel: “het versterken van de banden van de Italiaanse gemeenschap in Nijmegen en omgeving, het levend houden van het solidariteitsgevoel tussen landgenoten, het bevorderen van wederzijds begrip tussen de culturele gemeenschappen in Nijmegen en omgeving, alsmede het nastreven van doeleinden van morele, culturele en eventueel hulpverlenende aard. De vereniging wil optreden als woordvoerster van de Italiaanse gemeenschap in Nijmegen en omgeving wier belangen zij voornemens is te behartigen. Tevens wil zij oplossingen aandragen voor de problemen van deze Italiaanse gemeenschap, zowel bij de Italiaanse (diplomatieke en bestuurlijke) alsook bij de Nederlandse autoriteiten.” 221 De heer Lai, die afkomstig is uit Sardinië en 25 jaar lang voorzitter is geweest van de vereniging, vertelt dat het centro in 2004 is uitgebrand, letterlijk en figuurlijk. Na de brand die het pand, dat eigendom was van de vereniging en aangekocht was in 1997222, in de as heeft gelegd is er geen initiatief meer getoond om door te gaan met de vereniging. Hoewel de heer Lai wel moeilijkheden ondervond met het bijeenbrengen van de Italianen in Nijmegen, vaak doordat er onderling nogal wat ruzies bestonden wat ervoor zorgde dat bepaalde leden wegbleven, was het centrum in de jaren tachtig toch de spil van een club trouwe bezoekers. In de jaren negentig kwamen er een nieuwe groep Italianen in Nijmegen wonen, die moeiteloos in de kring werd opgenomen. Deze ‘nieuwe’ migranten hebben zich ook actief ingezet voor de vereniging, binnen het bestuur en bij het organiseren van activiteiten. Toch ontstonden er opnieuw problemen tussen de leden onderling, maar ook tussen de leden en het bestuur. Het bestuur kon maar weinig goed doen in de ogen van de leden, terwijl het toch zijn best deed iedereen bij de vereniging te betrekken. Het lijkt erop dat de strubbelingen tussen de leden onderling en tussen de leden en het bestuur vooral te maken hebben met de verschillende subgroepen die er binnen de Italiaanse gemeenschap in Nijmegen bestaan. Er is natuurlijk het verschil in regionale afkomst van de Italianen, maar er is ook het verschil tussen de Italianen van de jaren vijftig, zestig en die Italianen die eind jaren zestig, maar vooral begin jaren zeventig naar Nederland gekomen zijn. De heer Lai is van mening dat deze laatste groep een hogere scholing genoten hadden en ook in Italië al meer politiek en maatschappelijk betrokken waren. Hoewel de eerste groep gastarbeiders enigszins zijn
221 222
Statuten van de vereniging “Traianus” Nijmegen Il Giornale, 2 afl. 3 (1998) 3.
69
bijgeschoold bestaat er alsnog een bepaalde rivaliteit, een bepaalde jaloezie tussen beide groepen.223 Toch waren het niet alleen de problemen binnen de groep die ervoor zorgden dat de vereniging is opgehouden te bestaan. Er bestonden ook al enige tijd financiële problemen binnen de vereniging, zo blijkt uit de brief uit januari 1999 van de toenmalige voorzitter, de heer Carere, aan het consulaat-generaal met een subsidieverzoek. Hierin schrijft de Carere over (vertaald uit het Italiaans) ‘het enorme financiële probleem dat we hebben’.224 Deze financiële problemen werden mede veroorzaakt door de dreiging van de gemeente Nijmegen om de subsidie stop te zetten. In een bezwaarschrift tegen dit besluit wordt geconcludeerd dat een dergelijke stop van inkomsten de toekomst van ‘Traianus’ in gevaar zou brengen. 225 Dit neemt niet weg dat de vereniging in de jaren negentig heel actief was en er ook een krantje uitbracht werd waarin de leden op de hoogte werden gehouden van de georganiseerde activiteiten. In Il Giornale wordt verslag gedaan van de ondernomen activiteiten, door foto’s en verhalen van bezoekers.226 Daarnaast worden de lezers op de hoogte gehouden van nieuws en gebeurtenissen binnen de Italiaanse gemeenschap in Nederland, zoals de verkiezingen voor het Comites.227 Er is ook een rubriek ‘cultuur’ waarin men bijvoorbeeld een literair onderwerp aan de orde stelt.228 Il Giornale heeft een oplage van tweehonderd en wordt gratis verspreid. In zijn brief aan het consulaat benadrukt de heer Carere nog eens dat het krantje veel mensen verenigd.229 Een jaarlijks terugkerend feest binnen de vereniging was het festa del vino, het wijnfeest. Dit vond plaats in een zalencentrum, niet in het pand van de vereniging, en trok vele bezoekers. Op dit feest konden de leden genieten van live muziek, een folklorische bijdrage en ook van culinaire specialiteiten. Maar het feest draaide om het proeven van de, door het bestuur geselecteerde, Italiaanse wijnen. Dit feest werd traditioneel jaarlijks in het najaar georganiseerd.230 Ook voor de kinderen zijn er vele activiteiten, naast de Italiaanse taallessen, worden moeder- en vaderdag en La Befana gevierd met de kinderen. Ook met de hoogtijdagen van Kerst en Pasen worden er speciale kinderactiviteiten georganiseerd. 231
223
Interview met de heer Lai 7 december 2007 te Molenhoek. Brief van de heer Carere namens de vereniging Traianus aan het Italiaanse consulaat -generaal te Amsterdam, verstuurd op 8 januari 1999. 225 Bezwaarschrift overeenkomstig raadsvoorstel welzijnssubsidies van de vereniging ‘Traianus’ aan de gemeenteraadsleden en de heer G. van Rumund, wethouder, 27 oktober 1999. 226 Il Giornale, 1 afl. 2 (1997) 3. Il Giornale ,3 afl. 7 (1999) 12. 227 Il Giornale, 2 afl. 4 (1998) 5-8. 228 Il Giornale, 2 afl. 5 (1998) 12-15. 229 Brief van de heer Carere namens de vereniging Traianus aan het Italiaanse consulaat -generaal te Amsterdam, verstuurd op 8 januari 1999. 230 Flyer Festa del vino 231 Il Giornale, 3 afl. 7 (1999) 12 Il Giornale, 1 afl. 1 (1997) 2. 224
70
Naast de kinderactiviteiten en de Italiaanse taallessen is er ook een actieve filmcommissie die ervoor zorgt dat er maandelijks Italiaanse films vertoond worden, meestal met Nederlandse ondertiteling.232 De filmcommissie hoopt dus niet alleen Italianen te bereiken, maar richt zich ook op een Nederlandse groep geïnteresseerden. De informatiefolder werd dan ook niet alleen in het Italiaans maar ook in het Nederlands verspreid.233 De vereniging maakte zich ook sterk om de belangen te behartigen van de Italianen in Nijmegen. Dit kunnen we zien in de succesvolle lobby die de vereniging heeft gevoerd om Raiuno terug te krijgen op de Nijmeegse televisie. Door middel van petities en protestbrieven en -telefoontjes is Raiuno in 1997 weer te ontvangen voor de Nijmeegse Italianen.234 Hoewel het centro in de jaren negentig dus redelijk succesvol is, is mede door interne strubbelingen onder de leden en het wegvallen van subsidie de vereniging in 2004 opgehouden te bestaan. Een voorbeeld van een Sardijnse vereniging is de vereniging ‘Sardegna’ in Maastricht, deze is opgericht in 1972. Hoewel de vereniging zich richt op de Italianen uit de regio Sardinië en onderdeel is van de federatie van Sardijnse verenigingen in Nederland, staat zij ook open voor Nederlanders en andere nationaliteiten. Het doel van de vereniging is om de Sardijnen de mogelijkheid te geven om elkaar te ontmoeten, maar ook om de Sardijnse cultuur in Nederland te promoten. De niet-Sardijnse leden mogen alleen gastlid worden van de vereniging en mogen ook geen bestuursfuncties vervullen. Het grootste gedeelte van de leden bestaat dan ook uit Sardijnse migranten en hun kinderen, want ook een groot deel van de tweede generatie is actief lid. En niet alleen de tweede generatie is actief, het centrum wordt over het algemeen goed bezocht. Het pand van de vereniging is geopend op vrijdag- en zaterdagavond en zondag de hele dag. Met name op vrijdagavond is er veel jeugd van de tweede en derde generatie Sardijnen die elkaar opzoeken, mede omdat een deel lid is van de voetbalclub die ook onder de vereniging valt. De heer Fadda, voorzitter van de vereniging, vertelt dat hij de afgelopen vrijdagavond om twee uur ’s nachts de muziek uit heeft moeten zetten om de mensen ‘eruit te schoppen’. Zondag is veruit de drukste dag op het centrum, elke week verzamelen zich ongeveer dertig tot veertig mensen om met elkaar een Italiaanse pranzo, lunch, te gebruiken. In Italië is de lunch over het algemeen de belangrijkste maaltijd van de dag, en met name op zondag wordt hier veel werk van gemaakt. De heer Matzens secretaris van de vereniging vertelt dat er vrijwel elke zondag gebruik gemaakt wordt van de barbecue die zich buiten, naast het pand bevind. Naast deze wekelijkse activiteiten wordt er één keer per jaar een groot cultureel feest georganiseerd. Hiervoor wordt altijd een Sardijnse muziek- of dansgroep uitgenodigd en zijn er Sardijnse 232
Il Giornale, 3 afl. 6 (1999) 14. Flyer ‘Italiaanse cinema’. 234 Il Giornale, 1 afl. 1 (1997) 3. 233
71
specialiteiten te eten. Naast dit grote, jaarlijkse evenement worden er om de paar maanden ook informatieavonden over Sardinië gehouden, hier wordt meer vertelt over de geschiedenis, de cultuur, de muziek en de actuele situatie, maar ook bijvoorbeeld over de Sardijnse keuken. Hiermee wil de vereniging de Nederlandse samenleving meer bekend maken met Sardinië. Voor deze activiteiten bestaat zoveel animo dat het goed uitgeruste centrum van de vereniging te klein is en er een andere zaal gehuurd moet worden. Het centrum van de vereniging is uitgerust met een bar, een grote keuken, een opslagruimte, een kantoor en een grote zaal met podium, muziekinstallatie, ‘disco’-verlichting en een enorme tv die aangesloten is op een schotelantenne. Buiten het centrum ligt een grasveld en staat een barbecue. In het kantoor is ook een bibliotheek met een groot aantal boeken in verschillende talen, daarnaast is er ook een soort videotheek met films over Sardinië.
Afbeelding 4 . Sardijns Centrum Maastricht
72
Afbeelding 5. De bar in het Sardijns centrum.
Dit onderkomen van de vereniging wordt gehuurd van de gemeente Maastricht, waarvan de vereniging ook subsidie ontvangt. Het pand staat tot de beschikking van 265 leden en meer dan honderd gastleden, en dit ledental blijft groeien. De groei komt door tweede generatie, die pas vanaf achttien jaar zelf lid kunnen worden, of door ‘nieuwe’ migranten. Wanneer we dit vergelijken met de algemene Italiaanse centra die vrijwel allemaal te maken hebben met een afnemend ledental, is dit dus opvallend. ‘Sardegna’ worden geleid door een bestuur van negen man, waarvan er drie lid zijn van de tweede generatie. Naast het bestuur bestaat er nog de commissie ‘kascontrole’, de barcommissie en de voetbalvereniging die een eigen bestuur heeft, maar wel moet terugrapporteren aan de circolo. Hoewel er dus veel activiteiten op de vereniging worden georganiseerd gaan de leden, volgens de heer Fadda en de heer Matzens, ook buiten de vereniging met elkaar om. Het is volgens hen belangrijk dat de vereniging blijft bestaan, met name omdat de oudere generatie elkaar toch minder snel op eigen initiatief zou opzoeken. Wanneer de vereniging niet zou bestaan zou dat kunnen leiden tot eenzaamheid en isolatie. Met name bij de tweede generatie bestaan er onderling vriendschapsrelaties en worden er onderlinge contacten onderhouden. Zoals al eerder naar voren is gekomen worden er voor de tweede generatie Sardijnen ook speciale activiteiten georganiseerd, op mondiaal niveau, maar ook gewoon binnen de vereniging, discoavonden bijvoorbeeld.235 Dit enthousiasme van de tweede generatie kan verklaard 235
Interview met de heer Fadda en de heer Matzens 19 januari 2008 te Maastricht.
73
worden doordat de Sardijnen een hechte groep vormen en er mogelijkheden zijn om dit gevoel van verbondenheid te uiten. Er zijn genoeg mensen en financiële middelen om een goed netwerk van organisaties op te richten, dit in tegenstelling tot andere Italianen uit andere regio’s. In een gesprek met Maria Fadda, lid van de tweede generatie en actief lid van de vereniging, wordt duidelijk dat zij zich zeer verbonden voelt met Sardinië en dat wanneer dat mogelijk was zij daar graag zou wonen. Toen zij jonger was heeft zij eens vier maanden in het dorpje van haar vader gewoond en Maria heeft nog steeds de droom terug te keren: “Als je aankomt in je dorp maakt je hart gewoon een sprongetje; ik ben thuis”. “Het is een willen en niet kunnen” vertelt zij, en met dat laatste doelt zij op het feit dat haar kinderen hier in Nederland opgroeien. Ze vertelt dat dit voor veel van de tweede generatie Sardijnen zo leeft, niet alleen zij voelt dat zo. Daarom komt zij ook naar de vereniging, om de mensen te ontmoeten die hetzelfde denken en hetzelfde voelen. Wanneer zij in het centrum is heeft Maria het gevoel dat ze echt zichzelf kan zijn, dat maakt dat de circolo heel belangrijk voor haar is. Dit gevoel van nauwe verbondenheid met Sardinië heeft ze ook in een bepaald opzicht weer doorgegeven aan haar kinderen die ook frequent op de vereniging aanwezig zijn. Daarnaast vertelt ze dat ze haar kinderen ‘Sardijns’ heeft opgevoed, in de zin van dat er over beslissingen niet gediscussieerd wordt, moeders wil is wet. Ook zou ze een eventuele dochter heel anders hebben opgevoed dan dat ze haar twee zoons heeft opgevoed. De Sardijnse normen en waarden komen volgens Maria ook terug in de gastvrijheid, zij vertelt: “Ik kwam eens ergens waar die mensen nog zaten te eten en ik kon wel even op de bank wachten tot zij klaar waren. Dat kwam en komt bij mij niet voor; waar er vier kunnen eten kunnen er ook zes eten, dan eet iedereen maar iets minder.” 236 Ook Giovanni, die een Sardijnse moeder heeft, voelt zich nog nauw verbonden met het eiland. Hij spreek zowel Italiaans als Sardijns, dit heeft hij geleerd toen hij zes maanden op Sardinië woonde, hij was toen zes jaar. Met zijn ouders ging hij één keer per jaar ongeveer vier of vijf weken naar Sardinië. Nu gaat hij in elk geval één keer per jaar, tien à veertien dagen, omdat hij niet meer vrij kan krijgen, en wanneer hij de kans krijgt gaat hij vaker. Wanneer het mogelijk zou zijn, zou hij daar gaan wonen, het probleem is alleen dat er vrijwel geen werk te krijgen is. Maar zodra hij niet meer hoeft te werken vertrekt hij naar Sardinië om zich daar te vestigen. Zijn toekomst ziet hij daar. De manier van leven, de rust, de eenvoud van de Sardijnen daar voelt hij zich heel goed bij, dat is meer onderdeel van wie hij is. Hij onderhoudt ook regelmatig contact per telefoon met zijn vrienden in Sardinië. Giovanni is ook getrouwd geweest met een Sardijnse vrouw en heeft een dochter van dertien. Zijn dochter is nog nauw verbonden met Sardinië, mede omdat Giovanni’s ex-vrouw natuurlijk Sardijnse is. De vereniging is voor Giovanni een stukje Sardinië in Nederland en daarom komt hij er
236
Interview met Maria Fadda 19 januari 2008 te Maastricht.
74
graag.237 Zowel Giovanni als Maria benadrukken het feit dat Sardijnen heel anders zijn dan Italianen, ze noemen als verschillen dat Sardijnen meer gastvrij zijn, meer eergevoel hebben en eerlijker zijn. Ze zijn recht voor de raap, als ze iets zeggen dan doen ze dat ook, terwijl andere Italianen veel praatjes kunnen hebben. Maria wijst mij tenslotte nog op de website van het dorpje waar haar vader vandaan komt. Deze website is goed onderhouden en hier zijn bijvoorbeeld veel oude foto’s te zien van inwoners van het dorp, maar er worden ook nieuwtjes uitgewisseld van zowel de gemigreerde als de achtergebleven inwoners. Op de website is te lezen over de geschiedenis van het dorp, je kunt chatten met anderen en screensavers downloaden met panoramische beelden van het dorp. 238 Een vergelijking tussen het algemene Italiaanse centrum in Nijmegen en het Sardijnse centrum in Maastricht, zoals die hierboven omschreven zijn, laat een aantal verschillen zien. Het belangrijkste verschil is natuurlijk dat waar de Sardijnse circolo groeit en bloeit, de vereniging Traianus is opgeheven. De groei van het Sardijnse centrum wordt mede veroorzaakt door de tweede generatie die zelf lid wordt van de vereniging. Zij zijn erg betrokken bij de vereniging en vervullen verschillende functies, waaronder bestuurfuncties. Bij de vereniging Traianus was het organiseren en bijeenbrengen van de eerste generatie Italianen al moeilijk, waardoor verschillende functies binnen de vereniging niet vervuld werden. Een ander probleem bij de vereniging Traianus was het voortdurend gebrek aan financiële middelen. De Sarden hebben hier door de subsidie vanuit Sardinië veel minder last van. Dit is dan ook één van de verklaringen van het succes van de Maastrichtse circolo. Daarnaast is dat succes te verklaren door het feit dat de Sarden een homogene groep vormen in tegenstelling tot de achterban van de Nijmeegse vereniging. Die richtte zich op de Italianen in het algemeen, waardoor er vaak sprake was van onderlinge schermutselingen die mede veroorzaakt werden door de verschillende regionale afkomst. Dit zorgde ervoor dat de achterban maar moeilijk te organiseren was.
237 238
Interview met Giovanni du Chateaux 19 januari 2008 te Maastricht. www.senisonline.it
75
Conclusie In het voorgaande hoofdstuk is een beeld geschetst van het Italiaanse leven in Nederland. Binnen verschillende uiteenlopende organisaties hebben de Italianen geprobeerd een ‘Italiaans’ gevoel, un sentimento Italiano, vast te houden. In de inleiding werd duidelijk dat het oprichten van migrantenorganisaties een universeel verschijnsel is onder migranten. In de literatuur is dit verschijnsel dan ook uitgebreid bestudeerd. Toch zien we dat de Italiaanse groep op een aantal punten afwijkt van het ‘normale’ beeld dat geschetst wordt in de literatuur. Vermeulen is van mening dat de invloed van de politieke gelegenheidsstructuur tot uiting komt in het aantal organisaties en in het type organisatie dat door migranten wordt opgericht. Ook bij de Italiaanse groep zien we dit naar voren komen. Toen er binnen de Nederlandse samenleving, met het minderhedenbeleid, meer mogelijkheden kwamen om organisaties op te richten, aan het einde van de jaren zeventig en begin van de jaren tachtig, ontstond er een grote verscheidenheid aan Italiaanse initiatieven waaronder bijvoorbeeld de Italiaanse media. Toen er vervolgens vanuit de overheid, in de jaren negentig, minder mogelijkheden werden gegeven, verdwenen veel van die initiatieven echter weer. De mogelijkheden die door de overheid geboden werden hebben dus invloed gehad op het aantal Italiaanse organisaties. De invloed van de politieke gelegenheidsstructuur komt daarnaast, volgens Schrover en Vermeulen, terug in het één maken van een groep. Wanneer een migrantengroep door de overheid aangesproken wordt als één groep zullen de migranten eerder geneigd zijn zich daadwerkelijk onder die noemer te verenigen. De Italiaanse groep is echter nooit een eenheid geworden. Dit zou mede verklaard kunnen worden doordat de ‘Italianen’ vallen onder de noemer ‘Zuid-Europese gemeenschappen’. Daarmee worden ze dus niet als aparte groep aangesproken door de overheid en zijn minder geneigd zich te scharen onder de noemer ‘Italianen’. Ook de karakteristieken van de migrantengroep zelf hebben volgens de verschenen literatuur invloed op het organisatieproces. Het migratieproces, de demografische kenmerken van de groep, de invloeden uit het land van herkomst en de onderlinge contacten hebben invloed op het aantal en het karakter van de organisaties. Het aantal organisaties dat door migranten wordt opgericht is afhankelijk van het migratieproces; het emigreren zelf. Door het verhuizen van het ene naar het andere land worden nationale, etnische of quasi etnische gevoelens, zoals Moya het omschrijft, verscherpt en geïntensiveerd. Hierdoor wordt er nadruk gelegd op het anders zijn, waardoor er een ‘noodzaak’ ontstaat elkaar op te zoeken. Wanneer we kijken naar het migratieproces van de Italiaanse gastarbeidergroep is dat proces niet voor alle Italianen op dezelfde manier verlopen. Grofweg kunnen we op basis
76
van het migratieproces een onderverdeling maken in twee groepen. De eerste groep zijn de Italianen die in jaren vijftig en zestig naar Nederland zijn gekomen. Deze Italianen zijn grotendeels met een wervingscontract naar Nederland gehaald terwijl de tweede stroom Italianen voor het avontuur en vaak op de bonnefooi in Nederland terecht kwam. Vaak waren zij op rondreis door Europa en kwamen in Nederland een partner tegen. Niet alleen het migratieproces was anders, er waren meer verschillen tussen deze groepen. Zo was de tweede groep al voor vertrek actief geweest binnen bijvoorbeeld politieke partijen en andere organisaties. Deze groep was over het algemeen zeer maatschappelijk betrokken en waren ook vaak hoger geschoold. Het is opvallend om te zien dat de organisaties van Italianen in Nederland over het algemeen werden opgericht met de komst van de laatste groep Italianen. Het lijkt er dus op dat er een samenhang bestaat tussen het al dan niet zelf organiseren van de migratie en het oprichten van organisaties, waarbij diegenen die dus niet het ‘initiatief’ nemen bij migratie niet geneigd zijn verenigingen op te richten. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in de oprichting van de casa’s die door de katholieke kerk en maatschappelijk werk werden opgericht voor de Italianen van de eerste groep. Hierdoor was er minder noodzaak om zelf ook verenigingen op te richten. Ook de omvang van de groep zou volgens de literatuur invloed hebben op het aantal organisaties. Bij een grotere groep zou er dan meer vraag zijn naar migrantenorganisaties. De Italiaanse gemeenschap in Nederland is niet groot, zeker niet in vergelijking met de groepen Turken en Marokkanen, die na de Italianen naar Nederland zijn gekomen. Wanneer we dan in aanmerking nemen dat er binnen de ‘Italiaanse’ groep nog veel subgroepen bestaan, zoals we eerder concludeerden, worden de aantallen eigenlijk alleen maar kleiner. Deze subgroepen, die georganiseerd zijn op basis van regionale afkomst, hebben dan ook niet veel organisaties opgericht. Vaak is er per subgroep één organisatie in Nederland, zoals voor de Liguri. Dit in tegenstelling tot de grootste subgroep, de Sardijnen, die een goed netwerk van organisaties hebben opgebouwd in Nederland. Deze tegenstelling in het aantal opgerichte organisaties per subgroep zou verklaard kunnen worden door de omvang van de groep. Omdat de Italiaanse groep met name bestaat uit subgroepen gebaseerd op regionale herkomst laat een analyse op dat niveau zien dat de grootste subgroep de meeste organisaties heeft opgericht. Het type verenigingen dat door migranten wordt opgericht is volgens Moya vaak een voortzetting van organisaties uit het land van herkomst. De landelijke organisaties die door de Italianen in Nederland zijn opgericht waren vrijwel allemaal kopieën van verenigingen en organisaties die al bestonden in het land van herkomst. De FILEF, de ACLI en het Instituto Ferdinando Santi zijn opgericht in Italië en van daaruit overgenomen door Italianen over de hele wereld, ook in Nederland. Naast deze landelijke organisaties, zien we dat ook verenigingen op basis van regionale afkomst binnen Italië bestaan. Zo zijn er overal in Italië 77
Sardijnse circoli en Ligurische verenigingen te vinden. Zowel de landelijke als de regionale organisaties onderhouden nauwe banden met Italië. Het type organisatie dat door de Italianen in Nederland is opgericht, is dus beïnvloed door het land van herkomst. Tenslotte hebben, volgens de literatuur, ook de onderlinge contacten invloed op het ontstaan, dus op het aantal, maar ook op het voortbestaan van organisaties. Zo kunnen polarisaties uit het land van herkomst invloed hebben op verenigingen in het land van vestiging. Dit zien we terug binnen de Italiaanse groep. Het campanilismo zorgt voor een polarisatie tussen de Italianen afkomstig uit verschillende regio’s in Italië, dat komt terug in organisaties die worden opgericht voor mensen uit een bepaalde regione. Hoewel er daarnaast ook veel centra bestaan die zich richtten op de hele Italiaanse groep, zijn daarbinnen vaak onderlinge problemen en moeilijkheden en is het moeilijk om deze groep te mobiliseren. Soms gaan deze strubbelingen zo ver dat er nieuwe organisaties worden opgericht of organisaties helemaal verdwijnen, zoals de vereniging Traianus in Nijmegen. Toch zijn er relatief veel van deze algemene Italiaanse centra opgericht. Dit is te verklaren door de aantallen Italianen in Nederland en binnen de afzonderlijke steden; er waren vaak niet genoeg Italianen uit één specifieke regio om een vereniging op te richten. Het is echter ook denkbaar dat dit te maken heeft met de ecologische factoren zoals die worden omschreven door Floris Vermeulen. Deze factoren verklaren het ontstaan en voortbestaan van organisaties vanuit een interne dynamiek. Doordat verenigingen in de vorm van centra voor Italianen in het algemeen nu eenmaal de gevestigde vorm van organisatie was, bestond hiervoor een grote legitimiteit waardoor er meer centra konden worden opgericht. Maar ook de politieke gelegenheidsstructuur, in de vorm van overheidssubsidie voor deze manier van Italiaanse zelforganisaties, heeft invloed op het ontstaan en voortbestaan van de Italiaanse centra. Floris Vermeulen neemt binnen de verschenen literatuur over migrantenorganisaties een belangrijk plaats in. In zijn proefschrift onderscheidt hij drie fases in het organisatieproces van migranten. In de eerste fase moeten de migranten allereerst voorzien in de basisbehoeften en is het idee van terugkeer erg belangrijk. Voor de Italiaanse gastarbeiders werden er in Nederland in deze fase zogenaamde casa’s opgericht, dit waren een soort huiskamers voor Italianen waar ze hun spaarzame vrije tijd met andere Italianen konden doorbrengen. Het idee van terugkeer werd in de tweede fase steeds meer naar de achtergrond gedrongen. Eventuele familiehereniging vond in deze fase plaats en een tweede generatie groeit op in de samenleving van vestiging. De Italianen richtten nu zelf organisaties en verenigingen op en er ontstond een soort Italiaanse ‘wereld’ in Nederland. Dit werd vooral beïnvloed door de politieke gelegenheidsstructuur die daarvoor de gelegenheid creëerde. Vanuit de politiek bestond er in de jaren zeventig en tachtig veel aandacht voor de noden en behoeften van migranten. Dat werd in de jaren negentig en in het begin van de nieuwe eeuw 78
echter steeds minder. In deze derde fase werd de tweede generatie volwassen en verloor de eerste generatie volgens Vermeulen haar band met het land van herkomst steeds meer. Het aantal organisaties zal afnemen en uiteindelijk verdwijnen. Toch zien we dit niet geheel opgaan voor de Italiaanse groep, althans niet voor de hele Italiaanse groep. Met name de organisaties die gericht zijn op de herkomstregio Sardinië blijven ook in de derde fase actief. Zo is de eerste generatie van de Sardijnse circolo in Maastricht nog wekelijks in het centrum te vinden en worden alle activiteiten goed bezocht, niet alleen door de eerste generatie, ook de tweede generatie is actief binnen de vereniging. Zo actief zelfs dat ze functies vervullen binnen het bestuur. Deze actieve tweede generatie zien we ook terug bij de andere Sardijnse verenigingen in Nederland. Dit enthousiasme van de Sardijnse tweede generatie is te verklaren doordat de Sardijnen in Nederland een hechte groep zijn en de mogelijkheden hebben om dat groepsgevoel te uiten. Dit in tegenstelling tot Italianen uit andere regio’s, die misschien wel eenzelfde groepsgevoel hebben, maar waarvan niet genoeg mensen zijn om een netwerk van actieve verenigingen op te kunnen zetten waarin dit groepsgevoel geuit kan worden. Het onderzoek naar migrantenorganisaties is belangrijk omdat verenigingen invloed hebben op de integratie en participatie van migranten in de samenleving van vestiging. Ze kunnen dit proces bevorderen of belemmeren volgens Schrover en Penninx. In hun boek Bastion of Bindmiddel komen ze tot de conclusie dat wanneer de opvattingen van de organisatie botsen met de opvattingen in het land van vestiging, en de overheid deze verenigingen niet accepteert als gesprekspartner en daarmee de groep aanspreekt op haar brugfunctie, kan een vereniging de integratie en participatie van een migrantengroep belemmeren. In Nederland valt de Italiaanse groep binnen de groep Zuid-Europeanen die nooit echt onderdeel geweest zijn van het minderhedenbeleid. Daarmee zijn de organisaties van Italianen nooit aangesproken op hun brugfunctie tussen de Italianen en de Nederlandse maatschappij. Toch gebeurde dat indirect in zekere zin wel, omdat in de afgelopen jaren veel gemeenten subsidies afhankelijk hebben gemaakt van integratiebevorderende activiteiten. Met name de algemene Italiaanse centra zijn afhankelijk van deze subsidies, daar de regionale organisaties veelal ondersteund worden vanuit het de regio van herkomst. De regio Sardinië is het beste voorbeeld hiervan. Hoewel er dus steden in Nederland zijn die nog subsidie verstrekken, is deze vaak zo minimaal dat de Italiaanse centra daar niet van rond kunnen komen en zelden nog iets organiseren of verdwijnen. Het ontstaan van een uitgebreid netwerk van deze Italiaanse centra was dus eigenlijk als gevolg van de kansen die daarvoor geboden werden door de Nederlandse overheid. Echter door het wegvallen van de subsidie zijn de centra ook langzamerhand aan het verdwijnen, en daarmee de mogelijkheden voor Italianen om een Italiaans gevoel te beleven.
79
Hoewel over het algemeen wordt aangenomen dat de Italiaanse groep een heel succesvol integratieproces heeft doorlopen, geldt dat niet voor de hele Italiaanse groep. Met name onder de eerste generatie Italianen die in de jaren vijftig en zestig naar Nederland gekomen zijn bestaat er bijvoorbeeld veel eenzaamheid. Vaak zijn ze de Nederlandse taal niet machtig en hebben ze door de vele polarisaties binnen de Italiaanse groep ook niet veel contacten met andere Italianen. Veelal zijn de huwelijken met de Nederlandse partners stukgelopen. Vooral de Italianen die in de jaren vijftig en begin jaren zestig gekomen zijn, hebben over het algemeen geen succesvol integratieproces doorlopen. Dit komt overeen met de stelling van Penninx die van mening is dat integratie een lange termijnproces is en dat er hiervan pas sprake kan zijn bij een tweede of derde generatie. Integratie vindt niet plaats op individueel niveau, maar op groepsniveau. De Italianen als geheel laten inderdaad een positief beeld zien, de tweede generatie doet het op structureel niveau goed, en het is de verwachting dat in een volgende generatie de banden met het land van herkomst inderdaad verloren gaan. Maar uit dit onderzoek blijkt dat Italianen in Nederland eigenlijk geen geheel vormen; de Italiaanse gemeenschap laat zoveel voorbeelden van heterogeniteit zien dat er nauwelijks gesproken kan worden van een groep. Deze heterogeniteit komt met name naar voren in het campanilismo op regionaal niveau en het onderscheid in de gastarbeidergroep tussen de beginjaren en degenen die eind jaren zestig en begin jaren zeventig naar Nederland gekomen zijn. Eigenlijk zou de integratie van de Italianen dus niet op bestudeerd worden met de ‘Italianen’ groep, maar zou er gekeken moeten worden naar de groep Sardijnen, Sicilianen etc.; dit zou wel eens een heel ander beeld op kunnen leveren. In Duitsland bijvoorbeeld waar veel meer Italianen naar toe zijn gemigreerd, en dientengevolge ook de subgroepen groter zijn, vertonen de Italianen op structureel vlak veel minder vooruitgang. Daar bestaat er grote bezorgdheid over de Italiaanse tweede generatie, die een zichtbare achterstand laten zien in vergelijking met hun Duitse leeftijdsgenoten. Dit zou een bevestiging kunnen zijn van het vermoeden dat de geslaagde integratie van Italianen in Nederland meer het gevolg is van de afwezigheid van grote concentraties Italianen uit een bepaald regio dan van iets anders. Toch kan dit ook met andere factoren te maken hebben, meer onderzoek kan hier uitsluitsel over geven. Hoewel de tweede generatie Italianen het in Nederland op structureel niveau dus goed doet, kwam tijdens het onderzoek naar voren dat een deel van deze tweede generatie actief betrokken is bij de zelforganisaties. Dit in tegenstelling tot de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de analyse van het organisatieproces van Vermeulen. Hij constateert dat de organisaties in de derde fase langzaamaan verdwijnen. De hoofdvraag is daarom als volgt geformuleerd: hoe kan het dat een deel van de tweede generatie nauw betrokken blijft bij de Italiaanse groep, terwijl over het algemeen wordt aangenomen dat deze, met de maatschappelijke stijging van de tweede generatie, geïntegreerd is? En in hoeverre hebben 80
de politieke gelegenheidsstructuur en de karakteristieken van de groep daar invloed op? Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het van belang te kijken naar het soort organisaties waarin die tweede generatie actief is. De Italiaanse organisaties kunnen we grofweg onderverdelen in drie categorieën; organisaties zonder banden met het land van herkomst, de bi-nationale organisaties en de bi-lokale organisaties. De eerste groep zijn de organisaties die in het land van vestiging worden opgericht, die zich met name op ontmoeting richten en de Italianen willen helpen wegwijs te worden in de Nederlandse samenleving. Dit zijn over het algemeen de Italiaanse verenigingen en centra die zich richten op de hele Italiaanse groep. De bi-nationale organisaties zijn de organisaties uit het land van herkomst die ook in Nederland vestigingen hebben. Dit zijn eigenlijk alle organisaties die landelijk opereren in Nederland en Italië als referentiekader hebben. Hoewel ook deze organisaties zich richten op de samenleving van vestiging, worden deze bi-nationale organisaties beïnvloed door de gelijke organisaties in het land van herkomst. Een aantal van deze organisaties bestaan al niet meer, zoals de Partito communisto Italiano, en de andere zijn steeds minder actief binnen Nederland. Alleen de ACLI is nog actief in het bieden van hulp aan de Italianen in Nederland. Toch is deze minder gericht op Italië en steeds meer op het veraangenamen van het verblijf in Nederland door het regelen van pensioenen en dergelijke. Dit komt overeen met de bevindingen van Lucassen over bi-nationale organisaties en met de door Vermeulen aangegeven fases. Die verwachtte dat in de derde fase migranten zich meer en meer richtten op de samenleving van vestiging. Tenslotte bestaan er in Nederland ook Italiaanse organisaties die kunnen worden aangemerkt als bi-lokaal. Dit zijn de organisaties die gericht zijn op een stad of regio van herkomst. Binnen de Italiaanse gemeenschap in Nederland zijn het met name de Sardijnen die erin geslaagd zijn een goed netwerk van organisaties op te zetten die met elkaar en met de regio van herkomst verbonden zijn door de federatie van Sardijnse organisaties in Nederland. In tegenstelling tot de hypothese die in de inleiding geformuleerd werd, dat de tweede generatie vooral actief zou zijn in de organisaties die zich richtten op het land van vestiging, zien we echter dat de jongeren vooral actief zijn in de bi-lokale organisaties. Met name binnen de bi-lokale organisaties van Sardijnen die nog sterk gericht zijn op de regio van herkomst en daar ook nauw mee verbonden zijn, is de tweede generatie meer actief dan bij andere organisaties. Hoewel ook bij de Campani, Friulani, Veronesi, Bellunesi, Piemontesi, Calabresi en Liguri de tweede generatie geïnteresseerd is, zijn zowel zij als de organisaties niet heel actief. Dit is waarschijnlijk mede te verklaren door het feit dat deze groepen te klein zijn en niet genoeg financiële middelen hebben om een vereniging op te zetten. De Sardijnen vormen wel een redelijk grote groep en hier zien we dan ook sterke organisaties. De tweede generatie is er zo actief dat ze ook bestuursfuncties vervullen binnen de organisaties. Dat juist de verenigingen van Sardijnen zo actief zijn en blijven is niet alleen te verklaren door het feit dat 81
er veel Sardijnen in Nederland zijn, maar ook omdat de verenigingen gesubsidieerd worden door de regione Sardinië. De tweede generatie Italianen die actief zijn binnen migrantenorganisaties, zijn dus met name Sardijnen. De organisaties die zij hebben opgericht zijn sterk gericht op de regio van herkomst en hier worden dan ook nauwe banden mee onderhouden. Volgens Lucassen kunnen regelmatige en intensieve bi-lokale transnationale contacten de integratie van migranten vertragen, maar blijft deze vorm voornamelijk beperkt tot de eerste generatie. Hoewel de transnationale contacten binnen de Sardijnse groep misschien niet zo uitgebreid zijn als hiervoor omschreven, is het opvallend dat de twee personen van de tweede generatie Sardijnen waar ik mee gesproken heb, beiden werkeloos waren. Dat zou erop kunnen wijzen dat deze sterke vorm van bi-lokaal transnationalisme integratie belemmert hoewel, het causale verband ook omgekeerd kan zijn. Maar om daar daadwerkelijk iets over te kunnen zeggen is er meer onderzoek nodig naar de sociaal-economische positie van de tweede generatie Sardijnen in Nederland. Het zou interessant zijn om te achterhalen of er een verband is tussen organisatievorming en vertraagde structurele integratie en of de overheid daar invloed op kan uitoefenen door de Italianen meer als groep aan te spreken. Het lijkt er dus op dat wanneer Italianen zich organiseren op regionale herkomst er een bi-lokaal transnationalisme ontstaat dat belemmerd werkt voor de integratie, dergelijke vormen van organisatie ontstaan echter alleen wanneer er genoeg Italianen afkomstig uit dezelfde regio zijn. Hiermee lijkt het er dus op dat karakteristieken van de groep een doorslaggevende rol hebben binnen het integratieproces. Toch is dat nog maar de vraag omdat de overheid door het meer aanspreken van de Italianen als groep en het ondersteunen van initiatieven die daar ook de nadruk op leggen, zoals de vele initiatieven die zijn ontstaan in de jaren zeventig en tachtig, waarschijnlijk invloed had kunnen uitoefenen op de mate van de vorming van subgroepen binnen de Italiaanse groep. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen moet er meer onderzoek gedaan worden naar de Italiaanse emigratie. Een vergelijking van de Nederlandse case met de integratie van Italianen in andere landen (zoals Duitsland) zou hierover meer inzichten kunnen geven. Concluderend zien we dus dat de politieke gelegenheidsstructuur weinig invloed heeft op de Sardijnse organisaties in Nederland. Dit is grotendeels te verklaren doordat zij niet afhankelijk zijn van subsidies. De Sardijnse organisaties worden namelijk financieel ondersteund door de regio van herkomst. Het lijkt er dus op dat het aantal personen binnen een subgroep en de ondersteuning uit het land van herkomst voor Italiaanse organisaties in Nederland doorslaggevend zijn. Dit zijn beide karakteristieken van de groep. Het aantal en type organisaties wordt beïnvloed door zowel de politieke gelegenheidsstructuur als de karakteristieken van de groep zoals Vermeulen terecht constateert. Maar het succes en
82
voortbestaan van een organisatie wordt in het geval van de Sardijnen in Nederland voornamelijk bepaald door de karakteristieken van die groep.
83
Bronnen Literatuurlijst -
Alba, Richard Italian Americans; into the twilight of ethnicity (New Jersey 1985).
-
Alba, Richard en Viktor Nee, Remaking the American mainstream. Assimilation and contemporary immigration (Harvard 2003).
-
Amersfoort, Hans van, Immigration and the formation of minority groups: The Dutch experience 1945- 1975 (Cambridge 1982).
-
Baar, Jan van, en Maarten Schenk Alkmaarse arbeidsmigranten in de jaren ’60 (Alkmaar 2005).
-
Bertagna Federica en Marina Maccari- Clayton ‘Italien’ in: Klaus J. Bade, Pieter C. Emmer, Leo Lucassen en Jochen Oltmer eds. Enzyklopädie Migration in Europa vom 17. Jahrhundert bis zur Gegenwart (München 2007) 205-220.
-
Beukenhorst, D.J., e.a. Italianen in Nederland. Arbeidsmigranten en hun kinderen (Amsterdam 1987).
-
Beukenhorst, D.J. en T. Pennings Survey Italianen (Amsterdam 1989).
-
Bovenkerk, Frank Italiaans ijs, de opmerkelijke historie van Italiaanse ijsmakers in Nederland (Amsterdam 1983).
-
Brouwers-Kleywegt, H., C. Marinelli en E. Nuijten-Edelbroek Italianen in Nederland. Een onderzoek naar de mate van integratie van Italiaanse werknemers in Nederland (Rotterdam 1976).
-
Brussa, Licia, Carla Plebani en Rina van der Putten Is jouw vader ook een pizza bakker? Onderzoeksrapport (Hengelo 1986).
-
Bult, E.J., R.M. de Prez en R.G. Scalzo Romeinen, bankiers en gastarbeiders: Italianen in Delft (Delft 1996).
-
Chotkowski, Margaret, Vijftien ladders en een dambord. Contacten van Italiaanse migranten in Nederland 1860-1940 (Amsterdam 2006).
-
Cottaar, Annemarie Ik had een neef in Den Haag. Nieuwkomers in de twintigste eeuw (Zwolle 1998).
-
Elteren, M.C.M. van, Staal en arbeid. Een sociaal-historische studie naar industriële accommodatieprocessen onder arbeider en het desbetreffende bedrijfsbeleid bij Hoogovens in IJmuiden, 1924-1966 (Leiden 1986).
-
Foner, Nancy, From Ellis island to JFK. New York’s two great waves of immigration (New York 2000).
-
Gabaccia, Donna R. Italy’s many diasporas (Londen 2000).
84
-
Giordino, Cristian, 'Die italienische Minderheit', in: Rita Polm ed., Etnische Minderheiten in der Bundesrepublik Deutschland: ein lexicon (München 1995) 229241.
-
Goedings, Simone Labor migration in an integrating Europe. National migration policies and the free movement of workers 1950-1968 (Den Haag 2005).
-
Graaf, H. de Functies eigen organisaties buitenlanders (Den Haag 1983).
-
Groenendijk, Kees ‘Verboden voor Tukkers. Reacties op rellen tussen Italianen, Spanjaarden en Twentenaren in 1961’ in: Frank Bovenkerk, Frank Buijs en Henk Tromp Wetenschap en partijdigheid. Opstellen voor André J.F. Köbben (Assen 1990).
-
Harst, Gerard van der, en Leo Lucassen Nieuw in Leiden: plaats en betekenis van vreemdelingen in een Hollandse stad (1918-1955) (Leiden 1998)
-
Heelsum, A.J. van Migrantenorganisaties in Nederland. Deel 2 Het functioneren van de organisaties (Utrecht 2004).
-
Hondius, Dienke, Gemengde huwelijken gemengde gevoelens. Hoe Nederland omgaat met etnisch en religieus verschil (Amsterdam 1999).
-
Lettinga, Aukje Laat zien en horen dat jullie Italianen zijn. Een vergelijkend onderzoek naar de Italiaanse gemeenschappen van Delft en Utrecht (1960-2007) (Doctoraalscriptie migratiegeschiedenis Universiteit Leiden 2007).
-
Lindo, Flip Zuideuropeanen in Nederland (Portugezen, Spanjaarden, Italianen, Grieken en Joegoslaven) Een inventarisatie van hun positie en een inventarisatie van onderzoek (Rijswijk 1988).
-
Lindo, Flip, ‘Het stille succes. De sociale stijging van Zuideuropese arbeidsmigranten in Nederland’ in: H. Vermeulen en Rinus Penninx Het democratisch ongeduld. De emancipatie en integratie van zes doelgroepen van het minderhedenbeleid (Amsterdam 1994) 117-145.
-
Lucassen, Leo, ‘migrantenorganisaties vroeger en nu: een inleiding’, in: Leo Lucassen ed., Amsterdammer worden. Migranten, hun organisaties en inburgering 1600-2000 (Amsterdam 2004).
-
Lucassen, Leo, ‘Is transnationalism compatible with assimilation? Examples from Europe since 1850’ in: Institut für Migrationforschung und Interkulturelen Studien – Beiträge 29 (2006) 15-35.
-
Lunardo, Maria, Slechts gezelligheid? Een onderzoek naar het functioneren van Italiaanse zelforganisaties in Rotterdam in de jaren ’70 (Scriptie Maatschappijgeschiedenis Erasmus Universiteit Rotterdam 1993).
-
Mak, Geertje, Sporen van verplaatsing. Honderd jaar nieuwkomers in Overijssel (Kampen 2000).
85
-
Moya J.C., ‘Immigrant associations: a global and historical perspective’ in: Journal of ethnic and migration studies 31, No. 5 (2005) 833-864.
-
Nelissen, Henny en Boudewijn Sittrop Ervaren jaren methodiekboek. Griekse, Italiaanse, Spaanse, Portugezen, Kaapverdiaanse, Sloveense, Kroatische, Joegoslavische, Macedonische en Bosnische ouderen in Nederland (Utrecht 2001).
-
Penninx, Rinus, ‘Integration processes of migrants: research findings and policy lessons’, in: Demetrios G. Papademetriou, Europe and its immigrants in the 21st century: a new deal or a continuing dialogue of the deaf? (Washington 2006).
-
Penninx, R. en M. Schrover Bastion of bindmiddel? Organisaties van immigranten in historisch perspectief (Amsterdam 2001).
-
Penninx, R. en B. Slijper, Voor elkaar? Integratie, vrijwilligerswerk en organisaties van migranten (Amsterdam 1999).
-
Pichler, Edith, 'Migrazione ed economia etnica:la piccola imprenditoria Italiana a Berlino', in: Marcello delle Bonne e Umberto Melotti eds. Immigrazione in Europa strategie di inclusine esclusione (Rome 2004) 119-147.
-
Portes, Alejandro, ‘Introduction: the debates and significance of immigrant transnationalism’ in: Global Networks 1, No. 3 (2001) 181-193.
-
Portes, Alejandro, Luis E. Guarnizo en Patricia Landolt, ‘The study of transnationalism: pitfalls and promise of an emergent research field’ in: Ethnic and racial studies 22, No. 2 (1999) 217-237.
-
Portes, Alejandro, ‘Conclusion: Towards a new world- the origins and effects of transnational activities’ in: Ethnic and racial studies 22, No. 2 (1999) 463-477.
-
Rieker, Yvonne, Ein stück Heimat findet man ja immer: die Italienische einwanderung in die Bundesrepublik (Essen 2003).
-
Schönwälder, Karin 'Assigning the state its rightful place? Migration, integration an the state in Germany', in: Leo Lucassen, David Feldman and Jochen Oltmer eds., Paths of integration: migrants in western Europe (1880-2004) (Amsterdam 2006).
-
Schrover, M. en F. Vermeulen, ‘Immigrant associations’ in: Journal of ethnic and migration studies 31, No. 5 (2005) 823-832.
-
Snel, Erik, Godfried Engbersen en Arje Leerkes, ‘Transnational involvement and social integration’, in: Global Networks 6, 3 (2006) 285-308.
-
Suurenbroek, F. en Marlou Schrover, ‘A separate language, a separate identity? Organisations of Frisian migrants in Amsterdam in the late nineteenth and early twentieth centuries’, in: Journal of ethnic and migration studies 31, No. 5 (2005) 9911005.
-
Tinnemans, Wil ed. L’Italianità. De Italiaanse gemeenschap in Nederland (Amsterdam 1991). 86
-
Tinnemans, Wil Een gouden armband: een geschiedenis van mediterrane immigranten in Nederland (1945-1994) (Utrecht 1994).
-
Trappenburg, Marga, 'Had het anders gekund? Over het Nederlandse integratiebeleid', in: Huib Pelikaan en Marga Trappenburg eds. Politiek in de multiculturele samenleving (Amsterdam 2003) 13-37.
-
Vermeulen, F., ‘Organisational patterns: Surinamese and Turkish associations in Amsterdam, 1960-1990’, in: Journal of ethnic and migration studies 31, No. 5 (2005) 951-973.
-
Vermeulen, F. The immigrant organising process. The emergence and persistence of turkish immigrant organistions in Amsterdam and Berlin and Surinamese organisations in Amsterdam 1960-2000) (Proefschrift 2005).
-
Vogel, Jaap Nabije vreemden. Een eeuw wonen en samenleven (Den Haag 2005).
-
Waalwijk, J. M. en Drs. M. de Smidt Werk in trek. Documentatie over aantal en plaats van de buitenlandse arbeiders in Nederland sept 66 en feb 67 in kaart tabel en toelichting (Utrecht 1967)
-
Wals, H. F. L. Peregrinus in het zilver. 25 jaar welzijnswerk buitenlanders (Beverwijk 1981).
87
Websites -
www.acli.it
-
www.comitesolanda.nl
-
www.filef.info
-
www.hyves.nl
-
www.institutosanti.org
-
http://italianen-in-nederland.hyves.nl
-
http://italianinolanda.hyves.nl
-
http://italianirotterdam.hyves.nl
-
www.italiansonline.net
-
www.italians.nl
-
www.iicamsterdam.esteri.it
-
www.iisg.nl/hbm/
-
www.liguridolanda.it
-
www.ligurinelmondo.it
-
www.lize.nl
-
www.ondaitaliana.org
-
www.regione.piemonte.it
-
www.sardimondo.com
-
www.senisonline.it
-
www.statline.cbs.nl
88
Interviews
-
Gesprek met het bestuur van het Centro Italiano IJmond 6 november 2007 te Heemskerk
-
Interview met de heer Affrunti 8 november 2007 te Leiden
-
Interview met de heer Boniotti 14 november 2007 te Amsterdam
-
Interview met de heer Scalzo 22 november 2007 te Delft
-
Gesprek met mevrouw Argiolas 23 november 2007 te Amsterdam
-
Interview met de heer Cogoni 4 december 2007 te Amsterdam
-
Interview met de heer Lai 7 december 2007 te Molenhoek
-
Gesprek met de heer Calliere 12 december 2007 te Amsterdam
-
Interview met de heer Fadda en de heer Matzens 19 januari 2008 te Maastricht
-
Interview met Maria Fadda 19 januari 2008 te Maastricht
-
Interview met Giovanni du Chateaux 19 januari 2008 te Maastricht
-
Interview met de heer Agus 25 januari 2008 te Arnhem
-
Interview met de heer Pintore 25 januari 2008 te Enschede
Telefoongesprekken -
Telefoongesprek met mevrouw Cheraz uit Groningen 14 december 2007
-
Telefoongesprek met de heer Torado uit Arnhem 17 december 2007
-
Telefoongesprek met de heer Ferrando uit Renkum 19 december 2007
-
Telefoongesprek met de heer Bosco uit Ede 7 januari 2008
-
Telefoongesprek met mevrouw Bridda uit Arnhem 10 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Trinchillo uit Den Haag 18 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Toffoletto uit Groningen 21 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Fiumara uit Haarlem 27 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Pappalardo uit Purmerend 29 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer di Maio uit Deventer 29 januari 2008
-
Telefoongesprek met mevrouw Braggion uit Maastricht 29 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Baldussu uit Urmond 30 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Cadino uit Vaals 30 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Putzu uit Zutphen 30 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Latino uit Tegelen 30 januari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Carletti uit Rotterdam 2 februari 2008
-
Telefoongesprek met de heer Ferrari uit Den Helder 16 december 2008
89
Archieven Archief vereniging ‘Traianus’ Nijmegen -
Statuten vereniging ‘Traianus’
-
Brief van de heer Carere namens de vereniging Traianus aan het Italiaanse consulaat-generaal te Amsterdam, verstuurd op 8 januari 1999.
-
Bezwaarschrift overeenkomstig raadsvoorstel welzijnssubsidies van de vereniging ‘Traianus’ aan de gemeenteraadsleden en de heer G. van Rumund, wethouder, 27 oktober 1999.
-
Il Giornale 1 afl. 1 (1997).
-
Il Giornale 1 afl. 2 (1997).
-
Il Giornale 2 afl. 4 (1998).
-
Il Giornale 2 afl. 5 (1998).
-
Il Giornale 3 afl. 6 (1999).
-
Il Giornale 3 afl. 7 (1999).
-
Flyers.
Persoonlijk Archief de heer Boniotti -
Video met eerste video uitzending Passaporto
-
Tonino Boniotti en Daniela Tasca De spaghettiflat. Little Italy in de polder ARCOBALENO media productions 2007.
-
Tonino Boniotti Klein Italië in Delft
-
Tonino Boniotti De Spaghettivreters. Italianen in Amsterdam
-
Tonino Boniotti Tussen hemel en aarde
-
La Strada 7 afl. 1 (1987).
-
La Strada 11 afl. 17 (1987).
-
Il Calamaio 1 afl. 3 (1984).
-
Il Calamaio 2 afl. 2 (1985).
Overig -
Informazioni dal Comites-Olanda 1 (2006).
-
Lize Bulletin 16 afl. 55 (2007).
-
Gens Ligustica in Orbe 18 afl. 4 (2007).
-
Trouw 23 oktober 2007.
90
Bijlage Database van Italiaanse organisaties in Nederland (1945-2007)
91
Inleiding Deze database bestaat uit alle Italiaanse organisaties die in Nederland zijn opgericht vanaf de Tweede Wereldoorlog. De definitie van Italiaanse organisaties is bewust heel breed gehouden zodat een zo compleet mogelijk overzicht gegeven kan worden van alle activiteiten die ontplooid zijn voor en door Italianen in Nederland. Het is echter heel goed mogelijk dat er een aantal organisaties (nog) niet zijn opgenomen in de database, deze moet dan ook vooral gezien worden als een mogelijkheid voor verder onderzoek en aanvullingen. Als uitgangspunt voor de database diende drie lijsten samengesteld door het Lize, het Italiaans consulaat-generaal in Amsterdam en de heer Paquale Adesso die vertegenwoordiger van het consulaat-generaal is geweest in Zuid- Nederland. Deze lijsten zijn aangevuld met gegevens verkregen uit het handelsregister van de kamer van koophandel, gegevens van het internet, uit boeken, uit scripties en gegevens over verenigingen en organisaties die naar voren kwamen in interviews. De gevonden gegevens waren echter grotendeels incompleet en verouderd. Daarom heb ik getracht van alle in de database ingevoerde organisaties, de gegevens met een contactpersoon te verifiëren en iets meer te weten te komen over de organisatie. Omdat veel van de organisaties niet meer bestaat was dit geen makkelijke opgave. Toch ben ik erin geslaagd over een groot deel van de organisaties meer gegevens te krijgen. Door in afgenomen interviews en telefoongesprekken steeds door te vragen naar andere, in dezelfde (Nederlandse) regio, ontwikkelde activiteiten en daarbij ook adressen of namen te noemen kwam ik steeds meer te weten over de betreffende regio. Hoewel deze methode heel succesvol was, waren er ook organisaties waar ik geen telefoonnummer van had en die ook niet kon achterhalen. Deze organisaties heb ik aangeschreven met dezelfde vragen die ik stelde in de telefoongesprekken, hier kwam echter niet veel respons op. Tenslotte heb ik de organisaties waarvan ik zeker wist dat ze bestaan (hebben) ingevoerd met de voor handen zijnde gegevens. Hoewel de database digitaal is, heb ik deze scriptie een lijst opgenomen met alle in de database voorkomende organisaties. Naast de naam van de organisatie heb ik in deze lijst ook de plaats, de regio of stad van referentie, het begin- en eventueel eindjaar en of de verenigingen opgeheven zijn of nog bestaan opgenomen. Wanneer er bij begin- en eindjaar 9999 is ingevuld betekend dat dat de vereniging nog actief is. Wanneer er niets is ingevuld zijn de gegevens niet bekend. In de database zelf zijn echter meer gegevens te vinden en deze kan geraadpleegd worden via het IISG.
92
Vragenlijst Italiaanse Organisatie 1.Wat is de naam van de vereniging?
2. Wat is het (laatste) adres van de vereniging? Staat en huisnummer : Postcode
:
Plaats
:
Telefoonnummer
:
Dit is het adres
van een contactpersoon/ van het pand waar de vereniging zich
bevind239 3. Is de vereniging wel eens verhuisd? Zo ja wat was het oude adres? Straat en huisnummer: Postcode
:
Plaats
:
4. Wanneer is de vereniging opgericht? 5. Bestaat de vereniging nog? Ja / Nee Zo nee: wanneer is de vereniging opgeheven?
240
6. Heeft de vereniging een eigen pand? Ja / Nee 7.Is de vereniging plaatselijk, regionaal of landelijk gericht? 8. Is de vereniging ingeschreven in de Kamer van Koophandel? Ja / Nee 9. Is de vereniging gericht op Italianen uit een bepaalde regio in Italië? Ja / Nee Zo ja welke regio? 10. Wat is de doelstelling van de vereniging?
239 240
Doorhalen wat niet van toepassing is. Wanneer de vereniging is opgeheven, wi lt u de vragenlijst dan invullen naar de laatst bekende gegevens?
93
11. Wat voor activiteiten worden er georganiseerd? Kunt u een aantal voorbeelden geven?
12. Kunt u per activiteit aangeven hoe vaak deze activiteiten per jaar worden georganiseerd? (U kunt dat er eventueel achter schrijven) 13. Hoeveel mensen komen er ongeveer op de activiteiten af?
14. Hoeveel leden heeft de vereniging?
15. In hoeverre is de tweede generatie actief binnen de vereniging? Bezoeken ze de vereniging regelmatig? Ja / Nee Zo ja hoe vaak ongeveer? Organiseren ze activiteiten? Ja / Nee Zo ja hoe vaak ongeveer? Vervullen ze bestuursfuncties? Ja / Nee Zo ja wat voor functie?
94
16. Bestaan er in de omgeving nog andere Italiaanse organisaties/verenigingen? Ja / Nee Zo ja: Naam : Adres : Telefoonnummer: 17. Hebben er in de omgeving nog andere Italiaanse organisaties/verenigingen bestaan? Bijvoorbeeld een “casa Italiana”? Ja / Nee Zo ja: Naam : Adres : Datum oprichting
:
Datum opheffing
:
18. Heeft de vereniging veel contacten met andere Italiaanse organisaties? Ja / Nee Zo ja met: 1. Naam : Plaats : 2. Naam : Plaats : 3. Naam : Plaats : 19. Heeft de vereniging veel contacten met de gemeente? Ja / Nee Zo ja waarover?
20. Ontvangt de vereniging subsidie? Ja / Nee Zo ja: van wie? 21. Gegevens contactpersoon Naam : Adres : Telefoonnummer: Functie binnen de vereniging
sinds
Alle gegevens worden vertrouwelijk verwerkt
95
Lijst met organisaties
96
Naam Italiaans informatie en 1 inloopcentrum
Plaats
Herkomstregio/-stad
Amsterdam
Niet gespecificeerd
Beginjaareindjaar Opgeheven
-9999 N
2 Circolo Sardo Amsterdam
Amsterdam
Sardinië
J
3 FILEF Amsterdam
Amsterdam
Niet gespecificeerd
J
4 Club Sportivo Italiano
Amsterdam
Niet gespecificeerd
J
Centro Culturale Italiano 5 "Carlo Levi"
Amsterdam
Niet gespecificeerd
J
6 Casa Italiana Amsterdam
Amsterdam
Niet gespecificeerd
J
7 Stichting Madonna Filippa
Amsterdam
Niet gespecificeerd
-9999 N
Associazione del 8 Piemontesi nel Mondo
Amsterdam
Piemonte
-9999 N
Italiaanse Initiatiefgroep Colletivo d'emigrazione 9 Amsterdam
Amsterdam
Niet gespecificeerd
-9999 N
Italiaans Cultureel Instituut 10 Amsterdam
Amsterdam
Niet gespecificeerd
11 Associazione Pensionati
Amsterdam
Niet gespecificeerd
-9999 N
Italiaanse Vereniging 12 Leonardo da Vinci
Alblasserdam
Niet gespecificeerd
-9999 N
Circolo Veronesi nel Mondo 13 Alkmaar
Alkmaar
Verona
J
14 Gruppo Sardo "A. Sengi"
Alkmaar
Sardinië
J
Italiaans cultureel 15 centrum/CRLI
Alkmaar
Niet gespecificeerd
J
Italiaanse Vereniging 16 Circolo Sandro Pertini
Almelo
Niet gespecificeerd
-9999 N
19729999
N
97
Associazione Siciliani nel 17 Mondo Apeldoorn e Dintorni Apeldoorn
Sicilië
CIRCOLO RICREATIVO 18 LAVORATORI ITALIANI
Apeldoorn
Niet gespecificeerd
J
19 Associazione Calcio Azzuri
Apeldoorn
Niet gespecificeerd
-9999 N
Federazione Dei Circoli 20 Sardi in Olanda
Arnhem
Sardinië
19949999
N
Associazione Bellunesi Nel 21 Mondo "Famiglia d'Olanda"
Arnhem
Belluno
19801995
J
Circolo Ricreativo 22 Lavoratori Italiano Arnhem
Arnhem
Niet gespecificeerd
19659999
N
Circolo Sardo "Amici 23 Mediterreanei"
Arnhem
Sardinië
19739999
N
Italiaanse Vereniging 24 Arnhem
Arnhem
Niet gespecificeerd
-9999 N
Associazione Nazionale Invalidi e pesnionati Italiani 25 in Olanda ANIPIO
Arnhem
Niet gespecificeerd
-9999 N
Stichting Centro Culturale 26 Italiano
Beverwijk
Niet gespecificeerd
J
27 Nuestra Casa Nostra
Beverwijk
Niet gespecificeerd
1964-
J
28 Casa Nostra
Beverwijk
Niet gespecificeerd
19581964
J
Associazione Sportivo Inter 29 Heemskerk
Beverwijk
Niet gespecificeerd
19721988
J
Associazione Ricreativa 30 Italiana
Beverwijk
Niet gespecificeerd
31 Stichting Vesta
Delft
Niet gespecificeerd
19621968
J
32 Comites Olanda
Delft
Niet gespecificeerd
19859999
N
33 Associazione Italiana Delft
Delft
Niet gespecificeerd
19729999
N
Circolo democratico Italiano 34 Club Italia
Den Bosch
Niet gespecificeerd
1965-
J
-9999 N
J
98
Associazione Campani in 35 Olanda l'Aia
Den Haag
Campania
19859999
N
36 Casa Italiana
Den Haag
Niet gespecificeerd
19671972
J
Il Calamaio Rivista di cultura dell'emigrazione 37 Italiana in Olanda
Den Haag
Niet gespecificeerd
1983-
J
38 La voce d'Italia (Krant)
Den Haag
Niet gespecificeerd
Centro Socio Culturale Dell' 39 AIA
Den Haag
Niet gespecificeerd
19729999
N
40 Il Fogolâr Furlàn D'Olanda
Den Haag
Friuli
19699999
N
41 Il Coro dell'Aia
Den Haag
Friuli
Sardische vereniging 42 "S'argiola"
Den Haag
Sardinië
19809999
N
Circolo Ricreativo 43 Lavoratori Italiani Deventer
Deventer
Niet gespecificeerd
19709999
N
Landelijke Vereniging 44 Muska Maghedda
Diemen
Sardinië
-9999 N
Italiaanse vereniging voor 45 Dieren en omstreken
Dieren
Niet gespecificeerd
-9999 N
46 Club Italia(no)
Dordrecht
Niet gespecificeerd
J
Associazione Regionale Famiglie Emigrati Calabresi 47 'La Jonica'
Ede GLD
Calabria
19849999
N
Italiaanse vereniging 48 Eerbeek
Eerbeek
Niet gespecificeerd
19809999
N
49 Centro Italiano
Eindhoven
Niet gespecificeerd
Vereniging ITAL Puro 50 Gelato Italiano
Enschede
Veneto
51 FILEF Enschede
Enschede
Niet gespecificeerd
Circolo Sardo "Eleonora" 52 d'Arborea
Enschede
Sardinië
-1968 J
?
J 19729999
N
J 19819999
N
99
19599999
53 Tutti Noi
Enschede
Niet gespecificeerd
N
Comitato Culturale Italiano 54 Kerkrade
Eygelshoven
Niet gespecificeerd
55 Noi Stessi
Groningen
Niet gespecificeerd
56 Voetbalclub Italian Boys
Groningen
Niet gespecificeerd
-9999 N
Circolo Sardo 57 'Gennargentu' Groningen
Groningen
Sardinië
-2007 J
U.L.E.V. Circolo di 58 Groningen
Groningen
Veneto
J
Federazione Italiana Lavoratori E Famiglie 59 Groningen
Groningen
Niet gespecificeerd
J
60 Club Italiano
Groningen
Niet gespecificeerd
J
Piemontesi nel Mondo 61 Groningen
Groningen
Piemonte
J
Haarlems-Italiaanse 62 voetbalvereniging 'Cariocas' Haarlem
Niet gespecificeerd
J
63 ACLI Haarlem
Haarlem
Niet gespecificeerd
-2002 J
64 Bocce vereniging Haarlem
Haarlem
Niet gespecificeerd
-9999 N
Associazione Famiglie 65 Italiane
Haarlem
Niet gespecificeerd
1992-
J
66 Casa Nostra
Haarlem
Niet gespecificeerd
19621992
J
Stichting Italiaans Centrum 67 in Haarlem
Haarlem
Niet gespecificeerd
19922004
J
68 Centro Italiano Ijmond
Heemskerk
Niet gespecificeerd
20019999
N
Consiglio Generale degli 69 Italiani all’Estero C.G.I.E.
Heemstede
Niet gespecificeerd
-9999 N
Associazione Genitori 70 Italiani
Heerhugowaard
Niet gespecificeerd
J
J 19799999
N
100
Comitato Italiano di Heerlen 71 e ditorni
Heerlen
Niet gespecificeerd
Centro Ricreativo Lavoratori 72 Italiani Hengelo
Hengelo
Niet gespecificeerd
19669999
N
Stichting Italianen in Zuid73 Limburg
Hoensbroek
Niet gespecificeerd
19859999
N
Stichting Centro Culturale 74 Italiano
Hoorn
Niet gespecificeerd
?
Centro Italiano "La 75 Speranza" Leeuwarden
Leeuwarden
Niet gespecificeerd
J
76 Circolo "Sardegna"
Maastricht
Sardinië
77 Z.V.V. Circolo Sardegna
Maastricht
Sardinië
Associazione Veronesi nel Mondo "L'Arena" 78 Maastricht
Maastricht
Verona
19709999
N
79 Traianus
Nijmegen
Niet gespecificeerd
19892004
J
80 Siciliani nel Mondo
Nijmegen
Sicilië
81 Associazione ACLI
Oldenzaal
Niet gespecificeerd
82 ACLI Purmerend
Purmerend
Niet gespecificeerd
83 Club Italia d'Purmerend
Purmerend
Niet gespecificeerd
19709999
N
Italiaans centrum ACLI 84 Rijssen
Rijssen
Niet gespecificeerd
19621985
J
Forum Associazione 85 Italiana
Rijswijk ZH
Niet gespecificeerd
19929999
N
86 Circolo Italiano Rotterdam
Rotterdam
Niet gespecificeerd
1960-
J
Commissione Operaia 87 Italiana del Rijnmond
Rotterdam
Niet gespecificeerd
1976-
J
Italiaanse Commissie 88 Rotterdam
Rotterdam
Niet gespecificeerd
-9999 N
19729999
N
-9999 N
J 19769999
N
J
J
101
Associazione Sportivo 89 Garibaldina
Rotterdam
Niet gespecificeerd
90 Gruppo Donne Rotterdam
Rotterdam
Niet gespecificeerd
J
91 Partenopea
Rotterdam
Campania
J
92 Partito Communisto Italiano
Rotterdam
Niet gespecificeerd
J
93 Casa Italiana Rotterdam
Rotterdam
Niet gespecificeerd
94 Quattro Mori
Rotterdam
Sardinië
Stichting Italiaans 95 trefcentrum Rotterdam
Rotterdam
Niet gespecificeerd
96 FILEF Rotterdam
Rotterdam
Niet gespecificeerd
Sociëteit Circolo Sardo su 97 Nuraghe
Sittard
Sardinië
19799999
N
98 S.C. Crit-Boccia Tegelen
Tegelen
Niet gespecificeerd
19799999
N
Associazione Sportivo 99 Karalis
Tilburg
Niet gespecificeerd
Comitato Italiano Sittard en 100 omgeving
Urmond
Niet gespecificeerd
Stichting Patronato A.C.L.I. 101 Nederland
Utrecht
Niet gespecificeerd
102 'La Casa Italiana' Utrecht
Utrecht
Niet gespecificeerd
1960-
J
"Comunita Organizzata Italiana Utrecht" (C.O.I. 103 Utrecht)
Utrecht
Niet gespecificeerd
19839999
N
La Strada Periodico per 104 lavoratori Italiani in Olanda
Utrecht
Niet gespecificeerd
19761987
J
Circolo Ricreativo 105 Lavoratori Italiani Utrecht
Utrecht
Niet gespecificeerd
19701983
J
Stichting Patronato A.C.L.I. 106 Nederland
Utrecht
Niet gespecificeerd
1959-
19561988
?
J
J 19889999
N
J
J 19699999
N
-9999 N
-9999 N
102
Landelijk Inspraakorgaan 107 Zuid-Europeanen
Utrecht
Niet gespecificeerd
19899999
N
108 Comitato Italiano Vaals
Vaals
Niet gespecificeerd
19759999
N
Associazione Nazionale 109 Siciliani nel Mondo
Venendaal
Sicilië
110 ACLI Heerlen
Venlo
Niet gespecificeerd
J
111 CRLI Venlo
Venlo
Niet gespecificeerd
J
Italianen in Rotterdam 112 Hyves
Virtueel
Niet gespecificeerd
-9999 N
113 Italians d'Olanda
Virtueel
Niet gespecificeerd
20069999
N
114 Italians Online
Virtueel
Niet gespecificeerd
20029999
N
115 Italiani in Olanda Hyves
Virtueel
Niet gespecificeerd
-9999 N
Passaporto (Italiaans 116 televisieprogramma)
Virtueel
Niet gespecificeerd
J
Aria d'Italia 117 (Radioprogramma)
Virtueel
Niet gespecificeerd
Italianen-in-Nederland 118 Hyves
Virtueel
Niet gespecificeerd
Associazione Liguri 119 d'Olanda
Wormerveer
Liguria
Associazione Pensionati 120 Italiani
Zaandam
Niet gespecificeerd
J
121 Instituto Ferdinando Santi
Zaandam
Niet gespecificeerd
-9999 N
Centro Culturale Ricreativo 122 Lavoratori Italiani Zutphen
Zutphen
Niet gespecificeerd
-9999 N
1981-
J
-9999 N 19979999
19889999
N
N
103
www.lize.nl
104