Tussentijds verslag experiment screen to screen Rapportage
Januari, 2006 J.T. Bos A.L. Francke
Postadres Postbus 8258, 3503 RG Utrecht – Bezoekadres Oudlaan 4, 3515 GA Utrecht – www.actiz.nl T (030) 273 93 93 – F (030) 273 97 87 – E
[email protected]
1
http://www.nivel.nl
[email protected] Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729 2006 NIVEL, Postbus 1568, 3500 BN UTRECHT Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van het NIVEL te Utrecht.
2
1. Inleiding Juni 2003 beschikte één thuiszorgorganisatie in Nederland over een videonetwerkverbinding tussen de zorgcentrale en cliënten. Eind 2005 hadden inmiddels zes andere thuiszorgorganisaties een videonetwerk opgezet en werd het aantal aangesloten cliënten stapsgewijs uitgebreid. In november 2005 is een korte vragenlijst verstuurd aan de managers van de zeven betreffende organisaties. Het ging hierbij om een tussentijdse peiling, naast de “reguliere” jaarlijkse peilingen uit de zogenaamde Monitor Videonetwerken (voor meer informatie over de Monitor, zie Bos e.a. 2005). De tussentijdse peiling werd uitgevoerd door het NIVEL, in samenwerking met CTG/Zaio en in opdracht van Z-org. Aanleiding was het met ingang van 1 juli 2005 van kracht gaan van de “experimentele maatregel screen to screen zorg”. Dit experiment van CTG/Zaio houdt in dat instellingen die zorg verlenen via het videonetwerk aan chronisch zieke cliënten met een AWBZ-indicatie voor “verpleging” deze zorg kunnen declareren bij hun zorgkantoor. Het doel van de tussentijdse peiling was het verkrijgen van een indruk van de huidige groep gebruikers van een videonetwerk. Gezien de doelgroep van het experiment waren CTG/Zaio en Z-org met name geïnteresseerd in de groep aangesloten chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’. In deze tussentijdse rapportage wordt op basis van de door de betrokken managers verstrekte gegevens een omschrijving gegeven van de groep aangesloten cliënten (hoofdstuk 2) en van de geleverde versus geïndiceerde zorg (hoofdstuk 3). In de rapportage is aan elke deelnemende thuiszorgorganisatie een nummer toegekend (ORG1 tot en met ORG7). Deze nummering komt overeen met de nummering gebruikt in het eerder verschenen rapport betreffende de monitor invoering van videonetwerken in de thuiszorg (Bos e.a., 2005), waardoor vergelijkingen tussen de rapportages mogelijk wordt gemaakt (althans voor wat betreft de organisaties die zowel in de jaarlijkse als in de tussentijdse peiling hebben geparticipeerd).
3
4
2. Omschrijving van cliënten die gebruik maken van videonetwerken in de thuiszorg
Vijf van de zeven thuiszorgorganisaties met een videonetwerk hebben gegevens kunnen aanleveren over de aangesloten cliënten eind november 2005. Het feit dat twee organisaties geen gegevens konden aanleveren, had te maken met het recente faillissement van één van de leveranciers, waardoor in de maand november hun videonetwerk niet functioneerde.
2.2 Wat voor soort cliënten hebben een aansluiting? In tabel 1 wordt een onderscheid gemaakt in de groep cliënten met een aansluiting op het videonetwerk, naar woonsituatie en naar het wel/niet hebben van een AWBZ-indicatie voor ‘verpleging’ of andere functies. Alle cliënten zijn thuiswonend en hebben vaak ook een AWBZ indicatie. Een uitzondering daarop vormt ORG 5, waar 90% géén AWBZ indicatie heeft. Dit betreft echter wel een organisatie met op dit moment reeds veel aangesloten cliënten. Tabel 1
Samenstelling van de groepen aangesloten cliënten naar AWBZ indicatie en woonsituatie eind november 2005 Thuiswonend N en % met N en % zonder AWBZ indicatie AWBZ indicatie
Niet thuiswonend N en % met AWBZ indicatie
Thuiszorgorganisatie
Totaal aantal aangesloten cliënten
ORG1
15
15 (100%)
0
0
ORG2
7
6 (85%)
1 (15%)
0
ORG4
Ong. 1301
Levert in de loop van januari/februari gegevens aan, vanwege software problemen
ORG5
Ong. 1351
13 (10%)
ORG6
0
Eind november waren nog geen cliënten aangesloten. Eind december zouden twee cliënten, met een AWBZ indicatie worden aangesloten.
122 (90%)
0
1
Cijfers ontleend aan interne notitie dd. 31 oktober 2005. P. Stevens “Voortgang lokaal inrichting videonetwerken voor zorg thuis”
Tabel 2 laat zien hoeveel cliënten met een indicatie voor ‘verpleging’ zijn aangesloten en hoeveel van die aangesloten cliënten een chronische ziekte hebben. Tevens is de managers gevraagd een inschatting te maken van het aantal thuiswonende chronisch zieke cliënten dat over één jaar aangesloten zal zijn. De aantallen aangesloten, thuiswonende cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’ 5
blijken op dit moment bij alle thuiszorgorganisaties nog klein te zijn. Het betreft in alle gevallen slechts een klein deel van het totale aantal aangesloten cliënten, variërend van ongeveer 4% tot 48%. De verwachting van alle thuiszorgorganisaties met een reeds langer functionerend videonetwerk is dat in de loop van 2006 veel meer thuiswonende, chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’ zullen zijn aangesloten. Tabel 2
Aantallen aangesloten cliënten eind november 2005
Totaal aantal aangesloten thuiswonende cliënten met indicatie ‘verpleging’
Totaal aantal Thuiszorg- aangesloten organisatie cliënten
Aantal aangesloten thuiswonende chronisch zieke cliënten met indicatie ‘verpleging’
Verwacht aantal aangesloten thuiswonende chronisch zieke cliënten met indicatie ‘verpleging’ over één jaar
ORG1
15
8
7
Minimaal 100 2
ORG2
7
2
2
200
ORG4
Ong. 130 1
Levert in de loop van januari/februari gegevens aan
ORG5
Ong. 135 1
12
5
200 - 250 3
ORG6
0
0
0
40
22
14
540 - 590
Totaal
287
1
Ontleend aan interne rapportage dd. 31 oktober 2005. P. Stevens “Voortgang lokaal inrichting videonetwerken voor zorg thuis” 2 Afhankelijk van technische mogelijkheden en interne reorganisatie (fusie) 3 Indien er een akkoord komt van het zorgkantoor
2.3 Wat zijn achterliggende aandoeningen? In de vragenlijst werd tevens ingegaan op de achterliggende aandoeningen van de groep thuiswonende chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’. Deze gegevens zijn terug te vinden in tabel 3. Alle vier responderende thuiszorgorganisaties hebben relatief veel cliënten met een ‘chronische somatische aandoening’ aangesloten op het videonetwerk. Bij drie thuiszorgorganisaties zijn ook relatief veel cliënten aangesloten met lichamelijke handicaps en twee thuiszorgorganisaties hebben relatief veel cliënten aangesloten met een chronische psychiatrische aandoening.
6
Tabel 3
Achterliggende aandoeningen van de groep thuiswonende chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’
Meest genoemde aandoeningen
Organisatie
Chronisch somatische aandoeningen
ORG2, ORG6, ORG1, ORG5
Terminale aandoeningen
---
Chronisch psychiatrische aandoeningen
ORG2, ORG1
Psychogeriatrische aandoeningen
ORG6
Verstandelijke handicaps
---
Lichamelijke handicaps
ORG2, ORG1, ORG5
2.4 Wat zijn redenen om een aansluiting te hebben? Ten slotte is gevraagd naar de meest voorkomende redenen om thuiswonende chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’ een aansluiting op het videonetwerk te geven (zie tabel 4). Tabel 4
Meest voorkomende redenen voor het verstekken van een aansluiting op het videonetwerk aan thuiswonende chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’
Redenen
Organisatie
Opname verpleeg- of verzorgingshuis voorkomen of uitstellen
ORG2, ORG5
Opname in een ziekenhuis verkorten Zelfstandigheid van de cliënt bevorderen
ORG6, ORG1, ORG5
Gevoel van veiligheid van de cliënt bevorderen
ORG2, ORG1, ORG5
Kosten verlagen door substitutie van zorg
ORG6
Ondersteuning van de mantelzorger van thuiswonende chronisch ORG6, ORG1 zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’ Andere redenen
ORG2
Meest genoemd zijn het bevorderen van het gevoel van veiligheid en de zelfstandigheid van aangesloten cliënten. Direct daarmee samenhangend is het bieden van ondersteuning aan de mantelzorger (allen genoemd door twee thuiszorgorganisaties). Als andere reden werd genoemd het onderhouden van contact met familie die opgenomen is in een verpleeghuis (in dat geval ‘sociale indicatie’).
7
8
3. Geïndiceerde versus geleverde zorg
In dit hoofdstuk worden de door de managers verstrekte gegevens over de feitelijke en de geïndiceerde zorg uiteengezet. Hen is gevraagd om per aangesloten, thuiswonende, chronisch zieke cliënt de volgende gegevens te verstrekken: (a) óf en welke AWBZ-indicatie de cliënt heeft (b) wat het geïndiceerde aantal uren/ minuten zorg per week is (in klassen) (c) welke zorg (‘verpleging’, ‘ondersteunende begeleiding’, ‘activerende begeleiding’, ‘persoonlijke verzorging’ en ‘screen to screen zorg’) feitelijk is geleverd. (d) hoeveel minuten zorg per week feitelijk zijn geleverd (e) hoeveel minuten zorg per week screen to screen zijn geleverd In november 2005 hadden vier van de zeven aangeschreven thuiszorgorganisaties een functionerend videonetwerk. Zoals gezegd hadden twee thuiszorgorganisaties (ORG 3 en 7) te maken met het faillissement van hun leverancier, terwijl een andere thuiszorgorganisatie (ORG 6) pas eind december de eerste twee aansluitingen zou realiseren. Op het moment van de peiling (eind november 2005) waren bij de vier organisaties die wel een functionerend videonetwerk hadden, gemiddeld per organisatie ongeveer 72 cliënten aangesloten, variërend van 7 tot ongeveer 135.
3.1 AWBZ indicaties van thuiswonende, chronisch zieke cliënten met een indicatie voor ‘verpleging’ In tabel 1 zijn de bijkomende indicaties van aangesloten, thuiswonende, chronisch zieke cliënten met een indicatie voor verpleging weergegeven. Gevraagd is naar het al dan niet geïndiceerd zijn voor ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding of persoonlijke verzorging. Uit de tabel kan worden afgelezen dat naast de indicatie voor ‘verpleging’ vooral vaak ‘persoonlijke verzorging’ is geïndiceerd. Tabel 1 Thuiszorgorganisatie ORG1 ORG2 ORG4 ORG5 ORG 6 Totaal
Bijkomende indicaties bij aangesloten, thuiswonende, chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’ eind november 2005 Totaal
Ondersteunende begeleiding 1 0
7 2
Activerende begeleiding 1 0
Persoonlijke verzorging 5 2
Levert in de loop van januari/februari gegevens aan
5
0
0
2
Eind november waren nog geen cliënten aangesloten
14
1
1
9
9
3.2 Geïndiceerde en geleverde uren zorg bij thuiswonende, chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’ Voor het berekenen van het aantal uren geïndiceerde zorg is het gemiddelde van de geïndiceerde bandbreedte per cliënt per zorgsoort berekend, opgeteld en gedeeld door het aantal chronisch zieke cliënten met de betreffende indicatie per thuiszorgorganisatie. In tabel 2 is een overzicht gegeven van het totale aantal uren zorg dat per thuiszorgorganisatie is geïndiceerd en het totale aantal uur dat feitelijk is geleverd in de maand november 2005. In de tabel is daarnaast nog onderscheid gemaakt naar het aantal uren zorg thuis en het aantal uren zorg via het videonetwerk. Waar ORG 1 duidelijk minder uren zorg levert dan is geïndiceerd, levert ORG 2 juist duidelijk meer uren zorg dan geïndiceerd. Nader beschouwd blijkt ORG 1 dicht in de buurt te zitten van de minimaal te leveren hoeveelheid zorguren (208) en ORG 2 bij het maximaal aantal te leveren uren zorg (220) (niet in tabel). Het feitelijke aantal uren geleverde zorg komt bij ORG 5 nagenoeg overeen met het gemiddelde aantal uren geïndiceerde zorg. Tabel 2
Totaal gemiddeld aantal uren geïndiceerde versus totaal aantal uren feitelijk verleende zorg
Aantal chron. zieke cliënten met Thuiszorg- AWBZ organisatie indicatie ‘verpleging’ ORG1 7 ORG2 2 ORG4 --ORG5 ORG6
5 0
Totaal aantal uren geïndiceerde zorg 275,2 169,2
Totaal aantal uren zorg thuis 191,4 178,4
Totaal aantal uren zorg via het videonetwerk 9,75 34,7
Totaal aantal uren geleverde zorg 201,2 213,9
Levert in de loop van januari/februari gegevens aan
56,6
48,5
5,75
54,3
Eind november waren nog geen cliënten aangesloten
Conclusie In veel gevallen hebben aangesloten cliënten een AWBZ indicatie. Dat geldt echter niet voor ORG 5, dat op dit moment juist een relatief groot aantal cliënten heeft aangesloten zonder AWBZ indicatie. Wel gaat het ook bij deze thuiszorgorganisatie om thuiswonende cliënten. De groep aangesloten thuiswonende, chronisch zieke cliënten maakt steeds een klein onderdeel uit van de totale groep aangesloten cliënten, variërend van ongeveer 4% tot 48% per thuiszorgorganisatie. Bij de groep thuiswonende chronisch zieke cliënten met een AWBZ indicatie voor ‘verpleging’ valt op dat de overeenkomst tussen het geïndiceerd aantal uren zorg en het feitelijk geleverd aantal uren zorg nogal verschilt per thuiszorgorganisatie.
10
Referenties
Bos, JT,. de Jongh DM, Francke AL. (2005) Monitor invoering videonetwerken in de thuiszorg. Verslaglegging van de eerste peiling. Utrecht, NIVEL. Stevens PGGJ. Voortgang lokaal inrichting videonetwerken voor zorg thuis. 31 oktober 2005.
11