Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden”
Vyvoj Opleiden: plezier en rendement! De training en deze handreiking zijn ontwikkeld door: - Thecla Brouwer (Spectrum CMO Gelderland) - Birgitte van Miltenburg (Basta trainingen) Met medewerking van: Lia Kollaart (C. van de Graaf & Partners) Isabell Drewes (E-school Kinderopvang)
Inleiding Dit startdocument Deze handreiking voor trainers van de training Interactievaardigheden is tot stand gekomen met subsidie van het Ministerie van SZW en is onderdeel van het project “Corporate e-learning in de kinderopvang”. De projectleiding hiervan is gevoerd door Vyvoj Opleiden (E-school Kinderopvang). De training Interactievaardigheden is onderdeel van het leerarrangement “Interactievaardigheden van pedagogisch medewerkers bij 1½ tot 4 jarigen’. Dit leerarrangement bestaat uit een combinatie van een e-learning module, een training van een dagdeel en een praktijkdeel. Aanleiding voor het ontwikkelen van het leerarrangement in dit project is de uitslag van het onderzoek van het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) - 2009, waaruit blijkt dat de kwaliteit van interactie in de kinderopvang achteruit is gegaan (zie voor meer informatie bijlage 1). Deze handreiking is bedoeld voor trainers die de training geven als onderdeel van het leerarrangement. De trainers zijn ingevoerd in het hele leerarrangement. Naast deze handreiking ontvangen zij ook de informatie bij de e-learning module en het praktijkdeel. Doelgroep Pedagogisch medewerkers werkzaam binnen de kinderdagopvang (0- 4 jaar) Opleidingsleveranciers (ROC’s) Algemene doelen voor het (hele) leerarrangement De pedagogisch medewerker: ziet het belang van het op juiste wijze en zo optimaal mogelijk toepassen van de Interactievaardigheden; is zich bewust van de wijze waarop zij de interactievaardigheden op dit moment toepast in haar dagelijks werk; zoekt actief naar mogelijkheden om de toepassing van de interactievaardigheden in haar dagelijks werk te optimaliseren; en kan haar handelen uitleggen aan anderen, zoals ouders/verzorgers. Opzet van de praktijktraining De praktijktraining is een korte training van één dagdeel en bouwt voort op de e-learning module. In de training staan de zes interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers centraal. Deze zijn: Basale vaardigheden: 1 sensitieve responsiviteit; 2 respect voor autonomie; 3 structureren en grenzen stellen; Educatieve vaardigheden: 4 praten en uitleggen; 5 ontwikkelingsstimulering; 6 begeleiden van interacties.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
2
Doel van de training: Vergroten van de interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers. Na de training kunnen de pedagogisch medewerkers: aangeven wat het belang is van toepassen van (ieder van) deze interactievaardigheden; de samenhang tussen de (basale en de educatieve) interactievaardigheden uitleggen; aangeven op welke wijze ieder van deze interactievaardigheden kan worden toegepast en geïntegreerd in de verzorging en omgang met de dreumes en de peuter; aangeven waarom en hoe zij haar eigen handelen kan verbeteren; de interactievaardigheden toepassen in de praktijk.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
3
Training interactievaardigheden
een dagdeel 3 uur – excl. pauze
Programma: 1
5 min
Opening, mededelingen, korte kennismaking
2
10 min
Doel, opzet en werkwijze van het leerarrangement en toelichting programma
3
25 min
De sleutelbos Communicatie met jonge kinderen
4
60 min
Wat zou jij doen? Bekijken en bespreken van beeldmateriaal
5
30 min
Praktisch oefenen educatieve interactievaardigheden
6
30 min
Persoonlijke interactievaardigheden en plan van aanpak
7
20 min
Toelichting praktijkdeel, evaluatie en afsluiting
Nodig:
Naamkaartjes Stiften Powerpoint presentatie (zie aparte bijlage) Laptop + beamer Dvd NCKO kwaliteitsmonitor
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
4
1
Opening, mededelingen, korte kennismaking Duur:
2
5 minuten
Doel, opzet en werkwijze van het leerarrangement en toelichting programma Duur: Doel:
10 minuten Deelnemers weten wat zij van deze training kunnen verwachten.
Materiaal: -
-
Powerpointpresentatie (zie bijlage): -
Sheet met programma;
-
Sheet met informatie NCKO;
-
Sheet met beschrijving 6 interactievaardigheden;
Achtergrondinformatie voor trainer over NCKO en interactievaardigheden (zie bijlage 1);
Werkwijze:
Geef met sheet aan wat de globale inhoud van de bijeenkomst is.
Benoem dat het om een korte praktijktraining training gaat van één dagdeel, die voortbouwt op de e-learning module en gevolgd wordt door de praktijkopdracht.
Geef op sheet de achtergrondinformatie over het NCKO onderzoek en de 6 interactievaardigheden aan. Vertel dat de interactievaardigheden centraal staan in de training. Er zal vooral geoefend worden en gereflecteerd op eigen houding.
Vertel, dat deelnemers zelf kiezen of zij aantekeningen maken.
Vraag of er nog vragen of opmerkingen zijn.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
5
3
De sleutelbos Duur:
25 minuten
Doelen: Deelnemers en trainer maken kennis met elkaar; Deelnemers frissen hun algemene kennis over communicatie op; Deelnemers oefenen en zijn zich bewust van de basale communicatieve vaardigheden met kinderen. Materiaal: Flap + stift; Powerpointpresentatie: -
Sheet communicatiecirkel; Sheet Verkennen, Verbinden, Verrijken (V V V);
Achtergrondinformatie communicatie voor de trainer (zie bijlage 2).
-
Werkwijze: Algemeen: de trainer vraagt deelnemers hun sleutelbos te pakken en vraagt een aantal
deelnemers iets over hun sleutelbos te vertellen d.m.v. het antwoorden op open en gesloten vragen, het antwoord te herhalen, het vertelde samen te vatten, de groep te vragen naar vragen naar voorbeeld, door te vragen door het benoemen van non verbaal gedrag. Concreet: de trainer stelt de eerste 3 à 4 cursisten uitsluitend een gesloten vraag (bv. hoeveel sleutels zitten er aan je sleutelbos?), bedankt en vraagt niet door. Daarna 3 à 4 cursisten die een open vraag krijgen (bv. Wil je iets over je sleutelbos vertellen), de trainer vraagt door en legt verbinding met de rest van de groep (bv. hebben andere mensen ook een sleutelhanger?) en besteedt ook aandacht aan de onderlinge interactie. Vervolgens navraag: - Welke communicatieve vaardigheden werden ingezet? -
Wat gebeurde er bij open en gesloten vraagstelling? Bij doorvragen of vragen naar voorbeeld? Bij benoemen non verbaal gedrag? Bij deelnemers die geen aandacht kregen? enz
De trainer geeft toelichting op de verbale en non-verbale communicatie met jonge kinderen.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
6
4
Wat zou jij doen? Bekijken en bespreken van beeldmateriaal Duur: 60 minuten Doel: Herkennen van interactievaardigheden/beoordelen/verbeteren/reflecteren Materiaal: -
dvd uit de NCKO kwaliteitsmonitor; papier, pennen; invullijst + turfpapier bij oefening gericht kijken – zie bijlage 3.
Werkwijze: Er worden drie beeldfragmenten getoond van de drie verschillende educatieve vaardigheden. Alle drie fragmenten geven een “hoge score” op de betreffende educatieve interactievaardigheid. Dit ook benoemen naar de deelnemers. Vervolgens vragen uitwerken in tweetallen na ieder fragment. -
Herkenbaar wat gebeurt? Wat zou jij doen in deze situatie? Is de pedagogisch medewerker ondersteunend aanwezig? Heb je iets gemist in de situatie?
Na de twee filmpjes over dezelfde vaardigheid, terugkoppelen in de groep. Wat is je opgevallen?, wat zou je zelf doen?, wat zou je anders doen?, hoe breng je verbeteringen aan in deze situatie? In totaal wordt er dus drie keer teruggekoppeld in de gehele groep. Soms is het raadzaam om na de nabespreking het filmpje nogmaals te laten zien. Wellicht wordt er dan anders of gerichter gekeken. Bij een tweede keer kijken kan je medewerkers de opdracht gegeven om gericht te kijken naar één of twee gedragsindicatoren. Deze staan in de bijlage uitgewerkt en kunnen uitgeprint worden om te turven tijdens het kijken. Om de interactievaardigheid goed in beeld te krijgen staan alle gedragsindicatoren op het turfpapier. Spreek onderling af wie op welke indicatoren let. Indien voldoende tijd is het ook mogelijk om de overige filmpjes over de andere drie interactievaardigheden op dezelfde manier te bespreken. In de training wordt de DVD gebruikt die hoort bij de NCKO kwaliteitsmonitor. Op deze DVD staan 12 filmfragmenten. Info voor de trainer: Bij onderdeel praten en uitleggen: eerst situatie 2 laten zien, vervolgens situatie 1.
Praten en uitleggen Situatie 1 De pedagogisch medewerker praat met alle kinderen aan tafel. Ze luistert en reageert op vragen en opmerkingen van de kinderen en daarnaast stimuleert ze, door vragen te stellen, ook het taalgebruik van de kinderen. Ze begeleidt de interacties op een zeer vanzelfsprekende manier en praat vooral met de kinderen (en niet tegen) de kinderen, waardoor er een dialoog kan ontstaan tussen haar en de groep. Situatie 2 ______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
7
De pedagogisch medewerker voert op een zeer natuurlijke manier een gesprekje met de twee kinderen die bij haar staan. Ze heeft een goede balans tussen luisteren naar de inbreng van de kinderen en zelf praten. Ze stimuleert het taalgebruik van de kinderen door vragen te stellen; er is sprake van een dialoog tussen haar en de kinderen.
Ontwikkelingsstimulering Situatie 1 De pedagogisch medewerker stimuleert de motorische vaardigheden door de kinderen zelf hun broodje te laten smeren. De kinderen die het nog moeilijk vinden en om hulp vragen, helpt ze door te laten zien en voelen hoe het moet. Ze biedt veel ontwikkelingsstimulering voor de kinderen aan tafel. Mogelijkheden tot verbetering Zelf ook een plek aan tafel innemen en zelf ook eigen brood smeren. Kinderen kunnen dan ook kijken hoe het moet. Tegen het kind dat te veel boter op z’n broodje smeert zeggen, schuif de boter maar even door naar de volgende in plaats van de boter zelf een duw te geven. Situatie 2 De pedagogisch medewerker biedt veel en goed afgestemde ontwikkelingsstimulering voor het kind door het kind vragen te stellen en dingen te leren. Ze maakt op een natuurlijke wijze gebruik van de situaties die zich voordoen. Een dagelijkse handeling als verschonen is daardoor niet alleen een verzorgingsmoment, maar wordt in dit geval gebruikt om de ontwikkeling van het kind te stimuleren. Het kind wordt geprikkeld door de vragen die de pedagogisch medewerker stelt.
Begeleiden van interacties Situatie 1 De pedagogisch medewerker gebruikt een liedje om de positieve interacties tussen de kinderen te bevorderen. Zo richten de kinderen zich ook op de ander. Door het nieuwe kind aan tafel voor te stellen moedigt zij kinderen aan om positieve interacties met elkaar aan te gaan. En met het noemen van de naam van het kind dat naast je zit, leert zij kinderen zich op de ander te richten. De pedagogisch medewerker begeleidt de interacties tussen de kinderen zeer goed. Situatie 2 De pedagogisch medewerker maakt in dit fragment gebruik van de gelegenheid en laat de kinderen zich op elkaar richten. Ze creëert daarmee een situatie voor de kinderen om positieve interacties met elkaar aan te gaan. De pedagogisch medewerker begeleidt de interacties tussen de kinderen goed.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
8
5
Praktisch oefenen educatieve interactievaardigheden Duur: Doel:
30 minuten Vaardigheden in de praktijk brengen
Materiaal: - A4tje met printversie oefeningen - zie bijlage 4; - Achtergrondinformatie houding pedagogisch medewerker bij oefeningen (trainer) zie bijlage 5; - Eventueel spelmateriaal om de situatie te ondersteunen.
Werkwijze: Voorbereiding oefening De groep wordt opgedeeld in subgroepjes van 3 of 4. Zorg voor een rustige oefenruimte, deelnemers verspreiden zich indien mogelijk over meerdere ruimtes. De deelnemers ontvangen een kaartje met de situaties erop. Er is een deelnemer die speelt PM-er en een deelnemer speelt kind. In het geval dat er een derde deelnemer is, is zij de observant. Deze let op: - Intonatie en lichaamstaal; - Wordt er ingegaan op/geluisterd naar behoefte kind?; - Wordt er daadwerkelijk gesproken en uitgelegd?.
Bij de nabespreking van iedere casus is het ook van belang dat de PM-er uitlegt waarom zij heeft gekozen voor die manier van reageren.
Let op minimale interactie bij iedere situatie, meer mag altijd; PM-er zendt reactie naar kind, kind reageert en PM-er reageert daar weer op.
Let bij de nabespreking van de oefening op de volgende zaken: -
eerst de PM-er haar eigen ervaringen laten vertellen, hoe was het om te doen, wat ging goed, wat kan beter;
-
dan de andere rollenspelers aan het woord;
-
en tot slot de observator;
-
zijn er nog opmerkingen/aanvullingen uit de groep.
Indien gewenst kan je ervoor kiezen om één of twee situaties voor de groep uit te laten spelen en vervolgens plenair na te spreken. Dan zijn bovengenoemde punten zeker van belang.
Situatie 1 Bobby (3) en Anna (3,5) spelen samen in de poppenhoek. Rachid komt erbij en wil meespelen. Al snel verdeelt Rachid de rollen, hij is de papa en Bobby en Anna zijn de kinderen. Anna is het er niet mee eens en komt bij je om hulp vragen. Wat zou je doen?
Info voor de trainer: In deze situatie is het van belang dat de PM-er, de kinderen leert om tegen elkaar te praten. Je gaat het als PM-er niet overnemen van het kind. Je leert het kind wat zij kan zeggen om te zorgen dat, in ______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
9
dit geval, Anna weer verder kan spelen. Leer haar te vertellen aan de anderen waar zij ontevreden over is. Natuurlijk is ook een sensitive responsieve houding van belang. Laat de PM-er zo’n rol op zich nemen zodat de interactie tussen de kinderen op gang wordt gebracht en zij dit goed begeleidt. Centraal in deze situatie staat het bevorderen van interacties tussen kinderen.
Situatie 2 Peter (3) is naar de kinderboerderij geweest en is helemaal vol van de jonge biggetjes die hij daar heeft gezien. In het schriftje van Jens (2) heb je gelezen dat hij er ook is geweest. Jens luistert naar het verhaal van Peter. Wat doe je? En waarom maak je deze keuze?
Info voor de trainer: Centraal in deze situatie staat de interactie tussen de kinderen (opgang brengen). De PM-er kan de interactie tussen de kinderen op gang brengen door vragen te stellen. Hiervoor kan de PM-er aan Jens vragen of hij de biggetjes ook heeft gezien. Of vragen of de kinderen elkaar zijn tegengekomen. Ook hier is het weer belangrijk dat dat de kinderen leren ook tegen elkaar praten en niet alleen via de PM-er. Wees daar alert op.
Situatie 3 Bilal (3) zit met de blokken te spelen. Mika (2,5) komt eraan met boerderijdieren en gaat tussen de blokken zitten. Wat zeg je en waarom?
Info voor de trainer: Belangrijk in deze situatie is om te kijken naar de reactie van de kinderen. De PM-er vindt het een ongewenste situatie en grijpt in. Hoe reageren Bilal en Mika daarop? Weet de PM-er het zo te brengen dat de kinderen meewerken?
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
10
6
Persoonlijke interactievaardigheden en plan van aanpak Duur:
30 minuten
Doelen:
Deelnemers zijn zich (meer)bewust van hun persoonlijke interactievaardigheden; Deelnemers kunnen aangeven op welke wijze deze interactievaardigheden worden toegepast; Deelnemers kunnen aangeven op welke wijze hun eigen handelen verbeterd kan worden; Deelnemers ondersteunen elkaar bij het versterken en ontwikkelen van interactievaardigheden.
Materiaal: - Checklist interactievaardigheden – bijlage 6; - Formulier ‘Persoonlijke kwaliteiten en leerdoelen’ – bijlage 7. Werkwijze: De trainer deelt de checklist interactievaardigheden uit en vraagt de deelnemers deze in te vullen. - 10 minuten. Vervolgens legt de trainer het principe ‘werken met een maatje’ uit – 5 minuten; Een maatje is een ‘kritische vriend’ die met je meedenkt: ‘twee weten meer dan één’ en ‘twee zien ook meer dan één’.Een collega kan als vast maatje een ondersteuning zijn voor het leerproces. Het biedt de mogelijkheid om te leren van een ander, om ervaringen uit te wisselen en om samen te oefenen. Iedere deelnemer krijgt een maatje. Dit kan een directe collega zijn of juist niet. Trainer heeft van te voren bepaald (in overleg met organisatie) voor welk constructie wordt gekozen.
‘Maatjes’ zoeken elkaar op en de trainer deelt het formulier ‘Persoonlijke kwaliteiten en leerdoelen‘ uit en vraagt de deelnemers elkaar te steunen en kritische feedback te geven – 15 minuten (als het kan dit vóór de training met leidinggevende afspreken of cursisten zelf hun maatje kiezen of worden ingedeeld door de leidinggevende). Plenair kort nabespreken.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
11
7
Toelichting praktijkdeel, evaluatie en afsluiting
Praktijkdeel: leg uit hoe de deelnemers individueel, met hun maatje en/of in teamverband verder gaan met hun plan van aanpak uit programma-onderdeel 6 van deze training. Let op: spreek dus voor de training met de leidinggevende(n)/ opdrachtgever van de training af hoe het vervolg in deze organisatie er uit ziet. Evaluatie: de trainer bepaalt zelf hoe hij of zij evalueert. Afsluiting: sluit de training af.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
12
Bijlage 1 Het NCKO Het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) is een wetenschappelijk samenwerkingsverband waarin pedagogen en ontwikkelingspsychologen van verschillende Nederlandse universiteiten samenwerken aan onderzoek ter bevordering van de pedagogische kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang voor 0 – 4 jarigen. Het onderzoek wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SWZ) en later het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en is gestart in 2002. Een van de voornaamste doelstellingen van het onderzoek is het ontwikkelen van een goed instrument om de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te meten. Het NCKO verstaat onder pedagogisch kwaliteit de in de Wet Kinderopvang (2005) genoemde vier pedagogische basisdoelen: - het bieden van voldoende veiligheid; - het bevorderen van de persoonlijke competentie; - het bevorderen van de sociale competentie; - het bevorderen van de morele competentie (eigen maken van waarden en normen). Het NCKO heeft een kwaliteitsmodel ontwikkeld waarin de belangrijkste kwaliteitskenmerken voor de kinderopvang zijn opgenomen. Hierbij worden twee typen kwaliteitskenmerken onderscheiden: - proceskwaliteiten: kwaliteit van het feitelijke zorg- en opvoedproces en van de dagelijkse ervaringen van de kinderen op het kinderdagverblijf * - structurele kwaliteitskenmerken: voorwaarden die van invloed zijn op de proceskwaliteit zoals groepsgrootte, staf-kindratio, opleiding pedagogisch medewerkers * De dagelijkse ervaringen doen kinderen op in de omgang met drie belangrijke aspecten van hun omgeving, nl. de pedagogisch medewerker, andere kinderen en de materiële omgeving (spelmateriaal, meubilair, inrichting van de ruimte) Van deze drie aspecten heeft de pedagogisch medewerker verreweg de grootste invloed op het welzijn en de ontwikkeling van kinderen. De PM-er beïnvloedt de kinderen namelijk niet alleen rechtstreeks in haar interacties met de kinderen zelf, maar zij bepaalt ook voor een groot deel de kwaliteit van de interacties tussen de kinderen onderling en van hun ervaring met het aanwezige spelmateriaal. Daarom beschouwt het NCKO de vaardigheden van de PM-er in de omgang met kinderen als de kern van de proceskwaliteit. Interactievaardigheden In het kwaliteitsmodel worden zes interactievaardigheden onderscheiden in de omgang met kinderen waarover de pedagogisch medewerker moet beschikken om de pedagogische basisdoelen optimaal te kunnen realiseren, namelijk: Basale vaardigheden: 1. sensitieve responsiviteit; 2. respect voor autonomie; 3. structureren en grenzen stellen; Educatieve vaardigheden: 4. praten en uitleggen; 5. ontwikkelingsstimulering; 6. begeleiden van interacties. Aanleiding voor het ontwikkelen van het leerarrangement interactievaardigheden is de uitslag van het onderzoek van het NCKO (2009), waaruit blijkt dat de kwaliteit van interactie in de kinderopvang achteruit is gegaan.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
13
Bijlage 2 Communicatie met jonge kinderen Een stimulerende communicatie tussen PM-er en kinderen vormt het hart van de pedagogiek in kindercentra. Het delen van emoties en ervaringen, contact maken, kinderen uitdagen en helpen hun weg te vinden. Baby’s, dreumesen en peuters communiceren op twee manieren: met hun lichaam (houding, mimiek en intonatie) en door woorden. Een veilige omgeving betekent dat de PM-er beide talen spreekt. Communiceren door lichaamstaal Lichaamstaal is alles wat zonder woorden gezegd kan worden. We denken dan aan houding, gebaren, stemhoogte, lichamelijke functies als hartslag, ademhaling, bloeddruk, gespannenheid in de rug. Voorbeelden van signalen van lichaamstaal zijn: Kijken (richting, duur en intensiteit van blik); Intonatie (klank van stem, snelheid, toonhoogte, volume); Gezichtsuitdrukking (geïnteresseerd, boos, ongeduldig, opgewekt); Motoriek (spierspanning, bewegingen van handen, armen, benen). Peuters gebruiken hoofdzakelijk lichaamstaal in hun communicatie met anderen. Met het opgroeien gaat de taal een belangrijk stukje van de communicatie invullen waardoor we “vergeten” te letten op de lichaamstaal. Het is goed om te controleren of je ideeën over wat het kind met zijn lichaam vertelt wel kloppen. Ook bij volwassenen is lichaamstaal een belangrijke ‘boodschapper’, in wat we zijn, voelen, willen. Onderzoekers hebben aangetoond dat 70-80% van onze communicatie door lichaamstaal plaatsvindt (zie bijlage – communicatiecirkel). Bij gevoelsboodschappen ligt dit percentage nog hoger. De twee hoofdcomponenten van communicatie zijn: Verbale input (20-30%) = WAT - de feitelijke informatie (de inhoud/ de woorden) Non-verbale input (70-80%) = HOE - de manier waarop iets gezegd wordt: houding,mimiek en intonatie. Van belang is de overeenstemming tussen de verbale en non-verbale input. Een kind voelt of je daadwerkelijk met je aandacht bij hem bent en beschikbaar bent. Betekent dat je oog hebt voor signalen van het kind, deze goed interpreteert en op een passende manier reageert zodat het kind zich begrepen, geaccepteerd en veilig voelt, het gaat hier om sensitieve responsiviteit. Dit is de basis om ook de andere interactievaardigheden te kunnen inzetten (respect voor autonomie, structureren en grenzen stellen, praten en uitleggen, ontwikkelingsstimulering en het begeleiden van interacties) De didactiek van de drie V’s Begrijpen wat een kind wil zeggen, begint met verkennen waar de aandacht van het kind naar uitgaat en welke emotie daaraan is verbonden. Communiceren met het kind begint met je verbinden met de belangstelling van het kind. Verkennen en Verbinden zijn voorwaarden voor Verrijken (verbreden en verdiepen) van de ontwikkeling. Een didactiek van de drie V’s is een zinvolle manier voor het scheppen van veiligheid in communicatie. Verkennen: Goed kijken en luisteren naar het non verbale gedrag vormt de basis van communicatie. Verbinden: Inspelen op de belangstelling van het kind. Verrijken: De PM-er kan de spontane belangstelling verwoorden en uitbreiden, maar ze kan ook proberen de belangstelling van de kinderen te wekken door zelf zaken spannend en interessant te maken. Aansluiten bij kinderen betekent interactief met taal. Hoe jonger de kinderen, hoe minder ze praten. Volwassenen zijn geneigd veel te praten, juist bij kinderen is het belangrijk de tijd te nemen om kinderen zelf iets onder woorden te laten brengen.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
14
Het is aangetoond dat in een gesprek tussen volwassenen het gebruikelijk is dat de ander binnen anderhalve seconde een reactie geeft op een vraag. Dat zijn wij gewend. Kinderen kunnen dat nog niet: zij kennen dat gebruik niet of hebben meer tijd nodig om hun antwoord te geven. Een kind leert taal in interactie met de personen uit zijn omgeving. Volwassenen staan model voor goed taalgebruik en helpen het kind om zijn taalvaardigheden verder te ontwikkelen. Soorten vragen Hoe opener de vraag is hoe meer een kind de inhoud en de vorm van zijn antwoord zelf kan bepalen. Maar die vrijheid is het grootst wanneer het kind op eigen initiatief praat. Pedagogisch medewerkers kunnen, naast het stellen van vragen ook andere strategieën gebruiken om kinderen uit te lokken tot praten, bijvoorbeeld door luisterresponsen te geven of stiltes te laten vallen. Het belangrijkste is dat de pedagogisch medewerker kinderen de ruimte geeft om te praten over onderwerpen die zij belangrijk vinden op het moment dat zij dat willen. Vaardigheden die belangrijk zijn bij het voeren van gesprekken met peuters zijn: Vaardigheid 1. Handelingen verwoorden 2. Beurt beschermen
3. Ruimte scheppen voor opmerkingen van de peuters 4. Beurt doorspelen naar andere peuter
5. Gevarieerd vragen stellen
6. De kijk van de peuter accepteren
7. Prikkelende beweringen doen
8. Ingaan op de inhoud 9. Betekenisonderhandeling
10. Parafraseren of herverwoorden tot een goede zin.
Beschrijving Verwoord handelingen van jezelf of peuters: Ik moet nu eerst even mijn veters strikken. Anders val ik er straks nog over. • Schep een veilig klimaat door de groepjes zo samen te stellen dat iedereen zich veilig voelt en durft te praten. • Bescherm de beurt van de peuter die aan het woord is: Even wachten Sanne, Ka Chun wil nog iets vertellen! • Creëer kansen voor iedereen, laat alle kinderen aan bod komen. • Stel minder vragen. • Geef luisterresponsen: Oh, Mmm, Zo, Echt waar? • Laat stiltes vallen, wacht bijvoorbeeld 5 tot 10 sec. Geef niet altijd meteen zelf antwoord, maar speel vragen en beurten door naar een andere peuter: Fatma zegt dat een slurf een soort neus is. Wat denk jij, Lucas? Vraagsoorten: • Aanwijsvragen • Ja/nee vragen, of/of vragen, wie/wat/waar vragen • Waarom-vragen, hoe-vragen • Tegendeelvragen • Vragen naar eigen ervaringen Stel zo gevarieerd mogelijk vragen, vooral veel open vragen: Hoe kunnen we daar achter komen? Wat zou dat kunnen betekenen? Wat wil jij daarover vertellen? Stel ook wat moeilijker denkvragen: Hoe zou het nou komen dat…? Houd rekening met het niveau van de peuter. Volg de gedachtegang van de peuters en respecteer hun kijk op het onderwerp: Anita zegt dat in het bos hondenbrokken groeien voor de dieren. Wat denken jullie? Doe prikkelende beweringen: Ik vind spinnen een beetje eng! De peuters kunnen met hun antwoord nog alle kanten op. Bij een vraag als: Wie is er bang voor spinnen? Of Ben jij ook bang voor spinnen? is die ruimte er veel minder. Stel inhoudelijke vragen aan de peuters: Hebben jullie een deur in het huis gemaakt? Hier komt de beer. Hij wil naar binnen. Lukt dat? • Vraag door. Toon echte interesse in wat het kind wil zeggen en probeer erachter te komen wat hij bedoelt: Wat is dat precies? Wat zou dat betekenen? Wat bedoel je precies of Bedoel je dat….? • Wijs bij een vraag of probleem op de context, op datgene wat er in het gesprek of prentenboekverhaal naar voren is gekomen: We hebben het er net nog over gehad? Wie weet het nog? Of Kijk eens naar de plaatjes; daar kun je het antwoord vinden. Vul de uiting van de peuter aan tot een goede zin en breid deze eventueel uit door nieuwe woorden in te brengen. Als de peuter zegt: Ikke eet!, zeg dan bijvoorbeeld: Oh, jij wilt een boterham eten!
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
15
Bijlage 3a Invullijst bij oefening gericht kijken Beantwoord de volgende vragen, eventueel in tweetallen, na ieder fragment. - Is het herkenbaar wat er gebeurt? -
Wat zou jij doen in deze situatie? Is de pedagogisch medewerker ondersteunend aanwezig?
-
Heb je iets gemist in de situatie?
Praten en uitleggen Fragment 2
Praten en uitleggen Fragment 1
Ontwikkelingsstimulering Fragment 1
Ontwikkelingstimulering Fragment 2
Begeleiden van interacties Fragment 1
Begeleiden van interacties Fragment 2
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
16
Bijlage 3b Turfpapier bij oefening gericht kijken Beeldfragment Praten en uitleggen: de pedagogisch medewerker verwoordt veel. Bijvoorbeeld bedoelingen en gevoelens van de kinderen. Ook benoemt zij wat er gebeurt en gaat gebeuren. Ze houdt ‘luisteren naar’ en ‘reageren op’ in evenwicht. Ze stemt af op het niveau en de interesses van de kinderen. Ze praat niet tegen, maar met kinderen. (aantal keren) gezien in fragment 2
(aantal keren) gezien in fragment 1
Zij luistert naar de kinderen. Het taalaanbod past bij het kind en bij de situatie. De talige reacties op kinderen zijn afgestemd op het niveau en de interesses van het kind. Zij vertelt en leest voor.
Beeldfragment Begeleiden van interacties: de pedagogisch medewerker reageert positief op de interacties die zich spontaan tussen kinderen voordoen én bevordert zelf positieve interacties tussen kinderen door kinderen actief op elkaar te richten (“Kijk eens wat … een hoge toren heeft gebouwd!” of “Wil jij … even helpen?”).
(aantal keren) gezien in fragment 1
(aantal keren) gezien in fragment 2
Zij heeft van elk kind een beeld hoe het met anderen omgaat en hoe anderen met dit kind omgaan. Zij vergroot de kans op positieve interacties tussen kinderen. Zij geeft positieve aandacht wanneer een kind sociaal gedrag laat zien. Zij bevordert positieve interacties tussen kinderen.
Beeldfragment Ontwikkelingsstimulering = de ‘extra’ dingen die de pedagogisch medewerker doet om de persoonlijke competenties (motorisch, verstandelijk, taal, creatief) van de kinderen te stimuleren: de aandacht van de kinderen op bepaalde dingen richten, nieuwe activiteiten en spelmaterialen aanbieden, wijzen op nieuwe mogelijkheden van het bekende spelmateriaal, enz. De stimulering is afgestemd op de aandacht, het niveau, de toestand en de interesses van de kinderen.
(aantal keren) gezien in fragment 1
(aantal keren) gezien in fragment 2
Zij weet van ieder kind in onze groep wat zijn of haar ontwikkelingsniveau en interesses op ______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
17
dit moment zijn. Zij stemt af op de ontwikkelingsbehoeften van ieder kind. Zij gebruikt ‘spel’ om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
18
Bijlage 4 Printversie oefeningen
Situatie 1 Bobby (3) en Anna (3,5) spelen samen in de poppenhoek. Rachid komt erbij en wil meespelen. Al snel verdeelt Rachid de rollen, hij is de papa en Bobby en Anna zijn de kinderen. Anna is het er niet mee eens en gaat naar de PM-er om hulp te vragen. Jij bent Anna -> rolbeschrijving Anna Anna begint de situatie. Je loopt naar de PM-er toe en zegt iets in de trant dat je niet wilt spelen. Kijk vervolgens hoe de PM-er hierop reageert.
Situatie 1 Bobby (3) en Anna (3,5) spelen samen in de poppenhoek. Rachid komt erbij en wil meespelen. Al snel verdeelt Rachid de rollen, hij is de papa en Bobby en Anna zijn de kinderen. Anna is het er niet mee eens en gaat naar de PM-er om hulp te vragen. Jij bent Rachid -> rolbeschrijving Rachid Rachid zegt in eerste instantie niet zo veel, je snapt niet dat Anna niet doet wat je vraagt. Jij wil gewoon de vader spelen, dat vind jij het leukst.
Situatie 1 Bobby (3) en Anna (3,5) spelen samen in de poppenhoek. Rachid komt erbij en wil meespelen. Al snel verdeelt Rachid de rollen, hij is de papa en Bobby en Anna zijn de kinderen. Anna is het er niet mee eens en komt bij je om hulp vragen. Wat zou je doen? Jij bent de PM-er -> rolbeschrijving PM-er De PM-er wordt geconfronteerd met Anna die ontevreden is over het samenspel met Rachid. Hoe ga jij dit als PM-er oppakken en de kinderen helpen het conflict op te lossen. Deze oefening is bedoeld om interacties tussen kinderen te stimuleren.
Situatie 1 Bobby (3) en Anna (3,5) spelen samen in de poppenhoek. Rachid komt erbij en wil meespelen. Al snel verdeelt Rachid de rollen, hij is de papa en Bobby en Anna zijn de kinderen. Anna is het er niet mee eens en komt bij de PM-er om hulp vragen. Wat zou je, als PM-er doen? Jij bent observator Let op: Intonatie en lichaamstaal; Wordt er ingegaan op/geluisterd naar behoefte kind?; Wordt er daadwerkelijk gesproken en uitgelegd?; Komen de kinderen met hulp van de PM-er tot een oplossing waarbij iedereen tevreden is?
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
19
Situatie 2 Peter (3) is naar de kinderboerderij geweest en is helemaal vol van de jonge biggetjes die hij daar heeft gezien. In het schriftje van Jens (2) heb je gelezen dat hij er ook is geweest. Jens luistert naar het verhaal van Peter. Wat doe je? En waarom maak je deze keuze? Jij bent Peter -> rolbeschrijving Peter Jij vertelt honderduit over het bezoek aan de kinderboerderij. Vooral de jonge biggetjes hebben veel indruk op je gemaakt.
Situatie 2 Peter (3) is naar de kinderboerderij geweest en is helemaal vol van de jonge biggetjes die hij daar heeft gezien. In het schriftje van Jens (2) heb je gelezen dat hij er ook is geweest. Jens luistert naar het verhaal van Peter. Wat doe je? En waarom maak je deze keuze? Jij bent Jens -> rolbeschrijving Jens Je geniet zichtbaar van het verhaal van Peter. Je probeert ook te vertellen dat jij er geweest bent en dat je de biggetjes ook gezien hebt.
Situatie 2 Peter (3) is naar de kinderboerderij geweest en is helemaal vol van de jonge biggetjes die hij daar heeft gezien. In het schriftje van Jens (2) heb je gelezen dat hij er ook is geweest. Jens luistert naar het verhaal van Peter. Wat doe je? En waarom maak je deze keuze? Jij bent de PM-er -> rolbeschrijving PM-er Je luistert met alle aandacht naar Peter. In eerste instantie is alle aandacht op hem gericht. Daarna probeer je de interactie tussen Peter en Jens op gang te brengen.
Situatie 2 Peter (3) is naar de kinderboerderij geweest en is helemaal vol van de jonge biggetjes die hij daar heeft gezien. In het schriftje van Jens (2) heb je gelezen dat hij er ook is geweest. Jens luistert naar het verhaal van Peter. Wat doe je als PM-er? En waarom maak je deze keuze? Jij bent observator Let op: Intonatie en lichaamstaal; Wordt er ingegaan op/geluisterd naar behoefte kind?; Wordt er daadwerkelijk gesproken en uitgelegd?; Komt de interactie tussen de kinderen op gang en zo ja waardoor/waarom?
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
20
Situatie 3 Bilal (2) zit met de blokken te spelen. Mika (1,5) komt eraan met boerderijdieren en gaat tussen de blokken zitten. Jij bent Bilal -> rolbeschrijving Bilal Jij zit rustig te spelen, je bouwt een hoge toren. Plots komt Mika eraan met de boerderijdieren en stoot je toren om. Als de PM-er jou betrekt in het komen tot een oplossing voor het spelen op het kleed werk je mee. Gebeurt dit niet of als er iets opgelegd wordt, handel je volgens je eigen gevoel.
Situatie 3 Bilal (2) zit met de blokken te spelen. Mika (1,5) komt eraan met boerderijdieren en gaat tussen de blokken zitten. Jij bent Mika -> rolbeschrijving Mika Jij start de situatie door met de bak met boerderijdieren op het kleed tussen de blokken te gaan zitten waar Bilal aan het spelen is; per ongeluk stoot je de toren om die net gebouwd is. De PM-er komt naar je toe. Reageer volgens je gevoel op de PM-er en op het verloop van de situatie.
Situatie 3 Bilal (2) zit met de blokken te spelen. Mika (1,5) komt eraan met boerderijdieren en gaat tussen de blokken zitten. De toren die Bilal net heeft gebouwd valt om. Jij bent PM-er -> rolbeschrijving PM-er Dit is voor jou als PM-er geen gewenste situatie. Waar kies je voor? - Je maakt aan Mika duidelijk dat de boerderijdieren nu in de kast moet blijven en dat hij met de blokken mee mag spelen. -
Je nodigt Mika uit om met de dieren op het kleed te komen spelen. Zelf ga je mee spelen op het kleed met de blokken en bouwt het spel uit.
-
Je kijkt naar Bilal en speelt in op zijn reactie.
-
Je probeert samen met de kinderen het spel uit te bouwen.
Centraal in deze casus staat ontwikkelingsstimulering
Situatie 3 Bilal (2) zit met de blokken te spelen. Mika (1,5) komt eraan met boerderijdieren en gaat tussen de blokken zitten. Jij bent observator Let op: -
Intonatie en lichaamstaal; Wordt er ingegaan op/geluisterd naar behoefte kind?; Wordt er daadwerkelijk gesproken en uitgelegd?; Wordt de ontwikkeling gestimuleerd?
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
21
Bijlage 5 Trainersinfo bij oefeningen
Duur: 30 minuten Voorbereiding oefening De groep wordt opgedeeld in subgroepjes van 3 of 4. Zorg voor een rustige oefenruimte, deelnemers verspreiden zich indien mogelijk over meerdere ruimtes. De deelnemers ontvangen een kaartje met de situaties erop. Er is een deelnemer die speelt PM-er en een deelnemer speelt kind. In het geval dat er een derde deelnemer is, is zij de observant. De observant let op; Intonatie en lichaamstaal. Wordt er ingegaan op/geluisterd naar behoefte kind? Wordt er daadwerkelijk gesproken en uitgelegd? Bij de nabespreking van iedere casus is het ook van belang dat je als PM-er uitlegt waarom je hebt gekozen voor die manier van reageren. Let op minimale interactie bij iedere situatie, meer mag altijd; PM-er zendt reactie naar kind, kind reageert en PM-er reageert daar weer op.
Sensitieve en responsieve houding • Kindhoogte Door op je hurken te zitten en oogcontact te maken, laat je merken dat het kind belangrijk is voor jou en je naar hem of haar wilt luisteren. Daarnaast komt dat wat je zegt beter over als je op kindhoogte (even hoog als het kind) bent. • Dichtbij Dreumesen en peuters willen aan de ene kant zelfstandig zijn en aan de andere kant zoeken zij de nabijheid van een vertrouwd persoon. Doordat je in de buurt bent wanneer kinderen spelen, kun je makkelijker reageren. Bijvoorbeeld op een vragend gezicht. Zo geef je kinderen én vrijheid én een gevoel van veiligheid. • Afstand Wil je iets zeggen tegen een kind? Houd dan rekening met de afstand vanaf waar je dat doet. Een regel hiervoor is: de leeftijd van het kind in jaren is de maximale afstand tot het kind in meters. Bij een kind van 2 jaar, sta je dus op maximaal 2 meter afstand, bij een kind van 3 jaar is de maximale afstand 3 meter. • Non-verbaal Ook zonder dat je iets zegt, kun je kinderen veel duidelijk maken. Denk bijvoorbeeld maar aan een geruststellende blik, een blije lach of een afkeurend ‘nee’ schudden met je hoofd. • Uitleggen Kinderen begrijpen meer dan ze zelf kunnen zeggen. Door uit te leggen wat er gebeurt, waarom iets goed is of juist niet, leren kinderen de wereld om hen heen beter begrijpen. • Voor- en nadoen Door mee te spelen en voor te doen wat je verwacht, leren kinderen veel. Een goed voorbeeld is voor kinderen duidelijker dan alleen een uitleg in woorden. Zo kun je voordoen wat ‘om de beurt’ bij het stapelen van blokken betekent (‘nu mag jij’ en ‘nu mag ik’).
Interacties tussen kinderen Als pedagogisch medewerker heb je een belangrijke taak in het stimuleren en helpen bij sociaal gedrag. Laat kinderen merken dat je het knap van hen vindt, wanneer zij een ander helpen of troosten. Bijvoorbeeld door een compliment te geven. Zo geef je een kind positieve aandacht en een gevoel dat hij er mag zijn! Bovendien kunnen kinderen samen vaak meer dan alleen! Respect voor de autonomie Kinderen leren heel veel door zelf te proberen en te ontdekken. Het geeft hen een gevoel van trots als zij iets zelfstandig kunnen! Waar kun je op letten? - Laat een kind verbaal en non-verbaal merken dat je ziet wat hij of zij al kan. - Geef aandacht aan wat een kind kan in plaats van wat er (nog) niet lukt. - Geef kinderen de kans om (mee) te helpen. - Laat kinderen zelf kiezen. ______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
22
Inleiding Over elke interactievaardigheid krijg je een aantal stellingen. In het totaal zijn het 26 stellingen. Onder sommige stellingen staan in kleine letters voorbeelden van deze stelling genoemd. Geef per stelling aan wat in je werk met dreumesen en peuters op jou van toepassing is. Je kunt de stellingen ook samen met een collega invullen of een collega vragen deze stellingen over jou in te vullen. Zo kun je zelf per interactievaardigheid in beeld brengen hoe jij deze vaardigheid toepast en krijg je zicht op wat je nog kan verbeteren.
1.
Sensitieve responsiviteit
Sensitiviteit: de pedagogisch medewerker is een veilige haven voor ieder kind, doordat zij de signalen van welbevinden of juist een gebrek aan welbevinden, behoefte aan contact of aan andere vormen van emotionele ondersteuning oppikt.
Altijd
Vaak
Weinig
Niet
Opmerking(en)
1. Ik pik signalen uit de lichaamstaal van kinderen op. - Ik kijk en luister goed naar ieder kind. - Ik merk op als een kind zich niet goed voelt of behoefte heeft aan ondersteuning. - Ik merk het op als een kind iets op een andere manier wil doen dan ik in gedachten had of van plan was.
2. Ik ben toegankelijk en beschikbaar; ik schep een veilige, rustgevende wereld voor de kinderen. - Ik heb een vriendelijke, rustige houding, gezichtsuitdrukking en toon. - Ik ben er voor de kinderen: ik heb tijd voor ze en accepteer kinderen zoals ze zijn. - Ik bevorder het competentiegevoel van kinderen en bied het kind garanties voor succeservaringen. Ik stel haalbare doelen en laat het kind merken, dat ik veel vertrouwen in hem heb. - Ik ben voorspelbaar in mijn gedrag, ik spreek af wanneer ik weer kom en ik doe wat ik zeg. - Ik verplaats me in de belevingswereld (fantasie) van het kind.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
23
Responsiviteit: de pedagogisch medewerker toont een warme belangstelling voor de kinderen en geeft hen emotionele steun wanneer zij die nodig hebben.
Altijd
Vaak
Weinig
Niet
Opmerking(en)
3. Ik speel op een gepaste manier in op signalen die kinderen geven en daardoor voelen kinderen zich bij mij op hun gemak. - Ik geef ieder kind de ruimte om zijn of haar emoties (boosheid, angst, blijdschap, verdriet, …) te uiten - Ik speel in op de interesses van het kind en toch stoor ik kinderen niet in hun spel. - Ik trek niet te snel conclusies en ik hou er rekening mee, dat een dreumes of peuter ongewenst gedrag vaak niet expres vertoont.
4. Ik heb een persoonlijke, betrokken houding. - Ik laat ieder kind (verbaal of nonverbaal) merken, dat ik interesse heb in wat hij of zij doet. - Ik geef ieder vaak positieve waardering, bemoediging en bevestiging. - De complimentjes die ik geef zijn niet algemeen (bv. “Goed zo!”), maar afgestemd op dit kind in deze situatie.
5. Ik heb minstens drie keer per dag met ieder kind persoonlijk contact. - Bij binnenkomst begroet ik ieder kind persoonlijk en aan het eind van de dag neem ik van ieder kind persoonlijk afscheid. - Naast begroeting en afscheid nemen maak ik iedere dag tijd voor een contactmoment met elk kind. - Ik verdeel mijn aandacht en geef ieder kind de aandacht die het op dat moment nodig heeft (vooral ook kinderen die weinig uit zichzelf om aandacht vragen en kinderen die vooral negatieve aandacht vragen).
6. Ik besteed dagelijks aandacht aan de thuissituatie van het kind. - met woorden (een gesprekje), met beelden (bv. foto’s van thuis/ familie) en in de spelmaterialen (bv. voorwerpen die kinderen van thuis herkennen) - door een vast ritueel bij het afscheid nemen van de ouder .
7. Ik leg en onderhoud op een goede manier contact met kinderen. ______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
24
- In 1-op-1 contacten met kinderen ben ik nabij, op ooghoogte met het kind. - In contacten met kinderen maak en houd ik oogcontact. - Ik maak gebruik van verbale en nonverbale communicatie. - Voordat ik iets anders ga doen, rond ik het contact met het kind af. - Ik bescherm kinderen als dat nodig is. Bijvoorbeeld tegen ruw gedrag van andere kinderen. Ik stel het kind zo nodig gerust. - Ik leg ook contact met ‘omstanders’ van ruzie en benoem wat er gebeurt.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
25
2.
Respect voor de autonomie van het kind
Respect voor autonomie: de pedagogisch medewerker stimuleert kinderen zo veel mogelijk zelf te doen en zelf keuzes te maken. Zij spreekt waardering uit voor de ideeën van de kinderen en verwoordt vanuit de beleving van het kind.
Altijd
Vaak
Weinig
Niet
Opmerking(en)
8. Ik respecteer de grenzen en wensen van een kind en leer kinderen hoe ze op een positieve manier met hun eigen grenzen en wensen om kunnen gaan. - Ik raak een kind op een gepaste manier aan. - Ik deel de zeggenschap met de kinderen. Als een kind bijvoorbeeld laat merken iets op een andere manier te willen doen dan ik had verwacht, pas ik mijn handelen daar op aan. - Ik laat kinderen kiezen. Kinderen kunnen en mogen bijvoorbeeld bijna al het materiaal en speelgoed zelf kiezen en pakken. - Ik spreek waardering uit voor de ideeën van de kinderen. - Ik geef aandacht aan wat het kind al wel kan in plaats van wat er (nog) niet lukt.
9. Ik stimuleer de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de kinderen in onze groep. - Ik stimuleer kinderen zoveel mogelijk zelf te doen, ook als dat lastig voor mij is of meer tijd kost dan als ik het zelf doe. - Ik laat een kind eerst zelf proberen, ook als ik denk dat hij of zij het nog niet kan. - Bij conflicten grijp ik alleen in als kinderen niet in staat zijn het conflict zelfstandig op te lossen. Ik ondersteun kinderen zodat zij leren aanvaringen en ruzies zelf onderling op te lossen. - Ik geef kinderen de kans om (mee) te helpen. En elk kind heeft een eigen, bij de ontwikkelingsleeftijd passende verantwoordelijkheid voor de ruimte (de inrichting, het opruimen, …).
10. Ik respecteer de eigenheid van ieder kind. - Binnen grenzen van veiligheid krijgt elk kind in onze groep van mij de ruimte om alles op zijn of haar eigen manier te doen. - Ik volg het tempo van het kind/ de kinderen. Elk kind in onze groep krijgt van mij de ruimte om alles in zijn of haar eigen tempo te doen. ______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
26
3.
Structureren en grenzen stellen
Structureren: de pedagogisch medewerker brengt op zo’n manier structuur aan, dat kinderen situaties kunnen overzien en activiteiten met succes kunnen voltooien.
Grenzen stellen: de pedagogisch medewerker stelt tijdig, op een consequente en doortastende manier voldoende grenzen.
Altijd
Vaak
Weinig
Niet
Opmerking(en)
11. Ik hanteer een vast dagritme. - Ik werk met een steeds terugkerend dagprogramma. - Ik werk met dagritmekaarten of breng op een andere manier het dagritme in beeld. - Uitzonderingen op het dagprogramma bespreek ik met de kinderen.
12. Bij overgangen tussen de onderdelen van de dag (afscheid van ouders nemen, gaan eten, weer naar binnen na het buitenspelen) gebruik ik vaste rituelen (gewoonten, volgordes, liedjes, …). 13. Ik geef kinderen het goede voorbeeld. - Ik voorkom ongewenst gedrag door zelf het goede voorbeeld te geven, mezelf aan de groepsregels te houden en de gewenste omgangsvormen zelf voor te leven. - Ik voorkom ongewenst gedrag door zelf het goede voorbeeld te geven en geen ongewenst gedrag te vertonen. - Ik schenk positieve aandacht aan gewenst gedrag: ik benoem het gedrag en vertel waarom dat gedrag gewenst is. Tijdens dagelijkse situaties (bv. tijdens het eten, het kiezen van een spel en bij ruzie) benoem ik gewenst gedrag/ omgangsvormen. - Ik benoem op een positieve manier wat ik doe of ga doen, zodat kinderen dit kunnen oppikken en nadoen.
14. Ik hanteer vaste regels en afspraken. 15. Ik stel op een duidelijke manier grenzen en stuur gedrag op een goede manier bij. - Ik stel op een respectvolle, duidelijke manier grenzen. - Ik bewaar ‘nee’ voor kritische situaties. - Ik stuur ongewenst gedrag van kinderen bij en vertel het kind wat het wel mag doen.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
27
4.
Praten en uitleggen
Praten en uitleggen: de pedagogisch medewerker verwoordt veel. Bijvoorbeeld bedoelingen en gevoelens van de kinderen. Ook benoemt zij wat er gebeurt en gaat gebeuren. Ze houdt ‘luisteren naar’ en ‘reageren op’ kinderen in evenwicht. Ze stemt af op het niveau en de interesses van de kinderen. Ze praat niet tegen, maar met kinderen.
Altijd
Vaak
Weinig
Niet
Opmerking(en)
16. Ik luister naar kinderen. - Ik praat met, dus niet tegen kinderen. - Ik houd ‘luisteren naar’ en ‘reageren op’ kinderen in evenwicht.
17. Mijn taalaanbod past bij het kind en bij de situatie. - Ik voer dagelijks gesprekjes met ieder kind over wat ik doe, wat het kind doet en wat het mogelijk voelt. - Ik benoem op een positieve manier wat er gebeurt, wat er gaat gebeuren (bv. “Als het muziekje begint, gaan we opruimen”), wat ik doe (“Ik ga je naar bed brengen”). En ik controleer of het kind dit begrijpt. - Ik benoem op een positieve manier wat het kind doet, waar het naar kijkt, ik benoem de emoties die ik bij het kind waarneem (bv. “Volgens mij ben je heel boos/ verdrietig/ …”) en benoem ook waarvan we genieten. - Ik stem mijn taalgebruik af op het niveau van het kind.
18. Mijn talige reacties op kinderen zijn afgestemd op het niveau en de interesses van het kind. - Ik lok ieder kind uit zelf te vertellen. - In gesprekjes met kinderen vul ik de reacties van een kind aan tot een goede zin en breidt deze uit met nieuwe woorden. - Ik laat merken, dat ik de inbreng van het kind waardeer (bv. “Dat is een goed idee…”).
19. Ik vertel en lees voor. - Ik vertel regelmatig verhalen. - Ik lees ieder kind dagelijks voor.
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
28
5.
Ontwikkelingsstimulering
Ontwikkelingsstimulering = de ‘extra’ dingen die de pedagogisch medewerker doet om de persoonlijke competenties (motorisch, verstandelijk, taal, creatief) van de kinderen te stimuleren: de aandacht van de kinderen op bepaalde dingen richten, nieuwe activiteiten en spelmaterialen aanbieden, wijzen op nieuwe mogelijkheden van het bekende spelmateriaal, enz. De stimulering is afgestemd op de aandacht, het niveau, de toestand en de interesses van de kinderen.
Altijd
Vaak
Weinig
Niet
Opmerking(en)
20. Ik weet van ieder kind in onze groep wat zijn of haar ontwikkelingsniveau en interesses op dit moment zijn. 21. Ik stem af op de ontwikkelingsbehoeften van ieder kind. - Ik heb positieve verwachtingen van kinderen en laat dit ook merken. - Ik bied elk kind een mix van bekende en nieuwe/uitdagende materialen en activiteiten die bij zijn of haar ontwikkelingsleeftijd en interesses passen. - Ik stimuleer ieder kind op de manier die bij hem of haar aansluit. Ik stem ontwikkelingsstimulering goed af op de aandacht en het niveau van het kind. Zo voorkom ik overstimulering. - Ik stimuleer het kind door soms bewust niet in te grijpen/ niets te doen.
22. Ik gebruik ‘spel’ om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. - Ik bied (spel)activiteiten die kinderen stimuleren zelf oplossingen te vinden. - Ik speel regelmatig naast de kinderen en laat in mijn spel zien wat je met het materiaal/ speelgoed kunt doen. - Ik speel met de kinderen. Zonder hun spel te verstoren, speel ik mee, maak een grapje, breng een probleem in, reik een voorwerp aan, stel een open vraag, speel een rol, doe alsof, …
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
29
6.
Begeleiden van interacties tussen kinderen
Begeleiden van interacties: de pedagogisch medewerker reageert positief op de interacties die zich spontaan tussen kinderen voordoen én bevordert zelf positieve interacties tussen kinderen door kinderen actief op elkaar te richten (“Kijk eens wat … een hoge toren heeft gebouwd!” of “Wil jij … even helpen?”).
Altijd
Vaak
Weinig
Niet
Opmerking(en)
23. Ik heb van elk kind een beeld hoe het met anderen omgaat en hoe anderen met dit kind omgaan. 24. Ik vergroot de kans op positieve interacties tussen kinderen. - Ik bied materiaal aan wat samenspel uitlokt (verkleedkleren voor rollenspel, een gezelschapspel, …). - Ik laat kinderen zelfstandig spelen, maar begeleid het samenspelen ook regelmatig. - Ik stimuleer kinderen om sociaal gedrag te vertonen, bijvoorbeeld door ze samen te laten werken en elkaar te laten helpen. - Ik zorg er voor dat ieder kind die dat wil ongeveer even lang met favoriet speelgoed kan spelen. - Ik noem mensen bij hun naam en stimuleer kinderen dat ook te doen.
25. Ik geef positieve aandacht wanneer een kind sociaal gedrag laat zien. 26. Ik bevorder positieve interacties tussen kinderen. - Ik help kinderen nieuwe contacten te leggen met voor hen nieuwe groepsgenoten. - In plaats van ze zelf te beantwoorden, speel ik vragen door (bv. “Remon vraagt of we naar buiten gaan. Wat denk jij Thijs? Kunnen we al naar buiten?”)
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
30
Persoonlijke kwaliteiten en leerdoelen Naam:……………………………………………………………………. Locatie / team:…………………………………………………………….. Datum: ………………………………………………………………….. Persoonlijke kwaliteiten: concrete omschrijving van twee interactievaardigheden die je veelvuldig toepast
Interactievaardigheid
Concrete situatie(s)
Mijn rol/handeling
Gevolg
Persoonlijk leerdoel: concrete omschrijving van twee interactievaardigheden die je verder wilt ontwikkelen
Interactievaardigheid
Concrete situatie(s)
Mijn rol/ handeling
Gevolg
Afspraken met Afspraken met mezelf mijn maatje
______________________________________________________________________________________________ Vyvoj Opleiden Trainersdraaiboek “Interactievaardigheden 1 ½ tot 4 jaar”
31