TRAINING interactievaardigheden BSO Eerste bijeenkomst: Kinderen en hun ontwikkeling in de bso Leerdoelen van de eerste bijeenkomst:
•
De pedagogisch medewerkers weten grofweg welke onderwerpen deze training aan bod komen.
•
De pedagogisch medewerkers weten globaal wat de doelstelling van de bso zijn.
•
De pedagogisch medewerkers weten hoe het activiteitenboek werkt.
•
De pedagogisch medewerkers weten wat de ontwikkelingsgebieden zijn.
•
De pedagogisch medewerkers weten wat de interactievaardigheden zijn.
•
De pedagogisch medewerkers weten de algemene ontwikkelingen op het gebied van taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling en kunnen activiteiten op deze ontwikkelingsgebieden herkennen en inzetten.
•
De pedagogisch medewerkers kennen de interactievaardigheid ‘respect voor autonomie’ en ‘praten en uitleggen’ en weten hoe ze die toe moeten passen.
Duur van de bijeenkomst: De pedagogisch medewerkers lezen vooraf uit de handleiding
Benodigdheden:
Deze bijeenkomst duurt 3 uur.
•
Stukje over leeftijdsadequaat handelen
•
Stukje over respect voor autonomie
•
Stukje over praten en uitleggen
•
Stukje over taalontwikkeling
•
Stukje over cognitieve ontwikkeling
•
Presentatie bijeenkomst 1
•
Hand-outs van de presentatie voor alle deelnemers
•
Laptop, beamer en scherm
•
Internet verbinding
•
Flapover en stift
•
Opdrachtkaartje B1
•
Casussen voor alle deelnemers
•
Huiswerkopdracht voor alle
deelnemers •
Ontwikkelingsschema voor alle deelnemers
Voorbereiding:
•
Lees de theorie van deze bijeenkomst uit de handleiding door en check of je deze begrijpt. Indien nodig kan aanvullende informatie opgezocht worden.
•
Bereid het inleidende gesprek voor.
•
Bereid het bekijken van de website voor.
1: Opening en programma
Doelen:
De deelnemers •
kennen grofweg de inhoud van de training
•
kennen programma van de dag
Duur:
5 minuten
Nodig:
•
Overzicht training (dia1)
•
De agenda (dia2)
Werkvorm
De trainer vertelt en doet een kort rondje langs de groep.
Werkwijze
De trainer •
heet iedereen kort welkom.
•
vertelt kort waarom deze training gegeven wordt.
•
vertelt kort uit hoeveel bijeenkomsten deze training bestaat en wat de thema’s van die bijeenkomsten zijn (dia1).
•
Indien nodig kan een voorstelrondje gehouwen worden.
•
De trainer vertelt kort wat de onderwerpen voor vandaag zijn (dia2).
•
De trainer checkt of de deelnemers de gevraagde theorie van tevoren gelezen hebben.
2. Inleidend gesprek
Doelen:
Duur:
Nodig:
Voorberei-
De deelnemers •
leren het doel van de bso beter kennen;
•
weten globaal wat de ontwikkelingsgebieden en interactievaardigheden zijn;
•
de verwachtingen van de training worden afgestemd op elkaar.
•
Gesprek: 45 minuten
•
Bekijken website activiteitenboek: 15 minuten
•
Presentatie dia 3 t/m dia 5
•
Flap-over + stiften
Check van tevoren zelf de bso doelstellingen om deze in te kunnen brengen in de discussie.
ding
Denk ook aan het waarom van de doelstellingen.
Extra
Als kinderen naar school gaan krijgen ze te maken met de begrippen werktijd (schooltijd) en
informatie
maken, initiatieven nemen en eigen interesses volgen. De invulling van de vrije tijd gebeurt
vrije tijd (na school of in vakanties). Vrije tijd is bedoeld voor ontspanning, eigen keuzes met name door te spelen. Spelen is een belangrijke manier van leren. Voor hele jonge kinderen is dit de enige manier van leren, voor oudere kinderen blijft dit een belangrijke manier. Voor deze vorm van leren hebben ze met name in hun vrije tijd de tijd. Kinderen spelen met name omdat het leuk is. Daarnaast heeft het echter wel degelijk ook een ontwikkelende functie. Je hebt verschillende soorten spel zoals rollenspel, constructief spel en fantasiespel. In de derde bijeenkomst komen we hier nog op terug.
Werkvorm
Discussie, de trainer is gespreksleider.
Werkwijze
Schrijf op één flap-over 'doelstellingen bso' en op een andere 'onze rol'. Maak een rondje met de 4 discussievragen. Deze vragen staan op dia 3 en hieronder bij “Discussievragen”. Discussieer na dit rondje eerst samen over jullie doelstellingen met de bso en vul deze aan met de algemene doelstellingen van de instelling. Ga eventueel nog in op het verschil tussen de bso, school en thuis. Wat heb je op de bso wel wat je op school en thuis niet hebt? Waar zit als bso dus je sterke punten en kansen? Maak hier als trainer dan een kort verslag van voor de volgende keer en deel dit de volgende keer uit aan de deelnemers. Indien je de training aan je eigen team geeft kan dit overzicht gebruikt worden om bv. jaarlijks in het teamoverleg terug te laten komen. Ga vervolgens dieper in op de rol van de pedagogisch medewerker. Wat betekenen de doelstellingen voor hun rol? Wat hebben zij nodig om deze rol uit te voeren? Welke vaardigheden en kennis bezitten ze al voldoende en waar zouden ze nog wat meer van willen leren?
Maak zo vanuit wat de deelnemers belangrijk vinden een bruggetje naar de ontwikkelingsstimulering en de interactievaardigheden. Geef aan welke vormen er zijn. Deze zijn weergegeven op dia4 (interactievaardigheden) en dia5 (ontwikkelingsvormen). Leg heel kort uit wat er met de betreffende interactievaardigheden en ontwikkelingsvormen bedoeld wordt, in deze en de volgende bijeenkomsten wordt daar dieper op ingegaan.
Discussievragen
Ga ter inleiding de kring rond en laat iedereen antwoord geven op de volgende vragen: • Waarom ben je bij de bso komen werken? • Wat vind jij belangrijk op de bso? • Hoe zie je jouw rol in de bso? • Wat zijn de sterke punten van de bso ten opzichte van de thuissituatie? (dia3) Voer daarna samen een discussie over: • Wat zijn de doelstellingen van onze bso • Wat is onze rol daarbij • Wat heb je daarvoor nodig? (denk aan vaardigheden en kennis) Ga na wat iedereen zou willen leren in deze bijeenkomsten. • Wat vind je moeilijk en zou je graag willen leren tijdens deze bijeenkomsten?
Afsluiting
Maak ter afsluiting een rondje langs de groep met de vragen: • 'Wat vind je moeilijk' • 'Wat zou je graag willen leren tijdens deze bijeenkomsten?' • 'Wat zijn je verwachtingen van deze training?' Aan de hand van de antwoorden kunnen indien nodig enkele onderwerpen meer benadrukt worden in de training en andere eventueel weggelaten.
3. Bekijken website
Doelen:
De deelnemers: •
leren de verschillende mogelijkheden van de website kennen
Duur:
Bekijken website activiteitenboek: 15 minuten
Nodig:
•
Presentatie dia 6
•
Internet verbinding
•
Laptop, beamer en scherm
Extra
Ter ondersteuning van de pedagogisch medewerkers en hun leidinggevenden is het
informatie
BSO. In deze activiteiten is in de beschrijving ook een stukje opgenomen over de
activiteitenboek ontwikkeld. Hierin zijn verschillende activiteiten terug te vinden voor de ontwikkelingsgebieden van de kinderen die je met die activiteit stimuleert. Daarnaast zijn aanwijzingen gegeven over hoe de pedagogisch medewerker zijn/haar interactievaardigheden in kan zetten ter ondersteuning. (extra informatie over 'Samenspel op de BSO' kun je vinden op de website, op de pagina 'Over ons') In deze training zijn verschillende huiswerkopdrachten opgenomen waarbij gebruik gemaakt wordt van dit activiteitenboek. Iedere bijeenkomst komen 1 of 2 ontwikkelingsgebieden terug aan de hand van het thema van die bijeenkomst. Daarnaast worden iedere bijeenkomst 1 of 2 nieuwe interactievaardigheden geïntroduceerd. In de latere bijeenkomsten wordt hier soms op teruggekomen.
Voorbereiding
Loop zelf de website door en kijk daarbij ook naar het doel van de website. Het gaat hierbij niet alleen om leuke activiteiten, maar ook dat de activiteiten goed ingezet worden. Aandachtsvelden hierbij zijn de interactievaardigheden van de pedagogisch medewerker en de ontwikkelingen van de kinderen.
Werkvorm
Discussie, de trainer is gespreksleider.
Werkwijze
•
Aan de hand van de website wordt het activiteitenboek uitgebreid bekeken. Aan de orde komen de opzet van het activiteitenboek, het doel hiervan en de werking van de website.
•
Laat kort zien hoe je een activiteit in het activiteitenboek opzoekt die voldoet aan gestelde criteria (zoals bijvoorbeeld in de huiswerkopdracht).
4. Opdracht
Doelen:
De deelnemers : •
worden zich bewust van het effect van geen rekening houden met de autonomie van anderen.
Duur:
Nodig:
•
begrijpen wat respect voor autonomie betekent, zowel in theorie als in praktijk.
•
5 minuten spel
•
20 minuten nabespreken
•
Opdrachtkaartje B1
•
Eventueel een stopwatch of een horloge/ klok
Theorie
Zie de handleiding
Werkvorm
•
Spelvorm
•
Aanvullend napraten en theorie uitleggen
Werkwijze
Als trainer neem je nu de rol van 'leider' aan. Als leider heb je de volgende opdracht: Zorg ervoor dat je groep zo snel mogelijk: •
Met zijn allen op een rijtje aan één kant van de ruimte gaat zitten.
•
Een liedje in het hoofd neemt (allemaal dezelfde)
•
Op de sokken op de stoelen gaat staan
•
Het liedje met zijn allen zingen.
De opdracht is daarbij te doen alsof het een groepje hoogbejaarde mensen is die doof en slecht ter been zijn. Dit mag je echter niet benoemen! De leider moet ze als dusdanig begeleiden, maar ze dit niet vertellen. (denk bijvoorbeeld aan heel hard praten, op een kinderlijke manier tegen de groep spreken, ongevraagd gaan helpen bij bv. de schoenen uit trekken enz.)
Na-
Bespreekvragen: •
Hoe was het om deze opdracht uit te voeren?
bespreken
•
Hoe voelde je je door de wijze van benadering van de leider?
•
Wat leer je uit deze oefening voor jouw benadering van de kinderen in je groep?
Betrek in je gesprek de wijze waarop de groep reageerde. Mogelijke voorbeelden: •
Waren er bij die zich gingen gedragen zoals van hen verwacht werd? Zij reageerden dus niet op hun kunnen en konden zich niet goed verder ontwikkelen.
•
Mogelijk dat een aantal giechelig werden en daardoor niet meer normaal mee konden en wilden doen. Hier heb je last van in de uitvoering van je opdracht. Doortrekkend naar de eigen praktijk: Indien je kinderen niet behandelt zoals bij hen past kunnen ze ook tegendraads worden en kan dit je activiteit tegenwerken.
Bevorderde de houding van de leider de opdracht? Leg de lijn naar kinderen die soms ook niet op hun werkelijke/op hun eigen niveau benaderd worden. Zij zullen zich daar niet prettig bij voelen en ook niet gestimuleerd worden in hun ontwikkeling. Laat kinderen dus zoveel mogelijk in hun waarde. •
Hoe doe je dat?
Autonomie heeft te maken met de mate van zelfstandigheid van de kinderen. Dit kan per vaardigheid of ontwikkelingsgebied verschillen. Om te weten wat de kinderen kunnen moet je goed kijken en met ze praten. Weet wat ze kunnen, wat ze interesseert en waar ze mee bezig zijn, dan kan je je activiteiten daarop aan laten sluiten. Houd jezelf voor: Van iedereen kan ik wat leren, ook van kleuters! Check aan het eind van je nabespreking of iedereen de theorie uit de handleiding over respect voor autonomie begrepen heeft en verduidelijk deze indien nodig.
Alternatieve werkwijze
In plaats van zelf de rol van leider aan te nemen kan je er voor kiezen één van de deelnemers deze rol op zich te laten nemen. Neem deze persoon dan mee de gang op en leg duidelijk uit wat de bedoeling is en check of deze persoon het begrepen heeft: 'Behandel ze alsof ze bejaarden zijn, maar vertel dit niet!'Geef eventueel voorbeelden waar ze aan kunnen denken.
Aanvullende werkwijze
Om respect voor autonomie duidelijk te maken kan het gebruik van een filmpje verhelderend werken. Zoek daarvoor een videofragment waarop een pedagogisch medewerker duidelijk respect voor autonomie laat zien en/of waarop een heel slecht voorbeeld te zien is. Praat hierover. Wat doet de betreffende persoon wel en niet goed? Film suggestie: filmpjes uit de NCKO kwaliteitsmonitor.
Alternatieve oefening
De activiteiten 26 (Teken je familie), 68 (Reisgids maken) en 116 (Huisje van klei) zijn geschikte activiteiten om hierbij te betrekken, omdat de kinderen hier keuzevrijheid geboden wordt met betrekking tot het wat en hoe. Dit kun je in een casus verwerken, maar ook bijvoorbeeld door in de tekst het benoemen van de interactievaardigheden weg te laten en de deelnemers te laten zeggen waar in de beschrijving van de activiteit sprake is van autonomie.
5. Pauze
Pauze
•
15 minuten
6. Casus
Doelen:
De deelnemers : •
Herkennen de leeftijdsverschillen van kinderen
Duur:
•
20 minuten
Nodig:
•
Casussen
•
Flap-over en stift
Theorie
'Leeftijds adequaat handelen' uit de handleiding
Werkvorm
Casus bespreken en bespreken van het onderwerp.
Werkwijze
Laat de deelnemers de casussen voor zichzelf lezen. Stel ze daarna de vraag hoe oud dat zij denken dat Vincent en Steven zijn. Waarom denken ze dat? •
Vincent is ongeveer 6 jaar oud
•
Steven is ongeveer 10 jaar oud
Benoem samen enkele belangrijke ontwikkelingsmijlpalen van de 3 leeftijdsgroepen 4-6 jaar, 7-9 jaar en 10-12 jaar. Denk hierbij aan zelfstandigheid, abstract denken, samenspelen, enz..
Nabespreken
Mogelijke bespreekvragen: •
Herken je de in de handleiding gebruikte leeftijdsscheiding? Waarom?
•
Hoe kun je bij de verschillende leeftijdsgebieden aansluiten, wat vraagt dit van de pedagogisch medewerker?
Afsluiting
De kinderen worden naarmate dat ze ouder worden steeds zelfstandiger. Er zijn verschillende ontwikkelingsgebieden en op ieder ontwikkelingsgebied ontwikkelt het kind zich in eigen tempo. Hierna gaan we specifieker in op de verschillende ontwikkelingsgebieden.
7. Taalontwikkeling en cognitieve ontwikkeling / Praten en uitleg
Doelen:
De deelnemers •
Kunnen activiteiten aan laten sluiten bij de (naaste) ontwikkeling van het taalniveau en cognitief niveau van de kinderen.
•
Kennen het belang van praten en uitleggen.
Duur:
•
40 minuten
Nodig:
•
Flap-over en stiften
•
Ontwikkelingsschema
Extra informatie
Goede activiteiten om de cognitieve ontwikkeling te stimuleren: experimenten, onderzoek opdrachten, (uit)zoekopdrachten (wat hoort bij..., wat is..., enz. ), puzzels, constructieve spellen. Voorbeelden van type activiteiten om de taalontwikkeling te stimuleren: lezen, voorlezen, praten over onderwerpen (waaronder ook napraten over activiteiten), schrijfactiviteiten, opzoekopdrachten,… Veel andere activiteiten hebben vaak ook een talige kant.
Werkvorm
•
Bespreken van mogelijke activiteiten, waar moeten deze aan voldoen?
•
Bespreken van de rol van de pedagogisch medewerker en de interactievaardigheid praten en uitleggen
Inleiding
Check of de deelnemers de tekst uit de handleiding hebben gelezen en begrepen. Ga in op dingen die ze niet hebben begrepen. Vertel dat de interactievaardigheid Praten en uitleggen belangrijk is voor deze twee ontwikkelingsgebieden. Op de vaardigheid 'uitleggen van een activiteit' wordt in de 3e bijeenkomst verder ingegaan. Hier gaat het om het aanbieden van een rijke taalomgeving. Door bijvoorbeeld samen over een onderwerp te praten en meer uitleg te geven, leren kinderen de verschillende woorden die bij dat onderwerp horen en (door jouw uitleg) ook meer over het onderwerp zelf. Thema's stimuleren ook taalontwikkeling. Bijvoorbeeld: In het thema bos (of kabouters die in een bos leven) leren ze spelenderwijs woorden die met een bos te maken hebben (taalontwikkeling), maar leren ze ook welke dieren er in het bos leven en wellicht iets over planten of paddenstoelen (cognitieve ontwikkeling).
Werkwijze
Maak een flap-over voor de cognitieve ontwikkeling en eentje voor de taalontwikkeling en verdeel deze in de drie leeftijdsgroepen 4-6 jaar, 7-9 jaar en 10-12 jaar. Laat de groep ontwikkelingen noemen voor de verschillende leeftijdsgroepen op deze 2 ontwikkelingen. Een voorbeeld is in het ontwikkelingsschema opgenomen.
Bespreking Bespreekvragen: •
Wat betekenen deze ontwikkelingsgebieden voor de begeleiding van de leeftijdsgroepen?
•
Wat voor activiteiten passen bij de taal ontwikkeling?
•
Welke bij de cognitieve ontwikkeling?
•
Welke activiteiten passen binnen onze BSO (denk ook aan de doelstellingen die samen besproken zijn).
•
Wat is de rol van de pedagogisch medewerkers bij deze ontwikkeling? (denk hierbij aan rijk taalgebruik)
•
Waarom is de interactievaardigheid praten en uitleggen zo belangrijk voor deze ontwikkelingen?
•
Wat gebeurt er al aan taal- en cognitieve ontwikkeling?
•
Welke genoemde type activiteiten vindt je lastig uit te voeren?
•
Welke soort activiteiten kunnen meer verdiept worden?
•
Wat doe je als je zelf niet zoveel over het onderwerp weet waar een kind naar vraagt of over verteld?
•
Hoe kun je de interactievaardigheid praten en uitleggen bij deze ontwikkeling inzetten?
•
Doe je dit al genoeg? Kan dit beter? Zo ja hoe?
8. Huiswerkopdracht
Doelen:
De deelnemers •
Oefenen het geleerde in praktijk
Duur:
•
10 minuten
Nodig:
•
De huiswerkopdracht
•
presentatie dia7
Werkvorm
Uitleg opdracht en opgeven leesonderwerpen voor de volgende keer
Werkwijze
•
Deel de huiswerkopdracht uit.
•
Leg uit wat de huiswerkopdracht inhoudt.
•
Laat de groep tweetallen vormen.
•
Laat ieder tweetal een vandaag besproken ontwikkelingsgebied nemen voor de eigen groep. Indien de bso-groep uit meerdere leeftijdsgroepen bestaat, laat ze dan ook voor een leeftijdsgroep kiezen. Zorg dat ieder een andere leeftijdsgroep neemt en bij voorkeur ook een ander ontwikkelingsgebied, zodat de activiteiten evenredig verdeeld zijn.
•
Geef de onderwerpen 'sociale' en 'emotionele' ontwikkeling en 'sensitieve responsiviteit' op die ze uit de handleiding moeten lezen.
•
Huiswerkopdracht
Zijn er nog vragen?
Zoek in het activiteitenboek een opdracht waarmee de taalontwikkeling of de cognitieve ontwikkeling gestimuleerd wordt voor jouw leeftijdsgroep. Laat één van het tweetal de activiteit uitvoeren, en de ander observeren. Let hierbij op de autonomie van het kind. Hoe kun je hier zoveel mogelijk rekening mee houden? Schrijf allebei na afloop (kan ook aan het eind van de dag of op een ander rustig moment, maar wel diezelfde dag!) kort op hoe je het vond gaan, waren er dingen die je opvielen? Wat kan de volgende keer beter? Hoe reageerden de kinderen? De observator schrijft tijdens het observeren al dingen op.
Verdieping
Laat de tweetallen beiden een opdracht uitvoeren en dus ook beiden een keer observeren
opdracht
indien de tijd dit toelaat.
Verdieping
Maak opnamen van de uitvoering van de opdracht. Deze opnamen kun je gebruiken bij de
opdracht
bespreking. Mogelijk dat er ook nog elementen inzitten ter voorbeeld bij bespreking van interactievaardigheden die later aan bod komen. Tips om video-opnamen te maken worden in het boek NCKO-kwaliteitsmonitor gegeven.