1 Ulrike Meinhof, ‘ontaarde moeder’
1
Het is een prachtige dag in mei en de zon beschijnt een ruime, witgepleisterde villa in de Miquelstraße in een chique wijk in het zuidwesten van Berlijn. De villa huisvest het Deutsche Zentralinstitut für Soziale Fragen van de Vrije Universiteit. In de leeszaal van het instituut zit een jongeman zenuwachtig te roken, tegenover hem zit een 36-jarige vrouw die eveneens de ene na de andere sigaret opsteekt. Het zijn Andreas Baader en Ulrike Meinhof. De 27-jarige Baader is inmiddels al gearresteerd voor een brandaanslag, maar mag onder bewaking met de bekende journaliste Ulrike Meinhof aan een boek over marginale jongeren werken. Zijn twee bewakers vervelen zich. Maar niet voor lang. Twee jonge vrouwen zijn binnengekomen en laten om elf uur Gudrun Ensslin en een man binnen, beiden met bivakmuts op en bewapend met revolvers. Ze schieten een medewerker van het instituut in zijn arm en stormen de leeszaal binnen. De bewakers worden verblind door een traangaspistool. Een heftig gevecht volgt. In het strijdgewoel springt Baader uit het raam. Meinhof, die van de bevrijdingsactie op de hoogte was, maar net zou doen alsof ze van niets wist en dus zou blijven zitten, nam het besluit van haar leven. Ze sprong Baader achterna, een toekomst vol geweld tegemoet.2 Ulrike Meinhof wordt vaak neergezet als de moeder van het Duitse terrorisme, zoals zich dat in de Rote Armee Fraktion (raf ) en aanverwante groepen vanaf 1970 tot in de jaren negentig in de 21
Bondsrepubliek manifesteerde. In de volksmond werd de raf als Baader-Meinhof-Bande of -Gruppe aangeduid, al naargelang de politieke positionering van de spreker. Meinhof was geen onbekende in het publieke debat. Toen ze op 14 mei 1970 aan de bevrijding van Andreas Baader deelnam, was ze een gevierd publiciste. Ze was de pupil van de Oost-Duitse communisten en ster van de Hamburgse mediajetset. Ze was getrouwd, gescheiden en had twee dochtertjes. De Duitse media smulden van Meinhofs val. Iedereen vroeg zich af wat Meinhof bezielde om haar succesvolle bestaan als auteur en programmamaakster op te geven. In de veertig jaar die er sindsdien zijn verstreken, keerde en keert die vraag nog steeds terug: waarom? Waarom liet ze haar kinderen in de steek en nam ze deel aan bankovervallen, autodiefstallen en bomaanslagen? Waarom liet ze zich door de intellectuele laagvliegers Andreas Baader en Gudrun Ensslin inpakken? En waarom pleegde ze in 1976, vier jaar nadat ze was gearresteerd, zelfmoord in haar cel in Stammheim? Wat de analyse van Meinhofs radicale biografie en de daaromheen ontstane beeld- en mythevorming zo interessant, maar ook ingewikkeld maakt, is dat Meinhof op het moment dat ze ‘terroriste’ werd, al een carrière als publieke figuur had opgebouwd. Ze was niet zomaar iemand. Ze had veel vrienden, ook hooggeplaatsten, maar minstens net zoveel vijanden, vooral onder de conservatieve politieke elites. Haar aansluiting bij de raf was een splijtzwam, die de tegenstellingen tussen links en rechts in de West-Duitse politieke cultuur aanscherpte. Tevens lieten de mediareacties op haar keuze voor het terrorisme – in het bijzonder de mythe rond het ‘verraad’ aan haar dochters – zien hoe vastgeroest de rolpatronen in het West-Duitsland van de jaren zestig en zeventig nog lagen, en hoezeer privé en politiek met elkaar verweven waren.3 Dit verhaal is als eerste hoofdstuk een goed voorbeeld van de stelling dat de speelruimte van een vrouwelijke terrorismeverdachte niet alleen wordt bepaald door de organisatie waarvan ze lid is, maar net zo goed door de beeldvorming en media-aandacht die haar in gijzeling kan houden.
22
g e va ar li j k e v r o uw en
Het begin van een radicale carrière Eerst gaan we terug naar 1934, toen Ulrike als tweede dochter in een nationaal-conservatief, evangelisch-luthers gezin in het Noord-Duitse Oldenburg ter wereld kwam. Vader Meinhof was het jaar daarvoor toegetreden tot de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (nsdap, de nazipartij) en werd als beloning in 1934 directeur van het stadsmuseum in Jena. Haar moeder, Ingeborg Meinhof, stamde uit een socialistisch milieu. Nadat haar echtgenoot in 1940 aan kanker was gestorven, nam ze een negentienjarige studente en studievriendin, Renate Riemeck, als onderhuurster bij zich in huis. De twee vrouwen kregen al snel een liefdesrelatie. In 1945 wist het gezin Meinhof-Riemeck net op tijd voor het Rode Leger uit naar het Westen te vluchten. Samen met haar twee ‘moeders’ en zus Wienke kwam de elfjarige Meinhof via het Beierse Berneck in 1946 weer in Oldenburg terecht. In de kringen van het nationaal-conservatieve protestantse ‘Bildungsbürgertum’ in Oldenburg ontwikkelde Ulrike een brede, maar nog redelijk apolitieke belangstelling. In 1949 stierf haar moeder, haar zus verliet het huis en Ulrike bleef achter met een stiefmoeder die veel van huis was. In deze omstandigheden vormde Ulrike, die een trouwe kerkganger was, een christelijkradicaal geïnspireerde oppositionele houding tegenover alles wat naar autoriteit, conservatisme of schijnheiligheid riekte. Haar stiefmoeder stimuleerde haar in die houding met haar eigen zelfstandige wetenschappelijke carrière en politieke engagement. Riemeck verdoezelde haar vroegere lidmaatschap van de nsdap en sloot zich aan bij een groep sociaaldemocraten en antifascisten. Ze deed het voorkomen of zij en de familie Meinhof onder het nazibewind vanuit christelijke beweegredenen aan de kant van het verzet hadden gestaan.4 In deze periode ontstond in de Bondsrepubliek een beweging die zich tegen atoomwapens keerde. De atoombommen hielden ook het oorlogskind Ulrike Meinhof bezig, die zich door veel zelfstudie tot een christelijke atoompacifist ontwikkelde. Ze las en sprak steeds meer over politiek en kreeg van een Marburgse stuu l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
23
dievriend de bijnaam ‘Atom-Ulrike’. Via Riemeck, die zich met andere hoogleraren voor een atoomwapenvrij Europa inzette, leerde ze communisten kennen en ontdekte ze dat in Duitsland opnieuw mensen vanwege hun politieke gezindheid werden vervolgd en dat de communisten daar opnieuw de dupe van waren. In 1957 vervolgde ze haar studie (filosofie, pedagogiek, sociologie en germanistiek) in Münster. Hier nam ze steeds actiever deel aan politieke bijeenkomsten tegen atoombewapening. Meinhof werd lid van de Sozialistischer Deutscher Studentenbund (sds), de studentenorganisatie van de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (spd), schreef pamfletten en hield lezingen, wat in die tijd voor een studente nogal ongewoon was. Ze legde ook openlijk een verband tussen herbewapening van de Bondsrepubliek, atoomwapens en het nationaalsocialisme: ‘Wij willen niet nog eens wegens “misdaden tegen de menselijkheid” voor God en de mensen schuld moeten bekennen.’5 Met haar engagement kreeg ze ook meer kritiek en schimpscheuten te verduren. Scheldkanonnades als: ‘Euch müsste man vergasen’, ‘Hitler hat euch vergessen’ of ‘Geh’ doch nach drüben’, waren heel normaal.6 Ook haar eigen spd nam afstand van de radicale vredesactivisten. Sociaaldemocraten in Münster begonnen een lastercampagne tegen Ulrike en dreigden haar met allerlei intriges als ze doorging met haar campagne in de sds tegen de atoombewapening. Met haar christelijk geïnspireerde, radicaallinkse standpunten kwam ze niet verder. Ze had nieuwe bondgenoten nodig. Vanaf 1958 kwam Ulrike Meinhof, die inmiddels een bekende activiste was in Münster, in het vizier van de illegale Kommunistische Partei Deutschlands (kpd), die vanuit Oost-Duitsland financieel en organisatorisch werd ondersteund. Via het blad konkret dat, met medeweten van uitgever Klaus Rainer Röhl, volledig aan het financiële infuus van de kpd en dus van de Duitse Democratische Republiek (ddr) hing, poogde de kpd invloed uit te oefenen binnen de socialistische en vredesbeweging. Röhl probeerde in opdracht van zijn geldschieters een steeds groter afzetgebied met meer lokale redacties te creëren. In Münster had hij zijn zinnen 24
g e va ar li j k e v r o uw en
op Ulrike Meinhof gezet. Ze stemde toe om mee te werken aan een anti-atoomwapenconferentie. Meinhof was gefascineerd door haar nieuwe opdracht, de geheimzinnige sfeer eromheen en het besef dat ze dit keer niet in haar eentje ten strijde trok, maar deel uitmaakte van een illegaal collectief. In de herfst van 1958 bracht ze haar eerste bezoek aan Oost-Berlijn, waar ze in een ‘conspiratieve woning’ de Oost-Duitse partners van konkret ontmoette. Die waren onder de indruk van de intelligente en charmante Ulrike. Ze werd lid van de kpd en spande zich nog harder in voor de zaak van konkret en de anti-atoombeweging. Tegen de achtergrond van de spanningen van de Koude Oorlog vond in januari 1959 de grote anti-atoomconferentie in Münster plaats. Daar raakte de 24-jarige Meinhof in een fel debat verzeild met spd-vicevoorzitter en defensie-expert Helmut Schmidt. De spd-leiding verloor het pleit en de conferentie stemde met een meerderheid van 70 procent voor een vredesverdrag met de ddr , met als doel de mogelijkheden voor een confederatie tussen beide staten te bestuderen en zo de dreiging van een atoomoorlog te verminderen. Woedend riep Schmidt dat het congres op die manier met Oost-Berlijn ‘collaboreerde’. Ook de media en de West-Duitse regering-Adenauer reageerden heftig en veroordeelden het congres als een ‘bedrieglijke manoeuvre van Oostblokagenten’.7 Het Centraal Comité van de kpd in West-Duitsland en hun kameraden in het Oosten waren daarentegen wild enthousiast. In de ddr vierden Meinhof, de konkret-redactie en haar communistische kameraden, gekleed in de blauwe overhemden van de communistische jongerenorganisatie fdj (Freie Deutsche Jugend), uitbundig feest. Maar lang hield de euforie niet aan. In 1959 zetten de sds-bestuursleden onder grote druk van de spd hun radicale voorzitter af en verboden hun leden aan konkret mee te werken. Meinhof en haar vertrouwelingen bij konkret verlieten de sds in de zomer van dat jaar. Inmiddels had ze ook met haar christelijke milieu gebroken. Meinhof nam afscheid van de kerk en de joods-christelijke theologen en filosofen, zoals Martin Buber, Karl Jaspers en Hans Egon Holthusen. Hun ideeën over geleidelijke hervormingen, goddelijke autoriteit en burgerlijkheid begon ze steeds meer te verafschuu l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
25
wen. Aan de universiteit van Münster werd ze door studenten als een ‘grote schande voor deze universiteit’ bestempeld. Ook haar katholieke verloofde, Lothar Wallek, kon zo niet met haar verder. In Münster had ze zich in een menselijk en politiek isolement gemanoeuvreerd. Tegen de atoombewapening was niets te ondernemen, de spd en de sds hadden een revisionistische koers in geslagen en haar voormalige strijdkameraden in Münster hadden haar verraden – zo voelde het tenminste. Ze vertrok naar Hamburg om redacteur bij konkret te worden. Ulrike Meinhof zette nu alle kaarten op haar communistische netwerk en medewerking bij konkret. Ze begon een hartstochtelijke affaire met hoofdredacteur Röhl. Daarnaast werd ze promovenda aan de universiteit van Hamburg, had een riante studiebeurs en verdiende een aardig honorarium bij konkret. Ze genoot ervan. Ze haalde een hele serie bekende schrijvers en filosofen, zoals Hans Magnus Enzensberger, Simone de Beauvoir, Françoise Sagan en Pablo Neruda, over om stukken te schrijven. Ze interviewde bekende en onbekende, binnenlandse en buitenlandse intellectuelen. Konkret trok ten strijde tegen voormalige nazi’s en nieuwe fascisten en ontmaskerde (met hulp van de ddr) zelfs enkele oorlogsmisdadigers. In 1960 brak Meinhof haar promotie af en werd chef-redacteur bij konkret. Een jaar later trouwde ze met Röhl. Meinhof hield op dat moment al verschillende ballen in de lucht. Ze voerde campagne voor een nieuwe antioorlogspartij, de Deutsche Friedensunion (dfu).8 Ze organiseerde de redactie en schreef provocerende artikelen. In mei 1961 opende ze onder de titel ‘Hitler in Euch’ de aanval op minister van Defensie en voorzitter van de ChristlichSoziale Union (csu, de Beierse zusterpartij van de cdu) Franz Josef Strauß: ‘Net zoals we onze ouders naar Hitler vragen, zo zullen wij eens naar mijnheer Strauß worden gevraagd.’9 Een aanklacht van Strauß wist ze met behulp van advocaat Gustav Heinemann (de latere Bondspresident) af te weren. In al haar vrijgevochtenheid voelde ze echter ook de behoefte om zich als een goede huisvrouw en echtgenote te gedragen. Ze naaide gordijnen en leerde koken; Klaus hield erg van Duitse vleesgerechten. In september 1962, na 26
g e va ar li j k e v r o uw en
een zwaar kraambed, kregen ze een tweeling: Regine en Bettina Röhl. Meteen daarna moest Meinhof aan een goedaardige tumor in haar hoofd geopereerd worden.10 Röhl ging intussen steeds meer zijn eigen gang. Hij brak met de kpd. Die partij maakte zich inmiddels grote zorgen over de enorme kosten die konkret maakte. Röhl kocht nieuwe auto’s, typemachines, declareerde luxereizen – alles op rekening van de kameraden. Die zetten hem vervolgens onder grote druk als uitgever af te treden. De andere auteurs, inclusief Meinhof, accepteerden dat niet. Meinhof en Röhl legden hun partijlidmaatschap neer en de kpd draaide de geldkraan dicht. Konkret stond er nu alleen voor. ‘Weer een illusie armer,’ zou Meinhof verzucht hebben.11 Deze ontwikkeling bleef voor het lezerspubliek overigens verborgen. Dat had sowieso geen weet van de communistische connectie van konkret. Ulrike verzorgde inmiddels radio-uitzendingen en was daarmee heel populair. Provocerend en stilistisch scherp sneed ze nieuwe, originele thema’s aan, die allemaal van haar politieke en sociale bevlogenheid getuigden. Ze sprak en schreef over arbeidsongevallen, over de banden van de katholieke kerk met het naziregime en over het lot van weeskinderen. Tussendoor klaagde Franz Josef Strauß haar opnieuw aan, omdat ze hem in konkret eind 1964 (na de zogeheten Spiegel-affaire12) de ‘infaamste Duitse politicus’ had genoemd. Dit keer won Strauß wel. In München werd ze tot 600 mark boete en een rectificatie veroordeeld. In Hamburg straalde haar ster steeds feller. Ze werd er op alle feestjes van de gegoede burgerij uitgenodigd, bezocht happenings, dansfeesten en vernissages. Met Röhl hield ze vakantie op het Noord-Duitse eiland Sylt, het Monaco van de Bondsrepubliek. Een tijdlang genoot Meinhof van haar drukke bestaan te midden van de progressieve en liberale burgers, journalisten en mediamagnaten. Maar in haar ogen was die progressiviteit slechts schijn en lifestyle. Haar huwelijk begon in deze periode eveneens barsten te vertonen. Röhl werd steeds jaloerser op zijn succesvolle, charmante vrouw en hield er voortdurend affaires op na. Om de kinderen bekommerde hij zich al helemaal niet. Meinhof, die in haar inu l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
27
tellectuele werk steeds radicaler en compromislozer werd, voelde zich toenemend ongemakkelijker in haar sociale en privéleven. In mei 1967 schreef Meinhof het eerste konkret-artikel over buitenparlementaire oppositie.13 Daarin maakte ze duidelijk dat ze voor radicale hervormingen van het West-Duitse systeem haar hoop had gevestigd op de Außerparlamentarische Opposition (apo). De politieke ontwikkelingen in Europa baarden haar met het oog op de Duitse verhoudingen grote zorgen. Ze was bang dat een rechtse coup, zoals in Griekenland in april 1967, ook in de Bondsrepubliek zou kunnen plaatsvinden: ‘Sommige democratieën in West-Europa zijn kaartenhuizen. Wanneer men ze wil gebruiken, storten ze in.’14 Een radicale, buitenparlementaire oppositie was volgens haar de enige mogelijkheid om de Bondsrepubliek te redden. Het bezoek van de sjah van Perzië en zijn vrouw aan WestBerlijn, op 2 juni 1967, was de lont in het kruitvat. Tijdens een demonstratie van duizenden studenten voor de Deutsche Oper, waar burgemeester Heinrich Albertz (spd) met het Perzische paar naar Mozarts Zauberflöte luisterde, sloegen politieagenten en Perzische veiligheidsmensen ineens op de demonstranten in. In die chaos schoot de West-Berlijnse politieagent in burger Karl-Heinz Kurras de student Benno Ohnesorg dood.15 Volgens commentator Sebastian Haffner was het een ‘systematische, koelbloedige pogrom, uitgevoerd door de Berlijnse politie tegen Berlijnse studenten’.16 Ook Meinhof nam het op voor de studenten. ‘De protesten tegen een chef van een politiestaat [de sjah] ontmaskerden onze staat zelf als politiestaat. Politie- en persterreur bereikten op 2 juni hun hoogtepunt.’ In augustus 1967 riep ze in konkret de studenten daarom op tot tegenacties tegen de boulevardpers, met name de door Axel Springer uitgegeven krant Bild, die ze voor de hetze tegen de studenten verantwoordelijk hield: ‘Enteignet Springer!’17 Haar frustraties over haar eigen burgerlijke bestaan namen toe: ‘Soms heb ik het gevoel dat ik door kan draaien,’ schreef ze in een brief die Röhl later publiceerde. ‘De verhouding met Klaus, de opname in het establishment, de samenwerking met de studenten – drie dingen die wat mijn leven betreft onverenigbaar schij28
g e va ar li j k e v r o uw en
nen, trekken aan me, scheuren aan me. Het huis, de party’s, Kampen [Sylt], dat is slechts ten dele leuk […] het voorziet echter niet in mijn behoefte naar warmte, naar solidariteit, naar het gevoel deel van de groep uit te maken. De rol die mij daar toegang toe verschaft, past maar gedeeltelijk bij mijn persoon en behoeften, omdat ze mijn politieke gezindheid als narrenhouding inlijft en me dwingt dingen met een glimlach te zeggen die voor mij, voor ons allemaal, dodelijke ernst zijn: dus grijnzend, met een masker.’18 Nadat Röhl tijdens een oud-en-nieuwfeest bij vrienden openlijk verdween met een vriendin en pas na middernacht weer opdook, was voor Meinhof de maat vol. Hamburg, hun villa, haar huwelijk: ze liet het achter zich en vertrok in februari 1968 met haar dochters naar West-Berlijn. Hier stortte ze zich opnieuw met huid en haar in een nieuwe kring van intellectuelen, vrienden en kameraden. Ze hielp de sds met het organiseren van de grote Vietnamconferentie die die maand in West-Berlijn plaatsvond. De studentenleiders Rudi Dutschke en Hans-Jürgen Krahl hadden de gewapende strijd reeds als mogelijkheid voor de apo ter sprake gebracht. De dag na de conferentie hielden 15.000 studenten een demonstratieve tocht door West-Berlijn. Meinhof liep mee. ‘Stop de terreur van de jonge roden,’ kopte Bild. Op 21 februari organiseerden 50 000 apo-tegenstanders een tegendemonstratie. De spd, die in 1961 de banden met de sds had doorgesneden, zette iedereen die had meegelopen uit de partij. Nog geen twee maanden later, op 11 april 1968, schoot de 23-jarige bouwvakker en rechts-extremist Josef Bachmann Dutschke neer. Hij overleefde de aanslag, maar herstelde slechts heel langzaam, en stierf in 1979 alsnog aan de gevolgen. Meinhof haastte zich met vrienden naar de aula van de Technische Universiteit van West-Berlijn, waar Dutschkes aanhangers zich verzamelden. Nog dezelfde avond trokken ze naar de kantoren van de Axel Springer Uitgeverij aan de Kochstraße, vlak bij de Muur. De volgende vijf dagen probeerden ze de distributie van de krant Bild aan de kiosken, die ze voor de hetze en de aanslag op Dutschke verantwoordelijk hielden, tegen te houden. u l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
29
Meinhof deed volop aan deze rellen mee, gooide met stenen en bevond zich midden in de demonstratie. ‘Protest is wanneer ik zeg: dit en dat zint me niet. Verzet is wanneer ik ervoor zorg dat datgene wat me niet zint, niet langer gebeurt,’ schreef ze in konkret. ‘De grens tussen verbaal protest en fysiek verzet is bij de protesten tegen de aanslag op Rudi Dutschke tijdens de paasdagen [van 1968] voor het eerst massaal […] en feitelijk, niet alleen symbolisch, overschreden. […] Nu de ketenen van goede zeden en fatsoen gesprongen zijn, kan en moet opnieuw en van voor af aan over geweld en tegengeweld gediscussieerd worden.’19 De apo radicaliseerde en de sds viel in de loop van 1968 in verschillende vleugels uiteen. Het verzet leverde niet op wat Meinhof ervan verwachtte, net zomin als haar eigen leven als alleenstaande moeder met twee kinderen naar tevredenheid verliep. De stress van onregelmatige werktijden, politieke activiteiten, een goede moeder willen zijn en verschillende affaires putten haar uit. Eind 1968 interviewde ze Gudrun Ensslin in de gevangenis in Frankfurt, die toen net bekend werd als gewelddadig activiste. De promovenda Ensslin had samen met Andreas Baader, Thorwald Proll en Horst Söhnlein brand gesticht in een warenhuis in Frankfurt om te protesteren tegen het kapitalistische systeem en tegen de oorlog in Vietnam.20 Hun proces trok veel media-aandacht. Meinhof schreef er met instemming over. In het novembernummer van konkret schreef ze over de brand: ‘Het progressieve moment van een brandstichting in een warenhuis ligt niet in de vernieling van goederen, het ligt in de criminaliteit van de daad, in de wetsovertreding.’21 De sprong uit het raam In mei 1969 zegde Meinhof haar medewerking aan konkret op. Röhl was volgens haar alleen maar uit op goede verkoopcijfers. Oppositie, seks en geweld leverden hoge oplagecijfers op, maar veranderden in politieke zin niets. Daarmee stond het blad ‘op het punt een instrument van de contrarevolutie te worden’.22 Diezelfde maand ging ze met een paar trouwe medewerkers en studenten 30
g e va ar li j k e v r o uw en
naar Hamburg, waar ze de redactie bezetten. Die was overigens al op de hoogte en had met alle spullen een veilig heenkomen gezocht. Een groepje reed alvast verder naar de grote villa van Klaus in het chique Hamburg-Blankenese. Ze gooiden gedurende tien minuten wat huisraad door elkaar. Meinhof kwam er pas later bij, maar werd wel op de foto gezet. Röhl dikte de bestorming en bezetting aan en zorgde ervoor dat Meinhof in de media als hysterische ex-geliefde werd weggezet. Ze had nu geen vast podium meer voor haar artikelen. Ze reisde rond, gaf les aan de Freie Universität in Berlijn en sprak over ‘de bevrijding van de vrouw’. In de Berlijnse apo-scene vond ze echter niemand die met haar en haar kinderen samen een huis wilde huren en in een woongemeenschap wilde leven. In een televisieinterview beklaagde ze zich: Privézaken zijn eminent politiek. De opvoeding van kinderen is enorm politiek. […] Het is het probleem van alle politiek actieve vrouwen, mijn eigen inclusief, dit: dat ze enerzijds maatschappelijk noodzakelijk werk verrichten […]. Maar anderzijds met hun kinderen net zo hulpeloos thuiszitten als alle andere vrouwen ook. […] je kunt niet binnen je familie de concurrentieverhoudingen opheffen, zonder daarvoor te vechten, de concurrentieverhoudingen ook buiten je familie op te heffen, waar eenieder in belandt die begint zijn familie – te verlaten.23
In oktober 1969 zette Meinhof de eerste stap op de weg van de gewapende strijd. Ze hielp mee geld in te zamelen voor een aanslag op de Hamburgse scheepswerf Blohm & Voss, waar in opdracht van het regime-Salazar in Portugal drie oorlogsbodems werden gebouwd. De sabotageactie was succesvol, de brokstukken vlogen 150 meter door de lucht. De bouw van de oorlogsbodems werd er met enige maanden door vertraagd. Slachtoffers vielen er verder niet. De aanslag werd in de media echter verdoezeld. Voor een nieuw project reisde Meinhof regelmatig naar Frankfurt, terwijl haar vriend Peter Homann zich om de inmiddels zevenjarige tweeling in Berlijn bekommerde. Ze had vol enthouu l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
31
siasme besloten om een film (Bambule) over de leefomstandigheden in een opvangtehuis voor jongeren te maken. Tijdens haar onderzoek raakte ze bevriend met Andreas Baader en Gudrun Ensslin, die in afwachting van hun hoger beroep in zo’n opvangtehuis aan het werk waren. Na uitspraak van het definitieve vonnis (drie jaar gevangenisstraf ) vluchtten Baader en Ensslin in september 1969 naar het buitenland. In februari 1970 doken ze ineens op bij Meinhof in Berlijn, die hen bij zich in huis nam en verborgen hield. Samen met enkele andere sympathisanten discussieerden ze dagenlang over de noodzaak van de gewapende strijd. Tegelijkertijd belandde Meinhofs filmproject in een crisis. De regisseur en producent volgden haar aanwijzingen niet op, waarop ze zich terugtrok uit het project. Het waren twee weggegooide jaren werk geweest, aldus Meinhof. Wat moest ze nu? In april 1970 werd Baader opgepakt. Daarop werd Meinhofs woning het hoofdkwartier van een groep radicale activisten die Baader wilden bevrijden. Na het uiteenvallen van de sds waren er in Berlijn en elders meer van dit soort radicale subculturen ontstaan. Meinhofs groep kreeg in mei 1970 echter met één klap de grootste bekendheid: omdat zijzelf aan de actie meedeed. Ze regelde toestemming voor haarzelf en Baader om onder bewaking in een gebouw van de universiteitsbibliotheek samen aan een boek te werken. Dat was een voorwendsel om Baader te bevrijden. Vier anderen, onder wie Gudrun Ensslin, vielen het gebouw binnen, bedreigden de bewakers en namen Baader mee. Een medewerker van het instituut raakte daarbij zwaargewond. Anders dan afgesproken, sprong Meinhof door het raam achter de vluchtenden aan. Hiermee gaf ze niet alleen de laatste resten van haar burgerlijk bestaan op, maar ook haar kinderen. Met de bevrijding van Baader, op 14 mei 1970, was de raf geboren, en Meinhof zat ermiddenin. Ontaarde moeder Meinhof had niets te maken gehad met de brandstichting in Frankfurt of andere gewelddadige activiteiten van Baader en Ensslin, en de zich nu raf noemende groepering rond Baader en Meinhof 32
g e va ar li j k e v r o uw en
had nog geen aanslag gepleegd. Toch had de politie het hoofdzakelijk op haar voorzien en opende een groots opgezette jacht op de 36-jarige vrouw. De dag na de bevrijding van Baader hingen haar foto en naam al – roodomrand – aan alle reclamezuilen: ‘Mordversuch in Berlin 10.000 dm Belohnung!’ Meinhof, een jaar daarvoor nog door de gezaghebbende auteur Hans Magnus Enzensberger als een lichtend voorbeeld voor de West-Duitse schrijvende gemeenschap bestempeld, verloor met één klap al haar krediet. De West-Duitse politie lanceerde, in de woorden van tijdgenoot en journalist Stefan Aust, de grootste zoekactie in de geschiedenis van de Bondsrepubliek. De raf werd als ‘Baader-Meinhof-bende’ weggezet en Meinhof werd van aarzelende meeloper meteen tot bendehoofd gebombardeerd. Zij was inderdaad de belangrijkste auteur van de oprichtingsverklaring van de raf, die op 5 juni 1970 in het oppositionele tijdschrift Agit 883 verscheen onder de titel ‘Die Rote Armee aufbauen!’ Voor Meinhof, die zich met Baader en de anderen in het huis van een vriendin vlak bij de universiteit schuilhield, telde op dit moment echter iets heel anders. Haar ex-man, Klaus Röhl, mocht de kinderen niet in handen krijgen. Inderdaad vloog Klaus, nadat het nieuws van de actie via de radio bekend was gemaakt, meteen van Hamburg naar Berlijn om de voogdij over zijn dochters te krijgen. In tegenstelling tot de gebruikelijke lange procedure die voor dat soort verzoeken gold, lukte hem het via de Berlijnse justitie meteen. Maar de tweelingzusjes Bettina en Regine waren inmiddels via vrienden van Meinhof naar Italië gebracht, naar Sicilië, waar ze nog een tijdje zouden blijven. In de beeldvorming en literatuur over Meinhof doen tegengestelde opvattingen de ronde. Volgens sommige auteurs, zoals de bekende raf-kenner Stefan Aust, was het Meinhofs bedoeling geweest dat haar dochters uiteindelijk in een Palestijns vluchtelingenkamp terecht zouden komen. Nieuw onderzoek van Jutta Ditfurth maakt aannemelijk dat dit evenwel helemaal niet de bedoeling was, maar dat Meinhofs zus na verloop van tijd de kinderen onder haar hoede zou nemen. Doordat haar ex zo snel de voogdij kreeg toegewezen en de zoekacties zich vooral op haar u l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
33
concentreerden, was er voor die optie aanvankelijk geen tijd en ruimte. Daarom werden Bettina en Regine tijdelijk op Sicilië ‘geparkeerd’. Achter de schermen voerde Meinhofs zus echter een gevecht om de voogdij.24 Meinhof zelf probeerde eerst nog met haar kameraden onderdak in de ddr te krijgen, maar de Oost-Duitsers hadden hier niet zoveel zin in. Meinhof mocht komen, maar alleen, en zonder aanhang. Dat wilde ze niet, en daarom besloot ze om met de andere raf-leden, inclusief Baader, Ensslin en Horst Mahler, naar Jordanië te vertrekken. Daar zouden ze tot echte terroristen worden opgeleid. Haar vriend Peter Homann voegde zich ook bij hen. Omdat Röhl en de politie inmiddels in heel Europa naar de kinderen zochten, zetten Baader en Ensslin Meinhof onder druk om haar revolutionaire solidariteit te betuigen: ze moest erin toestemmen de kinderen in een Palestijns vluchtelingenkamp onder te brengen. Het is niet duidelijk of Meinhof hier ooit in heeft toegestemd. In de tussentijd had Peter Homann namelijk al contact opgenomen met de jonge Spiegel-journalist Stefan Aust en hem verraden waar de meisjes waren: nog steeds op Sicilië. Aust vloog meteen naar Rome, haalde de kinderen op (dankzij een wachtwoord dat Homann hem had gegeven) en leverde de meisjes af bij hun vader in Toscane. Zo had Homann zijn goede daad verricht en scoorde Aust zijn scoop. Vader Röhl bevestigde het beeld van de nipte redding en stiefmoeder Renate Riemeck stond hem hierin bij. Meinhof kon dit relaas niet meer aanvechten. Ze was verdrietig en gefrustreerd dat Klaus nu de kinderen had en werd tegelijkertijd door Baader en Ensslin, die haar alle media-aandacht niet gunden, bespot als ongeschikte zwakkeling, burgerlijke intellectueel en mislukte revolutionair. ‘Killer-Girl’ Meinhof hield het leven in de illegaliteit ruim twee jaar vol, mede dankzij de ondersteuning van oude vrienden, apo-leden en andere sympathisanten. Ze nam deel aan bankovervallen, autodief34
g e va ar li j k e v r o uw en
stallen en een serie aanslagen waarbij vier mensen om het leven kwamen. Meinhof was het beste in het stelen van auto’s, het kraken van sloten en het regelen van huizen. Ook zette ze zich aan de productie van strategische programma’s en teksten voor de raf. In april 1971 verscheen het programmatische geschrift Rote Armee Fraktion. Das Konzept Stadtguerilla. Maar voor de politie gold ze nu als staatsvijand nummer één. Voor de chef van het Bundeskanzleramt (het West-Duitse ministerie van Algemene Zaken), Horst Ehmke, was ze ‘de gevaarlijkste misdadiger die er rondliep’. Binnen de politie- en veiligheidsdiensten gold ze meteen als ‘Killer-Girl’. En zo werd dan ook de zoektocht opgetuigd. Slanke vrouwen met lang donker haar liepen overal gevaar om vanwege hun gelijkenis met Meinhof hardhandig opgepakt te worden. Politieagenten in heel het land surveilleerden met de hand aan de trekker. De eerste dode viel dan ook al snel. Bij een wegversperring en controle in Hamburg op 15 juli 1971 reden twee raf-leden in de val. Na een wilde achtervolging sprongen de inzittenden, Petra Schelm en Manfred Hoppe, uit de auto. Hoppe werd gepakt, Schelm schoot en werd vervolgens zelf in haar hoofd getroffen. Aanvankelijk meldde de Duitse persdienst dat Meinhof in Hamburg was gedood, waar ze op dat moment inderdaad ondergedoken zat. De geweldsspiraal was nauwelijks meer te stoppen. In oktober van hetzelfde jaar liepen Meinhof, Margit Schiller en Gerhard Müller twee politieagenten tegen het lijf. Daarbij schoot Müller politieman Norbert Schmid dood. Per week nam de zoektocht naar Meinhof grotere dimensies aan. Vanaf 1 september 1971 was Horst Herold chef van het Bundeskriminalamt, een organisatie vergelijkbaar met de fbi (die zowel inlichtingenoperaties als opsporingen en vervolgingen op landelijk niveau mocht uitvoeren). Hij voerde computergestuurde datamining in. Haar foto hing overal. De West-Duitse televisieserie Aktenzeichen xy (vergelijkbaar met Opsporing verzocht) wijdde afleveringen aan haar. Tips werden met goed geld beloond. Ook Röhl en Riemeck hielpen mee. Zij schreven in november in konkret een open brief aan Meinhof, ‘Geef het op, Ulrike’. ‘Jij bent heel anders. Heel anders dan de mensen denken die jouw foto op u l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
35
de opsporingsplakkaten hebben gezien en over jou in pers, radio en televisie hebben gehoord. Wie jou beter kent, weet: jij knalt geen mensen af die in de weg staan.’ Voor Meinhof was de denigrerende en bevoogdende toon een klap in haar gezicht en open verraad. Ze schreef terug: ‘een slavenmoeder roept haar kind’. De personaliserende en vooral psychologiserende toon van de mediaberichten over Meinhof sterkten haar in haar opvatting dat politieke discussies geen zin meer hadden en dat ze de echte strijd moest aangaan om haar punt te maken. In december 1971 schoot een politieagent bij een arrestatie het ongewapende, vermeende raf-lid Georg von Rauch dood. De shoot-outs met dodelijke slachtoffers volgden elkaar in hoog tempo op. Meinhof schoot zelf niet, maar steunde de acties met tekst en geschrift. Ze had zich met huid en haar aan de raf verbonden. In januari 1972 publiceerde de schrijver Heinrich Böll een tekst waarin hij zich afvroeg of de autoriteiten Meinhof niet ‘genade of een vrijgeleide’ moesten aanbieden om haar zo te bewegen uit de raf te treden.25 Böll werd uitgescholden voor ‘ideologische terroristenhelper’ en ‘intellectuele medeplichtige’, hij hoefde zich in cafés of restaurants niet meer te vertonen en zijn huis moest door de politie worden beschermd. Ook Spiegel-uitgever Rudolf Augstein nam het nog voor Meinhofs ‘morele integriteit’ op. Ex-man Röhl en andere hooggeplaatste vrienden bedachten zelfs een plan om Meinhof via Algerije het land te laten ontvluchten. Maar het was al te laat. Tussen 11 en 24 mei 1972 pleegde de groep om Baader en Ensslin zes bomaanslagen die vier doden en tientallen gewonden tot gevolg hadden. Meinhof verspreidde een cassette waarop ze met bevende stem de bomaanslagen verdedigde en opriep zich bij de raf aan te sluiten. Begin juni viel het doek. Ze werd door een sympathisant uit het raf-netwerk waar ze logeerde, verraden en gearresteerd. Zwaar vermagerd, onherkenbaar veranderd en ziek belandde ze in de gevangenis van Hannover, waar pas na röntgenopnames kon worden vastgesteld (op grond van de eerdere operatie vanwege de tumor in haar hoofd) dat de gevangene inderdaad Meinhof was.
36
g e va ar li j k e v r o uw en
Proces en zelfmoord Meinhof zat vier jaar lang in voorarrest, waarvan ze bijna het gehele eerste jaar in een isoleercel in Keulen-Ossendorf doorbracht. In die periode richtten de raf-gevangenen hun terroristische energie vooral op elkaar. Het besluit van de gevangenisautoriteiten en justitie om de gevangenen – na enkele hongerstakingen – bij elkaar te zetten, pakte desastreus uit voor Meinhof. Ensslin en Baader pasten de beproefde stalinistisch-leninistische methode van ‘kritiek en zelfkritiek’ toe op Meinhof en de anderen. Ze vernederden en treiterden hun medegevangenen doorlopend. Vooral Meinhof had hieronder te lijden. Ze was extreem gevoelig voor Ensslins sneren. Was ze aanvankelijk nog dolblij geweest met het bezoek van haar dochtertjes in de gevangenis, na een paar maanden van treiterij verbrak ze het contact. Ook bezoeken van de WestBerlijnse bisschop Kurt Scharf en een brief van bondspresident Gustav Heinemann hielpen niet om haar tot inkeer te brengen. Ze worstelde met haar gecombineerde identiteit als revolutionaire strijdster, moeder en intellectueel en vond zichzelf nog steeds te zwak en te weinig radicaal. Volgens Ensslin en Baader waren familiebanden contrarevolutionair en een teken van een kleinburgerlijke en reactionaire instelling. Meinhof liet zich vernederen en ging er steeds meer aan onderdoor.26 Op 21 mei 1975 begon het proces tegen de raf-leiders, in de speciaal hiervoor gebouwde gevangenis in Stuttgart-Stammheim.27 Meinhof liet zich aan handen en voeten naar binnen slepen, schold de rechter uit en weigerde medewerking. Uiteindelijk werd er een wet gemaakt die ervoor zorgde dat het proces kon worden voortgezet in afwezigheid van de verdachten wanneer die afwezigheid door hun eigen toedoen was veroorzaakt. Op 28 oktober 1975 las Meinhof een laatste verklaring voor. De rechtszaal was inmiddels allang in een toneel voor een loopgravenoorlog veranderd, de juridische uiteenzettingen waren verzand in een dialoog van doven. De raf-advocaten bleven herhalen dat hun cliënten geen gewone criminelen maar politieke gevangenen waren en dat de staat zelf de schuldige was. De raf-verdachten lazen sou l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
37
cialistische verklaringen voor of scholden erop los.28 De officieren van justitie werkten hun eindeloze bewijslast af en de rechters wisten geen raad met deze voor hen nieuwe situatie waarin verdachten zich niet langer volgens de regels gedroegen en het publiek er voortdurend doorheen schreeuwde. In zo’n klimaat gingen Meinhofs omineuze woorden, die met terugwerkende kracht wel als een laatste noodkreet gelezen kunnen worden, ten onder: Hoe kan een gevangene van de justitiële autoriteiten laten doorschemeren, aangenomen dat hij het wil, dat hij zijn gedrag heeft veranderd? Hoe? Hoe kan hij dat doen in een situatie waarin reeds elke, absoluut elke uitlating aan banden is gelegd? Voor de gevangene in eenzame opsluiting blijft slechts één mogelijkheid over om duidelijk te maken dat hij zijn gedrag heeft veranderd, en dat is verraad.29
De voorzittende rechter, die helemaal niet doorhad wat Meinhof hier aan het doen was, onderbrak haar bruusk. En zo eindigde misschien wel Meinhofs laatste, aarzelende poging er nog bij leven uit te stappen. In de beeldvorming van de rechters en officieren van justitie was het inmiddels ondenkbaar geworden dat de ‘Killer-Girl’ nog zulke momenten van zwakte zou kunnen vertonen. In de nacht van 8 op 9 mei 1976, een jaar nadat het proces in Stuttgart-Stammheim tegen de oprichters van de raf was begonnen, pleegde ze zelfmoord. Enkele dagen eerder had Ensslin zich tijdens het proces openlijk van Meinhof gedistantieerd.30 Ze was zwaar vermagerd en haar gezondheid was aangetast. ‘Zelfmoord,’ concludeerden de gevangenisartsen. Pas twee dagen later mochten haar familie en advocaten het stoffelijk overschot zien. Zij lieten een lijkschouwing uitvoeren, maar daarbij bleek dat alle cruciale organen, waaronder de hersenen, en de vingernagels door de gevangenisartsen bij een eerste obductie al verwijderd waren. Die resultaten zijn nooit vrijgegeven. Meinhofs cel was eveneens meteen leeggeruimd en opnieuw gesausd.31 Pas na veel gedoe vonden Meinhofs familieleden een begraafplaats voor haar. Alleen de kerkelijke gemeente in Berlin-Ma38
g e va ar li j k e v r o uw en
riendorf was bereid een christelijke uitvaartdienst voor Meinhof te organiseren en haar op het Dreifaltigkeitsfriedhof iii te begraven. De dienst vond plaats op 15 mei en werd door zo’n vierduizend mensen bezocht. Gollwitzer hield een toespraak, ook Rudi Dutschke en talloze andere bekende activisten betuigden hun solidariteit met de overledene. Al snel ontstonden twijfels over Meinhofs zelfmoord.32 Meinhof leek zelf aan die ambivalentie te hebben bijgedragen door geen brief achter te laten. Zo probeerde ze met haar dood alsnog de beeldvorming van de heldhaftige revolutionairen in hun strijd tegen een neofascistische staat te beïnvloeden. Met haar dubbelzinnige zelfmoord deelde ze een laatste propagandaklap uit.33 Ze zette haar lichaam als wapen in, en had daarmee de laatste stap gezet om te bewijzen dat ze alles, maar dan ook alles voor haar revolutionaire strijd overhad en dat ze wel consequent kon zijn als het moest. Meinhof was een zelfmoordterroriste geworden, zij het dat ze met haar dood geen andere dodelijke slachtoffers op het oog had, maar er vooral haar kameraden mee wilde overtuigen en de politieke reputatie van de Bondsrepubliek wilde beschadigen. Het duurde lang voordat de Duitse justitie over de klap heen was.34 Conclusie: luis in de pels Ondanks haar wanhopige woorden en eenzame einde stond Ulrike Meinhof nooit helemaal alleen. Ook niet in de publieke beelden meningsvorming. Tot ver na haar dood namen vooraanstaande vertegenwoordigers van de Duitse ‘Linke’ het voor haar op en bleef ze ook postuum een luis in de pels van het conservatieve establishment en de West-Duitse justitie. Böll en andere intellectuelen, zoals de theoloog Helmut Gollwitzer en Spiegel-uitgever Augstein, geloofden aan Meinhofs integriteit en bekritiseerden het feit dat de media de Baader-Meinhof-groep allerlei misdaden in de schoenen schoven zonder dat die nog waren bewezen. Meinhof stierf immers voordat het vonnis was gesproken. Jean-Paul Sartre kwam op bezoek en bekritiseerde de ‘isolatiefolter’ waaraan raf-gevangenen bloot zouden staan. Linkse mensenrechtengroepen, advocatencolu l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
39
lectieven en solidariteitscomités in binnen- en buitenland spraken schande van de omgang van de Duitse justitie met de raf-leden. Na haar zelfmoord vond er een hausse aan demonstraties en solidariteitsacties plaats. Ook vanuit Nederland reisden linkse activisten naar Berlijn om Meinhofs begrafenis bij te wonen. ‘Ulrike’ was hun heldin, de ‘enige vrouw na Rosa Luxemburg’ die ertoe deed in de wereldgeschiedenis.35 In de ogen van de conservatieve middenmoot en het establishment in de Bondsrepubliek bewees deze aanhang echter eens te meer dat de raf slechts een topje van de ijsberg was en dat het links-revolutionaire geweld op uitbarsten stond. De bovengenoemde publicisten en activisten, inclusief de degelijke dominee Helmut Gollwitzer, werden beschuldigd van terroristische sympathieën en zelfs medeplichtigheid aan de misdaden van de raf. De directeur van de Verfassungsschutz, de West-Duitse geheime dienst, beweerde dat Meinhof en Ensslin maar weer eens bewezen waartoe de excessen van het feminisme konden leiden. Meinhof was in de ogen van deze brave burgers en conservatieve media een ‘Rabenmutter’, een ontaarde moeder, een hysterische, manzieke vrouw die voor de charmes van opperschurk Baader was bezweken (wat op seksueel gebied onzin was: Baader zat vast aan Ensslin en Meinhof bewonderde vooral zijn daadkracht). Vertegenwoordigers van de opeenvolgende regeringen, de politie en de justitie reageerden niet bepaald handig op de propaganda van de raf en de flankerende publiciteitsacties vanuit de linkse sympathisantenscene. Door de genadeloze jacht op Meinhof, de mobilisatie van middelen en manschappen, met de rigoureuze weigering om eerst af te wachten of eerst eens achter de schermen te opereren, verspeelden de Duitse justitie en veiligheidsdiensten cruciale strategische en tactische speelruimte. Meinhofs zwakke plek, haar kinderen, had een aangrijpingspunt voor een exitstrategie kunnen zijn. Het was op 14 mei 1970, toen ze achter Baader en Ensslin aan sprong, geen uitgemaakte zaak dat Meinhof raf-spreekbuis zou worden. Net zomin als het een onomkeerbare ontwikkeling was dat ze zelfmoord zou gaan plegen. De samenvoeging van alle raf40
g e va ar li j k e v r o uw en
gevangenen in een gemeenschappelijke ruimte in Stammheim tijdens hun voorarrest was een strategische misrekening van de eerste orde. Ook de justitiële blindheid voor Meinhofs proces van psychische aftakeling was een misser. We zullen het nooit meer kunnen achterhalen, maar er hadden meer pogingen ondernomen kunnen worden om haar te deradicaliseren. Haar uitstoting uit de groep rond Baader en Ensslin werd niet opgemerkt, laat staan dat er iets mee gedaan werd. Tegelijkertijd maakten politie, justitie en de media het haar al vroegtijdig onmogelijk om nog op haar schreden terug te keren. Al op 15 mei 1970, de dag na de bevrijding van Baader, was ze in de beeldvorming staatsvijand nummer één, terwijl ze nog geen wapen had aangeraakt. Niet Meinhof, maar Baader en Ensslin waren de drijvende krachten. Dankzij Meinhofs gevestigde reputatie als kritische columniste zoog ze echter alle negatieve aandacht naar zich toe. Ze slaagde er niet meer in een uitweg te vinden en richtte uiteindelijk al haar destructieve energie naar binnen. Haar zelfmoord was een laatste wanhopige poging erkenning te vinden als revolutionair binnen het kleine kringetje van terroristen om haar heen. Tevens was het een laatste uithaal naar de Duitse autoriteiten, die haar met hun genadeloze klopjacht en trial by media mede in deze rol hadden geduwd, en daar nog geruime tijd voor moesten boeten met een buitengewoon slechte pers in binnen- en buitenland. Zo werd in Nederland in driekwart van de televisieuitzendingen naar aanleiding van de dood van Meinhof betwijfeld of het wel echt zelfmoord was geweest.36 Hoewel Meinhof met haar dood haar volledige toewijding aan de revolutie had willen bewijzen, slaagde ze er niet in het persoonlijke volledig in het politieke op te laten gaan. Haar biografie werd in ultralinkse kringen gereduceerd tot martelaar voor de revolutie, in de burgerlijke pers bleef ze als ‘ontaarde moeder’ voortleven. Haar eigen dochter Bettina droeg hieraan bij door in de jaren daarna de ellende en wrok van zich af te schrijven die ze jegens haar moeder koesterde. Ze vergaf het haar moeder nooit dat die haar kinderen aan haar revolutionaire waandenkbeelden had willen opofferen. u l r i k e m e i n h o f,
‘o n ta a r d e
moeder’
41