Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Dr JAC. MEHLER, 1868 - 1962 door Adriaan Soeting Jacob Mehler was de zoon van de classicus Eugen Mehler (Emmerik 1826 - Zwolle 1896) 1 en Johanna Wilhelmina Wissel (geb. Vlissingen 1837). Hij werd geboren op 24 oktober 1868 te Sneek, waar zijn vader rector was van het Stedelijk Gymnasium. In 1871 verhuisde het gezin Mehler naar Zwolle, waar dr. E.Mehler een kwart eeuw rector zou zijn aan het gymnasium aldaar, als opvolger van zijn vriend en studiegenoot S.A. Naber (1828-1913), die hoogleraar was geworden in Amsterdam. Jacob zal zijn klassieke vorming genoten hebben aan het Gymnasium van zijn vader. Na het gymnasiale onderricht studeerde hij klassieke talen te Amsterdam. De colleges werden destijds nog in het Latijn gegeven. Tijdens de examens moesten de examinandi responderen in het Latijn en dus ook de Griekse teksten in het Latijn overzetten! In Amsterdam heeft Jacob Mehler als jongerejaars nog enkele van de zogeheten Tachtigers meegemaakt. Willem Kloos, geboren in 1859, deed zijn kandidaatsexamen pas in 1884 (hij had zich in 1879 voor het eerst laten inschrijven). Aegidius Timmerman, geboren in 1858, had zijn studie in 1878 aangevangen, ver voor Jacob Mehler dus, maar promoveerde slechts drie jaar voor Mehler, en Hein Boeken, geboren in 1861, promoveerde eerst drie jaar ná Jacob Mehler. Alphons Diepenbrock en Herman Gorter promoveerden in de jaren waarin Jacob Mehler student was. Aegidius Timmerman schetste in zijn boek Tim’s Herinneringen een zeer negatief beeld van de hoogleraar, bij wie Jacob Mehler zou promoveren, Prof. Naber. 2 Het beeld dat Timmerman tekende staat in scherpe tegenstelling tot wat Mehler aan zijn promotor schreef in het woord vooraf van zijn proefschrift, en wat ik hier in vertaling weergeef: “Ik kan niet nalaten te roemen die hoogste menselijkheid, waarmee gij Uw leerlingen aan U hebt gebonden, Uw ijver en welwillendheid, die ik gedurende zovele jaren heb ondervonden. Uw vriendelijkheid zal ik nooit vergeten.” Dat is geen formalistisch bedankje... Heel tragisch was, dat dr. E. Mehler vier weken na zijn 25-jarig jubileum te Zwolle, op 2 februari 1896 overleed, enige weken vóór de promotie van Jacob op 22 maart van datzelfde jaar, bij zijn vaders vriend prof. Naber. De promotie geschiedde cum laude. In zijn dissertatie, DE PLUTARCHI Q[uae] V[ulgo] F[ertur] VITA HOMERI3, schreef Jacob: Iniqua sors non tulit ut tu, care mi pater, cui prae ceteris hoc opusculum acceptum fore sperabam, sacris solemnibus interesses, quibus dissertationem meam publice defendendam susciperem. Utinam adhuc vita fruereris, ut gratias tibi persolvere hoc die mihi liceret. Plurima enim tibi debeo, ne dicam omnia. Nam singulari tua docendi ratione primum amore, quo ipse ardebas in scriptores antiquos, me imbuisti, deinde effecisti ut,
1
Zie over dr. E. Mehler, die met enige anderen de oprichter was van het blad Mnemosyne: P.C. Molhuysen en P.J. Blok, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, IV, Leiden 1918, k. 966v. 2
Door Timmerman aangeduid als Prof. N. Zie Timmermans roman Leo en Gerda (1911), waarin ‘Ramaer’ aanduiding is voor Naber. 3
Uitgegeven bij Van der Vegt en Mehler (!).
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
quod tu studium amplexus eras, id ego quoque sumerum 4. Neque unquam me paenituit quod tuo exmplo me duci passus sum. Itaque non solum vitam, sed etiam prosperam vitae institutionem tibi acceptam refero. Sed verba me deficiant, si omnia commemorare velim, quibus me adiuvisti. Nunquam frustra auxilium a te petivi, firmamque semper fiduciam collacabam in te, cum persuasum mihi esset consilium tuum bonum prudensque fore. Semper, o mitissime pater, grata memoria te prosequar, semper te colam, tui similis fieri studebo. [Het onbillijke lot heeft niet gedoogd, dat gij, - mijn geliefde vader, van wie ik hoopte dat dit werkje meer dan bij anderen in de smaak zou vallen - zoudt deelnemen aan deze plechtigheid, waarin ik mijn dissertatie zou aanbieden om die in het openbaar te verdedigen. Ach, dat ge nog genoot van het leven, zodat ik U de dank kon betonen die mij op deze dag past. Want ik ben U zeer veel verschuldigd, om niet te zeggen: alles! Want door de uitzonderlijke wijze van uw onderricht hebt U in eerste instantie mij doordrongen van de liefde voor de oude schrijvers, waarvoor U zelf ook in enthousiasme brandde, en vervolgens hebt U bewerkstelligd dat ook ik de studie zou kiezen, waaraan gij U volledig wijdde, en nooit heb ik berouw gehad dat ik mij door uw voorbeeld heb laten leiden. Ik dank daarom U niet alleen het leven, maar ook het zegenbrengende levensonderricht dat ik heb genoten. Woorden ontbreken mij echter, als ik alles waarmee gij mij hebt geholpen, zou willen memoreren. Nooit heb ik U vergeefs om hulp gevraagd en ik stelde steeds een vast vertrouwen in U, daar ik was overtuigd dat uw raad goed zou zijn en van ervaring getuigde. Altijd zal ik U, lieve vader, in dankbare herinnering, altijd zal ik U in ere houden en ik zal ernaar streven, te worden als U.] Nog in hetzelfde jaar 1896 werd J. Mehler benoemd aan het gymnasium te Zwolle, mogelijk in de vacature die ontstaan was bij het overlijden van zijn vader. Een jaar later werd hij benoemd aan het gymnasium te Doetinchem. Daar waren veel leerlingen, die verbleven in het jongensinternaat ‘Ruimzicht’. 5 Ook in Doetinchem bleef Mehler slechts korte tijd. In 1897 werd hij benoemd tot leraar aan het Stedelijk Gymnasium te Amsterdam, het latere Barlaeusgymnasium, aan de Weteringschans. Hier was J.D. Meerwaldt leerling van Mehler gedurende de cursus 1902-1903. In 1960 zou dr. Meerwaldt zijn dankbaarheid jegens Mehler uiten in een artikel waarin hij diens persoonlijkheid bijzonder goed belichtte.6 Ik citeer hieruit een zin, die mij uit het hart gegrepen is: “Wat Mehler van jongsaf heeft gekenmerkt, is een in zo gelukkige harmonie samengaan, als men zelden aantreft, van alle qualiteiten van practisch onderwijsman en van die andere, welke in ruimer zin de voor later onvergetelijke ‘leermeester’ van iemand maken: de leraar aan wie, deels door zijn methodische aanpak van alle dingen, groot of klein, deels door zijn met indringend begrip beleven van wat een klassieke tekst maar kan brengen, men voor een deel zijn geestelijke vorming te danken heeft.” 4
Drukfout voor sumerem.
5
Jongens wier ouders in Indië verbleven, of jongens van veelal onbemiddelde ouders die door een beurs in staat gesteld werden te Doetinchem gymnasiaal onderwijs te volgen om vervolgens theologie te studeren aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, vonden onderdak in het internaat ‘Ruimzicht’. 6
‘Dr J.Mehler en het onderwijs in de Klassieke Talen’, verschenen in Brill’s Uitgaven voor Gymnasiaal, Middelbaar en Uitgebreid Lager Onderwijs, Leiden 1960. Dit artikel is opgenomen in de posthume editie van Mehlers Woordenboek op Xenofons Anabasis, Leiden 1963, pp. II - V.
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Mehler bleef drieëntwintig jaar leraar te Amsterdam, tot 1920. Na een tweejarig conrectoraat te Zaandam werd hij in 1922 conrector van het Baarns Lyceum, tot zijn pensioen op bijna zeventigjarige leeftijd, 1 januari 1938. Dr. J.C. Bruijn, Rector van het Vossiusgymnasium te Amsterdam, zelf oud-leerling van Mehler, schreef in het Handelsblad bij de zeventigste verjaardag van Mehler, editie 23 oktober 1938: “Zoo moge hij het mij dan thans vergunnen, de tolk te zijn van de bewondering, die zijn vakgenooten voor hem gevoelen, bewondering voor zijn groote kennis, zijn voortreffelijke publicaties, en voor de moreele en geestelijke kracht, waarmede hij ondanks de vele zorgen, die zware schaduwen op zijn leven hebben geworpen, 7 zijn weg is gegaan, alsof die zorgen er niet waren.” Mehler zou niet op zijn lauweren gaan rusten. Hij werd leraar aan het Amsterdams Avondlyceum en zou dat tot ver na de oorlog blijven. Privé-lessen gaf hij in de kamer, die hij huurde aan de Amstelveenseweg te Amsterdam. Zelf heb ik een jaar van Mehler les gehad als leerling van het Avondlyceum en drie jaren heb ik privé-onderwijs genoten. Als leraar was hij onvergelijkelijk. Uitermate behulpzaam, maar ook bijzonder nuchter en zakelijk. 8 Je wist ’t, of je wist ’t niet, geen gezeur. Je had je zaken te kènnen. Als ik al eens voorstelde een van de vele boekjes aan te schaffen, die in omloop waren met woorden en idioom van een bepaalde auteur, mopperde hij: “Al die boekies, wat heb je daar nu aan!” Ik moest vertálen, en de woorden die in de vertaling voorkwamen memoriseren, mèt de woorden die hij daarbij dicteerde. En die had je maar te kennen! Zijn vertalingen waren uiterst trefzeker. Zoals hij vertaalde kòn ’t gewoon niet anders. Nooit heb ik hem zien aarzelen of zien zoeken naar de betekenis van een woord. Of we nu Plutarchus lazen of een der Tragici, hij las de teksten of die in zijn moedertaal geschreven waren. In 1960 en 1962 - hij was toen resp. 92 en 94 jaar oud - deed hij in het blad Hermeneus verslag van zijn lectuur van Griekse werken: de veertien boeken van het epos Tà meth’ Hómèron (Posthomerica), 9 en het gedicht Lukóphronos Alexándra.10 Wat ik als leerling niet wist, maar later te weten kwam, was, dat dr. Mehler bijzonder geestig kon zijn. Dat blijkt uit zijn bijdragen aan het blad Hermeneus. Aan een vriend schreef hij bij diens verjaardag een Carmen gratulatorium, een gedicht ter felicitatie:1 1 “Salve, fide mi sodalis, annus novus tibi talis sit ut optas et sperasti” etc., (Gegroet, mijn trouwe vriend, moge het nieuwe jaar zo zijn als je wenst en gehoopt hebt), waarin de regel: “Bibe, ut soles, tua πικρα!” (Drink, zoals je gewend bent, je “pikra”). 7
Zijn vrouw, mevrouw Johanna Jacoba Mehler-Stroker, was destijds ernstig ziek, A.G.S.
8
Nooit zal ik de ‘les’ vergeten die hij mij gaf, in feite een scherpe terechtwijzing: ik had onder zijn leiding ter voorbereiding van het Staatsexamen zes boeken uit Vergilius’ Aeneis gelezen. Ik liet mij aan mijn leraar ontvallen: “Als ik nu bij de aanmelding voor het examen de andere zes boeken als te hebben gelezen opgeef, dan krijg ik op het examen een stukje, dat ik al gelezen heb.” Waarop Mehler antwoordde: “Dus jij wilt predikant worden door middel van bedrog!” 9 10 11
‘Quintus Smyrnaeus’, Hermeneus, 33 (1961) 34-41. ‘Lykofroon’s Alexandra’, Hermeneus 33 (1962) 97-104. Opgenomen in Hermeneus, 8 (1935) 17.
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
Het laatste woord in Griekse letters, met daarbij een noot: “Genus potionis olim celebratissimum in Hollandia” (een drankje dat in Holland vroeger zeer geliefd was) [pikrá dus in de zin van ‘bittertjes, glaasjes jenever met bittere smaak’, als letterlijke vertaling van het Nederlands: het Griekse pikros betekende onder andere ‘scherp, bitter van smaak’, AGS]. Mehlers eerste bijdrage aan Hermeneus was, naar ik veronderstel, een reactie op het allereerste artikel in dat blad. De eerste jaargang van Hermeneus begon september 1928 en opende met een artikel van prof. W.E.J. Kuiper, ‘Twee Nugae van Catullus’ [Nugae = versjes, eigenlijk: beuzelarijen, literaire grapjes, AGS]. Het artikel handelde over de Carmina XIII en III van Catullus. Kuiper stelde, dat je bij een vertaling “de kleine bekoorlijkheden van zoo’n versje” in het Hollands moest weergeven. Ik citeer: “Men mag zich niet tevreden stellen met een bekentenis van onvermogen, om zich zoodoende de moeite te besparen. Vertalen, zoo goed als men kan, is ten slotte de eenige manier, om zich ten volle rekenschap te geven van de waarde van het origineel.” Kuiper gaf zelf een vertaling waarin hij de dichterlijke waarden zo goed mogelijk tot hun recht liet komen. In dezelfde, eerste, jaargang, bood Mehler een vertaling van Catullus’ Carmen II, ... op rijm! - “Ach, musje zo zoet, door m’n liefje verwend, Die haar uitverkoren speelgenoot bent, Die rust aan haar borst en haar zonder respijt Vol drift in de lokkende vingertop bijt”, etc. In de achtste jaargang gaf Mehler op dezelfde wijze een ‘vertaling’ van Carmen XIII, waarvan ik hier de eerste regels weergeef, na de overkomstige regels van Kuiper uit de eerste jaargang: Kuiper: - “Dineeren zul je fijn, Fabullus, bij mij Al binnen zeer kort, als de goden ’t geven, Wanneer je meebrengt, maat, een fijn, copieus Diner (en niet vergeet je mooie meisje) En wijn èn zout en al je guitigheden.” Mehler: - “Wanneer de goden jou genadig zijn, Fabullus, Dan krijg je eerstdaags een fijn dineetje bij Catullus; Maar breng een lekker maal, vooral niet te klein, Dan mee, en ook een aardig meisje, een kruikje wijn En wat je verder maar aan scherts en pret kunt vinden.” Onder het gedicht van Catullus gaf Mehler op dezelfde wijze een vertaling op rijm van het gedicht van Tibullus, IV,4. In de eerste jaargang van Hermeneus bood Mehler uitvoerige ‘Fragmenten uit een bewerking van Plautus’ Mostellaria’ [Mostellaria = Spookhuis], weer op rijm. ’n Bijzonder geestig stuk, dat in Mehlers geestige vertaling zó op ’t toneel gebracht zou kunnen worden!
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2010. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
In het bovengenoemde Woordenboek op Xenofons Anabasis is een bibliografie van J. Mehler opgenomen op pagina V en VI.12 Zijn naam zal verbonden blijven aan het Woordenboek op de gedichten van Homèros, in de wandeling het Mehler-woordenboek geheten. Zijn vader E. Mehler had in 1892 de eerste druk vervaardigd, maar daarbij was zoon Jacob al behulpzaam geweest. De latere drukken zijn door Jacob Mehler verzorgd. Voor de tiende druk, verschenen in 1958, had hij nog weer nieuwe Engelse literatuur geraadpleegd. Belangrijke uitgaven van zijn hand zijn verder: P. Vergili Maronis Bucolica et Georgica, uitgegeven en van aantekeningen voorzien door dr. J. Mehler, Leiden 1950, en de Aeneis, naar de bewerking van prof. dr. J. van der Vliet, opnieuw uitgegeven en van aantekeningen voorzien door dr. J. Mehler, Leiden 19524. Dr. J.D. Meerwaldt berichtte in het bovengenoemde artikel ‘Dr J. Mehler en het onderwijs in de klassieke talen’ “dat van Dr. J. Mehler’s Aeneis-editie met commentaar een geheel en al nieuwe bewerking ter perse zal gaaan, een bewerking die verschijnen zal in het 92ste levensjaar van de auteur”. Hij bleef attent voor en leefde mee met zijn oud-leerlingen. Toen ik slaagde voor mijn kandidaatsexamen stuurde Mehler mij een gelukwens; hij had het bericht in de Nieuwe Rotterdamse Courant gelezen. Tot op hoge leeftijd bleef Mehler studeren en publiceren, ondanks een slechter wordende gezondheid. In 1956 schreef hij mij “Met mijn gezondheid gaat het niet geheel naar wens, maar klagen mag ik niet”. In mei 1957 moest hij een oogoperatie ondergaan. In 1958 schreef hij: “Daarna kon ik met behulp van een leesbril mijn werk weer voortzetten, maar de bril voldoet mij niet geheel”; maar “ik kan weer lezen en werken”. 24 Mei 1962 mocht ik zijn laatste brief aan mij ontvangen. 11 November 1962 overleed hij in zijn woning aan de Waldeck Pyrmontlaan te Baarn, in de leeftijd van 94 jaar.
12
Hieraan ontbreekt Mehlers bewerking van Latijnsche Oefeningen voor de middelste klassen der Gymnasia, door W. de Jonge, tweede druk herzien door J.Mehler, Groningen 1903.