tweemaandelijkse uitgave van
No. juni
‘CRADLE TO CRADLE IS EEN DWAALSPOOR’
Ruud Lubbers en Coen van Oostrom over het Rotterdam Climate Initiative
Rotterdam gaat voor groen
3 2008
Redactioneel Masdar en Rotterdam In 2016 moet de eerste CO2-vrije stad ter wereld een feit zijn: Masdar, een compleet nieuw gebouwde stad in het schatrijke emiraat Abu Dhabi. De ommuurde stad wordt volledig zelfvoorzienend in energie. Behalve door zonne panelen en windmolens, zal die energie door een zonneenergiecentrale worden geleverd. Ook water speelt een belangrijke rol. Bomen en plantages worden gevoed met gerecycled water. De oogst van de plantages draagt bij aan de productie van biobrandstof. Masdar biedt straks niet alleen een onderkomen aan zo’n 50.000 inwoners, maar ook nog eens aan circa 1.500 bedrijven. Enkele reuzen uit de energie- en technologiesector hebben inmiddels toegezegd er zich te zullen vestigen, zoals BP, Shell en General Electric. De meest excellente wetenschappers, onderzoeksteams, ondernemers en bankiers moeten in Masdar bij elkaar komen om de verdere ontwikkelingen en nieuwe vindingen op het gebied van hernieuwbare energie op commerciële basis te exploiteren. En dat allemaal op een oppervlakte van slechts zes vierkante kilometer! Masdar wordt dan ook dichtbebouwd; nauwe straatjes en enge steegjes garanderen de nodige schaduw. Kostenplaatje van de ontwikkeling: een forse 22 miljard dollar. ‘No one has ever built a zero-carbon city before. Nor one producing zero waste or fully powered by renewable energy. Masdar City will accomplish all three,’ vertelde de trotse sultan Al Jaber, CEO van Masdar, in The Times dit voorjaar. De ontwikkeling van Masdar zal ongetwijfeld struikelblokken kennen. Belangrijk voordeel is uiteraard wel dat de nieuwbakken stad voor haar energievoorziening kan bogen op veel zonovergoten uren. Wat dat betreft heeft Rotterdam, een van Nederlands meest ambitieuze steden in het terugdringen van de CO2-uitstoot, het een stuk lastiger. Bovendien is Rotterdam qua inwonertal zo’n tien keer groter, qua oppervlakte zelfs een dikke vijftig keer en moeten de ambities worden verwezenlijkt in een al bestaande bebouwde omgeving en haven. Maar het enthousiasme is er in de havenstad niet minder om. Vier partijen, verenigd in het Rotterdam Climate Initiative, willen de uitstoot van CO2 in 2025 met vijftig procent hebben verminderd ten opzichte van 1990. Daartoe is een indrukwekkend omvangrijk maar goed samenhangend programma opgezet voor zowel de haven als de stad. Duurzaam sprak er in deze editie over met twee kopstukken: kwartiermaker Ruud Lubbers en Coen van Oostrom, directeur van OVG. De eerste resultaten zijn reeds bereikt en het perspectief dat beide heren schetsen is inspirerend voor andere Nederlandse steden, hun inwoners, hun bestuurders én de bouw- en vastgoedsector die in die steden aan de slag wil.
inhoud 4
Rotterdam gaat voor groen Ruud Lubbers en Coen van Oostrom over het ambitieuze Rotterdam Climate Initiative.
7
Column Anne-Marie Rakhorst Couleur locale.
8
‘Cradle to cradle leidt tot een dwaalspoor’ Friso de Zeeuw en Fred Schoorl relativeren potentie Cradle to Cradle.
11 Aandeel gebouwen CO2-uitstoot fors te laag ingeschat USP Marketing Consultancy onderzocht de perceptie van de Nederlandse bouw- en vastgoedsector.
12 Quick Scan Duurzaam nieuws wereldwijd.
14 Energieverbruik nieuwbouw in 2015 gehalveerd Akkoord tussen Rijk en NEPROM/NVB/Bouwend Nederland.
16 Werk aan de winkel Jaap Gillis (Redevco) over duurzaamheid in de retailbranche.
19 Groene goeroes Duurzaamheidsdeskundigen over actualiteit, trends en mythen. Met dit keer Truus Sweringa, directeur-bestuurder Oost Flevoland Woondiensten.
20 Eco zonder groene uitstraling Park De Meer: een kloeke Amsterdamse stadsuitbreiding.
Karl Bijsterveld hoofdredacteur Duurzaam
Duurzaam is een tweemaandelijkse bijlage bij Building Business. Redactieadres: Prinseneiland 75A, 1013 LM Amsterdam, Tel: 020-4216686, Fax: 020--6226810,
[email protected], www.buildingbusiness.com Deze uitgave is mogelijk gemaakt door sponsoring van AM, Amvest, Bouwfonds Property Development en Heijmans Vastgoed
buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
3
Ruud Lubbers en Coen van Oostrom over het Rotterdam Climate Initiative
Rotterdam gaat voor groen door Karl Bijsterveld
Weinig Nederlandse steden hebben zulke ambitieuze duurzame plannen als Rotterdam. In 2025 moet hier de CO2-uitstoot met vijftig procent zijn gedaald ten opzichte van 1990. In de haven én in de stad. Om de ambities te verwezenlijken is het Rotterdam Climate Initiative (RCI) opgericht. Duurzaam sprak met twee kopstukken: kwartiermaker Ruud Lubbers en Coen van Oostrom. Wat is er bijvoorbeeld al bereikt en hoe werken de gemeente en de vastgoedsector samen? En is de vastgoedsector wel gemotiveerd om duurzaam te ondernemen?
D
e stad Rotterdam en de haven zorgen op dit moment voor zo’n 25 procent van de totale Nederlandse CO2-uitstoot. Het Rotterdam Climate Initiative wil in 2025 die uitstoot met vijftig procent hebben verminderd ten opzichte van 1990. Dat is meteen de centrale doelstelling van het RCI; een vorig jaar gestart programma waarin de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf Rotterdam, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs samenwerken. “Het RCI kent meerdere programmaspeerpunten zoals Rotterdam Sustainable Energy Port en Rotterdam Sustainable Mobility. Maar ook de stad, Rotterdam Sustainable City, is er een,” vertelt Ruud Lubbers. “De ambitie van dit onderdeel is een energieneutrale gebouwde omgeving, waarin woningen en gebouwen gezamenlijk per saldo voldoende hebben aan duurzame energie, door drastische vermindering van het energieverbruik voor verwarming, koeling en apparatuur.”
4
Zijn er al resultaten bereikt met Rotterdam Sustainable City? Lubbers: “Het RCI is nu een jaar bezig. Dat is vrij kort, maar de eerste resultaten worden wel al zichtbaar. Zo krijgen nieuwe huurwoningen een windturbine op het dak. Als eerste gebeurt dat in Heijplaat, Pernis en Schiemond. De te plaatsen windturbines zijn onderdeel van een groot samenwerkingsverband tussen Woonbron en Rotterdam op het gebied van energiebesparing en duurzame energie. Ze hebben vorig jaar juli getekend voor tien concrete innovatieve energieprojecten, waarin zij tot 2012 gezamenlijk minstens 6 miljoen euro investeren.”
Kunnen jullie een paar concrete onderdelen noemen van Rotterdam Sustainable City? Van Oostrom: “Rotterdam kiest voor bouwen binnen de stad in plaats van het buiten gebied. Dat maakt het mogelijk in hogere dichtheden te bouwen, waardoor verbindingen korter worden en fietsen, wandelen en OV aantrekkelijke alternatieven voor de auto zijn. Gunstig voor het energiegebruik, voor de luchtkwaliteit en een betere leefkwaliteit.”
Hoe gaan jullie de resultaten toetsen? Lubbers: “Door intensieve monitoring van alle projecten die het RCI uitvoert. Alle projecten hebben meetbare doelen. Zo maken we een CO2-jaarverslag, en brengen we best practises in kaart die ons verder helpen met het realiseren van de ambities. Ook verzamelen we in internationaal verband kennis over en ervaringen met bijvoorbeeld duurzame energie.”
Lubbers: “Ander voorbeeld is dat in de geplande omvangrijke nieuwbouw en herstructurering de strengste eisen worden gesteld aan energiegebruik. Ook wordt toegezien op naleving hiervan, steekproefs gewijs door inspecteurs van de gemeente Rotterdam. Hier is veel CO2-winst te behalen. Nog een voorbeeld: Rotterdam-Zuid wordt de komende jaren een energiepilotgebied. Energiebesparing in de bestaande bouw wordt hier samen met woningcorporaties en ENECO opgepakt.”
Wie is verantwoordelijk voor en afrekenbaar op de uitvoering van het programma? Lubbers: “Het College van B&W en de partners binnen het RCI zijn dat. Maar of de doelen gerealiseerd gaan worden hangt niet alleen af van de uit te voeren acties. Het hangt ook af van politieke randvoorwaarden, zoals de voortzetting van het mondiale klimaatbeleid volgens het Kyoto-protocol. Economische voorwaarden spelen ook een rol. Het Rijk zou pilotprojecten in Rotterdam bijvoorbeeld financieel mede mogelijk
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
Coen van Oostrom
moeten maken. Dan zijn er nog de juridische voorwaarden, zoals internationale juridische afspraken maken over het regime waaronder CO2-opslag mogelijk is.” Het Warmtebedrijf Rotterdam moet voor het gebruik van restwarmte meer betalen dan voorzien. De Rotterdamse wethouder Mark Harbers kondigde een doorstart aan van het Warmtebedrijf met twee nieuwe leveranciers: Rijnmond Energie bij Hoogvliet en de afvalverbrandingsinstallatie van Afvalverwerking Rotterdam aan de Brielselaan in Rotterdam. Hoe belangrijk is het gebruik van restwarmte voor de doelstelling van RCI om de CO2-uitstoot te halveren? Lubbers: “In Rotterdam is veel restwarmte beschikbaar. Een groot gedeelte hiervan gaat de lucht of het water in. Het ligt voor de hand om hier het Warmtebedrijf van te voorzien. Dat is pure winst en valt onder de eerste prioriteit van het RCI: besparingen. Daarnaast blijft er nog een grote hoeveelheid restwarmte beschikbaar. In het proces van CO2-capture, de afvang, is veel warmte nodig. Het gebruik van restwarmte zal het afvangen van CO2 goedkoper maken. Een mogelijkheid om dit te waarborgen is het reguleren van restwarmte.”
Medewerking gemeente Op de website van OVG is te lezen dat het RCI, OVG de kans biedt om de groene ambities waar te maken. Kunt u een voorbeeld geven? Van Oostrom: “De gemeente dacht mee met het vergroenen van De Rotterdam; een duurzaam multifunctioneel gebouw aan de oever van de Maas. Zowel het centrale stadsbestuur aan de Coolsingel, als de be-
Ruud Lubbers
Over Coen van Oostrom en OVG
Over Ruud Lubbers
Coen van Oostrom (1970) is lid van Rotterdam Climate Initiative Council. Van Oostrom studeerde bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en ging daarna aan de slag bij Wilma. In 1997 richtte hij OVG op dat in korte uitgroeide tot een van de grotere Nederlandse projectontwikkelaars. In 2007 bedroeg de omzet circa 327 miljoen euro. OVG heeft zich gecommitteerd aan het Clinton Global Initiative, en toegezegd de komende vijf jaar één miljard dollar te zullen investeren in de ontwikkeling van duurzame gebouwen. Dat moet over de gehele levensduur van die gebouwen een besparing van één megaton CO2 opleveren.
Ruud Lubbers (1939) is kwartiermaker van het Rotterdam Climate Initiative (RCI), en voorzitter van Rotterdam Climate Initiative Council die het RCl adviseert en ondersteunt. Lubbers, studeerde economie in Rotterdam, waarna hij in 1973 minister van Economische Zaken werd onder Den Uyl. In die periode kwam onder zijn verantwoordelijkheid de eerste Energienota uit. In deze nota werd gepleit voor onderzoek naar energiebesparing en duurzaamheid. In 1978 werd Lubbers fractievoorzitter van het CDA. Van 1982 tot 1994 gaf hij leiding aan drie kabinetten. Tijdens het tweede kabinet Lubbers (1986-1989) werd het eerste nationale milieu- en natuurbeleidsplan opgesteld. Na zijn premierschap werkte Lubbers enige jaren aan de Universiteit van Tilburg. Vanaf eind 2000 werd hij Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR). Sinds zijn aftreden in 2005 zet hij zich in voor duurzaamheid. Zo is hij vanaf juni 2005 voorzitter van de Raad van Toezicht van het Energieonderzoek Centrum Nederland. Daarnaast werd Lubbers in 2006 voorzitter van de International Advisory Board (IAB) Rotterdam.
trokken gemeentelijke diensten en ambtenaren. Ze begrijpen wat er bij een duurzame ontwikkeling komt kijken. Dat er andersoortige contracten en vergunningen nodig zijn bijvoorbeeld. Door het RCI kijkt de gemeente veel bewuster en kritischer naar duurzaamheid. Als je als ontwikkelaar een plan indient, vragen de ambtenaren of het een duurzaam plan is en hoe het bijdraagt aan de doelstellingen van het RCI.” We maken een uitstapje naar de vastgoedsector in zijn algemeenheid. Er rust een belangrijke medeverantwoordelijkheid op de sector om aan een duurzaam gebouwde omgeving te werken.
SenterNovem becijferde dat de gebouwen en de gebouwde omgeving zorgen voor 35 procent van de totale energieconsumptie. De sector leek echter lange tijd niet erg gemotiveerd om bij te
buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
5
6
dragen aan een duurzame samenleving. Hoe is dat nu volgens jullie? Van Oostrom: “Er is verandering gaande. Steeds meer marktpartijen zien kansen in duurzaam bouwen, nemen hun verantwoordelijkheid en ontwikkelen inspirerende gebouwen. Zelf heb ik gemerkt dat groen bouwen veel eenvoudiger is dan ik dacht. Projecten kunnen groen zijn, zonder dat klanten daar meer voor hoeven te betalen. Het principe is eenvoudig: als een bouwproject minder energie verbruikt, kan de besparing zo groot zijn dat deze ruimschoots opweegt tegen de initiële investeringen. Goed voorbeeld is het investeren in het aanbrengen van bewegingsmelders in een gebouw. In een paar jaar heb je dat al terugverdiend.” Lubbers: “Ik zie net als Van Oostrom dat de vastgoedwereld in toenemende mate gemotiveerd is om duurzaam te bouwen. De sector zit nog wel in het beginstadium en is aan het aftasten wie het voortouw neemt en hoe die voorhoede duurzaam bouwen invult. Belangrijke vraag is hoe je succesvolle initiatieven maatstaf laat zijn voor alles wat daarna gebouwd wordt. Hoe formuleer je de maatstaven?”
tussen markt en overheid is minstens zo belangrijk.” Lubbers: “Markleiders kunnen verandering afdwingen mits ze in een sociaal klimaat verkeren waarin het gevoel groeit dat duurzaam bouwen echt noodzakelijk is. En koplopers moeten erop kunnen vertrouwen dat andere marktpartijen hen zullen volgen. De overheid kan marktleiders faciliteren en stimuleren, zoals in het voorbeeld van Van Oostrom over De Rotterdam. Meteen bouwnormen voorschrijven moet de overheid zeker niet doen. Dat frustreert het creatieve proces.”
Kunnen marktleiders duurzaam bouwen afdwingen? Van Oostrom: “Marktleiders spelen een grote rol. Maar een goede samenwerking
Terug naar het RCI. Wat denken jullie over vijf jaar bereikt te hebben? Van Oostrom: “De bestaande stad kleurt dan al behoorlijk groen, mede dankzij de
Hoe krijg je marktpartijen mee die niet in de voorhoede zitten? Van Oostrom: “Ze zullen vanzelf volgen. Ik merk dat nu al. Het afgelopen jaar was OVG in de race voor verschillende groene projecten, waarin wij meer dan gemiddeld op duurzaamheid inzetten. Andere partijen voelden zich daardoor uitgedaagd. Zeggen dat ze het ook, of misschien zelfs wel beter kunnen. Met andere woorden: de competitie wordt groter. Dat is alleen maar goed. Het dwingt je het beste uit jezelf te halen.”
Resultaten over vijf jaar
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
grote inzet van woningcorporaties als Woonbron. Ook de nieuwbouw zal tegen die tijd voor een belangrijk deel energieneutraal zijn.” Lubbers: “We zullen een flinke stap voorwaarts hebben gemaakt in de richting van een duurzame gebouwde omgeving. Maar er zal ook irritatie zijn over wat we nog níet hebben bereikt. Rotterdam is als enige Nederlandse stad lid van het Clinton Climate Initiative, waarin ruim vijftig wereldsteden zich richten op het vinden van praktische en meetbare oplossingen in de strijd tegen klimaatverandering. Sommige van die steden zullen over vijf jaar ongetwijfeld verder zijn dan Rotterdam. Tegelijkertijd houdt die voorsprong ons scherp en is het een prikkel om nog voortvarender aan de slag te gaan.’’ Over duurzaamheid wordt nu veel gesproken in de samenleving. Dreigt het een hype te worden die straks weer overwaait, waardoor ook de noodzaak van duurzaam bouwen weg kan zakken? Van Oostrom: “Het is noodzakelijk dat er nu veel over duurzaamheid wordt gepraat. In de toekomst wordt het ongetwijfeld minder. Geen ramp. Het gaat erom dat duurzaamheid een vanzelfsprekend onderdeel wordt van bouwen. En die ontwikkeling is onmiskenbaar gaande.” Lubbers: “Daar sluit ik me volledig bij aan.” «
c
o
l
u
m
n
Anne-Marie Rakhorst
Couleur locale
Anne-Marie Rakhorst (1967) richtte in 1994 Search op, een internationaal opererend ingenieursbureau, laboratorium en opleidingsinstituut met inmiddels 150 medewerkers, gespecialiseerd in milieu- en duurzaamheidsvraagstukken. In 2000 werd zij Zakenvrouw van het Jaar. Vorig jaar verscheen haar boek Duurzaam ontwikkelen…een wereldkans. Rakhorst is vaste columniste van dit blad.
E
r zijn dagen dat alles echt van een leien dakje verloopt. Dat samenwerking met anderen een feest van herkenning is en dat je samen tot de beste prestaties komt. Laatst heb ik weer zo’n dag in de annalen mogen bijschrijven en daar heb ik nog steeds een heel goed gevoel over. Mijn adviesbureau Search was namelijk uitgenodigd om samen met de architecten van het architectenbureau van William McDonough twee dagen lang de plannen van maatregelen voor Park 20|20 uit te werken. Maar laat ik bij het begin beginnen. De gemeente Haarlemmermeer heeft 115.000 vierkante meter grond uitgegeven voor de ontwikkeling van een horeca-, kantoor- en winkelaccommodatie in plangebied Beukenhorst Zuid. Toen de kavels werden aanbesteed, was Delta Development Group uit Dordrecht een van de partijen die hebben ingetekend voor de ontwikkeling van het gebied. De Amerikaanse architect William McDonough is aangetrokken om een schetsontwerp voor een stedenbouwkundig ontwerp te maken dat volledig volgens de Cradle to Cradle-visie kan worden gerealiseerd. Delta Development Group heeft het ontwerp voor Beukenhorst Zuid ingediend onder de naam Park 20|20. De overeenkomst is inmiddels getekend, maar daarmee is het project nog niet gerealiseerd. Zo’n aansprekend schetsontwerp van deze bekende Amerikaanse architect is natuurlijk prachtig, maar dan is het de kunst om het ontwerp te vertalen in plannen van maatregelen, waarmee het Nederlandse architectenbureau dat de schetsontwerpen verder uitwerkt aan de slag kan.
Toen wij met de Amerikaanse afvaardiging van architecten deze plannen gingen bespreken, viel ons meteen hun sterke focus en resultaatgerichte insteek op en hoe open zij stonden voor de suggesties van de Nederlandse adviseurs. Die openheid voor adviezen van lokale – lees Nederlandse – partijen vind ik kenmerkend voor hun visie op en hun aanpak van vastgoedontwikkeling. Daarvoor trek je adviseurs aan met kennis van de lokale situatie en de mogelijkheden die er ter plaatse zijn om een duurzame gebiedsontwikkeling te realiseren. Een verfrissend daadkrachtige en resultaatgerichte houding die ik erg waardeer. Sterker nog, ik ben zeer onder de indruk van hun enthousiasme voor alle duurzame ambities, hier in Nederland en elders. Als duurzame ontwikkeling maar voet aan de grond krijgt en steeds meer aanhangers wint. McDonough en zijn Amerikaanse partners zien ons land als de ideale proeftuin voor complete C2C-gebiedsontwikkelingen. En zien het als een geweldige kans om samen te werken met lokale experts die daar handen en voeten aan kunnen geven. Dat is een cultuur van denken en samenwerken die mij enorm aanspreekt, want elkaar vliegen afvangen en tegenwerken is volstrekt niet constructief. Eerder destructief en energieslorpend. Een open mindset, oog hebben voor de kennis en ervaring van een ander en samen een goed resultaat neerzetten zou de basis moeten vormen voor elk samenwerkingsverband. Hoeveel tijd en energie kan dat niet besparen die veel constructiever is te gebruiken. Amerikaanse ontwerpkracht gekoppeld aan Nederlandse expertise op het gebied van duurzame vastgoedontwikkeling zal daarvan het bewijs leveren als Park 20|20 is gerealiseerd.
buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
7
Friso de Zeeuw en Fred Schoorl relativeren potentie Cradle to Cradle
‘Cradle to Cradle is een dwaalspoor’ Het lijkt de heilige graal voor een duurzame 21ste eeuw: Cradle to Cradle. Volgens chemicus Michael Braungart en architect William McDonough is het dé oplossing voor het duurzaamheidsvraagstuk op mondiaal niveau. Friso de Zeeuw en Fred Schoorl plaatsen echter grote kanttekeningen. In productinnovatie zien ze geen kwaad, maar de “monomane focus” kan leiden tot een “dwaalspoor”.
D
e Duitse chemicus Michael Braungart en zijn maat William McDonough, een Amerikaanse architect, denken met Cradle to Cradle hét antwoord gevonden te hebben op het wereldwijde duurzaamheidsvraagstuk. De kern van hun boodschap: elk product kan aan het eind van zijn levenscyclus volledig hergebruikt worden. Dat is alleen realiseerbaar als al vanaf de ontwerpfase met dat doel rekening wordt gehouden. De vergaande consequentie: hoe meer consumptie hoe beter, want ‘afval’ is immers ‘voedsel’ voor nieuwe producten. Ook in Nederland krijgt Cradle to Cradle (C2C) steeds meer vaste voet aan de grond. Premier Balkenende en minister Cramer waren geïmponeerd door het concept en onthaalden beiden Braungart voor overleg. Almere wil in 2030 een nieuw woongebied met maar liefst 60.000 woningen volgens het C2Cprincipe voltooid hebben. Ook de regio Venlo omarmt enthousiast het principe, met de wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade 2012 als meest opvallende project. Maar behalve een groeiend enthousiasme wordt ook de kritiek op de theorie van Braungart en McDonough steeds luider.
8
Friso de Zeeuw, directeur Nieuwe Markten Rabo Bouwfonds en praktijkhoogleraar gebiedsontwikkeling TU Delft: “C2C is een superhype, voortgestuwd door de bredere duurzaamheidtrend. Volgens de C2C-leer moeten we onze manier van denken over producten en grondstoffen veranderen van lineair in circulair. Niet van de wieg tot het graf maar van de wieg tot wieg dus. Dit is een oude hit in het duurzaamheidsdenken: de ketenbenadering. Een zinvolle benadering in een nieuw jasje waar tot zover weinig mis mee is. C2C gaat echter veel verder. Alle afvalproducten moeten namelijk worden omgezet in voedsel en als dat niet kan, moet het als grondstof kunnen dienen voor producten van dezelfde kwaliteit als het oorspronkelijke product. Hier misleidt C2C ons, het brengt ons (in de westerse wereld) op een dwaalspoor, namelijk de monomane focus op afvalvermijding. Afgezien van een paar probleemstoffen en zwerfaval, is afval en afvalverwerking nauwelijks nog een duurzaamheidsvraagstuk.” De Zeeuw noemt als voorbeeld de nieuwe generatie afvalverbrandingsinstallaties, zoals die in Amsterdam. “Wat hier uit de schoorsteen komt, is gezonder dan het bin-
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
door Karl Bijsterveld
Van Wieg tot Wieg Cradle to Cradle (C2C) betekent van Wieg tot Wieg. In 2002 beschreven de Duitser Michael Braungart en de Amerikaan William McDonough het concept in hun boek Remaking the way we make things. Het is een visie op duurzaam ontwerpen. Alle goederen kunnen volgens C2C volledig hergebruikt worden, mits de producten met dat doel voor ogen ontworpen en geproduceerd worden. C2C impliceert dat ongebreidelde groei van consumptie mogelijk is, omdat al het ‘afval’ volgens de theorie ‘voedsel’ is voor nieuwe producten. De huidige manier waarop de wereld omgaat met het duurzaamheidsvraagstuk is volgens Braungart en McDonough ingegeven door schuldgevoel, dat vooral uit religie voortvloeit. Dat leidt volgens hen niet tot creatieve ideeën. C2C gaat juist over het vieren van het leven, niet over het compenseren van schuldgevoel.
nenklimaat van woningen met slecht werkende balansventilatie, zoals in Amersfoort Vathorst. De afvalverbrandingsinstallaties produceren energie en de reststoffen zijn tot 90 à 95 procent herbruikbaar. De focus op afvalverwijdering is dus irrelevant en, erger nog, geeft een compleet verkeerde focus.” Volgens De Zeeuw heeft C2C te weinig oog voor de gevolgen die de toepassing heeft voor echte duurzaamheidskwesties, die bijvoorbeeld in gebiedsontwikkeling spelen. “Denk maar aan energieverbruik en water, maar ook aan natuur en mobiliteit.”
Materiële kant
Net als De Zeeuw plaatst ook Fred Schoorl, directeur NIROV, kanttekeningen bij de C2C-filosofie. “C2C wordt Messiaans gebracht, vooral door de volgelingen die vaak erger dan de boodschappers zijn. De claim van ongebreidelde groei lijkt mij gevaarlijke onzin. Ik kan er niks mee. C2C beperkt zich namelijk tot de materiële kant, de productinnovatie. Met productinnovatie is niets mis, maar C2C biedt nauwelijks aanknopingspunten voor de ruimtelijke inrichting van ons land. Het is het oude repertoire met wat groene daken, meervoudig ruimtegebruik, dat werk. In dat licht is C2C niet een hoofdspoor, hooguit een zijspoor.” Ook De Volkskrant berichtte onlangs over kanttekeningen bij C2C. Peter van Vliet, Friso de Zeeuw
voorzitter van iNSnet, een stichting die duurzame ontwikkeling promoot, vond het kwalijk dat niet wordt doorberekend hoeveel extra energie- en transportkosten het gevolg zullen zijn van C2C. En Wouter van Dieren, die aan de wieg stond van de Nederlandse en internationale milieubeweging, had eveneens zijn bedenkingen. Zoals het gebrek aan ideeën over de beleidsmatige vertaling van C2C. Van Dieren, al 25 jaar goed bevriend met Braungart, in de Volkskrant: ‘Als je aan Michael vraagt wat voor beleid er voor zijn plannen nodig is, dan begint hij over iets anders. Hij weet het antwoord op die vraag gewoon niet’.
Populariteit
De vraag die zich nu opdringt is hoe de ongekende populariteit van C2C te verklaren valt. De Zeeuw: “De Amerikaanse optimistische toonzetting in combinatie met een vernuftige marketing werken blijkbaar aanstekelijk. En de boodschap dat er met C2C veel geld valt te verdienen en onze economie kan blijven groeien maakt het ook voor bedrijven zeer aantrekkelijk om zich aan te sluiten bij dit nieuwe elektronische kerkgenootschap.” Volgens Schoorl dreigt door het enthousiasme er het gevaar dat we met z’n allen weer op productniveau gaan ontwerpen. “Supergelovigen als Anne-Marie Rakhorst preken met flair, maar hebben geen oog voor de complexiteit van duurzame gebiedsontwikkeling.” De Zeeuw: “Als de C2C-filosofie in onze ruimtelijke ordening de overhand krijgt, betekent dat een forse stap terug in de voortgang van de huidige gebiedsontwikkeling. Dan werken we weer vanuit woningof materiaalniveau.” De Zeeuw en Schoorl stellen dat we voor duurzame gebiedsontwikkeling veel beter terechtkunnen bij de vertrouwde begrippen die ons echt verder zouden helpen. De Zeeuw hierover: “Allereerst het zoeken naar de juiste balans tussen people, planet en profit, in 1987 geïntroduceerd door de VN-commissie Brundtland. Ten tweede het ruimtelijk kwaliteitsbegrip in termen van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Als laatste biedt ook de gebiedsontwikkeling zelf een handreiking:
Fred Schoorl het verbinden en combineren van functies, disciplines en belangen.”
Zuidas
De Zeeuw en Schoorl zijn er vrij snel uit wat betreft de merites en de kanttekeningen omtrent C2C. De afronding van het gesprek verschuift richting de vraag hoe ons land er werkelijk voor staat met duurzame gebiedsontwikkelingen. Volgens Schoorl hebben we nog een lange weg te gaan, maar zijn de eerste successen al wel geboekt. “Groot Mijdrecht en Stad van de Zon in Heerhugowaard zijn goede voorbeelden.” De Zeeuw geeft als voorbeeld ODE (Oosterdokseiland) naast het Amsterdamse Centraal Station, waar in het voormalige postkantoor tijdelijk het Stedelijk Museum is ondergebracht. Vooralsnog minder enthousiast is Schoorl over de Zuid‑ as: “De Zuidas wordt aangeprezen als duurzame gebiedsontwikkeling, terwijl duurzaamheid er jammer genoeg in een later stadium is bij gesleept. Het icoon is een financieel probleem geworden.” De Zeeuw: “Mijn advies voor de Zuidas is om drie tot vijf items te selecteren waarop dit megaproject gaat excelleren. Ten minste één is al de integratie van waterberging in het project, een potentiële tweede is toch het mobiliteitsconcept en een derde de uitgekiende combinatie van functies en ruimtegebruik.” «
buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
9
Aandeel gebouwen in CO2-uitstoot fors te laag ingeschat De Nederlandse bouw- en vastgoedsector schat de wereldwijde bijdrage van gebouwen aan de CO2-uitstoot veel te laag in. Dat blijkt uit onderzoek van USP Marketing Consultancy, in opdracht van Building Business Duurzaam.
door Karl Bijsterveld
V
orig jaar verscheen er een belangwekkend onderzoek van de World Business Council for Sustainable Development (WBCSD) naar de wereldwijde bijdrage van gebouwen aan de CO2-uitstoot. De WBCSD ondervroeg 1.400 sleutelfiguren in de bouw- en vastgoedsector in Frankrijk, Duitsland, Spanje, de VS, Brazilië, China, India en Japan. Hoewel de totale bijdrage van gebouwen aan de wereldwijde uitstoot maar liefst veertig procent bedraagt, schatten de respondenten die bijdrage op ‘slechts’ negentien procent; een dikke twintig procent verschil dus. USP Marketing Consultancy peilde de inschatting van de Nederlandse bouw- en vastgoedsector en gemeenten. Hoe groot is volgens hen de wereldwijde bijdrage van gebouwen aan de mondiale CO2-uitstoot? De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog ‘optimistischer’. Van alle
respondenten denkt maar liefst 34 procent dat de bijdrage minder dan tien procent is. Opvallende uitschieter is de categorie ontwikkelaars, waarvan maar liefst 39,1 procent het wereldwijde aandeel inschat op minder dan tien procent. Gemeenten en aannemers zijn eveneens veel te optimistisch, zoals blijkt uit de tabel. Hekkensluiters zijn de corporaties van wie ‘slechts’ circa een kwart denkt dat de bijdrage minder is dan tien procent.
Ontwikkelaars wederom uitschieter
Ruim een kwart van alle respondenten schat de bijdrage tussen tien en twintig procent. Wederom zijn ontwikkelaars de uitschieter. Een dikke dertig procent van de ondervraagde ontwikkelaars denkt aan een bijdrage tussen tien en twintig procent. In vergelijking met corporaties, ontwikkelaars en gemeenten scoren aannemers het
hoogst in de categorie tussen twintig en dertig procent. Overall scoort deze categorie vrij laag. Corporaties blijken de beste inschatting gemaakt te hebben. Bijna een vijfde van alle ondervraagde corporaties schat de wereldwijde bijdrage van gebouwen aan de CO2-uitstoot tussen dertig en veertig procent. Aannemers scoren opvallend slecht. Circa drie procent weet de juiste inschatting te geven. Een deel van de corporaties is in vergelijking met de andere categorieën ook het meest somber. Bijna tien procent van de ondervraagde corporaties denkt dat de bijdrage hoger is dan veertig procent, met 8,7 procent op de voet gevolgd door de projectontwikkelaars. Het aantal respondenten dat ten slotte het antwoord schuldig moet blijven is fors te noemen. Vooral gemeenten en aannemers scoren met twintig procent opmerkelijk hoog.
Conclusie Hoe hoog schat u wereldwijd de bijdrage van gebouwen aan de CO2-uitstoot? % Totaal
Ontwikkelaars
Corporaties
Gemeenten
Aannemers B&U
Minder dan 10%
34,0%
39,1%
23,8%
35,0%
36,7%
Tussen 10 en 20%
25,5%
30,4%
23,8%
25,0%
23,3%
Tussen 20 en 30%
8,5%
4,3%
9,5%
5,0%
13,3%
Tussen 30 en 40%
10,6%
13,0%
19,0%
10,0%
3,3%
6,4%
8,7%
9,5%
5,0%
3,3%
14,9%
4,3%
14,3%
20,0%
20,0%
Meer dan 40% Weet niet/geen mening
We kunnen concluderen dat de Nederlandse bouw- en vastgoedsector de wereldwijde bijdrage van gebouwen aan de CO 2-uitstoot slecht weet in te schatten. Zowel ontwikkelaars en corporaties maar ook de aannemers en gemeenten zijn in grote getale veel te ‘positief’. Een verkeerde perceptie van de bijdrage vormt een belangrijke barrière voor meer energie-efficiency in de gebouwde omgeving. Wie immers niet (goed) weet hoe de werkelijkheid in elkaar steekt is waarschijnlijk minder gemotiveerd om duurzamer te gaan bouwen. Er valt wat dat betreft kennelijk nog een wereld te winnen. «
buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
11
door Derk van der Laan
Quick Scan: duurzaam nieuws wereldwijd
Milieunormen van 2020 al in kantoor- en winkelcomplex Lyon In het internationale woud van de vele indicatoren, indices en codes scoort een duurzaam ontwerp van de Duitser Thomas Rau, gevestigd in Amsterdam, op vele ranglijsten hoog. Het gaat om het complex Carré de Soie in Lyon: 12.000 vierkante meter kantoren en winkels, parkeergarage en negentig huurappartementen. Het duurzaamste gebouw ter wereld, wordt hier en daar gefluisterd. “Dit is het eerste complex in een stedelijke context dat zowel wat betreft klimaatbeheersing als energiegebruik volledig autonoom is,” zegt hij. “We halen nu al makkelijk wat pas in 2020 verplicht is. De wetgever moet de lat voor duurzaam bouwen hoger leggen.” Rau vindt dat ontwikkelaars en bouwers moeten worden verplicht om, na bijvoorbeeld dertig jaar, terug te nemen wat zij hebben neergezet. “Dat noopt tot anders bouwen. De grootste problemen ontstaan nu wanneer de investeerder niet de gebruiker is. De investeerder schrijft binnen een bepaalde tijd af, het zal hem verder een zorg zijn wat de exploitatie kost.” www.fd.nl
Forse reductie fijnstof drukke wegen Al twee jaar zijn uitvinders van de TU Delft en bouwer BAM ermee bezig. Een inge nieus systeem dat in de lucht zwevend fijnstof neerslaat en opvangt vóórdat schade wordt aangericht. “Tussen de lichtmasten worden draden aangebracht die met geringe stroomsterkte op spanning worden gebracht,” vertelt Roland van Niekerk van Van den Berg Infrastructuren, onderdeel van de BAM Groep. “Daardoor ontstaat een elektrostatisch veld dat de door de auto’s uitgestoten deeltjes een positieve lading bezorgt. Op die manier is het stof in de lucht direct te sturen omdat de deeltjes
door de aarde worden aangetrokken: de aarde en alles wat daaraan vast zit, heeft immers een negatieve lading. Een metalen geaard scherm van gaas in de berm helpt een handje mee. Het trekt als een magneet de deeltjes naar zich toe.” Fijnstof hecht zich aan het gaas en wordt bij een regenbui weggespoeld. Volgens Van Niekerk zou reductie van veertig tot vijftig procent mogelijk zijn, maar: meer testen zijn de komende maanden nog nodig. Het systeem zelf vraagt weinig energie, zeker wanneer zonnecellen worden toegepast. www.vandenberg.nl
Plan: natuurgebied Meinerswijk weer deels bebouwen Het uiterwaardengebied Meinerswijk in Arnhem-Zuid kreeg in de jaren negentig een nieuwe bestemming: natuur. Het werd ook een soort stadspark aan de bocht van de Rijn, pal naast bestaande woonwijken. Maar voor de stedelingen bleef het een groot en onduidelijk terrein, de randen werden steeds rommeliger. “Er is nu een doorbraak nodig in het sluimerende debat over het gebied, dat al 25 jaar duurt,” stellen InnovatieNetwerk en Bureau Stroming in hun voorstel ‘Stadsblokken-Meinerswijk’. De gemeente wil in 2008 een ontwikkelingsvisie vaststellen waarbij het gebied meerdere functies krijgt. Naast het belang voor de natuur, betere bescherming tegen hoog water (plan Ruimte voor de Rivier van Rijkswaterstaat) en de recreatie komt er plaats voor onder meer woningbouw. Bureau Mecanoo ziet hier ruimte voor 450 woningen, geïnspireerd door de rivier en de natuur. www.innonet.agro.nl
12
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
Kleine windmolens alleen goed aan de rand van de bebouwing Micro windturbines zijn gemakkelijker te plaatsen en zorgen voor minder horizonvervuiling dan de mega-installaties. Maar de lokale omstandigheden bepalen in hoge mate of ze helpen om de uitstoot van CO2 terug te brengen en of ze geld opbrengen. Dat blijkt uit een studie van de Britse BRE Trust. Het onderzoek vergeleek kleine windmolens die waren neergezet in drie Engelse bebouwde kommen: Manchester, Portsmouth en Wick. De aanbeveling is dat zulke installaties alleen nuttig zijn op plaatsen waar vaak echt veel wind waait en uitsluitend op huizen aan de rand van de steden. Dan is het resultaat voor CO2 binnen enkele jaren positief. Voor het financiële rendement is de apparatuur zelf doorslaggevend. Alleen de meest duurzame, efficiënte en makkelijkst te onderhouden installaties leveren voordeel op. www.BREBookshop.com
De Alliantie maakt met parapluvergunning woningen asbestvrij Vroeger kostte het soms wel twaalf weken voordat het asbest uit een woning was verwijderd. Belangrijkste oorzaak: lange termijnen om vergunningen af te handelen. Nu kan het allemaal binnen één week. Een van de grootste woningcorporaties, de Alliantie, weet de aanpak te versnellen dankzij
onder meer nieuwe afspraken tussen de corporaties en de VNG. De corporatie kan een zogenaamde parapluvergunning aanvragen in elke gemeente waar zij woningen heeft. Daarnaast zijn nieuwe contracten gesloten met verwijderaars van asbest en laboratoria. www.de-alliantie.nl
Consumenten reageren sceptischer op ‘groene etiketten’ Een bedrijf moet echt werk maken van duurzaamheid. Zo niet, dan valt het keihard door de mand en is het consumentenvertrouwen moeilijk terug te winnen. Volgens onderzoeksbureau Marketresponse gedoogt momenteel tweederde van de consumenten een groene vorm van reclame onder deze voorwaarde. Deskundige Jan Verbeek: “Het groene sausje over producten – ook wel greenwashing genoemd – is vaak een opportunistische keuze,” vindt hij. “De ene keer gaat het over goedkoop en jong, nu om groen. Maar de term wordt vaak misbruikt.”
Overheden en andere organisaties die in de overvloed van groene marketing hun weg moeten vinden, moeten vooral eerlijk zijn, vindt Verbeek: “Laat niet alleen voordelen zien, ook de nadelen. Zoek naar de balans.” Zelf het voorbeeld geven, helpt daarbij. Dat zegt Dorus Teeuwen van bureau Communication Concert. Wat hem betreft schakelen alle gemeenten en provincies volledig over op duurzame inkoop, zoals het Rijk al van plan is: “Als grootgebruikers hebben alle overheden bij elkaar een grote massa, die invloed kan uitoefenen op het aanbod van de markt.” www.vrom.nl
Meer dan 50% energie sparen in complete wijk De wijk Lanxmeer in Culemborg is grotendeels klaar. De openbare ruimte verrast, de wijk oogt ruim. Hier verrees, als een soort levend laboratorium, de afgelopen jaren een werkelijk integraal ontworpen wijk. Met duurzaamheid en bewonersparticipatie als rode draad. Op energiegebruik kan meer dan vijftig procent worden bespaard dan gebruikelijk. Het initiatief van een aantal deskundigen werd gerealiseerd dankzij jarenlang volhouden, veel netwerken en een gemeente die het project in coproductie realiseerde. De wijk telt zo’n 230 woningen en achthonderd inwoners. Er zijn uiteenlopende bedrijven, scholen, voorzieningen en een stadsboerderij. Een stevig stedenbouwkundig plan vormt de onderlegger van het plan, dat onder meer rekening houdt met het klimaat: beschutting voor wind, opvangen van zonnewarmte. Er is een wijkverwarmings systeem. Het bestaande landschap wordt maximaal benut. Er is sprake van grens verleggende architectuur plus technische toepassingen. Blijvende betrokkenheid van bewoners is een eis voor het wijkbeheer. “Ze hebben meer dan elders dingen met elkaar te doen,” zegt Jan Goed, die vanuit de gemeente het project in zijn cruciale fase trok. “De inrichting helpt dat mensen sociale cohesie hebben, al zijn ze niet per se meer sociaal ingesteld dan elders.” De bouw van een kennis- en educatief centrum, bedoeld voor professionals, bewoners en andere betrokkenen elders, is in voorbereiding. www.nederlandbovenwater.nl
buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
13
Akkoord tussen Rijk en NEPROM/NVB/Bouwend Nederland
Energieverbruik nieuwbouw in 2015 gehalveerd
door Karl Bijsterveld
Jo Goossens Foto: Eric van laarhoven
Dietmar Werner
Het energieverbruik in nieuwe winkels, woningen en kantoren zal in 2015 met vijftig procent zijn gereduceerd ten opzichte van nu. Dat is de kern van het Lente-akkoord Energiebesparing in de nieuwbouw dat de ministers Vogelaar en Cramer samen met de NEPROM, NVB en Bouwend Nederland onlangs ondertekenden.
14
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
H
et zogeheten Lente-akkoord Energiebesparing in de nieuwbouw is een van de sectorakkoorden die in de Nota Nieuwe energie voor het klimaat – het uitgangspunt voor het klimaatbeleid in deze kabinetsperiode – was aangekondigd. De ondertekenaars hebben afgesproken dat in 2011 25 procent en in 2015 vijftig procent energiezuiniger moet worden gebouwd. In bouwcijfers uitgedrukt, committeren ontwikkelaars zich aan een jaarlijkse duurzame ontwikkeling van circa 45.000 woningen, circa 400.000 vierkante meter kantoorruimte en zo’n 300.000 vierkante meter winkelruimte*. Overheid en bedrijfsleven willen dit bereiken door brede toepassing van bewezen technieken. De partijen zetten daarbij in op kwaliteitsverbetering van onder andere het binnenmilieu en het bouwproces, door een combinatie van gebouwgebonden en gebiedsgebonden maatregelen. Slagen marktpartijen er niet in om de energiereductiedoelstellingen te realiseren, dan scherpt VROM alsnog de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) of een eventuele nieuwe energieprestatiemethodiek aan. Dietmar Werner – directeur Volker Wessels Vastgoed en tot voor kort voorzitter van de NEPROM – is enthousiast over het Lente-
akkoord. “De bouw- en vastgoedsector neemt zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid en wil niet achter dit soort ontwikkelingen aanhobbelen.” Ook NVBvoorzitter Jo Goossens, tevens directeur CRA vastgoed, vindt het Lente-akkoord een belangrijke stap voorwaarts in de energiereductie van nieuwbouw. “Onze leden hebben positief gereageerd. Ze zijn bereid hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Met het akkoord hopen ze bovendien dat er een einde komt aan de zeer uiteenlopende energiebesparende normen die gemeenten er op nahouden. De ene gemeente wil bijvoorbeeld nog eens tien procent extra reductie op de EPC-norm, een andere weer vijftien procent. Voor onze leden was dat zeer verwarrend.”
Voorbeelden
Werner noemt diverse voorbeelden om de in het Lente-akkoord overeengekomen energiereductie te bereiken. “Denk aan warmte-koudeopslag, lagetemperatuurverwarming, verbetering van de schilisolatie en verbetering van ventilatievoorzieningen.” Voorwaarde volgens Werner is wel dat installatiebedrijven in staat zijn de technieken foutloos te monteren of te installeren. “Ook de gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid zijn belangrijk,” aldus Werner. Goossens: “Het Lente-akkoord is weliswaar een forse maar realistische ambitie. We houden namelijk vast aan bewezen technieken, zoals koude-warmteopslag, die zowel op gebouw- als gebiedsniveau is in te voeren.”
Nieuwbouwwoningen Volker Wessels Vastgoed voortaan ‘Climate Ready’ Veel consumenten zijn in principe best bereid om te investeren in een energiezuinige woning. Uit onderzoek dat Volker Wessels Vastgoed liet uitvoeren, blijkt echter dat ze er te weinig van weten om die investeringen ook daadwerkelijk te doen. Of ze vinden dat het hen per saldo niet veel (extra) geld mag kosten. Het onlangs ontwikkelde bouwprincipe Climate Ready, dat Volker Wessels Vastgoed voortaan op alle woningen gaat toepassen, komt daaraan geheel tegemoet. De Climate Ready-nieuwbouwwoningen worden standaard al zeer energiezuinig opgeleverd: tien procent onder de huidige EPC-norm van 0,8. Ze zijn bovendien reeds voorbereid op het later alsnog plaatsen van energiezuinige installaties. Een kwestie van plug and play dus. Alle potentiële kopers krijgen van energieconsulenten van Volker Wessels Vastgoed, voordat ze hun hypotheek afsluiten uitvoerige voorlichting over energiezuinig wonen. Volker Wessels Vastgoed denkt dat veel consumenten er dan bewust voor kiezen de woning gemiddeld nog minimaal tien tot vijftien procent energiezuiniger te laten uitvoeren. Pakketten met beproefde systemen tot aan EPC-normen van 0,26, behoren hierbij tot de mogelijkheden. Volker Wessels Vastgoed gaat zodoende een stap verder dan de ambities in het Lente-akkoord. Nog dit jaar start de bouw van de eerste woningen volgens het Climate Ready-principe. Holdingmaatschappij Volker Wessels voert het Climate Ready-principe concern breed in. Naar verwachting maakt dat jaarlijks de bouw van minimaal duizend ‘Climate Ready-woningen’ mogelijk.
van een woning. Nieuw opgeleverde woningen zijn soms zo hermetisch afgesloten dat bewoners zomers ter afkoeling een airco-installatie aanschaffen, hetgeen in de EPC niet wordt verrekend. De nieuwe methodiek moet aan deze situatie een einde maken.” Werner: “De marktpartijen hechten er inderdaad sterk aan dat de nieuwe methodiek meer zegt over het werkelijke energiegebruik in de gebouwen, en op die manier ook te gebruiken is in de richting
Doel van de experimenten is om kennis en ervaring op te doen die instrumenteel is voor de markt
De NVB-voorzitter wijst nog op de aspecten gezondheid en financiële besparingen. “Gezondheidsklachten die zich bijvoorbeeld voordeden bij het balansventilatiesysteem in Amersfoort Vathorst moeten we voorkomen. Daarnaast moeten we de consument goed voorlichten over de financiële voordelen die energiebesparende maatregelen opleveren. Misschien moet hij in het begin meer investeren maar de uiteindelijke lasten zullen door de energiebesparing lager uitvallen.”
Nieuwe energieprestatiemethodiek
Belangrijk onderdeel van het convenant is dat er een nieuwe energieprestatiemethodiek komt. Zodra deze voorhanden is, vervalt de EPC-methodiek. Goossens: “Die huidige EPC-methodiek is een ingewikkeld rekenmodel en zegt feitelijk heel weinig over het daadwerkelijke energieverbruik
van consumenten, gebouwgebruikers en -eigenaren. De convenantpartners zetten zich daar gezamenlijk voor in.” De NEN-commissie voor de energieprestatie speelt een belangrijke rol bij het opstellen van een nieuwe norm. VROM gaf de NEN-commissie reeds de opdracht om tot vernieuwing te komen. De marktpartijen hebben zitting in de NEN-commissie en brengen er hun kennis en ervaring in. Uiteindelijk is VROM, in de vorm van een eis in het Bouwbesluit, echter verantwoordelijk voor het aanwijzen van de nieuwe methodiek.
Experimenteergebieden
Om de doelstellingen van het Lente akkoord te realiseren vinden partijen het noodzakelijk om naast de marktbrede implementatie van bewezen technieken, ook op grotere schaal ervaring op te doen
met meer innovatieve energiebesparingsconcepten en -technieken. Het Rijk maakte daarom ook afspraken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, vastgelegd in het Klimaatakkoord. Deze afspraken moeten resulteren in maximaal tien experimenteergebieden waar op grote schaal – vijf tot tien procent van de totale jaarlijkse nieuwbouwproductie – wordt geëxperimenteerd met zeer energiezuinige nieuwbouw. Zeer energiezuinig betekent minstens 25 procent energiezuiniger dan de ‘Lente-akkoordambities’. Doel van de experimenten is om kennis en ervaring op te doen die instrumenteel is voor de markt, en die in de mainstream van de nieuwbouw is toe te passen. Het Lente-akkoord stelt dat het nadrukkelijk gaat om experimenteergebieden, waar gedurende een langere periode onder goed geformuleerde condities met vernieuwende technieken wordt geëxperimenteerd. De convenantpartners overleggen met de VNG over de verdere vormgeving en inrichting van de experimenten en de selectieprocedures. Goossens: “Het moet in ieder geval gaan om goed gedefinieerde, grootschalige experimenten die intensief begeleid en gemonitord worden. De kennis en ervaringen dient men sys tematisch te verzamelen, zodat ze geschikt zijn voor bredere toepassing.” Werner: “Met de afspraak voor tien experimenteergebieden hebben marktpartijen zekerheid waar en in welke omvang met zeer scherpe energieprestatie-eisen gewerkt wordt. Zodoende bouwen we ervaring op voor een nog verdere verlaging na 2011.” « *Het betreft voor de markt ontwikkelde gebouwen en vastgoed. Publieke gebouwen vallen buiten het Lente-akkoord. buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
15
Jaap Gillis over duurzaamheid in de retailbranche
Werk aan de winkel Niet alleen in de ontwikkeling van woningen en kantoren, maar ook in de realisatie van winkels en winkelcentra speelt duurzaamheid steeds vaker een rol. Er valt echter nog veel werk te verrichten om duurzaamheid in de retailbranche werkelijk te verankeren. Duurzaam sprak erover met Jaap Gillis, voorzitter van de International Council of Shopping Centers Europe en Chief Operating Officer bij Redevco, ontwikkelend belegger met een sterke focus op retail. 16
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
door Karl Bijsterveld
J
aap Gillis speelt een belangrijke rol in het agenderen van duurzaamheid in de retailbranche. Niet alleen bij zijn ‘eigen’ Redevco, maar ook als voorzitter van de International Council of Shopping Centers (ICSC) Europe. Met meer dan 70.000 leden is ICSC wereldwijd een toonaangevende organisatie op het gebied van retail en winkelcentra. Door de brede schakering van leden – investeerders, ontwikkelaars, architecten, retailers, consultants en onderzoekers – functioneert ICSC als netwerk voor kennisontwikkeling en bundeling van ervaringen. Gillis kreeg het voor elkaar dat de Europese tak van de ICSC dit jaar in Amsterdam congresseerde om onder andere over duurzaamheid te praten.
Volgens Gillis levert de retailbranche een belangrijke bijdrage aan lokale economieën. Jaap Gillis: “Ondanks de komst van het concurrerende internet zal het échte winkelen blijven bestaan. Winkelcentra hebben toekomst. Alleen al in Europa kent de sector miljoenen werknemers. De retailbranche zorgt echter voor een behoorlijk aandeel in de totale energieconsumptie van de gebouwde omgeving.” Uit een door Gillis aangehaald onderzoek dat vorig jaar verscheen in de International Retailers’ Survey, in opdracht van Real Estate Publishers en in samenwerking met ICSC, blijkt bijvoorbeeld dat het Verenigd Koninkrijk circa een half miljoen winkels telt, waar 2,9 miljoen mensen werken. De half miljoen winkels zijn goed voor 7 procent van
Dutch Green Building Council introduceert duurzaamheidslabel ABN Amro en Redevco hebben het initiatief genomen om, in samenwerking met Dura Vemeer en SBR, de stichting Dutch Green Building Council op te richten. Ook ING Real Estate, TNT Real Estate en de gemeente Amsterdam, in de persoon van wethouder Maarten van Poelgeest, hebben hun steun als ‘founding partners’ toegezegd. De Dutch Green Building Council zal op basis van BREEAM, een internationaal erkende methode, een onafhankelijke meetlat voor gebieds- en gebouwontwikkeling beheren. De oprichting van de stichting vloeit voort uit een toenemende vraag naar toetsing van duurzame ontwikkeling, in Nederland maar ook internationaal. De stichting zal zich aansluiten bij het World Green Building Council. Met de oprichting willen de initiatiefnemers duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving niet alleen stimuleren en versnellen, maar ook transparant maken. Op basis van erkende methoden en criteria stelt de stichting een referentiekader op waaraan gebouwen en gebieden kunnen worden getoetst. Ook komt er een opleidingsprogramma om onafhankelijke keurmeesters te trainen in het toekennen van het duurzaamheidslabel. Bovendien streeft de nieuwe stichting naar kennisontwikkeling met hogescholen en universiteiten, en wil ze een platform bieden voor onderzoek naar en kennisoverdracht over duurzame ontwikkeling van de gebouwde omgeving.
Onderzoek onder retailers
Gillis: “Tien jaar geleden was duurzaamheid in de retailbranche nog een stoffig begrip. Duurzaamheid had een idealistische niet-economische inslag. Sinds twee jaar zien we een langzame kentering. Er valt echter nog heel veel werk te verzetten. Retailers zijn nu eenmaal ondernemers die heel sterk op prijs werken.” Gillis wijst naar de resultaten van het genoemde International Retailers’ Survey. In het onderzoek werden ook 250 internationale winkelbedrijven uit 23 Europese landen aan de tand gevoeld over duurzame aspecten. Onder eerstverantwoordelijken voor internationale zaken in deze bedrijven werd hun kennis getest van aan duurzaam gere-
Uniforme standaard
De nogal onthutsende cijfers nopen volgens Gillis tot concrete acties om te komen tot een uniforme beoordelingsmethode die de milieubelasting van gebouwen kan bepalen. Om enorme geldsverspilling te vermijden heeft Gillis als voorzitter van de
Sustainability Working Group van het ICSC, gehamerd op het belang van zo’n uniforme methode. “Kijk maar wat er in de videobranche gebeurde. VHS, Betamax en Video 2000 vochten in de jaren tachtig een bittere strijd uit om de titel ‘hét videoformaat’. Betamax was ontwikkeld door Sony, Video2000 door Philips en de meeste andere fabrikanten werkten met VHS. Video 2000 werd gezien als het beste systeem, maar verloor de strijd uiteinde-
Bron: Redevco
het totale energieverbruik van alle gebouwen in het VK. Dat komt neer op zo’n vijf miljoen ton CO2-uitstoot per jaar. Het onderzoek schat dat door energiezuinig te handelen, de retailbranche in Europa tot twintig procent kan besparen, neerkomend op 430 miljoen euro per jaar. Gillis: “De belangrijkste gebieden waar energie bespaard kan worden zijn verwarming, verlichting, koeling en, in grotere winkels, airconditioning.”
lateerd beleid. Ook werd hen gevraagd of hun eigen bedrijf actief betrokken is bij duurzame maatregelen. Het laat een volgens Gillis nog weinig positief beeld zien. “Bijna zeventig procent van de ondervraagde retailers is bijvoorbeeld niet op de hoogte van de Europese richtlijn energieprestaties van gebouwen (EPBD) die verbetering van energieprestaties moet stimuleren. Schokkend. Bijna zestig procent doet helemaal niets aan het monitoren van bijvoorbeeld energie- of waterverbruik. Bijna driekwart had nog nooit gehoord van de belangrijkste certificeringsmodellen ISO 14001, BREEAM of LEED. Slechts 28 procent van de internationale retailers in Europa claimt een specifiek maatschappelijk verantwoord ondernemingsbeleid te hebben, terwijl nota bene 38 procent van de ondervraagden gelooft dat consumenten in toenemende mate onderscheid zullen maken in winkels met en winkeliers zonder zo’n beleid.” De resultaten laten overigens een opvallend grote ongelijkheid zien in de aanwezigheid van een mvo-beleid. De Amerikaanse ketens met Europese vestigingen lopen met 44 procent aanwezigheid voorop, hekkensluiters zijn met twaalf procent aanwezigheid verrassend genoeg niet de Oost-Europese maar de Zuid-Europese landen. Gemeten naar branche hebben schoenenwinkels met 48 procent het vaakst een mvo-beleid. Kruidenierszaken scoren met 28 procent het allerslechtst.
Jaap Gillis
lijk kansloos van de goedkopere variant VHS. Gevolg: veel mensen zaten met dure videorecorders waarvoor geen banden verkrijgbaar waren. Een soortgelijke strijd ontketent zich nu tussen de Blue-Ray Disc en de HD DVD.” De uniforme beoordelingsmethode in de retail waar Gillis over spreekt, kan volgens hem het beste gebaseerd zijn op BREEAM, dat staat voor Building Research Establishment Environmental Assessment Method. >> buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
17
Het bevat een standaard voor een duurzaam gebouw en het geeft aan welk prestatieniveau een gebouw heeft. BREEAM is ontwikkeld door het Centre for Sustainable Construction van het Britse BRE (Building Research Establishment) en wordt gebruikt om gebouwen te analyseren en te verbeteren, zowel voor het ontwerpen van nieuwe gebouwen als voor het beoordelen van bestaande gebouwen. Gillis: “BREEAM maakt gebruik van een kwalitatieve weging; als totaalscore krijgt een gebouw een waardering als pass, good, very good of excellent. Er zit dus een competitief element in, en dat is goed voor de retailbranche. Internationaal wordt BREEAM gezien als een van de beste programma’s om gebouwprestaties op het gebied van duurzaamheid aan te geven. Op de World Sustainable Building Conference in Tokio in 2005 werd BREEAM uitgeroepen tot beste programma op dit gebied. LEED is overigens een Amerikaans equivalent van BREEAM, maar is ontwikkeld voor de Amerikaanse markt en niet geschikt voor de Europese markt.” BREEAM als internationale standaard lijkt inmiddels langzaam erkend te worden door de leden van ICSC. Gillis: “Er bestond aanvankelijk wel veel aarzeling, deels te wijten aan de onbekendheid met BREEAM.” Volgens Gillis wordt met BREEAM een belangrijke basis gelegd voor het duurzaam beheren van winkels en winkelcentra. “BREEAM richt zich op het gehele proces, van ontwerp tot en met het beheer van een gebouw. Het omvat veel meer dan alleen energie, er wordt onder andere ook gelet op water, materialen en afval, vervuiling, transport en ecologie en grondgebruik. Binnen BREEAM wordt ook het gebruik van milieumanagementsystemen zoals ISO 14001 gestimuleerd.
Door invoering van ISO 14001 zijn we straks in staat om de milieuprestaties van een winkel of winkelcentrum voortdurend te verbeteren. De invoering van ISO 14001 is dan ook een logisch gevolg van BREEAM.” Het implementatieproces van BREEAM en ISO 14001 is niet voor elk land hetzelfde, meent Gillis. “Het vereist maatwerk omdat elk land zijn set of rules heeft. Landelijke overheden stellen verschillende eisen aan milieudoelstellingen. Het ene land heeft bijvoorbeeld als doelstelling om in 2020 de CO2-uitstoot met twintig procent te verminderen, het andere land heeft bijvoorbeeld 2030 als streefdatum.” In Nederland is het initiatief genomen om de stichting Dutch Green Building Council op te richten. Deze Council zal op basis van BREEAM een onafhankelijke meetlat voor gebieds- en gebouwontwikkeling beheren (zie kader.)
Gordion Turkije
Bij Gillis’ ‘eigen’ Redevco staat het thema duurzaamheid hoog op de agenda. Het is zelfs speerpunt van beleid geworden. Redevco heeft een manager sustainability aangetrokken die bij elk nieuw project vanaf het begin participeert en bekijkt hoe duurzame elementen een plek kunnen krijgen. Gillis: “In Nederland is Redevco de beoogde ontwikkelaar van het deelproject Ravel op de Amsterdamse Zuidas. Het deelproject is een pilotproject voor de Dutch Green Building Council. In de ontwik keling van dit gebied, waar een mix van woningen, winkels, kantoren en voorzieningen moet worden gerealiseerd, staat duurzaamheid als leidend ontwikkelprincipe centraal.” Een goed buitenlands voorbeeld is de ontwikkeling van het Gordion Shopping Centre in het Turkse Ankara. Gillis: “Het winkelcentrum wordt uitste-
kend ontsloten met het openbaar vervoer, zelfs gerealiseerd boven een metrolijn. Het winkelcentrum zal deels zelf energie opwekken en is bovendien zeer efficiënt. Ook aan maatregelen als waterbesparende toiletten is gedacht.” Gillis besluit: “De retailbranche moet een gezonde ontwikkeling doormaken om duurzaamheid werkelijk te verankeren. Wie niet werkt aan duurzaamheid snijdt zichzelf in de vingers. Overheden zullen duurzaam beleid dan op gaan leggen. En dat werkt een stuk minder stimulerend.”
Jaap Gillis en Redevco
Na zijn sporen te hebben verdiend bij ING Real Estate en AM/Multi greep Jaap Gillis in 2006 de mogelijkheid aan om het private vastgoedfonds Redevco een extra dimensie te geven: het opzetten van een ontwikkelingsunit, inclusief een eigen conceptuele afdeling. Inmiddels een succesvolle tak waarvan de resultaten goed zichtbaar worden. Zo wist Redevco aanzienlijke posities in te nemen in Turkije. Ook in landen als Nederland, Frankrijk en Duitsland timmert Redevco, ontstaan uit de vastgoedpoot van C&A en sinds 1999 zelfstandig opererend, als ontwikkelaar aan de weg. Inmiddels is Redevco in twintig Europese landen actief en kon het vorig jaar bogen op een belegd vermogen in vastgoed van ruim 7,6 miljard euro en een ontwikkelingspijplijn van 1,5 miljard euro. Doelstellingen voor 2010 zijn een belegd vermogen van 10 miljard euro en een ontwikkelingspijplijn van circa 2 miljard euro. Retail maakt voor ruim tachtig procent deel uit van de portfolio, de overige twintig procent bestaat vooral uit kantoren en logistiek vastgoed. Het aandeel retail zal de komende jaren nog verder toenemen. «
Bron: Redevco
Gordion Shopping Centre Ankara, in Çayyolu-district
18
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
Groene goeroes:
Truus Sweringa
Van denken naar doen Wat doet Truus Sweringa?
Door Karl Bijsterveld
Truus Sweringa is directeur-bestuurder van Oost Flevoland Woondiensten. Vanwege haar inzet voor duurzaamheid en energiebesparing is ze uitgeroepen tot corporatiedirecteur 2007. Sweringa was een van de eersten die het verband legde tussen energiebesparing, woonlastenbeheersing, CO 2-reductie en maatschappelijk verantwoord ondernemen. In vergelijking met andere woningcorporaties is Oost Flevoland Woondiensten daardoor koploper ten aanzien van energiebesparing in het woningbezit.
Waar staan we nu?
Sweringa: “Energielasten maken een steeds groter deel uit van de totale woonlasten. Voor mensen met een smalle beurs en huurtoeslag is dat aandeel zo’n dertig procent en over vijf jaar zelfs veertig procent. Oorzaken: de jaarlijks met zo’n tien procent stijgende energiekosten en de inflatievolgende huren. Wat duur of voordelig is, wordt dus in toenemende mate bepaald door de energiekosten. Daar valt wel wat aan te doen. We beseffen in toenemende mate dat de grootste energiebesparing te behalen is in de bestaande woning
voorraad en dat we nú actie moeten ondernemen. Aedes kondigde in zijn ‘Antwoord aan de samenleving’ al aan dat alle woningcorporaties de komende tien jaar maatregelen nemen om het energieverbruik van hun woningvoorraad met minstens twintig procent te verminderen.”
Wat is dé trend van de toekomst?
“De switch van denken naar doen: de voorhoede in de bouw- en vastgoedsector maakt de praktische vertaalslag naar energiebesparing in de woningbouw en streeft naar continue verbetering.”
Welke mythe moet worden doorbroken?
“Dat je duurzame plannen kunt maken waarbij je het aspect ‘leren’ overslaat. Je kunt niet zonder enkele ervaring met duurzaamheid opeens een hightech duurzame oplossing in de woningbouw introduceren. Stap voor stap moet de gehele bouwketen – van bouwvakker tot opzichter en architect – ervaring opdoen met duurzaam bouwen en vervolgens het onderhoud en beheer van die gebouwen en bijbehorende installaties.”
buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
19
Park de Meer voorbeeld van kloeke stadsuitbreiding
Foto’s Luuk Kramer
Eco zonder groene uitstraling Door de wisselvalligheid van de hoofdstedelijke voetbalclub verlangen sommige fans terug naar de tijd weleer: de tweewekelijkse gang naar stadion de Meer. Wie nu de sentimental journey onderneemt naar de plek van het stadion, komt terecht in Park de Meer. Een woongebied gebouwd op de plek van het stadion, waarbij ecologie hoog in het vaandel stond. Maar ook andere aspecten, zoals de stevige dichtheid en de veelal inpandige parkeeroplossingen, maken van Park de Meer een duurzame stadsinbreiding.
20
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
P
door Kees de Graaf
ark de Meer mocht niet ‘scoren’ op architectuur, zo valt te lezen in een evaluatie van het ontwikkelings proces van de wijk, uitgevoerd door de dienst RO van de gemeente Amster dam. Een opvallende uitspraak, aangezien de ontwikkeling van het woongebied rond 1995 werd opgestart en architectuur toen op en top booming was. In Amersfoort was de wijk Kattenbroek opgeleverd, in Maas tricht kwam Céramique uit de grond, Rot terdam zag de eerste projecten in het kader van de Kop van Zuid. Maar Park de Meer moest de nadruk dus op andere zaken leggen. Supervisor Freek Riem, des
tijds werkzaam bij het bureau Teun Kool haas Associates (TKA), werd aangesteld om conflicten tussen stedenbouw en architectuur te voorkomen en één samen hangende uitstraling van het gebied te be waken. Dat is hem, achteraf gezien, goed gelukt. Park de Meer oogt als een woonge bied dat in één hand ontwikkeld is en waarbij de architectuur van de verschil lende deelprojecten op elkaar is afgestemd. Hier geen egotripperij van een van de deelnemende architecten, die weer koste wat het kost stucwerk moet toepassen, ter wijl de rest zich conformeert aan het gebruik van baksteen. De eenduidige uitstraling van Park de Meer is overigens niet een ‘groene’ of ‘eco’-uitstraling. Hoewel vanaf het begin van de planontwikkeling adviesbureau BOOM, in de persoon van Kees Duij vestein, meedacht over milieumaatregelen en deze ook zijn toegepast (waarover hier onder meer), komt de wijk niet over als een milieuwijk. De woningen hebben bijvoorbeeld geen zonnepanelen of gras daken. Een nadere analyse wijst uit dat de duurzaamheid hier veel meer in andere aspecten moet worden gezocht.
Dicht bebouwd
Een belangrijke kwaliteit van Park de Meer is de dichtheid. Dichtheid is ‘an sich’ na tuurlijk geen kenmerk van kwaliteit, maar in dit geval is de combinatie van relatief veel woningen en een klein beschikbaar oppervlak goed uitgevallen. Langs de Mid denweg staat een behoorlijk stevige wand met woningen van vijf lagen hoog, maar omdat de Middenweg een behoorlijk breed profiel heeft, past dat hier uitstekend. Alleen bij het binnenkomen van de wijk, langs de achterzijde van de Esplanade de Meer waar drie woontorens zijn gebouwd, voelt de wijk echt stenig aan. Die indruk verdwijnt wanneer je verder de wijk bin nengaat. Toegegeven, het is niet een tuin dorp, maar het groen is er behoorlijk aan wezig. Het gebied heeft een gemiddelde dichtheid van 63 woningen per hectare, als we de gegevens van de dienst RO mo gen geloven. Een kleine 700 woningen zijn hier tussen november 1999 en april 2001 gebouwd. Voor een locatie die dicht tegen de binnenstad aanligt, is de keuze voor zo’n stadse invulling prima. Landelijk wonen met rietgedekte tweekappers had hier uiteraard ook goed gekund (en had misschien nog wel meer opgeleverd in ter men van grondexploitatie), maar bezien vanuit de opgave om de beschikbare ruim te in de stad zo intensief mogelijk te be
nutten: prima. Destijds vroeg het stadsdeel Oost-Watergraafsmeer expliciet om een stedelijk milieu, omdat men de locatie als onderdeel zag van het stedenbouwkundig raster van de Watergraafsmeer. Het moest een van de ‘kamers’ van de wijk worden, qua karakter en identiteit vergelijkbaar met een Betondorp en een Jeruzalem. Geen bloedeloze kopie daarvan, maar een eigentijdse variant.
Turn key ontwikkeling
De manier van selecteren van marktpar tijen was overigens bijzonder, zeker voor die tijd. Uit een grote groep van geïnteres seerde ondernemingen werden die combi naties geselecteerd om een visie op het gebied te geven. De ingediende plannen moesten behoorlijk ver uitgewerkt zijn en onder meer de verkavelingprincipes laten zien. Na een toetsing door diverse ge meentelijke diensten en het genoemde bureau BOOM kwam de combinatie van Woningbedrijf Amsterdam (inmiddels Ymere), De Dageraad (inmiddels de Alli antie) en BAM Vastgoed als winnaar uit de strijd. De beloning vormde het ‘turn key’ mogen ontwikkelen van het gehele gebied. Uit de reconstructie van de dienst RO blijkt dat dit voor iedereen wennen was: “Het bouwen van woningen is toch iets heel anders dan de engineering van
onder meer de dwarssloten (met veel riet) en de wadi’s op; die laatste voeren bij zwa re regenval het water af naar de sloten en belasten daarmee dus niet het riool. Hoe wel dwarssloten uiteraard niet de goede benaming is: ‘aquatische ecolinten’ heten ze officieel. Omdat het hier om een diep gelegen oude polder gaat – rijd de Lin naeusstraat vanuit het centrum uit naar de Watergraafsmeer en je voelt dat je ter hoogte van de Ringdijk ineens omlaag gaat, de polder in – was er aan oppervlak tewater geen gebrek. Doordat de sloten tussen de woningblokken zijn gesitueerd, geven ze de compact bebouwde wijk de zo noodzakelijke ‘lucht’. Geen achtertuinen met Gamma-hekken hier, maar water dat diep de wijk binnendringt en daardoor lo gischerwijs ook veel bruggetjes – typisch ‘Hollands’ en polderachtig. De linten spe len bovendien een rol in de Ecologische Hoofdstructuur, die door de wijk loopt.
Zonneoriëntatie
De ecologie op woningniveau heeft onder meer betrekking op de passieve zonneori ëntatie. Geen zonnepanelen of -boilers, maar wel een zuidwestelijke oriëntatie van de woningen die ervoor zorgt dat de zon rechtstreeks naar binnen straalt. Destijds gold een EPC-norm van 1,3; de woningen in de Park de Meer scoren 1,0. Andere mi
Er staan heel weinig woningen te koop; dat zegt iets over de kwaliteit en duurzaamheid van de wijk
stadsverwarming en het plaatsen van on dergrondse vuilcontainers.” De ontwikkel combinatie bleek achteraf ook meer te hebben betaald voor de inrichting van de openbare ruimte dan vooraf was inge schat. Daar staat tegenover dat wel geïn vesteerd is in betere materialen, die langer meegaan en minder onderhoud vergen. In plaats van houten beschoeiingen werden bijvoorbeeld schanskorven gebruikt (een element dat later in veel andere wijken terugkwam). Een stukje denken in termen van integrale levensduurkosten, nog voor dat dat werkelijk in zwang raakte.
Waterrijk gebied
De ecologische invulling van Park de Meer had voor een belangrijk deel betrekking op de omgang met water. In de wijk vallen
lieubesparende maatregelen betroffen de centrale afvalinzameling (geen afvalbak ken), de toepassing van hagen als natuur lijke erfafscheidingen en het gebruik van gerecycled puingranulaat bij de bouw van de woningen. Verder is bij de woningen ingezet op een beperking van het drinkwa terverbruik.
Goede parkeeroplossingen
Een van de dingen die echt opvallen in de wijk, is de combinatie van smalle autostra ten en het grotendeels inpandig opgeloste parkeren. Wie hier met de auto de wijk binnenrijdt, heeft echt het gevoel ‘te gast’ te zijn. De autostraten zijn smal uitgevoerd en nodigen niet bepaald uit tot jakkeren, integendeel. Fiets- en wandelpaden zijn daarentegen prettig royaal uitgevoerd. >> buildingbusiness DUURZAAM
juni 2008
21
De centraal gelegen Esplanade is geheel autovrij en doet goede dienst als speel plaats voor het jonge grut. Daar komt bij dat de auto, behoudens enkele openbare parkeerplaatsen langs de Esplanade, bijna geheel uit het zicht is gebracht (parkeer norm 1:1). De bewoners van de eengezins woningen parkeren grotendeels op eigen terrein en de bewoners van de gestapelde woningen hebben een garage onder de blokken. Aanvankelijk gold er in de wijk nog geen betaald-parkerenregime, maar inmiddels is de olievlek vanuit het cen trum van Amsterdam ook hier gearriveerd. Dat maakt een eigen parkeerplaats een stuk lucratiever. Over lucratiever gespro ken, in termen van waardecreatie – het grote buzzwoord in ontwikkelaarsland – hebben de eerste kopers van Park de Meer een goede beslissing genomen. Er staan op het moment heel weinig woningen te koop; dat zegt al iets over de kwaliteit en duurzaamheid van de wijk. Het is hier ze ker geen doorgangshuis. Wat er te koop staat (enkele appartementen) gaat weg voor 3.000 tot 4.000 euro per m2. Voor een locatie aan de rand van de binnenstad, nog net binnen de ring, geen slechte prijs ontwikkeling.
Alleen wonen
Een punt van mogelijke kritiek, is het vrij eenzijdige programma dat er in Park de Meer is gerealiseerd: alleen woningbouw. Je kunt hier nog geen krantje kopen. Bin nen die woningbouw is wel een bijzonder project gerealiseerd: 26 woningen waar mensen met een verstandelijke beperking zelfstandig kunnen wonen. Anno 2008 lezen we steeds vaker over deze vorm van omgekeerde integratie, maar destijds was dit zeker nog geen uitgemaakte zaak. Be houdens een steunpunt van waaruit de zorg naar deze bewoners wordt gecoördi neerd, is er verder in de wijk geen andere functie te vinden dan woningbouw. Daar mee is Park de Meer ook weer een kind van haar tijd; eind jaren negentig werd over functiemenging en het creëren van stedelijkheid minder vergaand gedacht dan nu. Overigens zou onderzoek best eens kunnen uitwijzen, zoals dat bijvoor beeld ook in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam is gebleken, dat er zich achter de gevels van al deze woningen een behoorlijk aantal thuiswerkers bevindt. De woon-werkbalans kan daarmee anders uit slaan en Park de Meer voor een deel ont doen van het predikaat van slaapwijk. Met name de grote villa’s die aan de noordkant van de wijk staan, moeten het werken aan huis goed mogelijk maken. Conclusie: Park de Meer is om meerdere redenen een ‘voorbeeldwijk’ geworden. Niet alleen door het ontwikkelingsproces
22
juni 2008 DUURZAAM buildingbusiness
(het eerste grote turn key-project in de hoofdstad), maar zeker ook door het uit eindelijke resultaat. Qua architectuur mis schien niet hemelbestormend, maar in de stedenbouwkundige opzet en met name in de inrichting van de openbare ruimte behoorlijk goed geslaagd. «
Wie op de site van de dienst RO van de gemeente Amsterdam (www.dro.amsterdam.nl) onder de kop publicaties ‘ZO!’ intypt, komt bij de publicatie ‘ZO!’ die elf referentieprojecten beschrijft van complexe, maar toch geslaagde woningbouwprojecten. Park de Meer is een van deze elf projecten.