Ton Spamer
familiearchief spamer - deurne - 2015
Illustratie titelpagina: De Diergaarde vanaf de Smalle Westerkade rond 1880. 2e herziene en uitgebreide uitgave juli 2015.
Eerder verschenen: 1. Ton Spamer, Spanheimer - Spanemer - Spamer. 16 generaties Spamer 1400 - 2013. Deel 1 Langs Hessenwegen. Schotten 1400-1795. Deurne, 2013. 2. Ton Spamer, Spanheimer - Spanemer - Spamer. 16 generaties Spamer 1400 - 2013. Deel 2. Die Schottener Spanheimer Spanemer - Spamer. In: Hessische Familienkunde, Bd. 18, Heft 4, Dezember 1986, Sp. 215-236. 3. Ton Spamer, Spanheimer - Spanemer - Spamer. 16 generaties Spamer 1400 - 2013. Deel 3. Een hartochtelijk Rotterdammer 1. Johan Wilhelmus Spamer 1839-1920. Deurne, 2015. 4. Ton Spamer, Spanheimer - Spanemer - Spamer. 16 generaties Spamer 1400 - 2013. Deel 4. De gordel van smaragd. Paul Spamer 1875-1931. Deurne, 2014. 5. Ton Spamer, Spanheimer - Spanemer - Spamer. 16 generaties Spamer 1400 - 2013. Deel 5. Een hartstochelijk Rotterdammer 2. Willem Spamer 1877-1965. (In voorbereiding)
© A. Spamer, Deurne, 2015. Over de auteur. Ton Spamer, *1936, studeerde geschiedenis in Utrecht en doceerde dit vak aan het Peelland-College te Deurne. Daarnaast was hij vice-voorzitter van de Culturele Raad Deurne, voorzitter van de Openbare Bibliotheek, lid van het hoofdbestuur van de Provinciale Bibliotheek-Centrale Noord-Brabant, de Provinciale Bibliotheekcommissie en een aantal landelijke besturen en ministeriële commissies. Hij publiceerde onder andere over Deurne in de Brons- en IJzertijd en in de Middeleeuwen, over de Willibrordusparochie in Deurne van 700-1800, over Deurnese toponiemen 721-1900 en in Duitsland over het laat-middeleeuwse kleinstedelijk patriciaat. Hij gaf cursussen en lezingen, vertaalde Duitse kunstcatalogi en vakliteratuur en vervaardigde examenmateriaal o.a. over historiografie, Nietzsche en La Belle Époque. Ook schreef hij jarenlang een cultuurhistorische column in Omologie. Sinds 1979 is hij recensent voor Duitstalige vakliteratuur op het terrein van geschiedenis en kunst. Oprichter/redacteur van “Durninum”, fonds voor cultuurhistorische publicaties over Deurne.
[email protected]\ 2
VOORWOORD "Wel kwamen er veel zakkenrollers van de Diergaardekade naar De Dijk om betrokkenen op de hoogte te stellen van waar er in de stad nieuwe klappers waren gekomen". Deze zin stamt uit een artikel van Sietske Altink uit 2014.1 Het voorspelt niet veel goeds. Ter geruststelling: het slaat op de periode rond 1925. Toen was de Diergaardekade al zo'n 75 jaar oud, een afgeleefde straat, rijp voor de sloop. En wat de gemeente verzuimde namen de Duitsers voor hun rekening. Maar wàt een stralende jeugd was daaraan voorafgegaan. Mijn vader werd daar in 1877 geboren te midden van een wereld van kunstenaars. Uiteraard waren dat bohémiens, maar wel de fine fleur van het Nederlandse toneel en de opera en bepaald geen zakkenrollers. Het werd na 1860 in hoog tempo een zeer artistieke buurt, bewoond door toneelspelers en zangers die werkzaam waren bij het toneel in de schouwburg aan de Coolsingel of bij de Opera in dezelfde locatie. Men woonde daar vlak bij deze theaters. Het eerste station DP lag vrijwel in de achtertuin. Hier woonden de Bouwmeesters en de Van Dijks en vele anderen. Vanaf zijn 2e jaar kreeg mijn vader zangles van een in huis wonende operazanger. Zijn oudere zus kreeg les van een inwonende pianolerares. De ontwikkeling van deze eeuwenoude landelijke kade tot een artistieke nederzetting als onderdeel van de onstuimige groei van de stad, het boeiende en bloeiende leven dat zich hier afspeelde, de connecties met de wereld van opera en toneel en de brutale ondergang zijn het onderwerp van deze studie. Tevens wil die wat licht werpen op de geschiedenis van een buurt die in de vele beschrijvingen van de stad altijd onderbelicht is gebleven. Met de schouwburg en de Hoogduitsche Opera onderhield mijn grootvader nauwe contacten. De keuze voor een woning op de Diergaardekade was voor hem een heel bewuste. In zijn jeugd als hofmeester op een stoomschip was hij gewend geraakt aan vergezichten. Toen dat in de Paardenlaan en de Waschbleeklaan door toenemende bebouwing niet meer mogelijk was bleek een kade met blijvend uitzicht op een park de oplossing, ook al kon hij zich als procuratiehouder bij Van Hoboken een fraaiere woning veroorloven. Hij verhuisde pas toen tegen het einde van de eeuw de sfeer en de stijl van de kade niet meer naar zijn smaak waren. De kunstenaars die op de kade woonden worden hier beschreven in hun functie als bewoners. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling om hun ontwikkeling als acteur of zanger te ontrafelen en evenmin hun complete familiestamboom. Zij speelden een rol in de geschiedenis van mijn familie. De kade zelf wordt hier geplaatst tegen de achtergrond van de ontwikkeling van mijn vaderstad.
3
1. De oorsprong van de Westerkade Daar de kade die onderwerp van deze studie is in 1940 spoorloos verdween, is het goed die eerst eens te lokaliseren. Afb. 1 Diergaarde en omgeving in 1865.
Bovenaan is met groen het terrein van de Diergaarde aangegeven. De rode lijn daarnaast is de kade. Die moet rond 1857 bebouwd zijn, want dan duikt zij in de adresboeken op als Westerkade. In 1847 was tussen Leuvehaven en Park ook een Westerkade aangelegd. Dat had voor verwarring kunnen zorgen, maar die werd in 1851 gedeeltelijk omgedoopt tot Willemskade vanwege het bezoek van koning Willem III aan Rotterdam. Het westelijk daarvan gelegen gedeelte dat Westerkade was blijven heten kreeg vanaf 1872 ook bebouwing. De naast de Diergaarde gelegen kade kreeg toen ter onderscheiding de naam Smalle Westerkade. Vanaf 1878 heette zij Diergaardekade. De Coolvest, het water voor de gesloopte vestingmuren aan de westzijde van de stad, zou na 1900 bij gedeelten gedempt worden, net als de zuidelijk daarvan gelegen Schiedamschevest. Daar liggen nu de Coolsingel en de straat de Schiedamsevest. De Schie, voorzover op de kaart zichtbaar, is in 1940 gedempt met puin van het bombardement. De Binnenrotte was al in 1865 gedempt voor de aanleg van het viaduct voor het "luchtspoor". Sinds de afbraak daarvan in 1994 is de Binnenrotte nu een groot leeg plein waar de markt wordt gehouden.
4
In 1846 werd de spoorlijn van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM), begonnen met de lijn Amsterdam-Haarlem in 1839, doorgetrokken tot Rotterdam. Daar eindigde de lijn en er kwam dus in 1847 een kopstation. Vanwege de nabijheid van de Delftsche Poort kreeg het de naam Station Delftsche Poort, in mijn vaders jeugd al kortweg DP genoemd. Mijn moeder is die benaming tot aan haar dood in 1979 blijven gebruiken. Toen de lijn werd doorgetrokken naar Dordrecht bleek dat niet via dit kopstation te kunnen. Er werd een nieuw traject uitgestippeld, dat met een noordelijker gelegen boog midden in de stad uitkwam en over een viaduct richting de nieuw gebouwde spoorbrug ging. Voor dat viaduct moest de Binnenrotte gedempt worden. Rotterdammers spraken van het "luchtspoor". Veel karakteristieke bebouwing -waaronder monumentale panden- is daarvoor opgeofferd. Het nieuwe doorgangsstation DP kwam in 1877 gereed en lag noordwestelijk van het oude, dat kort daarna werd afgebroken. Afb. 2 Station Delftsche Poort in 1849 door J. Bouwmeester.
Op afb. 2 kijken we over de Coolvest en het Hofplein naar de voorgevel van het eerste station DP. De tekenaar stond voor de toenmalige Doelen. Uiterst rechts een hoek van de Delftsche Poort. Achter de bomen molen De Goudsbloem. Het bruggetje loopt over de verbinding tussen Coolvest en Schie. Het station was gebouwd in de toen populaire neogothische stijl. De Coolvest ontleende zijn naam aan het westelijk ervan gelegen Cool. Dit oude ambacht, dat al genoemd wordt in 1280, bestond uit Beukelsdijk, West- en Oost-Blommersdijk. In 1816 werd dit gebied in zijn geheel bij de stad ingelijfd. In het dagelijks spraakgebruik bedoelde men rond 1850 met Cool het gebied tussen de Coolvest in het oosten, de Westzeedijk in het zuiden, de grens met Delfshaven in het westen en de Kruiskade in het noorden. Het was een landelijk gebied met spaarzame bewoning. Het baarde opzien toen Anthony van Hoboken, die in 1799 de boedel van de failliete VOC en daarmee de zeilvaart naar Nederlands-Indië overnam, aan de zuidrand van Cool een terrein van 56 ha. groot kocht en daar in 1852 de villa Dijkzigt liet bouwen. Pal ten westen van hem begon de gemeente vanaf dat jaar met de aanleg van het Park. Van Hoboken wist wat hij kocht: rust en natuurschoon. In West-Blommersdijk lagen twee molens die simpelweg de Coolsche Molens werden genoemd. Ze herinnerden eraan dat Blommersdijk ooit een deel van het ambacht Cool was. Ze komen op enkele kaarten voor. Afb. 3 toont de kaart van Jan Jansz Potter uit 1572. Onderaan zien we de noordelijkste punt van de stadsmuur met de Delftse poort. Rechts daarboven de aanduiding van het voormalige slot Weena aan de Schie. Afb. 3 De Coolsche molens in 1572
5
Links van de Schie zien we de twee molens. Zij malen het polderwater af naar de Schie. De weg die links onderaan in westelijke richting loopt is de Kruiskade. Rechtsboven zien we aan de westelijke Schieoever het Leprozenhuis voor de pestlijders. Het zou later de naam Proveniershuis krijgen en lag op de hoek van de huidige Provenierssingel. De aanduidingen 'noord' en 'oost' op de kaart zijn onderdeel van de windroos en wijzen geen locaties aan.
Afb. 4 Floris Balthasarsz. van Berckenrode, Rotterdam met omringend polderland in 1611 (detail).
We zien dezelfde objecten ook op de kaart van Floris Balthasarsz. van Berckenrode uit 1611. Uit het midden van de bovenrand stroomt de Schie in de richting van de stad. Aan de linker rand ervan het leprozenhuis en vlak daaronder de Cool Molens met hun afwatering naar de Schie èn naar een zuidelijke wetering. Er blijken inmiddels twee korenmolens bijgekomen te zijn die het tot in de 19 e eeuw uit zullen houden. De zuidelijkste daarvan is molen De Goudsbloem die op afb. 2 zichtbaar is. De zuidrand van de polder West-Blommerdyck wordt gevormd door de Cruiswech, de latere Kruiskade, tevens de grens met de polder Cool. In de stadsdriehoek zijn de Scheepmakershaven en de Wijnhaven nog in aanleg getekend. Het Hoogheemraadschap Schieland hield met een groot aantal molens de kwetsbare waterhoogte nauwkeurig op peil. Het stadsbestuur kon niet op eigen gezag kades verhogen of verlagen of sloten graven of dempen. Al het water dat door de Schie en de wat oostelijker liggende Rotte in de stad werd gebracht -een nooit ophoudende stroom- moest er ook weer uit. De stadsdriehoek werd omsloten door Schiedamse vest, Coolvest en Goudse vest. In de stad zelf splitsten die waterstromen zich van west naar oost in Delftse Vaart, Binnenrotte en Botersloot plus nog wat smallere watertjes. De sluizen in de Rotte onder de Hoogstraat waren daarbij een belemmering omdat de getijdenwerking van de Noordzee tot in Rotterdam een rol speelde. Bij vloed moesten die sluizen dicht omdat het water anders de polder ingestuwd zou worden. Het polderwater was nog een apart probleem. Dat werd geloosd door een aantal kleinere weteringen. In de loop der tijd zouden de Coolse molens niet meer op de Schie afwateren maar naar de wetering langs de Kruiskade.
6
Dat is goed zichtbaar op afb. 5 op de kaart van Manheer uit 1786. De molens liggen daar aan een westelijke doodlopende zijweg van de Schiekade. De meest westelijke molen heeft als bijschrift "Koolse water molens". Daarvandaan loopt een afwatering naar de zuidelijker gelegen Kruiskade.
Afb. 5 De kaart van Rotterdam van Manheer uit 1786. (Gedeelte)
Er blijken nu twee weteringen langs de Kruiskade te lopen die hun westelijke voortzetting vinden in de Rotterdamse Sloot. Uit de zuidelijke wetering takt een afvoersloot langs het lanengebied af (zie afb. 4) die naar de Koolseweg -de latere Binnenweg- loopt en daar het water via twee weteringen dwars door het Ambacht van Schoonderloo en Kool naar de Maas afvoert. Afb. 6. De Coolsche Molens in 1785.
De Coolsche Molens komen voor op afbeeldingen uit 1785 (afb. 6) en 1800 (afb. 7). We zien eerst een schietoefening van de Burgercompagnieën nr. 2, 3 en 4. De Burgercompagnieën waren aanhangers van de patriotten en tegenstanders van de Orangisten, de aanhangers van stadhouder Willem V. In 1784 waren er gevechten geweest tussen beide groepen. We kijken vanaf de Schie in zuidelijke richting. Links zien we de bomen langs de Kruiskade. In de verte ligt Delfshaven. Op de prent uit 1800 kijken we vanaf de Schiebrug langs de Delftsche Poort naar het westen. Geheel in de verte zien we de houtzaagmolen van David van Stolk (1692-1772). Hij was de stamvader van het geslacht Van Stolk van de bekende houthandel en de befaamde Atlas van Stolk, een prentenverzameling. Meteen rechts van de Delftsche Poort zien we heel vaag de meest oostelijke van de Coolsche Mo-
7
lens. De weg rechts van de Schie is de weg naar Delft. Voorbij de Poort vertrok nog tot in de 20e eeuw het Delftse Bootje. Afb. 7. De Schie in 1800
Zoals aangegeven op de kaart van Manheer (afb. 5) waterden de Coolsche Molens in de 18e eeuw o.a. uit op de wetering langs de Kruiskade. Die afwatering droeg de naam Molentocht. Op de prachtige kaart van Temminck uit 1839 is die middenboven aangegeven (afb. 8). Zij blijkt daar de Kruiskade te bereiken halverwege de Coolvest en de westgrens van de tuinderijen. Later zal langs die westgrens de Westersingel worden aangelegd. En dan blijkt de Westerkade precies halverwege die singel en de Coolvest te liggen. Daarmee ligt de Molentocht als oorsprong van de Westerkade vast. De kaart van Temminck geeft ook een fraai beeld van het gebruik van de gronden in Cool. In de binnenstad binnen de vesten was geen ruimte meer voor tuinen. En bovenal had men daar een groot gebrek aan bleekvelden. De enige manier om wasgoed weer wit te krijgen was het bleken in de zon. Daarom zien we in Cool tussen de vele tuinen, plantsoenen en lustwarandes ook blekerijen liggen.
Afb. 8 De kaart van Temminck uit 1839 (detail).
Aan de oostrand van die Molentocht zal vanaf ca. 1854 bebouwing verrijzen. Die zal mede veroorzaakt zijn door de nabijheid van het station. Een station had rond 1850 veel personeel nodig: machinisten, stokers, conducteurs, rangeerders, timmerlui, schoonmakers, loketbedienden en het onvermijdelijke horecapersoneel. Het is dan ook niet vreemd dat we op de Westerkade bij de eerste vermelding in het adresboek van 1858 vermeld vinden: op nr. 784 een timmerman en een "beambte aan het spoor", net als op 785. Op 788 woonde een machinist. Die hoeft niet per se op een trein te hebben gestaan, 8
maar het ligt wel voor de hand. In de 1e en 2e Diergaardestraat, oostelijk van de Westerkade gelegen en pas vanaf 1866 bewoond, vinden we 3 stokers, een "machinist aan het spoor", een "knecht aan het spoor" en nog een machinist. Op de Diergaardekade woonde in 1858 ook al een zekere F. van der Valk, "geëmploijdeerd aan de diergaarde". En hiermee zijn we aangekomen bij de naamgever van de latere Diergaardekade. Vlakbij het station DP mochten de spoorwegbeambten Frans van der Valk en Georg van den Bergh op grond van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij een tuintje aanleggen voor hun hobby, het verzorgen van dieren. Ze richtten in 1854 een tuin voor fazanten en watervogels op. In het tuintje waren heesters geplant en een waterkom gegraven. Een kokmeeuw en enkele eenden waren de eerste bewoners van de tuin. In het jaar daarop volgden een aantal fazanten, kippen, uilen en roofvogels. De grote trots van het Spoortuintje, zoals het in de volksmond was gaan heten, was een visarend. De tuin raakte in trek onder treinreizigers en kinderen kwamen er de eendjes voeren. In 1856 werd ook de aangrenzende tuin gehuurd. Tien jaar daarvoor meldde de Nieuwe Rotterdamsche Courant het volgende:
Afb. 9 De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 15 april 1846.
In 1847 werden de Coolsche Molens metterdaad vervangen door een stoomgemaal en een jaar later gesloopt. Het water werd onder het station doorgeleid. Er ontstond toen een geheel nieuwe situatie, weergegeven in afb. 10. Afb. 10 De kades in 1854.
Deze kaart ontraadselt waarom de Westerkade 'Wester'-kade heette. Het water dat het gemaal oppompte kwam via twee takken bij de Kruiskade aan. De kades daarlangs kregen al gauw de aanduidingen Oosterkade (O) en Westerkade (W). De oostelijke tak is later gedempt, waarschijnlijk bij de aanleg van de Diergaardestraten of de Kruisstraat, die parallel aan de Westerkade liepen. 9
De kaart is afkomstig uit het herziene Waterproject van stadsarchitect Willem Nicolaas Rose uit 1854, dat tot doel had de stad van schoon oppervlaktewater te voorzien. De Diergaarde omvat hier nog niet meer dan een weiland met een vijver. Hoezeer men overigens moet oppassen met prenten uit die tijd blijkt uit afb. 11. Het is een litho van Adrien Canelle en heet uit 1855 te zijn.
Afb. 11 Rotterdam in vogelvlucht. Gedeelte uit een litho van de Belgische graficus Adrien Canelle uit 1855.
De Westerkade ziet er uit als een geheel bebouwd blok en zou dus bewoond moeten zijn. In 1855 kwam de Westerkade echter in het adresboek niet voor. Ze verschijnt pas in 1858 en was toen nog niet voltooid. Van de 19 percelen waren er in dat jaar pas 10 bebouwd. Daar de nummering aan de noordkant begon ontbrak dus een flink gedeelte van nr. 10 tot aan de Kruiskade. Canelle doet echter voorkomen alsof de bebouwing in 1855 al tot de Kruiskade liep. Nog erger wordt het met de 1e en 2e Diergaardestraat, meteen oostelijk van en parallel aan de Westerkade. Die zijn hier in hun geheel weergegeven terwijl ze pas 9 jaar later in het adresboek verschijnen. Zelfs de Kruisstraat -de oostelijke rand van dit hele blok- lijkt er al te liggen. Toch was die straat in 1855 niet meer dan een met schelpen verhard pad. Pas in 1883 werd de naam bij besluit van B&W van 10 mei vastgesteld. De eerste bewoner was in 1884 de directeur van de Diergaarde. De molen achter het station moet -gezien de korte afstand- een van de Coolsche molens zijn, maar die waren in 1848 afgebroken! De Spoortuin, die er in 1855 toch al was, ontbreekt echter geheel. Ook het Comediebruggetje tegenover schouwburg, aangelegd in 1853, is niet te zien. De Delftschevaart lijkt breder te zijn dan de Binnen-Rotte, terwijl het tegenovergestelde het geval was. Gezien de beide Diergaardestraten en de Kruisstraat kan de tekening niet eerder dan rond 1885 gemaakt zijn. Maar toen bestond het eerste station DP niet meer en liep het luchtspoor al door de stad. De prent is, hoe romantisch en artistiek ook, in elk geval voor het noorden van de stad hoogst onbetrouwbaar. Hoewel de officiële benaming van de kade sinds 1874 Diergaardekade was, kreeg mijn grootvader op 9 september 1897 een rekening van de Singer Maatschappij voor een "Origineele Singer Central Bobbin M." voor de prijs van F. 130,- geadresseerd aan J. W. Spamer op de Smalle Westerkade 6….. Kennelijk was de naam Westerkade onuitroeibaar en werd die in het spraakgebruik en bij bestellingen nog altijd gebruikt. 10
2. De huizen Wat voor huizen stonden er eigenlijk aan de Smalle Westerkade? De kade was niet echt smal maar veel ruimte tussen de molentocht en de huizen zal er niet geweest zijn, in elk geval te weinig om er een frontale foto van de gevels te maken. Maar er zijn wel beelden. Afb. 12 Gezicht op de Diergaarde vanaf het stationsterrein in ca. 1860.
Links zien we de woning van de directeur. Daarachter is het begin van de bebouwing langs de Westerkade te zien. Duidelijk is dat het begon met één rij huizen. De beide Diergaardestraten zijn nog niet gebouwd. In het derde huis werd op 24 september 1877 mijn vader Johannes W.P. Spamer geboren.
Afb. 13 Cool in 1925 vanuit de lucht.
De foto uit 1925 is genomen vanuit het westen. De straat die van midden-onder schuin naar boven loopt is de Kruiskade met aan de rechterzijde de Ned. Hervormde Westerkerk. De fel door de zon beschenen eerste zijstraat linksonder is de Smalle Westerkade/Diergaardekade. De meest linkse huizen daarvan gaan schuil achter het geboomte van de Diergaarde. Nr. 3 is net nog te zien. We zien op die 11
kade diverse huizentypes, hetgeen er bij de toenmalige bouwpraktijk op wijst dat de straat in opeenvolgende fases is volgebouwd. De brede zijstraat die vanaf de Westerkerk in noordelijke richting gaat is de Kruisstraat, aangelegd vanaf 1884. Het was een tamelijk deftige straat, waarnaar mijn grootvader in 1900 verhuisde. Waar die straat de rand van de foto raakt lag aan de westzijde ervan de officiële ingang van de Diergaarde. Wat was de sociale status van deze nieuwe straat? Dat is af te leiden uit de gevraagde huurprijzen. De oudste advertentie die voor de kade werd aangetroffen dateerde uit het najaar van 1856. Kennelijk was toen net begonnen met de bouw van de eerste huizen. Afb. 14 Advertentie in de NRC van 24 oktober 1856.
Het huis is al gereed en per direct te betrekken. Een bovenhuis met zes zeer fraai behangen en gestucadoorde vertrekken is voor de toenmalige huurwoningen zeer ruim en luxueus te noemen. Het riante uitzicht op de Hollandsche Spoorweg moet op de achterzijde van het pand betrekking hebben en toont aan dat de 1e en 2e Diergaardestraat nog niet bestonden. Opmerkelijk genoeg wordt het uitzicht op de Diergaarde niet genoemd. Waarschijnlijk was het Spoortuintje daarvoor nog niet imposant genoeg. De meidenkamer wijst erop dat de woning was toebedacht aan een gezin met een bovengemiddeld inkomen. Het merendeel van de gezinnen moest rond 1850 met minder dan 300,- gulden per jaar rondkomen2. De Nijs geeft verder aan dat een deftige familie (gegoede burgerij) in 1852 minimaal per jaar f 2400,- nodig had omdat de huishuur f 300,- tot f 500,- per jaar bedroeg.3 De huurprijs mag indrukwekkend genoemd worden. Een benedenhuis op de Coolsingel met vier vertrekken, een keuken en een zolder en verder van alle gemakken voorzien moest per jaar 380,- gulden opbrengen, een huis met tuin aan de oostzijde van de Schie 400,- gulden. Een vrij en zeer net bovenhuis met alle gemakken "op het beste gedeelte der Schiekade" kostte 200,- gulden. Een half jaar later adverteert dezelfde timmerman, die tevens de aannemer zal zijn geweest, met twee bovenwoningen. Afb. 15 Advertentie in de NRC van 24 maart 1857.
De woning met vier vertrekken, slaapkamertje, meidenkamertje, keuken, zolder en vliering kost 300,- gulden per jaar, de wat kleinere met drie vertrekken en twee kamertjes 160, per jaar. Dat zal dus een tussenetage betreffen die geen toegang tot de zolder had. Het huis had derhalve drie etages. Opvallend genoeg heeft de eerste woning uitzicht op zowel de spoorweg als de "nieuw aan te leggen Diergaarde". Die laatste komt nu dus in beeld als reclame-object. Dat het kleinere huis ook aan de voorzijde uitzicht op "het Spoor" heeft moet verklaard worden uit de nog schaarse begroeiing van de Diergaarde. Daar kon men nog gewoon overheen kijken. In juli van dat jaar wordt een benedenhuis aangeboden met tuintje en riant uitzicht op de Diergaarde voor 150,- per jaar. In november 1859 wordt een gemeubileerde voorkamer "met balkon" aangeboden op het huisnummer Westerkade 799. Na de omnummering van 1873 zal dat nummer 16 worden. De kade is dus in drie 12
jaar tijd zo goed als volgebouwd. Het adresboek van 1859 vermeldt dat huisnummer nog niet, dus het was kennelijk pas in dat jaar klaargekomen. Het eerstvolgende adresboek dateert van 1866 en dan blijken 18 huizen in gebruik te zijn. De Smalle Westerkade/Diergaardekade was toen mijn grootvader er in 1872 ging wonen een gewilde straat. Zij keek uit over de Diergaarde, hetgeen vooral 's winters als de bomen kaal waren een mooi uitzicht opleverde als je op een wat hogere etage woonde.
Afb. 16 Uitzicht op de Diergaarde vanaf de Smalle Westerkade 15 rond 1880.
Men woonde daar ook aan een van de twee groene longen die Rotterdam rijk was. De andere was het Park aan de zuidwesthoek van de stad. De geuren van de roofdieren moest men wel voor lief nemen, maar eerstens rook je die alleen bij wind pal uit het westen en tweedens wende je daar kennelijk snel aan, althans volgens mijn vader die er tot zijn 22e jaar heeft gewoond. In de straten en vooral de stegen van de binnenstad was de stank vele malen erger.
3. De bewoners Bij haar eerste verschijning in de reeks adresboeken4 in 1858 telde de Westerkade 11 huizen met de namen van 31 bewoners. Van de 11 'particulieren' waren er 3 weduwen of alleenstaande dames. De overige 20 namen hebben als beroepsaanduiding een ambtelijke of opzichtersfunctie (13), een gezagvoerder, een inspecteur van politie, een commissionair, een bakkersknecht, een timmerman en een zeeman. Het is onduidelijk wat men onder de 'particulieren' moet verstaan. Drie ervan zijn dames, waarvan één weduwe. Het kunnen mensen zijn die van hun geld of pensioen leefden zoals een onderwijzeres of een thuisberoep hadden zoals naaister voor een atelier. De gezagvoerder D. H. Dietz was kapitein op een vrij kleine kustvaarder.5 Men zou de bewoners kunnen karakteriseren als redelijke middenstand, niets bijzonders. In 1859 is er aan de bebouwing niets en aan de bewoning nauwelijks iets veranderd. In 1866 is er een gezagvoerder bijgekomen, A.F. Nidschelm, kapitein op de Elisa Suzanna6, een schip van Hendrik Müller & Co. Die firma voer op Zuid-Afrika en Nederlands-Indië7 en dergelijke gezagvoerders hadden een goed inkomen. De straat is uitgebreid met 7 nieuwe huizen en er zijn nieuwe na13
men te vinden. Op nr. 785 (na de omnummering van 1872 werd dat nr. 2) blijkt een musicus te wonen, A. Albrecht, korist aan de opera. Volgens de alfabetische inwonerlijsten achter in de adresboeken woonde hij in 1863 op Westerkade 792 (9) en vanaf 1864 op 785 (2). De straat Westerkade komt in die twee adresboeken echter niet voor. Men moet dus ook de adresboeken met de nodige voorzichtigheid hanteren. Albrecht woonde dus in 1864 al niet meer op 792. Voor hem in de plaats treffen we een zeer belangrijk ander personage aan: L.B.J. Moor, die als beroep 'kantoorbediende' opgeeft. Volgens de inwonerlijsten woonde hij van 1864 tot 1873 op nr. 792 en van 1873-1875 op nr. 794 (11). De opgave van zijn beroep is merkwaardig, want Louis Moor was allerminst kantoorbediende. Hij was een begaafd acteur. In 1860 accepteerde de Amsterdamse schouwburgdirecteur Jan Eduard de Vries het aanbod om directeur te worden van het Hollandsch Tooneel en de Hoogduitsche Opera in Rotterdam, twee gezelschappen die gezamenlijk het initiatief hadden genomen de plaatselijke schouwburg te bespelen. Die schouwburg was in 1852 geheel herbouwd en stond aan de Coolvest8 westzijde, recht tegenover de Raamstraat aan de oostzijde.
Afb. 17 De Schouwburg aan de Coolvest na de verbouwing in 1852. Het Comediebruggetje ontbreekt omdat het pas in 1853 werd aangelegd.
"De Vries engageerde (…) jonge spelers als Sophie de Vries, Jaap Haspels, Antoine le Gras en Willem van Zuylen. Deze nieuwelingen stonden open voor de speelstijl die een van de leden van de groep, Louis Moor, in Frankrijk had geleerd. Deze stijl, het 'au-naturel' spelen, werd "als 't ware het handelsmerk van hun gezelschap".9 Moor stamde uit een toneelgeslacht. "In een tijd dat heftige pathetiek en romanticisme nog gewoon waren streefde hij naar ‘natuurlijkheid en eenvoud in dictie en spel". Moors spel was gedistingeerd en bedachtzaam, zijn stem zacht en beheerst. Hij was de pionier van wat later de Rotterdamse speelstijl werd genoemd. Verschillende malen richtte Moor een eigen gezelschap op, onder meer in 1879 met van Ollefen en Veltman. In die tijd ontwikkelde hij zich tot een belangrijk regisseur en leidde hij een groot aantal toneelstukken bij het Rotterdamsch Toneelgezelschap. Hij voerde onder meer de eerste Ibsen-voorstelling in Nederland op".10
14
De familieverhoudingen van Moor waren ingewikkeld. Zijn ouders waren Louis F.J. Rosenveldt (1798-1867) toneelspeler, zoon van de toneelspeler Frits Rosenveldt, en Maria Elisabeth Vink (18111891), ook actrice en zus van de toneelspeelster Marie van Eijsden-Vink. Hoe kwam een zoon van Louis Rosenveldt aan de achternaam Moor?
Afb. 18 De nakomelingen van Louis F.J. Rosenveldt.
Louis Rosenveldt was getrouwd met zijn nicht Susanna Lambotte en had uit dat huwelijk twee kinderen. Hij had in de jaren '30 van de 19e eeuw een eigen toneelgezelschap, de Nederduitse Toneelisten. Daarbij was ook een jonge actrice aangesloten, Maria Elisabeth (Lijsje) Vink. Uit de verhouding van Rosenveldt en Vink werd in 1837 een zoon geboren, die na het huwelijk van zijn moeder met Johannes Moor de naam van zijn stiefvader aannam.11 Na Rosenveldts overlijden in 1867 woonde diens weduwe in 1873 samen met hun dochter Jacoba Huyser op de Westerkade 1. Afb. 19 Louis B.J. Moor.
De jonge Moor had een tijdje in Frankrijk gespeeld. Na terugkomst trad hij toe tot het gezelschap van Jan Eduard de Vries in Rotterdam. Uit een relatie van Moor met de jonge actrice Sophie van Walterop-de Vries kwamen twee kinderen voort, de latere actrice Sophie de Vries (jr.) en haar broer de acteur Hendrikus Walterop met als pseudoniem Henry de Vries. Doordat Louis Rosenveldt ook een relatie onderhield met de actrice Louisa Bouwmeester waren de kinderen van dat paar, de broers Louis -de beroemde Louis Bouwmeester- en Frits en de zusters Louise en Theo halfbroers en -zussen van Louis B.J. Moor. 12 Die woonden ook allemaal op de Westerkade. Afb. 20 Jaap Haspels
Op nr. 796 treffen we de operazanger Carl Söhlke aan. Hij was een stiefzoon van Jan Eduard de Vries en getrouwd met Adriana Engelman, de zus van de later beroemd geworden Wilhelmina Albrecht-Engelman. Deze laatste was getrouwd met Johan Herman Albrecht, die van 1867-1876 de opvolger van De Vries was als directeur van het Hollandsch Tooneel en de Hoogduitsche Opera. Ook hier treffen we dus een hele artistenfamilie aan. Söhlke woonde in 1869 nog op het zelfde adres maar wordt in het adresboek dan omschreven als 'particulier'. In het buurhuis op 797 woonde J.M. Haspels, "toneelist", achter welke bescheiden aanduiding Jaap Haspels schuilging die in 1874 samen met Antoine Le Gras en Willem 15
van Zuylen "De Nieuwe Schouwburg-Vereeniging" oprichtte. Dat was het gezelschap dat de Vorstenschool van Multatuli speelde. De vertolking van Koning George door Dirk Haspels, de broer van Jaap, werd door de schrijver zeer bewonderd. In 1884 richtten de broers Haspels, Le Gras, Rosier Faassen en Catharina Beersmans het gezelschap "De Vereenigde Rotterdamsche Tooneelisten" op. Van dat laatste gezelschap was Dirk Haspels van 1885 tot 1899 mededirecteur en verder was hij vanaf 1878 enige tijd mededirecteur van de Groote Schouwburg in Rotterdam. Jaap Haspels was zo'n bewonderaar van Multatuli dat hij in 1878 een lucratieve lezingentour voor hem organiseerde. Multatuli zou dat 3 jaar volhouden en er per tournee ongeveer 3000 toenmalige guldens aan overhouden.13 Op nr. 798 woonde G.W. Kleine, ook een toneelist. Hij was een neef van de violist Leonard Ambrosius Kleine, die gehuwd was met de beroemde actrice Marie Kleine-Gartman. Zijn tante Alida Kleine trouwde met Andries Hermanus van Dijk14, de halfbroer van Ko van Dijk sr. uit het eerste huwelijk van diens vader. In hetzelfde huis woonde nog een acteur, R. Korf, die verder onbekend is. Op 799 woonde de acteur C.T.J. van Dijk, bekend als Kees van Dijk, die in 1868 in tweede huwelijk zou trouwen met Frederika Ruiter.15 Zij waren de ouders van de acteur Ko van Dijk sr. die in 1881 op Westerkade 7 werd geboren. Die was de vader van de grote acteur Ko van Dijk jr. Hier stuiten we op een complete kunstenaarsfamilie.
Afb. 21 De acteursfamilie Van Dijk en aanverwanten.
Carl Söhlke was verbonden aan de Hoogduitse Opera die in 1860 in Rotterdam was opgericht. Vóór dat jaar kon men wel operavoorstellingen bijwonen, en dan vooral Italiaanse, opgevoerd door een Amsterdams gezelschap, en Franse van een Haags gezelschap. Maar er was behoefte aan een Duits operatheater. Zangers uit het Duitse taalgebied waren gemakkelijker te vinden dan Italianen of Fransen. Bovendien had Rotterdam vrij veel inwoners van Duitse afkomst, zoals mijn grootvader. Het initiatief werd genomen door de componist Willem Thooft, in 1829 in Amsterdam geboren. Na studies in het buitenland vestigde hij zich in Rotterdam. Tot zijn composities behoren o.a. drie symfonieën, de opera Aleida van Holland en de ouverture De maagd van Orleans. Voor de uitvoering van de plannen werd een comité opgericht. Grote stimulator daarin was notaris Willem Simon Burger, die tot zijn dood in 1881 veel, heel veel geld in de opera heeft gestopt. Daarna liet hij nog een immens kapitaal na aan zijn neef de cargadoor G.W. Burger die dit weer aan de stad schonk onder voorwaarde dat de rente van dat geld ten goede zou komen aan het algemene nut. Burger nam directeur De Vries alle operazaken uit handen, zelfs het engageren van zangers. Afb. 22 De aankondiging van de eerste uitvoering van de Hoogduitsche Opera.
16
De opening van de Hoogduitsche Opera vond plaats op 5 september 1860 met een uitvoering van Mozarts Don Giovanni, in het Duits uiteraard. Burger nam alleen genoegen met het allerbeste. Kennelijk werd dat door het publiek en al meteen bij de eerste uitvoering opgemerkt: "De NRC zou in haar recensie gewag maken van "de prachtige en overheerlijke Don Juan (….) De geestdrift was dan ook algemeen en onbeschrijfelijk groot".16 In dat eerste jaar werden 16 premières uitgevoerd. Het gezelschap beschikte over een orkest van 44 leden, een balletgroep van 16 danseurs en danseuses en een beroepskoor van 44 koristen, onder hen A. Albrecht die in 1866 op de Westerkade 6 woonde. In de jaren daarna zouden nog vele zanger(s)/essen en koristen de Westerkade als domicilie kiezen, gezwegen nog van de vele muziekmeesters, muzikanten, enz. Afb. 23 Willem Hutschenruyter.
De 1e hoornist in het orkest was Willem Jacob Hutschenruyter, 1828-1889. Hij was een huisvriend van de Spamers. Mijn vader heeft bij hem op schoot gezeten. Vanaf 1864 was hij kapelmeester bij het muziekkorps van de Rotterdamsche Schutterij. Dergelijke muziekkorpsen hebben een belangrijke rol gespeeld in de muzikale 'opvoeding' van de Rotterdammers. Er zijn in de loop der jaren belangrijke en zeer leesbare publicaties verschenen over het culturele klimaat in Rotterdam in de 19e eeuw. Als het over de opera gaat leest men vooral over het soort bezoekers dat er kwam en over hun muzikale smaak of wansmaak.17 Mijn vader vertelde echter altijd met smaak over de rol van de 'slagersjongens'. Die hadden tot taak om vers vlees zo vlug mogelijk bij de klant te bezorgen. Rond 1870 zal dat nog te voet zijn gegaan, later ging dat per mandfiets. In mijn jeugd is er in 1950 in de Hugo de Grootstraat nog een race voor slagersjongens geweest. Die slagersjongens waren vlug en brutaal. Kwam er muziek langs dan liepen ze mee en er kwam veel muziek door de straten. Volgens mijn vader kon je de populariteit van een opera afleiden uit de mate waarin de 'schlagers' ervan door de slagersjongens werden (mee-)gefloten. Die verzonnen daar ook zelf woorden bij. Op een bekend melodietje uit de ouverture La Muette de Portici zongen ze bijvoorbeeld: "Geef me jas en me hoed en me stok, en me hond en me vrouw en me déégen". Aannemende dat mijn vader een nostalgische herinnering hier en daar misschien wat te zwaar aanzette, blijft toch het feit dat op vele concerten en door allerlei muziekkorpsen melodieën werden gespeeld uit opera's die op dat moment populair waren. Hutschenruyter deed dat in elk geval ook. Het is goed mogelijk dat de ware operaliefhebbers niet bij de havenbaronnen en de stedelijke elite moeten worden gezocht maar onder gewonere Rotterdammers. Bankierszoon Jaap Mees vertelt in zijn dagboek dat hij in de opera het liefst zat te soezen en dat dat helaas niet lukte tijdens een in de krant hooggeprezen uitvoering!18 In mijn jeugd had ik een boezemvriend waarvan de vader koperpoetser was. Die man zonder enige opleiding bezocht met zijn zoon en mij elke operavoorstelling die er in het naoorlogse Rotterdam maar werd gegeven en als ik hem vertelde wat ik weer van mijn vader had gehoord hing hij aan mijn lippen. Hij was verslingerd aan de radiopraatjes van Leo Riemens en kocht van zijn zuurverdiende geld diens operaboek. Op nr. 801 woonde Daan van Ollefen. Hij was meegekomen met Johan Eduard de Vries. Zoals hiervoor aangegeven had Rotterdam in 1860 een eigen toneelgezelschap gekregen, dat onder de directie stond van De Vries. Hiertoe behoorden o.a. J.H. Albregt en zijn vrouw Wilhelmina Albregt-Engelman, Cateau Götz-Scheps, Maria Kleine-Gartman, Louis Moor en Daan van Ollefen. Voordat De Vries in 1869 aftrad, had hij nog Jaap Haspels, Willem van Zuylen en Sophie van Walterop-de Vries geëngageerd. Afb. 24 Daan van Ollefen.
17
Na het vertrek van De Vries in 1869 kregen Albregt en Daan van Ollefen de directie; hun gezelschap bestond toen uit de dames Albregt-Engelman, Sandrock ten Hagen, Van Walterop-de Vries, GötzScheps en de heren Albregt, Moor, Jaap Haspels, Van Ollefen, A.J.L. le Gras en Van Zuylen. Zij maakte een eind aan de verouderde speeltraditie met melodrama's en gezwollen gebaren. Albregt en Van Ollefen waren aanhangers van de nieuwe speeltrant die Louis Moor in Frankrijk had ontdekt en van een beter repertoire. 'Sindsdien is het Rotterdamsche tooneel een steeds belangrijker plaats in de tooneelgeschiedenis gaan innemen. Weldra zouden deze "Rotterdammers" zelfs leiding geven aan het tooneel in ons land. Door hun natuurlijker opvatting van mise-en-scène en speeltrant hebben Albregt en Van Ollefen baanbrekend werk verricht, dat door Legras en Haspels is voortgezet. Een eigen Rotterdamsche traditie werd geschapen; zij heeft meer dan een halve eeuw bestaan".19 In 1869 zien we een paar nieuwe grootheden van het toneel. Op 785 (2) woont de operazanger A. Albrecht. Op 792 woont nog steeds de 'kantoorbediende' L.B.J. Moor. Op 793 (nr. 10) woonde behalve een oppasser uit de Diergaarde voor korte tijd de actrice Cateau Götz-Scheps, die vooral in Amsterdam actief was. Op 794 woonde de 'artist' H. Weber. Voorlopig blijft het even raden wat hiermee bedoeld werd. Op nr. 795 (12) komen we Willem van Zuylen tegen, schoonzoon van Kees van Dijk, een alom geliefde acteur die vele beroemde rollen heeft gespeeld. In 1868 hielp hij te Rotterdam het driemanschap oprichten: le Gras, van Zuylen en Haspels dat bekendheid kreeg door o.a. de opvoering van Multatuli's Vorstenschool.20 Op datzelfde nummer woonde de inmiddels verhuisde Kees (C.T.J.) van Dijk die hiervóór is besproken. Daarnaast woonde de Carl Söhlke, de operazanger-in-ruste. Op 797 woonde een 'muziekmeester'. Dat was de gebruikelijke aanduiding voor een muziekleraar. Die kan uiteraard overal gewerkt hebben. Op 800 treffen we een vreemde eend in de bijt aan: Jhr. P.J. de Bije, rijksambtenaar, een wat afgedwaald lid van een hoogadellijke familie Vanaf 1873 was de huisnummering gemoderniseerd. Voordien was Rotterdam in wijken opgedeeld en werden de huizen per wijk genummerd in volgorde van ontstaan. Met de sterke groei van de stad die na 1870 inzette werd dat een volslagen onmogelijke toestand. Men nummerde de huizen nu per straat volgens het systeem van noord naar zuid en van oost naar west. Westerkade 784 werd zodoende officieel Smalle Westerkade 1. En nummer 1 heeft al meteen een boeiende bewoning. Daar woonde ten eerste de weduwe L.J.F. Rosenveldt, particuliere, waarachter Susanna W. Lambotte schuilgaat. Bij haar in huis woont de Weduwe J.I.L. Huysers, toneelspeelster, ofwel haar dochter Jacoba. (Zie voor beiden afb. 18). Op nr. 2 woonde C. Kindler, 'muziekant'. Tegenwoordig wil een musicus niet graag muzikant genoemd worden, net zomin als een leraar de aanduiding 'schoolmeester' op prijs stelt. In 1873 was een 'muziekant' echter nog gewoon een 'musicus'. Daar kon van alles mee bedoeld worden. Afb. 25 Mijn grootouders Joh. W. Spamer en Sophia Waack in 1890. De foto is gemaakt in Sunderland t.g.v. het 30-jarig huwelijk van zijn stiefzus Henriette Monceau.
Op nr. 3 was in 1872 mijn grootvader Johann Wilhelmus Spamer komen wonen. Uit zijn huwelijk met Sophia Waack was op dat moment één kind in leven gebleven, Maria Sophia Wilhelmina, in 1871 geboren in de Waschbleeklaan nr. 53. Op nr. 3 zouden er nog twee geboren worden, mijn oom Paul in 187521 en mijn vader in 1877.22 In hetzelfde huis woonde A.C. Buziau, 'artieste', welke dame identiek was met Jeanne Loiseau, getrouwd met de artist Adam Charles Buziau uit een omvangrijke familie van artisten en toneelspelers. Zijn broer Joseph was de grootvader van de later beroemd geworden komiek en revue-artist Johan Buziau. Zijn broer André Buziau woonde van 1886 tot 1900 op Westerkade 7. Daar de artistenfamilies regelmatige contacten onderhielden raakten de Spamers met nogal wat personages uit die kringen bekend. Op verjaardagen kwamen ze bij elkaar over de vloer. Mijn grootmoeder was eenkennig en hield 18
niet van het 'komediantenvolk' zoals zij het noemde. Mijn grootvader was echter een gezelligheidsmens en voelde zich tussen al die artisten heel wel. Mevrouw Buziau bracht overigens wel een heel ingewikkelde familie-constellatie mee die we op verschillende adressen op de Westerkade zullen tegenkomen.
Afb. 26 Het geslacht Buziau en aanverwanten.
De aanduiding 'artieste' voor de weduwe Buziau op Westerkade 3 stond in dit geval voor 'muzikante'.23 De Buziaus waren in hun geheel een familie van musici. De komiek Johan Buziau was daarop feitelijk een uitzondering. De nakomelingen van de aangetrouwde familie Sauvlet waren ook allemaal musici. We zullen die hierna nog tegenkomen. Het huis op nummer 5 was een erg muzikaal huis. Hier woonden W. Wijsman en F.W. Hagemeijer, beiden 'muziekant' en F. Baijard, zanger. Op nummer 6 doet zich een raadsel voor. Daar treffen we de muziekmeester F.E.H. BicknesePicaneser aan. Die naam lijkt erg veel op Friedrich H.E. Bicknese, geboren in Keulen in 1836. Die trouwde in 1862 in Rotterdam. Zijn gelijknamige zoon wordt later een begaafd tekenaar. Kan het een simpele verwisseling van voorletters zijn? Dat is niet onmogelijk. In 1875 treffen we dezelfde muziekmeester Bicknese-Picaneser aan in de Oppert, maar dan alleen met de voorletter F. Na dat jaar komt de naam in de adresboeken niet meer voor. Als deze F.E.H. Bicknese identiek is met F.H.E. Bicknese die in 1862 trouwt, waar komt dan die toevoeging Picaneser vandaan? Niets in zijn familie of in die van zijn vrouw geeft er aanleiding toe. Zijn kinderen noemden zich gewoon Bicknese. Er bestond wel een beroemde Keulse tenor Hugo Piccaneser, geboren in 1833 en op 30-jarige leeftijd aan de tyfus overleden in Brünn/Brno. Van enige verwantschap is echter niets gebleken. Mogelijk nam Bicknese een artistennaam aan om zodoende zijn beroemde stadgenoot te eren24. Afb. 27 De Coolsingel westzijde in 1909. Het vierde huis van links -met het gele bordjeheette toen het Casino maar voordien de Kleine Komedie. Verderop tegenover het Comediebruggetje lag aan dezelfde kant de Grote Schouwburg, in 1890 geheel verbouwd tot Tivolitheater na de opening van de nieuwe Grote Schouwburg in de Aert van Nesstraat.
Nummer 7 was een zeer artistiek huis. Daar zien we allereerst J. Judels, 'tooneeldirecteur'. Jonathan/Nathan Judels was een bekende toneelspeler in Amsterdam, waar hij samen met Boas een Salon des Variétés had. Wegens onenigheden vestigde hij zich in 1865 in Rotterdam, waar hij tot 1875 zou blijven. In 1868 gebruikte hij samen met 19
Van Biene de Kleine Komedie -ook wel Nieuwe Schouwburg genoemd- ietwat meer naar het zuiden aan de Coolsingel. Na een ingrijpende verbouwing in 1852 heette de grote schouwburg Groote Komedie -ter onderscheiding van de Kleine die als vaudeville-theater onder de naam Casino roem zou gaan oogsten onder Soesman. In hetzelfde huis als Judels woonde behalve de muziekmeester B.E. Fraikin en de toneelschrijver A. Nijssen ook de inmiddels verhuisde C.T.J. (Kees) van Dijk. Die was in de verte verwant aan acteurs op nr. 9, waarover later meer. Op nr. 8 woonde in 1873 het pronkstuk van de Smalle Westerkade: Louis Bouwmeester. Hij was in 1842 geboren als eerste kind van Louis Rosenveldt en de actrice Louise Bouwmeester.
Afb. 28 De stamouders Louis Rosenveldt en Louise Bouwmeester
Toen Rosenveldt de moeder van Louis leerde kennen was hij nog getrouwd met zijn nicht Susanna Lambotte bij wie hij twee kinderen had. (Zie afb. 15) Hoewel Rosenveldt en Louise Bouwmeester niet met elkaar trouwden vormden ze wel 25 jaar lang samen een huishouden waarin 5 kinderen werden geboren. Susanna Lambotte woonde met haar zoon en dochter apart. Dochter Jacoba, trouwde met de acteur Leen Huysers. Die hebben in Amsterdam nog een goed woordje gedaan voor Jacoba's jonge stiefbroer Louis die ook acteur wilde worden. Ze kenden elkaar dus allemaal wel en gingen vriendschappelijk met elkaar om. Louis Rosenveldt en Louise Bouwmeester kregen nog 3 kinderen, Louise, Theo(Dora) en Frits, allemaal aan het toneel verbonden. Moeder Louise Bouwmeester had nog een broer Frans. Die ging al vroeg naar Rotterdam en werkte bij de Grote Schouwburg. De adresboeken vermelden hem als volgt: 1863 bureaulist, 1864 zaakwaarnemer, 1866 geëmployeerde en 1869 tooneelist. Dat laatste zou betekenen dat ook hij acteerde. Daarna wordt hij niet meer genoemd. Dora Bouwmeester, later bekend als Theo-Mann Bouwmeester, noemt hem in haar memoires administrateur bij de Grote Schouwburg in 1867. Frans woonde in de Crispijnlaan. Toen Dora in 1867 met haar broer Louis naar Rotterdam verhuisde trok ze met haar zus Louise eerst een paar maanden bij haar Oom Frans in. Volgens haar eigen woorden werd besloten gedurende de zomermaanden in de Rotterdamse schouwburg te spelen. Rotterdam werd de vaste standplaats van waaruit het gezelschap alleen in nabijgelegen steden soms een reeks voorstellingen gaf. Afb. 29. Louis Bouwmeester rond 1865
De jonge Louis Bouwmeester was in 1859 naar Amsterdam gegaan in de hoop daar aan het toneel te kunnen komen. Hij ontmoette er zijn eerste echtgenote, de actrice Christine La Rondelle. Na mislukkingen in Amsterdam stichtte Louis een eigen gezelschap en vestigde hij zich in 1867 in Rotterdam, In 1868 scheidde Louis van Christine en trouwde hetzelfde jaar met de actrice Anna van Engers. Zij kre-
20
gen 7 kinderen waarvan er 4 jong overleden. Na de dood van Anna in 1882 trouwde Louis met haar zus Henriette, die in 1873 al in hetzelfde huis op de Westerkade woonde. Na Henriettes dood in 1886 hertrouwde Louis, uit welk huwelijk geen kinderen geboren werden. Wel kreeg Louis nog 2 kinderen bij andere vrouwen. "Na de dood van Louis vader in 1867 bleven de 'kinderen' nog bijna zes jaar bij elkaar. Rotterdam was ondanks alle omzwervingen hun vaderstad, en als een echte clan woonden ze daar, in de artiestenbuurt in de zijstraatjes rond de Hoogstraat bij elkaar. In Rotterdam speelden ze (….) melodramatische en zwaarroman- tische stukken. Op een feestterrein tussen de Kruiskade en de plaats waar nu het Weena is werd een verplaatsbare houten schouwburg gemaakt. Exploitant J. Doon had dat terrein de naam 'Place des Pays-Bas' gegeven, maar de Rotterdammers vonden dat te deftig en noemden het gewoon 'De tuin van Doon'. In het seizoen van 1869-1870 speelden de Bouwmeesters in deze schouwburg hun vaudeville-achtige stukken en melodramas."25 Afb. 30 Place des Pays Bas in 1872.
Louis Bouwmeester heeft in het seizoen 1869/1870 de directie gevoerd van de 'Place des Pays-Bas'. In 1869 werd het anti-katholieke stuk "De Non van Krakau" hier opgevoerd en er kwam zoveel negatieve publiciteit rond dit stuk, dat Bouwmeester in dat jaar de directie moest neerleggen. Deze publiciteit kwam door opstootjes die door Schiedamse katholieken werden veroorzaakt. Bouwmeester speelde daarna niet meer in dit theater.26 Voor de Bouwmeesters lag de Place des Pays Bas zo goed als in hun achtertuin.
Afb. 31 De Diergaardekade in 1892. De door mijn grootvader bewoonde huizen zijn met wit genummerd.
21
Maar ook de schouwburg op de Coolsingel lag in hun directe bereik. Dora en haar man Maurits Frenkel woonden van 1867 tot 1873 in de Kerklaan 31, een straat die op de Kruiskade begon en achter de schouwburg weer op de Coolsingel uitmondde. Louis zelf woonde met zijn 2e vrouw Anna van Engers in 1873 op de Westerkade 8. Bij hem in huis woonde ook de zuster van zijn vrouw, Henriette van Engers, in de wandeling Grietje genoemd. Met haar zou hij in 1882 hertrouwen. Zijn broer Frits woonde op nr. 17, zijn halfbroer Louis Moor op 10. Zijn zus Louise trouwde in 1870 met de kapelmeester Aug. L.A. La Rondelle, de broer van Louis' eerste vrouw Christina. Dit paar vestigde zich in 1875 op Westerkade 2. De weduwe van Louis' vader en zijn halfzus Jacoba woonden op nr. 1, zoals hiervoor beschreven. Oom Frans woonde in de Crispijnlaan, een straat tussen Kruiskade en Binnenweg, evenwijdig aan de Coolsingel. De stelling dat de familie "in de artiestenbuurt in de zijstraatjes rond de Hoogstraat" zoals hiervoor is geciteerd is volledig uit de duim gezogen. August La Rondelle bleef in Rotterdam hangen. In 1892 had hij na de opheffing van de Hoogduitsche Opera korte tijd de leiding van een provisorisch samengesteld orkest, het "Symphonie-Orkest van Rotterdamsche Toonkunstenaars", in een poging om in Rotterdam een symfonieorkest van de grond te krijgen, samen met "Eruditio Musica" en een symfonieorkest uit Leiden o.l.v. Gottfried Mann, de laatste echtgenoot van Theo(Dora) Bouwmeester. Hij zou in Rotterdam jarenlang in de muziek actief blijven en overleed aldaar in 1928. Zijn broer Daniël P. A. la Rondelle leidde het orkest in het theater van zijn zus Christine en haar man Louis Bouwmeester. Hij schreef daar ook de muziek voor. Juist in deze jaren gingen toneel en muziek hand in hand in dezelfde schouwburg.
Afb. 32 De familie Bouwmeester/Rosenveldt op de Westerkade.27
Op nr. 9 woonde de weduwe Stutterheim, een opwindende en tegelijk tragische actrice. Wat was er opwindend aan haar? Frederika A.E. Stuttenheim was geboren in 1846 als dochter van Willem Karel Stuttenheim en Louisa Frederika Alexandrina Rosenveldt. Deze laatste, geboren 1810, was een zus van Louis F.J. Rosenveldt,28 de natuurlijke vader van Louis Bouwmeester. Zij en Louis waren derhalve volle neef en nicht. Wat was er tragisch aan haar? Zij trouwde op 1 november 1871 te Rotterdam met Jan Engel van Rossum, volgens het adresboek 'tooneelspeler'. In 1872 werd hun dochter Gezina geboren. Het jaar daarna 7 september overleed Jan van Rossum. Het adresboek van 1873 vermeldt beide namen op nr. 9. De oorzaak daarvan is dat de adresboeken in die periode niet elk jaar verschenen. De uitgever liet telkens opnemen wie waar woonde. En zo zal bij de opname van 1872 Jan Engel van Rossum genoteerd zijn en bij de opname van 1873 -maar in elk geval na 7 september- de weduwe. Toen het adresboek in 1874 werd uitgebracht kon zij dus lezen dat haar overleden man geacht werd bij haar in huis te wonen.
Afb. 33 De verwantschappen van Gezina van Rossum.
22
Dochter Gezina sloot overigens een opmerkelijk huwelijk. Zij trouwde Willem Jacobus van Zuylen jr., de zoon van de beroemde acteur Willem van Zuylen sr. die van 1869 tot 1872 op Westerkade 12 had gewoond. Van Zuylen sr. was getrouwd met Helena van Dijk, de dochter van de acteur Kees van Dijk, die van 1866-1888 op de Westerkade woonde resp. op 16, 12, 7 en 9. Zij was de zus van Ko van Dijk sr. en de tante van Ko van Dijk jr. (Zie afb. 21). Gezina was derhalve van moederszijde bloedverwant aan de Bouwmeesters en via haar man aanverwant aan de Van Dijks en aan allen die aan beide families gelieerd waren. Vrijwel elke acteur en actrice op de Westerkade was op de een of andere manier nabije of verre familie. In hetzelfde huis woonde nog een toneelspeler, een zekere W.H. Pothorst. Over hem is verder niets bekend. Op nr. 10 laat Louis B.J. Moor eindelijk weten dat hij toneelspeler is. Op nr. 13 woonde A. Mook, de souffleur van de schouwburg. Daar woonde ook de zangeres P. Beckdorf. Op nr. 15 woonde de van 2 naar hier verhuisde operazanger A. Albrecht. In 1869 noemde hij zich ook zo, maar in 1866 werd hij vermeld als korist. Een voorbeeld van zelf-opwaardering? Afb. 34 Frits Bouwmeester
Op 17 komen we Frits Bouwmeester tegen, de jongere broer van Louis. Hij was een opmerkelijke man. Vanaf heel jong speelde hij al kinderrollen in de toneelgezelschappen waar zijn beide ouders ook bij speelden. Behalve acteur was hij ook violist. Als zodanig werkte hij in Engeland en Duitsland en bereisde hij Oost-Europa. Zijn zoons Frits jr. en Adolf werden acteurs en zoon Louis werd ook violist. Toen Louis Bouwmeester in 1870 na het schandaal van "De non van Krakau" (zie hiervoor) moest aftreden als directeur van het gezelschap Louis Bouwmeester & Cie. nam Frits de directie over en doopte het om in Frits Bouwmeester & Co. Hij was in artistiek opzicht een duizendpoot. Als we de balans opmaken van het jaar 1873 woonde er in 19 huizen 20 artisten waaronder nationale grootheden. In 1875 woonden op 1 de muziekant Ed. Peisker en op 2 de kapelmeester August La Rondelle, de man van Louise Bouwmeester. Zij wordt nergens apart genoemd. In de Theaterencyclopedie is ze de grote afwezige binnen de Bouwmeesterfamilie. Op 3 woonden nog steeds de weduwe Buziau en mijn grootvader. Zijn gezin was in dat jaar uitgebreid met een zoon, Paulus Antonius Caspar, die in 1931 zou overlijden als directeur van de Ombilinmijn te Sawah-Loento op Sumatra, Nederlands-Indië.29 Afb. 35 Paul A.C. Spamer te Sawah-Loento in 1928
Op nr. 5 woonde de muziekant Hagemeijer. Op 7 woonde nog wel C.T.J. van Dijk, maar de andere artisten waren vertrokken. Judels was verhuisd. Op 9 is er een nieuweling, de operazanger H. Klein, waarvan verder niets bekend is. Bij hem in huis woonde P. Hody van Breemen, "copiïst". Een copiïst was bij een muziekgezelschap degene die verantwoordelijk was voor het kopiëren van bladmuziek. Albert Lortzing heeft zichzelf op die manier de techniek van het componeren bijgebracht. Hody is mogelijk identiek met de Petrus Hody van Breemen die in 1884 als 'bureaulist' wordt vermeld. Zijn dochter Geertruida, die zich in 1851 in Rotterdam vestigde, trouwde met de acteur Johannes Th. de Boer. Op 10 woonde nog altijd Louis de Moor. Maar nu woonde er ook een weduwe J. Moor. Dat zou zijn moeder kunnen zijn. Haar man Johannes Moor was in 1875 al overleden.
23
Op nr. 17 had de 'muziekant' H.J. Hirschmann de plaats ingenomen van Frits Bouwmeester. Afb. 36 Joh.W.P.Spamer, geb. 24-9-1877 op de Smalle Westerkade 3
In 1878 woonden Peisker en La Rondelle nog steeds op 1 en 2. De weduwe Buziau was verhuisd van 3 naar 7. Mijn grootvader was op 3 blijven wonen waar op 24 september 1877 mijn vader Joh. W.P. was geboren. Hagemeijer woonde nog op 5. Op nummer 6 had zich een muziekonderwijzer gevestigd die C.J. Köhler heet. Hij bleek geen familie te zijn van Piet Köhler die met Sophie van Dijk was getrouwd. Op 7 treffen we de verhuisde wed. Buziau aan en een koorzanger W. Egener. Op 10 woonde de koorzanger H. Weber, op 12 de toneelspeler S.H. Spoor. Op 15 woonde de musicus C. Kindler, de vader van de later beroemd geworden cellist Hans Kindler. In hetzelfde huis woonde al een paar jaar A. Albrecht, nu weer gewoon koorzanger. De oogst voor dat jaar is wat mager. In 1880 blijken er wat nieuwe namen bijgekomen te zijn, op 2 de korist F.A. Chapison, op 4 de koriste P. Walter, op 5 de artieste J.J. van Velsen. Hagemeijer en Köhler blijken weer vertrokken. De weduwe Buziau was van 7 naar 6 verhuisd. In haar plaats is op 7 de musicus A. Devreese komen wonen. Op 8 is de musicus E. Denzler ook een nieuweling. De acteur H. Spoor woonde nog op 12. Op 15 is mijn grootvader gaan wonen, met de verkeerde initialen J.M. vermeld als 'kantoorloper' terwijl hij eerder steeds als boekhouder werd vermeld. Een kantoorloper was een vertrouwenspersoon van een bank of rederij, belast met het innen of uitbetalen van gelden aan derden. Hij liep regelmatig met grote bedragen op zak. De bankier Marten Mees (1828-1917) vertelde dat zijn vader in zijn jeugd als onderdeel van zijn stage kantoorloper was geweest alvorens in de familiebank te worden opgenomen. Ook Rudolf Mees vertelt hoe de patroons tot ver in de 19de eeuw hun loopbaan begonnen als gelddrager en 's morgens met de hoge hoed op „de buurt in" gingen.30 Men maakte in die functie kennis met alle mogelijke personen en bedrijven, hetgeen een netwerk van relaties opleverde voor het latere leven. In hetzelfde huis woonde de koorzanger A. Albrecht. Hij was het die mijn vader stimuleerde om te zingen. De musicus Kindler was inmiddels verhuisd. De korist H.W.F Weber blijkt verhuisd te zijn van 10 naar 18. Het is opvallend hoe vaak men verhuisde. De kapelmeester August La Rondelle blijkt bijvoorbeeld tussen 1875 en 1895 op niet minder dan 9 adressen te hebben gewoond, o.a. in de Aert van Nesstraat in 3 verschillende huizen. Voor de periode 1882-1899 moge de navolgende lijst volstaan. 1882 2 4 6 7 8 11 15 16
FA Chapison korist (zie 1880 nr. 2) P Walter koriste (zie 1880 nr. 4) Wed. C Buziau particuliere (zie 1880 nr. 6) M Westenberg artist J Caroen artist = Joseph André Caron, broer van Etienne (zie nr. 15) E Denzler muziekant (zie 1880 nr. 8) GH Egener korist (zie 1878 nr. 7) E Caroen muziekant = Etienne Louis Caron, broer van Joseph (zie nr. 7) J.W. Spamer Carl Pfläging, directeur Hoogduitsche Opera (zie blz. 28 e.v.) Wed. J. Pfläging. Zij was getrouwd geweest met Jean, de broer van Carl. (zie blz. 30 e.v.)
De musicus Joseph André Caron was in 1850 geboren in St. Quentin in Frankrijk. Hij vestigde zich in 1884 in Rotterdam op Westerkade 5. Volgens de gezinskaart in de Digitale Stamboom van het Stads24
archief Rotterdam noemde hij zich Joseph Buziau. Zijn broer Etienne, ook musicus, was getrouwd met een dochter van de musicus Friedrich A. Chapison, die op nr. 2 woonde. De in 1934 in Venlo geboren operazanger Willy Caron -zeer bewonderd door Von Karajan- was volgens een neef van hem verwant aan de komiek Buziau.31 Dat wijst op een niet te omzeilen verwantschap tussen de Rotterdamse en de Venlose Caron. Etienne Caron (Venlo, 4 november 1921 - Maastricht, 18 januari 1986) was een Nederlands kunstschilder en broer van de tenor Willy Caron. 1884 2 4 6 7 8 9 11 15 16 18
E Denzler muziekmeester P Walter koriste (zie 1882 nr. 4) Wed. C Buziau particuliere (zie 1882 nr. 6) M Westenberg artist (zie 1882 nr. 7) J Caroen artist (zie 1882 nr. 7) JF Stips muziekmeester = Joh. Frederik, broer van Maurits (zie nr. 18) C van Dijk acteur (zie 1875 nr. 7) GH Egener korist (zie 1882 nr. 11) J.W. Spamer C Weber korist (in 1878 op nr. 18) M Stips muziekant = Maurits Martinus, halfbroer van Joh. Frederik (zie nr. 8), oo Louise Colombine Sauvlet, achternicht van Hubert A. Sauvlet (zie 1886, nr. 2)
Afb. 37 De verwantschap Buziau-Sauvlet-Stips.
1886 2 4 6 7
9 15
17
HA Sauvlet muzikant, = Hubert Adr. Sauvlet P Walter koorzanger (!) (zie 1884 nr. 4), daar en in 1882 'koriste'. Wed. C Buziau particuliere (zie 1884 nr. 6) M Westenberg artiste (!) (zie 1884 nr. 7), daar en in 1882 'artist' A Buziau artist = André Buziau, neef van Johannes Buziau, de grote komiek en achterneef van Wed. C. Buziau-Loiseau (zie nr. 6) Zie voor de verwantschap afb. 23. J Caroen artist (zie 1884 nr. 7) CTJ van Dijk acteur (zie 1884 nr. 9) J.W. Spamer C Weber operazanger (zie 1884 nr. 16) Ook van deze operazanger kreeg mijn vader, inmiddels 9 jaar oud, zangles. M Stips muzikant (zie 1884 nr. 18) 25
1887 1 2 4 5 6 7
9 15 17 1888 1 2 4 5 6 7
8 9 14 15 17 1889 1 2 3 4
J Jacobs muzikant HA Sauvlet muzikant (zie 1886 nr. 2) P Walter koorzanger (zie 1886 nr. 4) O Pusta artiste Wed. C Buziau particuliere (zie 1886 nr. 6) M Westenberg artiste (zie 1886 nr. 7) JA Caron artist (zie 1886 nr. 7) = Joseph André A Buziau artist (zie 1886 nr. 7) CTJ van Dijk acteur (zie 1886 nr. 9) J.W. Spamer M Stips muzikant (zie 1886 nr. 17)
J Jacobs muzikant (zie 1887 nr. 1) HA Sauvlet muzikant (zie 1887 nr. 2) P Walter koorzanger (zie 1887 nr. 4) H Krüger artist Wed. C Buziau particuliere (zie 1887 nr. 6) M Westenberg artiste (zie 1887 nr. 7) JA Caron artist (zie 1887 nr. 7) A Buziau artist (zie 1887 nr. 7) Wed. M Stips artiste = de weduwe van Maurits Stips sr., de moeder van Maurits M. Stips. (Zie 1884 nr. 18) CTJ van Dijk acteur (zie 1887 nr. 9) J Plug orgelmaker GF Pickaneser koorzanger, waarschijnlijk zoon van 1873 nr. 6 J.W. Spamer Michel A Boekbinder artist
J Jacobs muzikant (zie 1888 nr. 1) HA Sauvlet muzikant (zie 1888 nr. 2) Jos K Reiter artist S Mühlemann artiste J Sachse decorateur AB Walter koorzanger Emil Kresse muzikant Emil Kresse sr. was de vader van 2 zeer begaafde zoons, Emil Kresse jr. en Ludwig Hermann Georg. Beide waren violist in het Philadelphia Orchestra, Emil van 1901-1945 en Georg van 1901-1903 en 1906/07. De laatste was chef van de tweede violen in het Concertgebouw orkest onder Willem Mengelberg. Hij is ook de vader van Hans Kresse, een begaafde pianist maar vooral bekend als tekenaar van de befaamde strip serie Eric de Noorman waarvan er tussen 1946 en1964 68 delen verschenen. Afb. 38 Het eerste deel van Eric de Noorman 1946
5 6 7
H Krüger artist (zie 1888 nr. 5) Wed. C Buziau particuliere (zie 1888 nr. 6) M Westenberg artiste (zie 1888 nr. 7) 26
8 12 13 14 17 1890 2 4 6 7
9 10 13 14 15 17
1898 5 6 10
1899 5 6
JA Caron artist (zie 1888 nr. 7) A Buziau artist (zie 1888 nr. 7) W Pauwel artist C Welzer artiste Wed. M Stips artiste (zie 1888 nr. 8) J.W. Spamer JW Sallicher Jr muzikant J Plug orgelmaker (zie 1888 nr. 14) Michel A Boekbinder artist (zie 1888 nr. 17)
HA Sauvlet muzikant (zie 1889 nr. 2) Emil Kresse muzikant (zie 1889 nr. 4) Wed. C Buziau particuliere (zie 1889 nr. 6) M Westenberg artiste (zie 1889 nr. 7) JA Caron artist (zie 1889 nr. 7) A Buziau artist (zie 1889 nr. 7) W Pauwel artist (zie 1889 nr. 7) C Welzer artiste (zie 1889 nr. 7) B Walter artiste CB de Lange muzikant JW Sallicher Jr muzikant (zie 1889 nr. 13) J Plug orgelmaker (zie 1889 nr. 14) J.W. Spamer Michel A Boekbinder artist (zie 1889 nr. 17) C Bell artist
JJ Hoeffgen musicus (sinds 1895) = vader van mijn vader eerste vrouw Elisabeth Hoeffgen. J.W. Spamer Nico de Haas artist = Christianus Nederveen. Zijn zoon Alexander Nederveen, geboren 1896, is bekend geworden als Alex de Haas, cabaretier en amusementshistoricus.
JJ Hoeffgen musicus (zie 1898 nr. 5) J.W. Spamer Hij verhuisde in 1900 naar Kruisstraat 45. JP Verstraeten muziekonderwijzer = Johannes Petrus. Zijn broer was Piet Verstraeten, violist, ook werkzaam aan het hof te St. Petersburg. Zijn inwonende zus Maria was muzieklerares aan de kunstklas van de muziekschool van Toonkunst aan de Nieuwe Markt. Van haar kreeg Maria Sophia Wilhelmina Spamer, oudste dochter van J.W. Spamer, pianoles. Haar studieboek is bewaard gebleven. (Afb. 39)
In de periode 1866-1890 woonden er vele en soms beroemde artisten op de Diergaardekade. Waarom woonde al die artisten bij elkaar in één straat? Waarom juist in déze straat? Enerzijds wellicht toevallig. De eerste artisten van de opera woonden er. Dat kan anderen aangetrokken hebben en zowel de schouwburg als het station was dichtbij. Anderzijds was er wel degelijk een reden voor. De acteur Antoine Jean le Gras las 's nachts om zijn stem te oefenen luidkeels klassieke poëzie, tot de hele 'Gijsbrecht' toe, tot ongerief van zijn buren.32 In de zomer met de ramen open kon de hele straat meegenieten, maar aan de overzijde lag alleen de Diergaarde. Dat voorkwam al een hoop ergernis. Op de Westerkade woonden bv. in 1873 alleen al 13 acteurs en 7 musici. En zangers, zangeressen, violisten en muziekmeesters moeten ook oefenen. Zij produceerden allemaal muzikaal geluid en stoorden zich daarom niet aan de collega's. Mijn vader wist als kind niet beter…..
27
Afb. 39 Pianoboek van Maria S. W. Spamer (1871-1935) uit ca. 1890.
Heel illustratief is wel wat de colomnist Babi (verder onbekend) in zijn "Rotterdamsche Penschetsen" in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 7 november 1887 schreef: "De Smalle Westerkade vindt men op de Kruiskade tegenover de Tuinderstraat (....); door een sloot van de Rotterdamsche Diergaarde, en met een slagboom van den publieken weg gescheiden, komt er op het kaadje nooit iemand anders dan juist zij, die er wonen en wezen moeten". Het was particulier terrein en had nog geen gaslicht toen de Kruiskade en de twee Diergaardestraten dat al wel hadden. En even verder: "De bewoners der Smalle Westerkade behooren tot de nette burgerklasse".
Hij laat vervolgens Juffrouw Hafkens van nummer 4 aan het woord: "Het is hier vooral 's zomers erg gezellig wonen, en zo vrij, veel vrijer als in de stad.Het zijn meestal choristen van de opera die hier wonen, of wel comedianten, ziet U, en veel artisten van Doon33, en veel muzikanten van de schutterij en van de Weerbaarheid ook. Je ziet hier alle uniformen op het Westerkaadje, en vroolijke zielen mijnheer! altijd lustig, zeggen de choristen. Ziet U, ze hebben zoo'n beetje hun eigenaardigheden, maar die hebben wij ook. Ziet U, het is voor die menschen de grootste 'temtatie' als er 's morgens om tien uur repetitie is, want zóó vroeg zijn ze nooit bij de hand, maar zóó laat kan U niet op het kaadje komen of U zal nog altijd menschen op vinden, en muziek hooren maken, of hooren zingen. Ziet U, altijd plezierig zijn die soort menschen".
28
4. Van Schouwburg naar Tivoli De in 1852 herbouwde schouwburg aan de Coolsingel had op zich een fraaie zaal. In de 'bak' -d.w.z. op de begane grond- was plaats voor 336 bezoekers, in de loges voor 230, op het balkon voor 154 en op de galerij -het schellinkje- voor 400. Beneden waren er nog 80 staanplaatsen. In totaal kon de zaal 1200 bezoekers bergen.34
Afb. 40 Het toneel van de schouwburg.
Afb. 41 Zaal, loges en balcon van de schouwburg.
In de loop van de 80-er jaren waren echter tal van gebreken aan het licht gekomen. Behalve in de loges zat men nog altijd op banken, zij het met rugleuningen. Het toneel was niet echt ruim en de orkestbak was krap, zeker voor Wagnerwerk. Vandaar dat er een nieuwe schouwburg werd gebouwd in de Aert van Nesstraat, vlak om de hoek zogezegd. Dat betekende dat de oude schouwburg vrijkwam. Die werd omgebouwd en kreeg de naam Tivoli Schouwburg. Die werd opgericht door toneelspeler en regisseur Jan Cornelis de Vos sr. en Willem van Korlaar. De schouwburg werd ontworpen door de architect Abraham Salm. In dat plan werd het naastgelegen café-restaurant D. Deinum op Coolsingel 24 een onderdeel. Ook kreeg het een restaurant en kegelbaan. Op de eerste etage waren de balkons en gaanderijen. Afb. 42 Tivoli in 1914. Rechts het restaurant en links ervan de schouwburg.
Het gebouw werd op 4 oktober 1890 geopend. Op 29 maart 1891 werd ook de Wintertuin geopend. Daarin vestigde zich in 1903 de eerste vaste bioscoop van Nederland. Het theater Place des Pays Bas aan de Kruiskade brandde in 1891 af. Carl Pfläging, die hier directeur van was, week uit naar de Wintertuin voor exploitatie. Vanaf 1890 kwamen er kleinere theatertjes op die de Groote Schouwburg beconcurreerden. Zo was het Tivoli-theater volgens theaterhistorici een van de belangrijkste plaatsen van toneelvernieuwing in Nederland, omdat het naturalisme er erg serieus werd genomen. De eerste vijf jaren werd er inderdaad toneel van hoge kwaliteit getoond. Er waren veel 29
werken te zien in de naturalistische traditie. Zo werden er drama's van Henrik Ibsen opgevoerd en een toneelbewerking van de roman Noodlot door Louis Couperus. In de Wintertuin trad bijvoorbeeld de operazanger Carl Pfläging op. Na enkele jaren moest men om rond te komen echter steeds meer amusementstheater tonen. Op 10 oktober 1903 startte Franciscus Petrus J. Goeman met de exploitatie van de Wintertuin als permanent filmtheater, The Royal American Bioscope. Het is de eerste vaste bioscoop in Nederland. Later werd het omgedoopt naar Tivoli Bioscope. In 1927 wordt deze Tivoli-Bioscope overgenomen door de maatschappij Groote Schouwburg en gaat dan Tivoli Schouwburg heten. De zaal van de schouwburg was gestoffeerd in lichtblauw en had gouden ornamenten. Ook het brandscherm en satijnen voordoek waren lichtblauw. Er hing een koperen kroonluchter met gasverlichting. Gasten konden in de zaal zitten, maar ook op het balkon een etage hoger. Op de balustrade zaten cartouches met de namen van toneelspelers die toen beroemd waren: Breeman, Albregt, Kleine-Gartman, Snoek, Peters en Driessen. Voor het toneel was een brede orkestbak met aan beide zijden twee loges voor steeds vier personen. Een echte foto van dat interieur heb ik niet kunnen vinden. Wikipedia is in dit geval ook geen echte hulp, want men krijgt of een foto van de oude schouwburgzaal of van de foyer van Tivoli. De enige goede afbeelding bleek te vinden op de grote affiche ter gelegenheid van de opening.
Afb. 43 De onderste helft van de affiche uit 1890. Bovenin links de wintertuin en rechts het café. Onderin links de kegelbanen, rechts de damessalon en daartussen de zaal.
Afb. 43 laat zien dat de oude zaal zo goed als geheel behouden was gebleven, zij het met maar één balcon en zonder staanplaatsen. De oude lantaarns op de balcons waren vervangen door een grote gasluchter in het midden. Tussen Tivoli en de Diergaardekade bleven enkele banden bestaan. We zijn al eerder de naam Pfläging tegengekomen. De Duitse tenor Jean Pfläging kwam in 1869 naar Rotterdam waar hij lid werd van het koor van de opera. Al spoedig organiseerde hij in de Place des Pays Bas aan de Kruiskade concerten voor het operakoor. In 1871 werd hij directeur omdat hij was opgevallen door zijn organisatietalent. Veel spectaculaire premières heeft hij niet gebracht. In 1872 liet hij echter al wel de derde acte van Wagners Götterdämmerung in concertvorm uitvoeren. In 1878 overleed hij en werd opgevolgd door zijn broer Carl. 30
Carl Pfläging was oorspronkelijk operazanger en verbonden aan de Hoogduitsche Opera, eerst als zanger en boekhouder en na de dood van zijn broer Jean Pfläging als directeur. In de zomer reisde een deel het het operagezelschap het land door en verzorgde tijdens feesten en kermissen muziekavonden die steeds meer en meer werden aangevuld met optredens van variétéartiesten. Zo is Carl Pfläging in de wereld van het variété gerold. Hij verliet de wereld van de opera en volgde in 1883 Doon op als directeur van het theater Place des Pays Bas. Toen dit gebouw in 1891 afbrandde is Carl Pfläging directeur geworden van de Tivoli Wintertuin, een variététheater dat onderdeel was van het Tivolicomplex. te Rotterdam. In 1894 werd Pfläging aangesteld als directeur van het nieuwe Circus-Variété aan het Rotterdamse Stationsplein. In 1897 bracht hij filmvoorstellingen in dit theater. Het had in de loop van de tijd verschillende namen zoals Circus-Variété, Circus Pfläging, Circusschouwburg en Arena. Na de periode van Pfläging is het Circus-Variété onder verschillende directeuren nooit meer het variététheater geweest dat het onder Pfläging was. In 1912 is het gebouw omgetoverd tot de eerste Rotterdamse dancing. Afb. 44 Tekstboekje van Norma, door mijn grootvader gebruikt bij uitvoeringen door de Hoogduitsche Opera.
In 1882 woonde Carl Pfläging samen met de weduwe van zijn broer Jean op de Smalle Westerkade nr. 16. Ze waren toen buren van mijn grootvader die een veelvuldig bezoeker was de van de opera's. In ons familiearchief bevinden zich nog tekstboekjes uit die jaren. Het was heel gebruikelijk om ook Italiaanse en Franse opera's in een Duitse vertaling te zingen. Vrijwel niemand verstond Italiaans en slechts een enkeling voldoende Frans en men wilde de handeling wèl kunnen volgen. Rotterdam had een grote Duitse kolonie en door de sterk toegenomen handel met Duitsland vervulde Duits de functie van het huidige Engels. Vanuit de Smalle Westerkade lag de schouwburg eigenlijk om de hoek. Toen in 1887 de schouwburg in de Aert van Nesstraat in gebruik werd genomen was de afstand nog korter. Mijn vader kon pas vanaf zijn 13e lopen. Hij heeft nog net de laatste jaren van de Hoogduitsche Opera meegemaakt in de nieuwe schouwburg aan de Aert van Nesstraat. Toen het gezelschap in 1891 door mismanagement en verminderd bezoek ter ziele ging moest hij genoegen nemen met vooral bezoek aan concerten waar operamuziek werd gespeeld. Van jongs af aan was hij echter vertrouwd geraakt met muziek en toen zijn hoge tenorstem zich eenmaal ontwikkeld had was het zijn vaste voornemen om operazanger te worden. Toen hij in 1899 naar Parijs ging nam hij de hele Diergaardekade en alle muziek daarvan met zich mee. Een andere band tussen de Diergaardekade en Tivoli betrof rechtstreeks onze familie. De centrale figuur hierbij was Jules Zagwijn. Jules Zagwijn werd geboren in een muzikale Rotterdamse familie. Op zijn dertiende werd hij leerling bij de violist Willem Meijer en kreeg hij theorieles van Ferdinand Blumentritt. Toen hij vijftien was voorzag Zagwijn al in zijn levensonderhoud door te spelen in de amusementssector. Twee jaar later trad hij in dienst bij de Kleine Comedie. Van 1898 tot 1912 was Zagwijn eerste violist en concertmeester van het Casino-theater. Hierna was hij veertien jaar kapelmeester van het huisorkest van bioscoop lmperial aan de Hoogstraat. 31
In 1907 stichtte Jules Zagwijn de Rotterdamsche Toonkunstenaars Vereeniging, een afdeling van de Algemeene Nederlandsche Toonkunstenaars Vereeniging. Hieruit werd een orkest gevormd, de Rotterdamsche Orkest-Vereeniging. Tot de leden van het orkest behoorden o.a. de violist J. J. Hoeffgen en de bassist W. A. P Hoeffgen, zwagers van mijn vader. Zij waren zoons van de musicus Johannes Josephus Hoeffgen die vanaf 1895 op de Westerkade 5 woonde. Zij waren van 1898 tot 1900 buren van mijn grootvader. Mijn vader trouwde in 1904 met zijn voormalig buurmeisje Elisabeth Wilhelmina Hoeffgen, de moeder van mijn drie halfzussen. Zij stierf in 1915 aan tuberculose. Na de opheffing van de orkestvereniging in 1912 bestond er in Rotterdam geen beroepsorkest meer. Het was opnieuw Jules Zagwijn die hierin verandering probeerde te brengen. Om te ontsnappen aan de sleur die het werken in de amusementssector met zich meebracht, opperde Zagwijn bij zijn collega's om voor persoonlijk genoegen, en zonder winstoogmerk, een symfonieorkest op te richten. Dit werd het Genootschap van Beroepsmusici tot Onderlinge Kunstbeoefening, kortweg TOK, een muziekvereniging op coöperatieve basis, opgericht op 10 juni 1918 in een bovenzaaltje van Tivoli aan de Coolsingel. Het doel van het Genootschap was drieledig: het luisteren naar en uitvoeren van kunstzinnige muziek, het houden van lezingen en cursussen op muziekwetenschappelijk gebied, en het uitvoeren van werken van componisten van wie zelden of nooit werken werden uitgevoerd. Zagwijn werd lid van het bestuur, Willem Feltzer werd aangetrokken als dirigent. Een van de leden van het initiërend comité was Willem Hoeffgen, de hierboven vermelde bassist. Wat in het begin niet meer voorstelde dan een private onderneming in de vorm van een besloten vereniging waarvan de leden gewoon contributie betaalden en met elkaar muziek maakten, groeide in 1920 uit tot het Rotterdams Philharmonisch Genootschap en vanaf 1937 tot het Rotterdams Philharmonisch Orkest.
45 Het Rotterdamsch Philharmonisch Genootschap in 1922. Zittend links: W. Feltzer, midden J. Zagwijn. Staand rechts Willem Hoeffgen.
32
De broer van Willem Hoeffgen, Johan, doorliep ook een carrière als musicus. Hij was violist en leraar vioolspelen. Daarnaast trad hij op als dirigent van een aantal amateur-orkesten, waaronder de harmonievereniging Blumentritt en bijvoorbeeld de muziekkorpsen van het personeel in overheidsdienst, van het personeel van de firma Jamin en van de Postharmonie. Bij zijn 40-jarig jubileum in 1930 werd hij uitvoerig gefêteerd. Net als zijn broer was hij opgegroeid op de Diergaardekade. Mijn vader hield ook na de dood van zijn 1e vrouw nog contact met zijn zwagers. Mijn zus Tiny ging met haar halfzussen regelmatig op bezoek bij de ooms Hoeffgen. Afb. 46 Het jubileum van Joh. Hoeffgen jr. Rotterdamsch Nieuwsblad van 2 juni 1930.
5. Het einde In 1915 woonden er geen artisten meer op de Diergaardekade. Er bleven nadien wel nog altijd particulieren wonen maar de straat ging erg achteruit. In 1925 treffen we er pakhuizen aan, enkele stalhouders en een mineraalwaterfabriek. In 1930 is er een vishandel bijgekomen en in 1935 zien we autostallingen.
Afb. 47 Optocht op de Kruiskade ter gelegenheid van 100 jaar Koninkrijk der Nederlanden in 1913. Achter de bomen van de Diergaarde zijn de huizen van de Diergaardekade te zien.
33
Na 1900 verloederde de Diergaardekade snel. Het bewonerspubliek veranderde. In 1905 opende een vroegere leeuwenstemster een bierhuis op nummer 19. Daar gaf zij aan jongens van 16 en 17 jaar gelegenheid tot gokken. De politie moest er aan te pas komen. 35 In 1915 beroofde men er een veekoper van f. 4000,- In 1918 werd een Duitser in een van de huizen beroofd van 10.000 Mark en f. 3000,- aan Nederlands bankpapier. In 1927 en 1928 werden er de eerste panden onbewoonbaar verklaard. Over de periode rond 1925 schreef Sietske Altink: "Wel kwamen er veel zakkenrollers van de Diergaardekade naar De Dijk om betrokkenen op de hoogte te stellen van waar er in de stad nieuwe klappers waren gekomen".36 Een 'klapper' was een krot in de binnenstad waar mensen werden beroofd. Met De Dijk werd de Schiedamschedijk bedoeld. Uiteindelijk was er een soort natuurramp voor nodig om de Smalle Westerkade/Diergaardekade daadwerkelijk in beeld te brengen. In de zomer van 1924 viel er gedurende twee dagen zó ontzettend veel regen dat overal straten blank kwamen te staan. Het waaide ook hard zodat enkele schepen lossloegen en bomen omwaaiden. Het ergst was het op de Linkerrottekade, waar het water 30 cm. hoog stond, en op de Diergaardekade die dan ook met foto en al in de krant kwam.37
Afb. 48 De Diergaardekade na het noodweer in de zomer van 1924.
Links zien we het hek van de Diergaarde. Het meest rechtse huis is nr. 20. Het huis met de mensen op de stoep is nr. 19 waar in 1905 het bierhuis in gevestigd was. De twee donkere huizen zijn 18 en 17 en daarnaast ligt het blok 16 en 15. De lage huisjes zijn de nrs. 10 t/m 14. De kade loopt dood op de Diergaarde die daar een hoek maakte naar de Kruisstraat. Het is de Diergaardekade in zijn nadagen en de foto is ook al niet erg zonnig. Maar wàt moet het een levendige straat zijn geweest tussen 1860 en 1900, met al die artistieke bewoners. Mijn grootvader moet zich daar bijzonder thuis hebben gevoeld dat hij er zó lang bleef wonen. Mijn vader is in een unieke straat geboren en van weinig straten uit die tijd weten we zó veel als van de Smalle Westerkade.....
34
Niet alleen de Diergaardekade maar de hele Diergaardebuurt verpauperde en dat was niet zo vreemd, want de eerste bebouwing was in 1930 meer dan 70 jaar oud. De stad groeide bovendien snel en de verkeersproblematiek was enorm. De noord-zuid-as van de Coolsingel naar de Schiekade was nog enigszins te gebruiken, al was er op het Hofplein een onontwarbaar kluwen van routes. De oost-westas vanaf de Goudsesingel liep in westelijke richting echter klem. Witteveen zag in een nieuw plan van 1939 de oplossing in de verplaatsing van de Diergaarde naar de zuidoosthoek van het plan-Blijdorp.38 De Dienst Gemeentewerken voorzag in de nieuwe bebouwing van het vrijkomende Diergaardeterrein.
Afb. 49 Het plan voor de bebouwing van het Diergaardeterrein uit 1938.
Perspectivisch zag het er fraai uit.
Afb. 50 Maquette van de nieuwe bebouwing van het Diergaardeterrein uit 1938.39
35
Er werd gedacht aan galerijflats zoals de Bergpolderflat aan de Dr. de Visserstraat uit 1934, die de eerste van Nederland was geweest. Laagbouw en groenpartijen zorgden voor de nodige afwisseling. De Diergaardekade bleef in dit plan bestaan, zij het met nieuwe bebouwing. De oude huizen zouden dus gesloopt worden. Zo ver is het wel gekomen, maar niet vrijwillig. Afb. 51 De Kruiskade in juni 1940 met links de zuidoosthoek van het Diergaardeterrein en de ruïnes van de Diergaardekade.
Bij het bombardement van 14 mei 1940 werd ook het Diergaardeterrein verwoest evenals de aangrenzende bebouwing op de Kruiskade en de Diergaardekade. Als de brandgrens 100 m. verder naar het oosten zou hebben gelegen zou de Diergaardekade gespaard zijn gebleven, in elk geval tot aan de ooit noodzakelijke sanering. Ook Tivoli ontkwam niet aan de verwoesting. Op afb. 52 is de westzijde van de Coolsingel te zien vanaf het stadhuis. Vooraan het restant van de schouwburg Tivoli, met rechts daarvan het puin van het restaurant. Links bovenaan de verwoeste Nederlands Hervormde Westerkerk. Middenboven zien we de door de zon beschenen ruïnes van de Kruisstraat en belendende straten afsteken tegen wat er nog over was van het geboomte van de Diergaarde.
Afb. 52 Tivoli en de noordrand van Cool tot aan de Diergaarde in juni 1940.
Door de wederopbouw op basis van de plannen van Witteveen en Van Traa is er tegenwoordig niets meer terug te vinden van de oude Diergaardebuurt.
36
Er zijn van de wederopbouw in dat gebied ontelbaar veel foto's en tekeningen gemaakt. Een belangwekkend exemplaar uit 1953 is weergegeven in afb. 53. Hoewel de Korte Lijnbaan al in aanbouw is en uitkomt op het eerste gedeelte van de nieuwe Karel Doormanstraat, is het laatste stukje Kruiskade ook nog te zien. Frappant is vooral dat het tracé van de Diergaardekade in het terrein nog te herkennen valt, al zal het niet meer dan het laatste stuk stoeprand zijn geweest.
Afb. 53. Het Diergaardeterrein in 1953
De in 1946 gebouwde noodbioscoop Lutusca (samengesteld uit de verdwenen bioscoopnamen Lumière, Tuschinsky en Scala) lag midden op het Diergaardeterrein en zou nu op het Kruisplein liggen. Lutusca werd weer gesloopt in 1959. Afb. 54 laat zien hoe de situatie van 1968 verschilde van de vooroorlogse toestand. Inmiddels zou een nieuwe overlay getekend moeten worden voor een vergelijking tussen 1930, 1968 en 2015. Op afb. 54 zijn zowel de vooroorlogse als de naoorlogse situatie weergegeven met in rood Diergaardekade nr. 3, het geboortehuis van mijn vader J.W.P. Spamer (1877).
37
.
Afb. 55 De oude Diergaarde in 1943 met blik op Station DP en de Provenierskerk. Sic transit gloria mundi.
Afb. 56 De rode brievenbussen op de hoek van de Karel Doormanstraat en Weena-Zuid staan op de plaats van Smalle Westerkade/Diergaardekade nr. 3 waar mijn vader in 1877 werd geboren.
38
Verantwoording. Voor de gegevens van de diverse personen en de theaterlocaties zijn de gebruikelijke standaardwerken en -artikelen en websites met hun controleerbare data geraadpleegd zoals: - Biografisch Woordenboek van Nederland. - Eyl, I., De Rotterdamsche Orkest-Vereeniging. In: Rotterdams Jaarboekje, 1970, 145-173. - Gils, P.A. van, Enthousiasme en onverschilligheid. Cultuur in Rotterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. UvU, 2014 - Gras, H., Een stad waar men zich koninklijk kan vervelen. De modernisering van de theatrale vermakelijkheden buiten de schouwburg in Rotterdam ca. 1770-1860. Hilversum, 2010. - Gras, H., e.a., Theater: vermaak voor alle burgers? De casus Rotterdam, 1773-1916. In: R. Aerts en H. te Velde (red.), De stijl van de burger. Over Nederlandse burgerlijke cultuur vanaf de mid deleeuwen. Kampen, 1998, 65-97. - Historisch Genootschap Roterodamum. Jaarboekjes 1888-heden. - Koninklijke Bibliotheek, Gedigitaliseerd krantenbestand. - Leeuwe, H.H.J. de, Antoine Jean le Gras. Een Nederlands regisseur der negentiende eeuw in Rotterdam. In: Rotterdams Jaarboekje, 1975, 209-256 - Nijgh & van Ditmar (Uitg.), Onze musici. Rotterdam2, z.j. (ca. 1930) - Nijs, Th. de, In veilige haven. Het familieleven van de Rotterdamse gegoede burgerij 1815-1890. Nijmegen, 2001. - Reimering, J., De Rotterdamse Schouwburg van 1810 tot 1870. In: Rotterdams Jaarboekje, 1989, 239-262 - Stadsarchief Rotterdam: Adresboeken, Collecties Locaties, Digitale Stamboom. - Theaterencyclopedie. - Visscher, H. J., Rotterdammers op de trappen van de historie. Een onderzoek naar de sociale mobiliteit van gezinshoofden in Rotterdam rond 1880. Rotterdam, 1997. - Voo, G.W. van der, Tweede en laatste stuk der Physiologie van Rotterdam. 's-Gravenhage, 1844. - Wagener, W.A., Muziek aan de Maas. Rotterdam, 1968. - Wikipedia (na controle op betrouwbaarheid). - Worp, J.A., Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 2. Groningen, 1907 De heer F. Rijckaert stuurde mij een aantal correcties m.b.t. de genealogieën van de families Bouwmeester, Rosenveldt, Moor, Kleine, Buziau, de Blancke, Sauvlet en Stips die ik dankbaar heb overgenomen. Uitgebreide gegevens zijn te vinden op diens website.40 Het maakte eens te meer duidelijk dat op de gegevens van Wikipedia, de Theaterencyclopedie e.d. niet blindelings vertrouwd kan worden. Waar ik een persoonlijke mening naar voren breng of speciaal op iets wil attenderen is dat hierna verantwoord. De afbeeldingen 1 t/m 8, 10 t/m 13, 16, 17, 19, 20, 22 t/m 24, 27 t/m 31, 34, 40 t/m 43 en 47 t/m 52 komen uit de collectie van het Stadsarchief Rotterdam, afb. 51 uit de collectie van Historisch Genootschap Roterodamum, 9, 14, 15, 45 en 46 uit het gedigitaliseerd krantenbestand van de Koninklijke Bibliotheek en de overige uit mijn persoonlijk archief. De genealogische tabellen zijn voor deze publicatie nieuw ontworpen. Waar 'muziekant' en 'artiest' e.d. is vermeld is de spelling van het adresboek overgenomen, ook als de aanhalingstekens ontbreken. In de tekst worden Smalle Westerkade en Diergaardekade door elkaar gebruikt, overeenkomstig de gewoonte in die periode. Dit wordt op pagina 9 verantwoord. Noten 1 2
http://sekswerkerfgoed.nl/rotterdamsche-roofholen Nijs, Th. de, In veilige haven. Het familieleven van de Rotterdamse gegoede burgerij 1815-1890. Nijmegen, 2001, 210. 39
3
Nijs de, 207/8 Alle volgende opgaven zijn gebaseerd op de vermeldingen in de adresboeken. 5 http://www.scheepsindex.nl/Persoon.php?i=3205&r=K 6 http://www.scheepsindex.nl/Persoon.php?i=5566&r=K 7 http://www.parlement.com/id/vg09ll3ijyi4/h_muller 8 De namen Coolvest en Coolsingel werden door elkaar gebruikt. Het woord 'vest' is een restant van 'vestinggracht. Er werd dus water mee aangeduid. Het woord 'singel' werd meestal gebruikt voor de weg ernaast. Dat het woord 'vest' voornamelijk op water sloeg blijkt uit het feit, dat na de demping de naam Coolvest verdwijnt en Coolsingel overblijft. 9 Reimering, J., De Rotterdamse Schouwburg van 1810 tot 1870. In: Rotterdams Jaarboekje, 1989, 239-262, 254. 10 http://www.islandsofmeaning.nl/projects/facieboeckgen/portret.php?id=collect:6084 11 http://www.eenlevenlangtheater.nl/louis%20bouwmeester/biografie/de%20ouders 12 http://wiki.theaterencyclopedie.nl/wiki/Louis_Moor 13 http://www.henkverveer.nl/serieuze%20Zaken/Literatuur%20Multatuli.html 14 Geboren Rotterdam, 4-2-1862, uit het eerste huwelijk van Kees van Dijk en Christina Albrecht. Stadsarchief Rotterdam, Digitale stamboom. 15 Stadsarchief Rotterdam, Digitale stamboom. 16 NRC, 7-9-1860. 17 Gras, H., Theater: vermaak voor alle burgers? De casus Rotterdam, 1773-1916. In: R. Aerts en H. te Velde (red.), De stijl van de burger. Over Nederlandse burgerlijke cultuur vanaf de middeleeuwen. Kampen, 1998, 65-97. Gils, P.A. van, Enthousiasme en onverschilligheid. Cultuur in Rotterdam in de tweede helft van de negentiende eeuw. UvU, 2014. 18 Mees, J.D., Dagboek 1872-1874. Uitgave door T. de Nijs. Hilversum, 1997, 50. 19 http://rjb.x-cago.com/GARJB/1989/12/19891231/GARJB-19891231-0239/story.pdf De voor dit onderdeel gegeven voetnoot " 44) Albach, NRCrt, maart 1939" blijkt niet te kloppen. 20 Worp, J.A., Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Deel 2. Groningen, 1907, 391. 21 Ton Spamer, Spanheimer - Spanemer - Spamer. 16 generaties Spamer 1400 - 2013. Deel 4. De gordel van smaragd. Paul Spamer 1875-1931.Deurne, 2014. 26 p. 22 Ton Spamer, Spanheimer - Spanemer - Spamer. 16 generaties Spamer 1400 - 2013. Deel 5. Een hartstochelijk Rotterdammer 2. Willem Spamer 1877-1965. (In voorbereiding) 23 http://www.myheritage.nl/names/charles_buziau 24 In het Rotterdamsch Nieuwsblad van 4 december 1879 komt echter een advertentie voor waarin Friedr. Pickaneser optreedt: 4
25 26
Biografisch Woordenboek van Nederland; Koster, S., De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie. Assen 1973. http://rotterdam.joodsamsterdam.nl/gebplacedepaysbas.htm
40
27 28
Voor de complete stamboom Bouwmeester en alle huwelijken van Louis Bouwmeester met zijn nakomelingen zie: Koster, S., De Bouwmeesters, Kroniek van een theaterfamilie. Zutphen, 1973.
http://www.stamboomzoeker.nl/search.php?l=en&s=0&fn=&sn=rosenveldt&bd1=&bd2=&bp=&m=1& uy=&un=&t=1
29
Zie noot 19. Pot, J.E. van der, Mr. Rudolf Mees. In: Rotterdams Jaarboekje, 145-151, 146. 31 http://www.eigenzinnigkoninkrijk.nl/eeuwige-leven/228-willy-caron-1935-2010 32 Leeuwe, H.H.J. de, Antoine Jean le Gras. Een Nederlands regisseur der negentiende eeuw in Rotterdam. In: Rotterdams Jaarboekje, 1975, 209-256, 218. 33 J. Doon was de uitbater van de Place des Pays Bas, een theaterachtig gebouw (zie afb. 31 op pag. 21). De Rotterdammers die het Frans te moeilijk vonden noemden het gewoon "de tuin van Doon". 34 Wagener, W.A., Muziek aan de Maas. Rotterdam, 1968, 86. 35 Het Nieuws van den Dag van 13-11-1905. 36 http://sekswerkerfgoed.nl/rotterdamsche-roofholen. 37 Rotterdamsch Nieuwsblad van 18-7-1924. 38 Wagenaar, C., Welvaartsstad in wording. De wederopbouw van Rotterdam 1940-1952. Rotterdam, 1992, 79 e.v. 39 Afbb. 49 en 50 komen uit het archief van gemeentwerken Rotterdam. 40 http://rijckaertdeboer.nl/ 30
41