Ministerie van VROM > staat voor ruimte, wonen, milieu en rijksgebouwen. Beleid maken, uitvoeren en handhaven. Nederland is klein. Denk groot.
VROM 7149 / MAART 2007
Dit is een publicatie van: Ministerie van VROM VROM-Inspectie > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag > www.vrom.nl
www.vrom.nl
Toezicht op recreatie Recreëren in een veilige omgeving
Toezicht op recreatie Recreëren in een veilige omgeving
Inhoudsopgave
1. 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding Aanleiding Recreatie sector en (VROM) regelgeving Doel en functie handreiking Leeswijzer
04 04 04 04 04
2. 2.1 2.2 2.3 2.4
De stappen in het kort Inleiding Benodigde dossiers in hoofdlijnen Toetsen in de praktijk: op locatie Voorbereiding: eerste stappen
06 06 06 07 07
3. 3.1 3.2 3.3 3.4
Dossiertoets Toetsing ruimtelijke ordeningsaspecten Toetsing bouwvergunning Toetsing gebruiksvergunning Toetsing milieudossier
08 08 08 08 08
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Controlebezoek recreatie OBJECT Locatietoets omgeving Locatietoets gebruik pand(en) Locatietoets milieu (propaantank) Locatietoets milieu: opslagtanks (boven- en ondergronds) Locatietoets milieu: opslag gevaarlijke stoffen in emballage Locatietoets milieu: opslag gassen in emballage Locatietoets milieu: overige aspecten Locatietoets milieu: zwembad
11 11 11 13 15 15 18 20 20
5. 5.1 5.2 5.3 5.4
Instanties en overige regelgeving Inleiding Handhavingspartners Drinkwater en wetgeving Legionellapreventie
22 22 22 22 23
6. Meer informatie
24
BIJLAGEN 1. Checklist dossieronderzoek 2. Checklist controlebezoek 3. Voorbeeldprotocollen 4. Adr klassen van gevaarlijke stoffen 5. Onverenigbare combinaties 6. Gassen, etiketten en keuringstermijnen 7. Pictogrammen 8. Overige informatie 9. Voorbeeldtekening brandweer
25 28 33 41 42 43 44 46 47
0
1. Inleiding
1.1 Aanleiding Een door de VROM-Inspectie uitgevoerd onderzoek bij verblijfsrecreatieterreinen en groepsaccommodaties laat zien dat er verbeteringen mogelijk zijn in zowel het naleefgedrag van bedrijven en eigenaren, als het toezicht door de verschillende toezichtpartijen. De VROM-Inspectie voert toezicht uit op bedrijven (eerstelijnstoezicht) en andere overheden zoals gemeenten (zogenaamd tweedelijnstoezicht of interbestuurlijk toezicht). Doel van toezicht is het bereiken van een bepaald nalevingsniveau bij de toezichtsobjecten. Toezicht op verblijfsrecreatieterreinen, waaronder groepsaccommodaties en kleine logiesgelegenheden, wordt onder meer uitgevoerd door de VROM-Inspectie, gemeenten, provincies, waterschappen en de Voedsel- en Warenautoriteit. Instrumenten die de diverse overheden toepassen om een bepaald nalevingsniveau te bereiken, zijn onder te verdelen in preventieve en repressieve instrumenten, ook wel toezichts- en handhavingsinstrumenten genoemd. Het moment waarop deze instrumenten worden ingezet verschilt, veelal worden deze instrumenten volgtijdelijk ingezet. Als blijkt dat de oorzaken van beperkte handhaving en niet-naleving van wet- en regelgeving ligt op het vlak van onvoldoende kennis en begrip van regels, kan zogenoemde compliance assistance een ondersteunend instrument zijn. De VROM-Inspectie helpt daarbij de andere overheden bij het verbeteren van de naleving door relevante kennis beschikbaar te stellen. Toezicht en handhaving staan sinds enkele jaren steeds centraler in de uitvoering van de overheidstaak. Met de professionalisering van de milieuhandhaving is een grote verbeterslag in deze uitvoering gemaakt, maar is ook de aandacht voor integrale handhaving toegenomen. In het verlengde hiervan is in het Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangegeven zowel de professionele uitvoeringspraktijk te verbeteren als de wens handhaving integraal op te pakken.
Enkele kenmerken van recreatie-inrichtingen zijn aantrekking van grote aantallen bezoekers, bereiding van voeding, verkoop van voeding, drank en kampeerbenodigdheden waaronder gasflessen en productie van geluid. Met het oog op de hoge aantallen bezoekers, staan veiligheid en gezondheid bij deze branche centraal. Toezicht hierop door gemeenten concentreert zich op genoemde kenmerken; handhaving betreft de VROM-regelgeving op de gebieden milieu en bouw, de gebruiksvergunning en de brandveiligheid. Het toezicht en de handhaving van deze VROM-regelgeving staan centraal in deze handreiking.
1.3 Doel en functie handreiking Deze handreiking heeft tot doel de gemeentelijke handhaver een helpende hand te bieden bij het toezicht op deze branche. Ze is vooral bedoeld voor coördinatoren handhaving en handhavers milieu, bouw- en woningtoezicht en eventuele integrale (recreatie)handhavers. Deze handreiking geeft de mogelijkheid integraal toezicht uit te voeren en het toezicht op recreatie voor milieu- en bouwregelgeving in ‘één hand’ te leggen. Alhoewel ook andere regelgeving, zoals de drinkwaterwetgeving, behandeld wordt, ligt de focus op de handhaving door gemeenten. Gerealiseerd dient wel te worden, dat deze handreiking een momentopname is. Wetgeving en beleid, en vooral het milieuveld, zijn permanent aan verandering onderhevig. Waar mogelijk en nodig, zijn deze – op handen staande – wijzigingen en ontwikkelingen aangegeven. Voor meer en actuele informatie over het wettelijk kader, de branche en compliance assistance wordt verwezen naar de websites van VROM(-Inspectie), Infomil, BWT platform en diverse sites van brancheorganisaties zoals de Recron. Zie ook bijlage 8 van deze handreiking.
1.2 Recreatiesector en (VROM-)regelgeving
1.4 Leeswijzer
Nederland kent een grote recreatieve sector, die bestaat uit onder andere bungalowparken, kampeerterreinen, groepsaccommodaties (bijvoorbeeld vakantie- en kampeerboerderijen en scoutinggebouwen) en bed & breakfast.
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een korte schets van de voorbereiding en uitvoering van een toezichtbezoek. In dat hoofdstuk wordt het kader weergegeven voor de volgende hoofdstukken en checklists in de bijlagen, en is een instructie voor de
0
handhaver opgenomen. Hoofdstuk 3 geeft weer hoe een dossiertoets uit te voeren, en in hoofdstuk 4 staat het locatiebezoek centraal. In hoofdstuk 5 ten slotte worden aspecten en regels beschreven waarop andere overheden dan de gemeente, toezicht uitoefenen. Bij de verschillende thema’s zijn ter illustratie en verduidelijking opgenomen: • voorbeeld • tips en adviezen • bijzondere situaties
0
2. De stappen in het kort
2.1 Inleiding Elk controlebezoek wordt voorbereid conform de binnen de gemeente geldende protocollen en/of werkinstructies; voorbeeldprotocollen zijn opgenomen in bijlage 3. Naast het maken van een afspraak of plannen van een onaangekondigde controle, worden de relevante dossiers doorgenomen en eventuele checklists verzameld. Vervolgens vindt controle plaats van de diverse activiteiten en de geldende regels op de betreffende locatie. Daarbij wordt de naleefstrategie zoals deze door de gemeente is opgesteld, als leidraad en toetskader gebruikt.
2.2 Benodigde dossiers in hoofdlijnen
start. Beoordeeld moet worden of dat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Ook de bebouwingsoppervlakken zijn in het bestemmingsplan opgenomen. De feitelijke bebouwing moet binnen deze vlakken gerealiseerd zijn. Bouwvergunning Een bouwvergunning geeft inzicht in de vergunde bebouwing én een goed beeld van het bedrijf zelf. Aan de hand van bouwtekeningen is vaak eenvoudig een idee te vormen van het aantal gebouwen, het type gebouwen en de indeling en het gebruik ervan. Dit beeld helpt ter oriëntatie bij het latere locatiebezoek.
Gebruiksvergunning Doel van een gebruiksvergunning is de kans op brand en ongeDe volgende dossiers worden ter voorbereiding op het controlebe- vallen daarbij te verkleinen voor die situaties die een bijzonder gevaar opleveren als er een brand uitbreekt. Een voorbeeld hierzoek doorgenomen en getoetst: • bestemmingsplan waarin de locatie van de accommodatie ligt van is een gebouw waar veel mensen verblijven. en eventuele (tijdelijke) vrijstellingen bestemmingsplan (artikel De gemeente regelt de brandveiligheid van openbare gele15, artikel 17 en/of artikel 19 Wro); genheden via de gebruiksvergunning. Naast de gebruikseisen • indien aanwezig, luchtfoto’s van het betreffende gebied en/of brandveiligheid die voor elk gebouw gelden, kan een gemeente specifieke voorwaarden stellen aan gebouwen waarvan het perceel; • bouwvergunningdossier(s) en/of overzicht verleende bouwver- gebruik een verhoogd risico heeft in geval van brand. Zie hiervoor adviesrapporten van de brandweer. Niet bij alle accommodagunningen; • gebruiksvergunning en eventueel gemeentelijke wijzigingen op ties is een gebruiksvergunning verplicht. Een gebruiksvergunde Modelbouwverordening (in verband met het aantal personing is in ieder geval verplicht op grond van de gemeentelijke Modelbouwverordening bij meer dan 10 slaapplaatsen of bij aannen nachtverblijf); • milieudossier; wezigheid van meer dan 50 personen (VNG-model). • handhavingdossier; Let op: de gemeente kan hiervan afwijken (bijv. vanaf 5 personen • klachtendossier. nachtverblijf), maar moet dit dan wel als zodanig vastleggen in haar eigen gemeentelijke verordening. Zoek zo snel mogelijk een duidelijke overzichtstekening op in de hiervoor genoemde dossiers, waarop het gebouw of de Milieudossier gebouwen staan aangegeven en maak hiervan eventueel een Het milieu(vergunning)dossier is nodig om te zien of er sprake is van een melding in het kader van het Besluit horeca-, sport- en kopie voor het controlebezoek. Doe dit in ieder geval van de recreatie-inrichtingen milieubeheer (wat in de meeste gevallen bouwvergunning en de gebruiksvergunning. Dat is handig voor het maken van aantekeningen vanuit de diverse dossiers zo zal zijn), het Besluit jachthavens of van een milieuvergunning (Wet milieubeheer). Ook is in het milieudossier na te gaan of er en bij het locatiebezoek. in de inrichting bovengrondse opslagtanks aanwezig zijn voor de opslag van bijvoorbeeld propaan, vloeibare brandstoffen of andere Bestemmingsplan gevaarlijke stoffen. Misschien is er binnen de inrichting zelfs nog Beoordeel aan de hand van het bestemmingsplan of het gebruik een ondergrondse opslagtank. van de locatie/bestemming overeenkomt met het bestemmingsplan. Dit is vooral van belang bij de agrarische sector die steeds vaker nevenactiviteiten ontplooit dan wel een andere activiteit
0
De huidige structuur van Algemene Maatregelen van Bestuur op grond van artikel 8.40 Wet milieubeheer verandert in de loop van 2007. Er komt een nieuwe, alles omvattende,’Activiteiten-AMvB’, waardoor het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen niet meer geldt. Daarnaast is op 6 december 2006 het Besluit landbouw milieubeheer in werking getreden. Meer informatie over de AMvB’s en de uiteindelijke inwerkingtreding daarvan is te vinden op de website van het ministerie van VROM. Klachtendossiers Zijn er over dit object klachten van burgers? Wat is de stand van zaken van be- of afhandeling van deze klachten?
2.4 Voorbereiding: eerste stappen Vul de ‘vragenlijst dossieronderzoek’ in na het verzamelen van de benodigde informatie en dossiers. Met die vragenlijst worden de checklists bedoeld van bijlage 1. In hoofdstuk 3 wordt een nadere omschrijving van alle checklistonderdelen gegeven. Gebruik eventueel hoofdstuk 3 en de checklists in bijlage 1 naast elkaar. Na bestudering van de informatie, de dossiers en de plattegrondtekening(en) wordt de locatie bezocht. Bij dit bezoek worden de checklists in bijlage 2 gebruikt en ingevuld. Er geldt hiervoor een vergelijkbare aanpak als omschreven bij het dossieronderzoek; in hoofdstuk 4 staan alle vragen en onderwerpen omschreven van de checklists in bijlage 2 en worden diverse voorbeelden en aandachtspunten gegeven.
2.3 Toetsen in de praktijk: op locatie Doel van de toets op locatie is om te beoordelen hoe het is gesteld met de veiligheids- en gezondheidssituatie door te verifiëren wat in het dossier is aangegeven en of dit overeenkomt met de werkelijke situatie. Ten aanzien van de gebruiksvergunning wordt de administratieve situatie getoetst aan de feitelijke situatie. Als na bestudering van het milieuvergunningdossier blijkt dat er binnen de inrichting opslagtanks aanwezig zijn voor de opslag van propaan, vloeibare brandstoffen of andere gevaarlijke stoffen, onderzoek dan of deze opslagvoorzieningen aan de geldende milieuregels voldoen. Zijn de opslagtanks tijdig gekeurd en loopt de omgeving geen onaanvaardbare risico’s? Wat betreft de waterwinning en legionellapreventie is de VROMInspectie bevoegd gezag. Zie hiervoor ook hoofdstuk 5 voor een korte omschrijving van dit beleidsdossier. De gemeente kan zeer goed een signaalfunctie vervullen voor deze onderdelen. Kijk naar de omgeving van het recreatieobject. Besteed aandacht aan bijvoorbeeld: • de bestemmingen in de omgeving die door recreatiedruk beschadigd kunnen worden, zoals bos- en/of natuurgebieden met EHS-bescherming en kleine landschapselementen zoals struwelen en bosjes; • risico-objecten in de buurt, zoals lpg-tankstations, gasleidingen en munitieopslagplaatsen van defensie; • andere veiligheidsaspecten, zoals verkeerssituaties en zandafgravingen.
Vul ter voorbereiding van het bezoek de checklists dossieronderzoek in bijlage 1 in, met betrekking tot de algemene gegevens, het bestemmingsplan, de bouwvergunning en de gebruiksvergunning. Bij de voorbereiding van een integrale controle, moet ook de checklist dossieronderzoek milieu van bijlage 1 ingevuld worden. Tijdens de controle kunnen de checklists in bijlage 2, met betrekking tot omgeving, gebruik, tanks, gevaarlijke stoffen en gasflessen, en overig milieu gebruikt worden. Een voorstel voor het vormgeven van integrale handhaving is door een slimme combinatie van expertises te maken. De meest voor de hand liggende combinaties, gebaseerd op de voor veel gemeenten beschikbare kennis en capaciteit, zijn de volgende: • de milieutoezichthouder controleert ook de bestemming en gebruiks- en bouwvergunning en gebruikt daarvoor alle in deze handreiking beschikbare checklists; • de brandweer controleert naast de gebruiksvergunning ook milieugerelateerde aspecten, zoals de opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen, en de opslag in boven- of ondergrondse tanks, en gebruikt de specifieke checklists die daarvoor zijn opgesteld; • de bouwtoezichthouder controleert naast de bouwvergunning de gebruiksvergunning, en neemt tevens de omgevingstoets mee. Hij gebruikt daarvoor alle checklists met uitzondering van de milieugerelateerde checklists.
0
3. Dossiertoets
3.1 Toetsing ruimtelijkeordeningsaspecten Toelichting bij bijlage 1 Dossiertoets bestemmingsplan A: Het bestemmingsplan is nodig om te zien of de functie geregeld is met een goede bestemming; dat wil zeggen: is het gebruik conform het bestemmingsplan. Soms is het een specifieke bestemming (bijvoorbeeld camping) maar (vaker) zit deze mogelijk ‘verborgen’ in een andere bestemming zoals recreatie of bijzondere doeleinden. B: Als het in het bestemmingsplan is geregeld, bekijk dan de bebouwingsmogelijkheden. Vaak zijn die aangegeven met een bebouwingspercentage van de bestemming of met een bebouwingsvlak. C: Als het gebruik/de omvang niet in het bestemmingsplan is geregeld, dan moet er met een aparte vrijstellingsprocedure toestemming zijn gegeven of verkregen. Zoek in het bestemmingsplandossier de gekleurde plankaart op. Deze moet gewaarmerkt zijn door een stempel met een datum wanneer het plan door de gemeenteraad is vastgesteld. Als het goed is, staat er ook een stempel van Gedeputeerde Staten op.
3.2 Toetsing bouwvergunning Toelichting bij bijlage 1 Dossiertoets bouwvergunning A: Inventariseer de verleende bouwvergunningen. Doel hiervan is een beeld te krijgen van de vergunde bebouwing op de locatie. B: In het bouwvergunningdossier kan ook een (verwijzing naar de) vrijstelling zitten.
3.3 Toetsing gebruiksvergunning Toelichting bij bijlage 1 Dossiertoets gebruiksvergunning In artikel 6.1.1 lid 1c van de Modelbouwverordening wordt bepaald dat een gebruiksvergunning nodig is indien aan meer
dan 10 personen bedrijfsmatig nachtverblijf wordt verschaft, of indien zich meer dan 50 personen in het gebouw kunnen ophouden. Gemeenten stellen een bouwverordening vast op basis van de Modelbouwverordening. Zij kunnen daarbij zelf voorwaarden toevoegen of wijzigen. De grens van 10 personen kan dus aangepast zijn. Het maximaal aantal personen is te vinden in de aanvraag, de vergunning, het dossier van de gebruiksvergunning en/of de bouwvergunning. Maak een kopie van de plattegrondtekening of neem het dossier met plattegrondtekening mee tijdens het locatiebezoek. De tekening is onder meer nodig in verband met oppervlaktecriteria (o.a. voor de voorzieningen bij vluchtwegen). Brandveiligheidsvoorzieningen zoals vluchtroutes, branddeuren en blusmiddelen moeten op de plattegrondtekening aangegeven te zijn. Zie bijlage 9 voor een voorbeeldtekening brandweer.
0
Brandmeld- en ontruimingsinstallaties Tabel 2.6.1 (bijlage 10) van de Modelbouwverordening geeft aan dat een brandmeldinstallatie nodig is indien de hoogste vloer hoger ligt dan 5 m boven peil en/of als de gebruiksoppervlakte van het logiesgebouw groter is dan 250 m2. Artikel 2.6.6 van de Modelbouwverordening geeft aan dat als een brandmeldinstallatie volgens artikel 2.6.1 vereist is er eveneens een ontruimingsinstallatie vereist is. In dat geval is tevens artikel 9 van bijlage 3 (gebruikseisen voor bouwwerken) van de Modelbouwverordening van toepassing. Dat betekent dat een ontruimingsplan opgesteld moet worden. Noodplannen en/of ontruimingsplannen zijn nodig indien het gebouw een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 250 m2, zie vraag 3 van de dossiertoets gebruiksvergunning in bijlage 1.
3.4 Toetsing milieudossier Toelichting bij bijlage 1 Dossiertoets milieu Wet milieubeheer, Besluit jachthavens en Besluit horeca-, sporten recreatie-inrichtingen milieubeheer De te bezoeken locatie betreft vaak een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (Wm). Dit betekent dat de accommodatie dient te beschikken over een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (artikel 8.1 Wm) of moet voldoen aan algemene regels op grond van de Wm (artikel 8.40 Wm). In de meeste gevallen zijn deze locaties niet-vergunningplichtige inrichtingen en vallen ze in de categorie die aan algemene regels dient te voldoen. In deze gevallen moet een melding zijn gedaan op basis van het Besluit jachthavens of het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Controleer eerst aan de hand van de stukken in het dossier, of er voor de inrichting een Wm-vergunning is verleend dan wel een melding is gedaan op grond van het besluit. In de praktijk komt voor dat de locatie geen vergunning heeft aangevraagd en geen melding heeft gedaan, maar wel Wm-plichtig is. Neem in dat geval een meldingsformulier en/of aanvraagformulier Wet milieubeheer mee om bij de ondernemer achter te laten na het bezoek of stuur het met het bezoekverslag mee naar de ondernemer.
Ga na of er terecht een kennisgeving is gedaan op grond van het besluit of dat er eigenlijk een milieuvergunning aangevraagd had moeten worden. De relevante besluiten zijn te vinden op diverse websites, zoals www.overheid.nl of www.infomil.nl, zie bijlage 8. In artikel 2 van het besluit is aangegeven voor welke categorieën van inrichtingen het besluit van toepassing is. In artikel 3 van het besluit worden categorieën van inrichtingen aangegeven waarvoor het besluit niet van toepassing is; dit zijn dus inrichtingen waarvoor een milieuvergunning vereist is. Voorbeelden van inrichtingen waarvoor het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer niet van toepassing is: • afleveren van brandstoffen; • opslag van meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen; • ijsbanen/skihallen; • meer dan 400 kg bestrijdingsmiddelen; • bedrijfsmatig dieren houden, bijvoorbeeld manege, varkenshouderij, melkrundveehouderij; • havens; • schietbanen; • opslag vuurwerk; • (model)vliegveld, wedstrijden met motoren en auto’s; • opslag van propaan > 13 m3; • gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2000 bezoekers of 6000 toeschouwers. Toets Wm-plicht bed & breakfast-accommodatie met zeven tweepersoonskamers (maximaal 14 personen voor overnachting). Toets eerst of de definitie van het begrip inrichting van toepassing is zoals aangegeven in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer: ‘elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht’. Beoordeel vervolgens de begrenzing van de inrichting. Tot één inrichting wordt beschouwd ‘de tot dezelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technisch, organisatorisch of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen’. Kijk daarna in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) welke categorie van toepassing is. In dit geval is dat Ivb-categorie 18.1. In categorie 18.2 is vervolgens bepaald dat inrichtingen waar tot ten hoogste aan 15 personen
10
logies en ontbijt verstrekt worden, buiten beschouwing blijven. Er is pas sprake van bedrijfsmatige groepsaccommodatie als het gaat om een overnachtingscapaciteit voor 16 personen of meer.
Controleer in het dossier of nog andere relevante documenten beschikbaar zijn die betrekking hebben op de ondergrondse en/of bovengrondse opslagtank(s), zoals keuringsrapporten, saneringsrapporten of melding verwijdering.
Als er wel sprake is van bedrijfsmatige activiteit (of in omvang alsook bedrijfsmatig), beoordeel of het Besluit horeca-, sporten recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing is. Hiervoor dienen artikelen 2 en 3 van het besluit te worden geraadpleegd. Als de accommodatie wordt genoemd in artikel 3 dan is de AMvB niet van toepassing en dient een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer te worden aangevraagd.
Indien uit het dossier blijkt dat er binnen de inrichting een ondergrondse opslagtank voor vloeibare brandstoffen aanwezig is, vermeld dan de maximale opslagcapaciteit van de tank en de soort brandstof. Geef ook aan of er een melding is gedaan op grond van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998. Vermeld ten slotte in de checklist eventuele bijzonderheden, zoals uitgevoerde keuringen van de tank of een eventuele sanering of verwijdering van de tank. Bij ondergrondse opslagtanks bestaat er een risico op doorroesten en veroorzaken van bodemverontreiniging.
Zwembaden en milieuregelgeving Bad- en zwemgelegenheden vallen in categorie 19.1 onder f van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer: inrichtingen voor het bieden van gelegenheid tot zwemmen. Indien er permanente voorzieningen zijn ten behoeve van de gelijktijdige aanwezigheid van meer dan 2000 bezoekers, dan is de inrichting milieuvergunningplichtig en valt daarmee buiten het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen. Naast milieuwetgeving is ook de Wet hygiëne en veiligheid bad- en zwemgelegenheden (Whvbz) van toepassing; de provincie is bevoegd (toezichthoudend) gezag. Opslag van propaan Indien uit het dossier blijkt dat er binnen de inrichting een opslagtank voor propaan aanwezig is, vermeld dan de maximale opslagcapaciteit van de tank. Controleer daarnaast of er een melding is gedaan op basis van het Besluit opslag propaan milieubeheer of het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Beide besluiten zijn via internet te vinden, zie ook bijlage 8. Het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer is van toepassing op het bewaren van propaan voor zover dit geschiedt in bovengrondse reservoirs elk met een inhoud van ten hoogste 13 m3, en er niet meer dan twee reservoirs binnen een inrichting aanwezig zijn, artikel 2 van het besluit. Opslagtanks (boven- en ondergronds) Indien bij het dossieronderzoek blijkt dat er binnen de inrichting een bovengrondse opslagtank voor de opslag van vloeibare brandstoffen aanwezig is, vermeld dan de maximale opslagcapaciteit van de tank en de soort brandstof in de checklist.
Vóór 1 januari 1999 gold als enige afdoende methode voor de sanering van een ondergrondse tank het leeg- en schoonmaken van de tank en het vervolgens afvullen van de tank met schoon zand of een ander goedgekeurd vulmiddel. Een KIWA-erkend bedrijf diende de sanering te verrichten. KIWA is het keuringsinstituut voor onder andere rioleringen, waterleidingen en ondergrondse tanks, dat certificaten uitgeeft. Deze erkenning is een garantie dat de problemen definitief opgelost zijn. Voor tanks die vóór 1 maart 1993 gesaneerd zijn, kan de gemeente aanvullende maatregelen verlangen. Vanaf 1 januari 1999 geldt dat bij een tanksanering de tank in zijn geheel moet worden verwijderd (verwijderingsplicht). Deze verwijderingsplicht geldt voor in gebruik zijnde tanks waarvan het gebruik beëindigd wordt en voor oude tanks die nog niet gesaneerd zijn. De verwijderingsplicht geldt dus niet voor tanks die vóór 1999 al gesaneerd zijn en voor tanks waarbij nog aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Bij de sanering of verwijdering van een ondergrondse tank wordt ook een bodemonderzoek gedaan, omdat mogelijk de bodem is verontreinigd. Dat kan er eventueel toe leiden dat de bodem moet worden gesaneerd. Opslag gevaarlijke stoffen in emballage Een opslag van gevaarlijke stoffen in emballage is te verwachten bij bijvoorbeeld grote groepsaccommodaties en campings, maar ook als er binnen de inrichting een zwembad is (chloorbleekloog, zoutzuur) of een onderhoudswerkplaats (verf, thinner en dergelijke). Voorschriften voor de opslag van gevaarlijke stoffen
11
in emballage, bijvoorbeeld vaten en jerrycans, zijn opgenomen in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer en de milieuvergunning. Daarbij wordt verwezen naar de voorschriften zoals opgenomen in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 15 of de voorloper daarvan, de CPR 15-1 ‘Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage’. Opslag van gasflessen Vooral bij campings worden gasflessen (butaan) opgeslagen en gebruikt bij het koken in en verwarmen van (sta)caravans. Vele campings beschikken over een voorraad gasflessen voor de verkoop aan campinggasten of om (sta)caravans die in eigendom van de campinghouder zijn, van gasflessen te voorzien. De opslag van gasflessen wordt in de PGS 15 gereguleerd.
12
4. Controle recreatie object
4.1 Toetsing omgeving Toelichting bij bijlage 2 Locatietoets omgeving Tijdens een locatietoets omgeving wordt beoordeeld of hetgeen er feitelijk staat er ook mag staan. Minder bebouwing is meestal geen probleem, maar indien er meer gebouwd is dan vergund is, is er sprake van een overtreding van de regelgeving voor de ruimtelijke ordening en de bouw. Het gebruik (recreatie in de vorm van logies of groepsaccommodatie) is als zodanig niet in het bestemmingsplan vastgelegd. Om deze overtreding te legaliseren moet een vrijstellingsprocedure gevolgd worden. Als er uit of in de omgeving waarden of voorwaarden zijn, dan moeten deze meegewogen worden in de vrijstellingsprocedure.
4.2 Toetsing bouw- en gebruiksvergunning Toelichting bij bijlage 2 Locatietoets gebruik (bouw- en gebruiksvergunning) Doel is te controleren of de werkelijkheid overeenkomt met hetgeen op de plattegrondtekening(en) staat. Zijn er bijvoorbeeld muren geplaatst dan wel verwijderd, of zijn deuren toegevoegd of verwijderd, is er aan- of bijgebouwd, enz.? Brandveiligheid: blusmiddelen Let bij het toetsen van de gebruiksvergunning (en de brandveiligheidsaspecten) vooral op brandslanghaspels en draagbare blusmiddelen, pictogrammen en transparanten. Kijk direct ook of de blusmiddelen elk jaar gecontroleerd worden (zichtbaar op datumsticker op blusmiddel). Noteer de laatste keuringsdatum. Let wel: de keuringssticker bevat twee data, de (laatst uitgevoerde) keuringsdatum en de eerstvolgende keuringsdatum. Bij nieuwbouw is altijd ten minste 1 brandslanghaspel vereist. Bij bestaande bouw is art. 2.196 van het Bouwbesluit van toepassing. Dit artikel schrijft voor dat het gebouw zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand heeft dat een brand binnen een redelijke termijn kan worden bestreden. Hier wordt dus geen brandslang geëist. De eis voor een brandslang is niet van toepassing op een vakantiehuisje
13
(recreatiewoning). Wel is het raadzaam de eigenaar van de woning te adviseren een poederblusser en branddeken beschikbaar te hebben. Kijk tevens welk blusmiddel gebruikt wordt; volgens het Besluit betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken dienen vanaf 1 januari 2004 halonen bevattende apparaten buiten werking gesteld te zijn en verwijderd te worden met terugwinning van halonen. Dit is zichtbaar op de buitenkant van de blusser door de vermelding halon of broomchloorfluor (BCF). Brandwerende deuren Controleer of brandwerende deuren die op de tekening zijn aangegeven, in werkelijkheid aanwezig én brandwerend zijn. Deze zijn herkenbaar aan de zigzaglijn door de getekende deur, zie bijlage 9. Indien geen tekeningen aanwezig zijn; brandwerende deuren zijn herkenbaar aan de sponningdiepte van het kozijn. De sponningdiepte is ten minste 2,5 cm, zie figuur 1. Brandwerende deuren zijn zwaarder en voelen bij het openen en sluiten ook zwaarder aan dan normale deuren.
Brandwerende deuren mogen alleen geopend zijn zolang dit nodig is voor het doorlaten van personen en goederen; ze mogen niet in geopende toestand worden vastgezet. Uitzondering hierop vormen toegepaste magneethouders die bij brandalarm onmiddellijk demagnetiseren waarna de deuren door middel van deurdrangers of vloerpotten alsnog sluiten. Brandalarm moet bestaan uit rookdetectoren aan weerszijden van de deur. Let bij dubbele deuren op een volgordeschakelaar. Voor vakantiehuisjes (recreatiewoningen) geldt de eis van deurdrangers niet. Let op Er zijn ook andere oplossingen mogelijk waardoor de brandwerendheid gewaarborgd wordt. Bij twijfel aan de brandwerendheid van de deur vraag dat dan na bij de eigenaar/beheerder.
14
Figuur 1: Sponningdiepte ten minste 2,5 cm
Deur 2,5 cm
Kozijn
Nooduitgangen en overige deuren Slaapkamerdeuren moeten volgens het Bouwbesluit bij nieuwbouw en bestaande bouw zijn uitgevoerd als zelfsluitende deuren (deuren met deurdrangers). Een (vlucht)deur moet in de vluchtrichting draaien als het gebruiksoppervlak van de betreffende verblijfsruimte groter is dan 480 m2 (Bouwbesluit art. 2.151 lid 4, bestaande bouw); bij nieuwbouw is dit afhankelijk van de bezettingsgraadklasse (Bouwbesluit art. 2.146 lid 9). Een vluchtdeur staat op de plattegrondtekening aangegeven, zie figuur 2. (Nood)uitgangsdeuren zijn herkenbaar aan transparanten (zie bijlage 7) en zijn altijd zonder een sleutel of ander los voorwerp te openen. Bij (verblijf of gebruik van) meer dan 100 personen is een panieksluiting verplicht; dat is een horizontale ontgrendelstang. Bij minder dan 100 personen is een ontgrendelknop toegestaan.
Figuur 2: Vluchtdeur in een plattegrond
15
Transparanten en vluchtroutes De loopafstand van een punt in een slaapruimte tot de uitgang van die ruimte mag bij bestaande bouw maximaal 45 meter zijn. Bij nieuwbouw is dat maximaal 20 meter. Volgens de tabel 2.6.8 van bijlage 12 moeten er in een (logies)gebouw vluchtrouteaanduidingen aanwezig zijn als bedoeld in NEN 6088, uitgave 2002. Dit zijn plattegronden waarop de vluchtroutes zijn aangeduid. Voor afbeeldingen van transparanten, zie bijlage 7 (nummers 1.0, 1.1, 1.2, 1.3 en 2.0 of daarop gelijkend). Noodstroomvoorziening Bij een totaal vloeroppervlak van 500 m2 of meer in bestaande bouw moet een noodstroomvoorziening aanwezig zijn. De noodstroomvoorziening is herkenbaar aan de verlichtingsarmaturen met witte transparante kap die de vluchtroute verlichten bij uitval van de normale verlichting. Bij nieuwbouw is dit afhankelijk van de bezettingsgraadklasse van het gebouw, 150 of 375 m2 voor klasse B2 respectievelijk klasse B3. Deze gegevens zijn te vinden in het Bouwbesluit. De verlichtingsinstallatie in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, is aangesloten op een noodstroomvoorziening.
Rook- en brandmeldinstallatie Een brandmeldinstallatie in een gebouw heeft tot doel brand in een dusdanig vroeg stadium te lokaliseren, dat de bestrijding tijdig kan plaatsvinden en maatregelen kunnen worden getroffen om mens, inventaris, gebouw en milieu veilig te stellen. Of een brandmeldinstallatie noodzakelijk is, hangt af van veel factoren. Om er enkele te noemen: soort gebouw, aantal aanwezige personen, aanwezigheid van gevaarlijke en/of brandbare stoffen. Een rook/brandmeldinstallatie moet aanwezig zijn indien de gebruiksoppervlakte van het logiesgebouw meer bedraagt dan 250 m2. Bij een bijeenkomstgebouw gaat het om 1000 m2. Bij het bepalen van het gebruiksoppervlak moeten alle ruimten in een gebouw meegeteld worden, dus ook zitkamer, keuken, enz. De regelgeving rond een ontruimingsinstallatie is vastgelegd in de norm NEN 2575 en is bedoeld om aan te sluiten bij de norm NEN 2535 (brandmeldinstallaties). Als primair doel heeft de regelgeving het beschermen van mensenlevens. Er moeten in een gebouw afdoende maatregelen getroffen worden zodat iedereen bij een calamiteit veilig het gebouw kan verlaten. Conform artikel 2.6.6 van de bouwverordening moet een ontruimingsinstallatie aanwezig zijn indien de totale gebruiksoppervlakte meer bedraagt dan 250 m2. Daarnaast is een brandmeldinstallatie met doormelding vereist conform artikel 2.6.2 van de bouwverordening. Let bij de controle ook op: • Vrijhouden van (nood)uitgangen. Bij (nood)uitgangen wordt deze ruimte vaak benut voor opslag van voorraden, plaatsing van (vuil)containers, meubilair e.d.; • Vrijhouden van trappen. Trappen worden nogal eens gebruikt als opslagplaats van materiaal. Denk aan vallen. • Vloer- en trapbekleding. Deze bekleding moet goed vastliggen en mag niet verschuiven (losliggend), omkrullen of oprollen. Denk aan struikelen en vallen. • Kabels en snoeren. Deze moeten zodanig vastgeplakt of bevestigd zijn dat struikelen en vallen voorkomen wordt.
Overige (brand)veiligheidsaspecten Versieringen aan wand of plafond moeten gemaakt zijn van onbrandbaar materiaal of geïmpregneerd zijn met brandvertragend middel. Vraag certificaten op bij de beheerder of de bedrijfsleider.
16 Figuur 3: Stempelplaat
Bij gaskachels (geen gevelkachels) of ‘open’ cv-ketels of geisers moet een permanente ventilatieopening aanwezig zijn voor de toevoer van verse lucht. Nieuwe cv-ketels en geisers zijn tegenwoordig uitgevoerd als gesloten toestel, dat wil zeggen dat zo’n toestel is voorzien van een gecombineerd luchttoevoer- en rookgasafvoerkanaal. Daardoor wordt geen lucht uit de (verblijfs)ruimte verbruikt en komt geen rookgas in de (verblijfs)ruimte. Let ook op andere – vooral voor kinderen – onveilige situaties. Denk daarbij aan het afdekken van een mestput, opslag van bestrijdingsmiddelen of andere gevaarlijke stoffen, dan wel een bovengrondse tank voor diesel.
4.3 Toetsing propaantank Toelichting bij bijlage 2 Locatietoets milieu: propaantank Indien op het recreatieterrein een propaantank (tot maximaal 13 m3) aanwezig is, geldt het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Bij meer dan 13 m3 is een vergunning op grond van de Wet milieubeheer nodig. Relevant tijdens de controle zijn vooral de keuringen die al dan niet zijn uitgevoerd aan de tank. Een propaantank dient elke 6 jaar, eventueel te verlengen tot 10 jaar, gekeurd te worden. Dit is te herkennen aan een stempelplaat op de tank, zie figuur 3. Bij een tank groter dan 8 m3 is geen verlenging mogelijk; keuring moet uiterlijk na 6 jaar plaats vinden. De regelgeving voor het gebruik van drukapparatuur is sinds 1 augustus 2005 gewijzigd (Warenwetbesluit Drukapparatuur). Het tweede wijzigingsbesluit dateert van 1 augustus 2005. Met ingang van deze datum is Lloyd’s Register Nederland aangemerkt als Aangewezen Keuringsinstelling (AKI). Lloyd’s Register Nederland had daarvoor het Stoomwezen opgekocht. Op dit moment is Lloyd’s de enige door de minister van SZW aangewezen keuringsinstelling voor het keuren van drukapparatuur zoals propaantanks.
17 Figuur 4: Bewijs van keuring
Bij de keuring van de tank wordt het leidingwerk dat onder druk staat van 0,5 bar of hoger ook door Lloyd’s (Stoomwezen) gekeurd. Alleen Lloyd’s mag deze keuringen verrichten. Keuring van leidingwerk onder lage druk wordt door een erkend installateur uitgevoerd; deze installateur moet door de Raad van Accreditatie zijn erkend, zie www.rva.nl. Leidingen die onder lage druk staan, behoeven dus niet specifiek door Lloyd’s / Stoomwezen te worden gecontroleerd. Het begin/eindpunt (‘scope’ van de keuring) is afhankelijk van de druk die op de leiding staat en op welke plek die wordt gereduceerd; is dat direct op de tank of is dat verderop op een ander punt. Afhankelijk daarvan worden leidingonderdelen wel/niet gekeurd door Lloyd’s / Stoomwezen. Uiteraard moet dat allemaal uit het logboek van keuringen en onderhoud blijken. Jurisprudentie Interessant is de uitspraak 200500037/1: een inrichtinghouder dient keuringen uit te laten voeren, ook wanneer er sprake is van huisjes van derden in erfpacht op recreatieterreinen. Deze uitspraak is relevant in de discussie of huisjes op een recreatieterrein deel uitmaken van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Maken de huisjes deel uit van een inrichting, dan mogen de huisjes redelijk dicht bij de tank staan; de inrichtinghouder is verantwoordelijk voor de keuring van het lagedrukgedeelte. Zijn de huisjes geen onderdeel van de inrichting, dan moeten ze op ca. 40 meter van de tank staan; de inrichtinghouder kan niet aangesproken worden op de keuring van het lagedrukgedeelte. Keuring moet plaatsvinden door een erkende keuringsinstelling (zie ook hiervoor); dit is te herkennen aan de stempelplaat op de tank. Vraag om een bewijs van de keuring, zie figuur 4. Een propaantank dient op de volgende bepaalde minimale afstanden ten opzichte van andere objecten geplaatst te zijn: • tot eigen woonhuis: ten minste 5 meter; • tot opslag van brandbare vloeistoffen: ten minste 15 meter, 7,5 meter bij brandwerende wand van 60 minuten; • tot woningen of gebouwen binnen de erfgrens: ten minste 15 meter, 7,5 meter bij 60 minuten brandwerende wand; • tot erfscheiding openbare weg: ten minste 15 meter.
4.4 Toetsing boven- en ondergrondse opslagtanks Toelichting bij bijlage 2 Locatieonderzoek milieu: boven- en ondergrondse opslagtanks Een bovengrondse opslagtank van bijvoorbeeld dieselolie moet een installatiecertificaat bevatten, zie figuur 5. Een bovengrondse opslagtank moet in een opvangbak geplaatst zijn, dan wel dubbelwandig zijn. Het verdient de voorkeur geen ondergrondse opvangbakken toe te passen. Indien deze ondergrondse opvangbakken toch toegepast worden, mag dat alleen indien ze zijn voorzien van een KIWA-certificaat. De afstand van de opvangbak of buitenwand van de dubbelwandige tank tot een brandbaar gebouwonderdeel of opslag van brandgevaarlijke stoffen dient ten minste 5 meter te zijn. De afstand tot de erfscheiding dient ten minste 3 meter te zijn. Er dient ten minste 1 draagbaar blustoestel per bovengrondse tank beschikbaar te zijn. Het brandblusmiddel moet goed bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik geschikt zijn. Het brandblusmiddel moet jaarlijks gecontroleerd worden, zie ook paragraaf 4.2.
18 Figuur 5: Voorbeeld installatiecertificaat
Mogelijke gevolgen van de opslag van dergelijke stoffen zijn emissies naar de lucht en bodem, maar ook brand en explosie van bepaalde stoffen zoals brandstoffen en verf. Bij boerencampings worden vaak bestrijdingsmiddelen gebruikt en bewaard. Controle op naleving van het Bestrij dingsmiddelenbesluit is geen gemeentelijke taak, maar de handhaver kan wel degelijk een oog- en oorfunctie uitoefenen. Bestrijdingsmiddelen moeten volgens de voorschriften in de milieuvergunning in een aparte kast staan opgeslagen, en deze kast moet op slot zijn. Dit is mede om te voorkomen dat kinderen die op deze campings verblijven, bij deze producten kunnen komen. Controle op naleving van deze voorschriften is wel een taak van de gemeente. Opslag van gevaarlijke stoffen, zoals irriterende, brandbare (vloei)stoffen, moet plaatsvinden conform de voorschriften in de PGS 15 of CPR 15-1, indien meer dan 25 kg of liter aan dergelijke stoffen in voorraad wordt gehouden.
4.5 Toetsing opslag gevaarlijke stoffen Toelichting bij bijlage 2 Locatietoets milieu: opslag gevaarlijke stoffen in emballage Binnen recreatie-inrichtingen kunnen onder meer de volgende (gevaarlijke) stoffen worden aangetroffen: • schoonmaakmiddelen, zoals afwasmiddel voor professionele afwasmachines, vloerreinigingsmiddelen, sanitairreinigingsmiddelen; • bestrijdingsmiddelen om onkruid en ongedierte tegen te gaan of te verwijderen; • koudemiddelen in koel- en luchtbehandelinginstallaties, zoals ammoniak, propaan en butaan en HCFK’s; • brandbare gassen, onder meer voor verwarming en koken, zoals propaan en butaan; • vloeibare brandstoffen voor voertuigen en vaartuigen, zoals benzine en diesel; • onderhoudsproducten voor voertuigen en machines, zoals smeerolie; • onderhoudsproducten zoals verven en lakken.
19
Nieuw gereguleerde stoffen onder de PGS 15 zijn: • gasflessen; • spuitbussen; • carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen; • bepaalde organische peroxiden in klein verpakkingen; • zeer licht ontvlambare stoffen; • brandgevaarlijke vaste stoffen; • voor zelfontbranding vatbare stoffen; • stoffen met ontwikkeling van brandbare gassen in contact met water. In juni 2004 is de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen (CPR) opgeheven en zijn de CPR-richtlijnen omgezet naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). Op 28 juni 2005 is de richtlijn PGS 15 van kracht geworden. De PGS 15 vervangt de richtlijnen CPR 15-1 t/m 15-3 en is veel soepeler dan de CPR 15-1, die in de praktijk tot discussie leidde. De indeling van gevaarlijke stoffen in de PGS 15 is gebaseerd op de vervoerswetgeving ADR (Accord Européen relatif au Transport International des Marchandises Dangereuses par Route). Door de keuze voor de ADR is de PGS 15 niet meer van toepassing op een aantal categorieën stoffen met beperkt risico. De belangrijkste verschillen in dit verband zijn: • bedrijven mogen inpandig 10 ton opslaan in plaats van 2,5 ton; • de minimale afstand tot andere gebouwen of erfgrens is komen te vervallen als de opslag voldoende brandwerend is; • voor opslag van uitsluitend bijtende stoffen gelden geen brandveiligheidseisen meer, maar wel bouwkundige eisen voor wat betreft vloeren, en opslagstellingen. De CPR-voorschriften in een nog vigerende vergunning gelden echter nog wel. Verpakkingen Verpakkingen moeten voorzien zijn van de juiste etiketten, zie bijlage 7. Sommige combinaties van stoffen kunnen gevaarlijke reacties opleveren, in bijlage 5 zijn voorbeelden opgenomen van onverenigbare combinaties bij de opslag van gevaarlijke stoffen. Elke afzonderlijke emballage gevaarlijke stoffen is voorzien van een juist pictogram, zie bijlage 7. Pictogrammen met veiligheidssignalering moeten ook op de toegangsdeur van een opslagruimte zijn aangebracht, bijvoorbeeld roken verboden, vergiftigingsgevaar e.d.
Met de vervanging van de CPR 15-1-richtlijnen door de PGS 15-reeks is de Wet milieugevaarlijke stoffen (etikettering) niet meer van toepassing. Nu geldt de de ADR. De ‘vroegere’ vervoersetiketten gelden nu ook voor de opslag en zijn niet langer oranje. De volgende gevaarssymbolen worden onderscheiden in de PGS 15: • voor de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen, het pictogram ‘ontvlambare stoffen op hoge temperatuur’; • voor de opslag van bijtende stoffen het pictogram ‘bijtende stoffen’; • voor de opslag van giftige stoffen het pictogram ‘giftige stoffen’; • voor de opslag van oxiderende stoffen het pictogram ‘oxiderende stoffen’. Daarnaast moet bij alle opslagvoorzieningen het verbodsbord ‘vuur, open vlam en roken verboden’ zijn aangebracht. In plaats van genoemde symbolen mogen ook de ‘grote etiketten’ volgens de ADR-klasse 3, 8, 6.1 en 5.1 worden geplaatst. Opslagruimte De opslagruimte moet van onbrandbaar materiaal zijn gemaakt. Let er op dat deze opslagruimte geventileerd is door ventilatieopeningen met een doorsnee van ten minste 1 dm2 . Dwarsventilatie dient aanwezig te zijn. Ventilatieopeningen moeten vlamkerend gaas hebben. Openingen sluiten rechtstreeks aan op de buitenlucht. Per opslagplaats van 200 m3 moet ten minste 1 blustoestel (minimaal 6 kg) beschikbaar te zijn; dit blusmiddel moet goed bereikbaar zijn en jaarlijks gekeurd worden, zie ook paragraaf 4.2. Bij een vatenpark of opslaggebouw behoren ten minste 2 blusmiddelen aanwezig te zijn. Afstandseisen uit de CPR 15-1-richtlijn voor de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage in een opslaggebouw zijn weergegeven in tabel 1. Tussen haakjes staan de afstanden die minimaal gelden indien er een brandmuur op de erfgrens aanwezig is die ten minste 60 minuten brandwerend is, of de wand van het tot de inrichting behorende gebouw die ten minste 60 minuten brandwerend is.
20
Afstandseisen uit de CPR 15-1 met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage in vatenparken zijn weergegeven in tabel 2. Tussen haakjes staan de afstanden die minimaal gelden indien er een brandmuur op de erfgrens aanwezig is die ten minste 60 minuten brandwerend is, of de wand van het tot de inrichting behorende gebouw die ten minste 60 minuten brandwerend is. Afstandseisen zijn in de PGS anders geformuleerd dan in de CPR 15-1. Inpandige opslag dient een weerstand tegen branddoorslag en -overslag (WBDBO) van 60 minuten te hebben; indien deze 30 minuten bedraagt dienen binnen een afstand van 7,5 meter geen brandgevaarlijke stoffen aanwezig te zijn. Bij een uitpandige opslagvoorziening dient de afstand tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk of andere brandbare objecten ten minste 5 meter te bedragen bij een brandwerendheid van 30 minuten; of 10 meter als er geen brandwerende voorzieningen getroffen zijn. Lekbakken Verpakkingen van gevaarlijke (vloei)stoffen moeten boven lekbakken Tabel 1: Afstandseisen opslag gevaarlijke stoffen in emballage volgens CPR 15-1
Hoeveelheden in kg of liters
< 1000
> 1000
Brandwerendheid opslaggebouw
Afstand tot erfgrens
Afstand tot ander gebouw
Wanden/deuren
Dak
> 60 min
> 30 min
> 2 m (0 m)
> 3 m (0 m)
> 60 min
> 30 min
> 3 m (0 m)
> 5 m (0 m)
> 60 min
> 30 min
> 3 m (0 m)
> 5 m (0 m)
< 60 min
< 30 min
> 5 m (3 m)
> 10 m (3 m)
21
Tabel 2: Afstandseisen opslag gevaarlijke stoffen in emballage in vatenparken volgens CPR 15-1
Hoeveelheden in kg of liters
Afstand erfgrens
Afstand ander gebouw
< 1000
> 3 m (0 m)
> 5 m (0 m)
> 1000
> 5 m (3 m)
> 10 m (3 m)
worden opgeslagen. De inhoud van de opvangbak voor gevaarlijke vloeibare stoffen dient ten minste de inhoud te hebben van de grootste verpakking plus 10% van de overige verpakkingen. Bij (licht) ontvlambare vloeistoffen moet de lekbak 100% van alle opgeslagen verpakkingen kunnen bevatten.
4.6 Toetsing opslag gasflessen Toelichting bij bijlage 2 Locatietoets milieu: opslag gasflessen De opslag van gasflessen moet voldoen aan het gestelde in de PGS 15 (hoofdstuk 6 PGS 15). Gasflessen moeten een inslag of etiket bevatten waarop de volgende elementen duidelijk leesbaar zijn: • het UN-nummer en de juiste vervoersnaam van het gas(mengsel); • het gevaarsetiket volgens VLG/ADR; • datum (jaar) van het volgende periodieke onderzoek.
Voor samengestelde gassen moet bovendien aangegeven zijn: • de beproevingsdruk in bar; • de lege massa in kg; • de bedrijfsdruk in bar. Voor vloeibaar gemaakte gassen moet aangegeven zijn: • de beproevingsdruk in bar; • de waterinhoud in liters; • de lege massa in kg; • de maximale vulmassa en de eigen massa van de houder met uitrustingsdelen of de bruto massa, alles in kg. Gevaarsetiketten – ook wel veiligheidsetiketten genoemd – hebben de vorm van een op zijn punt staand vierkant. De etiketten geven door hun kleur en opschrift de gevaarseigenschappen van de inhoud. De volgende etiketten komen voor: 2.1 brandbare gassen: rood met symbool vlam, ‘2’ in benedenhoek; 2.2 niet-brandbare, niet-giftige gassen (verstikkende gassen): groen met symbool gasfles, ‘2’ in benedenhoek; 2.2 + 5.1 oxiderende gassen: etiket 2.2 groen zoals hiervoor
22
genoemd, etiket 5.1, geel met symbool vlam boven een cirkel, ‘5.1’ in benedenhoek; 2.3 giftige gassen: wit met symbool doodshoofd met gekruiste beenderen, ‘2’ in benedenhoek; 2.3 + 8 giftige en bijtende gassen: etiket 2.3 wit zoals hiervoor genoemd, etiket 8 zwart/wit met symbool twee reageerbuisjes waaruit druppels vallen die een hand en metaal aantasten, ‘8’ in benedenhoek; 2.3 + 2.1 giftige en brandbare gassen: etiket 2.3 wit zoals hiervoor genoemd, etiket 2.1 rood zoals hiervoor genoemd.
4.7 Toetsing overige milieuaspecten Toelichting bij bijlage 2 Locatietoets milieu: overige milieuaspecten
Afvalstoffen en afvalwater Binnen een recreatieobject kunnen diverse afvalstromen vrijkomen. De omvang van en de verschillende soorten stromen variëren per recreatie-inrichting; grote campings en bungalowterreinen hebben een andere (omvang van) stroom van afvalstoffen dan een boerencamping (met tevens mest) of een bed & breakfast. Afvalstoffen moeten zo veel mogelijk gescheiden worden ingeElke gasfles moet voorzien zijn van een ingeslagen keurmerk en de zameld. De ondernemer kan recreanten de gelegenheid geven afvalstoffen gescheiden aan te bieden; bijvoorbeeld papier, GFT, datum van het eerste onderzoek en eventuele herkeuringen (periglas en overig afval apart. Daarbij moet de ondernemer zorgdraodiek onderzoek). Het meest recente periodieke onderzoek of het eerste onderzoek moet niet langer geleden zijn dan aangegeven gen dat het afval aan een erkende afvalinzamelaar wordt afgegein de kolom ‘keuringsinterval’ van bijlage 7 van de PGS 15, zie ook ven, en dat de afgiftebonnen bewaard worden. bijlage 6 van deze handreiking. Bij flessen met een vijfjarig beproe- Als opslag van afvalstoffen geuroverlast kan veroorzaken, moeten vingsinterval geldt hierbij een maand/jaarcombinatie van de inslag maatregelen worden getroffen zoals het gebruik van afsluitbare containers en de frequente afvoer van het afval. in de fles; bij flessen met een tienjarig of vijftienjarig interval voor herkeuringen geldt alleen de jaaraanduiding op de fles. Gevaarlijke afvalstoffen mogen niet gezamenlijk met de overige afvalstromen worden opgeslagen en afgevoerd. Voor een opslag Opslagruimte van gevaarlijke afvalstoffen gelden dezelfde regels als omschreAls er meer dan 115 liter aan gassen in flessen is opgeslagen, gelden de eisen uit de PGS 15. Hierin zijn onder meer voorschrifven in paragraaf 4.5. Bedrijfsafvalwater dat concentraties plantaardige of dierlijke oliën ten gesteld aan de afstand die aangehouden moet worden tussen of gevaarlijke (vloei)stoffen kan bevatten, moet door een slibvangde opslag en de erfgrens of andere gebouwen. Een praktische samenvatting wordt gegeven in tabel 3. put, vetafscheider dan wel olie/benzinescheider worden geleid. Omdat propaan en butaan zogenaamde zware gassen zijn, moeDit afvalwater kan afkomstig zijn van een (restaurant)keuken, werkplaats of tankplaats. Bepalingen ten aanzien van (concentraten deze op ten minste 5 meter afstand worden gehouden van kelderopeningen, putten en straatkolken, en op ten minste 7,5 ties van) afvalwater staan in het Besluit horeca-, sport- en recremeter afstand van aanzuigopeningen van ventilatiesystemen die atie-inrichtingen. zijn gelegen op minder dan 1,5 meter boven het maaiveld. Geur Een opslagruimte voor gasflessen moet permanent geventileerd Indien voedingsmiddelen worden bereid binnen de recreworden. Van een inpandige opslagvoorziening moet ten minste atie-inrichting, moet de vrijgekomen lucht worden afgezogen. één wand een buitenmuur zijn waarin zich ten minste één deur Geurhinder mag daarbij niet optreden; te nemen maatregelen zijn bevindt. bijvoorbeeld het toepassen van een luchtbehandelingsinstallatie dan wel een voldoende hoge afvoerpijp (ten minste 2 meter boven De PGS 15 bevat in de bijlagen heldere voorbeelden van (ontwerp- de hoogste daklijn van binnen 25 meter van uitmonding gelegen gebouwen). Bij grillen, frituren of bakken in olie is een filterinnormen van) brandveiligheidsinstallaties. stallatie verplicht. Een uitzondering is het frituren in een elektrische frituurpan met een inhoud van minder dan 4 liter, dan wel kookketels met een inhoud van minder dan 25 liter.
23
Tabel 3: Afstandseisen opslag gasflessen volgens PGS 15
Totale waterinhoud van de opgeslagen gasflessen is minder dan 2.500 liter
Totale waterinhoud van de opgeslagen gasflessen is meer dan 2.500 liter
WBDBO 60 minuten
WBDBO 60 minuten
WBDBO 30 minuten
WBDBO 0 minuten
WBDBO 30 minuten
WBDBO 0 minuten
Afstand in meters tot inrichtinggrens
0
1
3
0
3
5
Afstand in meters tot bouwwerk of brandbaar object binnen inrichting
0
3
5
0
5
10
WBDBO: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
Energiebesparing Met de Wet milieubeheer is het begrip verruimde reikwijdte ingevoerd. Dit betekent dat duurzaamheidsaspecten een rol zijn gaan spelen bij de vergunningverlening en de wetshandhaving. De Wet milieubeheer en de diverse besluiten geven grenzen aan waarboven een ondernemer moet aantonen dat hij op duurzame wijze energie dan wel water of andere grond- en hulpstoffen gebruikt. Een ondernemer dient een besparingsonderzoek uit te voeren en de haalbare maatregelen die daaruit naar voren komen, door te voeren. Kijk voor meer voorbeelden, besparingsopties en energieberekeningen in de diverse informatiebladen van Infomil, te vinden op www.infomil.nl. Ook SenterNovem geeft praktische tips en voorbeelden; daarnaast heeft de overheid diverse subsidieregelingen in het kader van energie- en waterbesparing opgesteld.
4.8 Toetsing zwembad Toelichting bij bijlage 2 Locatieonderzoek milieu: zwembad Sommige recreatieterreinen hebben een eigen zwembad. De controle van specifieke afval- en milieuaspecten die vallen onder de Wet milieubeheer is een taak van de gemeente. De Wet hygiëne en veiligheid bad- en zwemgelegenheden (Whvbz), wordt in deze handreiking buiten beschouwing gelaten. De provincie is bevoegd gezag voor controle op naleving van deze wet- en regelgeving. Afvalstoffen afkomstig van zwembaden bestaan uit ‘gewone’ afvalstoffen van bezoekers en procesgerelateerde afvalstoffen. De procesgerelateerde afvalstoffen komen veelal bij de haarvanger vrij. Daarnaast moeten filters met kiezelgoer geregeld vervangen worden. Actiefkoolfilters gelden als gevaarlijk afval. Het bezoekersafval wordt behandeld in paragraaf 4.6. Afvalwater van zwembaden ontstaat bij onderdelen van het zwembad, zoals voetenbad, douches, spuiwater, filterdoorspoeling en toiletten. Voor een goed desinfectie- en oxidatieproces, moet de
24
zuurgraad van het circulerende water binnen bepaalde grenzen blijven. Dit gebeurt door stoffen toe te voegen aan het water, zoals: • zoutzuur (HCl); • zwavelzuur (H2SO4); • kooldioxide (CO2); • natriumwaterstofsulfaat (NaHSO4); • natriumhydroxide (NaOH); • natriumcarbonaat (NA2CO3) • natriumwaterstofcarbonaat (NaHCO3). Ook worden flocculatiemiddelen toegepast; voorbeelden daarvan zijn aluminiumsulfaat (Al2(SO4)3) of polyaluminiumchloride (PAC). Tot slot wordt chloor of broom gebruikt om de groei van ziekteverwekkende micro-organismen te voorkomen. Het afvalwater van zwembaden kan op het riool worden gestort. De opslag van deze producten moet gebeuren conform de voorschriften voor opslag van gevaarlijke (vloei)stoffen in emballage, zie paragraaf 4.5. Specifieke gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van zwembaden zijn restanten zwembad- en laboratoriumchemicaliën, ontsmettingsmiddelen, tl-buizen en spaarlampen, verf en oplosmiddelen, batterijen en bestrijdingsmiddelen.
25
5. Instanties en overige regeling
5.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden diverse wetten en regels beschreven waarvoor de gemeente geen bevoegd gezag is. Kennis van deze regels en de wijze waarop andere overheden, zoals de VROMInspectie, toezicht inrichtenis zeker relevant. Enerzijds om ondernemers juist te informeren; met hen heeft de gemeente veelal vaker en intensiever contact dan de andere handhavingspartners. Anderzijds om de oog- en oorfunctie beter te vervullen. Handhavingsinstanties werken steeds vaker en beter samen. Door een steeds betere onderlinge afstemming van de werkzaamheden zijn de diverse instanties in staat om effectief en doelmatig te werken. Het zijn niet alleen de rijksinspecties die daarbij de samenwerking (moeten) zoeken. Ook op lokaal niveau leidt samenwerking tot beter en duidelijker toezicht. In de volgende paragrafen wordt een korte schets gegeven van enkele relevante handhavingspartners, de (drink)waterwetgeving, het toezicht daarop en de gevolgen van niet-naleving van de voorschriften.
5.2 Handhavingspartners Voedsel en Waren Autoriteit De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) is de overheidsorganisatie die de veiligheid van voedsel en consumentenproducten onderzoekt en bewaakt.De VWA werkt binnen de hele productieketen: van grondstof en hulpstof tot eindproduct of consumptie. Op het terrein van de verblijfsrecreatie is de VWA aan te spreken op onder andere rookbeleid, speeltoestellen en voedselveiligheid (kantine en voeding). Algemene Inspectiedienst De Algemene Inspectiedienst (AID) is de controle- en opsporingsdienst van het ministerie van LNV. De AID wil de naleving bevorderen van de regels op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn en milieu. Op het terrein van de verblijfsrecreatie is de AID aan te spreken op onder andere toepassing en opslag van bestrijdingsmiddelen, welzijn van (uitheemse) dieren in kleinschalige dierparken en kinderboerderijen bij (boeren)campings en de Flora- en faunawet.
Arbeidsinspectie De Arbeidsinspectie (AI) houdt zich bezig met toezicht, opsporing en handhaving van de wetgeving op het brede terrein van de arbeidsbescherming. De belangrijkste wetten zijn de Arbeidsomstandighedenwet (inclusief het Besluit risico’s zware ongevallen), de Arbeidstijdenwet en de Wet Arbeid Vreemdelingen. Op het terrein van de verblijfsrecreatie is de VWA aan te spreken op onder andere arbeid van jeugdigen en veiligheidssituaties op het terrein en in de keuken. Inspectie Openbare Orde en Veiligheid De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) houdt toezicht op de wijze waarop de gemeenten, provincies en rijksoverheid invulling geven aan hun taken op het gebied van politie, politieonderwijs, brandweer en rampenbestrijding.
5.3 Drinkwater en wetgeving Deze recreatiebranche(s) winnen geregeld eigen water; voor eigen gebruik, maar ook voor bezoekers. Voor de winning van (grond)water geldt wetgeving, namelijk de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit. Het bevoegd gezag voor toezicht op naleving van deze wet- en regelgeving is de VROM-Inspectie. Sinds 1 januari 2002 zijn eigenaren van zelfstandige collectieve watervoorzieningen (eigen winningen) wettelijk verplicht om de kwaliteit van het water dat zij aan derden ter beschikking stellen, te bewaken met een door de VROM-Inspectie goedgekeurd meetprogramma. De VROM-Inspectie kijkt bij bedrijven onder meer naar zuiveringsinstallaties, meetprogramma’s en analyseresultaten. Bij een vermoeden dat er problemen zijn bij de waterwinning en -zuivering dan wel dat de inrichtingen bepaalde voorschriften ten aanzien van waterwinning niet naleven, dient de toezichthouder de VROM-Inspectie op de hoogte te stellen van dit vermoeden. Doel van (toezicht op naleving van) de drinkwaterwetgeving is de kwaliteit van het drinkwater te borgen. De kwaliteit van drinkwater is direct van invloed op de gezondheid van de gebruikers (mens en dier) van dit water. Besmetting met bacteriën van de coligroep, afkomstig van fecale besmetting van het water, kan leiden tot ziekteverschijnselen.
26
5.4 Legionellapreventie Legionellabesmetting heeft soms ernstige tot zeer ernstige en zelfs dodelijke gevolgen. Daarom moet deze besmetting voorkomen worden. Hiertoe worden in het Waterleidingbesluit aan eigenaren van verblijfsaccommodaties eisen gesteld aan het beheer en de inrichting van collectieve watervoorzieningen. Sinds 28 december 2004 (Wijziging Waterleidingbesluit) zijn de monstername en analyse op legionella als een verplicht onderdeel opgenomen in de nieuwe regelgeving legionellapreventie. Dit houdt in dat ten minste elk half jaar bij ten minste twee aerosolvormende tappunten een onderzoek op de aanwezigheid van legionellabacteriën uitgevoerd moet worden. Indien nodig moet de eigenaar een beheersplan opstellen. Maatregelen worden overeenkomstig het beheersplan uitgevoerd en aangetekend in een logboek. Aerosolvorming is het ontstaan van zeer kleine druppeltjes in de lucht. Groei van legionellabacteriën kan plaatsvinden in dode buiseinden, lange koude leidingen (langer dan 5 meter) die worden opgewarmd (> 20 graden Celsius) of lange warmwaterleidingen die te veel afkoelen (< 60 graden Celsius). Indien water met legionellabacteriën verneveld wordt, kunnen de bacteriën bij mensen de zogenaamde veteranenziekte veroorzaken. Plaatsen waar dat mogelijk is, zijn bijvoorbeeld douches, perlators op kranen en brandslangen. De VROM-Inspectie voert het toezicht uit op de legionellawetgeving. Kijk voor meer informatie op de site van het ministerie van VROM, www.vrom.nl, onder het dossier drinkwater. Daar zijn diverse rapporten en informatiebladen met betrekking tot drinkwaterwetgeving te downloaden.
27
6. Meer informatie
Voor nadere informatie over de inhoud van deze handreiking kunt u contact opnemen met de VROM-Inspectie. De telefoonnummers treft u hieronder aan. • Regio Noord-West 023 - 515 07 00 (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland) • Regio Noord 050 - 599 27 00 (Groningen, Friesland, Drenthe) • Regio Zuid-West 010 - 224 44 44 (Zeeland en Zuid-Holland) • Regio Oost 026 - 352 84 00 (Overijssel en Gelderland) • Regio Zuid 040 - 265 29 11 (Noord-Brabant en Limburg)
Bijlage 1.
28
29
30
Bijlage 2.
31
32
33
34
35
36
Bijlage 3. Voorbeeldprotocollen
Protocollen en werkinstructies
Procedurehandboek
Documentnummer: Pagina 1 van 4
Hoofdstuk:
Datum:
Onderwerp: Protocol Uitvoeren van een controle
Verantwoordelijke:
Protocol uitvoeren van een controle Inleiding Onderhavig protocol geeft inzicht in de wijze waarop de handhavingsorganisatie controles, zowel regulier, projectmatig als thema/aspectgericht, uitvoert. Daartoe worden alle stappen beschreven vanaf het voorbereiden van het controlebezoek tot en met de afronding daarvan in de vorm van verslaglegging, overdracht, het opleggen van sancties, enz. Relatie kwaliteitscriteria Met onderhavig protocol wordt ten aanzien van het uitvoeren van controles invulling gegeven aan de kwaliteitscriteria 2.6a, 2.7a, b en c en 4.1a. Verder worden met het protocol de criteria 1.4 en 2.1 tot en met 2.5 geïmplementeerd. Doel Het doel van dit protocol is het vastleggen van de wijze waarop medewerkers van de handhavingsorganisatie reguliere milieucontroles moeten voorbereiden, uitvoeren, verslagleggen en afhandelen. Met dit protocol wordt ten aanzien van reguliere con-
Revisiedatum:
troles uitwerking gegeven aan de door de handhavingsorganisatie vastgestelde nalevings-, toezicht-, sanctie- en gedoogstrategie, en interne en externe afstemming. Tevens dient dit protocol als uitwerking van projectmatige of thematische controles. Werkwijze Voorafgaand aan het proces dienen de volgende vragen beantwoord te worden: • Is het geselecteerde bedrijf in het handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP, zie ook criterium 3.1) opgenomen als bedrijf dat in aanmerking komt voor een reguliere integrale, projectmatige, of thema/aspectgerichte controle? • Is de handhaver de vergunningverlener van het bedrijf? • Heeft de handhaver een vaste handhavingsrelatie met het geselecteerde bedrijf? • Is er een handhavingsuitvoeringsmethode (HUM) van toepassing op deze controle? Al naar gelang het antwoord kan een controle worden uitgevoerd.
37
Voorbereiding Contact opnemen met vergunningverlener of behandelend ambtenaar van meldingen De handhaver neemt contact op met de betreffende vergunningverlener van de te controleren inrichting. Hierbij wordt aandacht besteed aan eventuele lopende zaken op grond waarvan handhaving op korte termijn niet wenselijk zou kunnen zijn. Daarnaast vindt contact plaats met de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de be- en afhandeling van meldingen in het geval van een meldingsplichtig bedrijf. (Niet) aankondigen van controlebezoek Voor het uitvoeren van de controle kan op basis van de toezichtstrategie of het handhavingsproject (indien wenselijk) de handhaver telefonisch een afspraak met de vergunninghouder/inrichtinghouder maken. Hierbij kan tevens verzocht worden bepaalde bescheiden klaar te (laten) leggen, zoals het milieulogboek en gegevens over energie-, grondstoffen- en hulpstoffenverbruik en afvalregistratie. Dossieronderzoek Het dossieronderzoek bestaat uit het doornemen van onder meer de volgende documenten: vergunningendossier, meldingendossier, recente wijzigingen regelgeving, deelname aan convenanten, klachten en calamiteiten, aanvullende voorschriften of nadere eisen, BEES, CPR/PGS-richtlijnen, CFK-besluit, VOS-besluit, ligging van het bedrijf in grondwaterbeschermingsgebied, stiltegebied en/of gezoneerd industrieterrein. Hulpmiddelen hierbij zijn checklists, plattegronden, voorschriften, meldingsformulieren, voorlichtingsmateriaal en GIA/LMA. Tevens verzamelt de handhaver (indien wenselijk) aanvullende informatie over de te controleren inrichting bij overige interne afdelingen (zoals Bouwen Woningtoezicht) en/of bij externe partijen (zoals waterschap, politie, OM).
Uitvoering eerste controle Introductie bij inrichtinghouder Bij aanvang van het controlebezoek wordt eerst een korte introductie bij de inrichtinghouder gevoerd, waarin de aanleiding van het bezoek, ontwikkelingen en veranderingen (sinds vorig bezoek) en nabije toekomst worden besproken. Indien gevraagd toont de
handhaver zijn legitimatiebewijs. Vervolgens wordt een administratieve controle uitgevoerd van de volgende gegevens: NAWgegevens, uitgevoerde onderzoeken en metingen, registraties (van grondstoffen- en hulpstoffenverbruik), afgiftebonnen afval, enz. Hierbij worden tevens de aspecten van de verruimde reikwijdte Wm meegenomen. Aan de hand van de tekeningen van het bedrijf, zoals opgenomen in het dossier, wordt bekeken of er nog recente wijzigingen in het bedrijf zijn doorgevoerd. Indien het bedrijf een milieuzorgsysteem heeft opgezet, vindt tevens controle plaats van beleidsplannen, voortgang van het milieuprogramma, behaalde verbeteringen, calamiteiten, interne audits en directieoordeel. Uitvoering controle bedrijfsterrein/inrichting/locatie Na de administratieve controle volgt een rondgang door de inrichting, inclusief eventueel bijbehorend buitenterrein. Hierbij worden de voorschriften van de vergunning en/of AMvB en eventuele andere besluiten en regelingen, visueel gecontroleerd. Tevens wordt aandacht besteed aan het al dan niet dekkend zijn van de vergunning en/of melding en de toereikendheid van de voorschriften. Bij thema/aspectgerichte controles worden enkel de benoemde thema’s en/of aspecten gecontroleerd. Bij projectmatige projecten worden die aspecten gecontroleerd die in het draaiboek, zoals bij aanvang van het project is opgesteld, staan opgenomen. Eventueel wordt een oog- en oorfunctie voor andere bevoegde instanties uitgevoerd, ten aanzien van de volgende wet- en regelgeving: Lozingenbesluit (Wbb), Grondwaterwet (provincies), lozingen oppervlaktewater (waterschap), Bouwstoffenbesluit, gebruiksvergunning. Evaluatie controleresultaten De inrichtinghouder wordt na de rondgang door het bedrijf geïnformeerd over de bevindingen van de controle. De handhaver geeft de geconstateerde afwijkingen en/of overtredingen aan op een rapportageformulier of checklist. De handhaver maakt afspraken met de inrichtinghouder, verduidelijkt zaken en beantwoordt eventuele vragen van de inrichtinghouder. De afspraken hebben betrekking op de acties die de inrichtinghouder moet uitvoeren, de termijnen die daarvoor gesteld worden en de invulling van het vervolgtraject. Bij overtreding van een kernbepaling informeert de handhaver de inrichtinghouder over het bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk traject. Ook wordt de inrichtinghouder geïnformeerd over de voorgestelde rapportage (indien van toepassing met termijnstelling) en even-
38
tuele meldingen naar het Openbaar Ministerie (en eventueel het Servicepunt milieuhandhaving (Seph)). Verslaglegging De bevindingen en aantekeningen van de controle worden verwerkt tot een verslag of brief aan de inrichtinghouder. De verslaglegging vindt binnen 5 werkdagen plaats. Als legalisatie van illegale activiteiten mogelijk en wenselijk is en het geen overtreding van een kernbepaling betreft, wordt in overleg met de vergunningverlener de termijn vastgesteld. De door de inrichtinghouder overgelegde documenten (i.v.m. taakstellende voorschriften) dienen ter beoordeling aan de vergunningverlener te worden overlegd. Eventueel vindt ook overleg plaats met medewerkers van afdeling bodem, bouwzaken, brandweer, waterschap, zuiveringsschap, AID, VROM-Inspectie en/of de provincie. Indien overtredingen van niet-kernbepalingen zijn geconstateerd worden vervolgcontroles bepaald, waarbij aangesloten wordt bij de stappen uit de toezichts- en sanctiestrategie (bestuursdwang, dwangsom, intrekken vergunning overeenkomstig handhavingsstrategie). Indien een overtreding van een kernbepaling wordt geconstateerd of het uitvoeren van een hercontrole illusoir is, wordt bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk opgetreden. Bij de termijnstelling wordt aangesloten bij het protocol ‘Termijnstellingen’. Bij ernstige of urgente overtredingen en bij verdenking van criminaliteit dient de politie (het OM) geïnformeerd te worden. Het conceptdocument wordt door een leidinggevende en/of collega-handhaver collegiaal getoetst. Eventuele opmerkingen worden verwerkt en het document wordt definitief gemaakt. Vervolgens wordt het document aan de inrichtinghouder verstuurd. Stappen van verslaglegging worden uitgevoerd conform het protocol ‘Rapportage controle’. Tevens vindt digitale verslaglegging van de controle in het geautomatiseerde bedrijvenbestand plaats. Hiervoor wordt het protocol ‘Beheer van informatie (geautomatiseerd bedrijvenbestand)’ gevolgd. Afhandeling Bij overtreding van een niet-kernbepaling volgt na afloop van de termijn, zoals die gesteld is in de controlebrief, een hercontrole ter plaatse. Hierbij worden de stappen 1 tot en met 3 gevolgd
conform het protocol ‘Uitvoeren van een hercontrole’. Bij overtreding van een kernbepaling of indien het uitvoeren van een hercontrole illusoir is, volgt het bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk traject. Hierbij wordt aangesloten bij de werkwijze zoals omschreven in de stappen 3.2 en 4 van het protocol ‘Uitvoeren van een hercontrole’ en het protocol ‘Rapportage controles’.
39
Protocollen en werkinstructies
Procedurehandboek
Documentnummer: Pagina 1 van 3
Hoofdstuk:
Datum:
Onderwerp: Protocol Uitvoeren hercontrole
Verantwoordelijke:
Protocol uitvoeren van hercontrole
Revisiedatum:
Doel Het doel van onderhavig protocol is het vastleggen van de wijze waarop medewerkers van een handhavingsorganisatie hercontroInleiding Onderhavig protocol geeft inzicht in de wijze waarop de handhales moeten voorbereiden, uitvoeren, verslagleggen en afhandelen. vingsorganisatie een hercontrole uitvoert naar aanleiding van eer- Met dit protocol wordt ten aanzien van hercontroles uitwerking gegeven aan de door de handhavingsorganisatie vastgestelde der geconstateerde overtredingen tijdens een reguliere, fysieke, nalevings-, toezicht-, sanctie- en gedoogstrategie, en interne thema/aspectgerichte, projectmatige controle of controle naar aanleiding van klachten of incident of ongewoon voorval. Daartoe en externe afstemming. Dit protocol wordt toegepast indien bij een eerste controle een overtreding van een niet-kernbepaling is worden alle stappen beschreven zoals het voorbereiden van de geconstateerd na stap 3 van het protocol ‘Uitvoeren van een conhercontrole, de hercontrole zelf tot en met de afronding daarvan. Afronding van een hercontrole kan middels het opstellen van een trole’ en na stap 4 ‘Afhandeling’ van het protocol ‘Optreden n.a.v. hercontroleverslag en/of brief en eventueel bestuursrechtelijk en ongewone voorvallen/incidenten’ en van het protocol ‘Controleren strafrechtelijk traject. rapportages en plannen’. Tevens wordt de laatste stap van dit protocol ‘Innen van dwangsom’ toegepast indien tijdens een eerste controle een overtreding van een kernbepaling is geconstaRelatie kwaliteitscriteria Met onderhavig protocol wordt ten aanzien van het uitvoeren van teerd. hercontroles invulling gegeven aan de kwaliteitscriteria 2.6a, 2.7a, b en c en 4.1a. Verder worden met het protocol de criteria 1.4 en 2.1 tot en met 2.5 geïmplementeerd.
40
Werkwijze Voorbereiding Contact opnemen met vergunningverlener Indien bij de controle geconstateerd is dat er een melding ex artikel 8.19 Wm of artikel 8.40 Wm ingediend moest worden dan wel een veranderings- of revisievergunning diende te worden aangevraagd, moet de handhaver contact opnemen met de betreffende vergunningverlener of behandelaar van meldingen. Contact opnemen met externe organisaties Eventueel dient informatie opgevraagd te worden bij externe (han dhavings)organisaties, indien deze bij het eerdere controlebezoek betrokken zijn geweest en overtredingen hebben geconstateerd. (Niet) aankondigen van hercontrolebezoek In het algemeen wordt een hercontrole niet aangekondigd bij een inrichtinghouder. In bijzondere gevallen (inrichtinghouder is zelden aanwezig) kan er voor gekozen worden wel een telefonische afspraak voor de hercontrole te maken. In principe wordt de hercontrole uitgevoerd direct na het aflopen van de termijn, zoals gesteld in de eerdere aanschrijvingsbrief of verslag. Dossieronderzoek Het dossieronderzoek bestaat uit het doornemen van de controlebrief en/of het controleverslag en eventuele aanvullende documenten, zoals de NeR en het CFK-besluit. Tevens wordt een eventuele reactie van de inrichtinghouder op de rapportage van de eerdere controle doorgenomen. Checklists kunnen hierbij als hulpmiddel – voor verslaglegging – worden gebruikt.
Uitvoering van (eerste) hercontrole Introductie bij de inrichtinghouder Bij aanvang van het hercontrolebezoek wordt kort bij de inrichtinghouder het eerdere controlebezoek aangehaald en de daarbij geconstateerde overtredingen besproken. De inrichtinghouder krijgt de mogelijkheid te reageren op de constateringen en aan te geven welke acties daartoe zijn uitgevoerd. Eventuele administratieve afhandeling van de geconstateerde overtredingen kunnen direct beoordeeld worden, of – indien dit omvangrijke documenten of rapporten betreft – meegenomen worden ter beoordeling
bij de handhavingsorganisatie. In dat geval kan een verklaring achtergelaten worden, waarin aangegeven staat welke documenten door de betreffende handhaver meegenomen zijn. Uitvoering hercontrole bedrijfsterrein/inrichting/locatie Na een eventuele administratieve hercontrole volgt een rondgang door de inrichting en eventueel bijbehorend buitenterrein waarbij specifiek gekeken wordt naar de overtredingen zoals die geconstateerd zijn tijdens een eerdere controle. Evaluatie controleresultaten De inrichtinghouder wordt na de rondgang geïnformeerd over de bevindingen van de hercontrole. De handhaver geeft de geconstateerde overtredingen aan op een rapportageformulier of checklist. De handhaver maakt afspraken met de inrichtinghouder en geeft aan welke vervolgstappen worden gezet. Verslaglegging De bevindingen en aantekeningen van de hercontrole worden verwerkt tot een verslag of brief aan de inrichtinghouder. De verslaglegging vindt binnen 5 werkdagen plaats. Eventueel vindt overleg plaats met medewerkers van een afdeling bodem, bouwzaken, brandweer, waterschap, zuiveringsschap, gemeente, AID, VROMInspectie en/of de provincie. Bij het opstellen van het document wordt aangesloten bij de stappen uit de toezichts- en sanctiestrategie. Bij de termijnstelling wordt aangesloten bij het protocol ‘Termijnstellingen’. Het conceptdocument wordt door een leidinggevende en/of collega-handhaver collegiaal getoetst. Eventuele opmerkingen worden verwerkt en het document wordt definitief gemaakt. Vervolgens wordt het document aan de inrichtinghouder gestuurd. Stappen van de verslaglegging worden uitgevoerd conform het protocol ‘Rapportage controle’. Tevens vindt digitale verslaglegging van de hercontrole plaats in het geautomatiseerde bedrijvenbestand. Hiervoor wordt het protocol ‘Beheer van informatie (geautomatiseerd bedrijvenbestand)’ gevolgd. Geconstateerde overtredingen zijn ongedaan gemaakt Indien de geconstateerde overtredingen voor de hercontrole ongedaan zijn gemaakt, wordt een verslag of hercontrolebrief opgesteld. Hiertoe worden de stappen gevolgd conform het pro-
41
tocol ‘Rapportage controle’. Ingeval een standaardbrief wordt toegepast, wordt deze door de administratie verzonden na de melding daaromtrent door de handhaver. Geconstateerde overtredingen zijn niet ongedaan gemaakt Indien de geconstateerde overtredingen tijdens het hercontrolebezoek niet ongedaan blijken te zijn gemaakt, wordt het bestuursrechtelijk en eventueel strafrechtelijk traject ingezet. De hercontrolebrief bevat een voornemen dwangsom/bestuursdwang met hierin opgenomen een tweede hersteltermijn. Een kopie van het voornemen wordt aan het OM gezonden. Het OM stuurt een flankerende brief aan de betreffende inrichtinghouder. Innen dwangsom Indien bij de eerste hercontrole is gebleken dat niet (alle) geconstateerde overtredingen ongedaan zijn gemaakt, volgt na het verlopen van de termijn het innen van de opgelegde dwangsom. Blijkt uit de hercontrole dat er nog steeds voorschriften worden overtreden, dan volgt een handhavingsbeschikking conform de Awb-procedure met hierin opgenomen een begunstigingstermijn. Een kopie van de beschikking wordt aan het OM gestuurd, zodat deze proces-verbaal kan opmaken.
42
Protocollen en werkinstructies
Procedurehandboek
Documentnummer: Pagina 1 van 2
Hoofdstuk:
Datum:
Onderwerp: Protocol Rapportage controles
Verantwoordelijke:
Protocol rapportage controles Inleiding Onderhavig protocol geeft inzicht in de wijze waarop verslaglegging van een controle plaatsvindt. Dit betreft de rapportage van gegevens afkomstig van administratieve, reguliere, integrale, projectmatige, thema/aspectgerichte en hercontroles. Ook wordt op deze wijze de informatie rondom controles naar aanleiding van klachten en meldingen vastgelegd. Relatie kwaliteitscriteria Met onderhavig protocol wordt ten aanzien van de rapportage van controles invulling gegeven aan de kwaliteitscriteria 2.6q, 2.7a, b en c en 4.1a. Verder worden met het protocol de criteria 2.1 tot en met 2.5 geïmplementeerd. Tenslotte bestaat een relatie tussen dit protocol en de protocollen ‘Uitvoeren van controle’, ‘Controleren van rapportages en plannen’ en ‘Optreden n.a.v. ongewone voorvallen/incidenten’. Ook bestaat er een relatie met de protocollen ‘Beheer van informatie (dossiervorming)’ en ‘Beheer van informatie (geautomatiseerd bedrijvenbestand)’.
Revisiedatum:
Doel Doel van onderhavig protocol is het vastleggen van de wijze waarop medewerkers van de handhavingsorganisatie controles rapporteren en verslagleggen. Op deze wijze wordt een correcte en transparante verslaglegging naar de inrichtinghouder en in de eigen organisatie geborgd. Conform de minimumcriteria van de EU en de kwaliteitscriteria omvat de rapportage een schriftelijke verslaglegging van de bevindingen van het toezicht én een conclusie over de te nemen vervolgstappen. Daarnaast geeft de rapportage ook aan wat niet is gecontroleerd en zaken die men niet heeft kunnen constateren. Werkwijze Voor de rapportage bestaat de mogelijkheid te kiezen tussen het opstellen van een bezoeksrapport en/of van een controlebrief. In dit protocol wordt in algemene termen en stappen aangegeven welke werkwijze gehanteerd dient te worden, zonder een verdere keuze of uitwerking te geven aan de vorm van de verslaglegging.
43
Toepassing van rapportage Van elke controle vindt verslaglegging plaats van hetgeen geconstateerd is. Dit betreft dus reguliere, integrale, projectmatige, administratieve, thema/aspectgerichte en hercontroles, maar ook controles naar aanleiding van klachten en meldingen. Inhoud van de rapportage De rapportages dienen duidelijk aan te geven wat geconstateerd is tijdens de controle; een inrichtinghouder dient te weten waar hij aan toe is en wat hij moet doen of laten. Onderdelen van de rapportage zijn: • naam van de controleur en controlerende instantie; • datum van de controle; • wet- en regelgeving waarop gecontroleerd is; • geconstateerde overtredingen; • wijzigingen binnen de inrichting; • termijnstelling; • eventuele (bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke) vervolgstappen; • eventuele afspraken met de inrichtinghouder; • eventueel naam en telefoonnummer van vergunningverlener of degene die de melding toetst; • als bijlage eventueel aanvullende informatie, zoals voorschriften, besluiten, overzicht afvalinzamelaars e.d.; • ondertekening (let op mandatering). Indien overtredingen zijn geconstateerd worden in de rapportage termijnen opgenomen conform de sanctiestrategie en het protocol ‘Termijnstellingen’. De conceptrapportage wordt door een collega-handhaver collegiaal getoetst. Indien één van de vervolgacties van de controle het indienen van een vergunningaanvraag of melding betreft, wordt dit aan een vergunningverlener gemeld. Vervolgens wordt de rapportage door de leidinggevende of het afdelingshoofd getoetst. Eventuele opmerkingen worden verwerkt en de definitieve rapportage wordt door het afdelingshoofd getekend. Verzenden van rapportage Al naar gelang de constateringen en de aanleiding van de controle volgt eventueel nog een keuze in adressering. In sommige gevallen kan volstaan worden met verslaglegging binnen de eigen organisatie en/of aan burgers (ingeval van klachten en meldingen). In de meeste gevallen echter is de verslaglegging ook gericht aan de inrichtinghouder.
De rapportage wordt dan na ondertekening gestuurd aan de inrichtinghouder. Als strafrechtelijk moet worden opgetreden gaat tevens een afschrift van de rapportage naar de politie en het Openbaar Ministerie. Indien de rapportage tevens een dwangsombeschikking/bestuursdwang bevat, dient deze tevens door de wethouder getoetst en akkoord bevonden te worden.
44
Bijlage 4. ADR-klassen van gevaarlijke stoffen
ADR- klasse
Omschrijving
Voorbeelden
1
Ontplofbare stoffen en voorwerpen
Zwart buskruit, springstoffen, ontstekers, vuurwerk
2
Gassen
Propaan, zuurstof, stikstof, argon, kooldioxide, acetyleen, aerosolen (spuitbussen)
3
Brandbare vloeistoffen
Bepaalde oplosmiddelen, inkten, harsoplossingen, aardolieproducten
4.1
Brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste stoffen in niet-explosieve toestand
Wrijvingslucifers, zwavel, metaalpoeders
4.2
Voor zelfontbranding vatbare stoffen
Fosfor (wit of geel), di-ethylzink
4.3
Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen
Magnesiumpoeder, natrium, calciumcarbide
5.1
Oxiderende stoffen
Kaliumpermanganaat, natriumchloraat
5.2
Organische peroxiden
Dicumyl peroxide, di-propionyl peroxide
6.1
Giftige stoffen
Chloroform, arseen, kaliumcyanide, pesticiden
6.2
Infectueuze stoffen (besmettelijke stoffen)
Bacteriën, virussen, parasieten, schimmels, ziekenhuisafval
7
Radioactieve stoffen
Uranium-238, kobalt-60
8
Bijtende stoffen
Natriumhydroxide, zwavelzuur, zoutzuur
9
Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen
Polychloorfenolen, lithiumbatterijen, aquatoxische, genetisch gemodificeerde organismen
45
Bijlage 5. Onverenigbare combinaties
-
(Zeer) licht ontvlambare stoffen
Corrosieve en bijtende stoffen
Zeer giftige stoffen
Oxiderende stoffen
(Zeer) licht ontvlambare vaste stoffen
Oxiderende stoffen
(Zeer) licht ontvlambare stoffen
Onverenigbare combinaties volgens de richtlijn CPR 15-1
X
X
X
X
-
Y
X
X
(Zeer) licht ontvlambare vaste stoffen
X
Y
-
Y
X
Zeer giftige stoffen
X
X
Y
-
X
Corrosieve en bijtende stoffen
X
X
X
X
-
Toelichting: X niet toegestaan Y toegestaan
Onverenigbare combinaties volgens de PGS 15 Klasse 3 Klasse 5.1 Klasse 3 (brandbare vloeistoffen) Klasse 5.1 (oxiderende stoffen)
-
Klasse 6.1 + CMR
V
B* of V
Klasse 8 Klasse 9 Overige chemicaliën (Wms en ongevaarlijk) B
B
-
V
-
B*
B
B
-
B* of V
B*
-
B*
B*
-*
Klasse 8 (bijtende stoffen)
B
B
B*
B
B
-
Klasse 9 (alleen de milieugevaarlijke stoffen)
B
B
B*
B
-
-
Overige chemicaliën (Wms en ongevaarlijk)
-
-
-*
-
-
-
Klasse 6.1 (giftige stoffen) en CMR- stoffen
Toelichting: V: Opslag van te scheiden stoffen in aparte vakken. B: Gescheiden opslag tenzij is beoordeeld dat de stoffen niet met elkaar reageren of dat beide stoffen als vaste stof zijn ingedeeld. Voor de beoordeling (B) wordt in principe uitgegaan van de informatie zoals die in de Veiligheidsinformatiebladen (VIB, SDS of MSDS) wordt vermeld; voor generieke stoffen ook de informatie gebruikt worden zoals vermeld in het Chemiekaartenboek. -: Gescheiden opslag niet nodig. *: Stoffen van klasse 6.1 verpakkingsgroep I moeten in een apart brandcompartiment, of een apart deel van een brandcompartiment (aan drie zijden afgescheiden met een muur met een WBDBO van ten minste 30 minuten) of met een 5 meter vrije zone worden opgeslagen. In afwijking hiervan is opslag in aparte vakken toegestaan indien deze stoffen niet hoger dan 1.80 meter worden opgeslagen en indien het UN-goedgekeurde verpakkingen betreft en dat het vak waar deze stoffen zijn opgeslagen zodanig moet zijn gekenmerkt dat de medewerkers zich extra bewust zijn van de gevaren. Voor overige giftige stoffen is het gewenst om, waar mogelijke, vakscheiding aan te houden met stoffen van klasse 3.
46
Bijlage 6. Gassen, etiketten en keuringstermijnen
Benaming en beschrijving
Etiket
Keuringsinterval in jaren
Acetyleen, opgelost
2.1
10
Argon, samengeperst
2.2
10
Zuurstof, samengeperst
2.2 + 5.1
10
Waterstof, samengeperst
2.1
10
Helium, samengeperst
2.2
10
Kooldioxide (koolzuur)
2.2
10
Stikstof, samengeperst
2.2
10
Distikstofoxide (lachgas)
2.2 + 5.1
10
Methaan, samengeperst of aardgas samengeperst (met hoog methaangehalte)
2.1
10
Ethyleen (etheen)
2.1
10
Lucht, samengeperst
2.2
10
Mengsels van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd (Mapp, Apachi, Tetreen)
2.1
10
Samengeperst gas, n.e.g (Argon/koolzuur gasmengsel, argon/koolzuur/zuurstof gasmengsel, stikstof/waterstof gasmengsel, stikstof/koolzuur gasmengsel, stikstof/argon gasmengsel, stikstof/zuurstof gasmengsel)
2.2
10
Samengeperst gas, brandbaar, n.e.g (stikstof/waterstof gasmengsel, argon/waterstof gasmengsel)
2.1
10
Mengsels van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g (mengsel C, propaan)
2.1
10/15
Mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g (mengsel A0, A02, A01 of A, butaan)
2.1
10/15
2.3 + 8
5
Ethyleenoxide of ethyleenoxide met stikstof (tot een druk van ten hoogste 1 Mpa bij 50 ºC)
2.3 + 2.1
5
Samengeperst gas, oxiderend gas, n.e.g (mengsel zuurstof/lachgas)
2.2 + 5.1
10
Mengsel van zuurstof en kooldioxide, samengeperst
2.2 + 5.1
10
Dimethylether (DME)
2.1
10
Stikstof, sterk gekoeld, vloeibaar
2.2
10
Zuurstof, sterk gekoeld, vloeibaar
2.1 + 5.1
10
2.2
10
Ammoniak, watervrij
Argon, sterk gekoeld, vloeibaar
47
Bijlage 7. Pictogrammen
48
49
Bijlage 8. Overige informatie
Meer informatie over de geldende wet- en regelgeving, toezicht en handhaving, en de recreatiebranche is te vinden op diverse internetsites, zoals: • • • • • •
www.overheid.nl www.infomil.nl www.recron.nl www.vrom.nl www.liminfo.nl www.lom.nl
50
Bijlage 9. Tekening brandweer
51
52
Ministerie van VROM > staat voor ruimte, wonen, milieu en rijksgebouwen. Beleid maken, uitvoeren en handhaven. Nederland is klein. Denk groot.
VROM 7149 / MAART 2007
Dit is een publicatie van: Ministerie van VROM VROM-Inspectie > Rijnstraat 8 > 2515 XP Den Haag > www.vrom.nl
www.vrom.nl
Toezicht op recreatie Recreëren in een veilige omgeving