Economisch Financiële Berichten Veertiendaags tijdschrift ■ Jaargang 54 ■ nr. 2 ■ 29 januari 1999 ■ ISSN 1374-2132
in dit nummer... Uitzendarbeid – Tijdelijk werk krijgt vaste waarde ....... 1
Werkloosheid in België – De regionale kloof ...... 11 Internationaal beursverloop 1998 ....... 16
Uitzendarbeid Tijdelijk werk krijgt
U
itzendarbeid zat de voorbije jaren in België fors in de lift. Sinds de recessie
van 1993 is het aantal gepresteerde uitzenduren bijna verdubbeld. Deze groei werd mede geschraagd door de evoluerende rol van uit-
vaste waarde
zendarbeid. Terwijl die rol zich van de jaren vijftig tot zeventig hoofdzakelijk beperkte tot een depannagefunctie om tijdelijke personeels-
tekorten in de ondernemingen op te vangen, werd uitzendarbeid vanaf de jaren tachtig vaker gebruikt als een beheersinstrument om de arbeidskosten te flexibiliseren. In de jaren negentig werd het bovendien een belangrijk instroommechanisme op de arbeidsmarkt en doet zo dienst als eerste werkervaring en springplank naar een vaste job voor jongeren of herintreders op de arbeidsmarkt. Deze gewijzigde rol heeft het imago van uitzendarbeid verbeterd. Dat heeft al geleid tot een versoepeling van de wetgeving. Hoewel de uitzendsector in België in de eerstkomende jaren nog over een aanzienlijk groeipotentieel beschikt, zullen de expansiekansen en de winstgevendheid van de uitzendondernemingen op langere termijn toch steeds meer afhangen van de diversificatie van hun activiteiten, van schaalvergroting, van het vinden van niches op de uitzendmarkt en van het bedenken van oplossingen om een schaarser aanbod van goed opgeleide of gespecialiseerde uitzendkrachten aan zich te binden.
Uitzendarbeid is tijdelijk werk uitgevoerd
Om als privé-onderneming met uitzendactivi-
door een werknemer, de uitzendkracht, voor
teiten te starten, is een vergunning van de regio-
rekening van een werkgever, het uitzendbureau,
nale overheid vereist. Het uitzendbureau treedt
bij een derde, de gebruikende onderneming.
op als bemiddelaar tussen wie tijdelijke arbeid
De organisatie ervan gebeurt zowel door privé-
wenst te verrichten en geïnteresseerde onder-
ondernemingen als door de overheid (het zo-
nemingen. Iedereen kan zich geheel vrijblijvend
genaamde ‘T-Interim’ van de officiële diensten
en gratis inschrijven bij een uitzendbureau. Als
voor arbeidsbemiddeling van de drie gewesten).
het bureau een geschikte job heeft gevonden,
Economisch Financiële Berichten
1
Economisch Financiële Berichten
wordt enerzijds een contract afgesloten tussen
werden 249 000 uitzendkrachten aan het werk
het bureau en de gebruikende onderneming
gezet (1). Gemiddeld werkte elke uitzendkracht
en anderzijds een arbeidsovereenkomst tussen
ongeveer 2,5 maanden zodat het totale volume
het uitzendbureau en de uitzendkracht. Door
uitzendarbeid goed was voor bijna 100 miljoen
deze driehoeksverhouding tussen uitzend-
werkuren of het equivalent van 52 286 vol-
bureau, uitzendkracht en gebruikende onder-
tijdse jobs. Dat is ongeveer 1,5 % van de
neming, verschilt uitzendarbeid fundamenteel
totale werkgelegenheid in België. Net zoals de
van arbeidsbemiddeling. Dat laatste beperkt
totale werkgelegenheid, steeg het aantal ge-
zich enkel tot het in contact brengen van kan-
presteerde uitzenduren in de jaren negentig
didaat-werknemers met mogelijke werkgevers
meer uitgesproken in Vlaanderen (gemiddeld
met het oog op het afsluiten van een arbeids-
15 % per jaar) dan in Wallonië en Brussel (res-
overeenkomst.
pectievelijk 8 en 2 % per jaar). Uitzendarbeid vertegenwoordigde in 1997 bijna 1,6 % van de
Het gebruik van uitzendarbeid zat de
totale werkgelegenheid in Vlaanderen; in Wal-
voorbije jaren in België fors in de lift. Dat uit
lonië en Brussel was dat iets minder dan 1,2 %.
zich in stevige groeicijfers van de uitzendondernemingen. Hun omzet is, na enige aarzeling
Uitzendarbeid is een uitzondering op het
in het begin van de jaren negentig, sinds de
juridisch ‘normale’ regime van vaste arbeids-
recessie van 1993 bijna verdubbeld tot 69 mil-
contracten voor onbepaalde duur die slechts
jard BEF (1,7 miljard EUR) in 1997. Ook het
met inachtneming van welbepaalde opzegter-
aantal gepresteerde uitzenduren nam sindsdien
mijnen kunnen worden beëindigd. Vandaar
sterk toe. Door de ver traging van de econo-
dat dit soor t arbeid aan wettelijke beperkin-
mische expansie is de groei momenteel even-
gen blijft onderworpen. De voorbije jaren
wel aan het afzwakken. In de loop van 1997
werden deze beperkingen wel versoepeld (zie verder), wat mede de forse groei in de hand heeft gewerkt.
Grafiek I – Gepresteerde uitzenduren en omzet van de uitzendsector in België, 1985-1997
Los van juridische restricties, wordt de 100
Gepresteerde uitzenduren, in mln. Omzet uitzendsector, in BEF mld.
vraag naar uitzendarbeid echter in de eerste plaats bedrijfseconomisch bepaald door de
80
opbrengsten en kosten die er in vergelijking met vaste arbeid voor de gebruikende onder-
60
neming aan verbonden zijn. Aan de opbrengstenkant kunnen bijvoorbeeld productiviteits-
40
verschillen tussen beide types van arbeid bestaan. Dat kan de keuze in twee richtingen
20
beïnvloeden. Vaste werknemers kunnen productiever zijn doordat zij in de onderneming
0 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 © KBC Bank CPX021
worden opgeleid en er langer ervaring opdoen, maar gespecialiseerde uitzendkrachten zijn soms meer gekwalificeerd of ervaren in spe-
2
cifieke taken waaraan in de onderneming slechts een tijdelijke behoefte bestaat. Aan de
Kerncijfers Belgische uitzendsector, 1985-1997
kostenkant wordt de vergelijking tussen uitzend- en vaste arbeid niet beïnvloed door de
zijn enerzijds de vergoeding voor de exploita-
Omzet (mld. BEF) Uitzendondernemingen Aantal vestigingen Uitzenduren (mln.) Uitzendkrachten (‘000) Equivalent voltijdse jobs (‘000)
tiekosten en de winstmarge van het uitzend-
Bron: Upedi.
loonkosten, aangezien deze voor beide types van arbeid in principe dezelfde zijn (2). Wat bij de kostenvergelijking wél een rol speelt,
1985
1990
1993
1997
14,0 40 n.b. 26,4 50,6 7,5
36,6 82 460 61,8 143,4 31,5
37,1 93 550 54,9 142,8 27,9
68,9 92 764 99,5 249,0 52,3
kantoor en anderzijds de kosten verbonden aan het ontslag (opzegvergoedingen) en de aanwerving (zoekkosten op de arbeidsmarkt)
d.w.z. dat zij vaste werknemers ondanks de
van vaste werknemers. Ook het feit dat over-
lagere productie toch in het bedrijf hielden,
uren van vaste werknemers duurder betaald
om zo de ontslagkosten, evenals de kosten van
worden, kan een invloed uitoefenen op deze
aanwer ving en opleiding als de conjunctuur
afweging.
opnieuw aantrok, te vermijden. Op uitzendarbeid werd enkel een beroep gedaan om te
Dat uitzendarbeid de voorbije jaren
voorzien in de tijdelijke vervanging van vaste
voor tdurend sterker groeide dan de totale
werknemers, of om occasioneel tijdelijke func-
werkgelegenheid, kan erop wijzen dat verschil-
ties in te vullen waarvoor de geschikte pro-
lende factoren die de afweging van opbreng-
fielen niet in de onderneming zelf aanwezig
sten en kosten van beide types van arbeid
waren (bijvoorbeeld hostesses bij de organi-
beïnvloeden, in het voordeel van uitzendarbeid
satie van handelsbeurzen). Uitzendarbeid ver-
zijn geëvolueerd. Onder invloed van dezelfde
vulde dus vooral een depannagefunctie.
factoren is ook de rol van uitzendarbeid in de loop van de jaren sterk veranderd.
Het opsparen van arbeid heeft als keerzijde dat de arbeidsproductiviteit in periodes van laagconjunctuur sterk daalt, wat in combi-
Van depannagedienst tot arbeidsmarktinstrument
natie met de neerwaar tse starheid van de lonen de arbeidskosten per eenheid product doet stijgen. De olieprijsschokken en de infla-
De macro-economische context van de
tie deden deze arbeidskosten in de meeste in-
jaren vijftig tot het begin van de jaren zeventig
dustrielanden vanaf 1973 fors oplopen. Daar-
was er een van hoge economische groei en
door vertraagde ook de economische groei.
lage werkloosheid. Het perspectief van duur-
Dat zette ondernemingen ertoe aan om hun
zame, sterke groei bracht de meeste onder-
vraag naar vaste arbeid niet langer meer op
nemingen er toe om hun vraag naar vaste ar-
de volledige, maar op de gemiddelde of zelfs
beid af te stemmen op de maximale bezetting
minimale bezetting van hun productiecapaci-
van hun productiecapaciteit. Als in minder
teit af te stemmen. Productiepieken in periodes
goede conjunctuurjaren die capaciteit niet vol-
van hoogconjunctuur werden dan, vooral in de
ledig werd benut, spaarden zij die arbeid op,
industrie, vaker opgevangen door de inzet van
Nr. 2 / 1999
3
Economisch Financiële Berichten
uitzendkrachten. De meerkosten daarvan in de
anderzijds kunnen uitzendkrachten aan de slag
vorm van de vergoeding voor het uitzend-
bij de dienstenondernemingen waaraan func-
bureau werden gecompenseerd doordat de
ties worden uitbesteed (bijvoorbeeld schoon-
uitzendkracht in deze piekperiodes onmiddel-
maakbedrijven).
lijk productief kon worden ingezet en zowel hoge ontslagkosten als het aanhouden van
De hoge structurele werkloosheid die
overtollige, dure arbeid werden vermeden als
vooral in de jaren negentig in Europa op de
de conjunctuur opnieuw verzwakte. Uitzend-
voorgrond trad, heeft aan het gebruik van uit-
arbeid werd zodoende een instrument om de
zendarbeid ten slotte een sociale dimensie
arbeidskosten te flexibiliseren.
toegevoegd. De uitzendsector speelt nu geregeld een rol bij de (her)inschakeling van
In de loop van de jaren tachtig werden de
risicogroepen op de arbeidsmarkt (zoals lang-
loonkosten in de meeste industrielanden ge-
durig of oudere werklozen, herintreders en
matigd, maar de druk tot kostenbeheersing en
migranten) en helpt pas afgestudeerde jonge-
meer flexibiliteit bleef bestaan en werd zelfs
ren om een eerste werkervaring op te doen.
nog versterkt door de toenemende interna-
M.a.w. uitzendarbeid is een belangrijk instroom-
tionale concurrentie, onder meer vanuit de
mechanisme op de arbeidsmarkt geworden. In
lageloonlanden. Het streven naar meer kosten-
recente enquêtes (4) verklaarde 36,3 % van de
flexibiliteit uitte zich onder andere in de intro-
(ex)-uitzendkrachten in België een vaste werk-
ductie van nieuwe organisatiesystemen, zoals
aanbieding te hebben gekregen in de onder-
bijvoorbeeld het ‘just-in-time’-management,
neming waar ze voordien als uitzendkracht
met als doel zoveel mogelijk over tollige capa-
actief waren. Ook onrechtstreeks vormt uit-
citeit uit te schakelen. Via uitzendarbeid kan
zendarbeid een springplank naar vast werk,
soepel worden ingespeeld op de wisselende
aangezien 96 % van de ondervraagde onder-
werkpieken die deze systemen met zich mee-
nemingen uitzendarbeid een goede tot zeer
brengen. Zo zijn in de Franse auto-industrie
goede referentie voor sollicitanten blijkt te
op piekmomenten vrijwel evenveel uitzend-
vinden en ongeveer de helft (47 %) een be-
krachten als vaste arbeiders aan het werk, en
roep doet op uitzendarbeid om vast perso-
blijft er ook bij dalende productie een kern
neel aan te werven. Blijkens een ander onder-
van uitzendkrachten in dienst die dan nog
zoek (5) maakte uitzendarbeid in 1997 43,1 %
vaak 10 % van het totale aantal arbeiders
van de totale instroom bij bedrijven uit en
over treft (3). Een andere exponent van het
bestond ongeveer 8 % van de vaste aanwer-
streven naar kostenflexibiliteit is het toe-
vingen uit (ex-)uitzendkrachten die in vaste
nemende belang van uitbesteding (‘outsour-
dienst traden. De rol als instroommechanisme
cing’). Bedrijven gaan zich steeds meer toespit-
blijkt ook uit de gemiddelde leeftijd van de
sen op hun kernactiviteit(en) en stoten een
uitzendkrachten: in 1997 was 46,6 % jonger
hele reeks functies af. De uitzendsector profi-
dan 25 jaar, tegenover slechts 9 % van de
teer t hier van op twee manieren. Enerzijds
totale werkende beroepsbevolking; hij wordt
worden onderdelen van de personeelsfunctie
tevens bevestigd door de groeiende samen-
vaker uitbesteed aan uitzendbureaus, zoals de
werking van par ticuliere uitzendondernemin-
selectie en werving van tijdelijk personeel, en
gen met overheidsinstanties (6).
4
Soepeler regelgeving
enigd Koninkrijk is de bouwsector al jaren een van de grootste cliënten van de uitzend-
Door zijn evoluerende rol heeft uitzend-
bureaus.
arbeid in de loop van de jaren een beter imago gekregen. Tot halfweg de jaren zeventig stond
Volgens de beschottenregeling dient de
deze arbeidsvorm in een negatief daglicht en
activiteit van een uitzendbureau zich te beper-
werd hij vaak geassocieerd met koppelbazerij.
ken tot het aanbieden van uitzendarbeid en is
De wetgeving was dan ook restrictief en in
de combinatie met andere personeelsdiensten,
de eerste plaats gericht op het indijken van
zoals recrutering, selectie, arbeidsbemiddeling
mogelijke misbruiken. Een eerste voorlopige
en ver trekbemiddeling (‘outplacement’) in
wet, die een ruimer kader voor uitzendarbeid
principe verboden. De Internationale Arbeids-
creëerde, dateer t van 1976, maar het duurde
organisatie heeft in juni 1997 het overheids-
tot 24 juli 1987 vooraleer in België een defini-
monopolie op arbeidsbemiddeling opgeheven
tieve wet werd goedgekeurd. Deze wet staat
en daarmee de weg geëffend voor particuliere
uitzendarbeid in principe slechts toe in drie
bemiddelingsbureaus. Een liberalisering van de
welbepaalde gevallen: de tijdelijke vervanging
beschottenregeling ligt dan ook in het ver-
van een vaste werknemer van wie de arbeids-
schiet. Ook de Sociaal-Economische Raad van
overeenkomst werd geschorst of beëindigd,
Vlaanderen (SERV) pleit voor een versoepe-
de uitvoering van een uitzonderlijk wer k
ling van deze regeling en wil nog enkel het
(zoals jaarbeurzen, congressen, speciale pro-
verbod op het cumuleren van enerzijds ver-
motiecampagnes en de opmaak van inven-
trekbemiddeling en anderzijds wer ving, se-
tarissen) en het opvangen van een buiten-
lectie, arbeidsbemiddeling of uitzendarbeid
gewone vermeerdering van het werk. Deze
behouden. Dat de grenzen tussen de verant-
laatste mogelijkheid is door de kaderwet van
woordelijkheid van de overheid en die van de
26 juli 1996 geherdefinieerd als een tijdelijke
par ticuliere sector inzake bemiddeling en
toename van het werk, m.a.w. de werkver-
plaatsing op de arbeidsmarkt aan het vervagen
meerdering moet niet meer onregelmatig of
zijn, blijkt ook uit een toenemende samenwer-
onvoorspelbaar zijn en uitzendarbeiders kun-
king tussen beide (6).
nen dus bijvoorbeeld ook worden ingezet tijdens seizoenspieken. In de praktijk gebeurde
Al met al blijft de wetgeving in België nog
dit overigens al lang vóór de inwerkingtreding
vrij restrictief, zeker in vergelijking met enkele
van deze kaderwet. Sinds september 1997 is
buurlanden. Daardoor is het penetratiepoten-
het ook mogelijk om werknemers in loop-
tieel van uitzendarbeid wellicht nog lang niet
baanonderbreking te vervangen door uitzend-
volledig benut. Met 1,5 % ligt het aandeel in
krachten. Uitzendarbeid blijft verboden in de
de totale werkgelegenheid beduidend lager
bouwsector en ter ver vanging van vast-
dan in landen met een vrijere regeling, zoals
benoemde ambtenaren. Het verbod in de
Nederland en het Verenigd Koninkrijk (gra-
bouwsector is allicht nog ingegeven door
fiek II). In Nederland is de marktsituatie zelfs
het wantrouwen tegenover koppelbazerij. In
zo geëvolueerd dat er een schrijnend tekor t
Nederland daarentegen werd dit verbod on-
bestaat aan gespecialiseerde uitzendkrachten.
langs afgezwakt, en in Frankrijk en het Ver-
Aan het andere uiterste bevindt zich Duits-
Nr. 2 / 1999
5
Economisch Financiële Berichten
terwijl de penetratie van uitzendarbeid rond
Grafiek II – Uitzendarbeid en overige tijdelijke arbeid, in % van de totale werkgelegenheid, 1996
het Europees gemiddelde ligt. De totale tijdelijke arbeid in België bedraagt 5,9 % van de 16
Uitzendarbeid Overige tijdelijke arbeid
totale werkgelegenheid in 1996, d.i. duidelijk
14
minder dan het EU-gemiddelde van ongeveer
12
12 %. Dit lage percentage wordt gedeeltelijk
10
verklaard door het feit dat bedrijven in België hun personeelsbestand nog vaak afstemmen
8
een tijdelijke inkrimping van de productie om
4
economische redenen, een beroep doen op
2 0 GB
NL
F
L
B
D
op hun maximale productiecapaciteit en, bij
6
EU © KBC Bank CPX022
het systeem van tijdelijke werkloosheid (enkel mogelijk bij arbeiders). Tegenover de relatief geringe tijdelijke werkgelegenheid staat in België dus een hogere tijdelijke werkloosheid van vaste arbeidskrachten.
land, waar de regels, ondanks een recente versoepeling, nog strenger zijn dan in België. De
Scherpe concurrentie
Duitse uitzendbureaus zijn verplicht om de uitzendkrachten vast in dienst te nemen. De
De prijs die een onderneming betaalt
tijd dat die zonder werk op de loonlijst van
voor het gebruik van uitzendarbeid, stemt
het bureau staan, wordt ingecalculeerd in het
overeen met het brutoloon van de uitzend-
tarief dat de gebruikende ondernemingen be-
kracht, vermenigvuldigd met een bepaalde
talen. Uitzendarbeid is er dan ook relatief duur
coëfficiënt (meestal tussen 2 en 2,4). Deze
en weinig ontwikkeld.
dient om de werkgeversbijdrage voor de sociale zekerheid, het vakantiegeld en derge-
Naast uitzendarbeid bestaan er nog
lijke te dekken, maar ook de exploitatiekosten
andere tijdelijke arbeidsformules: contracten
en de winstmarge van het uitzendbureau.
van bepaalde duur, seizoenarbeid, bepaalde
De hoogte van de coëfficiënt hangt onder
vormen van deeltijds werk, ... Tussen deze for-
andere af van de beroepskwalificaties waaraan
mules is substitutie mogelijk, afhankelijk van de
de uitzendkracht moet voldoen. De prijscon-
gewoonten en de sociale wetgeving in de
currentie in de uitzendsector is al in die mate
betrokken landen. Zo is in het Verenigd
toegenomen dat vaak coëfficiënten van min-
Koninkrijk uitzendarbeid weliswaar sterk ont-
der dan 2 worden toegepast. De concurrentie
wikkeld, maar andere formules zijn er minder
wordt nog in de hand gewerkt doordat, om
ver tegenwoordigd. Het tegenovergestelde
een uitzendbureau te starten, weinig investe-
geldt in Duitsland, waar de uitzendsector nog
ringen nodig zijn. Wel is een zekere mate van
onderontwikkeld is en andere tijdelijke arbeids-
knowhow vereist. Ondanks de forse omzet-
vormen veel vaker voorkomen. België scoort
groei, heeft de toenemende concurrentie al
inzake overige tijdelijke arbeid relatief zwak,
geleid tot neerwaar tse druk op de winst-
6
marge en tot schaalvergroting. Dat uit zich
lever t dan ook veel hogere marges op, aan-
bijvoorbeeld in het feit dat het aantal onder-
gezien de vraag naar gespecialiseerd perso-
nemingen actief in de Belgische uitzendsector
neel – vooral met een goede informatica- en
in de jaren negentig niet verder is toegenomen
talenkennis – in de lift zit, het aanbod relatief
(zie tabel blz. 3).
schaars is, en er in deze niches minder concurrentie heerst. Deze toenemende specialisatie
Ondernemingen verlangen steeds meer
uitte zich de voorbije jaren in België ook in de
van een uitzendbureau dat het een professio-
stelselmatige daling van het traditioneel toch
nele par tner is op het vlak van personeels-
zeer grote overwicht van arbeiders bij de uit-
beleid, veeleer dan een oplossing voor een
zendkrachten (van 70 % in 1989 naar 63 % in
kor tstondige personeelsbehoefte. Sommige
1997).
uitzendkantoren spelen hier op in door diversificatie: naast het aanbieden van uitzendarbeid
De uitzendsector wordt gekenmerkt door
leggen zij zich toe op andere aspecten van het
een toenemende internationaliseringstendens.
personeelsbeleid, zoals wer ving en selectie,
Multinationale ondernemingen willen immers
opleiding, sociaal advies, loonadministratie, ....
het aantal leveranciers van uitzendarbeid be-
Hoewel de beschottenregeling de mogelijk-
perken tot één of twee bevoorrechte aanbie-
heden op dit vlak nog beperkt, wordt deze
ders. Uitzendkantoren kunnen hierop inspelen
vaak omzeild door de oprichting van een
via geografische uitbreiding, wat voor hen de
holding en de uitoefening van de diverse acti-
blootstelling aan één bepaalde markt redu-
viteiten via apar te dochters.
ceert en onder meer het vinden van schaarse specialisten vergemakkelijkt. Momenteel zijn
Andere uitzendondernemingen trachten
slechts drie uitzendondernemingen (Adecco,
hun marges op te krikken door zich toe te
Manpower en Randstad) in staat om multi-
spitsen op gespecialiseerde niches in de uit-
nationale ondernemingen wereldwijd van
zendsector. Zij concentreren zich op één wel-
uitzendkrachten te voorzien. Voor de meeste
bepaald segment zoals boekhouding, medische
uitzendondernemingen blijven een goede
functies of de IT-sector, of ze splitsen hun acti-
kennis van de lokale arbeidsmarkt en goede
viteit op in verschillende segmenten. Ook het
relaties met plaatselijke ondernemingen de
ter beschikking stellen van integrale project-
beste garantie voor het binnenhalen van
teams of grote groepen uitzendkrachten be-
contracten. Dat verklaar t ook waarom in
hoor t tot deze nichestrategie. Zo was bijvoor-
België, ondanks de stagnatie van het aantal
beeld het Amerikaanse Manpower officieel
bedrijven in de uitzendsector, het aantal lokale
leverancier van uitzendkrachten aan de orga-
vestigingen van uitzendondernemingen in de
nisatoren van de wereldbeker voetbal in
jaren negentig fors is blijven toenemen (zie
Frankrijk en het Nederlandse Randstad heeft
tabel blz. 3). Sommige kleine uitzendbureaus
een speciale eenheid, Randstad Millennium
zoeken zelfs welbewust hun heil in regionale
Services, opgericht die programmeurs levert
specialisatie , zoals bijvoorbeeld Konver t
aan ondernemingen om hun systemen aan te
Interim, dat zich toespitst op Oost- en West-
passen aan het jaar 2000. Actief zijn in speciale
Vlaanderen, of Asap Interim, dat zijn werk-
niches vergt een specifieke knowhow, maar
terrein beperkt tot Limburg en Leuven.
Nr. 2 / 1999
7
Economisch Financiële Berichten
Aanbodschaarste als knelpunt ?
Uitzendarbeid en conjunctuur
De factoren die de afgelopen jaren de basis vormden voor de groeiende vraag naar uitzendarbeid, blijven nog werkzaam. Zeker in België is de rol van uitzendarbeid als flexibili-
Zowel structurele als conjuncturele fac-
teits- en arbeidsmarktinstrument nog niet uit-
toren hebben over de periode 1985-1998 de
gespeeld. In vergelijking met sommige buur-
vraag naar uitzendarbeid bepaald. De structu-
landen heeft België bovendien wellicht nog een
rele groei over die periode bedroeg in België
inhaalbeweging te maken, wat mede door de
jaarlijks ongeveer 9,7 %, of in absolute termen
wat soepeler wetgeving zal worden ondersteund. Algemeen doet de hoge structurele werkloosheid in Europa trouwens pleiten voor meer flexibele arbeidsformules. Deze formules zullen in de komende jaren vermoedelijk steeds meer terrein winnen op de klassieke, voltijdse arbeid voor onbepaalde duur. Dat kan allicht het expansiepotentieel aan de vraagkant van de uitzendmarkt nog doen toenemen, maar anderzijds zal de rol van uitzendarbeid als flexibiliteitsinstrument minder exclusief worden als daarbij ook nog andere vormen van flexibele arbeid (bijvoorbeeld contracten van bepaalde duur) sterker op de voorgrond zouden treden of als de ‘vaste’ arbeid
gemiddeld 5 miljoen bijkomende gepresteerde uren uitzendarbeid per jaar. Rond deze trendgroei deden zich evenwel schommelingen voor die afhingen van de algemene conjunctuurontwikkeling. Dit blijkt onder meer uit de duidelijke samenhang tussen deze schommelingen en het verloop van de KBC-conjunctuurindicator (zie grafieken A en B). De relatie tussen uitzendarbeid en conjunctuur ligt voor de hand. Bij een opleving van de conjunctuur vangen de ondernemingen de stijging van hun productie aanvankelijk op door een verhoogde productiviteit van de be-
zelf flexibeler zou worden (bijvoorbeeld door
staande vaste werknemers, vervolgens door
de introductie van variabele arbeidstijdregelin-
een ruimer beroep op uitzendkrachten, en pas
gen, versoepeling van de wetgeving op over-
wanneer het activiteitsherstel voldoende duur-
uren, e.d.). M.a.w. uitzendarbeid dreigt aan de
zaam blijkt door de aanwerving van nieuwe
vraagkant van de markt toenemende concur-
vaste werknemers. Omgekeerd reduceren zij
rentie van andere flexibele arbeidsformules te
in periodes van laagconjunctuur eerst hun
onder vinden.
vraag naar uitzendarbeid, vooraleer het ontslag van vaste werknemers te overwegen. De
Een bedreiging aan de aanbodkant van de
conjunctuurgevoeligheid komt het sterkst tot
markt is het vooruitzicht van een geringere
uiting in de uitzendvraag naar arbeiders. Zo
toevoer van vooral jongere arbeidskrachten als
daalde tijdens de recessie van 1993 het aantal
gevolg van de demografische ontwikkeling in
uitzenduren gepresteerd door arbeiders met
de komende jaren. Mede door de gunstige
bijna 10 %, terwijl bij de bedienden de inkrim-
conjunctuur is de jongerenwerkloosheid in
ping beperkt bleef tot 4,5 %. Maar de daarop-
België sinds 1996 aan het dalen. De toe-
8
volgende opleving van de conjunctuur deed het volume door arbeiders gepresteerde uitzenduren al opnieuw stijgen met ruim 32 % in
Grafiek A – De trendmatige toename van het aantal uitzenduren, 1985-1998 120 In mln. uren
1994, terwijl de overeenkomstige stijging voor
110 Uitzenduren Trend
de bedienden in datzelfde jaar slechts iets meer
100
dan 11 % bedroeg.
90 80
Vooral sinds 1996 steunde de gunstige
70
conjunctuur de forse stijging van het volume
60
uitzenduren. Sinds de zomer van 1998 is deze
50
conjunctuur evenwel aan het verzwakken.
40
Dit vertaalt zich pas met enige vertraging in
30
het verloop van de arbeidsmarktindicatoren.
20
De uitzendarbeid is daarvan wel de eerste om
1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98*
op het conjunctuurverloop te reageren. Zo
* = Gebaseerd op de eerste 9 maanden van 1998, omgerekend op jaarbasis. © KBC Bank CPX023
daalt de maandelijkse index van de uitzendactiviteit, gebaseerd op omzetcijfers van een staal van de grootste uitzendondernemingen, al vanaf september 1998 (a). De werkloosheid daarentegen reageer t trager en bleef tot november 1998 nog verder dalen. In november bedroeg de daling van het aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen bijvoorbeeld 8,7 % ten opzichte van een jaar
Grafiek B – De conjuncturele component van het aantal uitzenduren en de KBC-conjunctuurindicator, 1985-1998
eerder, tegen 8,0 % in oktober en 5,6 % in
30
september. In december 1998 daarentegen
25
ver toonde de werkloosheid al een lichte stij-
20
ging (+1,5 %), een trend die zich wellicht ook
15
in de eerste maanden van 1999 zal voor t-
10
zetten.
Conjuncturele component uitzenduren (linkse schaal) KBC-indicator (rechtse schaal)
108 106 104 102 100
5
98
0
(a) Omdat de cijfers in de grafieken een extrapolatie zijn van de eerste negen maanden van 1998, is hier nog niets te merken van de groeiver traging. Het werkelijke aantal gepresteerde uitzenduren over 1998 zal dan ook lager liggen dan de grafieken laten uitschijnen.
110
96
-5
94
-10
92 90
-15 1985 87 89 91 93 95 97 86 88 90 92 94 96 98* * = Gebaseerd op de eerste 9 maanden van 1998, omgerekend op jaarbasis.
© KBC Bank CPX024
Nr. 2 / 1999
9
Economisch Financiële Berichten
nemende aanbodkrapte zal het scherpst in de
tor in België dus ongetwijfeld nog enkele jaren
uitzendsector worden aangevoeld aangezien
van stevige omzetgroei voor de boeg. Gezien
jongeren of andere werkzoekenden, bij een
de penetratie van uitzendarbeid in enkele
gelijk loon, vastere arbeidsformules zullen ver-
buurlanden en de soepeler wetgeving, kan het
kiezen boven een tijdelijke job als uitzend-
volume uitzenduren in België nog gedurende
kracht. Een mogelijke respons van de uitzend-
enkele jaren waarschijnlijk gemiddeld met
ondernemingen hierop is het aanbieden van
meer dan 10 % per jaar toenemen. Maar op
detachering. Dit houdt in dat zij potentiële uit-
lange termijn zullen de expansiekansen en de
zendkrachten (in de praktijk degene met de
winstgevendheid van de uitzendondernemin-
meest gevraagde kwalificaties) vast in dienst
gen steeds meer afhankelijk worden van de
nemen en hen dus ook tussen twee opdrach-
diversificatie van hun activiteiten, van schaal-
ten in door blijven betalen. In vaktermen heet
vergroting, van het vinden van niches en
dit ‘flexicurity’, d.i. een samenvoeging van
van het bedenken van oplossingen om een
‘flexibility’ en ‘security’. Detachering verge-
schaarser aanbod van goed opgeleide of ge-
makkelijkt het vinden van gepaste kandidaten,
specialiseerde uitzendkrachten aan te trekken.
biedt meer garantie aan de gebruikende ondernemingen en stimuleer t de uitzendondernemingen tot het organiseren van opleiding en vorming, in het besef dat de uitzendkracht voor langere tijd bij hen in dienst zal blijven. In Nederland is detachering al ingeburgerd. In België moet dat nog juridisch worden geregeld. Door de detacheringsformule gaat uitzendarbeid een nieuwe rol van mobiliteitsinstrument vervullen, vooral voor specialismen die niet exclusief aan één bedrijf of sector gebonden zijn, zoals bijvoorbeeld informatica of boekhouding. Voor de uitzendondernemingen heeft de formule als nadeel dat zij zelf aan kostenflexibiliteit inboeten, wat gezien de hoge conjunctuurgevoeligheid van de vraag naar uitzendarbeid tot een zeer cyclisch verloop van hun resultaten kan leiden. Daardoor zullen wellicht enkel de grote of zeer gespecialiseerde uitzendondernemingen zich detachering kunnen permitteren en zal de formule voorbehouden blijven voor een beperkte kern van gespecialiseerde uitzendkrachten waarvoor de vraag minder conjunctuurgevoelig is. Globaal beschouwd heeft de uitzendsec-
(1) Daarnaast werden in 1997 ongeveer 40 % van alle werkstudentencontracten (wat neerkwam op circa 95 000 individuen) afgesloten via een uitzendbedrijf, tegenover slechts 6,8 % in 1992. (2) De uitzendkracht geniet wettelijk dezelfde loonschalen en sociale-zekerheidsrechten als een vaste werknemer. Zijn loon mag niet lager zijn dan wanneer hij in de betrokken onderneming vast aangeworven zou zijn (onder meer rekening houdend met zijn beroepskwalificaties en leeftijd). Recent worden soms zelfs hogere lonen uitbetaald aan de uitzendkrachten, wegens de toenemende aanbodkrapte op de arbeidsmarkt. (3) ‘Filière automobile: intérim et flexibilité’, Les 4 Pages du Centre d’études de l’emploi, no. 26, mars 1998. (4) ‘Een enquête rond uitzendarbeid’, Sobemap, Brussel, 1996. (5) ‘Hoe wer ven bedrijven in België – 1997’, P. Simoens, J. Denys en L. Denolf, HIVA, KUL, Leuven, 1998. (6) Vedior Gregg mag bijvoorbeeld gebruikmaken van de KISS-databank van de VDAB (Kandidaten Informatie en Selectie Systeem) en verbindt zich er toe uitzendkrachten met T-Interim uit te wisselen. Creyf ’s en de VDAB hebben besloten om samen te werken op het vlak van opleidingen. Upedi, de beroepsvereniging van par ticuliere uitzendbureaus, en de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (BGDA) hebben een samenwerkingsakkoord gesloten ter bevordering van de reïntegratie van Brusselse werkzoekenden.
10
Werkloosheid in België
E
ind 1998 bedroeg de werkloosheidsgraad nog 12,2 %, tegen 13,2 % eind 1997.
Deze daling was ongelijk verdeeld over de drie gewesten. De regionaal uiteenlopende ontwikkeling van de Belgische werkloosheid is
De regionale kloof
overigens geen nieuw fenomeen en de regionale afwijkingen van de nationale werkloosheidsgraad zijn dan ook groot. In het Vlaams Gewest bedroeg hij eind 1998 minder dan de helft van die in de andere gewesten.
Eind 1998 waren er in België nog
Pas in een meer gevorderde expansiefase,
525 562 niet-werkende werkzoekenden, dat
zoals in 1998, gaan ondernemingen op grotere
waren er 7,1 % minder dan een jaar eerder, en
schaal over tot nieuwe aanwervingen.
meteen ook het laagste cijfer sinds eind 1991. De werkloosheidsgraad, gemeten als de verhouding tussen het aantal niet-werkende werk-
Ongelijkheid tussen de gewesten
zoekenden en de totale beroepsbevolking, viel voor het hele land terug naar 12,2 %, tegen 13,2 % eind 1997. Deze daling weerspiegelt de
De daling van de werkloosheid was zeer
gunstige economische conjunctuur in 1998. De
ongelijk verdeeld over de Belgische gewesten.
reële BBP-groei van naar raming 3,1 % maakte
Eind 1998 lag het aantal niet-werkende werk-
het mogelijk dat ongeveer 45 000 bijkomende
zoekenden in het Vlaams Gewest 12,3 % lager
banen werden gecreëerd. Dat is een stijging
dan een jaar eerder, tegenover slechts 3,6 % in
van de werkgelegenheid met 1,2 % tegenover
het Waals Gewest en 3,1 % in Brussel. Deze
1997. Daarmee was de groei ook arbeids-
uiteenlopende ontwikkeling tussen de gewes-
intensiever dan in 1997. Toen deed een reële
ten is niet nieuw en de regionale afwijkingen
BBP-groei van 3 % de werkgelegenheid met
van de nationale werkloosheidsgraad zijn dan
slechts 0,5 % toenemen. Gelet op de fase van
ook bijzonder groot. In het Vlaams Gewest
de conjunctuurcyclus, was deze verhoging van
bedroeg de werkloosheidsgraad eind 1998
de arbeidsintensiteit in 1998 niet ongewoon.
nog 8,1 %, dat is minder dan de helft van de
Als een conjunctuurversnelling op gang komt,
Waalse (17,8 %) en de Brusselse (18,9 %) (1).
zoals in 1997, kunnen de ondernemingen hun activiteiten immers aanvankelijk opvoeren
Zoals blijkt in grafiek I, lag de Waalse
door een vollediger aanwending van de al
werkloosheidsgraad al in de jaren zeventig
aanwezige arbeid, of m.a.w. door een snellere
voor tdurend zo’n twee procentpunten hoger
stijging van de arbeidsproductiviteit, waardoor
dan in de andere gewesten. Maar vooral sinds
de activiteitsexpansie in een eerste fase rela-
het midden van de jaren tachtig werd het ver-
tief minder nieuwe werkgelegenheid creëer t.
schil in de werkloosheidsgraad tussen de ge-
Nr. 2 / 1999
11
Economisch Financiële Berichten
ook beduidend hoger dan in het Vlaams
Grafiek I – Gewestelijke werkloosheidsgraden (niet-werkende werkzoekenden in % van de beroepsbevolking, juni-cijfers)
Gewest. Van het totale aantal niet-werkende werkzoekenden was er eind 1998 in Wallonië
6 5 4
Linkse schaal Divergentie (standaardafwijking) Rechtse schaal Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
20
en Brussel respectievelijk 53 % en 50 % al twee
18
jaar of meer inactief, tegenover 40 % in het
16
Vlaams Gewest. In Wallonië zit bovendien
14 12
3
10
2 1 0
ruim een derde daarvan al meer dan vijf jaar zonder werk, wat opvallend meer is dan in de
8
beide andere gewesten. Ook scoor t dat ge-
6
west slechter op het vlak van de jeugdwerk-
4
loosheid: jongeren van minder dan 25 jaar
2
maken er 19 % van de werklozen uit, tegen-
0
over 16 % in het Vlaams Gewest en 14 % in
1970 72 74 76 78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98
Brussel.
Bron: Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. © KBC Bank JVG021
westen alsmaar groter. De werkloosheid steeg sindsdien veel forser in Brussel dan in de
Uiteenlopende werkgelegenheidsgroei ...
andere gewesten en ook de kloof tussen de Vlaamse en de Waalse werkloosheidsgraad nam stelselmatig toe.
De werkloosheid is per definitie gelijk aan het verschil tussen de totale beroepsbevolking (het aanbod op de arbeidsmar kt) en de
In tegenstelling tot de Vlaamse, worden de
werkende beroepsbevolking (de vraag naar
Waalse en Brusselse werkloosheid gekenmerkt
arbeid). De beroepsbevolking is gelijk aan de
door het fenomeen van ‘hysterese’. Dat is de
bevolking op beroepsactieve leeftijd (dat is de
tendens waarbij de werkloosheid in periodes
leeftijdsgroep van 15 jaar en ouder) vermenig-
van laagconjunctuur toeneemt en tijdens het
vuldigd met de activiteitsgraad, d.w.z. het
daaropvolgende conjunctuurherstel op een
percentage van die leeftijdsgroep dat zich
hoger peil blijft dan vóór de recessie. Zo
effectief op de arbeidsmarkt aanbiedt.
duwde de conjunctuurinzinking van 1993 de Waalse en Brusselse werkloosheidsgraad naar
De ontwikkeling van het arbeidsaanbod
een hoger peil dan de vorige recessie van
liep tussen 1981 en 1997 in het Vlaams en in
1981-1983, terwijl zij in het Vlaams Gewest
het Waals Gewest grotendeels gelijk. De groei
tijdens de recessie van 1993 duidelijk onder
van de bevolking op beroepsactieve leeftijd
het hoogtepunt van 1981-1983 bleef.
was in het Vlaams Gewest weliswaar bijna dubbel zo sterk (+6,6 %) als in het Waalse
Hysterese duidt op een toenemende
(+3,8 %), maar daar tegenover staat dat de
structurele onevenwichtigheid op de arbeids-
Waalse activiteitsgraad sterker opliep, zij het
markt. De structurele component van de
vanop een lager niveau. Daardoor groeide de
werkloosheid ligt in Wallonië en Brussel dan
beroepsbevolking sinds 1981 per saldo in de
12
beide gewesten ongeveer even ster k. In
in Brussel zelfs met 6,1 %. Iets meer dan een
Brussel nam de activiteitsgraad sinds 1981 nog
tiende van de Vlaamse en Waalse werkende
forser toe, maar was de daling van de bevol-
beroepsbevolking pendelt voor het woon-
king op beroepsactieve leeftijd zo uitgespro-
werkverkeer naar een ander gewest, waarvan
ken (–6,7 %) dat de beroepsbevolking er
het overgrote deel (bijna 90 %) naar Brussel.
tussen 1981 en 1997 met 1,6 % terugliep (zie
Vanuit Wallonië is de nettopendel naar
tabel I).
Brussel de voorbije jaren trendmatig toegenomen, vanuit Vlaanderen daarentegen is hij
Alles bij elkaar bieden verschillen aan de
trendmatig gedaald. Tussen het Vlaams en het
aanbodkant van de arbeidsmarkt dus geen ver-
Waals Gewest bleef de pendel sinds 1981
klaring voor de uiteenlopende werkloosheids-
grotendeels onveranderd op 1 à 1,5 % van
ontwikkeling tussen de gewesten. De oorzaken
de beroepsbevolking. Dat illustreert de zeer
daarvan zijn dan ook te vinden in het verloop
geringe arbeidsmobiliteit tussen deze beide
van de regionale arbeidsvraag, of m.a.w. van de
gewesten. De omvangrijke lokale werkloos-
werkgelegenheid in elk gewest. Aangezien
heidsverschillen wijzen er trouwens op dat ook
tussen de gewesten ook pendel plaatsvindt,
binnen elk gewest zelf de arbeidsmobiliteit
moet bij die regionale arbeidsvraag ook de
relatief gering is. Daarbij valt wel op dat de
nettopendel, d.i. het verschil tussen de uit-
lokale spreiding van de werkloosheid in het
gaande en inkomende pendelstromen, worden
Vlaams Gewest de voorbije jaren trendmatig
geteld om de werkende beroepsbevolking in
is gedaald en veel kleiner is dan in Wallonië,
elk gewest te verkrijgen.
waar zij de voorbije jaren integendeel nog is toegenomen (zie tabel II). De geringere
In het Vlaams Gewest groeide de werkge-
arbeidsmobiliteit in Wallonië bevestigt het
legenheid tussen 1981 en 1997 met 10,2 %, in
meer structurele karakter van de werkloosheid
Wallonië daarentegen daalde zij met 2,5 % en
in dit gewest.
Tabel I – Determinanten van de regionale werkloosheidsontwikkeling Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Gewest
(in ‘000)
1981
1981
1981
Bevolking op beroepsactieve leeftijd Activiteitsgraad (in %) Beroepsbevolking
4 580,4 4 881,4 2 618,8 2 718,6 836,7 51,5 % 51,8 % 49,3 % 51,0 % 48,3 % 2 358,9 2 528,6 1 291,1 1 386,5 404,1
780,7 51,0 % 397,8
Regionale werkgelegenheid Nettopendel (1) Werkende beroepsbevolking
1 915,6 –216,4 2 132,0
2 110,7 –193,9 2 304,6
1 040,0 –106,8 1 146,8
1 014,0 –131,4 1 145,4
633,6 273,8 359,8
594,9 272,7 322,2
226,9
223,9
144,3
241,1
44,3
75,6
Werkloosheid
1997
1997
1997
(1) Een negatief (positief) teken impliceert een netto uitgaande (inkomende) pendel. Bron: Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en eigen ramingen.
Nr. 2 / 1999
13
Economisch Financiële Berichten
sterk achterbleef op die in Vlaanderen, is in de
Tabel II – Spreiding van de werkloosheidsgraad in het Vlaams en Waals Gewest (1)
eerste plaats een gevolg van hun globaal veel
Vlaams Gewest
Waals Gewest
1986
1998
1986
1998
13,2 3,1 0,24
9,1 2,1 0,23
20,5 4,5 0,22
21,5 5,9 0,27
zwakkere economische groei, vooral sinds het midden van de jaren tachtig (zie grafiek II). Het reële bruto regionale product steeg tussen
Gemiddelde Standaardafwijking Variatiecoëfficiënt (2)
(1) Aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen in procent van de tegen werkloosheid verzekerden (juni-cijfers). (2) De verhouding tussen de standaardafwijking en het gemiddelde. Bron: RVA.
1981 en 1997 in het Vlaams Gewest met gemiddeld 2 % per jaar, tegenover 1,3 % in Wallonië en 1,1 % in Brussel. Verschillen in de regionale ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit hebben daarentegen veel minder een rol gespeeld. De arbeidsproductiviteit steeg tussen 1981 en 1997 in elk gewest met
... wegens uiteenlopende economische groei
1,4 % per jaar. Tussen de gewesten bestaan er wel aan-
Het verloop van de vraag naar arbeid
zienlijke verschillen inzake het gemiddelde ni-
hangt af van de economische groei en van de
veau van de arbeidsproductiviteit in de ver-
ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Een
werkende nijverheid. Die lag in 1981-1996 in
toename van de activiteit leidt niet tot meer
Wallonië gemiddeld circa 9 % en in Brussel
werkgelegenheid als de groei van de arbeids-
circa 6 % lager dan in het Vlaams Gewest.
productiviteit in dezelfde mate versnelt en de
Omgekeerd lagen de loonkosten per werk-
economische groei dus minder arbeidsinten-
nemer er in de verwerkende nijverheid echter
sief wordt. Dat de groei van de werkgelegen-
zo’n 4 % respectievelijk 11 % hoger, zodat de
heid de voorbije jaren in Wallonië en Brussel
gemiddelde loonkosten per eenheid product in de Waalse en de Brusselse verwerkende nijverheid aanzienlijk hoger lagen dan in de
Grafiek II – Ontwikkeling van het reëel regionaal product (1981 = 100)
Vlaamse (zie grafiek III). Dat verklaar t het 140
zwakkere concurrentievermogen en de gemiddeld geringere rendabiliteit van de Waalse
130
Vlaams Gewest Waals Gewest Brussels Gewest
en Brusselse bedrijven in vergelijking met de Vlaamse (2), wat op zijn beurt een verklaring
120
biedt voor de geringere dynamiek in de Waalse en Brusselse regio van de bedrijfsinvesterin-
110
100
90 1981
83
85
87
89
91
93
95
97
gen, van de vraag naar arbeid en van de economische groei in het algemeen. Ondanks de uiteenlopende ontwikkeling van de regionale werkloosheid en de sterk verschillende productiviteitsniveaus stegen de
Bron: INR. © KBC Bank JVG022
gemiddelde loonkosten per werknemer in de
14
drie gewesten de voorbije jaren ongeveer in dezelfde mate. Dat is een gevolg van de door-
Grafiek III – Niveau van de gewestelijke arbeidsproductiviteit en loonkosten (gemiddelde 1981-1996, België = 100, verwerkende nijverheid)
slaggevende rol die in België bij de loononderhandelingen nog steeds aan het nationale niveau wordt toegekend. Dit sterk centrale
115
Arbeidsproductiviteit Loonkosten per werknemer Loonkosten per eenheid product
110
loonvormingsmechanisme werkte de voorbije jaren niet alleen uiteenlopende regionale groei-
105
prestaties in de hand, maar samen met de geringe interregionale arbeidsmobiliteit ook
100
steeds meer divergerende regionale werkloosheidsgraden.
95
Meer dan de vroegere, algemene loonnorm, laat het centraal akkoord dat eind 1998 tussen de Belgische sociale par tners werd
90 Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Gewest
Bron: NIS en INR. © KBC Bank JVG023
afgesloten, ruimte voor differentiatie van de loonsverhogingen tussen sectoren en bedrijven. Een dergelijke, meer decentrale loonvorming maakt het in theorie ook mogelijk om de loonontwikkeling beter op regionale productiviteitsverschillen af te stemmen. Dat veronderstelt evenwel dat het regionale werkloosheidsniveau effectief als argument kan worden uitgespeeld in loononderhandelingen op sector- of bedrijfsvlak. Gezien de hoge structurele component van de Waalse en Brusselse werkloosheid, is dat echter waarschijnlijk niet het geval. Het ziet er dus niet naar uit dat de regionale werkloosheidskloof
(1) De ‘quasi-werklozen’ (oudere niet-werkzoekende werklozen, bruggepensioneerden, loopbaanonderbrekers,...) zijn in verhouding tot de niet-werkende werkzoekenden in Vlaanderen relatief sterk vertegenwoordigd. In verhouding tot de beroepsbevolking zijn de gewestelijke verschillen voor deze groep wel beduidend kleiner dan de verschillen inzake niet-werkende werkzoekenden, zodat de gewestelijke kloof vooral betrekking heeft op deze laatste. (2) Deze regionale rendabiliteitsverschillen werden vanuit de invalshoek van de jaarrekeningen van de ondernemingen ook al toegelicht in KBC-Weekberichten nr. 28 van 23 oktober 1998 ‘De ondernemingswinsten in 1997’.
Hoofdartikel van het volgende nummer: «De Europese banksector herstruc-
in België in de komende jaren snel kleiner zal
tureert».
worden.
Correspondentieadres: KBC Bank NV - Economisch Financiële Berichten, Arenbergstraat 7, B-1000 Brussel. Jaarabonnementen kunnen op elk ogenblik ingaan. Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor (KB) of op het bovenvermelde adres. Betaling na ontvangst van het overschrijvingsformulier. Abonnements- of adreswijzigingen kunt u vermelden op de enveloppe, die u afgeeft in een KBC-bankkantoor (KB) of opstuurt naar het bovenvermelde adres. Prijs jaarabonnement: België: Nederlands of Frans (veertiendaags) - 18 euro (726 BEF) (9 euro voor houders van Banco-rekening); Engels of Duits (maandelijks) - 9 euro EU en rest Europa: Nederlands of Frans (veertiendaags) - 36 euro; Engels of Duits (maandelijks) - 18 euro Buiten Europa: Nederlands of Frans (veertiendaags) - 45 euro; Engels of Duits (maandelijks) - 22 euro Nadruk van artikelen of berichten is toegestaan onder opgave van de bron. De in dit blad voorkomende gegevens zijn ontleend aan door ons betrouwbaar geachte bronnen en worden alleen verstrekt bij wijze van inlichting. Voor de juistheid en volledigheid ervan kunnen wij echter niet instaan. Verantwoordelijke hoofdredacteur: Edwin De Boeck, Kardinaal Sterckxlaan 137, B-1860 Meise.
Nr. 2 / 1999
15
Internationaal Economisch Financiële Berichten beursverloop 1998
Internationaal beursverloop en totaal beursrendement in 1998 voor de Belgische belegger
Australië (All Ordinary) België (BEL-20) Bondsrepubliek Duitsland (FAZ) Brazilië (Bovespa) Canada (Toronto Composite) Denemarken (Copenhagen SE) Finland (Hex General) Frankrijk (CAC-40) Hong Kong (Hang Seng) Italië (Banca Commerciale) Japan (Nikkei-225) Mexico (IPC Bolsa) Nederland (AEX) Noorwegen (Oslo SE) Oostenrijk (ATX) Singapore (All Share) Spanje (IBEX-35) Verenigd Koninkrijk (FTSE-100) Verenigde Staten (S&P-500 Composite) Zweden (Affärsvärlden) Zwitserland (SMI)
Procentuele wijziging 31-12-199731-12-1998
16 april 20 juli 20 juli 15 april 22 april 7 april 29 december 17 juli 25 maart 7 april 2 maart 2 januari 20 juli 6 mei 26 mei 19 maart 17 juli 20 juli 29 december 20 juli 21 juli
7,53 45,32 15,45 –33,46 – 3,19 – 5,69 68,52 31,47 – 6,29 41,19 – 9,28 –24,28 29,85 –26,65 –11,39 –10,20 35,58 14,55 26,67 13,46 14,29
Wisselkoerswijziging (in %) (a)
–11,90 0,00 – 0,01 – 7,14 –13,30 0,00 – 0,36 – 0,26 0,08 – 0,76 7,06 –18,56 0,01 – 9,50 – 0,03 1,85 – 0,23 – 6,48 – 6,35 – 8,93 – 1,19
Nettodividendrendement (in %) (b) 3,00 1,79 1,07 0,44 1,23 1,58 1,81 1,81 2,90 1,37 0,73 0,87 1,64 1,40 1,44 1,75 1,70 2,37 1,22 1,48 0,77
Totaal rendement in BEF (in %) (c) – 2,62 47,11 16,50 –37,80 –15,00 – 4,11 69,71 32,93 – 3,31 41,47 – 2,10 –37,63 31,50 –32,35 – 9,98 – 6,76 36,97 9,34 19,76 4,67 13,69
(a) Ontwikkeling eind 1998-eind 1997 ten opzichte van de Belgische frank. Brazilië, Mexico en Singapore ten opzichte van de Amerikaanse dollar. (b) Berekend op basis van gegevens uit Datastream. (c) Op een ‘indexbelegging’ van einde 1995 tot einde 1996 (zonder beurskosten). Inclusief het nettodividendrendement in België voor de particuliere belegger; cf. voetnoot (b) en rekening gehouden met de wisselkoerswijziging, cf. voetnoot (a).
240
240
Einde 1997 = 100 220
VSA (Standard & Poor’s) Europa (FT World Europe) 220 Japan (Nikkei 225)
240
Einde 1997 = 100 220
MSCI Latin America index MSCI Far East index MSCI Wereldindex
240 220
200
200
200
200
180
180
180
180
160
160
160
160
140
140
140
140
120
120
120
120
100
100
100
100
80
80
80
80
60
60
60
60
40
40
40 1994 1995
Bron: Datastream.
1996 1997
j f m am j j a s o n d 1998
40 1994
1995
1996
1997
j f m am j j a s o n d 1998
© KBC Bank EDB021
16
Ce bulletin paraît également en français. English edition also available. Erscheint ebenfalls in Deutsch.
Datum hoogste indexstand