Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2009. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
‘Een stilleven van een romer ende een witte-brootsbol’. zeventiende-eeuw se schilderkunst van de Lage Landen
Schilderijbenamingen
in
de
Marijke Mooijaart (Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Leiden) [233] 1. Schilderijbenamingen T oen de schilderkunst in de Nederlanden in de zeventiende eeuw een enorm e vlucht nam en nieuwe voorstellingen in zwang raakten, ontstonden er vanuit gelegenheidsbenam ingen voor individuele schilderijen ook nieuwe woorden of nieuwe betekenissen bij bestaande woorden als genrebenam ing. Stilleven, ontbijtje en vanitas horen tot de bekendste. Van een system atische beschrijving daarvan is in het W NT geen sprake, hoewel er zeker in het totale tekstm ateriaal van dat woordenboek veel nuttige inform atie is te vinden. Hieronder gaan we op zoek naar de gegevens die nodig zijn voor een adequate historisch-lexicografische beschrijving van deze drie term en. W e beperken ons daarbij tot de zeventiende-eeuwse (of iets jongere) benam ingen; m oderne term en zijn im m ers niet altijd historisch (Chong 1999: 11). Onze vragen vooraf zijn: welke bronnen gebruiken we en hoort dit woord in een woordenboek thuis? 1 2. Bronnen Allereerst hebben we de historische vakliteratuur over de schilderkunst zelf, zoals het hier geraadpleegde Schilder-Boeck van Van Mander (Van Mander 1604), Van Hoogstraetens Inleyding (Van Hoogstraten 1678) en De Lairesses Groot Schilderboek (De Lairresse ed. 1712). Hier kunnen we behalve gebruiksvoorbeelden interessante feitelijke inform atie over de inhoud van de woorden vinden. Daarnaast zijn er algem ene, bijvoorbeeld literaire teksten, waarin de [234] schilderkunst m eer toevallig ter sprake kom t; daartoe biedt het W NT m et z’n 1,7 m iljoen citaten een goede ingang. Problem atisch m aar rijk en inform atief zijn de boedelinventarissen en vergelijkbare opsom m ingen van goederen. Problem atisch om dat de talige context beperkt is: er is geen zinsverband dat helpt bij de interpretatie; rijk om dat ze een enorm e diversiteit aan voorwerpen bevatten die we elders niet aantreffen. Bovendien zijn bij boedelinvenarissen datering en lokalisering vaak m ogelijk, terwijl inform atie over de (voorm alige) eigenaar het gem is aan context althans gedeeltelijk com penseert. Voor deze bijdrage gebruikten we het m ateriaal uit drie zeventiende-eeuwse inventarissen: Prijzenlijst loterij Delft (Delft 1614), Boedelinventaris Orlers (Orlers 1640) en Boedelinventaris De Leeuw (De Leeuw 1660). Verder is er veel te halen bij de Getty Provenance Index (GPI) op cd-rom (1996), waarin een groot aantal boedelinventarissen is opgenom en. En natuurlijk beschikten we over secundaire inform atiebronnen, waarvan Chong (1999) de belangrijkste was. 3. Beeldgenre of niet? Vervolgens m oeten we bepalen in welke gevallen de schilderijbenam ing ook werkelijk een genrebenam ing is. Niet alleen is dat kunsthistorisch een relevante vraag m aar ook is het een voorwaarde voor opnam e in een woordenboek dat een woord een categorie benoem t, en geen gelegenheidsvorm ing is. Schilderijbenam ingen volgen m eestal een bekend m etonym isch patroon dat het schilderij noem t naar de afbeelding erop. De benam ingen en beschrijvingen uit de boedelinventarissen leveren talloze voorbeelden van dergelijke iconografische benoem ingen. De nam en van de schilderijen zijn dan identiek aan het woord voor het afgebeelde, zoals een W aterval (Orlers 1640) of een boeren bruyt (Delft 1614). Deze hebben als schilderijbenam ing niet de status van woordenboeklem m a en ze zullen in een woordenboek dan ook hoogstens als bijzondere toepassing worden genoem d. Een zuivere een-op-een-relatie tussen het afgebeelde en de benam ing is er echter lang niet altijd. De benam ing kan naar een karakteristiek onderdeel verwijzen, bijvoorbeeld als een ruïne een schilderij benoem t waarop een ruïne, water, bom en en personen te zien zijn, of een sam envattende karakterisering te geven, zoals bij winter of ontbijt(je). Uit de keuze van dergelijke benam ingen kan al een notie van het bestaan van beeldcategorieën blijken. Hoe m inder voorspelbaar de relatie tussen naam en afbeelding en dus hoe conventioneler de naam , hoe m eer er sprake is van een genrebenam ing. W e gaan dan richting vakterm . Vakterm en zijn weliswaar als categorie niet exact te definiëren en evenm in precies te scheiden van algem ene woorden, toch wordt hun een aantal specifieke eigenschappen toegeschreven (Béjoint 1988: 355): [235] -
zij zijn (doorgaans) m onoseem , d.w.z. ze hebben niet m eer dan één betekenis;
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2009. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
-
zij kom en in gespecialiseerd taalgebruik voor; zij verwijzen naar gespecialiseerde concepten.
In grote trekken geven deze eigenschappen het onderscheid m et de algem ene woordenschat weer, ook al valt op elk ervan af te dingen. In de praktijk van de schilderijbenam ingen hebben we niet veel aan het criterium van de m onosem ie, om dat ook zorgvuldig kunsthistorisch onderzoek niet altijd de precieze inhoud van bepaalde benam ingen kan vaststellen. Het is vooral het voorkom en in gespecialiseerd taalgebruik en de verwijzing naar gespecialiseerde concepten dat erop wijst dat we m et een vakterm te m aken hebben. Voor we dat illustreren m et enkele concrete gevallen, stellen we ons nog de vraag of gram m aticale eigenschappen een criterium kunnen zijn voor het genreaanduidende karakter van de schilderijnaam . Aangezien schilderijen objecten zijn, hebben zij voorwerpsnam en, en deze kunnen door een onbepaald lidwoord worden voorafgegaan en een m eervoud vorm en, ook als het woord in de oorspronkelijke toepassing een abstract of collectief begrip of een eigennaam was. Als schilderijnaam is het gebruik van het onbepaald lidwoord daarbij dus m ogelijk: een boerenverdriet en een Daphne vinden wij beide in de Prijzenlijst loterij (Delft 1614). Toch kan m en niet, zoals Falkenburg (1997: 156, noot 50) suggereert, dit onbepaalde lidwoord opvatten als indicatie voor de status van afzonderlijke beeldcategorie. In feite is er slechts sprake van een lexicale categorie. Er wordt verwezen naar een object dat telbaar is, en waar er in principe m eer van kunnen zijn. Pas de frequentie en andere factoren kunnen bepalen of er van een natuurlijke (werkelijke, schilderkunstige) categorie sprake is. Een tweede gram m aticale bijzonderheid die sam enhangt m et de m etonym ische benoem ing van schilderijen is de m ogelijkheid tot verkleining. Zo zal m en maneschijn in de oorspronkelijke toepassing niet verkleind vinden, m aar als aanduiding van een schilderij wel: 1 slegt maneschijntie (De Leeuw 1660: 204). In het geval van de schilderijen is een verkleinwoord niet zelden am bigu, want de verkleining kan zowel betrekking hebben op het schilderij als voorwerp (het verwijst dan naar een schilderij van klein form aat) als op de afbeelding op het schilderij (het afgebeelde object is klein). Vandaar de am biguïteit van woorden als een scheepken (Delft 1614, nr. 19) en een W aterken (Orlers 1640: 17a): zijn dit kleine schilderijen m et resp. een schip en een water, of schilderijen m et een klein schip en een klein water (in de betekenis ‘waterplas’)? In andere gevallen vinden we voor de interpretatie van het verkleinwoord steun bij de grondwoorden, nam elijk als zo’n woord naar een begrip verwijst waarbij verkleining m inder aannem elijk is. Een voorbeeld is het al genoem de 1 slegt maneschijntie, een volgend geval een W interken [236] ende Somerken (Orlers, 1640: 17b). Als verwezen wordt naar de afbeelding is verkleining bij deze woorden op zijn m inst ongebruikelijk, het zal hier zeker om schilderijen van klein form aat gaan. Ontbijt en ontbijtje kom en afwisselend voor (Chong 1999: 36, noot 2). Zeker is dat ook dim inutiefvorm ing geen evidente aanwijzing is voor een schilderijgenre. Ondoorzichtigheid en vakterm eigenschappen zijn dus eerder aanwijzingen voor het bestaan van genres dan gram m aticale kenm erken. W e zullen dit hieronder illustreren aan de hand van drie woorden: zowel de benam ing voor schilderijen van het genre dat wij nu als ‘stilleven’ beschouwen als benam ingen van ondersoorten daarvan. Hierbij kom en ook de eerder besproken aspecten van de naam geving van schilderijen aan bod, evenals de andere ingrediënten voor een lexicografische beschrijving, te weten herkom st, datering en betekenis. 4. Stilleven, ontbijt(je), vanitas Nadat een com positie van bewegingloze voorwerpen en het schilderij dat dit afbeeldt al in 1630 door Huygens werd getypeerd in het Latijn (Chong 1999: 15), ging m en dit genre m idden zeventiende eeuw in het Nederlands beschrijven m et verbindingen als stilliggend leven (1650) (Chong 1999:12), stilstaand leven (1667) (W NT VIII, 1746), stilstaande dingen (1662 en 1663) (W NT XV, 1710) en stille huishouding (1740) (W NT VI, 1274). Net als in de sam enstelling stilleven, die in dezelfde tijd ontstond, heeft het woord leven in deze beschrijvingen naar het lijkt niet de betekenis ‘leven’ in tegenstelling tot ‘dood’ – een betekenis die naast stil en stilstaand etc. weinig logisch is. Eerder m oeten we denken aan leven in de zin van ‘werkelijkheid’, ‘natuur’; ze kan zich ontwikkeld hebben vanuit de betekenis ‘levende zaken/wezens’ of wel ‘werkelijke, reële zaken/wezens’. Deze betekenis kwam vaak voor in de context van de beeldende kunst, o.a. in de verbinding (schilderen) naar het leven ‘naar de levende persoon, naar de zaak zelf, en niet naar een afbeelding’ (W NT VIII, 1746). Vergelijk ook zeventiende-eeuws zo groot als het leven en m odern N ederlands levensgroot; zie ook Engels life-size. Een voorbeeld uit een van de boedelinventarissen luidt: een Mandeken met Bloemen naert leven (Orlers 1640: 17b). Het gebruik van leven in deze betekenis is te plaatsen in contexten waarin het getrouw afbeelden van de werkelijkheid aan de orde was. Niet alleen bij het kunstkopende publiek m aar ook in
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2009. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
de zeventiende-eeuwse kunstbeschouwing was de exacte im itatie van de werkelijkheid im m ers een van de onderwerpen van discussie. Zie bijvoorbeeld Van Hoogstraeten (1678). Als schilderijbenam ing kunnen genoem de verbindingen m isschien als vakterm opgevat worden, dit is te m eer het geval m et het kortere stilleven, dat de standaardterm werd, zowel in de betekenis ‘com positie van niet bewe- [237] gende objecten ter afbeelding’ als ‘schilderij m et een dergelijke afbeelding’ (zie ook W NT XV, 1707-08, voor deze twee betekenissen). Mogelijk is stilleven verkort uit stilstaand of stilliggend leven, m aar het kan ook een sam enstelling van stil en leven zijn. De oudste vindplaats in ons onderzoek dateert uit 1648 en kom t uit een Am sterdam se boedelinventaris (vriendelijke m ededeling J.M. Montias), de daaropvolgende uit 1650, 1657 (Chong 1999: 15), 1661 en 1673, eveneens uit Am sterdam se boedelinventarissen. De laatstgenoem de luidt: Een stilleven van een romer ende een witte-brootsbol (GPI N-2045). Vervolgens worden de voorkom ens frequenter. In 1678 noteert Van Hoogstraeten het woord als bekende schildersterm : Echter staet dit vast, dat hoe overaerdig eenige bloem en, vruchten, of andere stillevens, gelijk wy ’t noem en, geschildert zijn, deeze Schilderyen evenwel niet hooger, als in den eersten graed der konstwerken m oogen gestelt worden (Van Hoogstraten 1678: 87). D e form ulering deeze schilderyen in dit citaat verraadt de opvatting van stillevens als (beeld)categorie door als groep ernaar te verwijzen. Dit wordt bevestigd door de uitspraak over de lage status ervan als kunstwerk – het m oet dan om een erkende categorie gaan. Duidelijker nog vindt m en dat categoriebewustzijn bij De Lairesse (1712: 259), die het woord als generieke term gebruikt en spreekt over het stilleven in de betekenis ‘de categorie van de stillevens’. Hoewel in de oudere citaten uit de boedelinventarissen dergelijke expliciete uitingen per definitie ontbreken, valt niet uit te sluiten dat ook daarin m et stilleven al naar een m in of m eer bekende categorie schilderijen wordt verwezen, overigens zonder dat deze scherp afgebakend hoefde te zijn. De verdere geschiedenis van stilleven bevestigt de status als vakterm die ook in de algem ene taal bekend is, en door verschillende ons om ringende talen is geleend (Van der Sijs 1998: 53-55). De zogenaam de ‘stilstaande dingen’ op de stillevens kunnen voorwerpen van verschillende aard zijn. W e vinden beschrijvingen als 1 schilderije, daerin een roemer, daerin een druyf hangt (De Leeuw 1660: 206), een rechtstreekse beschrijving van de afbeelding. Daarnaast bestaan collectieve benam ingen voor bepaalde arrangem enten van voorwerpen, zoals het bekende ontbijt, banket, bloempot en fruytagie (Chong 1999: 37). Bij Orlers treffen we als voorbeeld van ontbijt o.a. aan: een groot Inbyten, een Boeren Inbyten (Orlers 1640: 18b). De voorstellingen waarnaar deze term verwijst zijn in zekere m ate conventioneel en zullen dus m inim aal bepaalde elem enten bevatten: bij een ontbijt hoort brood, zoals bij een banket een gerecht, in beide gevallen m et serviesgoed geplaatst op een gedekte tafel. Toch bewijzen deze woorden op zichzelf niet dat ontbijt of ontbijtje als beeldcategorieën werden gezien, [238] zom in als een woord als rivierlandschap of zomertafereel, ook sam envattende, karakteriserende benam ingen, dat noodzakelijkerwijs zouden doen. Ook de verkleinvorm (die overigens weinig system atisch voorkom t zoals ook Chong (1999: 36, noot 2) constateert) is in dat opzicht niet relevant. W el wijzen kunsthistorische gegevens op het bestaan van het genre. Net als stilleven en vanitas is ontbijt een gangbare term geworden, m aar wel in gewijzigde vorm : m isschien om dat het beeldgenre m inder bekend was en ontbijt bovendien in de algem ene taal een andere hoofdbetekenis had (en heeft), werd de naam ontbijtstuk. Het tweede elem ent expliceert dat het om een schilderij gaat. Een categorie waarbij de relatie tussen de afbeelding en de naam van bijzondere aard is, is de vanitas. H et gaat om schilderije n waarop, vaak naast diverse andere voorwerpen, vergankelijkheidssym bolen zijn opgenom en. Het woord is het Latijn vanitas dat ‘leegte’, en vandaar ‘ijdele schijn’, ‘onbelangrijkheid’ betekent. Men neem t aan dat de bijbeltekst uit Ecclesiastes 1:2 in de Vulgaat hieraan ten grondslag ligt, die luidt: ‘Vanitas vanitatum , et om nia vanitas’, of, in de woorden van de traditionele Nederlandse vertalingen: ‘IJdelheid der ijdelheden! Alles is ijdelheid!’ (Prediker 1:2). Er bestond reeds een lange traditie van het uitbeelden van doodssym bolen, zoals in de eerste plaats de schedel en verder de zandloper, een uitgaande of opgebrande kaars, m uziekattributen etc. De dikwijls beschrijvende, doorzichtige benam ingen van dergelijke schilderijen noem en in de eerste plaats de doodskop. Zie bv. Een schilderye van een dootshoot op paneel in herdde lysten, Antwerpen 1574 (SAA 465 fo 64-67; Hendrickx 1997 geciteerd naar m ededeling van de auteur) en Een stuck met een dootshooft en een silvere schael daerin (...) (1682, GPI N-3104). Mogelijk verwees m en m et de naam doodshoofd op zeker m om ent ook naar de categorie schilderijen m et doodssym bolen. Beschrijvingen noem en som s ook de boodschap als zodanig, bv. in Een vrouwtje, verbeeldende de kortheijd des tijds en ijdelheit vandien (1724, GPI N-1157) – al in 1644 wordt ijdelheid
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2009. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
in een item genoem d – of Een schilderij vant overdenkende des doots (1673, GPI N-3160). Of het woord ijdelheid in de eerstgenoem de beschrijving rechtstreeks refereert aan de bijbeltekst in de Prediker is niet m et zekerheid te zeggen. De ons bekende vertaling werd m idden zestiende eeuw door de katholieke, bij de Vulgaat aansluitende vertalingen gehanteerd (zoals de Leuvense bijbelvertaling uit 1548) en raakte pas door de Statenvertaling van 1637 ook in gereform eerde kring bekend. Maar ook buiten die context was het woord in de zeventiende eeuw in de betekenis ‘lege, ijdele schijn’ gangbaar. Voor de uitdrukking van het vergankelijkheidsbesef waren uiteraard m eer benoem ingsm ogelijkheden. In de schilderijnam en speelt ook de spreuk Memento mori ‘gedenk te sterven’ een rol. Een schilderij kon eenvoudigweg als een (schilderij) memento mori aangeduid woorden; zie de item s uit 1673 en 1675 in de GPI, respectievelijk N-4591 en N-3868. [239] Het benoem en van schilderijen m et (woorden uit) al of niet Latijnstalige spreuken kan verklaard worden uit de relatie van de schilderkunst m et de em blem ataliteratuur, waar afbeeldingen altijd vergezeld gingen van een spreuk. N iet helem aal duidelijk is of weergave van de tekst zelf op het schilderij, hetzij als toevoeging, hetzij als integraal onderdeel van de voorstelling, een belangrijke rol heeft gespeeld in de naam geving. In verschillende vanitasschilderijen vinden we het woord Vanitas of zelfs de hele bijbeltekst als onderdeel van de voorstelling; zie bv. stillevens van De Heem (1629) en Bailly (1651) (resp. nrs. 15 en 1 in IJdelheid der ijdelheden 1970). (Ook Memento mori kwam op afbeeldingen voor.) Beknoptheid en hanteerbaarheid, gevoegd bij de bijbelse status, hebben er m isschien toe bijgedragen dat de naam vanitas het kon winnen van andere zinaanduidende benam ingen. Uniek in de naam vanitas(-schilderij) in de reeks schilderijbenam ingen die m in of m eer geconventionaliseerd zijn, is niet het sam envattende of typerende karakter; dat vindt m en im m ers ook in ontbijt of banket, en, op een iets ander niveau, in stilleven. Vanitas is de enige benam ing waarin de intentie of de tweede laag van het schilderij expliciet en exclusief wordt uitgedrukt, nam elijk de conventionele notie dat de ons om ringende dingen slechts ijdele, vergankelijke zaken zijn, m et niet in het woord uitgedrukt de boodschap dat m en zich om zijn geestelijke welzijn m oet bekom m eren. Een vroege schilderijaanduiding m et het woord vanitas ontlenen we aan een Antwerpse boedelinventaris uit 1583 (Hendrickx 1997 geciteerd naar m ededeling van de auteur): Een stuck schilderye op doeck van vanitas in lysten (SAA 1173 f° 176 e.v.). De daaropvolgende dateert van 1631 (GPI N-1652), m aar pas na 1652 treffen we m eer voorkom ens aan. Van enige vertrouwdheid m et de term getuigt al de om schrijving uit 1669: Een heel kleijn vanitasje op een plaetje (GPI N-54). De term vanitas heeft weliswaar een breed scala aan stillevens benoem d (Chong 1999: 13), m aar is toch specifiek genoeg om als vakterm beschouwd te worden. Opm erkenswaard is nog dat in de aanvang bij de naam geving van het vanitasschilderij geen relatie m et het stilleven wordt gelegd. Volgens latere opvattingen was deze categorie een subcategorie van het stilleven; zie bv. De Lairesse, die de vanitas beschrijft als ‘een ander soort van Stilleven’ (ed. 1712: 266), en vergelijk ook de jongere sam enstelling vanitasstilleven. In de zestiende en zeventiende eeuw echter hadden deze beeldcategorieën nog geen duidelijke relatie. Ook de chronologie – de benam ing vanitas ging vooraf aan stilleven – wijst op andere hiërarchische verhoudingen dan die wij nu hanteren. Al m et al leveren deze schilderijbenam ingen voorbeelden van verschillende soorten relaties tussen afbeelding en naam en van verschillende gradaties van doorzichtigheid. Gevoegd bij het vakterm karakter van de nam en, kunnen dit [240] aanwijzingen zijn voor categoriale noties die bij de naam geving bestonden of in het gebruik zijn gaan ontstaan. Noot 1 Delen van deze bijdrage zijn eerder, in een andere vorm, gepresenteerd op het Colloquium Art for the market: Inertia and Innovation in Painting in the Low Countries during the Sixteenth and Seventeenth Centuries, Middelburg, 10-12 december 1998 .
Bibliografie Béjoint, Henri (1988), ‘Scientific and Technical Words in General Dictionaries’, in: International Journal of Lexicography 1, 354-368. Chong, Alan (1999), ‘Wat onder de naam van stilleven begrepen is’, in: Alan Chong & Wouter Kloek (red.), Het Nederlandse stilleven 1550-1720. Zwolle, Waanders, 11-37. Delft 1614 = Lijst van prijzen van een loterij te Delft in 1614. Doctoraalscriptie van R. Kosse, Utrecht 1992. Geciteerd
Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2009. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord
naar Falkenburg 1997, 132; bronvermelding op. cit. noot 44, 155-156. Falkenburg, R.L. (1997), ‘Onweer bij Jan van Goyen. Artistieke wedijver en de markt voor het Hollandse landschap in de 17de eeuw’, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 48, 117-161.
Falkenburg, R.L. [et al.] (ed.) (2000), Kunst voor de Markt-Art for the Market 1500-1700. Zwolle, Waanders. (Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 1999, Deel 50.) Geschildert tot Leyden anno 1626 (1977). Tentoonstellingscatalogus, 18 november 1976-9 januari 1977. Leiden, Stedelijk Museum ‘De Lakenhal’. GPI: Getty Provenance Index, The (1996), Cumulative edition on CD-ROM. Contributors’ Version. Los Angeles, The Getty Information Institute. Hendrickx, B. (1997), Het schilderijenbezit van de Antwerpse burger in de tweede helft van de zestiende eeuw: een socio-economische analyse. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling. Leuven, Katholieke Universiteit Leuven. Hoogstraeten, Samuel van (1678), Inleyding tot de hooge schoole der Schilderkonst. Rotterdam, Fransois van Hoogstraten. IJdelheid der ijdelheden. Hollandse Vanitas-voorstellingen uit de zeventiende eeuw (1970). Tentoonstellingscatalogus, 26 juni-23 augustus 1970. Leiden, Stedelijk Museum ‘De Lakenhal’. Jongh, E. de (1995), ‘De interpretatie van stillevens: grenzen en mogelijkheden’, in: Kwesties van betekenis. Thema en motief in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw. Leiden, Primavera Pers, 129-148. Lairesse, Gérard de (ed. 1712), Groot Schilderboek, waarin de Schilderkonst in al haar deelen grondig werd onderweezen. Twee delen. Amsterdam, Hendrik Desbordes. De Leeuw 1660 = Boedelinventarislijst van Cornelis de Leeuw, boekhandelaar, drukker en musicus, 1660. Bijlage A bij: J.W. Enschede, ‘Cornelis de Leeuw’, in: Tijdschrift der Vereniging voor Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis. Deel 7, Amsterdam (1904), Dl. 1, 89-148, Dl. 2, 157-232; inventarislijsten 201-208. Mander, Karel van (1604), Het Schilder-Boeck. Haarlem, Paschier van Wesbusch. Orlers 1640 = Boedelinventarislijst door Jan Orlers, burgemeester van Leiden, van zijn eigen boedel, 1640, in: Tentoonstellingscatalogus Geschildert tot Leyden anno 1626, Leiden (Stedelijk Museum De Lakenhal), 19761977, bijlage III, 17-18. Sijs, Nicoline van der (1998), Geleend en uitgeleend. Amsterdam, Contact. WNT = Het Woordenboek der Nederlandsche Taal op cd-rom (2003). Den Haag, Sdu Uitgevers; Leiden, Instituut voor Nederlandse Lexicologie.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in: Fons Moerdijk, Ariane van Santen en Rob Tempelaars (red.), Leven met woorden. Opstellen aangeboden aan Piet van Sterkenburg bij zijn afscheid als directeur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie en als hoogleraar Lexicologie aan de Universiteit Leiden. Leiden, Instituut voor Nederlandse Lexicologie/Koninklijke Brill Leiden, 2007, 233-240.