Tom Van de Voorde Herinnering? En of, Geest!
Over Wallace Stevens en ‘De comediespeler als de letter C’ 4
Soms gebeurt er iets waarvan je dacht dat het al lang gebeurd was. Het sinds jaar en dag dood gewaand sterfgeval. Een ex-voetballer, ex-drummer of ex-schrijver. Het uit het oog verloren koppel dat uiteengaat. Land dat uiteenvalt, leger dat uitrukt. Oorlogen waarvan de aankondiging de aanval menigvuldig vooraf is gegaan. Nieuws van gisteren dat vandaag blijkt te zijn. Nieuws waar niets onverwachts aan is, behoudens de vaststelling dat het nieuws is. Alsof de geest op de feiten vooruitloopt zonder in ficties te vervallen. Op zo’n moment laat niet zozeer je geheugen je in de steek, maar toont zich de kloof tussen geest en herinnering. Een soort amnesie van ‘het nu’. Het gebrek aan ongeloof dat met het vernemen van dat soort nieuws gepaard gaat, schrijven gelovigen toe aan de voorzienigheid; voor cynici is het een zoveelste bevestiging van het naturalisme dat de mens bestuurt. Bovenmenselijk of niet, beide benaderingen hebben de neiging om in de loop der gebeurtenissen een gang van zaken te zien die ‘beschikt’ is. Maar de geest kan evengoed feiten aannemen vóór ze plaatsvinden om zich op die feiten voor te bereiden. Dat laatste lijkt er aan de hand te zijn met ‘The Comedian as the Letter C’, het lange gedicht uit Harmonium (1923), het grandioze, maar lauw onthaalde debuut van Wallace Stevens. Een literair werk heeft meestal een ontstaansgeschiedenis, maar dit gedicht uit 1921-22 heeft toch vooral een ‘nabestaansgeschiedenis’. Zonder het goed en wel te beseffen voorspelt Stevens er de volgende tien jaar van zijn leven en schrijverschap in. Niet alleen zijn toekomstige biografie toont boeiende gelijkenissen met de Comedian, het gedicht kondigt bovendien een van de meest fundamentele dichterscrisissen uit de moderne poëziegeschiedenis aan. Onmiddellijk na de publicatie van Harmonium vertrekt Stevens met zijn vrouw Elsie op tweeweekse cruise van New York naar Californië. Het is hun eerst trip samen sinds hun huwelijksreis veertien jaar daarvoor. Ze varen langs Florida, zien het casino liggen, zien palmbomen, voor Elsie voor het eerst, steken de Caraïbische zee over richting Cuba, bezoeken Havana, passeren niet het havenstadje Carolina in Puerto Rico, maar het schiereiland Yucatan in Mexico, varen door het Panamakanaal, meren aan voor de Mexicaanse westkust en gaan terug aan wal in San Francisco. Het herboren koppel reist over land terug naar Hartford, Connecticut. Ze nemen hun tijd en bezoeken de komende twee maanden San Diego, Los Angeles, de Grand Canyon, de Colorado Springs en de Pike’s Peak. Ook gaan ze even langs bij Witter Bynner, een oude Harvard-vriend van Stevens die in Santa Fe woont. Bynner heeft een aantal opgemerkte dichtbundels gepubliceerd, maar is de geschiedenis vooral ingegaan als de flamboyante homo die in zijn woestijnvilla party’s organiseerde waar Rita Hayworth aan tafel zat naast de hele Angelsaksische literaire scène van dat
moment. Een foto van bard Stevens met barbie Hayworth had niet misstaan, maar de kleine Rita speelde nog met barbies, toen Stevens de winter over Santa Fe zag vallen. Een paar weken voordien, in de veertien dagen op zee, doen de tropen duidelijk hun werk. Negen maanden later wordt Holly geboren. Aan haar conceptie wijdde Stevens het uiterst grappige gedicht ‘Sea Surface full of clouds’. Met voor zichzelf sprekende zinnen als out of the light evolved the moving blooms (…) C’était mon enfant, mon bijou, mon âme of the milk within the saltiest spurge of the nakedness became the broadest blooms. Mevrouw Stevens van haar kant wijdde in een reisschriftje een paar frapperende bladzijden aan hun tweede honeymoon. In de Caraïben klaagt ze voortdurend over zeeziekte, maar zodra ze het Panamakanaal voorbij zijn en de Pacific opvaren, wordt het water flat and still as a pancake before breakfast. Je gaat je afvragen wat er de veertien voorafgaande jaren is gebeurd in de echtelijke sponde. Iets vergelijkbaars met de blijf ver van mijn bed-show van Phaedra Hoste? Van die laatste haar Ware Jacob-obsessie mag Elsie dan minder verstoken zijn, de dames hebben wel hun frigide schoonheid gemeen. Zo heeft de jonge Elsie model gestaan voor de Miss Liberty die op de Mercury Dime prijkt, de Amerikaanse versie van onze 50 centimes. De notabele-in-spe kan dan wel pronken met zijn sois belle et tais-toi-type, echt op dezelfde golflengte hebben Wallace en Elsie niet bepaald gezeten. Nog minder dan het echtelijk bed delen ze hun sociale afkomst, wat de oude Garret zijn zoon nooit heeft vergeven. Feit is dat Wallace de eerste 15 jaar van zijn huwelijk meer op zakenreis is geweest dan gezond kan zijn voor het nageslacht. Elsie zat dan weer liever bij het bescheiden haardvuur van haar ouderlijk huis in Reading dan bij de marmeren schouw in hun flat in Hartford. We moeten het Stevens wel nageven. Wie zou in zulke omstandigheden een van de grootste oeuvres uit de poëziegeschiedenis bij elkaar schrijven en bovendien een succesvolle carrière als zakenman uitbouwen to keep the fire-place burning and the music-box churning and the wheels of the baby’s chariot turning, zoals het in een brief uit 1925 aan William Carlos Williams luidt? Hoe het ook zij, de tien jaar die volgen op zijn debuut, wordt Stevens volledig opgezogen door zijn gezin en carrière als advocaat en directielid van een verzekeringsmaatschappij. Stevens schrijft nog nauwelijks. De veertien gedichten die in de zes jaar na zijn debuut ontstaan, verschijnen in 1931 in een herziene uitgave van Harmonium. In die jaren wandelt Stevens elke ochtend naar zijn werk, kijkt onderweg naar de merels, dicteert zijn secretaresse brieven (en later ook gedichten), vangt daarvoor een jaarsalaris van omgerekend 200.000 dollar, wandelt ’s avonds terug naar huis, geniet van het purperen schemerlicht, drinkt op zijn kamer een paar martini’s, pulkt aan zijn snor, neemt een trekje van zijn sigaar, tobt over zijn te hoge bloeddruk, zijn te grote voeten en handen, luistert naar negermuziek en vraagt zich af of een inwonende dienster zijn poëzie nieuw leven kan inblazen. Het gezin heeft nooit gasten en Stevens zelf gaat nog nauwelijks de deur uit. Ook brieven doen dat zelden. Waar de Letters of Wallace Stevens bijna 900 bladzijden
5
6
tellen, beslaan de tien jaar die volgen op zijn debuut amper dertig bladzijden. Af en toe een briefje naar dokter Williams in Paterson of naar de jonge dichteres Marianne Moore, nagenoeg de enige die zijn debuut enthousiast gerecenseerd heeft. De weinige brieven uit die periode leveren wel uiterst vermakelijk proza op. Tranches de vie die het Dichterschap tot een minuskel doen krimpen. 12 januari 1925, Holly 5 maanden: She babbles and plays with her hands and smiles like an angel. Such experiences are a terrible blow to poor literature. But then there’s the radio to blame, too. Really and truly, I haven’t written a thing for months. Een maand later op 14 februari: Though Valentine brings love / And Spring brings beauty / They do not make me rise / to my poetic duty // But Elsie and Holly do. And do it daily – / Much more than Valentine or Spring / And very much more gaily. 3 september 1927, Holly inmiddels 3 jaar: The extreme irregularity of my life makes poetry out of the question, for the present except for momentary violences. De veertien gedichten uit de herziene uitgave van Harmonium dateren vooral van na 1929, het jaar dat Holly naar school begint te gaan. Maar echt productief is Stevens nog steeds niet: Whatever else I do, I do not write poetry nowadays, luidt het in 1932. Dat jaar verhuist het gezin naar een chique mansion in West-Hartford en komt er een darky dienster inwonen. Het schrijven gaat nog steeds gestaag. De crisis waarin de dichter Stevens zich onmiskenbaar bevindt, heeft hij wellicht aan de hoge inzet van zijn vroege dichterschap te danken. Het is bijna onmenselijk hoe veelomvattend Harmonium, in het bijzonder de Comedian, is qua diepgang en thematische reikwijdte. Je zou voor minder met een writer’s block opgezadeld zitten. Het contrast met de 10 à 20 jaar voor zijn debuut is dan ook ontzettend groot. De jonge Stevens heeft Harvard verlaten, woont op een kamertje in de Village, leest gedichten van Keats, gaat ’s avonds de straat op, blijft op Washington Square naar buskers staan luisteren, denkt iets als ‘Die negers hebben vibes zeg. Ik wil naar het zuiden. Eerst een brief op de bus doen, want anders geraak ik nergens.’ Dear Father, Blablabla. ‘Zolang je je rechtenstudies niet weer opneemt, stuur ik geen geld meer,’ luidt kort samengevat het antwoord. Overweegt een journalistenbaan, ambieert een schrijversbestaan. Noteert jeugdherinneringen, gedichten, beschouwingen. Stuurt ze naar Elsie. Krijgt zelden reactie. ‘God, mijn vader heeft gelijk,’ denkt hij op een dag, ‘Dit wil ik niet! Ik wil schilderijen kopen, oude boeken, lekker eten, mijn land zien, misschien wel Europa, Havana’s roken, met van die lekkere cognac erbij, een diamanten verlovingsring bij Tifanny’s halen.’ Na lang dralen gaat Stevens de New Yorkse zakenwereld in. Hij boert goed. Elsie, inmiddels zijn echtgenote, kan echter niet aarden in Manhattan en zit vaak bij haar ouders op het platteland in Pennsylvania. Stevens schrijft meer en meer gedichten en publiceert ze in allerlei tijdschriften. Gaat op café met Francis Picabia, William Carlos Williams, Edgar Varèse. Speelt partijtjes schaak met Marcel Duchamp. Ziet zijn naakt de trap afdalen in het appartement van Walter Arensberg, een dichter-mecenas die ook werken van Picasso, Braque, Matisse en Cézanne heeft hangen. Leert stevig drinken.
Na het faillissement van zijn werkgever, verhuist Stevens in 1916 naar het provinciestadje Hartford. De meeste gedichten uit zijn debuut moeten dan nog geschreven worden. De komende acht jaar houdt Stevens contact met de artistiekliteraire wereld door enkele correspondenties en vooral vele bezoekjes aan New York; zijn contact met Amerika door zakenreizen naar nagenoeg elke (provincie) stad tussen de Rocky Mountains en de Atlantische oceaan: St. Paul, Minneapolis, Chicago, Indianapolis, Milwaukee, Elizabethtown, Knoxville, Cleveland, Atlanta, Houston, Jacksonville, Miami, New Orleans etc.. Zo gaan de jaren voorbij van de almaar notabeler wordende dichter uit Hartford. Tot Alfred Knopf de 42-jarige Stevens laat weten een bundel te willen uitgeven met gedichten die hij de afgelopen tien jaar gepubliceerd heeft in tijdschriften. Een dik jaar later, op 7 september 1923 verschijnt Harmonium in een oplage van 1500 exemplaren. Ergens in zijn ‘stille’ periode schrijft Stevens terloops in een brief ‘I have been to South.’ Als je zijn werk en leven een beetje kent, lees je in zo’n zin iets dat dezelfde geladenheid heeft als ‘Ik kom net van de hoeren’. Niet dat Stevens favoriete house of the risin’ sun ergens langs de Mississippi in Alabama staat. Als hij er al viriele uitstapjes op nagehouden heeft, dan heeft dochterlief de sporen ervan uitgewist bij de ontsluiting van het archief. In werkelijkheid heeft Stevens natuurlijk een zoveelste afspraak voor een of andere verzekeringskwestie. Vooral de zaken in Florida neemt hij er al te graag bij. Stevens doet niets liever dan na een of andere zakendeal in Miami een weekendje door te brengen in het Long Key Fishing Camp met uitzicht op de golf van Biscane. ‘My dear stop stuck in Miami stop because of union strike stop no trains to New York stop next train on Monday stop kiss Holly stop love stop’ Zo ongeveer moet een telegram geklonken hebben die Elsie op vrijdagmiddag ontvangen heeft. Florida en het subtropische Amerika is voor Stevens wat de Mont Ventoux voor Cézanne, Tahiti voor Gauguin, de Côte d’Azur voor mijn grootouders, de Turkse Rivièra voor de gemiddelde en de Kilimanjaro voor de avontuurlijke Vlaming is. Het staat voor de vrijheid, het sensitieve, het zintuiglijke, het oorspronkelijke. Het is in Florida dat Stevens kan ontsnappen aan het burgerlijke juk dat zijn leven bepaalt. De plek, in het bijzonder de Keys, is een soort mentale hygiëne voor hem. Hier wordt hij levensechter en werpt hij zijn masker van fatsoenlijke belemmeringen van zich af. De palmbomen, de papegaaien, de bruinvissen, maar ook de cocktails, de vrienden, het vissen. Het Long Key Fishing Camp en de baai van Biscane brengen uiteraard niet alleen verheven natuurervaringen voort, ook al wou Stevens dat Elsie maar al te graag doen geloven. Zijn brieven aan haar vanuit Florida staan krom van de eufemismen en omzeilen vaak de ware aard van zijn bezigheden. Het barbaarse vermomd als het verhevene. In tegenstelling tot wat de jonge Stevens dacht, bestaat er in de natuur niet alleen ‘goedaardige’ barbaarsheid. In de Florida Keys ondervindt hij de kwaadaardige variant aan den lijve. Hij geniet er met volle teugen van, maar soms loopt het ook uit de
7
8
hand. Klassiek en onbetaalbaar is de anekdote dat hij in Key West na een slemppartij een handgemeen krijgt met Ernest Hemingway. Stevens, een reus van een vent, schiet in een Franse colère, wil die arrogante Hemingway een lesje leren, maar breekt godverdomme zijn hand zodra hij diens kaakbeen raakt. Op twee plekken nog aan toe! Thuis vertelt hij Elsie van de trap te zijn gevallen. Stevens is het prototype van de gespleten bourgeois. Letterlijk gespleten is het verhaal van Crispin, het centrale personage in de Comedian. Zijn leven valt op te delen in een periode voor, tijdens en na zijn overtocht, een periode voor, tijdens en na zijn zoektocht naar een esthetica, ruw, divers en ongetemd,/ Ondenkbaar voor de preutsen, bron van vuil,/ Van groene barbarij tot paradigma. Het is natuurlijk onzinnig om Stevens en Crispin over eenzelfde kam te scheren, maar de Comedian laat zich bij momenten lezen als een handleiding bij de dichterscrisis die Stevens in de jaren twintig doormaakt. Omgekeerd blijkt het leven van Stevens in de jaren twintig op een ‘postume voedingsbodem’ voor de thema’s uit de Comedian. Daartegenover staat dan weer dat het dichterslot van Crispin als voorspelling geenszins op de ontwikkeling van het latere dichterschap van Stevens lijkt. Integendeel, waar het voor de dichter Crispin ophoudt, moet het voor Stevens eigenlijk nog beginnen. Crispin heeft zijn dichterlijke voor zijn vaderlijke aspiraties ingewisseld. De poëzie huist nog steeds onder zijn dak, maar dan in het hoofd en de vingers van zijn derde dochter, parel van een dichteres, die uitblinkt in rapsodieën. Stevens zal pas lang na zijn dichterscrisis tot wasdom komen als dichter. Zijn vruchtbare jaren beginnen pas echt vanaf de jaren veertig, wanneer hij ruim voorbij de zestig is. De laatste vijftien jaar van zijn leven schrijft Stevens naast honderden brieven, verschillende voordrachten, een essaybundel en pakweg 300 bladzijden poëzie; de dertig jaar daarvoor nog niet de helft daarvan, waarvan het grootste deel bovendien zijn debuut Harmonium beslaat. Maar niet alleen in kwantitatieve zin zijn het Stevens rijkste jaren. Hij vindt ook zijn echte stem als dichter. De Comedian is in dat opzicht ook een atypisch gedicht voor Stevens. In zekere zin zou je Harmonium zelfs kunnen opvatten als Stevens ‘predebuut’, waarin geprobeerd wordt, als alles is gezegd, de schaduw / Te verjagen van zijn kameraden uit het hemelrijk,/ Om, eens verlost van hun oudbakken verstand,/ Een nieuw verstand te laten zegevieren. Dat ‘nieuw verstand’ zal er pas komen in het latere werk, wanneer Stevens een manier vindt om het abstracte, het zintuiglijke en het alledaagse te laten harmoniëren. Niet zoals Crispin via de kroost op zijn schoot, maar in zijn latere gedichten waarin de banaalste anekdote soms leidt tot het abstractste gedicht. Dat proces van banaliteit tot abstractie, van anekdote tot filosofie, van groene barbarij tot paradigma maakt hem als dichter zo boeiend. Volgens Harold Bloom is het belang van de Comedian van dezelfde orde als The Prelude van Wordsworth. Helaas is het binnen de poëziegeschiedenis altijd een beetje ondergesneeuwd door het acht maanden eerder verschenen The Waste Land. Dat laatste lijkt op het eerste gezicht beter bij zijn tijd passen, als icoon van het gevoel dat
na de Eerste Wereldoorlog leeft. Lijnrecht daartegenover staat de Comedian. Lang voor Europa in puin ligt, heeft Crispin de oude wereld al achter zich gelaten. In de Comedian is geen braakland te bespeuren, maar staat veeleer de nieuwe wereld in al haar glorieuze, maar ook idiote ambities in de steigers. Het gedicht thematiseert iets anders dan het slagveld van Europa en de onvruchtbaarheid van haar bedenker(s). Het is de geboorte van Amerika, de geboorte van de moderne mens, de geboorte van de moderne poëzie. Maar niet zoals dat gebeurt in Leaves of Grass, het andere meesterwerk uit de Amerikaanse poëziegeschiedenis. De Comedian mondt geenszins uit in het blinde geloof in de vooruitgang dat je bij Whitman-adepten terugvindt. Integendeel. Door een personage als Crispin op te voeren steekt Stevens in zekere zin de draak met al wie de Amerikaanse droom bezingt en celebreert. Met Crispin valt er niets te vieren of zingen. Het grootste deel van de Comedian is in vijfvoetige jamben geschreven. Dit is vrij ongebruikelijk in een periode waarin de invloed en impact van Whitman en het vrije vers gigantisch is in de States1. De Comedian doet op bepaalde momenten meer aan Engelse dichters als Tennyson en Wordsworth denken, dan aan de grote Amerikaanse modernisten van dat moment. Maar Stevens treedt allesbehalve in het voetspoor van de romantici. De jonge Crispin heeft dan wel dezelfde droom als Wordsworth, door in de natuur alleen maar moois en goeds te (willen) zien2. Door hem als comediespeler op te voeren rekent Stevens af met het naïeve van de Engelse romantische dichters. Omdat de Comedian in elk opzicht zo uitbundig is, is het voor Stevens-exegeten bron en onderwerp van honderden bladzijden analyses en beschouwingen. In de Comedian spreekt de epische Stevens vol maniëristische trucs, absurde woordspelingen, encyclopedische tics en vooral veel taalvirtuositeit. Het meest idiote voorbeeld is de manier waarop te pas en te onpas de letter C wordt opgevoerd. C refereert natuurlijk aan ‘sea’ en ‘see’, twee kernwoorden in het gedicht, maar de gebogen vorm van deze letter is in zekere zin ook de buiging die het hoofdpersonage maakt in en tegenover het leven. Ook gebruikt Stevens voortdurend woorden waarin een C voorkomt (of een van haar klankvarianten: s, sh, k, etc.), zelfs als hij daarvoor de betekenis moet opofferen, wat een vertaling extra moeilijk maakt. Als Stevens in de jaren vijftig met een Italiaanse vertaler correspondeert over een van de moeilijkste coupletten in de Comedian, geeft Stevens geen inhoudelijke uitleg, maar suggereert hij iets te zoeken waar veel C-klanken in staan. Die C-obsessie vindt haar hoogtepunt in het feit dat het gedicht evenveel C’s als regels bevat. Zo’n vaststelling kost mij twee muisklikken, Stevens moet bij het schrijven van de Comedian oeverloos geteld, herteld en vooral herschreven hebben om dit te bereiken.
1 Gezien het ontbreken van die literair-historische context lijkt het behoud van de prosodie in een vertaling me minder prioritair. 2 Men leze hiervoor het schitterende essay ‘Wordsworth in de tropen’ van Aldous Huxley.
9
10
Centraal in de Comedian staat Crispin. Er zitten heel wat etymologische achtergronden in de naam Crispin. Een zoveelste bevestiging van Stevens belezenheid. Allereerst verwijst het naar het Latijnse woord crispus: gekruld. Krullen doet niet alleen de C, maar ook de haren en gebaren van Crispin. De manier waarop haren gekruld worden en weer ‘ontkruld’ geraken, is in zekere zin de manier waarop de werkelijkheid opgevat wordt in de Comedian. Crispinus is ook een personage dat in Romeinse satires voorkomt als een soort terloopse pispaal. Zowel Juvenalis als Horatius hebben hem in die hoedanigheid opgevoerd, wat later ook wordt opgepikt in een toneelstuk van Ben Jonson. Ook in de vroeg-kerkelijke geschiedenis hebben de broers Crispinus en Crispinianus bestaan, twee martelaren die de patroonheiligen van de schoenmakers zijn. Ten slotte verwijst de naam Crispin naar het komische karakter van de huisknecht in 17de eeuw Franse toneelstukken. Maar bovenal is Crispin een allegorie van de dichter. De Comedian vertelt het verhaal van een dichter die op zoek gaat naar de C-spot van de poëzie. Crispin als dichter is zowel de zich Jezus wanende psychoot in de ‘Fabels van het heilig hart’ van Dirk van Bastelaere als de dichter van de moderniteit zoals Gottfried Benn die voor ogen had: onherkenbaar op de tram. Hij is een karikatuur van de romantische poëet maar ook de vleeswording van de moderne poëzie in al haar ambities en mislukkingen. Hij is iedereen die buiten zijn grenzen wil treden: ontdekkingsreiziger, pelgrim, missionaris, expat, avonturier, veroveraar, kolonist, kolonel of koloniaal. Hij is ook een Elckerlyc die niet sterft, maar wel met zijn ontgoochelingen moet voortleven. Die gefaald in al zijn grootse plannen noodgedwongen zijn lot omarmt. Echt treuren doe je niet bij het lezen van Crispins wederwaardigheden. Integendeel, hoe tragisch en dramatisch het samengevat allemaal mag klinken, de Comedian lijkt bij momenten meer op een pure slapstick. Stevens portretteert Crispin geenszins als tragische held, dat eeuwenoude gegeven in de poëzie. Veeleer als komische loser. Het is van Shakespeare en Voltaire geleden dat er nog eens zo’n typetje in de letteren is opgevoerd. Shakespeare heeft hem op toneel gebracht bij monde van Falstaff, Voltaire heeft hem in proza gegoten met Candide, maar Stevens neemt met Crispin een patent op de komische loser in verzen. Wie zou Crispin vandaag zijn in dit tijdperk van ontdekkingsreizigers op tijdskrediet? Soms denk je hem op televisie te zien. Onlangs nog in Telefacts: een steenrijke WestVlaamse zakenman die met zijn kompanen de savanne in Zimbabwe afspeurt op zoek naar olifanten. Pure tragiek, maar je ligt op je buik van het lachen. Als de man, die met twee slagtanden naar huis wil, oog in oog staat met zijn toekomstige trofee, zoomt de camera op zijn ogen in. Je ziet de pupillen opengaan. Een primitieve gelukzaligheid die je ook bij plunderende en verkrachtende soldaten kunt waarnemen. Toch blijft alles binnen de wet. Er zijn te veel olifanten in Zimbabwe, dus is door de overheid een quotum
vastgelegd, vertelt de reisleider. Zoekt Crispin dit soort getraliede barbaarsheid? Lex est recti praeceptio pravique depulsio? Crispin is en blijft een dichter. Hij doet een beetje denken aan jonge honden of oude helden die een of andere berg in Afrika of Midden-Azië beklimmen. In hun backpack zit een slechte vertaling van de Belijdenissen van Augustinus, een Franse pocket van de Divina Commedia, omgezet in alexandrijnen, of desnoods de hele Rilke in dundruk. Gedreven door het je moet je leven veranderen-gevoel dat die laatste op bepaalde leeftijden zo herkenbaar maakt. Oog in oog met het dak van de wereld, worden de spijlen der beschaving doorgezaagd; schuift het gordijn van de pupil geluidloos open. Dan gaat een beeld naar binnen, gaat door de gespannen stilte der ledematen en houdt in het hart op te bestaan. Het Purgatorio, laat staan De Bekering, haalt men meestal niet. Bij het zien van de derde bergtop, is het niet langer nodig om Dante uit de mentale medikit te halen. De Loutering is volbracht. Niet zozeer de metafysica van iets zintuiglijks als klimmen doet het culturele juk verdampen om dichter bij het natuurlijke (juk) te komen. Wat de geest drijft en de herinnering afdrijft, is een welhaast fetisjistische vorm van exotisme. Het premodern gedweep waarmee een kamer van twee euro per nacht wordt gehuurd. De zelfgenoegzame (sociale) zekerheid waarmee subtropische diarree wordt getrotseerd. En dan die eeuwige jasjes van North Face, die stappers van Aigle, die tasjes van Wolfskin. Met de Adventure-ketens die tegenwoordig in elk provinciegat opduiken, heeft de markt van Crispin een doelgroep op zich gemaakt. Dit voor wat betreft de Crispin uit de eerste helft van het gedicht. Hij gelooft dat de mens het verstand van zijn aarde is, zoals het begin van de Comedian luidt. Een totaal ander verhaal is de Crispin uit de tweede helft. Hij zegt omgekeerd dat de aarde het verstand van de mens is. Hij wil zijn lot niet overstijgen, maar omarmen. De keten niet doorbreken, maar een zoveelste schakel ervan worden. Hij dweept niet langer met het banale en barbaarse, maar aanvaardt het alledaagse. Had hij vandaag geleefd, zijn ontdekkingstochten zouden zich toespitsen op een wandeling tijdens een reisje naar de Zwitserse Alpen. Vrouwlief heeft op het internet een niet al te dure chalet gevonden in het dorpje Raron. Er is voldoende ruimte voor de kinderen en voor ons tweetjes. Erg gezellig. Vlakbij een kerkje waar die Rilke begraven ligt. Je kan er eens te voet naartoe wandelen als ik die kaasfondue aan het klaarmaken ben. Zijn grensuitbreidingen beperken zich tot de thermoskan koffie waarmee hij in één ruk vanuit Nukerke naar Zwitserland rijdt. Uiterst zintuiglijk is het grommen van zijn Opel Vectra op afbetaling bij het beklimmen van de bergflank waarop de chalet ligt te wachten. De poëzie huist nog steeds in hem, maar dan eerder in de schuilkelders van zijn gemoed. Ooit, wanneer hij dochterlief moet loslaten, zal hij al zijn poëtische registers opentrekken. Ergens tussen het hoofdgerecht en het dessert. Tegen die tijd heeft hij voldoende gedronken. Dat ze hem maar uitlachen! So what? ABBA of
11
12
AAB? Hij twijfelt nog aan het rijmschema waarmee hij zijn kersverse schoonzoon in jambische vijfvoeters een stomende huwelijksnacht zal toewensen. Nee, dan zullen alle orgelpijpen luiden. Dan zal hij niet langer naar allemans pijpen dansen. Die dag zal hij eindelijk zichzelf zijn. Misschien alleen zijn kapsel. Zijn haar ligt mooier in een scheiding, zegt zijn vrouw. Daar mag zij over beslissen. Worde aldus de relatie van elk mens geknipt.
Noten De brontekst ‘The Comedian as the Letter C’ is online te vinden op http://rpo.library.utoronto.ca/poem/2012. html De anekdoten over het leven van Stevens komen uit: Joan Richardson Wallace Stevens A biography: the early years, 1879-1923 (New York, Beach Tree Books, 1986) & Joan Richardson Wallace Stevens A biography: the later years, 1923-1955 (New York, Beach Tree Books, 1988). De citaten uit de brieven verschenen in: Holly Stevens (ed.) The Letters of Wallace Stevens (Berkeley, University of California Press, 1981, 5th). Een transcriptie van het reisschriftje van Elsie Stevens is online te vinden op http://www.english.uiuc.edu/ MAPS/poets/s_z/stevens/clouds.htm Het concept van de dichterscrisis komt uit Harold Bloom Wallace Stevens. The Poems of Our Climate (Ithaca, Cornell University Press, 1977). Het fragment uit Rilkes ‘De Panter’ werd vertaald door Jan Gielkens en Ton Naaijkens en verscheen in Spiegel van de Duitse poëzie van 750 tot heden (Amsterdam, Meulenhoff, 1984). Aldous Huxley ‘Wordsworth in de tropen’ verscheen in het Nederlands in Yang, jrg. 33, nr. 4, 1997. Bij de vertaling heb ik gebruik gemaakt van de Comedian-analyses en -interpretaties van o.m. R. P. Blackmur, Harold Bloom, Robert Buttel, Eleanor Cook, Bill Ford, David L. Green, Steve Kerby, Ian Lancashire, David Lavery, Claire Malroux, Karen Mattern, Gilles Mourier, Francis Murphy, Rajeev S. Patke, Robert Rehder, Joan Richardson, John N. Serio, Hi Simons, Martha Strom, Ronald Sukenick, Helen H. Vendler, naast de ontelbare verwijzingen in de cd-rom met de eerste 25 jaargangen van het onvolprezen The Wallace Stevens Journal. Daar die laatste, alsmede Google Books, met een zoekfunctie op woordniveau werkt, heb ik wellicht ook gebruik gemaakt van de interpretaties en kennis van andere Stevensianen, zonder ze hier vermeld te hebben. Ook van belang bij mijn onderzoek is de Online Concordance to Wallace Stevens’ Poetry op www.wallacestevens.com. Al het overige is verzonnen of van Wikipedia geplukt. Mijn dank gaat uit naar Claude, Frank, Jorin, Patrick, Piet en in het bijzonder Benno en Huub voor de suggesties bij de vertaling. Verder wil ik bedanken: Koen voor de Falstaff-vergelijking; Sam en Chris voor het gebruik van hun bibliotheekprivileges; Nia voor al het overige.