Bericht van het Uitvoerend Bureau van de NCRK houdende advies van de NCRK-expertenwerkgroep "advies betreffende het ontwerp van initieel rapport van België over het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap" Als bijlage gaat het advies van de expertenwerkgroep "advies betreffende het ontwerp van initieel rapport van België over het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap", opgericht door de NCRK, evenals zijn bijlage, de aanvullende nota van het NCRK-secretariaat, met formeel akkoord van diens Uitvoerend Bureau. Het Uitvoerend Bureau heeft, gezien de hoogdringendheid, niet voorafgaandelijk kennis genomen van het advies noch van zijn bijlage. Ze worden in hun huidige vorm, als werkgroepadvies en nota van het secretariaat, voorgelegd aan de Directie generaal voor Multilaterale Zaken en voor de Mondialisering (Cel COORMULTI) van de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking. Uit praktische overwegingen wordt het gelijktijdig overgemaakt aan de FOD Sociale Zekerheid, aangeduid als piloot in deze materie.
1
Advies van de NCRK-expertenwerkgroep betreffende het ontwerp van initieel rapport van België over het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap De NCRK-expertenwerkgroep1 verstrekt het ontwerprapport in zijn versie van 4 mei 2011:
volgende
advies
betreffende
het
Algemene bemerkingen -
-
-
Uit ervaring (coördinatie van de redactie van het periodieke IVRK-rapport van België) is gebleken dat een thematische rapportering per verdragsartikel te verkiezen valt boven een opsplitsing van de bijdragen per entiteit. Het V.N.Kinderrechtencomité wenst een duidelijk beeld te krijgen van de situatie waarin Belgische kinderen leven. Een aanbeveling in deze zin werd reeds eerder door het NCRK-secretariaat overgemaakt aan het pilootdepartement. Bij de bespreking van meerdere bepalingen werd alvast vermeden om de bevoegdheidsverdeling centraal te stellen. Dit neemt niet weg dat de rapportering nog te zeer de regeling van elke entiteit afzonderlijk behandelt. Verderop in dit advies en in de bijlage worden dan ook meermaals suggesties geformuleerd voor een meer eengemaakte rapportering of om minstens de verschillende regelingen onderling te vergelijken en de gelijkenissen en verschilpunten duidelijker in de verf te zetten (bv . deel “artikels 1 tot 4”, deel “art. 24”). De expertengroep beveelt aan om systematisch te verwijzen naar belangrijke internationale aanbevelingen die al dan niet door België opgevolgd worden, bv. Concluding Observations (hierna: C.O.) nr. 32, 55 en 71 bij het Belgische gecombineerde 3e en 4e periodieke IVRK-rapport. De expertengroep wijst erop dat deze verwijzing meer dan ooit aangewezen is, nu het V.N.-Kinderrechtencomité in zijn recente C.O. de situatie van kinderen met een handicap/kwetsbare kinderen systematisch onder de aandacht brengt. Het is aangewezen om systematisch het budget te vermelden dat effectief beschikbaar is voor het beleid ten aanzien van personen met een handicap (voorzien budget) evenals de effectieve uitgaven (besteed budget)2. Deze informatie is
1
Dit advies werd opgesteld met de medewerking van (in alfabetische volgorde): Mw Maud Dominicy, Unicef België; Mevr. Leticia Larange, GRIP; Mevr. An – Sofie Leenknecht, Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding; Prof. Paul Lemmens, K.U. Leuven – Faculteit Rechtsgeleerdheid; Dhr. Patrick Vandelanotte, GRIP; Mw Karin Vanderstraeten, medewerkster Délégué Général aux Droits de l’Enfant. 2
Zie ook OCHCR, Monitoring the Convention on the Rights of Persons with disability: Guidance for HR Monitors, VN, NY/Genève, 2010, p. 42-43.
2
onontbeerlijk voor het Comité dat wenst na te gaan welke inspanningen in de praktijk worden geleverd. In dit verband brengt de expertengroep in herinnering dat een eventuele daling van het budget over de jaren heen ingaat tegen de internationale stand still-verplichting. In de marge wordt erop gewezen dat een analyse van de kost van de verwezenlijking van elk recht eveneens extra duiding zou kunnen geven. Inhoudelijke bemerkingen -
“Artikel 5: gelijkheid en non-discriminatie”,
De expertengroep wijst erop dat op Vlaams niveau (VAPH) en op het niveau van de Brusselse COCOF nog steeds sprake is van discriminatie van minderjarige vreemdelingen met een handicap. Terwijl het Waalse AWIPH in navolging van de ratificatie van de CRPD de vroegere verblijfsvoorwaarde ten aanzien van rechthebbenden heeft afgeschaft, sluit het VAPH illegale verblijfhouders nog steeds uit, tenzij in het geval van een gunstmaatregel, voorbehouden aan behartigenswaardige situaties mits bovendien geen zorg mogelijk is op een andere basis. Het Kinderrechtencommissariaat ontvangt nog steeds klachten ter zake. Vaak biedt slechts de uitspraak van een arbeidsrechtbank soelaas3. De expertengroep vernam dat de verblijfsvoorwaarde uiterlijk begin 2012 zal worden afgeschaft4. Ze beveelt aan dat deze belangrijke informatie in het rapport wordt ingeschreven en verwijst in dit verband naar de Guidelines van het Committee CRPD die uitnodigen om tevens te rapporteren over huidige obstakels en de wijze waarop ze aangepakt zullen worden5. Ook op het niveau van de COCOF geldt nog steeds een verblijfsvoorwaarde voor toegang tot steun. Dit gaat in tegen het non-discriminatiebeginsel dat vervat zit in art. 5 CRPD. De expertengroep dringt er dan ook op aan dat in het kader van dit rapport terzake een engagement wordt aangegaan. De expertengroep doet volgend tekstvoorstel (met inbegrip van een engagement in hoofde van de COCOF): invoeging van een nieuw randnr. 14: “Wat de situatie van minderjarige vreemdelingen met een handicap betreft, kondigen de Vlaamse overheid en de COCOF aan dat de bijstand aan personen met een handicap tegen uiterlijk begin 2012 voor elke minderjarige toegankelijk wordt. De huidige verblijfsvoorwaarde zal worden geschrapt, zoals reeds gebeurde op het niveau van het Waals Gewest.”
3
Arbrb. Turnhout 4 juni 2009, T.V.R. 2009, 315: de voorwaarde van inschrijving in het bevolkingsregister schendt het redelijkheidscriterium; een inschrijving in het vreemdelingenregister dient te volstaan (zie ook EHRM Kocca Poirrez t/ Fr 30 september 2003: onderscheid op basis van nationaliteit is slechts aanvaardbaar mits doorslaggevende reden). 4 Hiermee zal eindelijk tegemoetgekomen worden aan volgend engagement opgenomen in het Nationaal Actieplan voor kinderen van 2005: “De Vlaamse Gemeenschap hanteert bij het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp een inclusief denkkader. Dit wil zeggen dat de rechten in de integrale jeugdhulp gewaarborgd worden voor alle minderjarigen. Daarbij zal met name aandacht besteed worden aan de preferentiële rechten van bepaalde doelgroepen, zoals kinderen met een handicap en vluchtelingenkinderen.” 5 “The report preparation process thus offers an occasion for each State Party to: (…) (c) Identify problems and shortcomings in its approach to the implementation of the treaties; (d) plan and develop appropriate policies to achieve these goals” en de bijlage bij deze guidelines: “The (…) document should indicate strucutural or other significant obstacles rising form factors beyond the State Party’s control which impede the full realisation of the Convention rights, including details of the steps being taken to overcome them” (A.3.2 (g) en gelijkaardige formulering onder A.5.3 (c)).
3
-
“Artikel 7: kinderen met een handicap”:
“We houden er niet van dat mensen ons als gehandicapten zien. We houden niet van dat woord. En we houden er ook niet van dat de mensen ons reduceren tot onze handicap. Vele mensen kijken naar ons, maken opmerkingen, overbeschermen ons of onderschatten ons. We vinden het erg belangrijk dat mensen interesse tonen voor ons als persoon, als jongere en niet als gehandicapte.” “Als jongeren met een handicap vinden we allemaal dat het echt belangrijk is dat naar onze mening gevraagd wordt en dat naar ons geluisterd wordt. Maar er moet ook rekening gehouden worden met onze mening. Te veel mensen denken dat we niet slim genoeg zijn om te kunnen zeggen wat we denken en wat we willen doen. Dit betekent dat we niet gerespecteerd worden. Ze beschouwen ons als gehandicapten, en dus als onbekwame mensen. Het is niet altijd makkelijk voor ons om deel te nemen aan beslissingen die ons aanbelangen. In ons gezin, op school, bij het beoefenen van hobby’s, bij de verzorging, in de gemeenten, maar ook in verband met het beleid dat op ons betrekking heeft, beslissen anderen nog te vaak in onze plaats zonder onze mening te vragen. Dat heeft niet altijd te maken met slechte wil, soms is het ook omdat ze ons onderschatten of overbeschermen. We moeten echt onze plaats in de maatschappij kunnen vinden. Anders blijven we voor altijd uitgesloten en zullen we altijd afhankelijk zijn van de anderen.” (Getuigenis kinderen met een handicap, project WDYTh, Unicef België, “Wij zijn jongeren in de eerste plaats! Rapport van jongeren met een handicap over het respect voor hun rechten in België”)
De expertengroep meent dat het ontwerprapport ter zake niet beantwoordt aan de vraag van het Comité. De rapportering dient aan te geven welke beginselen aan de basis liggen van de besluitvorming die kinderen met een handicap betreft, in welke mate ze gehoord worden in alle zaken die hen aanbelangen en ze daarbij op gepaste wijze bijgestaan worden, rekening houdend met hun leeftijd en hun handicap, of er verschillen in behandeling bestaan tussen meisjes en jongens met een handicap en of kinderen met een handicap al dan niet als even volwaardige rechtendragers worden beschouwd als andere kinderen6. Randnr 17 beantwoordt aan deze richtlijn maar dient uitgebreid te worden met verwijzingen naar andere regelgeving en is niet steeds even IVRK-vriendelijk geformuleerd7. Voor justitiële materies kan naar art. 13 Verdrag worden verwezen. Wél is toelichting welkom bij de plaats van kinderen met een handicap in administratieve procedures die hen betreffen en bij de aanpassingen die ter zake voor hen worden voorzien. We denken o.m. aan beroepsprocedures in onderwijs, jeugdhulp- en vreemdelingenzaken. De informatie opgenomen in de randnrs 18 (behalve de verwijzing naar de toepasselijkheid van het decreet IJH op kinderen met een handicap die evenwel uitgebreid zou mogen worden met een opsomming van de toepasselijke basisbeginselen) en 18bis is weliswaar nuttig maar hoort thuis onder art. 19. De informatie opgenomen in de randnrs 19 en 20 (al dan niet onderscheid tussen kinderen en volwassenen) is irrelevant voor de rapportering.
6
Titel D van de Guidelines. Naast aangepaste plaatsingsmaatregelen zijn ook aangepaste ambulante maatregelen voorzien. Aangezien plaatsing een ultimum remedium is, verdient het de voorkeur om stil te staan bij deze overige aangepaste jeugdbeschermingsmaatregelen. 7
4
Daarnaast meent de expertengroep dat het is aangewezen de rapportering in art. 7 in te leiden met een verwijzing naar de toepassing van de vier basisbeginselen van het IVRK op kinderen met een handicap: het belang van het kind, het non-discriminatiebeginsel, het recht op (over)leven en het participatiebeginsel. In toepassing van het participatiebeginsel dat ook binnen de CRPD een centrale rol is toebedeeld, wijst de expertengroep in het bijzonder op het belang van toegankelijke klachtenmechanismen als verlengstuk van het recht op vrije meningsuiting en het recht om gehoord te worden, zoals genoemd in art. 7.3 CRPD. Onder randnr 66 van het ontwerprapport (bespreking art. 16 CRPD) wordt verwezen naar « un service d’accueil téléphonique spécifiquement adapté aux mineurs». De expertengroep wijst erop dat de jongerentelefoon uiteraard niet toegankelijk is voor dove kinderen en dat deze kinderen onvoldoende alternatieven worden geboden. De expertengroep stelt voor de rapportering aangaande art. 7 te herformuleren als volgt: “Art. 7 CRPD brengt, evenals art. 23 IVRK, in herinnering dat de vier basisbeginselen van het IVRK van toepassing zijn op minderjarigen met een handicap, met name de nondiscriminatie, het belang van het kind, het recht op leven, overleven en ontwikkeling en het recht op participatie. Al deze beginselen zijn minstens impliciet opgenomen in de betrokken federale en gefedereerde regelgeving8. De inspanningen voor hun realisatie worden voortgezet. Kinderrechten zijn immers onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hun realisatie omvat aldus meerdere aspecten en vergt een multidisciplinaire, transsectorale, maar ook transsociëtale et transgenerationele aanpak. Inderdaad, ‘transsociëtaal’ aangezien inclusie een proces is dat alle kinderen betreft, niet alleen kinderen met een handicap. Hun inclusie evenals die van andere kwetsbare groepen is een voorwaarde om te kunnen spreken van een inclusieve samenleving. ‘Transgenerationeel’ aangezien het van belang is het continuüm te waarborgen, bv tussen de voorschoolse opvang en het onderwijs en in de overgang naar de meerderjarigheid. De bestaande samenwerkingen tussen de diverse sectoren zullen daartoe worden versterkt. In toepassing van het participatiebeginsel dat ook binnen de CRPD een centrale rol is toebedeeld en als verlengstuk van het recht op vrije meningsuiting en het recht om gehoord te worden, zoals genoemd in art. 7.3 CRPD, benadrukken de Belgische overheden het belang van toegankelijke klachtenmechanismen. Deze toegankelijkheid zal dan ook op alle overheidsniveaus door de administraties bevoegd inzake gelijke kansen worden getoetst voor alle groepen van personen met een handicap. Wat betreft het betrekken van kinderen met een handicap bij beslissingen die hen betreffen: voor justitiële materies wordt verwezen naar de bespreking bij art. 13 Verdrag. Onder de huidige bespreking van artikel 7 volgt enige toelichting bij de plaats van kinderen met een handicap in administratieve procedures die hen betreffen en bij de aanpassingen die ter zake voor hen worden voorzien. Achtereenvolgens wordt toelichting gegeven bij de voorzieningen die ter zake getroffen zijn in het kader van beroepsprocedures in onderwijs, jeugdhulp- en vreemdelingenzaken. 8
zie bv. art. 22bis, lid 4 Grondwet (belang van het kind); de jeugdbeschermingswet; de decreten inzake bijzondere jeugdzorg; de subsidiereglementeringen, bv voor het jeugdwerk.
5
(met aanvulling door de bevoegde overheidsdiensten)”.
-
“Artikel 8: bewustmaking”
“Er moet meer aandacht komen voor handicaps in de media. De sociale barrières moeten worden opgeheven door meer informatie te verschaffen. Diversiteit en integratie moeten aangemoedigd worden.” (Getuigenis kinderen met een handicap, project WDYTh, Unicef België, “Wij zijn jongeren in de eerste plaats! Rapport van jongeren met een handicap over het respect voor hun rechten in België”)
De expertengroep stelt voor om de rapportering over dit artikel thematisch op te hangen aan de diverse aandachtspunten die onder meer het V.N.-Kinderrechtencomité inzake bewustmaking vooropstelt in zijn General Comment nr 9: §9, c) General Comment n°9 CRC (de strijd tegen feitelijke discriminatie: stigmatisatie, overbescherming, enz.) + §27 General Comment n°9 CRC (de nood aan vorming voor elke professional die in aanraking komt met kinderen met een handicap9) + §25 General Comment n°9 CRC (de nood om het maatschappelijk middenveld te ondersteunen) + §24 General Comment n°9 CRC (de toegankelijkheid van toezichts- en klachtenmechanismen10). De expertengroep stelt voor om de tekst als volgt te herstructureren: Alle randnummers behalve randnummer 25, §1, laatste zin en §2 plaatsen onder de subtitel ‘sensibilisering tegen feitelijke discriminatie (stigmatisatie, overbescherming…)”. De expertengroep verwijst naar het reeds geformuleerde voorstel om niet tezeer de nadruk te leggen op een opsplitsing per entiteit. Zie ook de bijlage bij dit advies voor bijkomende suggesties betreffende de rol van de media inzake sensibilisering. De ‘vorming van professionelen’ komt slechts fragmentair aan bod in het ontwerprapport, enerzijds per verdragsbepaling, anderzijds op onevenwichtige wijze wat de verschillende entiteiten betreft (zie randnummers 53, 61, 114, 146 en 148). Het is aangewezen om de informatie in de betreffende randnummers te vervolledigen en om tevens onder artikel 8 op het belang van een veralgemeende vorming te wijzen. In dat kader zou bv. kunnen worden gerapporteerd over de Kamerresolutie van 18 juni 2009 betreffende een actieplan voor het kind in het ziekenhuis. Deze beklemtoont onder meer de nood aan een vorming in kinderrechten en contact met kinderen voor alle verplegers en artsen in opleiding. Onder de subtitel ‘Ondersteuning van het maatschappelijk middenveld’ zou onder meer de informatie opgenomen onder randnummer 25, §1, laatste zin en §2 kunnen worden
9
Dit belang wordt eveneens beklemtoond door onder meer ENOC, “Statement on Children and Young People with Disabilities”, november 2007, www.ombudsnet.org en http://crin.org/docs/statement_disabilities_2007.doc; alternatief IVRK-rapport 2010 NGO’s; CODE, « Evaluation du rapport triennal de la Communauté française relatif à l’application de la Convention internationale des droits de l’enfant pour la période 2005-2007 », november 2008, http://www.lacode.be/IMG/pdf/evaluation_20rapport_20triennal_202008.pdf, 69-70 en « Le respect des droits des enfants porteurs d‘un handicap : une double attention est requise », juli 2009, http://www.lacode.be/IMG/pdf/analyse_handicap.pdf. 10 Zie in dezelfde zin: General comment nr. 5 (1994) CESCR betreffende personen met een handicap.
6
vermeld. Ongetwijfeld kunnen aanvullingen worden geformuleerd, onder meer verwijzingen naar subsidies genoemd in de randnrs 80 en 123. Wat de toegankelijkheid van klachtendiensten betreft, verwijzen we naar onze bemerkingen bij artikel 7.
-
“Artikel 9: toegankelijkheid”
“Een hele reeks obstakels verhinderen ons om deel te nemen aan het gemeenschapsleven. Deze obstakels zijn niet zozeer te wijten aan onze handicap, maar wel aan een slechte aanpassing van de openbare ruimte. De publieke ruimten moeten toegankelijker gemaakt worden. We vinden het onrechtvaardig dat je niet overal naartoe kunt in een rolstoel. We hebben het gevoel dat onze vrijheid en onafhankelijkheid nogal worden ingeperkt. We hangen altijd af van iemand anders omdat de structuren niet aangepast zijn. Ze moeten ons een beetje loslaten. We hebben ademruimte nodig. Het is voor ons moeilijk om ons vrij te verplaatsen en deel te nemen aan het ‘echte’ leven. Overal waar we gaan, stoten we op hindernissen. Het openbaar vervoer en alle openbare plaatsen zouden meer aandacht moeten besteden aan mensen met een beperkte mobiliteit. Dit zou voor iedereen beter zijn. Zonder toegankelijkheid is het moeilijk om je te integreren. Je moet weten dat we altijd geblokkeerd zullen zitten als de infrastructuur niet verbetert. Het is van levensbelang dat die wordt aangepast.” (Getuigenis kinderen met een handicap, project WDYTh, Unicef België, “Wij zijn jongeren in de eerste plaats! Rapport van jongeren met een handicap over het respect voor hun rechten in België”)
Er wordt te weinig informatie verstrekt over hoever precies de inspanningen van België reiken voor het toegankelijk maken van het openbaar leven. Een duidelijk inhoudelijk overzicht van de mate waarin de toegankelijkheid van nieuwe en van bestaande gebouwen gewaarborgd moet worden, zou een goede aanvulling vormen11. Eveneens is het aangewezen aan te geven tot waar binnen de beschreven regelgevingen de verplichtingen gaan en vanaf waar gaat het enkel om aanbevelingen12. De expertengroep herinnert in dit verband aan §§39-40 General Comment n°9 CRC die een inspanningsverbintenis bepalen voor de Staten inzake toegankelijkheid van openbare gebouwen en openbaar vervoer. De naleving van deze verbintenis kan geëvalueerd worden aan de hand van het criterium « proof that accommodating the needs of an individual would impose disproportionate or undue burden on the organisation considering factors such as health, safety or cost » en het concept van universeel design: men dient reeds in de ontwerpfase rekening te houden met de noden van eenieder, zodat achteraf geen aanpassingen nodig zijn13. 11
Het ontwerp is onvoldoende duidelijk. M.b.t. het federale grootstedenbeleid wordt gesproken over “zoveel mogelijk de toegankelijkheid bevorderen”. Betreffende het Vlaamse beleid wordt enkel stilgestaan bij de informatieverstrekking aangaande de geldende regels (zonder nader in te gaan op hun inhoud), bij aanbevelingen die inzake toegankelijkheid worden verspreid en bij het bestaan van een inventaris van toegankelijke gebouwen en plaatsen. Het Waalse Gewest maakt melding van programma’s die erop gericht zijn de toegankelijkheid te verbeteren; de Franse Gemeenschap en de COCOF staan enkel stil bij de gehanteerde definities. 12 Het ontwerp verduidelijkt dit enkel voor de Duitstalige Gemeenschap (gratis bijstand van een architect voor elk project dat verband houdt met openbaar toegankelijke infrastructuur) en voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (“De toegang van personen met een handicap en van hun assistentiehonden tot openbare plaatsen wordt geregeld door ordonnantie …”), terwijl voor deze laatste instantie wat meer informatie op zijn plaats zou zijn. 13 Art. 2 CRPD; OHCHR, Monitoring the Convention on the Rights of Persons with disability: Guidance for HR Monitors, VN, NY/Genève, 2010, 21-22. Zie ook UN-DESA, OHCHR en IPU, o.c., p. 91: faciliteiten voor rolstoelen, maar ook aangepaste vermeldingen in braille en geschikte verlichting voor slechtzienden; ‘Report of the Secretary-General on the Implementation of the World Programme of Action concerning
7
Deze criteria zouden het uitgangspunt moeten zijn van een transparante rapportering over de inspanningen die België levert voor het toegankelijk maken van het openbaar leven. De expertengroep benadrukt, wat kinderen betreft, in het bijzonder het belang om te rapporteren over de inspanningen die worden geleverd om scholen toegankelijk te maken. Redelijkerwijze dient vooreerst voldaan te zijn aan het beginsel van de redelijke aanpassingen alvorens een school op basis van het draagkrachtbeginsel de inschrijving van een kind kan weigeren. Goede praktijken zoals het project met CAP 48 in de Franse Gemeenschap verdienen hier een vermelding. -
“Artikel 14: vrijheid en veiligheid van de persoon”
De expertengroep merkt op dat in randnr. 59, in tegenstelling tot de bijdrage over de gevangenissen, niets wordt gemeld over het beleid dat wordt gevoerd inzake redelijke aanpassingen in de gemeenschapsinstellingen (jeugdbescherming) en andere instellingen of ziekenhuiseenheden waar minderjarige delinquenten gedwongen worden geplaatst in toepassing van de jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 (de FOR K-diensten bv.). -
“Artikel 15: vrijwaring van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing”
Het is aangewezen informatie over de afzonderingsmaatregelen (isolement) in de gemeenschapsinstellingen (jeugdbescherming) of andere centra waar kinderen met een handicap verblijven in het rapport op te nemen. De expertengroep herinnert aan C.O. 82 CRC bij het gecombineerde derde en vierde IVRK-rapport van België om geen isolementsmaatregelen meer toe te passen. -
“Artikel 17: bescherming van de persoonlijke integriteit”
Het ontwerprapport verloor een belangrijk aandachtspunt uit het oog: in welke mate wordt de voorwaarde nageleefd dat geen plaatsing (in instelling of in bijzonder onderwijs) mag plaatsvinden zonder informed consent? Een aantal vragen zou bijkomend beantwoord kunnen worden, zoals: bestaat er een eenvormige definitie van informed consent; wat gebeurt bij weigering van toestemming? Wordt daar een eenvormig beleid rond gevoerd op het niveau van elke instelling en dienst? In welke gevallen en onder welke voorwaarden kan alsnog een behandeling/plaatsing worden opgedrongen? Zijn er beroepsmogelijkheden? Is voorzien in een onafhankelijke monitoring van het beleid dat terzake wordt gevoerd (zie punt 3 van de Guidelines bij art. 17)14?
Disabled Persons: the Millennium Development Goals and synergies with other United Nations disability instruments’, A/62/157, 27 juli 2007, randnr. 44. Zie ook de ENOC “Statement on Children and Young People with Disabilities”, november 2007, www.ombudsnet.org en http://crin.org/docs/statement_disabilities_2007.doc, die het belang beklemtoont van o.m. toegankelijke winkelcentra. Zie ook het Belgische maatschappelijke middenveld: standpunten Unicef België, WDYTh, vzw Steunpunt Jeugd, vzw Kinderrechtenhuis e.a. 14 Zie ook aandachtspunten ITHACA, The Ithaca toolkit for monitoring human rights and general health care in mental health and social care institutions, www.ithacastudy.eu, 2010, 62 (prompt questions for the monitoring visit).
8
Dezelfde vraag rijst op dagdagelijkse basis voor wat betreft het toedienen van medicijnen: waarborgt de regelgeving een systematische inlichting, in theorie en praktijk, van de minderjarige over de aard en toedieningstermijn van zijn medicatie15? Het is duidelijk dat het ontwerprapport ter zake rijkelijk aangevuld kan worden, bv. met de informatie die is opgenomen in het derde en vierde periodieke IVRK-rapport: §§ 184, 248 en 303 verwijzen onder meer naar de Vlaamse kwaliteitseisen sinds 2000 waaraan de voorzieningen voor personen met een handicap moeten voldoen (eerbied voor privacy, recht op informatie, medezeggenschap) en naar het Vlaamse decreet betreffende de integrale jeugdhulp en het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp (dat in zijn artikel 28 lichamelijke straffen verbiedt in instellingen van integrale jeugdhulp, waaronder ook voorzieningen voor kinderen met een handicap worden begrepen). -
“Artikel 19: zelfstandig wonen en maatschappelijke inclusie”
Algemeen zou het uitgangspunt van deze titel erin kunnen bestaan van een duidelijk antwoord te verstrekken op elk van de vragen vermeld in de guidelines. Statistieken en informatie aangaande beschikbare budgetten per woonvorm zouden overigens helpen om te identificeren welke woonvormen enerzijds voorzien en anderzijds prioritair benut worden16. Ook de beslissingscriteria die aan de basis liggen van een oriëntering naar een PAB, een residentiële of een andere oplossing dienen toegelicht te worden. Het voorzien van effectieve geïndividualiseerde steunmaatregelen om academische en sociale ontwikkeling te maximaliseren is niet meer dan consistent met de inclusiedoelstelling van het Verdrag17 en met het recht op gezinsleven, zoals beschermd door art. 23 Verdrag. De effectieve impact van deze prioritaire maatregelen ter ondersteuning van zelfstandig leven wordt evenwel onvoldoende toegelicht: - Persoonlijke assistentiebudgetten zijn inmiddels voorzien door alle entiteiten. Bestaat evenwel op alle niveaus een vergelijkbaar aanbod in termen van budget? Indicaties ter zake ontbreken. Het is ook niet duidelijk hoe vraag en aanbod zich onderling verhouden (probleem van de wachtlijsten). - Om de inspanningen te meten die worden geleverd om het verblijf in een instelling zo kort mogelijk te houden, dienen de inspanningen in kaart te worden gebracht om deze overgang te begeleiden: o.a. welke initiatieven worden terzake door de instellingen ondernomen, wie staat voor de coördinatie en de concrete begeleiding in, welke 15
Zie ook « Avis des acteurs de défense des droits de l’enfant (UNICEF, CODE, KIRECO, Délégué général aux droits de l’enfant, Kinderrechtencommissariaat) dans le cadre du premier rapport de la Belgique sur la Convention relative aux droits des personnes handicapées », 2011, recommandations, p.4. 16
Het Nationaal Actieplan voor kinderen van 2005 vermeldt op pagina 16: “In het Waalse Gewest geeft het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van personen met een handicap de voorkeur aan thuisopvang. De ontwikkeling van ambulante hulpstructuren zal daarom worden uitgebreid zodat de behoeften van kinderen met een handicap kunnen worden ingevuld zonder dat ze hun gezin moeten verlaten.” Kan men inderdaad een uitbreiding van het aanbod aan ambulante hulpstructuren vaststellen? 17 OCHCR, o.c., p. 27; Report of the Secretary-General on the Implementation of the World Program of Action concerning Disabled Persons: the Millennium Development Goals and synergies with other United Nations disability instruments, A/62/157, 27 juli 2007, randnr. 40. Zie ook o.a. alternatief IVRK-rapport NGO’s 2010; vzw Kinderrechtencoalitie, memorandum federale verkiezingen van 13 juni 2010.
9
alternatieven zijn beschikbaar (persoonlijk assistentiebudget, begeleid zelfstandig wonen, andere vormen van gezinshulp, dagcentra…), hoe staat het met de wachtlijsten18, is een overgangsperiode voorzien van voortgezette ondersteuning en herstelzorg, hoe beleven de betrokkenen zelf de begeleiding19? - De expertengroep beklemtoont tevens het belang van adequate ondersteuning om oudere kinderen voor te bereiden op de overgang naar het volwassen leven en de dienstverlening voor volwassenen20. Dit belang van het voorzien van een continuüm verdient een belangrijke plaats in de rapportering. De website van het VAPH bv. biedt ter zake nuttige informatie die aangevuld dient te worden met informatie uitgaande van de andere overheden. - Daarnaast wordt in het ontwerp alvast door één instantie gewezen op het belang van een goede ondersteuning van het gezin, via bv. respijtmomenten voor de ouders en peersupport voor broers en zussen21. In dit verband zou minstens bijkomend kunnen worden verwezen naar het logeeraanbod van het VAPH. Tenslotte wijst de expertengroep op het belang van inclusie binnen de kinderopvang22. Het ontwerprapport staat niet stil bij deze thematiek. Het gecombineerde derde en vierde IVRK-rapport verwees daarentegen in §432 alvast naar de financiële stimulans die wordt geboden aan erkende en onder toezicht staande Vlaamse opvangvoorzieningen die open staan voor kinderen met een handicap of specifieke zorgbehoefte. Deze informatie kan geactualiseerd en aangevuld voor wat betreft de Franse en Duitse Gemeenschap worden toegevoegd aan het rapport. Opnieuw wordt een toetsing voorgesteld van de geldende normen en hun vrijwillige dan wel verplichte toetsing aan het beginsel van redelijke aanpassingen.
-
“Artikel 24: recht op onderwijs”
“We willen over de school praten. Sommigen onder ons hechten veel belang aan leren op school. Soms is onze school ver van waar we wonen. We vinden het ook spijtig dat we een beroep moeten leren waar we geen zin in hebben. Sommigen van ons vinden het leuk om naar school te gaan met andere jongeren met een handicap. Anderen verkiezen daarentegen een gewone school. Maar sommige leerkrachten begrijpen niets van onze handicap. We vragen daarom gelijke kansen in het onderwijs, en meer in het bijzonder: vrije school- en studiekeuze, het einde van de tegenstelling tussen het ‘gespecialiseerde’ onderwijs en het ‘normale onderwijs’, een keuze op basis van interessedomeinen in plaats van op het aanbod, een vlottere toegang tot aangepast materiaal en de nodige ondersteuning, overstapmogelijkheden naar andere vormen van onderwijs of hoger onderwijs, een goede opleiding voor leerkrachten met betrekking tot diversiteit.” (Getuigenis kinderen met een handicap, project WDYTh, Unicef België, “Wij zijn jongeren in de eerste plaats! Rapport van jongeren met een handicap over het respect voor hun rechten in België”)
Er wordt geadviseerd om de behandeling van dit artikel, zoals reeds voor de voorgaande artikels gebeurde, thematisch op te delen en niet per entiteit. De thema’s zouden als volgt kunnen luiden: 18
Zie ter zake Standpunt van de adviesraden die de personen met een handicap vertegenwoordigen, in verband met het 5e Belgische rapport over het internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten, titels 1.1.1., 3.1.2. en 3.1.7. 19 ITHACA, The Ithaca toolkit for monitoring human rights and general health care in mental health and social care institutions, www.ithacastudy.eu, 2010, 59 (prompt questions for the monitoring visit). 20 Zie ook ENOC “Statement on Children and Young People with Disabilities”, november 2007. 21 Zie ook ENOC, l.c.; CODE, l.c. 22 Zie ook o.a. vzw Kinderrechtencoalitie, l.c.; CODE, l.c.
10
- voor wat betreft het gewoon leerplichtonderwijs : recht van toegang voor elk kind tot een onderwijsinstelling naar keuze en weigeringsgronden, redelijke aanpassingen, inclusief onderwijs en andere vormen van samenwerking met het bijzonder onderwijs, uitsluiting en schooluitval. - Voor het buitengewoon leerplichtonderwijs: recht van toegang voor elk kind tot een onderwijsinstelling naar keuze, de detectie van leer- of gedragsproblemen, een individueel handelingsplan voor elk kind, uitsluiting, schooluitval en beroepsmogelijkheden, gratis schooltransport en bijdragen in andere kosten. De expertengroep formuleert een tekstvoorstel dat als bijlage 1 gaat. Indien dit tekstvoorstel niet wordt gevolgd, dan verwijst de expertengroep naar bijlage 2 voor gedetailleerde opmerkingen. -
“Artikel 30: deelname aan het culturele leven, recreatie, vrijetijdsbesteding en sport”
“De participatie van jongeren met een handicap aan vrijetijdsactiviteiten moet actief gestimuleerd worden. De activiteiten moeten aangepast worden en ze moeten toegankelijk gemaakt worden, zodat iedereen eraan kan deelnemen. Er moet betere informatie komen over de mogelijkheden om hobby’s te beoefenen.” (Getuigenis kinderen met een handicap, project WDYTh, Unicef België, “Wij zijn jongeren in de eerste plaats! Rapport van jongeren met een handicap over het respect voor hun rechten in België”)
De expertengroep stelt voor om randnr. 149 te vervolledigen met een verwijzing naar CO 71 bij het meest recente Belgische IVRK-rapport: “België zet zijn inspanningen voort om tegemoet te komen aan concluding observation 71 bij het gecombineerde derde en vierde Belgische IVRK-rapport dat ertoe oproept om ervoor te zorgen dat kinderen met een handicap en kinderen onder psychiatrische begeleiding gepaste en toegankelijke speelruimtes tot hun beschikking krijgen waar ze kunnen spelen en vrijetijdsactiviteiten kunnen beoefenen.” Hetzelfde randnr kan vervolledigd worden met informatie betreffende Vlaamse kinderen. Zie hiervoor bijlage 2 bij dit advies, meer bepaald voor wat betreft vzw Intro. Voor wat de toegang tot sport betreft verwijst de expertengroep naar het nationaal actieplan kinderrechten dat op p. 21 aangeeft: “De regering stelt alles in het werk om de toegang tot sport voor jongeren te vergemakkelijken door : (…) het behoud van de steunmaatregelen bestemd voor een specifiek publiek (gehandicapten, buurtsport enz).” Cijfergegevens zijn vereist om aan te tonen dat deze stand-stillverplichting werd nageleefd. Inzake buitenschoolse opvang heeft de COCOF, in naleving van de engagementen die ze daartoe was aangegaan in het Nationaal Actieplan voor kinderen23, een Waarnemingscentrum voor de opvang en begeleiding van personen met een handicap opgericht. Ze heeft tevens in 2009 onder meer een associatief onderzoeksproject van de vzw Badje ondersteund. Dit project had tot doel de samenwerking te beoordelen tussen de gespecialiseerde instellingen (scholen buitengewoon onderwijs, dagcentra en wooncentra)
23
l.c., p. 38: “In Brussel (…) met betrekking tot de buitenschoolse opvang worden steeds meer kinderen met een handicap opgevangen in de niet-gespecialiseerde buitenschoolse opvang. Ten slotte onderzoekt de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) de mogelijkheid een Waarnemingscentrum voor gehandicapten op te richten.”
11
en de buitenschoolse-opvangmilieus, in het kader van de thematiek van de buitenschoolse integratie van kinderen met een handicap. Deze informatie verdient een plaats in het rapport. Bovendien heeft dit onderzoek geleid tot de aanbeveling om de gespecialiseerde instellingen uit te nodigen in de gemeentelijke opvangcommissies en een plaats van waarnemer voor te stellen aan de ATL-coördinatoren in de raden van bestuur van de gespecialiseerde instellingen. Het onderzoek stelt eveneens mogelijkheden voor voor de coördinatie tussen de professionals van beide milieus in verband met de uitwisseling van objectieve informatie met het oog op de voorbereiding van vakantiekampen en de integratie in de buitenschoolse-opvangmilieus24. Het is aanbevolen te vermelden welk gevolg aan deze aanbevelingen wordt gegeven. -
“Artikel 31: statistieken en gegevensverzameling”
Art. 31 van het Verdrag bepaalt dat alle systemen van dataverzameling dusdanig aangepast moeten worden dat ook mensen met een handicap ongeacht hun verblijfplaats tot de respondenten worden gerekend. België vergeet verslag uit te brengen over de wijze waaraan het tracht tegemoet te komen aan deze verplichting. Vertrekkend van de ervaring die de NCRK heeft opgedaan ter gelegenheid van de voorstelling van het IVRK-rapport aan het CRC, beveelt de expertengroep aan om maximaal te beantwoorden aan de richtlijn25 om gegevens te registreren volgens elke nuttige opsplitsing, bv. op basis van handicap. Er wordt bijgevolg aanbevolen om de statistieken op onder meer het niveau van de ADSEI aan te passen en om systematisch na te gaan of andere systemen en statistische rapporten die er reeds gedeeltelijk toe overgaan
24
p. 8 e.v. van het jaarverslag 2009 van het waarnemingscentrum, dat een groot aantal aanbevelingen omvat http://www.phare-irisnet.be/observatoire/rapport-d-activité-2009. 25 Zie de Richtlijnen, maar tevens: §19 General Comment n°9 CRC; CO 32 CRC bij het meest recente Belgische IVRK-rapport: “Het Comité roept de Lidstaat op opgesplitste gegevens te verzamelen om de effectieve monitoring van de facto discriminatie mogelijk te maken en een uitgebreide strategie uit te werken en uit te voeren die alle vormen van discriminatie aanpakt, met inbegrip van meerdere vormen van discriminatie van alle kwetsbare groepen kinderen in kwetsbare situaties, en ter bestrijding van discriminerende maatschappelijke houdingen, in het bijzonder tegenover kinderen die in armoede leven, kinderen met een handicap en kinderen van buitenlandse herkomst.” Zie ook de resoluties 63/150 (18/12/2008, 36e zitting, “Realizing the Millennium Development Goals for persons with disabilities through the implementation of the World Programme of Action concerning Disabled Persons and the Convention on the Rights of Persons with Disabilities”) en 64/131 (03/02/2010 – “Realizing the Millennium Development Goals for persons with disabilities”) van de Algemene Vergadering van de V.N. Zie ook het Report of the Secretary-General on the Implementation of the World Programme of Action concerning Disabled Persons: the Millennium Development Goals and synergies with other United Nations disability instruments, A/62/157, 27 juli 2007, randnr. 17: “The current lack of statistical data regarding persons with disabilities creates difficulties in effectively and accurately planning programmes and creating policies. Options to increase the sources and quality of data on disability include the addition of questions to national census questionnaires, the creation of more detailed subnational surveys and the provision of training for statisticians on disability-related data collection”.Zie ook de aanbeveling van de United Nations Expert Group on ‘Mainstreaming Disability in MDG Policies, Processes and Mechanisms: Development for All’, in zijn ‘roadmap’ over hoe handicap ingeschreven kan worden in de planning, monitoring en evaluatie van alle plannen naar aanleiding van de MDG of ruimer van het hele ontwikkelingsbeleid: aanbeveling om handicap op te nemen als opsplitsing binnen de bestaande indicatorengroepen “Focusing on the inclusion of disability in current indicators would be more effective in the short-term to promote the inclusion of disability data than proposing new indicators”.
12
(bv. het BISA et de VRIND26) de genoemde opsplitsing kunnen uitbreiden tot andere gegevens voor zover nuttig in het kader van de uitvoering van de CRPD. In afwachting daarvan dient het rapport aan te geven in welke mate de beschikbare cijfergegevens opgesplitst worden in functie van handicap en in welke mate het al dan niet nuttig is hiertoe over te gaan. Elke nuttige gegevensverzameling met het oog op de monitoring van het Verdrag dient idealiter te gebeuren op basis van vooruitgangsindicatoren inzake inclusie. Het ontwerprapport staat niet stil bij de inspanningen die in dat verband worden en zullen worden geleverd. De link zou kunnen worden gelegd met de ervaringen en initiatieven terzake van meerdere entiteiten, onder meer de Direction interdépartementale de la Cohésion sociale van het Waals Gewest en de Cel Gelijke Kansen van de Vlaamse Gemeenschap. -
“Artikel 33: nationale tenuitvoerlegging en toezicht”
De expertengroep verwijst naar de aanbeveling van de werkgroep ter opvolging van de CO van de CRC, uitgesproken tijdens de zesde plenaire zitting van de NCRK: “België wordt verzocht om dringend het orgaan te benoemen dat moet waken over de naleving van het Verdrag over de rechten van gehandicapte personen, zoals voorzien door artikel 33.2 van het Verdrag. Dit orgaan zal ongetwijfeld de redactie coördineren van het vooruitgangsverslag dat verwacht worden tegen augustus 2011»27. Op dit punt is het ontwerprapport verre van duidelijk. Het verwijst naar een voorlopige aanstelling van het CGKR, en jaar geleden, terwijl enerzijds dit princiepsakkoord nog geenszins in werking werd gesteld en anderzijds het gebruik van de term « voorlopig » vragen oproept. Voorlopig in afwachting van welke evolutie? Wat de coördinatie van de redactie van het rapport betreft is niets vermeld over de datum van aanstelling van het coördinatiepunt, noch over de middelen waarover het heeft kunnen beschikken om zijn opdracht tot een goed eind te brengen. Werd zijn werk en wordt de komende monitoring bevorderd door de instelling van focal points op het niveau van elke entiteit/betrokken administratie? Tenslotte, zal de opvolging verzekerd worden door de uitwerking van een actieplan ?
26
VRIND 2010: http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/publicaties/Publicaties/vrind/vrind2010/2010-10-28vrind2010-volledig-blw.pdf. 27 Art. 33.2 Verdrag: “In overeenstemming met hun rechts- en bestuurssysteem onderhouden en versterken de Staten die Partij zijn op hun grondgebied een kader, met onder meer een of twee onafhankelijke instanties, al naargelang van toepassing is, om de uitvoering van dit Verdrag te bevorderen, te beschermen en te monitoren of wijzen daarvoor een instantie aan of richten die op. »
13
Bijlage 1 bij het advies van de NCRK-expertenwerkgroep betreffende het ontwerp van initieel rapport van België over het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
Tekstvoorstel :
“Art. 24: onderwijs” Gewoon leerplichtonderwijs a. Recht van toegang voor elk kind tot een onderwijsinstelling naar keuze en weigeringsgronden In deze afdeling wordt het recht van vrije toegang tot onderwijsinstellingen, zoals erkend door de verschillende toepasselijke regelgevingen28, afgewogen tegen de mogelijkheid die scholen wordt gelaten om toegang te weigeren indien een gebrek aan draagkracht hen daartoe noodzaakt. Informatie bij het Vlaamse beginsel van de draagkrachtmeting en de toepasselijke weigeringsgronden binnen de overige Gemeenschappen. Toetsing van de toepasselijke weigeringsgronden aan het beginsel van redelijke aanpassingen. Informatie over de formaliteiten die gevolgd worden bij weigering en over de beroepsmogelijkheden en -procedure. b. Redelijke aanpassingen In deze afdeling wordt melding gemaakt van de inspanningen die worden geleverd om de integratie van leerlingen en studenten met een beperking te bevorderen. Ook hier is het uitgangspunt dat de onderwijsinrichting actief op zoek gaat naar redelijke aanpassingen om inclusief onderwijs mogelijk te maken. Alle Belgische ministeries van Onderwijs ondersteunen leerlingen in het gewoon onderwijs via de terbeschikkingstelling van speciale onderwijsleermiddelen (technische apparatuur, tolken gebarentaal en schrijftolken, omzettingen in braille en grootdruk, aangepast meubilair, dyslexiesoftware en digitalisering van leerboeken). Het Vlaams Departement Onderwijs en Vorming liet een advies29 opmaken over de juridische gevolgen en de impact van artikel 24 CRPD en zal daar op volgende punten gevolg aan geven: … .
28
Opsomming regelgevingen. O.m. het decreet van de Duitstalige Gemeenschap 11 mei 2009 inzake de instemming met de conventie betreffende de rechten van personen met een handicap en het Facultatief Protocol daarbij, opgemaakt in New York op 13 december 2006. 29 Voor de managementsamenvatting (in Engels) en het integrale advies zie www.ond.vlaanderen.be/leerzorg/VN.
14
Ook via financiële tussenkomsten aan de gezinnen wordt de integratie bevorderd. Het Waals Gewest, via AWIPH, komt tussen in de reiskosten van kinderen die in het reguliere onderwijs les volgen, en die omwille van hun handicap begeleiding nodig hebben bij hun vervoer, in de kosten van kinderen die op internaat moeten verblijven omwille van hun handicap, in de kosten van speciale apparatuur die nodig is in de klas of thuis omwille van hun handicap, in studiegelden voor jongeren ouder dan 18 jaar, … De vorming van leerkrachten in het omgaan met specifieke onderwijsbehoeften vindt in Vlaanderen plaats binnen de school en via ondersteunende diensten rond de school. In het beroepsprofiel en de basiscompetenties voor de leraar zijn verschillende competenties aan te stippen die verband houden met zorg voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften30. Daarnaast zijn er de bachelor-na-bacheloropleidingen ‘buitengewoon onderwijs’ en ‘zorgverbreding en remediërend leren’. Bovendien geldt een ruim aanbod aan specifieke nascholingen. Naast de vorming en sensibilisering van leerkrachten, wordt ook werk gemaakt van de sensibilisering van leerlingen. De Belgische overheden zullen inspanningen leveren voor de realisatie van de doelstelling voor de toekomst die ze ter zake inschreven in hun derde en vierde gecombineerde IVRK-rapport31. Des efforts sont également faits en vue de l’inclusion de personnes porteuses d'un handicap dans le cadre du personnel scolaire32. c. Inclusief onderwijs en andere vormen van samenwerking met het bijzonder onderwijs Sinds 1986 bestaat in Vlaanderen de mogelijkheid voor kinderen en jongeren met een handicap om met ondersteuning vanuit het buitengewoon onderwijs school te lopen in het gewoon onderwijs. Het verschil met inclusief onderwijs bestaat erin dat deze kinderen, met extra hulp, aan dezelfde vereisten moeten kunnen voldoen als de kinderen uit het gewoon onderwijs. Dit heeft als gevolg dat niet elk kind in aanmerking komt voor het zogenaamde ‘geïntegreerd onderwijs’ (GON). Inclusief onderwijs (ION) daarentegen gaat ervan uit dat de doelstellingen in het onderwijs per kind kunnen verschillen. De nadruk ligt dan eerder op de sociale integratie in de klas. Hiervoor krijgen de leerling, de leerkracht en het team ondersteuning vanuit het buitengewoon onderwijs. Inclusief onderwijs staat in België nog in de kinderschoenen en is voorlopig beperkt tot 8.245 Vlaamse33 en 220 Franstalige34 kinderen. 30
Besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende het beroepsprofiel van de leraar en het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2007 betreffende de basiscompetenties van de leraren. 31 Randnummer 550 IVRK-rapport: “Ten aanzien van kinderen met een handicap zal de school nagaan hoe de materiële omgeving kan worden aangepast met het oog op het aanmoedigen van de vrije schoolkeuze voor deze kinderen en een inclusief schoolklimaat. De overheid neemt hiertoe initiatieven, zoals bijvoorbeeld een grondige informatie aan en sensibilisering en ondersteuning van leerkrachten en leerlingen, onder meer door middel van uitwisselingsprojecten en getuigenissen over goede praktijken door kinderen met een handicap.” 32 Pour un plaidoyer en la matière voir notamment OHCHR, Monitoring the Convention on the Rights of Persons with disability: Guidance for HR Monitors, VN, NY/Genève, 2010, 92. 33 Cijfers schooljaar 2008-2009: 4.525 voor het Vlaams lager onderwijs en 3.720 voor het Vlaams secundair onderwijs. 34 Cijfers schooljaar 2008-2009: 106 voor het Franstalig lager onderwijs en 114 voor het Franstalig secundair onderwijs.
15
De laatste 10 jaar groeide het aantal Vlaamse leerlingen in het GON van 1.522 leerlingen (1999-2000) naar 10.503 leerlingen (2009-2010)35. Hun procentueel aandeel blijft beperkt, nl. 0,95%. L’enseignement ordinaire francophone applique depuis septembre 2009 les principes de l’intégration. Le nombre d’élèves intégrés est passé de 203 (année scolaire 2008-2009) à 451 (année scolaire 2009-2010). Pour l’année scolaire 2010-2011, le nombre de processus d’intégration continue à croître et est de 854 élèves. Om het geïntegreerd onderwijs voor de betrokken kinderen maximale slaagkansen te geven worden vaardigheidstrainingen aangeboden op het gebied van braille, gebarentaal, alternatieve communicatiemogelijkheden, mobiliteit,…. Daarnaast zijn er organisaties van personen met een handicap die vaardigheidstrainingen aanbieden. Informatie met betrekking tot het bestaan van wachtlijsten
d. Uitsluiting en schooluitval Voorgaande steunmaatregelen beogen schooluitval bij kinderen met een handicap maximaal te beperken. Cijfergegevens over het aantal kinderen met een handicap dat uitvalt (met opsplitsing vrijwillig/tengevolge van een beslissing van de school) uit het gewoon onderwijs en overstapt/terugkeert naar het bijzonder onderwijs. Bijzonder leerplichtonderwijs a. Recht van toegang voor elk kind tot een onderwijsinstelling naar keuze De toegang en het recht op onderwijs zijn ingeschreven in de Belgische Grondwet, het Schoolpact (05/09/1959), en Gemeenschapsdecreten36. Naar aanleiding van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs werden scholen opgericht voor leerlingen van 2,5 tot 2137 jaar, die omwille van hun noden tijdelijk of blijvend aangewezen zijn op buitengewoon onderwijs. Les décrets organisant l’enseignement spécialisé des trois Communautés ont fixé différentes balises pour éviter des dérives comme:
35
Wat het geïntegreerd onderwijs betreft (alle onderwijsniveaus schooljaar 2010-2011) zijn de aantallen en percentages: 11.678 GON leerlingen, waarvan 1.715 in het kleuteronderwijs, 4.809 lager onderwijs, 4.741 secundair onderwijs en 413 hoger onderwijs. De percentages jongens/meisjes zijn voor kleuteronderwijs 64,7%/35,3%, lager onderwijs 75,1%/24,9%, secundair onderwijs 77,9%/22,1% en hoger onderwijs 73,8%/26,2% (totaal 74,7%/25,3%). 36 Franse Gemeenschap: Decreet dienstreizen (24/07/1997), decreet buitengewoon onderwijs (03/03/2004) en decreet ‘Mixité’ (1/03/2010). Aan te vullen voor de Vlaamse en Duitstalige Gemeenschap. 37 In geval van afwezigheid van beschikbare opvangmogelijkheden binnen Welzijn, kan het verblijf in het buitengewoon onderwijs verlengd worden na de leeftijd van 21 jaar
16
- la liberté de choix des parents et la possibilité de passage de l’enseignement spécialisé vers l’enseignement ordinaire: la liberté est laissée aux parents de choisir pour leur enfant une école d’enseignement ordinaire ou d’enseignement spécialisé ; - l’organisation en types d’enseignement38 (école primaire) et en formes d’éducation (opleidingsvormen)39 (école secondaire): le type auquel l’enfant est renvoyé est déterminé en fonction du handicap et des besoins spécifiques de l’élève. Il est déterminé, pour les enfants francophones, par un organisme tout à fait indépendant de l’établissement scolaire ou par un médecin spécialiste (entre autres dépistage précoce par l’ONE, Office de la naissance et de l’enfance), pour les enfants flamands par un Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB – le pendant flamand des PMS) ou un Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen (centre pour des problèmes de développement). Cette organisation permet à l’élève concerné de bénéficier d’un accompagnement particulier, notamment en personnels paramédical et social, et d’un enseignement adapté ; - les objectifs des différentes formes d’enseignement spécialisé : les objectifs à atteindre, fixés pour les différentes formes de l’enseignement secondaire spécialisé visent à une insertion sociale et professionnelle la plus adéquate pour chaque élève pris individuellement en fonction de ses capacités et de son handicap ; - La mise en place de projets d’intégration de plus en plus nombreux : un élève inscrit dans l’enseignement spécialisé peut faire l’objet à la demande des parents ou sur proposition du conseil de classe de l’école d’enseignement spécialisé, d’un projet d’intégration dans une école d’enseignement ordinaire avec un accompagnement de personnel de l’enseignement spécialisé. Ce projet est dorénavant possible pour tous les types d’enseignement spécialisé et sans conditions de délai40. In 2008-2009 was er voor 31 317 Franstalige kinderen met een handicap buitengewoon onderwijs voorzien. Sur une population scolaire de 867.466 élèves francophones (dans l’enseignement fondamental41 et secondaire), l’enseignement spécialisé représente 3,61% de l’ensemble de la population étudiante francophone.
38
Types: - licht mentale handicap (type 1), - matige of ernstige mentale handicap (type 2), - ernstige emotionele en/of gedragsproblemen (type 3), - fysieke handicap (type 4), - opgenomen in een ziekenhuis of verblijven in een preventorium (type 5), - visuele handicap (type 6), - auditieve handicap (type 7), - ernstige leerstoornissen (type 8). Type 1 en 8 worden niet aangeboden op kleuterniveau. Type 8 wordt niet aangeboden op het niveau secundair onderwijs. 39 Opleidingsvormen : - opleidingsvorm 1 (type 2, 3, 4, 6, 7): leren van algemene sociale vaardigheden met als doel de integratie in beschermd leefmilieu, - opleidingsvorm 2 (type 2, 3, 4, 6, 7): leren van arbeidsvaardigheden en sociale vaardigheden en arbeidstraining met als doel de integratie in een beschermd leef- en arbeidsmilieu, - opleidingsvorm 3 (type 1, 3, 4, 6, 7): aanleren van kennis en vaardigheden met als doel de integratie in gewoon leef- en arbeidsmilieu, - opleidingsvorm 4 (type 3, 4, 5, 6, 7): aanleren van dezelfde kennis en vaardigheden als in het gewoon secundair onderwijs. 40 Décret Communauté Française du 05/02/2009; Vlaams decreet van…; Cté GE?. 41 L’enseignement fondamental couvre l’enseignement maternel et primaire.
17
De uitbouw van het Vlaams buitengewoon onderwijs gedurende de laatste 40 jaar heeft er voor gezorgd dat ook Vlaamse leerlingen met een handicap in sterke mate worden opgevangen in een niet-inclusief onderwijssysteem: 0,78% (kleuteronderwijs), 6,79% (lager onderwijs) en 4,24% (secundair onderwijs). Het gaat in totaal voor 2008-09 om 46.682 kinderen. Sur l’ensemble des enseignements couverts (maternel, primaire et secondaire), aussi bien pour les enfants flamands que pour les enfants francophones, quelque 63 % des élèves de l’enseignement spécialisé sont des garçons42. 0,07% van de Vlaamse kinderen en jongeren volgt geen onderwijs omwille van hun zeer complexe problematiek. De bevoegde overheden stellen alles in het werk om voor de betrokkenen een passend aanbod uit te werken. Daartoe worden volgende initiatieven genomen: … Informatie met betrekking tot het bestaan van wachtlijsten
b. De detectie van leer- of gedragsproblemen Dès la première maternelle, un centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB), centre psychomédico-social (CPMS) ou centre de guidance réalise un examen pluridisciplinaire comportant un examen médical, un examen psychologique, un examen pédagogique, une étude sociale. Un centre PMS/CLB43 ayant la charge des élèves de l’établissement scolaire attribué mais indépendant de l’école accompagne les élèves tout au long de leur parcours scolaire. L’élève de l’enseignement spécialisé intégré en enseignement ordinaire est accompagné simultanément du CPMS/CLB ordinaire et du CPMS/CLB spécialisé. c. Un plan de suivi personnel pour chaque enfant Les Communautés imposent à tous les établissements scolaires organisant l’enseignement spécialisé fondamental et/ou secondaire (formes 1, 2 et 3) de développer pour chaque élève un plan individuel d’apprentissage (PIA – ‘individueel handelingsplan’ (plan d’action individuel) en Flandre) qui doit servir de base à tout le travail d’apprentissage ; ce PIA est en effet un outil méthodologique élaboré et géré par le conseil de classe en collaboration avec l’élève et la personne responsable de celui-ci.
42
Dans l’enseignement maternel francophone, sur 958 élèves se trouvant dans l’enseignement spécialisé, 604 sont des garçons. Pour l’enseignement primaire francophone, sur les 15.389 élèves concernés, 9.695 élèves sont des garçons. Pour l’enseignement secondaire francophone, sur les 14.970 élèves concernés, 9.662 élèves sont des garçons. In het schooljaar 2009-2010 was de verhouding jongens/meisjes ingeschreven in het Vlaams buitengewoon kleuteronderwijs is 67,58%/32,42%. In het Vlaams buitengewoon lager onderwijs (27.705 leerlingen) ligt de verhouding op 62,70% jongens en 37,30% meisjes. In het Vlaams buitengewoon secundair onderwijs (19.015 leerlingen): 63,23% jongens en 36,77% meisjes. Zowel algemeen beschouwd over de schoolgaande Vlaamse jeugd als in het Vlaams gewoon onderwijs bedraagt het aantal jongens steeds 50 à 51%. 43 Les Centres P.M.S. et C.L.B. contribuent à rendre optimales les conditions psychologique, psychopédagogique, médicale, paramédicale et sociale de l'élève lui-même et de son entourage éducatif immédiat afin de lui offrir les meilleures chances de développement harmonieux de sa personnalité et de son bien-être individuel et social (AR 13/08/62).
18
Om het bijzonder onderwijs voor de betrokken kinderen maximale slaagkansen te geven worden gelijkaardige vaardigheidstrainingen voor de kinderen en vormingen voor leerkrachten aangeboden als vermeld onder randnr x. d. Uitsluiting, schooluitval en beroepsmogelijkheden Voorgaande steunmaatregelen beogen schooluitval bij kinderen met een handicap maximaal te beperken. Cijfergegevens over het aantal kinderen met een handicap dat uitvalt (met opsplitsing vrijwillig/tengevolge van een beslissing van de school) en informatie voer de beroepsmogelijkheden. e. Gratis schooltransport en bijdragen in andere kosten De wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon onderwijs voorziet in het recht op gratis leerlingenvervoer naar de dichtstbijzijnde school voor buitengewoon onderwijs. Informatie betreffende het percentage van leerlingen uit het bijzonder onderwijs dat hiervan gebruik maakt. Ook zou toelichting gegeven kunnen worden bij inspanningen die worden geleverd om de duur van het betreffende transport zo kort mogelijk te houden voor elk kind. Informatie betreffende ondersteuningsmateriaal dat gratis ter beschikking wordt gesteld of (gedeeltelijk) wordt terugbetaald.
Hoger en voortgezet onderwijs Binnen het Vlaams hoger onderwijs zijn ter ondersteuning van studenten met een functiebeperking volgende voorzieningen getroffen: - een gunstigere weging voor de verdeling van de werkingsmiddelen; - een Aanmoedigingsfonds om een gelijkekansen- en diversiteitbeleid uit te bouwen; - een subsidiëring van het Steunpunt Inclusief Hoger Onderwijs; - een sociale toelage om studentenvoorzieningen mee te bekostigen en de studierandvoorwaarden te verbeteren. Alle Belgische ministeries van Onderwijs ondersteunen studenten in het volwassenenonderwijs via de terbeschikkingstelling van speciale onderwijsleermiddelen (technische apparatuur, tolken gebarentaal en schrijftolken (in het Vlaamse hoger onderwijs sinds het schooljaar 1996-1997 en sinds 2008 ook voor cursisten in het volwassenenonderwijs en basiseducatie), omzettingen in braille en grootdruk, aangepast meubilair, dyslexiesoftware en digitalisering van leerboeken).
19