Tool For Talent competentiewoordenboek COMPETENTIES MET INDICATOREN 1. Ondernemerschap Signaleren, onderzoeken en zakelijk afwegen van de mogelijkheden van bestaande en/of nieuwe (onderwijs)diensten GEDRAGSINDICATOREN: 1. Stelt zich open op naar klanten in het onderwijsveld 2. Signaleert behoeften van klanten 3. Vertaalt behoeften van klanten in mogelijke (onderwijs)diensten 4. Onderscheidt kansen en bedreigingen voor de onderwijsorganisatie 5. Doet onderzoek naar de haalbaarheid van nieuwe (onderwijs)diensten 6. Neemt besluiten over het introduceren van nieuwe (onderwijs)diensten 7. Neemt maatregelen om het ondernemerschap in de organisatie te bevorderen
2. Visie Ontwerpen van een beeld van de toekomstige ontwikkelingen van de schoolorganisatie zonder zich te beperken tot de huidige gang van zaken GEDRAGSINDICATOREN: 1. Stelt zich op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen in de omgeving/samenleving 2. Draagt nieuwe ideeën aan ten aanzien van de visie en ontwikkeling van de school 3. Herkent overeenkomsten en verschillen tussen de huidige situatie en de nieuwe visie 4. Concretiseert de visie naar een begrijpelijke en aansprekende koers 5. Zorgt voor betrokkenheid van alle teamleden bij het vormgeven van de visie 6. Maakt een inschatting van de consequenties van nieuwe ontwikkelingen voor de koers van de school op langere termijn
3. Pedagogisch partnerschap Rekening houden met de wensen, belangen, en verantwoordelijkheden van ouders/verzorgers en hiernaar handelen GEDRAGSINDICATOREN: 1. Stelt zich dienstverlenend op door actief te luisteren naar ouders/verzorgers 2. Voert op een integere en respectvolle manier overleg met ouders/verzorgers over hun kind 3. Anticipeert op specifieke wensen en behoeften 4. Houdt zich aan de afspraken die met ouders/verzorgers zijn gemaakt 5. Handelt tactisch, heeft overzicht en overwicht 6. Geeft de (on)mogelijkheden van de school aan 7. Maakt beleid op het gebied van inspraak en medezeggenschap door ouders/verzorgers
4. Omgevingsgerichtheid Openstaan voor en belang hechten aan een goede relatie met de leefomgeving (bv. wijk, club- en buurthuis, plaatselijke geloofsgemeenschap, brede school) en daarnaar handelen GEDRAGSINDICATOREN: 1. Is zich bewust van het belang van een goede relatie met de (onderwijs)omgeving 2. Onderhoudt op functionele wijze contacten met de (onderwijs)omgeving 3. Gaat constructief om met verschillende opvattingen en belangen van betrokkenen van diverse instanties 4. Onderneemt initiatieven richting de (onderwijs)omgeving 5. Werkt aan een proces van samenwerking dat positief uitpakt voor alle betrokkenen
5. Externe contacten Opbouwen en onderhouden van contacten met externe instanties die belangrijk zijn voor het kunnen realiseren van de eigen organisatiedoelen (SBD, gemeente, voorschoolse voorzieningen, scholen voor voortgezet onderwijs, WSNS) GEDRAGSINDICATOREN: 1. Onderhoudt individueel contact met belanghebbenden 2. Woont netwerkdagen en/of eenmalige bijeenkomsten bij 3. Neemt gedurende een langere periode actief deel aan uitwisselingsbijeenkomsten of netwerken die belangrijk zijn voor de eigen organisatie 4. Brengt mensen uit het eigen netwerk in contact met elkaar ter versterking van de relatie 5. Participeert op beleids-/strategisch niveau in voor de organisatie belangrijke samenwerkingsverbanden of netwerken
6. Omgaan met verschillen Inspelen op verschillen tussen leerlingen, hen aanspreken op het juiste niveau en hiernaar handelen door een afstemming van leertijd, werkwijze en leerstofaanbod GEDRAGSINDICATOREN: 1. Stelt zich op de hoogte van de mogelijkheden van de leerlingen en gaat na in hoeverre de leerstof wordt begrepen 2. Gebruikt bij de individuele leerling passende materialen en hulpmiddelen om kennis en/of vaardigheden te laten verwerven, inoefenen of uitbreiden 3. Geeft leerlingen instructie en opdrachten afgestemd op hun mogelijkheden en rekening houdend met de verschillen in tempo en niveau 4. Biedt verschillende leer- en oplossingsstrategieën aan voor vraagstukken, afhankelijk van de mogelijkheden van de leerlingen 5. Creëert een onderwijsleersituatie waarbinnen leerlingen met elkaar samenwerken, zodat ze vanuit hun eigen sterke kanten een meerwaarde kunnen bieden aan de ander en tegelijk kunnen leren van de ander
7. Pedagogisch handelen Creëren van een veilig en uitdagend leer- en leefklimaat met ruimte voor de ontplooiing van alle leerlingen GEDRAGSINDICATOREN: 1. Honoreert de inbreng van leerlingen en geeft daarmee blijk van positieve verwachtingen 2. Geeft ruimte aan en stimuleert positieve contacten tussen leerlingen 3. Stimuleert leerlingen om hun sociaal-emotionele vaardigheden te vergroten 4. Observeert het gedrag van leerlingen tijdens (niet) lesgebonden situaties, en spel en gebruikt de resultaten om het pedagogisch klimaat te versterken 5. Onderkent de ontwikkelings- en opvoedingsproblematiek van de individuele leerlingen en werkt actief aan een veilig leer- en leefklimaat voor alle leerlingen 6. Stemt activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de sociaal-emotionele vaardigheid van leerlingen af op hun ontwikkelings- en leervermogen 7. Creëert een uitdagend, gestructureerd en stimulerend leerklimaat, waarbinnen aandacht is voor normen en waarden van de school
8. Vak-didactisch handelen Kiezen, inzetten en hanteren van verschillende instructiemodellen, oplossingsstrategieën, didactische werkvormen, begeleidingsvaardigheden en de juiste materialen GEDRAGSINDICATOREN: 1. Realiseert onderwijsactiviteiten met een prikkelende start, een goede structuur en afwisseling in instructie, verwerking en evaluatie 2. Gebruikt een gevarieerd aanbod aan werkvormen, passend bij de leeractiviteit en het leervermogen van de leerlingen 3. Volgt de leerstoflijnen van een methode 4. Geeft leerlingen handvatten om een deel van de lesstof zelfstandig te plannen, te verwerken en te evalueren 5. Maakt handelingsplannen afgestemd op de specifieke behoefte en het leervermogen van de individuele leerling 6. Geeft onderwijs in leerstrategieën en stimuleert de leerlingen verschillende oplossingsstrategieën te gebruiken 7. Gebruikt meerdere leerstoflijnen in samenhang met elkaar
9. Groepsmanagement Creëren van een veilige, gestructureerde en uitnodigende leeromgeving, waarbij leerlingen gestimuleerd worden in groepsverband te leren, rekening houdend met hun cognitieve en sociaal-emotionele mogelijkheden GEDRAGSINDICATOREN: 1. Creëert een ordelijke en uitnodigende werkruimte waardoor leerlingen in staat zijn zelfstandig bepaalde materialen te gebruiken. 2. Hanteert functionele en door de leerlingen gedragen procedures en afspraken over de werkwijze,en het gebruik van de materialen 3. Bewaakt het efficiënt verlopen van het groepsproces stuurt dit proces zo nodig bij 4. Biedt leerlingen de ruimte bij opdrachten om zelfstandig of samen te werken, afgestemd op leerstofinhoud en groepssituatie
5. Creëert een geheel van betekenisvolle onderwijsactiviteiten waarin leerlingen optimaal betrokken zijn bij hun leertaken
10. Samenwerking Met anderen in een team samenwerken, waarbij door de inzet en opstelling van de individuele medewerkers optimale prestaties worden gerealiseerd GEDRAGSINDICATOREN: 1. Voert samen met anderen activiteiten uit 2. Houdt zich afspraken die met collega’s zijn gemaakt 3. Levert een bijdrage aan het gemeenschappelijk doel, ook als daar geen direct eigen belang bij is 4. Toont respect voor de inbreng van anderen 5. Accepteert verschillen in posities, verantwoordelijkheid en invloed 6. Stemt af op collega’s om tot gezamenlijke standpunten te komen 7. Neemt initiatieven voor overleg en doet voorstellen ter versterking van de samenwerking
11. Interne communicatie Realiseren van goed onderling overleg op alle niveaus van de organisatie gericht op optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs GEDRAGSINDICATOREN: 1. Vertelt wat er in hem/haar omgaat ten aan zien van het werk en vanuit welke professionele opvattingen hij/zij werkt 2. Geeft boodschappen helder en eenduidig door en toetst dit bij de ander 3. Geeft en verzamelt informatie en brengt een eigen mening in 4. Stimuleert de interactie 5. Hanteert de regels voor feedback 6. Pleegt interventies om communicatie vlot te trekken of op een hoger niveau te brengen
12. Inlevingsvermogen Zich verplaatsen in anderen, proberen te begrijpen wat anderen bedoelen en wat hen bezighoudt; betrokkenheid tonen bij de ander; de ander eerst begrijpen, dan zelf begrepen worden GEDRAGSINDICATOREN: 1. Toont belangstelling en is geïnteresseerd in de ander 2. Luistert actief naar de ander en geeft terug wat is gezegd 3. Verplaatst zich in de gedachten en gevoelens van anderen en sluit daar op aan 4. Checkt bij de ander of zijn/haar gedachten en gevoelens goed begrepen zijn 5. Respecteert wensen en ideeën van de ander 6. Onderkent drijfveren in het handelen van de ander ook als de opvattingen van de ander afwijken van de eigen opvattingen
13. Coaching en begeleiding Geven van collegiale ondersteuning, dan wel het ondersteunen van ondergeschikten of minder ervaren medewerkers GEDRAGSINDICATOREN: 1. Stelt open vragen, vat samen en vraagt door 2. Geeft taakgerichte feedback 3. Maakt bij feedback onderscheid tussen ondersteunende en corrigerende feedback 4. Begeleidt de gecoachte bij het opstellen van ontwikkelingsdoelen 5. Hanteert verschillende interventies op het juiste moment in het proces 6. Stelt de organisatieaspecten aan de orde bij de coaching en begeleiding
14. Planmatigheid Systematisch voorbereiden en structureren van de werkzaamheden, de voortgang bewaken en kijken of de gestelde (onderwijs)doelen ook gerealiseerd worden GEDRAGSINDICATOREN: 1. Heeft de doelen van de organisatie helder in beeld 2. Zoekt en schept orde en regelmaat in het werk 3. Stelt prioriteiten die relevant zijn voor het behalen van de gestelde doelen 4. Vraagt om relevante informatie wanneer dit in het proces noodzakelijk is 5. Vertaalt plannen die een langere periode bestrijken naar een concreet plan van aanpak voor de eigen situatie 6. Houdt de regie over de eigen activiteiten en stelt de planning bij als de situatie erom vraagt 7. Stelt een beleidsplan en tijdpad op voor organisatiebrede processen/trajecten
15. Organisatievaardigheid Creëren van condities waardoor de organisatie in staat is een onderwijsaanbod te realiseren waarmee de vastgestelde doelen gerealiseerd kunnen worden GEDRAGSINDICATOREN: 1. Schept randvoorwaarden om ordelijk en efficiënt te kunnen werken 2. Analyseert de situatie en geeft aan welke acties en instrumenten met de meeste kans op succes kunnen worden ingezet 3. Richt zich op het behalen van het afgesproken doel door mensen en middelen in te zetten om dit resultaat te bereiken 4. Hanteert heldere werkprocedures 5. Beschrijft op heldere wijze de weg die de organisatie zal volgen om het gestelde doel te bereiken (strategie)
16. Stressbehendigheid Effectief blijven presteren onder tijdsdruk, bij tegenslag, teleurstelling of tegenspel GEDRAGSINDICATOREN: 1. Is in staat de juiste prioriteiten te stellen wanneer verschillende mensen tegelijk een beroep doen op aandacht, hulp of ondersteuning 2. Raakt bij gemaakte fouten niet van slag 3. Blijft nuchter, zakelijk en kalm wanneer er weerstand wordt geboden 4. Overziet situaties en reageert pro-actief
5. Blijft rustig in conflictsituaties en zorgt ervoor, bijvoorbeeld via bemiddelen, dat communicatie tussen betrokkenen hersteld wordt
17. ICT-deskundigheid Optimaal toepassen van de mogelijkheden van ICT in de eigen beroepspraktijk GEDRAGSINDICATOREN: 1. Gebruikt de programma’s die voor het uitvoeren van de taken binnen de eigen functie belangrijk zijn 2. Stelt zich op de hoogte van de belangrijkste ICT-ontwikkelingen in het eigen functiegebied 3. Gebruikt nieuwe toepassingsmogelijkheden voor bestaande technieken en applicaties 4. Kijkt over de grenzen van de eigen beroepspraktijk en heeft oog voor de ICTontwikkelingen in verwante of ondersteunende werkgebieden 5. Stelt een ICT-beleidsplan op gerelateerd aan het strategisch beleid van de school 6. Analyseert een taak of een werkproces en geeft aan wat de consequenties zijn voor ICT-toepassing
18. Besluitvaardigheid Tijdig nemen van beslissingen en bevorderen van de voortgang van besluitvormingsprocessen GEDRAGSINDICATOREN: 1. Neemt beslissingen 2. Onderbouwt en motiveert de beslissingen 3. Neemt beslissingen tijdig en op het juiste moment 4. Formuleert duidelijke voorstellen waarover een besluit moet worden genomen 5. Stelt zich op de hoogte van de verschillende standpunten tijdens de besluitvorming 6. Past verschillende strategieën binnen besluitvormingsprocessen effectief toe 7. Houdt bij beslissingen rekening met de effecten van deze beslissing op andere plekken in de organisatie; weegt belangen af bij het nemen van een besluit 8. Neemt, indien noodzakelijk, besluiten waarvan de gevolgen nog niet volledig te overzien zijn
19. Voortgangsbewaking Bewaken van de voortgang van afgesproken activiteiten door het opstellen van afspraken en procedures GEDRAGSINDICATOREN: 1. Maakt aan de hand van overleg vervolgafspraken 2. Vraagt om terugmelding van afgesproken activiteiten binnen het proces 3. Anticipeert op knelpunten en belemmeringen 4. Controleert op voortgang en resultaten van het proces/project 5. Spreekt anderen aan wanneer de procesinformatie achterwege blijft 6. Stelt een planningslijn op voor trajecten en bewaakt continu de voortgang ervan
20. Leidinggeven Leiding en richting geven aan de activiteiten van teamleden bij het uitvoeren van hun taken door middel van stimuleren, motiveren, regelen, delegeren, voortgang bewaken afhankelijk van de medewerker(s) en hun situatie. GEDRAGSINDICATOREN: 1. Ondersteunt en motiveert met feedback 2. Zorgt voor duidelijkheid over taken, rollen en verantwoordelijkheden van elk van de teamleden 3. Spreekt teamleden aan op hun functioneren en verantwoordelijkheden 4. Geeft verantwoordelijkheid uit handen, laat het team met elkaar communiceren en oplossingen zoeken voor knelpunten 5. Evalueert met het team de opbrengsten en stelt doelen bij 6. zorgt voor en bewaakt een klimaat waarin teamleden zich geïnspireerd, gestimuleerd en gewaardeerd voelen
21. Kwaliteitsgerichtheid Zich bewust zijn van de eigen sterke en zwakke kanten en er alles aan doen om de sterke punten te behouden en de zwakke punten systematisch te verbeteren
GEDRAGSINDICATOREN: 1. Volgt de gestelde kwaliteitseisen van de organisatie 2. Doet voorstellen het eigen werk te verbeteren en handelt daarnaar 3. Vervult een voorbeeldfunctie op school ten aanzien van kwaliteit 4. Vertaalt kwaliteitseisen van ouders en leerlingen in verbeteracties voor de organisatie 5. Stelt kwaliteitskaders en -normen op en hanteert deze
22. Opbrengstgerichtheid De prestaties van de leerlingen gedurende de schoolperiode ten minste op het niveau brengen dat op grond van de kenmerken van de leerlingpopulatie mag worden verwacht en aantoonbare leergebiedoverstijgende resultaten boeken GEDRAGSINDICATOREN: 1. Hanteert de door de school vastgestelde leer- en ontwikkelingsdoelen 2. Brengt middels toetsing en observatie de mogelijkheden van leerlingen in kaart 3. Zoekt actief naar mogelijkheden om resultaten van individuele leerlingen te verbeteren, binnen de ontwikkelingsmogelijkheden en uniciteit van de betreffende leerling 4. Maakt op basis van resultaten uit onderzoek, toetsing en observatie handelingsplannen voor individuele leerlingen en groepen leerlingen 5. Zet een signalerings- en diagnosesysteem op passend bij het onderwijsconcept van de eigen schoolorganisatie 6. Bewaakt de kerndoelen van de schoolorganisatie en zet erop in deze te bereiken bij álle leerlingen
23. Professionalisering Werken aan en vergroten van de eigen professionele ontwikkeling (houding, kennis en vaardigheden) gericht op de organisatiedoelen
GEDRAGSINDICATOREN: 1. Doet aan scholing gericht op de persoonlijke ontwikkeling in relatie tot de functie 2. Bestudeert vakliteratuur, destilleert hieruit voor het eigen functioneren relevante informatie en past deze toe 3. Zoekt actief naar mogelijkheden om de eigen professionaliteit te vergroten 4. Stelt een persoonlijk ontwikkelingsplan op en voert dit uit 5. Stelt een overzicht op van eigen competenties, persoonlijke biografie en eigen werk (bekwaamheidsdossier) 6. Ontwikkelt een scholingsplan voor de totale organisatie en voert het uit
24. Innovatiegerichtheid Geïnteresseerd zijn in en gericht zijn op vernieuwingen, hierop kritisch en flexibel reageren en innovaties deel uit laten maken van eigen handelen GEDRAGSINDICATOREN: 1. Staat open voor verbeteringen en vernieuwingen 2. Geeft voorgestelde verbeteringen en/of vernieuwingen een plek in eigen professioneel handelen 3. Komt op basis van eigen werkervaringen met voorstellen tot verbetering en/of vernieuwing 4. Brengt voordelen van verandering en vernieuwingen helder over aan betrokkenen 5. Vertaalt ontwikkelingen in de omgeving naar de organisatie 6. Creëert draagvlak voor innovaties en is daarbij motor voor veranderingen
25. Ontwikkelingsgerichtheid Gericht zijn op professioneel doorgroeien en ontwikkelen van persoonlijke kwaliteiten GEDRAGSINDICATOREN: 1. Reflecteert op eigen handelen en staat open voor feedback 2. Stelt een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) op en voert dit uit 3. Benut ontwikkelingsmogelijkheden binnen de eigen functie 4. Bereidt zich voor (bijvoorbeeld via scholing) op nieuwe taken of functies 5. Stelt een overzicht op van eigen competenties, persoonlijke biografie en eigen werk (bekwaamheidsdossier) 6. Neemt initiatieven om het leren op organisatieniveau te verbeteren (lerende organisatie).
26. Leervermogen en zelfreflectie Onderzoeken en toetsen van eigen opvattingen, handelingen en competenties aan relevante theorie en praktijk; leren van nieuwe informatie/ideeën en eigen ervaringen en het geleerde toepassen in de schoolorganisatie GEDRAGSINDICATOREN: 1. Reflecteert op eigen handelen 2. Staat open voor feedback 3. Verbetert op basis van zelfreflectie en/of feedback het eigen handelen
4. Voegt op basis van zelfreflectie elementen toe aan een persoonlijk ontwikkelingsplan 5. Past nieuw verworven kennis en vaardigheid toe in het eigen werk 6. Maakt gebruik van (collegiaal) contact met anderen om te leren, bijvoorbeeld via intervisie 7. Neemt initiatieven om het leren op organisatieniveau te verbeteren (lerende organisatie)
27. Loyaliteit Zich aan het beleid en besluiten van de organisatie conformeren en dit uitdragen GEDRAGSINDICATOREN: 1. Informeert naar besluiten van beleidsuitvoering 2. Respecteert en houdt rekening met de ruimte die de leidinggevende heeft bij het maken van beleidskeuzes 3. Draagt (de vormgeving van) beleid naar ouders en overige bij de school betrokkenen positief uit 4. Werkt vanuit de mogelijkheden van de eigen functie actief mee aan het realiseren van doelen 5. Participeert in groepen, die vastgesteld beleid uitwerken in uitvoeringsplannen 6. Ondersteunt collega’s bij beleidsuitvoerende activiteiten 7. Neemt initiatieven voor nieuwe beleidsimpulsen
28. Representativiteit Versterken van het imago van de school GEDRAGSINDICATOREN: 1. Handelt overeenkomstig opgestelde leefregels binnen de school 2. Vertoont voorbeeldgedrag ten opzichte van de leerlingen 3. Verantwoordt gedrag in relatie tot de omgangsregels binnen de school 4. Komt afspraken met schoolexternen en ouders nauwkeurig na 5. Schetst aan schoolbetrokkenen een reëel beeld van de kwaliteit/ontwikkeling van leerlingen, medewerkers en organisatie 6. Vertegenwoordigt de school bij schoolexterne netwerken en contacten 7. Onderneemt strategische actie om het imago van de school te onderhouden en te versterken
29. Organisatiebeleid Het scheppen van randvoorwaarden, realiseren van een optimale inzet van tijd, mensen en middelen om te komen tot een samenhangend beleid op basis van visie voor de organisatie GEDRAGSINDICATOREN: 1. Inventariseert de huidige situatie in de schoolorganisatie ten behoeve van visieontwikkeling 2. Ontwikkelt gericht acties op basis van een helikopterview over de organisatie 3. Maakt overlegsituaties effectief 4. Zorgt voor draagvlak door het organiseren van inspraak en medezeggenschap 5. Bepaalt de normen voor onderwerpen van de zelfevaluatie 6. Gebruikt relevante managementinformatie en kwaliteitsinstrumenten 7. Maakt beleid op basis van de visie van de organisatie
30. Organisatiebeheer Het creëren van een veilige, effectieve en efficiënte organisatie waarbinnen het voor alle betrokkenen mogelijk wordt goed te functioneren. GEDRAGSINDICATOREN: 1. Zorgt voor een overzichtelijke, veilige, ordelijke en schone (school)omgeving 2. Zorgt voor de benodigde middelen om doelgericht te handelen 3. Voorziet in adequate procedures en zorgt dat deze nageleefd worden 4. Zorgt voor een deugdelijke leerling-, personeels-, en financiële administratie 5. Realiseert een efficiënte bedrijfsvoering door (meerjaren) plannen en begrotingen op te stellen, uit te voeren, te bewaken en te verantwoorden 6. Waarborgt een organisatie waarbinnen alle betrokkenen gekwalificeerd zijn en goed kunnen functioneren
31. Representativiteit (directie) Actief samenwerken met de omgeving waarbij geanticipeerd wordt op ontwikkelingen en doelbewust wordt omgegaan met wet- en regelgeving, met omgevingseisen en ouders, met maatschappelijke instellingen en andere organisaties die de school beïnvloeden. GEDRAGSINDICATOREN: 1. Legt en onderhoudt contacten met sleutelfiguren in de omgeving 2. Geeft vorm aan de samenwerkingsrelatie tussen gezin - school – (kerk)gemeenschap 3. Organiseert een betekenisvol ondersteunend netwerk rond de school om zo een bijdrage te leveren aan de verbetering van het onderwijs op school 4. Onderzoekt systematisch belangen, verschillen in opvatting en onderneemt actie 5. Draagt actief bij aan een positieve beeldvorming van de school, het onderwijs en de omgeving 6. Legt uit waar de school voor staat en gaat adequaat om met de media