uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in vlaanderen deel 7
Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid
Stefaan Baert, Filip Desmit, Eric Herman, Lorentz Verbeerst, Kirsten Adriaenssens, Dirk De Wachter & Joris Casselman
De introductie van uitkomstenmanagement: vier verhalen uit de praktijk Verslag symposium vierde geestelijke gezondheidscongres, Antwerpen 17 september 2008
Dit is een uitgave van de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid Tenderstraat 14 – 9000 Gent tel. 09/221.44.34 – fax 09/221.77.25 – e-mail
[email protected] Wettelijk depot: D/2009/2566/1 © Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld als volgt: Baert, S., Desmit, F., Herman, E., Verbeerst, L., Adriaenssens, K., De Wachter, D. & Casselman, J. (2009). De introductie van uitkomstenmanagement: vier verhalen uit de praktijk. Verslag symposium vierde geestelijke gezondheidscongres, Antwerpen 17 september 2008. Deel 7. In de VVGG-reeks: Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Gent, VVGG. 2
Uitkomstenmanagement deel 7
Inhoudstafel Algemene inleiding op de reeks Dankbetuiging inleiding
p. 4 p. 5 p. 6
Hoofdstuk I: introductie van uitkomstenmanagement in een ambulante setting: organisatie van een denkdag en oprichting van een werkgroep Filip Desmit, directeur locatie oostende, CGG Noord West-Vlaanderen 1.1. Inleiding 1.2. Denkdag 1.3. Werkgroep 1.4. Voorlopige conclusies 1.5. Literatuur
p. 8
Hoofdstuk II: introductie van uitkomstenmanagement in een ambulante setting: een experiment Eric Herman, kwaliteitscoördinator CGG Eclips Gent 2.1. Inleiding 2.2. Opzet 2.3. Resultaten 2.4. Voorlopige conclusies 2.5. Literatuur
p. 15
Hoofdstuk III: introductie van uitkomstenmanagement in een dagcentrum Lorentz Verbeerst, psychiater PZ Sint-Franciscus Zottegem 3.1. Inleiding 3.2. Doelgroep 3.3. Periodiek meten met meetinstrumenten 3.4. Resultaten 3.5. Enkele bedenkingen 3.6.Voorlopige conclusies 3.7. Literatuur
p. 22
Hoofdstuk IV: een meting van cliëntwaardering in beschut wonen Kirsten Adriaenssens, psychologe beschut wonen De Hulster Kortenberg Dirk De Wachter, psychiater beschut wonen De Hulster Kortenberg 4.1. Inleiding 4.2. Zorgproces 4.3. Meetinstrument 4.4. Werkwijze 4.5. Doelstellingen 4.6. Resultaten 4.7. Voorlopige conclusies
p. 26
Hoofdstuk V: Discussie en conclusies
p. 29
p. 8 p. 8 p. 10 p. 14 p. 14
p. 15 p. 15 p. 19 p. 20 p. 21
p. 22 p. 22 p. 23 p. 23 p. 23 p. 25 p. 25
p. 26 p. 26 p. 26 p. 26 p. 26 p. 27 p. 27
Uitkomstenmanagement deel 7
3
Algemene inleiding op de reeks Naast andere vormen van kwaliteitsbevordering krijgt uitkomstenmanagement langzaam maar zeker een plaats in de Vlaamse geestelijke gezondheidszorg. Getuigen daarvan zijn het toenemende aantal wetenschappelijke publicaties, studiedagen en symposia rond het opvolgen van voortgang in de behandeling. Er is een groeiende interesse bij hulpverleners, beleidsverantwoordelijken, onderzoekers en de overheid om zicht te krijgen op behandeluitkomsten van personen met een psychische stoornis. Onderzoek naar behandeluitkomsten heeft in de psychiatrie een lange geschiedenis achter de rug. Wat aanvankelijk beperkt bleef tot het onderzoeken van veranderingen van klachten tijdens een behandeling, evolueerde naar randomised controlled trails. Samenvattingen van deze internationale studies zijn te vinden in meta-analyse voor specifieke patiëntengroepen of behandelingen. Dat de Vlaamse overheid verantwoording vraagt aan de geestelijke gezondheidszorg over het bieden van de beste kwaliteit voor de ter beschikking gestelde financiële middelen is volkomen terecht. In 1997 keurde het Vlaamse Parlement het Kwaliteitsdecreet goed. Hiermee volgde Vlaanderen een internationale tendens, die o.a. vanuit Nederland en Engeland naar ons kwam overgewaaid. Deze tendens kadert binnen het kwaliteitsdenken wereldwijd en evolueerde van personeels- en middelenmanagement, beleid en strategie (input); over de intake, behandeling en nazorg (kernprocessen) naar patiëntentevredenheid, maatschappelijke waardering en uitkomsten van de behandeling (output). Echter, uitkomstenmanagement is meer dan het meten van het resultaat van de behandeling. Het is een organisatievorm waarbij systematisch belang wordt gehecht aan het bekomen van resultaten en het meten ervan, met als doel de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Om de verandering van ernst van een stoornis en de effectiviteit van de behandeling na te gaan zijn de laatste decennia heel wat meetinstrumenten ontwikkeld, ook in Vlaanderen en Nederland. Uit eigen onderzoek blijkt echter dat weinig meetinstrumenten aan de gestelde eisen voldoen (deel 5 van deze reeks). Dit wordt bevestigd door internationaal onderzoek. De kunst is een evenwicht te vinden tussen de praktische bruikbaarheid en de wetenschappelijke evidentie. De opdracht over de wetenschappelijke ondersteuning betreffende het meten van behandelingsresultaten werd toevertrouwd aan de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG). Deze opdracht vindt zijn neerslag in de beheerovereenkomst tussen de VVGG en de Vlaamse overheid die in 2006 van start is gegaan. De VVGG kan daarin een belangrijke, tweeledige bijdrage leveren: enerzijds als onafhankelijke intermediair tussen de academische onderzoeker en het werkveld en anderzijds als communicatiekanaal voor onderzoeksresultaten naar specifieke doelgroepen en het brede publiek. De uitvoering van de beheerovereenkomst resulteert in de reeks ‘Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen’. De rode draad wordt gevormd door drie kernvragen: 1. Wat zijn de uitkomsten van een behandeling in de geestelijke gezondheidszorg? 2. Hoe kunnen uitkomsten van een behandeling gemeten worden? 3. Hoe wordt die informatie aangewend door de verschillende actoren?
4
Uitkomstenmanagement deel 7
Dankbetuiging Ter gelegenheid van het vierde Vlaamse geestelijk gezondheidscongres te Antwerpen op 17 september 2008 organiseerde de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid een symposium over uitkomstenmanagement. Onze dank gaat uit naar de vier sprekers die elk vanuit hun praktijkervaring de meerwaarde van uitkomstenmanagement onderstreepten: Filip Desmit (CGG Noord West-Vlaanderen), Eric Herman (CGG Eclips), Lorentz Verbeerst (PZ Sint-Franciscus) en Kirsten Adriaenssens (Beschut Wonen De Hulster). De VVGG dankt ook de talrijke aanwezigen voor hun betrokkenheid bij het project uitkomstenmanagement en hun bijdrage in de discussie. Daarnaast danken de auteurs de leden van de adviesgroep wetenschappelijke ondersteuning, alsook Rik Van Nuffel (VVGG), Joris Casselman (VVGG), Tom Van Eeckhaute (PZ Sint-Franciscus), Dirk De Wachter (Beschut Wonen De Hulster) en Pol Mentens (Beschut Wonen De Hulster) voor het nalezen van de ontwerptekst.
Uitkomstenmanagement deel 7
5
inleiding De hoofdopdracht van dit project is niet het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, maar het motiveren en ondersteunen van de hulpverleners en beleidsverantwoordelijken. Hoewel de reacties hierop grotendeels positief zijn, worden de voordelen van uitkomstenmanagement soms betwijfeld. Eerder onderzoek naar het gebruik van meetinstrumenten in Vlaanderen bleek dat instrumenten in de meeste voorzieningen vooral worden gebruikt als diagnostisch instrument, al zien we dat sommige hulpverleners bij een aantal patiënten meetinstrumenten gebruiken om de behandeluitkomsten in beeld te brengen. Elke voorziening voert hieromtrent een eigen kwaliteitsbeleid dat afhankelijk is van de kennis en ervaring van de betrokken hulpverleners en beleidsverantwoordelijken. De implementatie van uitkomstenmanagement kan zowel op patiënt- als op organisatieniveau. Op patiëntniveau kunnen periodieke meetmomenten gekoppeld worden aan belangrijke momenten in de behandeling, bijvoorbeeld een eerste meting bij het opstellen van het behandelplan, tussentijdse meting(en) in functie van geplande evaluatie(s) en een laatste meting voor het eindgesprek. In functie van vooropgestelde behandeldoelstellingen kan de evolutie van de patiënt op de verschillende aspecten in de tijd opgevolgd worden en grafisch weergegeven worden. Periodieke metingen gebeuren door middel van een uitkomstenkompas, met aandacht voor verschillende aspecten van zorg en verschillende perspectieven. De wetenschappelijke onderbouw is gebaseerd op het Reliability of Change model, waarbij wordt aangegeven hoe groot een verandering tussen twee metingen minimum moet zijn om klinisch betrouwbaar te zijn. Op organisatieniveau vallen de meetmomenten voor alle patiënten samen. Een steekproef kan hiervoor in principe volstaan. Deze data worden verzameld op niveau van de voorziening. Op die manier kan men onderzoeken hoeveel procent van de patiënten verbetering vertoont op klinisch en/of functioneel vlak. Bovendien kan men aan de hand van de verzamelde data een empirische norm berekenen. Interessant is ook om na te gaan of een bepaalde subgroep, bijvoorbeeld drop-out patiënten, tot andere behandeluitkomsten komt. Op dit niveau zijn communicatie en feedback naar hulpverleners uiterst belangrijk. Het creëren van een draagvlak is een eerste stap. Voor beide niveaus voorziet de VVGG zowel methodologische als praktische ondersteuning bij het invoeren van uitkomstenmanagement. Sinds eind 2007 werd gestart met de concrete implementatie van dit project in een aantal voorzieningen. De VVGG ondersteunt momenteel een twintigtal voorzieningen in Vlaanderen die volgens deze methodiek werken. Ongeveer de helft van hen is gestart met het uitvoeren van metingen, de andere helft bereidt de implementatie voor. Deelnemen is nog steeds mogelijk. Vier van deze zorginstellingen deden hun verhaal op het symposium uitkomstenmanagement ter gelegenheid van het vierde Vlaamse geestelijke gezondheidscongres. De doelstelling van dit symposium was tweeledig: enerzijds het doorgeven van good practice aan de hand van vier praktijkervaringen en anderzijds de betrokkenheid en inbreng van hulpverleners vergroten door een discussie. Filip Desmit en Eric Herman spraken voor de ambulante sector, Lorentz Verbeerst en Kirsten Adriaenssens voor de residentiële sector. We begonnen onze trip doorheen Vlaanderen in West-Vlaanderen. Filip Desmit beschreef hoe men in CGG Noord West-Vlaanderen via de oprichting van een werkgroep de implementatie van uitkomstenmanagement voorbereid. Hierbij poneerde hij de ietwat controversiële stelling om meetresultaten ook te gebruiken in het kader van zelfreflectie, meerbepaald functioneringsgesprekken met medewerkers. In CGG 6
Uitkomstenmanagement deel 7
Eclips hanteerde men een andere implementatietechniek. Eric Herman had aandacht voor de problemen van een snelle implementatie en suggereerde oplossingen. Zo werd in de loop van het traject een vorming voorzien rond de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS). We blijven in Oost-Vlaanderen, maar maken de oversteek naar de residentiële sector. Lorentz Verbeerst vertelde hoe men in het psychiatrische ziekenhuis Sint-Franciscus te Zottegem uitkomstenmanagement aanwendde om bij patiënten met langdurige psychiatrische beperkingen een hoger niveau van functioneren en kwaliteit van leven te bereiken. Van Oost-Vlaanderen gaan we naar Vlaams Brabant. Kirsten Adriaenssens lichtte het gebruik van de Trimbosthermometer toe in beschut wonen De Hulster te Kortenberg. Stefaan Baert stafmedewerker VVGG
prof. em. Joris Casselman voormalig voorzitter VVGG
Gent, februari 2009
Uitkomstenmanagement deel 7
7
Hoofdstuk I: introductie van uitkomsten management in een ambulante setting: organisatie van een denkdag en oprichting van een werkgroep website: www.cgg.be contact:
[email protected]
Filip Desmit, directeur locatie Oostende, CGG Noord West-Vlaanderen
1.1. Inleiding Het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) Noord West-Vlaanderen verleent ambulante zorg aan personen met psychische, psychosociale en psychiatrische problemen. Er is een aparte werking voor volwassenen en voor kinderen en jongeren. Daarnaast heeft het CGG een bijzonder, preventief aanbod voor de thema’s ‘alcohol en andere drugs’ en ‘zelfmoord’ uitgebouwd. Het CGG werkt voor de ganse regio Noord West-Vlaanderen en heeft vestigingsplaatsen te Brugge en Oostende. Van de CGG’s wordt in het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen verwacht dat ze een zelfevaluatie uitvoeren. Deze zelfevaluatie houdt onder meer een systematische evaluatie van processen en resultaten in. Daarnaast wordt ook een evaluatie door de gebruikers gevraagd. Op basis van deze evaluaties worden verbeterprojecten opgezet. De directie van het CGG Noord West-Vlaanderen wou al langer de effectiviteit van de zorg nagaan. In de loop van 2007 werd principieel besloten om te starten met het nagaan van de tevredenheid van de gebruikers. Op zoek naar good practices kwamen we in contact met het eerste deel van deze reeks, het verslag van het besloten symposium van 1 december 2006 (Van Nuffel, 2007). Het daar voorgestelde uitkomstenkwadrant bezorgde ons een bruikbaar kader voor de geplande opdracht: effectiviteit behelst naast verminderen van symptomen (klinische uitkomsten) ook verbetering van kwaliteit van leven (functionele uitkomsten), cliëntenwaardering en een kostenaspect (Walburg, 2003). Op het directiecollege (oktober 2007) werd formeel besloten om van uitkomstenmanagement een nieuw kwaliteitsthema te maken en om ons hiervoor in te schrijven in het project uitkomstenmanagement van de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid. Als eerste stap werd ook besloten dat dit het thema zou worden van de volgende zesmaandelijkse vzw-denkdag in december 2007. Dit eerste hoofdstuk brengt verslag uit van de introductie van uitkomstenmanagement in CGG Noord West-Vlaanderen. Hoe verliep dit proces? Wat zijn de resultaten van de denkdag? Wat zijn gevoeligheden en aandachtspunten bij implementatie? Momenteel bevindt het CGG zich in de laatste fase van het voorbereidende werk door de werkgroep. De voorziene startdatum is ondertussen verdaagd van 1 september 2008 naar 1 maart 2009.
1.2. Denkdag Het CGG Noord West-Vlaanderen legt tweejaarlijks een aantal thema’s ter discussie voor aan zijn medewerkers (hulpverleners, preventiewerkers en logistieke medewerkers). Ondermeer op deze wijze proberen we input en feedback te verkrijgen om adviserende beleidsbeslissingen te sturen. Aan Stefaan Baert werd gevraagd het project in algemene zin voor te stellen en te situeren. Daarna werden de medewerkers in kleine groepen volgende drie vragen voorgelegd:
8
Uitkomstenmanagement deel 7
1. Uitkomstenmanagement moet een meerwaarde bieden voor de patiënt (kwaliteit van de zorg vergroten). Hoe kunnen we dit garanderen? Op welke manier betrekken we de patiënt maximaal bij het proces? Hoe koppelen we resultaten terug naar de patiënt? 2. Uitkomstenmanagement moet een meerwaarde bieden voor de hulpverlener. Hoe kunnen we dit garanderen? Op welke manier koppelen we resultaten terug naar de hulpverleners: individueel, op teamniveau, of via de verantwoordelijke artsen? 3. Welke factoren / omstandigheden kunnen bevorderend werken voor uitkomstenmanagement? Welke kunnen belemmerend zijn? Wat zijn mogelijke oplossingen? Uit de antwoorden kwamen volgende adviezen en bezorgdheden naar voren: 1. Meerwaarde patiënt
Medewerkers zien de meerwaarde vooral in het verschaffen van extra informatie aan de patiënt over zijn toestand. Het creëert de mogelijkheid om een realistisch beeld op vooruitgang te krijgen en om te leren kleine stapjes te nemen. Bovendien bevordert het de werkrelatie tussen hulpverlener en patiënt. Verder geeft het de patiënt de kans om zijn waardering uit te spreken. Echter, men benadrukt wel de noodzaak van eenvoudige en begrijpbare vragenlijsten, en adviseert ook vragenlijsten te selecteren die niet enkel focussen op symptomen en problemen. Verder moet het doel en de functie van het meten verduidelijkt worden. Het meten mag geen negatieve impact hebben op kwaliteit van de behandeling of de therapeutische relatie. De terugkoppeling van de meetresultaten moet door een vertrouwensfiguur gebeuren, binnen de therapeutische relatie. 2. Meerwaarde hulpverlener
De meerwaarde voor de hulpverlener zit vooral in de systematische en geobjectiveerde feedback over de evolutie van de patiënt. Nochtans zijn er heel wat bedenkingen over de moeilijkheid om de complexiteit van de relatie hulpverlener – patiënt te meten. Men waarschuwt, terecht, voor een te simplistische aanpak. Heet hangijzer is ook de feedback naar het beleid. Voldoende veiligheid is hierbij cruciaal. Medewerkers vrezen vergelijkingen tussen hulpverleners om de effectiviteit te evalueren. Sommigen pleiten voor anonimiteit, anderen voor het groeperen van resultaten per team. Transparantie lijkt hierbij essentieel. 3. Bevorderende/belemmerende factoren
Men pleit vooral voor duidelijkheid en transparantie over doelstellingen en finaliteit, zowel naar patiënten als hulpverleners. Verder wenst men een nauwe aansluiting bij de doelstellingen van de behandeling (integratie in het behandelplan), en bij de huidige werking. In dezelfde geest waarschuwen de medewerkers voor motivationele problemen wanneer dit te veel extra werk met zich zou meebrengen. Tenslotte is er de vraag naar voldoende inspraak en betrokkenheid bij dit project. De resultaten van deze denkdag werden op het intranet geplaatst en besproken in het directiecollege. Daar werd besloten dat er voldoende draagvlak was voor het project en dat een werkgroep zich zou buigen over de verdere implementatie. De aanbevelingen vanuit de denkdag dienen hierbij als belangrijke uitgangspunten.
Uitkomstenmanagement deel 7
9
1.3. Werkgroep 1.3.1. Oproep
Een algemene oproep werd gelanceerd, waarbij de noodzaak aan actieve participatie in het vooruitzicht werd gesteld, ondermeer via huiswerkopdrachten. Er werd gestreefd naar een evenwichtige samenstelling van de werkgroep, waarbij beide stedelijke locaties (Brugge en Oostende) en beide doelgroepen (kinderen / jongeren en volwassenen) moesten vertegenwoordigd zijn. Gezien het belang voor de organisatie werd de aanwezigheid van een medisch eindverantwoordelijke (psychiater) vereist en werd meteen gesteld dat de directeurs van beide locaties zouden participeren. De werkgroep zou voorgezeten worden door de kwaliteitscoördinator en extern begeleid worden door Stefaan Baert. De adviezen van de werkgroep dienden te worden voorgelegd aan de medische adviesraad en het directiecollege. Dit is een gangbare procedure in ons centrum. 1.3.2. Taakomschrijving
De werkgroep had als opdracht om uitkomstenmanagement te implementeren in het CGG Noord West-Vlaanderen. Hierbij diende rekening gehouden te worden met de complexiteit van de klinische praktijk en de specifieke context van de cliënten. Er moest ook voldoende aandacht zijn voor het draagvlak bij medewerkers en de terugkoppeling naar cliënten en medewerkers. Tenslotte diende er rekening gehouden te worden met de eerste opmerkingen en suggesties vanuit de denkdag. De werkgroep diende een concreet implementatieplan op te stellen, met volgende aspecten: 1. Het bepalen van de finaliteit van de metingen 2. Het bepalen van de doelgroep(en) 3. Het bepalen van het tijdverloop en de systematiek van de metingen 4. De selectie van de meetinstrumenten 5. De uitwerken van feedbackinitiatieven naar cliënten en medewerkers. 1.3.3. Verloop
De werkgroep werd in februari 2008 samengesteld en bestaat, conform de oproep, uit acht medewerkers. Ze ging effectief van start in maart en kwam tot op heden zes keer bijeen. De verslagen van de werkgroep zijn terug te vinden op intranet. De werkgroepleden overleggen ad hoc met hun collega’s. Een globale feedback dient nog te gebeuren. 1.3.3.1. Finaliteit
Er werd gekozen om de meetresultaten transparant aan te wenden op drie niveaus: 1. Patiënt: evolutie van klinische symptomatologie, functioneren, en waardering in kaart brengen, met als doelstelling het bespreekbaar maken en aanwenden van deze aspecten in de therapeutische relatie. 2. Hulpverlener: (zelf)reflectie over persoonlijke en gemiddelde baseline, van waaruit tendensen begrepen kunnen worden op niveau van de individuele medewerker. De directie baseert zich op dit materiaal voor het functioneringsgesprek, teneinde procesvariabelen mee in rekening te brengen. Onze doelstelling is om via transparante uitwisseling te komen tot bewustwording en verbetering van de zorg. 3. Team: (zelf)reflectie over de baseline van het team, van waaruit tendensen begrepen kunnen worden, met als doelstelling het opzetten van een verbetertraject op teamniveau.
10
Uitkomstenmanagement deel 7
In een discussie met de werkgroep werd uiteindelijk voor een pragmatische houding gekozen: (a) anonimiteit maakt het materiaal te beperkt bruikbaar, en (b) de resultaten worden beschikbaar gesteld per hulpverlener. Het CGG Noord West-Vlaanderen kiest ervoor om dit materiaal ook transparant te gaan gebruiken voor een functioneringsgesprek. Dit beantwoordt aan de vraag naar veiligheid ten aanzien van de collega’s, maar sluit ook aan bij de realiteit van een beleid dat het functioneren van zijn medewerkers wenst te bespreken. Uitkomstenmanagement wordt ook als centraal werkinstrument beschouwd voor het bespreken van meetresultaten per behandelteam. Dit sluit aan bij de visie die het multidisciplinaire team, onder de leiding van de psychiater, centraal stelt. 1.3.3.2. Doelgroep
Er werd gekozen om te werken voor beide doelgroepen op beide locaties, met ook specifieke aandacht voor de doelgroep ‘gebruikers van de activiteitencentra’. Dit leunt aan bij een sterke fusietraditie in het CGG Noord West-Vlaanderen. Er werd niet geopteerd om een bepaalde subpopulatie te selecteren, bijvoorbeeld enkel depressieve cliënten. Deze keuzes sluiten aan bij de oorspronkelijke doelstelling om dit project integraal deel te laten uitmaken van onze dagelijkse werking met alle cliënten. Heel even werd randomizering overwogen, waarbij bijvoorbeeld om de vijf aanmeldingen cliënten zouden worden opgenomen. 1.3.3.3. Periodiek meten
De centrale doelstelling was om aan te sluiten bij de bestaande ijkpunten betreffende in- en doorstroom van cliënten. Op deze wijze wordt het periodieke meetsysteem afgestemd op het behandelplan. Tabel 1.1. toont dat hierbij de verschillende kwadranten aan bod komen: klinische uitkomsten, functionele uitkomsten en cliëntenwaardering. Een eerste klinische en functionele meting gebeurt bij aanmelding. Een tweede klinische meting gebeurt bij de start van de behandeling. We beschouwen de periode tussen de aanmelding en de start van de behandeling anderzijds te kort om functionele veranderingen te meten. In CGG Noord West-Vlaanderen worden 75% van de cliënten binnen de 90 dagen geholpen, dat is ongeveer gelijk aan het sectorgemiddelde. Een voordeurteam neemt vanaf de aanmelding de probleemverkenning, het formuleren van advies en de bejegening op zich neemt. Verder is het ook de bedoeling om de hypothese te toetsen dat de start van de behandeling aanleiding zou geven tot klinische verbetering. Drie maanden na de start van de behandeling volgt een derde klinische meting, een tweede functionele meting en een eerste meting van de cliëntwaardering. Dit sluit aan bij het Tabel 1.1. Periodieke metingen van kinderen, jongeren, volwassenen en activiteitencentrum
Kinderen, jongeren en volwassenen
Aanmelding
Start van de behandeling
Na 3 maand
Na elk jaar
Afsluiting
K
K
K
K
K
F
F
F
F
W Activiteitencentrum
F
W F
F
W
W
K = klinische meting; F = functionele meting; W = waardering.
Uitkomstenmanagement deel 7
11
eerste evaluatiemoment op het behandelteam. Ieder jaar wordt een klinische en functionele meting gedaan. Bij afsluiting van de behandeling worden opnieuw een klinische meting, functionele meting en een meting van de cliëntwaardering uitgevoerd. Echter, een belangrijk probleem is het hoge aantal drop-outs. Bij ongeveer 25% van de zorgperiodes met meer dan vier face-to-face contacten zullen de metingen niet kunnen worden uitgevoerd. In het activiteitencentrum verlopen de periodieke metingen enigszins anders: het meetmoment bij de start van de behandeling valt samen met de aanmelding, er is geen evaluatiemoment na drie maanden, en er worden bij deze cliënten geen klinische evoluties gemeten. 1.3.3.4. Selectie van meetinstrumenten
Bij de selectie van de meetinstrumenten werden volgende principes in acht genomen: we selecteren instrumenten 1. die samen de verschillende kwadranten kunnen meten, 2. die voldoende ruime symptomatologie meten, 3. die de invalshoek van de verschillende informanten weergeven, 4. die bij voorkeur vrij beschikbaar zijn, 5. die gebruiksvriendelijk zijn, onder meer ook aangepast voor het gebruik bij kinderen en jongeren. 6. met een gunstige wetenschappelijke beoordeling (gunstige COTAN-beoordeling en/of voldoende wetenschappelijke evidentie). De selectie van meetinstrumenten verliep niet altijd van een leien dakje. Het aspect waardering was het eenvoudigst, aangezien meestal de Trimbosthermometer wordt gebruikt. Het CGG Noord West-Vlaanderen gebruikt drie versies: volwassenen, kinderen, en ouders over de behandeling van hun kind. Voor de functionele uitkomst werd vrij snel voor de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS) geopteerd, mede omwille van het feit dat er zowel een versie voor volwassenen als kinderen en jongeren bestaat. De Manchester Short Assessment of quality of life (MANSA) werd even overwogen, maar uiteindelijk niet geselecteerd. Voor de klinische metingen was de zoektocht complexer. Onze doelstelling was om in elk geval de invalshoek van de patiënt aan bod te laten komen, aangezien de HoNOS vanuit het perspectief van de hulpverlener meet. Voor kinderen en jongeren is er minder beschikbaar, de Strengths and Difficulties Questionaire (SDQ, kind- en ouderversie) leek al vlug één van de weinige opties. Bij volwassenen vernauwde de discussie zich al gauw tussen de Symptom Check List (SCL-90-R), de verkorte versie Brief Symptom Inventory (BSI) en de Outcome Questionnaire (OQ-45). Bijkomend probleem was dat al deze klinische metingen betalend zijn. Uiteindelijk is gekozen voor de SDQ (kinderen en jongeren) en de OQ-45 (volwassenen). In overleg met de hulpverleners binnen de activiteitencentra werd geopteerd voor het luik ‘beschrijving van de zelfredzaamheid’ van het formulier 3 en 4 van de vragenlijst FOD Sociale Zekerheid, Personen met een handicap. Op die manier kwam de werkgroep tot tabel 1.2.
12
Uitkomstenmanagement deel 7
Tabel 1.2. Periodieke Metingen met Meetinstrumenten Aanmelding
Start van de behandeling
Na 3 maand
Na elk jaar
SDQ (ouders)
SDQ (ouders) HoNOSCA
SDQ (ouders) HoNOSCA Trimbos (3 versies)
SDQ (kind en ouders) HoNOSCA
SDQ (kind en ouders) HoNOSCA Trimbos (3 versies)
OQ-45 HoNOS
OQ-45 HoNOS Trimbos
lijst FOD* Trimbos
lijst FOD* Trimbos
Kinderen - 12 jaar
SDQ (ouders) HoNOSCA
SDQ (ouders)
Kinderen + 12 jaar
SDQ (kind en ouders) HoNOSCA
SDQ (kind en ouders)
OQ-45 HoNOS
OQ-45
Volwassenen
Activering
Trimbos (3 versies) SDQ (kind en ouders) Trimbos (3 versies) OQ-45 Trimbos lijst FOD*
Afsluiting
HoNOS: Health of the Nation Outcome Scales – volwassenen HoNOSCA: Health of the Nation Outcome Scales for Children and Adolescents lijst FOD: beschrijving van de zelfredzaamheid OQ-45: Outcome Questionnaire SDQ: Strengths and Difficulties Questionnaire * niet opgenomen in VVGG-lijst (Baert, 2008).
1.3.3.5. Praktische uitwerking
Bij het schrijven van een concreet en praktisch draaiboek voor de implementatie worden een aantal medewerkers, waaronder de onthaal- en secretariaatsmedewerkers geraadpleegd. Bij de opmaak van dit draaiboek stootte de werkgroep op een aantal problemen, zoals ondermeer: 1. Settingspecifieke problemen: een ambulante dienst heeft minder ‘vat’ op zijn cliënten dan een residentiële setting. Men komt maar voor 45 minuten, cliënten moeten vlug weer weg, komen te laat, komen niet. 2. Periodieke meting: bij aanmelding wordt er een afname voor het eerste gesprek gepland. Op dat moment is er echter nog weinig of geen band met de cliënt. Wat zullen de gevolgen hiervan zijn? Bovendien gebeuren een kwart van de afsluitingen niet in overleg met de hulpverlener. Een afsluiting in overleg gebeurt soms via een laatste telefonisch contact. 3. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: door de opsplitsing voordeurteam en behandelteam vullen twee verschillende hulpverleners de Health of the Nation Outcome Scales in. Is er nood aan training? 4. Problematiek kinderdienst: daar wordt ook de volwassene bevraagd. Echter, de begeleidende volwassene is niet altijd aanwezig of het betreft niet altijd dezelfde persoon. 5. Haalbaarheid: wie zal de gegevens invoeren? Is er logistieke ondersteuning? Tijdsinvestering? 6. Praktische problemen: wanneer cliënt invult is behandelaar bezig met vorige of volgende cliënt. Wie volgt op? Lokalenprobleem. 7. Logistieke problemen: hoe zullen we er in slagen om de niet altijd even nauwgezette hulpverlener er toe te brengen ‘na x-aantal tijd’ een meting uit te voeren. Ligt er een oplossing in het elektronische patiëntendossier (EPD)?
Uitkomstenmanagement deel 7
13
Verder dient de werkgroep zich nog te buigen over de manier waarop zowel de cliënt als de hulpverlener de feedback uit de afgenomen vragenlijsten krijgt. Een vlotte en op de praktijk afgestemde beschikbaarheid van deze info is noodzakelijk. Hiervoor zal intern, met ondersteuning van de VVGG, een testmanager ontwikkeld worden. Na finalisering van het draaiboek dient nog een communicatiemoment naar de betrokken hulpverleners en onthaalmedewerkers uitgewerkt te worden.
1.4. Voorlopige conclusies ‘The proof of the pudding is in the eating’. Vele lessen zullen getrokken worden eenmaal effectief van start wordt gegaan. We verwijzen hierbij graag naar de eerste ervaringen in het CGG Eclips (hoofdstuk II). Toch lijkt het duidelijk dat de implementatie van het ‘meten van uitkomsten’ best goed wordt voorbereid. Verder kunnen we stellen dat de sector een dergelijke werkwijze niet gewoon is. Hoewel er voldoende openheid en nieuwsgierigheid bij de medewerkers leeft, loert de weerstand om de hoek. Naast kritische bedenkingen over de wetenschappelijkheid en praktische bruikbaarheid van de meetinstrumenten is er ook wantrouwen naar oneigenlijk gebruik door management en beleid. Transparantie is hierbij het sleutelwoord. Het lijkt wenselijk om klaar en duidelijk te zijn over de doelen van het project, ook al vallen deze niet noodzakelijk samen met de ideeën van elke individuele medewerker. Een gezonde participatie van de medewerkers is essentieel. We hebben een goede ervaring opgedaan met een krachtige en actieve werkgroep waar de nodige sleutelfiguren aanwezig waren. In het bijzonder is er nood aan een mix van medewerkers die de concrete flow van a tot z kennen, beleidsmakers die kunnen beslissen (directie, psychiater) en medewerkers die een grondige kennis hebben van psychodiagnostiek. Verder lijkt het belangrijk de implementatie goed en concreet uit te werken (draaiboek): de introductie van uitkomstenmanagement in een ambulante setting levert heel wat praktische en logistieke problemen op, vooral omdat ze eigenlijk uitgebouwd is voor een korte aanwezigheid van cliënten. Overleg met sleutelfiguren, zoals secretariaatsmedewerkers, is wenselijk. ‘The proof of the pudding is in the eating’, maar een goed recept is een goede start!
1.5. Literatuur Baert, S. (2008) De zoektocht naar geschikte meetinstrumenten voor het ontwikkelen van uitkomstenkompassen. Deel 5. In VVGG-reeks: Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Gent, VVGG. Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen. Belgisch Staatsblad, 10 november 2003. Van Nuffel, R. (2007). Maatschappelijke verantwoording en kwaliteitszorg: over meetinstrumenten en indicatoren. Internationaal symposium 1 december 2006. Deel 1. In VVGG-reeks: Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Gent, VVGG. Walburg, J.A. (2003). Uitkomstenmanagement in de gezondheidszorg. Het opbouwen van lerende teams in de zorgorganisaties. Maarsen, Elsevier gezondheidszorg. www.handicap.fgov.be/formulars/f3_4_00_nl.pdf
14
Uitkomstenmanagement deel 7
Hoofdstuk II: introductie van uitkomsten management in een ambulante setting: een experiment website: www.cggeclips.be contact:
[email protected]
Eric Herman, kwaliteitscoördinator CGG Eclips Gent
2.1. Inleiding CGG Eclips realiseert haar ambulante geestelijke gezondheidszorg via zes gedifferentieerde, rechtstreeks bereikbare deelwerkingen: 1. Advies- en Begeleidingscentrum, 2. Centrum Bevrijding, 3. Centrum voor Studie, Preventie en Behandeling van Alcoholisme en andere Toximanieën, Curatiehuis, Preventiehuis en Infopunt, 4. Centrum De Schelp, 5. Guidance Centrum voor Kinderen en Adolescenten, en 6. Forensische eenheid. In dit tweede hoofdstuk worden de consequenties van het invoeren van uitkomstenmanagement voor een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) toegelicht. Eerst wordt geschetst welke acties beoogd werden en welke gerealiseerd werden. Vervolgens wordt aandacht besteed aan factoren die ervoor zorgen dat het oorspronkelijke implementatieplan diende te worden bijgesteld. Daarnaast wordt gefocust op ondersteunende maatregelen voor hulpverleners op vlak van software en methodiek. Er wordt afgesloten met een poging om tot een haalbaar voorstel te komen: onder welke voorwaarden zijn welke introducties mogelijk? De eerste contacten met de VVGG dateren van begin september 2007. Eind september zijn de definitieve afspraken naar de diverse deelwerkingen gestuurd. Veertien dagen later was iedereen ingelicht over het oorspronkelijke opzet.
2.2. Opzet Er werd een poging ondernomen om het theoretische kader dat door de VVGG is uitgewerkt te vertalen naar onze voorziening. 2.2.1. Doelgroep
Een cliënt behoort tot de doelgroep indien: 1. hij / zij na 1 oktober 2007 is aangemeld; en 2. de indicatie- en diagnosestelling ‘depressie’ is gesteld, en 3. het verminderen van de depressieve klachten de hoofddoelstelling vormt in het behandelplan. 2.2.2. Oorspronkelijk opzet
Figuur 2.1. toont het oorspronkelijk opzet dat in alle deelwerkingen zou worden toegepast.
Uitkomstenmanagement deel 7
15
Figuur 2.1. Periodieke Metingen
Aanmelding 1ste 5 sessies intakeverslag
Tijdens de behandeling, na 6 maanden
Afsluiting
Nazorg na 3 maanden
HoNOS BDI-II-NL
BDI-II-NL
HoNOS BDI-II-NL
HoNOS BDI-II-NL
BDI-II-NL: Beck Depression Inventory HoNOS: Health of the Nation Outcome Scales.
Trimbosthermometer
Echter, gedurende de toepassing van bovenstaand model, werden we geconfronteerd met een aantal problemen. 2.2.3. Problemen
We zetten elf problemen op een rij. 1. Een eerste probleem is de complexiteit van de problematiek. Het nastreven van eenvoudige diagnostische categorieën blijft een moeilijke opgave. Een aantal bijkomende vragen drongen zich op: o.a. ‘Wat met dubbeldiagnoses?’, ‘Wanneer wordt de diagnose depressie gesteld?’, ‘Hoe gaan de hulpverleners om met de veranderingen in de aanpak?’ en ‘Wat met groeptherapie?’. 2. Een tweede probleem is de aard van het hulpverleningsmodel. Er bestaan verschillende therapeutische modellen die elk hun eigen visie ontwikkeld hebben over doelen, methodiek en uitkomst van therapeutische interventies. Bijvoorbeeld, een psychodynamische therapeut bouwt zijn behandeling anders op dan een gedragstherapeut. In de praktijk is het niet zo eenvoudig om uitkomstenmanagement te implementeren bij de diverse therapeutische modellen. 3. Een derde probleem is de sterk geïndividualiseerde aanpak. Voor elke cliënt wordt een afzonderlijk en uniek concept opgebouwd. Bijvoorbeeld de timing van de afspraken en het formuleren van (sub-)doelstellingen. 4. Een vierde probleem is het gebruik van de meetinstrumenten: voor sommige meetinstrumenten is een opleiding vereist. Een bijkomende voorwaarde hierbij is dat hulpverleners moeten geloven in het meetinstrument en de meerwaarde ervan ervaren. Dit kan niet worden gerealiseerd met een paar mededelingen. Het aanpassen van de denkwijze van de therapeut vergt tijd. 5. Een vijfde probleem is de impact van de ambulante setting. Elke behandeling loopt in een apart ritme afhankelijk van interne en externe factoren. 6. Een zesde probleem is de impact op de hulpverlening. Men kan niet zomaar 10 tot 20 % van de tijd die je met een cliënt hebt besteden aan onderzoek. Bovendien vergt het tijd om cliënten te motiveren voor de afname, de uitleg te geven, de test te scoren, in het oog houden wanneer de test moet worden afgenomen, enz. 7. Een zevende probleem is de beperkte mogelijkheden van sommige cliënten: o.a. taalproblemen, verstandelijke eisen, en motivationele eisen. 8. Een achtste probleem is de incongruentie tussen management- en therapeutisch denken. Het is de natte droom van elke manager om precies te kunnen bepalen met wie, wat, wanneer, hoelang, welke kost en welke goedkopere alternatieven iets kan georganiseerd worden. Echter, therapie is niet zo simpel te vatten. Niet alles is zomaar te meten en bovendien moeten we vermijden dat het meten iatrogene effecten veroorzaakt. Er is 16
Uitkomstenmanagement deel 7
nog werk aan de winkel om een brug te slaan tussen management- en therapeutisch denken. Men wil als therapeut zeker niet in de situatie geraken waar ‘testresultaten’ aanleiding geven tot strikte protocollen die aangeven wie, wat hoelang kan doen en met welk verwacht resultaat (zoals onder meer in Nederland en Engeland het geval is). 9. Een negende probleem is de mentaliteitsschok. Plots is er een instantie die mee kijkt en beoordeelt (Big brother is watching you). Therapie wordt als een intieme activiteit beleefd waar anderen geen toegang tot krijgen en ook niet kunnen begrijpen wat er aan de hand is. 10. Een tiende probleem is de administratie. Het project wordt ook als tijdrovend ervaren, als surplus aan het reeds vele werk, als administratieve ballast. 11. Een laatste probleem is de te beperkte voorbereidingstijd. Bovendien waren de doelstellingen te ambitieus en zijn er een aantal zaken over het hoofd gezien, o.a. een uitgebreide motivatiefase, leerfase en fase voor het ontwikkelen van tools. Het lijkt dan ook belangrijk de communicatie in de opbouw van het experiment met alle betrokken partijen te voeren en te blijven voeren tijdens de uitvoering van het experiment. 2.2.4. Definitief opzet
Zowel hulpverleners als cliënten kregen uitgebreide informatie over het definitieve opzet. Voor de hulpverleners gebeurde dit aan de hand van een communicatieplan. Voor de cliënten werd een brief gemaakt met de nodige uitleg over dit project. Het periodieke meetsysteem kan niet zomaar als protocol worden gehanteerd (figuur 2.1.). Er werd gekozen om te starten met hulpverleners die voldoende bereid waren om in het ‘vage’ project te stappen en een leerproces op te zetten. De keuze om te beginnen met de meest gemotiveerde medewerkers lijkt een logische keuze. De afstand tussen de bedoeling van het experiment en het klinisch denken is zo groot, dat er een tussenfase werd gecreëerd die een leerproces mogelijk maakt. Daarnaast werd besloten om de deelwerking Preventie en Behandeling van Alcoholisme en andere Toximanieën, en de Forensische eenheid niet op te nemen in het project, omdat in deze deelwerkingen depressie een secundaire problematiek is. Ook in het Guidance Centrum werd deze methodiek niet toegepast, omdat bij kinderen de Beck Depression Inventory niet bruikbaar is. Echter, in twee van deze deelwerkingen zijn naast het VVGG-project andere ontwikkelingen omtrent uitkomstenmanagement aan de gang, zowel voor jongeren als voor cliënten met een verslavingsproblematiek. De deelwerking Preventie en Behandeling van Alcoholisme en andere Toximanieën zal in een kwaliteitsbevorderend project stappen van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD). Dit project zal in de loop van 2009 meer vorm krijgen. Het Guidance Centrum werkt intern aan de invoering van een gesystematiseerd behandelplan. Een onderdeel daarvan is het monitoren van uitkomsten. Ook dit moet tegen eind 2009 preciezere gegevens opleveren. Vandaar dat besloten werd dat beide deelwerkingen niet mee stappen in het VVGG-project. Voor de andere deelwerkingen werden de doelstellingen gereduceerd tot: 1. Het opdoen van ervaring, 2. Het zoeken van oplossingen voor problemen in de concrete realiteit, en 3. Het zoeken van concrete algemene doelstellingen die haalbaar zijn in ons CGG. 2.2.5. Problemen bij de concrete invoering van het opzet
Bij aanmelding wordt een eerste keer ingeschat of de cliënt al of niet deel uitmaakt van de vooropgestelde doelgroep. Op het moment dat depressieve klachten een belangrijke rol spelen in het aanmeldingsverhaal, wordt de Beck Depression Inventory afgenomen. Uitkomstenmanagement deel 7
17
In alle andere gevallen wordt de kans op inclusie in de doelgroep opengehouden. De uiteindelijke beslissing valt dan in de diagnostische fase. De eerste opdracht is leren bij welke cliënt welk meetinstrument moet worden afgenomen. Soms word een cliënt definitief uit de doelgroep verwijderd, bijvoorbeeld bij angst- of persoonlijkheidsproblematiek. Dit brengt met zich mee dat het besluiten of een patiënt al of niet tot de doelgroep behoort een procesbeslissing is die soms vrij snel, maar ook een aantal gesprekken (= een aantal weken) in beslag kan nemen. We ervaren ook een zekere weerstand bij de medewerkers. Die weerstand komt er niet zomaar. Hulpverleners zijn uiterst gemotiveerd om andere mensen te helpen. Het meten van de uitkomsten van de behandeling past niet onmiddellijk in dit verhaal. Jarenlang hebben hulpverleners op andere manieren getracht om in te schatten welk effect hun interventies bij cliënten te weeg brachten. Ze baseerden zich daarbij vooral op wat de cliënt hen vertelden, hoe de omgeving reageerde en hun klinische ervaring. De meeste therapeutische scholen gebruiken ook zelden diagnostische instrumenten of meetinstrumenten, respectievelijk als middel voor diagnose en evaluatie. Midden de jaren tachtig deed de gedragstherapie vooral beroep op eigen ontworpen meetinstrumenten om evolutie te meten. De meeste hulpverleners zijn anders opgeleid. Tijdens de jaren zestig en zeventig was het gebruik van tests zelfs verwerpelijk (antipsychiatrie). Dit is ook de tijd waarin de meeste CGG’s zijn opgestart. De aandacht voor een meer wetenschappelijk onderbouwd therapeutische proces is vrij recent. 2.2.5.1. Aanmelding
De Beck Depression Inventory wordt, afhankelijk van concrete omstandigheden, door de cliënt of op de dienst – al dan niet in de sessie – of thuis ingevuld en terug meegebracht naar de volgende sessie. De therapeut vult de Health of the Nation Outcome Scales in na een aantal gesprekken. De resultaten worden overgebracht in een excel-document. Al snel bleek dat de invoering van de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS) niet zomaar gerealiseerd kon worden. Dit meetinstrument was niet gekend bij de medewerkers en gaf op het eerste zicht weinig vertrouwen of aanvulling. De HoNOS geeft immers weer wat medewerkers op een minder systematische manier bevragen bij de cliënten. Therapeutische processen zijn zeer complex. Hoewel er een rode draad in te herkennen is – aanmelding, intake, bespreking intake, behandeling, teambespreking en afsluiting – is dit in de praktijk dikwijls niet zo vlot in te delen. Bovendien zijn bovenstaande fases niet altijd lineair. De tijd tussen aanmelding, eerste, tweede en derde face-to-face contact is zeer verschillend en kan gaan van enkele weken, tot enkele maanden. Dit kan door verschillende factoren worden verklaard, o.a. twijfel / motivatie bij de cliënt. 2.2.5.2. Tijdens de behandeling
De Beck Depression Inventory wordt door de cliënt thuis ingevuld en terug meegebracht in de volgende sessie. De therapeut en de cliënt zien elkaar om de week of paar weken. De hoofdbedoeling van dit contact is het gesprek. Het afnemen van een test is in vele gevallen een ver-van-mijn-bed-show. Zelfs met de ondersteuning van een excel-document schijnt dit niet altijd te werken. Op een precieze datum een test afnemen die niet gekoppeld is aan een behoefte van de therapeut is moeilijk te realiseren en vergt veel tijd en moeite. Dit kan de dagelijkse werking en het humeur van velen storen. Het is een hele klus om op een bepaald moment een afname te realiseren.
18
Uitkomstenmanagement deel 7
2.2.5.3. Afsluiting
De Beck Depression Inventory en Trimbosthermometer worden in de dienst ingevuld of naar huis opgestuurd met gefrankeerde omslag. Meestal is het einde van een therapie een moeilijk te bepalen moment dat op zeer diverse manieren tot stand komt. In het beste geval is dit moment enkel gekend door de hulpverlener en de cliënt. Allerhande concrete omstandigheden maken dat een strikt formeel einde niet zo duidelijk is. Bovendien moet de hulpverlener eraan denken om de tests af te nemen. Ook dit is een punt om nog verder op te volgen en oplossingen voor te bedenken. De respons van de opgestuurde testen is zeer laag, aangezien cliënten hierover geen directe feedback krijgen.
2.3. Resultaten 2.3.1. Populatie
Tabel 2.1. toont het aantal aanmeldingen per diagnose en deelwerking voor de periode van 1 oktober 2007 tot 31 augustus 2008. In het vervolg van deze tekst baseren we ons enkel op de resultaten van De Schelp. Tabel 2.1. De Populatie in de Testfase Deelwerkingen
Aanmeldingen
Depressie als Aanmelding
Diagnose
Hoofddiagnose
Advies- en begeleidingscentrum
101
38
27
20
Centrum Bevrijding
184
54
45
37
Centrum De Schelp
276
129
111
96
Totaal
561
221
183
153
2.3.2. Beck Depression Inventory (BDI-II-NL)
In Centrum De Schelp werden in een eerste fase 96 cliënten met een hoofddiagnose depressie getest, dat is ongeveer 60% van het totaal aantal cliënten met de hoofddiagnose depressie in drie deelwerkingen samen. Volgens de meting hadden 68 (73%) van deze cliënten een ernstige, 23 een matige (25%), 1 een lichte (1%) en 1 geen depressie (1%). Klinisch verbetering werd nagegaan aan de hand van het verschil tussen een eerste en tweede afname. Om na te gaan of het verschil ook significant is, werd rekening gehouden met de Reliability of Change Index. Voor het herstel werd nagegaan of bij de tweede afname de score van de cliënt onder een bepaalde norm ligt (Baert, 2008c). In deze tweede fase werden 35 cliënten onderzocht, waarvan er 16 (46%) significant waren verbeterd en 9 (26%) volledig waren hersteld. Bij de rest werd geen significante verbetering of herstel vastgesteld, maar ook geen verslechtering of terugval. Het gemiddelde verschil bedroeg 14.5 punten (van -5 tot 36), met een standaardafwijking van 11,25. Bovendien is dit gemiddelde verschil net iets groter dan de Reliability of Change Index (figuur 2.2.).
Uitkomstenmanagement deel 7
19
Figuur 2.2. Uitkomsten van de Behandeling (BDI-scores) 60 onvoldoende verandering
50
40
30 verbetering 20
10 herstel 0 0
10
20
30
40
50
60
De therapie is bij 22 cliënten voor het verlopen van het jaar beëindigd. Voor zeven cliënten zijn de resultaten bekend, waarvan zes significant verbeterd. Het gemiddelde verschil is 26 punten (van 16 tot 37). Het is vrij moeilijk om de resultaten naderhand terug te krijgen: hulpverleners vergeten het te vragen of mensen reageren niet op de vraag om ze op te sturen. 2.3.3. Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS)
Dit meetinstrument was onbekend bij alle medewerkers. Om deze lacune op te vullen, werd in juni 2008 een opleiding georganiseerd. Echter, de Health of the Nation Outcome Scales wordt als weinig bevredigend ervaren. Vermoed wordt dat er nog wat meer oefening nodig is. In een eerste fase werden 45 cliënten getest. Het gemiddelde bedroeg 11,7, met een standaarddeviatie van 6,2.
2.4. Voorlopige conclusies Het verhaal rond uitkomstenmanagement kadert in andere grote veranderingen – o.a. het invoeren van het Elektronisch Patiëntendossier (EPD), en het kwaliteitsdecreet – die in alle CGG’s hebben plaatsgevonden. Uitkomstenmanagement zal in ons CGG de komende jaren worden verdergezet, ondanks de praktische problemen. Waar uitkomstenmanagement voorheen door slechts enkelen werd gebruikt, merken we dat meetinstrumenten nu veel frequenter wordt gehanteerd, ook bij cliënten die strikt genomen niet tot de doelgroep behoren. Dit kunnen we alleen maar toejuichen. Positieve effecten zijn: 1. drie deelwerkingen werken actief mee, 2. er is kennis gemaakt met de Health of the Nation Outcome Scales, 3. de Beck Depression Inventory wordt erkend als belangrijk diagnostisch en evaluatie instrument, 4. het opzet is gemakkelijk toepasbaar in een gesloten groepsaanpak (de depressiegroep hanteerde reeds dit model), en 5. er is een onderhandelingsbasis voor verdere ontwikkeling van outcome-denken. 20
Uitkomstenmanagement deel 7
Dit experiment vormt een aanzet om uitkomstenmanagement in CGG Eclips verder uit te bouwen. Bij een bespreking met de medewerkers rond doelen van het opzet kwam naar voren dat het belangrijk is om een evenwicht te bewaren tussen wat de therapeut en de cliënt winnen bij het praktijkgeörienteerd onderzoek en wat het management eraan heeft. Voorlopig wordt minder aandacht geschonken aan protocollaire zaken. We pleiten ervoor om uitkomstenmanagement voorlopig te beperken tot het therapeutische proces. Belangrijk hierbij is het ondersteunen van de teambesluiten en de behandelingsplannen. Vragen zoals “Wat is de impact van de behandeling op de klachten?” krijgen hierin een belangrijke plaats. Verder is de ondersteuning via doeltreffende tools belangrijk. De resultaten zouden idealiter moeten kunnen worden opgenomen in het EPD, wat bovendien zou toelaten data op te slaan en overzichten te genereren. Daarnaast zien we ook mogelijkheden voor het EPD om de administratie te ondersteunen, bijvoorbeeld herinnering voor testafnames versturen en aanleveren van brieven. Dit experiment vormt tevens een aanzet om uitkomstenmanagement in een ruimer perspectief uit te bouwen. Hierbij zouden diverse therapeutische modellen in het ontwikkelingsproces van uitkomstenmanagement moeten worden betrokken. Tot op heden is het vooral het (cognitief) behavioristische model dat deze methodiek als standaard gebruikt. In de overige modellen wordt meten en testen uitzonderlijk gebruikt. De hulpverleners zijn dus ook niet opgeleid om op die manier te denken en te werken. We pleiten voor meer overheidsmiddelen om deze supplementaire werking stevig uit te bouwen. Uitkomstenmanagement kost veel geld en middelen. Uitkomstenmanagement vormt een nieuwe uitdaging die verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Het aanstellen van een uitkomstenmanager per CGG lijkt geen overbodige luxe. Het zou op termijn winst opleveren.
2.5. Literatuur Baert, S. (2008a). De zoektocht naar geschikte meetinstrumenten voor het ontwikkelen van uitkomstenkompassen. Deel 5. In VVGG-reeks: Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Gent, VVGG. Baert, S. (2008b). Hoe resultaat van behandeling meten in de klinische praktijk? Oproep tot deelname. Psychiatrie en Verpleegkunde, 84, 227-237. Baert, S. (2008c). Meetinstrumenten bij de behandeling in de geestelijke gezondheidszorg. Deel 6. In VVGG-reeks: Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Gent, VVGG. De Beurs, E. & Zitman, F. G. (2007). Routine Outcome monitoring: het meten van therapie-effect in de klinische praktijk met webbased software. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 62, 23-28.
Uitkomstenmanagement deel 7
21
Hoofdstuk III: introductie van uitkomsten management in een dagcentrum website: www.sint-franciscus.be contact:
[email protected]
Lorentz Verbeerst, psychiater PZ Sint-Franciscus Zottegem
3.1. Inleiding Het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Franciscus is een behandelcentrum voor algemene psychiatrische problemen met elk een gespecialiseerd behandelprogramma. Het psychiatrisch ziekenhuis bestaat uit 9 zorgprogramma’s: 1. Indicatiestelling 2. Angst- en stemmingsstoornissen 3. Psychosezorg 4. Verslavingszorg 5. Revalidatie van korsakoffpatiënten 6. Woonactivatie 7. Rehabilitatie 8. Ouderenpsychiatrie 9. Dagcentrum
3.2. Doelgroep In dit derde hoofdstuk wordt de introductie van uitkomstenmeting in een psychiatrisch dagcentrum voorgesteld. De behandelfocus van dit zorgprogramma richt zich op psychosociale rehabilitatie. Dat is een samenhangend geheel van psychosociale interventies – o.a. vaardigheidsontwikkeling, arbeidstraining, lotgenotenondersteuning, psychotherapie – voor mensen met langdurige psychiatrische beperkingen met als doel het hoogst haalbare niveau van functioneren, onafhankelijkheid en kwaliteit van leven te bereiken (tabel 3.1.). Op 1 juni 2008 is er gestart met het periodiek meten, bij alle opnames, inclusief heropnames. Het betreft grotendeels patiënten die langdurig zorgafhankelijk zijn. Vaak gaat het om mensen met psychotische stoornissen, middelenafhankelijkheid, Korsakoff syndroom of persoonlijkheidsstoornissen. In 2007 was de gemiddelde verblijfsduur 1,8 jaar en hadden de patiënten een gemiddelde leeftijd van 49,7 jaar. Tabel 3.1. Behandelingsdoelstellingen: indeling geïinspireerd op de Camberwell Assessment of Needs Short Appraisal Schedule
22
Maatschappelijk functioneren Sociale context
Basisbehoeften & gezondheid
Geld, uitkeringen
Familiale context
ADL
Vervoer
Activiteiten overdag
Voeding
Telefoon
Omgang met anderen
Huisvesting
Basisonderwijs
Intieme relaties
Psychiatrisch toestand (medicatie, informatie veiligheid, alcohol & drugs)
Gebruik voorzieningen
Seksualiteitsbeleving
Somatisch toestand (medicatie, informatie)
Werk
Vrije tijd
Zelfredzaamheid (functioneren)
Uitkomstenmanagement deel 7
3.3. Periodiek meten met meetinstrumenten Er wordt gekozen om driemaandelijks een meting te doen (figuur 3.1.). Deze resultaten worden gekoppeld aan gegevens uit de Minimale Psychiatrische Gegevens (MPG). Andere relevante variabelen zijn: naam, geboortedatum, geslacht, diagnose, onderwijsniveau, startdatum behandeling, behandeldoelstellingen en evaluaties. Er wordt doelbewust gekozen om functionele metingen te combineren met klinische en cliëntwaardering. In een afdeling waar het hoofdaccent ligt op rehabilitatie en resocialisatie, kan verwacht worden dat er zich vooral functionele veranderingen zullen voordoen tijdens het behandelproces. De voorkeur ging uit naar een zuiver functioneel, multidimensioneel meetinstrument, namelijk de Manchester Short Assessment of quality of life (MANSA). Specifieke klinische metingen gebeuren reeds in de diverse zorgprogramma’s en worden eventueel op indicatie herhaald in het dagcentrum. Er werd geopteerd voor een meetinstrument dat algemene psychiatrische pathologie in kaart brengt: Brief Symptom Inventory (BSI), een verkorte versie van de Symptom Checklist (SCL-90-R). Wat patiëntenwaardering betreft kwam de stuurgroep kwaliteit en patiëntveiligheid tot de consensus dat het huidig waarderingsinstrument wordt toegevoegd aan de Trimbosthermometer. Figuur 3.1. Periodieke Metingen
Bij opname
Na 3 maand
Bij ontslag
3 maanden na ontslag
BSI MANSA GAF*
BSI MANSA GAF*
BSI MANSA GAF*
BSI MANSA GAF*
BSI GAF MANSA *
Brief Symptom Inventory Global Assessment of Functioning Manchester Short Assessment of quality of life niet opgenomen in VVGG-lijst (Baert, 2008a).
Trimbosthermometer
3.4. Resultaten Sinds het starten met meten werden er reeds 85 metingen bij opname en 110 metingen als tussentijdse evaluatie afgenomen. Er waren 10 metingen bij ontslag en enkele metingen 3 maanden na ontslag. De statistische verwerking van deze gegevens vormt de volgende uitdaging.
3.5. Enkele bedenkingen 1. Een groot deel van de patiënten beschikt over beperkte cognitieve vaardigheden. In deze gevallen worden de vragenlijsten samen met de hulpverlener ingevuld, wat niet alleen extra tijd vergt, maar ook voor een bias kan zorgen. 2. De scores op de BSI liggen vaak lager bij een tweede afname kort na de eerste afname. In de handleiding wordt een tweede afname aangeraden. Ondanks het feit dat we dit op ons dagcentrum niet deden, scoorde 65% van de opgenomen patiënten lager dan de gemiddelde poliklinische patiënt. Mogelijke redenen hiervoor zijn een verkeerde zelfinschatting door laagbegaafdheid of cognitief verval, zorgproces waarin de opgenomen patiënt zich bevindt (vb. heropname van een patiënt die zich in de ontmoe-
Uitkomstenmanagement deel 7
23
tingsgroep bevindt en na vakantieperiode wordt heropgenomen). Om die reden is het ook van belang de therapeutische doelstellingen voor ogen te blijven houden en kritisch na te denken of de juiste patiënt op de juiste plaats zit. 3. De resultaten van de MANSA bij opname tonen een aanzienlijke tevredenheid over de kwaliteit van leven. Ook hier kunnen we ons vragen stellen over het zorgproces waarbinnen de patiënt zich bevindt, rekening houdend met de meetperiode waar patiënten worden heropgenomen na een vakantieperiode. Therapeutische doelstellingen en de juiste patiënt op de juiste plaats blijven kritische bedenkingen die zullen worden meegenomen in de verdere ontwikkeling van het dagcentrum.
Versie: 16/03/2007
Balanced Scorecard, Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Franciscus, Zottegem-Velzeke Vereenvoudigde versie
- Verbeteren financiële inkomsten - Beheersen van de kosten - Bewaken besteding financiële middelen
Verhogen patiëntentevredenheid
Verbeteren externe bekendheid
MEDISCHE STRUCTUUR
COMMUNICATIE
- Optimaliseren behandelplan op maat van elke patiënt - Optimaliseren medische organisatie - Verbeteren opnamebeleid - Verbeteren actief ontslagbeleid
- Verbeteren teamwerking - Verbeteren communicatie met familie van patiënten - Verbeteren communicatie 1e lijn - Verbeteren contacten met de verschillende overheidsinst.
PERSONEELSBELEID
Innovatie en leren
Interne Processen
FINANCIEEL
FINALITEIT - Bewaken toegankelijkheid (individueel) - Bevorderen maatschappelijke rol in de regio
Klanten
Financieel / Finaliteit
Figuur 3.2. Balanced Scorecard
Versterken personeelstevredenheid Optimaliseren van de competentie van medewerkers Verhogen personeelsbetrokkenheid Bewaken welzijn en gezondheid personeel
24
Uitkomstenmanagement deel 7
ONDERSTEUNING
PARTICIPATIE - Bevorderen patiëntenparticipatie
KWALITEITSBELEID Uitbouwen kwaliteitssysteem (Bsc) Verhogen responsabilisering personeel i.v.m. kwaliteit Bewaken eisen van het kwaliteitsdecreet
- Verhogen kwalitatieve ondersteuning door de facilitaire diensten
ORGANISATIEBELEID Bewaken inspiratiebronnen Verbeteren participatie netwerken en zorgcircuits Verbeteren infrastructuur Participeren aan nieuwe zorgbehoeften Uitbouwen Evidence Based Medic./Nursing
Uitkomstenmanagement wordt via het Balanced Scorecard geïntegreerd in het kwaliteitsbeleid van het ziekenhuis (figuur 3.2.). De daaraan gekoppelde kritische succes factoren (KSF) zijn: 1. uitbouwen evidence based medicine/nursing 2. optimaliseren behandelplan op maat van elke patiënt 3. verhogen van de patiëntentevredenheid 4. bevorderen van de patiëntenparticipatie 5. verbeteren van de communicatie met familie van patiënten Deze KSF worden op hun beurt verder uitgewerkt aan de hand van prestatie indicatoren.
3.6. Voorlopige conclusies Uitkomstenmanagement is zowel een uitdaging die de verdere ontwikkeling van de zorg op onze afdeling ten goede kan komen maar tegelijkertijd een confrontatie met onze onvolkomenheden. Er is nood aan een integratie in onze integrale kwaliteitszorg en het ontstaan van grensoverschrijdende werkgroepen in Vlaanderen waar we graag deel van uitmaken. De bedoeling is dan ook om in de toekomst deze metingen door de stuurgroep te laten verwerken en het, net zoals het huidig instrument van patiëntenwaardering, te koppelen aan strategische doelstellingen en KSF, welke binnen de stuurgroep worden gemeten, opgevolgd en gekoppeld aan een SWOT-analyse1.
3.7. Literatuur Baert, S. (2008a) De zoektocht naar geschikte meetinstrumenten voor het ontwikkelen van uitkomstenkompassen. Deel 5. In VVGG-reeks: Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen. Gent, VVGG.
1 Een SWOT- analyse brengt de sterke kanten van een zorginstelling (Strengths), de zwakke kanten (Weaknesses), de kansen (Oppor tunities) en de bedreigingen (Threats) in beeld.
Baert, S. (2008b). Hoe resultaat van behandeling meten in de klinische praktijk? Oproep tot deelname. Psychiatrie en Verpleegkunde, 84, 227-237.
Uitkomstenmanagement deel 7
25
Hoofdstuk IV: een meting van cliënt waardering in beschut wonen website: www.dehulster.be contact: dirk.de.wachter@ uc-kortenberg.be
Kirsten Adriaenssens, psychologe beschut wonen De Hulster Kortenberg Dirk De Wachter, psychiater beschut wonen De Hulster Kortenberg
4.1. Inleiding Vzw De Hulster is als initiatief Beschut Wonen verbonden aan het UPC K.U.Leuven, Campus Kortenberg. De vzw biedt kleinschalige woonvormen en psychosociale begeleiding aan voor personen met een psychiatrische voorgeschiedenis. Zowel mannen als vrouwen kunnen bij De Hulster terecht. De leeftijd varieert van 18 tot 60 jaar. In dit laatste hoofdstuk worden de voornaamste resultaten toegelicht van een meting van cliëntwaardering.
4.2. Zorgproces Het zorgproces is in De Hulster niet primair gericht op genezing, maar wel op ondersteuning van het dagelijks functioneren en het verbeteren van de kwaliteit van zorg. Vanuit het gedachtegoed van psychosociale rehabilitatie krijgt de bewoner een centrale plaats in het hulpverleningsproces. Er wordt getracht het hulpverleningsaanbod en de zorgvraag zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. De bewoners worden zoveel mogelijk betrokken bij alles wat hen aanbelangt. Ze krijgen inspraak via allerlei formele en informele wegen. We streven naar een zo groot mogelijke maatschappelijke reïntegratie. De bewoners worden gestimuleerd en ondersteund om, naargelang hun interesses, mogelijkheden en wensen terug sociale contacten uit te bouwen, en activiteiten op te nemen. Het oordeel van de bewoners over de kwaliteit van de aangeboden zorg is dan ook te beschouwen als een belangrijke outcomevariabele van zorg.
4.3. Meetinstrument Als waarderingsmeetinstrument werd de Trimbosthermometer gebruikt, aangevuld met enkele bijkomende vragen over het dagelijkse leven. Deze gestructureerde vragenlijst geeft een globale indicatie van de waardering van cliënten over de verstrekte informatie, de mogelijkheid tot inspraak, de deskundigheid van of bejegening door de hulpverlener en het resultaat van de zorg.
4.4. Werkwijze De verwerking en rapportage van de resultaten gebeurde door een neutrale persoon, dat wil zeggen los van de begeleiding. De resultaten werden besproken in een multidisciplinair team en vertaald in concrete werkpunten. Tevens werden de resultaten met de bewoners besproken.
4.5. Doelstellingen Er werden drie doelstellingen voorop gesteld:
26
Uitkomstenmanagement deel 7
1. Gebruik van een gestandaardiseerd meetinstrument om de vergelijkbaarheid tussen instellingen te bevorderen. 2. De sterke en zwakke onderdelen van het zorgproces in kaart brengen. 3. Verbeteringen realiseren die het welzijn van de bewoners en hun reïntegratie in de maatschappij bevorderen.
4.6. Resultaten Er werden vier belangrijke vaststellingen gedaan: 1. Bewoners zijn in hoge mate tevreden over de hulpverleners. 2. Echter, bewoners zijn eerder ontevreden over aspecten van het dagelijkse leven, zoals financiële situatie, psychische en lichamelijke gezondheid. 3. Daarnaast zijn bewoners ook ontevreden over hun inspraak. 4. Opmerkelijk is tenslotte dat vragen over het begeleidingsplan een hoger percentage niet ingevulde antwoorden hebben in vergelijking met andere vragen. In multidisciplinair overleg werden de resultaten vertaald in concrete werkpunten.
4.7. Voorlopige conclusie De bedoeling is om in de toekomst deze meting op geregelde tijdstippen te herhalen om het welzijn van de bewoners te verbeteren en hun reïntegratie in de maatschappij te bevorderen. Met het gebruik van dit gestandaardiseerde meetinstrument van cliëntwaardering willen we vergelijkingen tussen instellingen mogelijk maken. De Trimbosthermometer is dus een bruikbaar meetinstrument voor cliëntwaardering. Het is eenvoudig in te bouwen als onderdeel van het hulpverleningsproces. Kwaliteitsonderzoek wordt op die manier geen louter administratieve activiteit, maar wel een uitnodiging tot dialoog tussen hulpverlener en bewoner.
Uitkomstenmanagement deel 7
27
28
Uitkomstenmanagement deel 7
Hoofdstuk V: Discussie en conclusies Na afloop van het symposium volgde een discussie met zes sprekers. Vooraleer in te gaan op enkele discussiepunten is het belangrijk om te onderstrepen dat de VVGG de klinische praktijk niet onderwerpt aan wetenschappelijk onderzoek, maar de klinische praktijk wetenschappelijke ondersteuning aanbiedt bij de implementatie van uitkomstenmanagement, zowel in de behandeling als in de organisatie zelf. Het is dan ook de bedoeling dat de hulpverlener en / of de organisatie zelf iets doet met de meetresultaten. Uiteraard biedt de VVGG ondersteuning om deze data te verwerken en te interpreteren. Een eerste discussiepunt is het spanningsveld tussen management en klinische denken. In het managementdenken lijkt uitkomstenmanagement herleid te worden tot het uitvoeren van richtlijnen en protocollen. In het klinisch denken wordt wel eens de complexiteit van de therapeutische relatie te sterk benadrukt. In een poging om deze twee standpunten te verenigen stelt de VVGG dat de klinische praktijk inderdaad niet perfect voorspelbaar is. Echter, de klinische praktijk is wel beïnvloedbaar. Uitkomstenmanagement biedt kansen om het klinische werk transparanter te maken, waardoor de kwaliteit van zowel de individuele behandeling als de zorg in het algemeen kan worden verbeterd. In dezelfde beweging wordt ook de meerwaarde van de therapeutische behandeling duidelijk gemaakt naar de maatschappij toe. Therapie is zeker geen product waarbij voor de consumptie de kwaliteit kan worden gegarandeerd, maar eerder een product waarbij de kwaliteit duidelijk wordt tijdens de consumptie. Het moet immers ‘klikken’ met de hulpverlener en de cliënt moet positief staan tegenover verandering. Een tweede discussiepunt is dat de voorbereiding en de uitvoering van uitkomstenmanagement tijd vergt. Bij wijze van voorbeeld verwijzen we naar het CGG Noord WestVlaanderen, waar de voorbereiding meer dan één jaar in beslag heeft genomen. Medewerkers overtuigen kost nu eenmaal tijd. Ook het uitvoering van periodieke metingen vraagt een tijdsinvestering. Echter, we merken dat de proefversie van de testmanager positief wordt onthaald. Het efficiente gebruik van deze testmanager bespaart de hulpverlener en de manager immers tijd. Bovendien onderzoekt de VVGG op welke manier de meetresultaten kunnen worden gekoppeld aan andere databases, zoals het elektronische patiëntendossier (EPD) of de Minimale Psychiatrische Gegevens (MPG). Een derde discussiepunt is dat uitkomstenmanagement teveel de nadruk legt op het meten. Meetresultaten reiken aanvullende, objectieve informatie aan over de uitkomsten van de behandeling. Indien deze haaks staan op wat de hulpverlener en / of de cliënt ervaart, dan kan dit uiteraard in de behandeling worden besproken. De VVGG adviseert trouwens om de meetresultaten sowieso met de cliënt te bespreken, zodat de cliënt zijn evolutie kan zien. Internationaal onderzoek heeft trouwens aangetoond dat dergelijke feedback een positieve invloed heeft op de behandeling. Kwalitatieve elementen en procesindicatoren (therapeutische relatie) spelen een belangrijke rol bij de interpretatie van de meetresultaten. De VVGG onderzoekt momenteel of een geïndividualiseerd evaluatiesysteem hierop een antwoord kan bieden. Daarnaast wordt de lijst met meetinstrumenten jaarlijks geüpdatet. Er is ook nood aan ondersteuning van hoe de meetresultaten kunnen geïnterpreteerd worden.
Uitkomstenmanagement deel 7
29
In de reeks Uitkomstenmanagement in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen zijn reeds verschenen: Deel 1
Van Nuffel R.
Maatschappelijke verantwoording en kwaliteitszorg: over meetinstrumenten en indicatoren
Internationaal symposium 1 december 2006 Vier sprekers rapporteerden op het besloten VVGG-symposium over hun jarenlange ervaring met het spanningsveld tussen kwaliteitsverbetering en maatschappelijk verantwoording in de geestelijke gezondheidszorg. Bob van Wijngaarden bracht een actuele stand van zaken over het meten van de effectiviteit van de zorg in Nederland. Eta Mulder’s bijdrage beschreef de implementatie van een set van basis-indicatoren voor de geestelijke gezondheid in Nederland. Chris Heginbotham gaf met de uitspraak ‘Measuring what matters’ aan dat vooraf goed moet worden nagedacht over wat er gemeten moet worden. Jacques Gasser tenslotte haalde de consequenties aan van een nieuwe Zwitserse wet over de controle van ziektekosten.
Deel 2
Baert S.
Meetinstrumenten en behandelrichtlijnen in de Vlaamse geestelijke gezondheidszorg
Inventaris 2006 In dit deel wordt gerapporteerd over een rondvraag naar het gebruik van meetinstrumenten en behandelrichtlijnen in Vlaanderen. 97% van de 160 Vlaamse ggz-voorzieningen – centra voor geestelijke gezondheidszorg, psychiatrische ziekenhuizen, psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, beschut wonen en psychiatrische verzorgingstehuizen – reageerden op de rondvraag. Meetinstrumenten worden in 64% van de voorzieningen gebruikt. Hierbij gaat het vooral om klinische meetinstrumenten. Behandelrichtlijnen daarentegen worden nauwelijks gebruikt.
Deel 3
Keymolen S. & Casselman J.
Meten van uitkomsten van behandeling in de geestelijke gezondheidszorg
Literatuurstudie 2007 Een eerste hoofdstuk beoogt een genuanceerde formulering van de probleemstelling in verband met het meten van uitkomsten van de behandeling, als onderdeel van kwaliteitsverbetering. Hoofdstuk 2 beschrijft de verschillende soorten uitkomsten die van belang zijn. Vervolgens wordt een overzicht geboden van de bestaande meetinstrumenten. Hierbij wordt een eerste poging gedaan om die instrumenten te selecteren die voor de dagelijkse praktijk van de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen geschikt en gebruiksvriendelijk zijn. In hoofdstuk 4 wordt de vraag gesteld wat met de uitkomsten wordt gedaan door de verschillende betrokken actoren.
30
Uitkomstenmanagement deel 7
Deel 4
Baert S.
Concept map van goede psychiatrische behandeling
Stakeholdersbevraging najaar 2007 In dit deel is onderzocht welke aspecten van psychiatrische zorg als belangrijk worden ervaren door vijf groepen betrokkenen. In het eerste hoofdstuk worden de doelstellingen en methodiek van deze studie uiteengezet. In het tweede hoofdstuk komen de resultaten aan bod. In vijf brainstormsessies werden 293 uitspraken verzameld. Uiteindelijk werden 89 uitspraken weerhouden. De uiteindelijke concept map omvat vijf clusters. ‘Respectvolle relatie tussen hulpverlener en patiënt’ en ‘doel van de behandeling’ werden door bijna alle groepen als het meest belangrijk ervaren. In het derde hoofdstuk worden de resultaten vergeleken met andere modellen uit internationaal onderzoek. In het vierde hoofdstuk wordt nagegaan welke aspecten gemeten kunnen worden.
Deel 5
Baert S.
De zoektocht naar geschikte meetinstrumenten voor het ontwikkelen van uitkomstenkompassen
In dit deel werd nagaan welke meetinstrumenten in Vlaanderen gebruikt kunnen worden om de resultaten van een psychiatrische behandeling in kaart te brengen. Dit gebeurde in verschillende fasen. Belangrijkheid, praktische bruikbaarheid en wetenschappelijke evidentie werden als selectiecriteria gehanteerd. Naast de drie selectiecriteria werd ook aandacht besteed aan de verschillende perspectieven (patiënt, hulpverlener en familie) en dimensies (klinisch, functioneren en waardering). Dit resulteerde in een set van 21 meetinstrumenten. Via het begrip uitkomstenkompas wordt een aanzet gegeven tot implementatie van deze meetinstrumenten in de klinische praktijk.
Deel 6
Baert S.
Meetinstrumenten bij de behandeling in de geestelijke gezondheidszorg
Internationaal symposium december 2007 Vier sprekers rapporteerden op dit tweede internationale symposium over hun ervaringen met uitkomstmetingen. Prof. em. Joris Casselman en Stefaan Baert geven een stand van zaken weer van het project uitkomstmanagement in Vlaanderen, met aandacht voor het selectieproces van de meetinstrumenten en de implementatiemethodiek. Chris Hegingbotham maakte een vervolg op zijn lezing van vorig jaar. John Wennink licht het begrip ggz-kompas toe. Daarnaast spreekt hij over periodiek meten, de verschillende gebruiksdoelen van uitkomstenmanagement en empirische normen.
Uitkomstenmanagement deel 7
31
Deel 7 De introductie van uitkomstenmanagement: vier verhalen uit de praktijk Versl ag symposium vierde geestelijke gezondheidscongres, Antwerpen 17 september 2008
Naast andere vormen van kwaliteitsbevordering in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Vlaanderen krijgt het meten van uitkomsten bij de behandeling in toenemende mate meer aandacht. In het kader van de opdracht Wetenschappelijke Ondersteuning werd door de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid vanaf halfweg 2006 een project opgesteld waarbij de ggz in Vlaanderen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze ondersteund wordt bij het introduceren van instrumenten voor het meten van uitkomsten. Eind 2007 werd gestart met de concrete implementatie van dit project in een aantal voorzieningen. Deze bijdrage licht de implementatie van het project toe aan de hand van vier praktijkervaringen: twee Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg, één dagcentrum van een Psychiatrisch Ziekenhuis en één initiatief Beschut Wonen.
De Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid (VVGG) promoot het thema van de geestelijke gezondheid in de samenleving. Publiekgerichte campagnes zijn daar een voorbeeld van. Daarnaast levert de VVGG een bijdrage in de afstemming tussen wetenschappelijk onderzoek enerzijds en de klinische praktijk anderzijds. Wetenschappelijke kennis over geestelijke gezondheid wordt zowel voor het grote publiek als voor specifieke doelgroepen beschikbaar gesteld. Dit leidt respectievelijk tot een beter begrip van psychische problemen én tot een verbetering van de kwaliteit van de zorg.
VVGG – Documentatiecentrum De VVGG beschikt over een vrij toegankelijk documentatiecentrum waarin een ruime waaier aan informatie over geestelijke gezondheid beschikbaar is. De collectie bestaat uit internationale en nationale tijdschriften en boeken. Openingsuren documentatiecentrum: maandag, woensdag en vrijdag 9u00 tot 12u15 en 13u30 tot 17u00 tel. documentatiecentrum: 09 221 27 13
VVGG – Tijdschrift Psyche Psyche informeert de geïnteresseerde lezer over nieuwe evoluties in de geestelijke gezondheidszorg in Vlaanderen.
Meer info Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid Tenderstraat 14 9000 Gent tel. 09 221 44 34
[email protected] www.vvgg.be