Toetsingskader houtachtige biomassa
Toetsingskader houtachtige biomassa
Auteur(s) Documentnummer Afdeling Datum
DCMR Milieudienst Rijnmond Parallelweg 1 Postbus 843 3100 AV Schiedam T
010 - 246 80 00
F
010 - 246 82 83
E
[email protected]
W www.dcmr.nl
:H.M. van Zoest & Remon Dantuma :21367908 :Expertisecentrum :26 april 2012
Inhoud 1
Inleiding
4
1.1
4
Doel van deze publicatie
2
Scope van de publicatie
6
3
Milieuvoorschriften & activiteiten
7
3.1 3.2 3.3
7 7 8
4
5
Milieuvoorschriften Activiteiten Toetsing aan wet- en regelgeving
Toetsingskader houtachtige biomassa
10
4.1 Primaire activiteiten 4.1.1 Aanvoer en afvoer 4.1.2 Overslag op de inrichting 4.1.3 Overslag buiten de inrichting 4.1.4 Opslag binnen de inrichting 4.1.5 Opslag buiten inrichting 4.1.6 Bewerking van biomassa 4.1.7 Energie-opwekking met biomassa 4.2 Aanvullende algemene voorschriften
13 13 14 16 16 17 17 18 19
Overige aandachtspunten
20
5.1 5.2 5.3 5.4
20 20 20 21
Milieu effect rapportage (m.e.r) Natuurbeschermingswetvergunning / Flora en faunawet Gezondheidsaspecten Duurzaamheid biomassa
Bijlage: Hoe krijg ik een vergunning? Rol DCMR
Toetsingskader houtachtige biomassa
23 23 24
Blad 3 van 24
1
Inleiding
Al decennialang is Rotterdam de Europese hub voor de aan- en afvoer van ruwe olie, olieproducten en kolen en daarmee dé Europese energiehaven. Olie en kolen vormen de basis voor een ongeëvenaard cluster. Naast fossiele grondstoffen wil Rotterdam ook nieuwe schone energiebronnen aan de haven binden. Biomassa is hiervan de belangrijkste exponent. Europa verplicht benzine en dieselproducenten sinds kort tot de bijmenging van biobrandstoffen als bio-ethanol en biodiesel. Andere vormen van biomassa (houtsnippers en dergelijke) vormen een aantrekkelijke bijstook voor kolengestookte elektriciteitscentrales. Een fors aantal bedrijven investeert in de haven inmiddels in overslag- en productiecapaciteit voor biobrandstoffen. Vaak gebeurt dat in de vorm van co-siting, aansluitend op bestaande overslagterminals. Het Havenbedrijf Rotterdam wil het bedrijfsleven nog meer mogelijkheden bieden door het creëren van extra ruimte en faciliteiten. Tegelijkertijd wordt ingezet op het terugdringen van de CO2-uitstoot. Daarvoor participeert het Havenbedrijf Rotterdam samen met de gemeente Rotterdam, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs in het Rotterdam Climate Initiative. De haven van Rotterdam ontwikkelt zich tot de grootste biomassahaven van Noordwest-Europa. Biomassa biedt voor vele sectoren, waaronder energie, logistiek, chemie en agri, nieuwe en interessante mogelijkheden. Dit zijn sectoren waarin Rotterdam traditioneel sterk is. Lange-termijnscenario’s voorspellen een potentieel van vele tientallen miljoenen euro’s omzet en van duizenden banen. Het Havenbedrijf werkt dan ook hard aan het realiseren van deze scenario’s. Zo wordt het meestoken van biomassa in energiecentrales gestimuleerd, faciliteert het Havenbedrijf de overslag en productie van biobrandstoffen, en wordt het gebruik van biomassa als grondstof voor de chemie bevorderd. Ook het APX Endex handelsplatform is onderdeel van de marktinfrastructuur die beschikbaar is voor marktdeelnemers. Dit betreft een prijsindex voor industriële houtpellets en de verhandeling van gestandaardiseerde biomassacontracten in Rotterdam. Het komende decennium zal de overslag van houtpellets via de Rotterdamse haven flink stijgen – mogelijk tot zo’n 6 miljoen ton in 2020. Een grote stimulans hiervoor is het gebruik van vaste biomassa in de energiecentrales op de Maasvlakte, onder andere door E.ON en Electrabel. Daarnaast staat de bouw van meerdere Biomassa Energie Centrales in de planning. Het gebruik van fossiele brandstof voor energieopwekking zal hierdoor afnemen, met als gevolg dat het gebruik van biomassa in de toekomst juist toeneemt. Verschillende op- en overslagbedrijven in Rotterdam slaan ruim 700.000 ton houtpellets over, vanuit zeeschip in een binnenvaartschip (boord/boord) dan wel ‘via de wal’. Grote volumes houtpellets kunnen in Rotterdam overdekt worden opgeslagen. In dit relatief nieuwe segment zijn vele logistieke dienstverleners in Rotterdam actief.
1.1
Doel van deze publicatie
Rotterdam wil haar positie als belangrijkste Europese draaipunt voor de uitwisseling van biobrandstoffen, zowel in droge als natte vorm, verder uitbouwen. De vestiging van nieuwe bedrijven die biomassa op- en overslaan wordt daarom gestimuleerd. Deze publicatie is opgesteld door DCMR Milieudienst Rijnmond en is primair bedoeld voor ondernemers die geïnteresseerd zijn in het starten van nieuwe initiatieven of uitbreiding van bestaande activiteiten op het gebied van op- en overslag van vaste houtachtige biomassa in het Rijnmond gebied. Uit eerdere studies is gebleken dat voor sommige van deze partijen niet altijd duidelijk is welke vergunningen en documenten nodig zijn voor het transport en de opslag van houtachtige
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 4 van 24
biomassa. De verwachte toename van het volume aan op- en overgeslagen houtachtige biomassa zal bovendien leiden tot vraag naar meer flexibele concepten, buiten een inrichting, die weer hun eigen veiligheids- en milieucriteria zullen vereisen. In deze publicatie wordt ingegaan op de wet- en regelgeving waar ondernemers mee te maken krijgen op dit gebied en welke rol DCMR daarbij voor u als ondernemer kan spelen. Doelstelling is het zo transparant mogelijk maken van geldende regels en het optimaal faciliteren van een soepel verlopende vergunningverlening door ondermeer het tijdig informeren van ondernemers over geldende eisen en verplichtingen. Tevens worden toekomstige ontwikkelingen verkend en wat die mogelijk kunnen betekenen in relatie tot de rol van het bevoegd gezag.
Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 5 van 24
2
Scope van de publicatie
Vanuit de integrale visie van het RCI op duurzaamheid, is het waardevol om een bijdrage te leveren aan het inzichtelijk maken van de keten door nadrukkelijk te kijken naar de veiligheidsen milieu eisen van vaste houtachtige biomassa als grondstof en/of brandstof. De kerncompetenties en bevoegdheden van de DCMR hebben betrekking op slechts een deel van de keten. Het doel van deze studie is wel nadrukkelijk kennisbundeling door ook andere relevante regelgeving in kaart te brengen om zo geïnteresseerde partijen in staat te stellen in één keer een compleet overzicht te verkrijgen van de vereisten voor activiteiten met houtachtige biomassa in het Rijnmond gebied. Dat betekent het volgende qua scope. De inventarisatie en beschrijving en eventueel nadere uitwerking en ontwikkeling van standaardcriteria voor milieukwaliteit- en veiligheidaspecten heeft betrekking op de volgende ketenelementen: • overslag • opslag • bewerking • verbranding (bijstook) Verder wordt de scope beperkt tot vaste houtachtige biomassa in de vorm van houtpellets, getorrificeerde pellets en wood chips. Voor zover het andere elementen in de logistieke keten betreft (zoals transport) waar de DCMR geen bevoegdheden heeft, zal de studie zich beperken tot het benoemen van en verwijzen naar relevante regelgeving en normering voor zover dit een relatie heeft met milieu. In het kader van de ketenbenadering is het waardevol in de rapportage ook de NTA 8080 mee te nemen. Dat vereist geen apart onderzoek, maar om gebruikers van het rapport optimaal te faciliteren is inzicht in de duurzaamheidsnormen ook nodig om een compleet overzicht te krijgen. Het rapport is als volgt opgebouwd: • • •
Milieuvoorschriften & activiteiten Toetsingskader houtachtige biomassa Overige aandachtspunten
Als bijlagen zijn opgenomen: • Hoe krijg ik een vergunning? • Rol DCMR
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 6 van 24
3
Milieuvoorschriften & activiteiten
Met wet- en regelgeving worden de effecten van bedrijfsmatig activiteiten op het milieu en de externe veiligheid getoetst en begrensd. Afhankelijk van de effecten op het milieu en/of de externe veiligheid zal de regelgeving in zwaarte variëren.
3.1
Milieuvoorschriften
In het geval dat een bedrijf een beperkte invloed heeft, kan worden volstaan met algemene milieuregels en zal voor het bedrijf geen vergunning (met milieuvoorschriften) worden opgesteld. Het bedrijf zal dan moeten voldoen aan algemene milieuvoorschriften die automatisch van toepassing zijn en waar het bedrijf zelf kennis van moet nemen. Voor bedrijven met een grote(re) invloed op het milieu, de vergunningplichtige bedrijven, wordt een vergunning met passende voorschriften opgesteld. Hoe de selectie van voorschriften tot stand komt en welke wetgeving hieraan ten grondslag ligt wordt later toegelicht. De omschrijving die nu volgt gaat voor het gemak uit van een vergunningplichtig bedrijf (ofwel een bedrijf waarvoor een vergunning wordt opgesteld). Algemene regelgeving kent een vergelijkbare benadering (de geldende voorschriften bestaat dan uit algemene regels, ofwel minder maatwerk, die dezelfde milieu-items reguleren).
3.2
Activiteiten
Met een vergunning wordt een activiteit vergund op een bepaalde plaats binnen bepaalde grenzen, voor zover dit past binnen de absolute milieu- en veiligheidsgrenzen ter plaatse. De vergunning heeft dus betrekking op een (bedrijfsmatig uitgevoerde) activiteit op een bepaalde plaats (“binnen het hek”). Dit wordt de inrichting genoemd. De (hoofd)activiteit(en) en de omvang zijn in de milieuwetgeving vaak indicaties voor de te verwachten milieurelevantie en daarmee een indicatie voor het al dan niet vergunningplichtig zijn. In het geval van houtachtige biomassa kunnen de volgende hoofdactiviteiten worden verwacht: - het op- en overslaan van houtachtige biomassa binnen een inrichting; - het bewerken van houtachtige biomassa; - het verbranden van houtachtige biomassa. In de praktijk zal veelal sprake zijn van een combinatie van deze activiteiten. Naast deze hoofdactiviteiten is een variatie aan andere (ondersteunende) activiteiten mogelijk, die afhankelijk van de impact op het milieu of de externe veiligheid, ook voorschriften met zich mee kunnen brengen. Enkele voorbeelden zijn: de opslag van gevaarlijke stoffen; het in gebruik hebben van utilities (stoomopwekking, WKK, transformator, etc.). In onderstaande schema 1 is dit schematisch aangegeven. Uiteindelijk worden alle (deel)activiteiten getoetst op de impact op de “standaard milieu-items”, namelijk lucht, bodem, geluid, water*, (externe) veiligheid, afval, e.d.. Eenvoudig gezegd zal met de vergunning de invloed van de inrichting op de omgeving worden begrensd. * directe lozingen op het oppervlaktewater vallen onder het bevoegd gezag Rijkswaterstaat, voor zover het oppervlaktewater (bijv. havengebied) betreft. Indirecte lozingen vallen onder de DCMR.
Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 7 van 24
Schema 1. Juridische afbakening Inrichting
Vergunde hoofd- activiteit Op- en overslag binnen inrichting Bewerking Verbranding
Deelactiviteiten (extra) Opslag gevaarlijke (hulp)stoffen Utilities (stookinstallaties, koelinstallaties, werkplaatsen, e.d.)
Toetsing milieu- en externe veiligheidsitems - lucht - geluid - bodem - externe veiligheid - afval - verbreding: efficiency in relatie tot afval, energie, water, transport - water (indirecte lozingen) - water directe lozingen valt onder BG Rijkswaterstaat (RWS) in geval van oppervlaktewater in havengebied hiervoor zal indien nodig een aparte waterwetvergunning worden verstrekt door RWS, deze vergunning kan vanaf 1 april 2012 ook worden aangevraagd via het zogenaamde WABO-loket.
Nb. Er zijn uiteraard ook activiteiten met biomassa buiten de inrichting denkbaar: transport, op- en overslag buiten inrichting aan de boei (op het water) of een openbare kade, e.d. Dit valt buiten het bereik van de genoemde regelgeving. Voor dergelijke activiteiten geldt de (landelijke) ADNR, ADR en regionale nadere invulling hierop: Havenbeheersverordening Rotterdam 2012 (hierna: Havenbeheersverordening).
3.3
Toetsing aan wet- en regelgeving
De vergunning wordt, zoals al eerder genoemd, gebaseerd op de Nederlandse en (geïmplementeerde) Europese wet- en regelgeving voor milieu en externe veiligheid. De van toepassing zijnde regelgeving wordt in milieuvoorschriften opgelegd. Hierbij moet worden opgemerkt dat direct werkende regelgeving automatisch zal gelden. Het van toepassing zijn van deze regels en de “strengheid” (binnen de vastgestelde grenzen) van de opgelegde voorschriften is afhankelijk van diverse factoren. Hierbij vindt binnen de gestelde kaders een afweging plaats. • Allereerst zijn er algemene wettelijke grenzen/drempels voor het al dan niet moeten voldoen aan een voorschrift (bijvoorbeeld de emissiedrempelwaarde igv emissie naar de lucht). • De strengheid van de regelgeving kan ook plaatsafhankelijk zijn als gevolg van lokale milieuomstandigheden, bijv. een slechte luchtkwaliteit; (externe) veiligheidsfactoren of de nabijheid van beschermde natuurgebieden. • Maatregelen kunnen ook direct gekoppeld zijn aan het gebruik van specifieke (hulp)stoffen (bijv. het (bedrijfsmatig) gebruik/opslag van ammoniak) of grondstoffen/afval, de aanwezigheid en het gebruik van stoffen zal daarom worden getoetst. • Landelijke of regionale doelstellingen kunnen de invulling van de vergunning tenslotte eveneens beïnvloeden. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit uiteraard moet plaatsvinden binnen de vastgestelde wettelijke kaders en/of afspraken die mogelijk op andere wijze zijn vastgelegd (convenanten, e.d.).
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 8 van 24
Zoals genoemd hebben diverse partijen invloed op de invulling van de milieuvergunning. Voor de Rijnmondregio is in onderstaande schema 2 aangegeven welke partijen directe invloed hebben op de inhoud van de milieuvergunning (middels wet- en regelgeving) en welke partijen invloed (kunnen) hebben op de inhoud van milieuvergunning door relevante (lokale) doelstellingen in de vorm van lokaal beleid, convenanten, e.d.. Onder het kopje ‘specifieke onderwerpen’ zijn diverse onderwerpen genoemd die op het vlak van milieu extra aandacht vragen en invloed kunnen hebben op de geldende wettelijke regels. Schema 2. Stakeholders bij toepassing regelgeving Wet- en regelgeving Beleid/wensen T.a.v. milieuonderwerpen: bodem, lucht, geluid, water, externe veiligheid Specifieke onderwerpen: Duurzaamheidsdoelstellingen
R’dam
Provincie
Landelijk
EU
Regionale regelgeving / beleid afhankelijk van lokale doelstelling / knelpunten
Regionale regelgeving / beleid afhankelijk van lokale doelstelling
Milieuwetgeving ter bescherming van: Lucht, geluid, bodem, water, externe veiligheid.
Direct werkende regelgeving ter bescherming van milieu-items
BioPort ambities
Doelstellingen
CO2-reductie doelstellingen
50% reductie in 2025
20% reductie in 2020: ontwikkeling duurzaam: milieu en werkgelegenheid
14% duurzame energieproductie in 2020 20% reductie in 2020
20% duurzame energieproductie in 2020 20% reductie in 2020; 80-95% reductie in 2050
Luchtkwaliteits eisen- en doelstellingen
Locale beperking tav NOx: invloed op transport en verbrandingsinstallaties Regionale regelgeving / beleid
Milieuvergunning
Toetsingskader houtachtige biomassa
Landelijke beperking
Regionale regelgeving / beleid
Wetgeving tav milieuvergunning
Direct werkende regelgeving
blad 9 van 24
4
Toetsingskader houtachtige biomassa
Voor de uitvoering van een bedrijfsmatige activiteit met biomassa zal moeten worden voldaan aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Afhankelijk van de soort en omvang van de activiteit en de aanvullende activiteiten zal de van toepassing zijnde wet- en regelgeving variëren. Daarnaast kan deze regelgeving op diverse wijzen zijn vastgelegd, ook dit is afhankelijk van de omvang en de soort activiteiten. Als voor de aangevraagde activiteiten op grond van de milieu-aspecten een vergunning noodzakelijk is (ofwel een vergunningplicht geldt), dan worden de milieuvoorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning (let op, in de praktijk wordt vaak nog gesproken over een milieuvergunning). Naast de (maatwerk) milieuvoorschriften zal in de vergunning voor standaard activiteiten worden verwezen naar de standaard milieuvoorschriften in het Activiteitenbesluit. Indien geen milieuvergunning vereist is, maar slecht een melding van de activiteit gedaan hoeft te worden, gelden alleen algemene regels waaraan het bedrijf dient te voldoen. Deze zijn, zoals hiervoor al aangegeven, opgenomen in het Activiteitenbesluit. Het bedrijf dient hier zelf kennis van te nemen en dit uit te voeren. Toezicht en zo nodig handhaving op naleving van deze regels liggen, zoals ook bij een vergunning, bij het aangewezen bevoegde gezag. In onderstaand overzicht (schema 3) is aangegeven op welke milieu en (externe) veiligheidsaspecten voorschriften mogelijk zijn (los van de vorm waarin deze voorschriften worden vastgelegd). Per activiteit zijn de gebruikelijke aandachtspunten/onderwerpen opgenomen waaraan zal worden getoetst en waaraan middels voorschriften beperkingen kunnen worden opgelegd. De aandachtspunten voor de activiteiten met houtachtige biomassa zijn grotendeels van een algemeen karakter. Specifieke aspecten in relatie tot houtachtige biomassa, die worden getoetst en zo nodig gereguleerd middels voorschriften, zijn (de kans op) broei; inname, verwerking en verbranding van afval. Dit zijn overigens geen nieuwe aspecten voor vergunningverlening. In het gebied zijn diverse bedrijven actief met op- en overslag van afval of agribulk; de verbranding van afval; of bedrijven waar broei een aandachtspunt is (bijv. in kolen, natte biomassa/agribulk). Deze aspecten zijn niet uniek maar vormen wel kenmerkende aandachtspunten voor deze activiteiten.
Schema 3. Toetsingskader Aanvoer en afvoer
Aandachtspunt Algemeen: Speelt zich af buiten de inrichting en valt daarmee buiten het bereik van de milieuvergunning. Geldende regelgeving ADNR, ADR, nadere lokale invulling op het water in de havenbeheersverordening Rotterdam 2010. Geluid: Kwalitatieve toets Vervoer: Wel kan met milieuvoorschriften worden verplicht om onderzoek te doen naar optimalisatie van het vervoer van en naar de inrichting, dit is afhankelijk van de omvang van de vervoersbewegingen. Afval: Import van afval moeten worden gemeld bij Agentschap.nl. Hiervoor moet een EVOAbeschikking worden afgegeven of in het geval van een groene lijststof een groene lijst procedure gelden (deze is korter en eenvoudiger).
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 10 van 24
Overslag op de inrichting (ook verlading op inrichting) Lucht (geur, emissies, stof)
de Stof: de stofvorming bij de overslag van bulk is uiteraard afhankelijk van het stofgehalte van de overgeslagen stof. De voorschriften zullen van algemeen karakter zijn en betrekking hebben op het voorkomen van de vorming en/of verspreiding van stof. Geur: Geur(verspreiding) is sterk afhankelijk van de overgeslagen stof. Het algemene voorschrift zal inhouden dat geen geur buiten de inrichting mag worden verspreid.
Geluid
De algemene regels die mogen worden verwacht houden in dat de geluidproductie zo laag mogelijk moet zijn en binnen de beschikbare geluidruimte moet blijven.
Bodem
Om bodemvervuiling tegen te gaan zullen hiervoor algemene regels worden opgenomen. Indien werkzaamheden met vervuilde grond uitgevoerd gaan worden, bijv. bij bouw- of graafwerkzaamheden dan is hiervoor een saneringsbeschikking op grond van de Wet bodembescherming verplicht. Dit valt niet onder WABO
(Brand)veiligheid
Ten aanzien van brandpreventie en brandbestrijding zullen algemene voorschriften worden opgenomen. Nb deels kunnen deze voorschriften in andere regelgeving worden vastgelegd (bouwregelgeving) Ivm het gevaar voor stofexplosie kunnen voor stofrijke omgevingen verplichtingen worden opgelegd (op grond van de atexrichtlijn en valt onder de arbowetgeving).
Afval
Ten aanzien van afval gelden algemene regels. Voor de inname, de bewerking en de afvoer van afval is een afvaladministratie en controleregime vereist. Afval dat op de inrichting ontstaat dient te worden geadministreerd en door een erkende verwerker te worden afgevoerd.
Water
Voor lozingen van water gelden algemene regels waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen indirecte en directe lozingen: Indirecte lozingen worden gereguleerd binnen de milieuvergunning, Directe lozingen vallen onder de Waterwet
Overslag buiten de inrichting Speelt zich af buiten de inrichting en valt daarmee buiten het bereik van de milieuvergunning. Geldende regelgeving ADNR, ADR, nadere lokale invulling op het water in de havenbeheersverordening Rotterdam 2010.
Opslag op de inrichting Lucht (geur, emissies, stof)
Algemene voorschriften, zie overslag. Een specifiek element bij buitenopslag kan zijn het voorkomen van stofvorming door wind igv buitenopslag.
Geluid Bodem (brand)Veiligheid
Algemene voorschriften, zie overslag.
Afval water Bewerking op inrichting Lucht (geur, emissies, stof)
Algemene voorschriften, zie overslag.
Algemene voorschriften, zie overslag Algemene voorschriften brandpreventie en -bestrijding, zie overslag Broei, kan vooral optreden bij opslag Bij de opslag van biomassa moet broei worden voorkomen en bestreden kunnen worden Algemene voorschriften, zie overslag. Geur: algemene voorschriften, zie overslag Stof: algemene voorschriften, zie overslag. Nb. Bij de mechanische bewerking van biomassa kan stof ontstaan; In het geval van torrefractie zal sprake zijn van torrefractiegassen, die moeten worden
Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 11 van 24
behandeld
Geluid Bodem veiligheid Afval Water Verbranding op inrichting Lucht (geur, emissies, stof) Geluid Bodem Veiligheid Afval Certificering Algemeen vergunning M.e.r. (beoordeling)
Algemene voorschriften, zie overslag.
Gezondheidaspecten / Arbo
Medische risico’s voor medewerker/ omgeving door verspreiding via lucht van bioaerosolen (schimmels en bacteriën), vooralsnog niet gereguleerd in de omgevingvergunning.
NB-wet FF-wet toetsing
Ontheffing nodig voor nieuwe activiteiten, is geen omgevingsvergunning maar “haakt wel aan” aan de procedure.
Duurzaamheid REACH
Ivm validatie duurzaamheid
Algemene voorschriften, zie overslag. Algemene voorschriften, zie overslag. Algemene voorschriften, zie overslag. Algemene voorschriften, zie overslag. Eisen aan verbrandingsemissies. Algemene voorschriften, zie overslag. Algemene voorschriften, zie overslag. Veiligheideisen aan installatie en onderhouds- en keuringseisen aan installatie Algemene voorschriften, zie overslag. Ivm validatie duurzaamheid Indien een activiteit mer-plichtig is dan moet deze procedure voorafgaand aan de vergunningprocedure worden doorlopen. In het geval van de plicht voor uitvoering van een vromvrije mer kan dit gelijktijdig met de vergunningprocedure plaatsvinden.
onderdeel
van
de
Iedereen die beroepshalve chemische stoffen of preparaten produceert, in de Europese Unie (EU) importeert, distribueert of gebruikt, krijgt met REACH te maken. Binnen REACH worden 3 groepen onderscheiden: fabrikanten/importeurs; distributeurs, gebruikers. Voor meer informatie wordt verwezen naar de Reach helpdesk die is te vinden op www.agenschapnl.nl
Legenda: Rode items vallen buiten vergunning op grond van Wabo
Per activiteit zullen nu de belangrijkste punten van aandacht worden behandeld. Zoals al beschreven wordt op deze punten getoetst aan de milieu-impact en zo nodig eisen gesteld in de vorm van voorschriften. Bij de toetsing zal o.a. worden beoordeeld of de Best Beschikbare Techniek (voortaan BTT) is toegepast. De term BBT houdt in dat de techniek is vastgesteld als een bewezen haalbare techniek die dient te worden toegepast. De BBT technieken zijn omschreven in aangewezen BBT-documenten, die zijn vastgelegd in de milieuwetgeving. Dergelijk technieken zijn dus bewezen BBT en “de standaard” qua milieunorm. Daarnaast is het overigens ook mogelijk andere reeds toegepaste technieken, die niet in de aangewezen documenten zijn vastgelegd, maar wel als BBT zijn te bestempelen, als zodanig aan te wijzen, zowel van de kant van de aanvrager als door het bevoegd gezag. Dit dient wel goed te worden onderbouwd. NB Voor het gemak wordt gesproken over de milieuvergunning. Dit is zoals al eerder aangegeven een oude term. De milieuvoorschriften zijn nu, voor zover er vergunningplicht is, opgenomen in de omgevingsvergunning. BBT-toets: de toets wordt uitgevoerd op basis van de informatie die in de vergunningaanvraag is aangeleverd. Indien deze informatie niet voldoende is kan worden verzocht om aanvullende informatie.
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 12 van 24
4.1
Primaire activiteiten
4.1.1 Aanvoer en afvoer De activiteiten aanvoer en afvoer van biomassa vallen buiten de vergunning van de inrichting. De regelgeving die bij aanvoer over het water geldt, zijn opgenomen in de ADNR, ADR, en een nadere lokale invulling voor het havengebied is opgenomen in de Havenbeheersverordening Rotterdam 2010 ( hierna Havenbeheersverordening). Geluid In de geluidsgezonneerde gebieden, zoals het havengebied, wordt een kwalitatieve beoordeling van de geluidsbelasting door transportbewegingen van en naar een inrichting gedaan (gebaseerd op de vergunning van de inrichting). In de praktijk houdt dit geen beperking van de transportmogelijkheden voor een inrichting in. Vervoersmanagement Om de milieu-impact van vervoersbewegingen te beperken wordt van een bedrijf met veel vervoersbewegingen (transport, vervoer van personeel en bezoekers) middels een milieuvoorschrift gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheden om dit te optimaliseren, bijvoorbeeld door transporten goed te benutten en/of andere keuzes te maken qua transport (water, spoor). Dit onderzoek mag verwacht worden bij een zeker omvang van de aangevraagde activiteit. Afval Als afval wordt geïmporteerd moet hiervoor bij Agentschap.nl een EVOA-beschikking (Europese verordening overbrenging afvalstoffen) worden aangevraagd. Indien het een groene lijststof betreft, kan een groene lijst procedure (eenvoudige procedure) worden gevolgd. In het LAP 2 zijn de stoffen aangegeven die worden gezien als afvalstof. In het geval van de beoogde biomassasoorten worden woodchips uit een bos voor energieteelt of bosexploitatie niet als afval gezien, maar wordt bijv. snoeihout uit parken en plantsoenen wel als afval beschouwd. In het geval van houtpellets zal, als het samengesteld is uit houtsoorten die niet als afval worden gezien, ook als niet zijnde afval worden bestempeld. Als de pellets uit houtafval worden samengesteld dan zijn de pellets in principe ook afval. Certificering van de biomassa heeft geen invloed op de procedure voor de import van afval. Het kan wel een rol spelen in de discussie (met het bevoegd gezag) over beëindiging van de afvalfase. Hierbij kan aan criteria worden getoetst die zijn opgenomen in de kaderrichtlijn afval (dit is over het algemeen geen eenvoudig proces). Op europees niveau wordt gewerkt aan duidelijke criteria (meer helderheid) voor biomassa op dit vlak. In het LAP 2 is aangegeven welke stofstromen als afval worden gezien. Deze zijn vastgelegd in de sectorplannen: www.lap2.nl/sectorplannen_AZ.asp De vergunningverstrekking voor afvaltransport over de grens wordt uitgevoerd door Agentschapnl Nadere informatie is te vinden op de site: www.agentschapnl.nl kies: onderwerp afval / afval over de grens (EVOA) of gebruik de link: www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/afval-over-de-grens-evoa De genoemde groene lijststof staat eveneens op deze site: www.agentschapnl.nl/content/evoa-bijlage-iii-groene-lijst-afvalstoffen
Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 13 van 24
4.1.2
Overslag op de inrichting
Overslag van bulk op de inrichting kan op vele manieren plaatsvinden (schip naar kade naar opslagplaats naar wagon, vrachtwagen, etc.). Veel milieu-items kunnen in meerdere of mindere mate relevant zijn en worden daarom getoetst. Hieronder volgt per item een nadere uitwerking. NB In verband met dit item is het belangrijk om te weten dat als een boot aanlegt aan de steiger van een inrichting deze onderdeel van de inrichting wordt en de activiteiten dan plaatsvinden onder de vergunning van de inrichting. Dit geldt overigens ook voor twee bij de inrichting aangemeerde schepen, die bijv. boord-boordverlading uitvoeren. Deze activiteit moet dan ook specifiek worden aangevraagd. Lucht Bij de overslag van biomassa in bulkvorm kan stof worden verspreid. Dit is uiteraard afhankelijk van het stofgehalte in de biomassa (bij pellets zal meer stof ontstaan dan bij woodchips). Om stofverspreiding in de omgeving te beperken dienen technieken (die zijn bestempeld als BBT) te worden toegepast om dit tot een minimum beperken. Hierbij kan worden gedacht aan gesloten grijpers, speciale stortkokers, gesloten transportbanden, stofafzuiging met filtervoorziening, good housekeeping ofwel zo schoon mogelijk houden van de inrichting, e.d. Dit geldt voor alle beladings- verladingsactiviteiten (van transport- naar transportmiddel en van transportmiddel naar opslag en vice versa). Regelgeving hieromtrent vindt u in de Nederlandse emissierichtlijn (Ner), activiteitenbesluit. Geur(verspreiding) is sterk afhankelijk van de overgeslagen stof. Bij genoemde stoffen zal dit geen probleem zijn. Het algemene voorschrift over geur zal inhouden dat geen geur buiten de inrichting mag worden verspreid. Geluid In het algemeen geldt dat de geluidproductie van de inrichting binnen de voor de locatie geldende geluidruimte* moeten passen, waarbij met name voor de geluidsbepalende installaties alle (haalbare) geluidreducerende technieken zijn toegepast. * Het havengebied is een geluidsgezonneerd gebied. Het geluidgebied wordt met een model beheerd door de gemeente Rotterdam, het havenbedrijf en de DCMR. Nieuwe activiteiten dienen in het model te worden ingevoerd en getoetst / ingepast. Bodem Uitgangspunt bij bescherming van de bodem is of een activiteit bodembedreigend is, zoals open overslag en vervolgens of overgeslagen dat ook is. In het geval van schone biomassa zal van bodembedreiging geen sprake zijn en gelden er geen voorschriften. Indien de biomassa nog als afval is bestempeld, dan kan de activiteit als laag bodembedreigend worden gezien. In dat geval kan als voorschrift worden opgenomen dat de bodembedekking vloeistofkerend dient te zijn (dit kan overigens een normale wegverharding zijn). In het algemeen zal wel gelden dat gemorste stoffen of goederen worden opgeruimd. Algemene aandachtspunten in relatie tot bodem: Voertuigen (met bodembedreigende stoffen als olie, diesel) die ter plaatse actief kunnen zijn, vallen buiten deze regelgeving, maar de activiteit: het opslaan van dieselolie (voor deze voertuigen) is wel een bodembedreigende activiteit, die zal moeten voldoen aan BBT qua beschermingsvoorzieningen. Deze BBT is vastgelegd in het BBT document Nederlandse richtlijn bodem (NRB). Alle bodembedreigend activiteiten dienen qua beschermingsniveau aan BBT te voldoen, zoals vastgesteld in de BBT documenten. Middels een bodemrisico-analyse dienen deze activiteiten te worden vastgesteld en getoetst of het beschermingsniveau voldoende is, zie voor meer
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 14 van 24
informatie de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB), deze is te vinden op de site www.agentschapnl.nl. Bij de start van een bedrijf zal ter plaatse van bodembedreigende activiteiten een nulonderzoek moeten plaatsvinden. Hiermee wordt de bodemsituatie voor aanvang van de activiteit vastgelegd. Dit nulonderzoek dient dan als referentie bij beëindiging van de activiteit. De eventuele toename van verontreiniging kan dan aan de activiteit worden toegewezen. Bij bouw- of graafwerkzaamheden op vervuild terrein (bijv. opgespoten met havenslib) dient vooraf een saneringsplan te worden ingediend (op grond van de wet bodembescherming art 28 - 39). Hieraan is afhankelijk van de soort verontreiniging een procedure met een korte of lange termijn verbonden. Voor nadere informatie kan contact worden opgenomen met de afdeling bodem van de DCMR.
Brandveiligheid Voorschriften ten aanzien van brandpreventie en -bestrijding worden opgenomen in de vergunning, deze gelden in algemene zin ook voor de overslagactiviteiten. In geval van nieuwbouw of verbouw zal tevens een brandveiligheidsplan* door het bedrijf moeten worden opgesteld. Dit plan zal na goedkeuring door het bevoegde gezag onderdeel zal zijn van de vergunning. Aanvullende eisen ten aanzien van de brandveiligheid kunnen worden opgenomen in de “bouwvergunning” (dit is ook een onderdeel van de Omgevingsvergunning). De brandweer adviseert het bestuursorgaan dat een beslissing moet nemen over de aanvraag van een milieuvergunning (het bevoegd gezag). De advisering beperkt zich tot de fysieke veiligheid, rampenbestrijding en risicobeheersing. Dat betekent dat in het advies wordt aangegeven wat de gevolgen zijn voor de fysieke veiligheid en welke maatregelen kunnen (of dienen te) worden genomen om de fysieke veiligheid te vergroten en de risico’s te beperken. Het advies van de brandweer richt zich dus enerzijds op het voorkomen van incidenten en anderzijds op het zoveel mogelijk beperken van effecten van eventuele incidenten. Daarbij betrekt de brandweer tevens de mogelijkheid om daadwerkelijk en veilig op te kunnen treden in geval van een incident. Een specifieke punt van aandacht is het gevaar voor stofexplosies. Het optreden van dit risico is afhankelijk van de te verwachten stofvorming (en is gerelateerd aan de grondstoffen en de bewerking daarvan). Regelgeving ten aanzien van dit aspect is ondergebracht in de Arbowet (in de ATEX-richtlijn). De arbeidsinspectie is hier bevoegd gezag. Afval De inname van afval (in de vorm van biomassa) houdt in dat er een adequate documentatie, registratie en controle moet worden uitgevoerd (Acceptatie en Verwerking – Administratie, Organisatie en Interne Controle (AV-AO/IC)). De richtlijn hierover is opgenomen in het LAP 2. Dit geldt dus niet voor houtstromen die volgens het LAP 2 geen afvalstroom zijn. Voor afval dat op de inrichting ontstaat worden eveneens voorschriften opgenomen in de vergunning. Deze maatregelen hebben betrekking op registratie en afvoer en indien van grote omvang, geldt er een onderzoeksverplichting naar reductie van de afvalstroom. Water Regelgeving ten aanzien van het voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater bij overslag aan de kade valt onder de Waterwet. In het geval van biomassa gelden de algemene regels uit het Activiteitenbesluit. Vanuit de milieuvergunning mogen overigens eveneens eisen worden verwacht ten aanzien van het schoon/morsvrij overslaan. NB Lozingen via riolering: Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 15 van 24
Voor lozingen via riolering wordt onderscheid gemaakt tussen directe lozingen* en indirecte lozingen**. Directe lozingen wordt gereguleerd op grond van de Waterwet (buiten de omgevingsvergunning). Voorschriften voor indirecte lozingen worden opgenomen in de omgevingsvergunning of indien er sprake is van relatief schone stromen (bijv. hemelwaterafvoer van schoon terrein) dan kan worden verwezen naar de algemene regels in het activiteitenbesluit. Per 1 april 2012 kan een vergunningaanvraag in het kader van de waterwet ook bij het omgevingloket worden ingediend. *directe lozingen: lozingen van water (met eventuele vervuiling) op het oppervlaktewater (grenzend aan het bedrijf) via het rioolsysteem van het bedrijf. **indirecte lozingen: lozing van water (met eventuele vervuiling) op een openbaar rioolstelsel.
4.1.3
Overslag buiten de inrichting
Overslag in de haven buiten een inrichting valt buiten de milieuvoorschriften in de omgevingsvergunning. De geldende regelgeving is opgenomen in de ADNR, ADR, en een nadere lokale invulling voor het havengebied is opgenomen in de Havenbeheersverordening. Voor emissie naar water geldt dan het Besluit lozen buiteninrichtingen (algemene regelgeving vergelijkbaar met het activiteitenbesluit). Deze algemene regels gelden voor overslag van inerte stoffen (grind, zand e.d.). Voor niet inerte stoffen (waarbij een zekere reactie in het water ontstaat) zoals biomassa geldt een vergunningplicht op grond van de Waterwet.
4.1.4
Opslag binnen de inrichting
De bulkopslag van biomassa kan op verschillende wijzen plaatsvinden, bijv. in silo’s, gecompartimenteerde opslag in loodsen, e.d.. Bij deze activiteit spelen in hoofdzaak de algemene milieu-items. Lucht Geur zal over het algemeen geen probleem zijn, de algemene eis is dat geen geur/stank waarneembaar is buiten het hek van de inrichting. Stofverspreiding door wind kan in het geval van buitenopslag met voorschriften worden beperkt in het geval van de genoemde biomassa waarbij stof een probleem zou kunnen zijn zal de opslag over het algemeen niet in de buitenlucht plaatsvinden. Geluid Geen specifieke onderwerp, zie ook algemene aandachtspunten geluid, onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Bodem Opslag is als activiteit bodembedreigend. Echter in het geval van de opslag van schone biomassa zal hiervan geen sprake zijn en gelden er geen voorschriften. Indien de biomassa nog als afval is bestempeld, dan kan de activiteit als laag bodembedreigend worden gezien, bij opslag op de grond zal dan een vloeistofkerend ondergrond worden voorgeschreven (dit kan een normale wegverharding zijn of zelfs een verharde kleilaag). (Brand)veiligheid Voorschriften ten aanzien van brandpreventie en bestrijding worden opgenomen in de vergunning. In geval van nieuwbouw of verbouw zal tevens een brandveiligheidsplan (zie hierboven) door het bedrijf moeten worden opgesteld. Dit plan zal na goedkeuring door het bevoegde gezag onderdeel zijn van de vergunning. Aanvullende eisen ten aanzien van de brandveiligheid kunnen worden opgenomen in de “bouwvergunning” (dit is ook een onderdeel van de Omgevingsvergunning).
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 16 van 24
Een specifiek aandachtspunt bij de opslag van biomassa is het gevaar van broei (en uiteindelijk brand). Voorschriften die kunnen worden verwacht zijn het hebben van een adequaat bewakingssysteem voor het kunnen detecteren van broei en voldoende middelen voor het kunnen aanpakken van broei (bijv. metingen en registratie van de temperatuur van de afval- / grondstofstromen met gevaar voor broei en voldoende middelen broei te kunnen bestrijden). NB Als algemene opmerking kan hieraan worden toegevoegd dat voorschriften bij voorkeur een doel aangeven (doelvoorschriften) en niet een toe te passen middel (middelvoorschrift). Het bedrijf mag dit zelf invullen, uiteraard zal wel worden beoordeeld of het doel in voldoende mate wordt bereikt met het gekozen middel. Afval Geen specifiek onderwerp, zie ook algemene opmerkingen afval onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Water Geen specifiek onderwerp, zie algemene opmerkingen water onder 4.1.2. Overslag op de inrichting.
4.1.5 Opslag buiten inrichting Voor opslag buiten de inrichting (aan de daarvoor bestemde plaatsen in het havengebied) gelden geen milieuregels vanuit de WABO. De regelgeving die bij aanvoer over het water geldt, zijn opgenomen in de ADNR, ADR, en een nadere lokale invulling voor het havengebied is opgenomen in de Havenbeheersverordening Voor emissie naar water geldt het besluit lozen buiteninrichtingen (algemene regelgeving vergelijkbaar met het activiteitenbesluit). Deze algemene regels gelden voor overslag van inerte stoffen (grind, zand e.d.). Voor niet inerte stoffen (ontstaat een zekere reactie in het water) zoals biomassa geldt een vergunningplicht op grond van de waterwet.
4.1.6 Bewerking van biomassa Voor de productie van houtpellets/getorrificeerde pellets uit hout(resten) zullen mechanische en/of thermische bewerkingen van houtachtige biomassa worden uitgevoerd. Daarnaast zal open overslag plaatsvinden en zal er sprake zijn van diverse installaties die noodzakelijk zijn voor de ondersteuning van de hoofdprocessen (utilities, werkplaats, opslag gevaarlijke stoffen). Ten aanzien van deze processen en installaties zullen verschillende voorschriften relevant zijn. Lucht De productie van pellets uit houtdelen zal gepaard gaan met stofvorming. Deze zal moeten worden beperkt, en/of afgezogen en gereinigd (bijv. middels een filter). Voor de productie van getorrificeerde pellets zal een verhitting plaatsvinden. Hiervoor is een stookinstallatie nodig. De emissie-eisen van deze stookinstallatie dienen te voldoen aan het BEMS (direct werkende regelgeving). Daarnaast dient het torrefractiegas te worden behandeld (verbrand in een naverbrander). Voor de uiteindelijk toegestane emissie worden maximale waarden vastgesteld ( o.b.v. de Nederlandse emissierichtlijn, Ner). Zie ook algemene aandachtpunten lucht onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Geluid De bewerking zal gepaard gaan met een zekere geluidproductie. Deze dient zoveel mogelijk te worden beperkt door toepassing van geluidarme technieken voor de geluidbepalende installaties op de inrichting. De gehele geluidproductie van de inrichting dient te passen binnen de geluidruimte voor de inrichting. Zie ook algemene aandachtpunten geluid onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Bodem Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 17 van 24
De bewerking van houtachtige biomassa kan een bodembedreigende activiteit zijn als bodembedreigende stoffen ter plaatse in de bodem kunnen geraken. Als dit het geval is dan dienen maatregelen te worden genomen om dit risico tot een minimum te beperken. Zie ook algemene aandachtpunten bodem onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Veiligheid In het geval van stofvorming kan het gevaar van stofexplosie relevant zijn. Hierop is arboregelgeving van toepassing (ATEX-richtlijn). Zie ook algemene aandachtpunten veiligheid onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Afval Pellets die worden samengesteld uit afvalstromen tot een “product” worden nog steeds gezien als afval. Certificering van de biomassa heeft hierop geen invloed. Het kan wel een rol spelen in de discussie (met het bevoegd gezag) over beëindiging van de afvalfase. Hierbij kan aan criteria worden getoetst die zijn opgenomen in de kaderrichtlijn afval (dit is over het algemeen geen eenvoudig proces). Op Europees niveau wordt gewerkt aan duidelijke criteria voor meer helderheid op dit vlak. Voor afval dat op de inrichting ontstaat worden eveneens voorschriften opgenomen in de vergunning. Deze maatregelen hebben betrekking op registratie en afvoer en indien van grote omvang geldt een onderzoeksverplichting naar reductie van de afvalstroom. Zie ook algemene aandachtpunten afval onder 4.1.2. Overslag op de inrichting en 4.1.1. Aanvoer en afvoer. Water Bij de productie zelf worden geen directe afvalwaterstromen verwacht, zie opmerkingen water onder 4.1.2. Overslag op de inrichting.
algemene
4.1.7 Energie-opwekking met biomassa Met het verstoken van biomassa kan duurzame energie worden opgewekt. Bij de toets van de milieu-items aan de milieuregelgeving zullen veelal de algemene regels gelden. De onderwerpen lucht en afval behoeven specifiek voor biomassa meer aandacht. Lucht Een belangrijk element voor de regelgeving voor het verbranden van biomassa is de zuiverheid. Indien sprake is van het verstoken van schone biomassa dan valt de installatie qua eisen ten aanzien van emissies onder BEMS (of in geval van zeer grote installaties onder BEES). Voor vuilere biomassa zijn de emissie-eisen opgenomen in het besluit verbranden afvalstoffen (BVA). Hierin worden strengere eisen (aan de samenstelling van de rookgassen) gesteld. Het onderscheid tussen “schone” en vuile(re) biomassa is geconcretiseerd in de witte of de gele lijst (zie hiervoor www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/stookinstallaties/bva/witte_en_ gele_lijst ). De witte lijststoffen vallen binnen de definitie van de “EG richtlijn inzake beperking van emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties”. Het verstoken van deze stoffen valt dus niet onder het strenge emissieregime van het (BVA). Let op! Genoemde lijsten gaan over biomassa en dus niet per definitie over biomassa die volgens het LAP wel of niet als afval wordt beschouwd. Nb: Per 1 januari 2013 wordt de vergunningverplichting voor stookinstallaties van (schone) biomassa tot 15 MW opgeheven. Voor een dergelijke installatie geldt alleen nog een meldingsplicht en de voorschriften zijn dan opgenomen in het activiteitenbesluit. Geluid
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 18 van 24
Geen aanvullende regels zie voor algemene aandachtpunten geluid onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Bodem: Geen aanvullende regels zie voor algemene aandachtpunten bodem onder 4.1.2. Overslag op de inrichting. Afval Zoals al bij lucht aangegeven speelt de term afval een belangrijke rol bij de eisen ten aanzien van de verbranding. Het innemen en verwerken/verbranden van afval brengt zoals al eerder genoemd een registratieplicht met zich mee (zie voorgaande opmerkingen). Tevens dient het geproduceerde afval volgens regels te worden geregistreerd en afgevoerd en indien mogelijk tot een minimum te worden beperkt. Zie voor algemene aandachtpunten afval onder 4.1.2. Overslag op de inrichting en 4.1.1. Aanvoer en afvoer.
4.2
Aanvullende algemene voorschriften
Naast de standaard hoofdactiviteiten zijn nog diverse aanvullende activiteiten mogelijk. Indien deze milieurelevant zijn kunnen hieraan eveneens voorschriften worden verbonden: • het opslaan van gevaarlijke stoffen (chemicaliën), brandstoffen, gasflessen. • de aanwezigheid van utilities met zekere milieubelastende componenten (denk aan stookinstallaties, koeltoren, wkk, waterzuivering, transformatorvoorziening, etc.) • werkruimten: werkplaats, laboratorium, kantoor, e.d. Al deze zaken worden eveneens getoetst op genoemde milieu-componenten, uiteraard voor zover relevant. Omdat het hier vaak gaat over zeer algemene installaties / activiteiten is de regelgeving vaak uitgewerkt in algemene standaard documenten zoals bijvoorbeeld de PGS reeks (publicatiereeks gevaarlijke stoffen). Hierin zijn richtlijnen voor opslag en tijdelijke opslag met betrekking tot brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid” opgenomen. Zo zal in verband met de opslag van gevaarlijke stoffen en gasflessen delen uit de PGS 15 “opslag van verpakte gevaarlijke stoffen” worden voorgeschreven en bij de opslag van dieselolie voor de voertuigen delen uit de PGS 29 “opslag aardolieproducten: bovengrondse opslag in cilindrische tanks”. Voor verbrandingsinstallaties zijn eveneens diverse “standaard” documenten beschikbaar, deze zijn vaak direct werkend. In de aanvraag dienen alle installaties / activiteiten te worden vermeld. Bij het opstellen van de vergunning wordt de milieurelevantie getoetst en zo nodig worden hieraan voorschriften verbonden. Daarnaast worden (indien van toepassing) voorschriften opgenomen met een meer algemeen karakter, die niet direct activiteit / installatie gericht zijn, maar bijvoorbeeld ingaan op technische systemen, denk hierbij aan elektrische installaties, druksystemen, veiligheidsinstallaties, rioolsystemen (aanleg inspectie en onderhoud), e.d. Andere te verwachten voorschriften die niet zijn toegespitst op één activiteit / installatie zijn: - milieuzorg, onderhouds-, meet- en registratiesystemen (afval, energie, emissies); - In het geval van omvangrijke afvalstromen, verkeersstromen, grondstofstromen of een hoog energieverbruik zal een onderzoek naar mogelijke verbeteringen worden opgelegd. Haalbare maatregelen dienen vervolgens te worden uitgevoerd.
Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 19 van 24
5
Overige aandachtspunten
5.1
Milieu effect rapportage (m.e.r)
In het geval van de oprichting van een bedrijf kan een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling (vormvrije m.e.r.) verplicht zijn. De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure. Indien er een mer-plicht rust op de gewenste activiteit dan dient deze procedure voor de vergunningprocedure te worden uitgevoerd. Het uiteindelijke besluit moet worden toegevoegd aan de aanvraag. In het geval van een mer-beoordeling (vormvrije mer) kan dit tijdens deze procedure plaatsvinden. Met name de activiteiten verbranding en thermische behandeling van houtachtige biomassa kan verplichtingen op dit vlak inhouden. Hierbij speelt de omvang van de activiteit een belangrijke rol. Op de site van infomil (www.infomil.nl ) en de m.e.r.-commissie (www.commissiemer.nl ) is nadere informatie over de m.e.r. te vinden, tevens zal een m.e.r.-scan beschikbaar komen (www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/mer/mer-scan/ ). Met deze applicatie kunt u snel uitzoeken of uw activiteit op basis van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r. (beoordelings)plichtig is. Via deze applicatie zal in de toekomst ook relevante informatie over de verschillende categorieën ontsloten worden.
5.2
Natuurbeschermingswetvergunning / Flora en faunawet
Indien een inrichting stoffen emitteert die een invloed (verzuring, bemesting) kunnen hebben op de aangewezen natuurgebieden in de nabijheid van de inrichting dan dient te worden getoetst of een ontheffing in het kader van de NatuurBeschermingswet (NB-wet) noodzakelijk is. Een belangrijke emissie in dit kader is NOx, veelal geproduceerd door verbrandingsinstallaties. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een inrichting zal er sprake zijn van bouwwerkzaamheden waarvoor een ontheffing voor de flora en faunawet (bescherming van bedreigde plant- en diersoorten) nodig is. Het Wabo BG heeft de verplichting, om indien op grond van de aanvraag blijkt dat een ontheffing natuurbeschermingswet en/of flora faunawet noodzakelijk is, dit mee te nemen in de omgevingsvergunning aanvraag. Beide worden hiermee gekoppeld aan de aanvraag. In het geval van nieuwe activiteiten met houtachtige biomassa dienen beide onderwerpen te worden behandeld.
5.3
Gezondheidsaspecten
De vraag of houtproducten uit bossen uit andere (exotische) landen mogelijk schadelijke schimmels met zich mee kunnen brengen en daarmee een gezondsheidsrisico kunnen zijn, wordt regelmatig in relatie tot biomassa genoemd. In een eerdere vergunningprocedure waarbij het gevaar van verspreiding van schimmels uit houtresten naar de omgeving (omwonenden) aan de orde is geweest, is door de GGD Rotterdam geconcludeerd dat (op basis van de kennis van nu) geen risico voor de volksgezondheid verwacht mag worden. In dit kader zijn overigens nog weinig studies uitgevoerd. Dit blijkt ook uit een literatuurstudie uitgevoerd door het RIVM naar de gezondheideffecten (van stoffen en bioaerosolen) voor omwonenden van een composteerbedrijf van GFT en groenafval. In deze studie is gekeken naar de mogelijke gezondheidsschade door bio-aerosolen (micro-organismen -schimmels en bacteriën- verspreid door de lucht). Geconcludeerd is dat hierover weinig bekend is.
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 20 van 24
Om hier meer duidelijkheid over te krijgen zijn meetmethoden nodig om deze blootstelling te kunnen meten, daarnaast is een beoordelingskader nodig om risico’s te kunnen toetsen. Concluderend speelt dit aspect (vooralsnog) geen rol in de vergunningverlening van activiteiten met houtachtige biomassa. Indien serieuze gevaren voor mensen binnen en buiten de inrichting spelen is dit in eerste instantie een onderwerp voor de arbodienst en de GGD.
5.4
Duurzaamheid biomassa
Europa wil in 2020 de uitstoot van het broeikasgas CO2 met 20% terugbrengen. Om die doelstelling te kunnen waarmaken, dient het aandeel duurzame energie en biobrandstoffen van het totale energie- en brandstoffenverbruik toe te nemen. Bio-energie wordt opgewekt door biomassa, bijvoorbeeld te vergisten of te verbranden of door vergassing. Biomassa is een organische stof die kan voortkomen uit de reststroom van een (afval)proces of die speciaal kan zijn geteeld. Denk bijvoorbeeld aan snoeiafval, cacaodoppen of koolzaad voor koolzaadolie. De werkelijke duurzaamheid van biomassa is afhankelijk van de gehele productie- en handelsketen ervan. De duurzaamheid wordt bepaald door bijvoorbeeld de wijze van teelt, de verwerking, het vervoer binnen de keten, de energieopwekking en de concurrentie met voedingsgewassen. Op Europees niveau wordt gewerkt aan normen voor de duurzaamheid van biomassa. Deze worden echter niet eerder dan in 2012 verwacht. Vooruitlopend daarop heeft de werkgroep 'Duurzaamheidscriteria voor biomassa' onder leiding van het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) een Nederlandse Technische Afspraak gemaakt, te weten de NTA 8080. Deze NTA 8080 geeft de criteria voor de duurzaamheid van biomassa ten behoeve van energiedoeleinden. Deze criteria zijn gebaseerd op de bekende Cramer-criteria. De criteria uit de NTA 8080 hebben betrekking op reducties van broeikasgasemissies, concurrentie met voedsel en/of andere lokale toepassingen, biodiversiteit, milieu, welvaart en welzijn. Certificatie Vanaf 2011 is het mogelijk om biomassa volgens de NTA 8080 te laten certificeren. Daartoe heeft NEN een certificatieschema opgesteld, te weten NTA 8081. Certificatie is mogelijk voor de productie/teelt van de biomassa door de 'producer', voor de beof verwerking van de biomassa door de 'processor' en voor het gebruik van de biomassa voor de productie van elektriciteit, warmte, biogas of biotransportbrandstof door de 'end-user'. De totale biomassaketen wordt als duurzaam aangemerkt indien zowel de 'producers', de 'processers' als de 'end-users' binnen de keten in het bezit zijn van een geldig certificaat. Bovendien moet de totale emissiereductie van broeikasgassen binnen de gehele keten voldoen aan de eis zoals beschreven in NTA 8080 en moet de tracering van de biomassastroom over de gehele keten zijn geborgd. NEN beheert het register van NTA 8080 gecertificeerde organisaties. Andere duurzaamheidssystemen In Nederland worden biobrandstoffen geaccepteerd die zijn geproduceerd binnen een duurzaamheidssysteem (meestal een certificeringsysteem) dat erkend is door de Europese Commissie of dat geaccepteerd is door de Nederlandse overheid. Een overzicht van de duurzaamheidssystemen die door de Europese Commissie zijn erkend, is te vinden op de site van de Europese commissie. In de mediatheek (op de website van de Nederlandse Emissieautoriteit) staat een overzicht met duurzaamheidssystemen die door de Nederlandse overheid zijn geaccepteerd. Een duurzaamheidssysteem dat nog niet erkend is door (en nog niet is voorgelegd aan) de Europese Commissie kan na een volledige toetsing op basis van het “Nederlandse toetsingsprotocol voor duurzaamheidssystemen voor biobrandstoffen in Nederland” worden geaccepteerd voor maximaal 5 jaar.
Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 21 van 24
Voor duurzaamheidssytemen die in 2011 (NTA 8080) tijdelijke acceptatie hebben gekregen, wordt de periode van acceptatie verlengd tot 1 juli 2012. Meer informatie over de acceptatie en het werkveld van deze duurzaamheidssystemen vindt u op de website van de Nederlandse Emissie Autoriteit (Nea) www.emissieautoriteit.nl/biobrandstoffen
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 22 van 24
Bijlage: Hoe krijg ik een vergunning? Om inzicht te krijgen in de vergunningen die nodig zijn voordat een activiteit mag worden uitgevoerd kan op internet het omgevingsloket online (het OLO) worden geraadpleegd (www.omgevingsloket.nl). Hier kan een vergunningcheck worden uitgevoerd, met deze check kan snel worden getoetst of er sprake is van vergunningplicht op grond van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (hierna: Wabo*) en dus een zogenaamde omgevingsvergunning moet worden aangevraagd (deze tool is overigens niet 100% dekkend en hieraan kunnen daarom geen rechten worden ontleend). De uiteindelijke vergunningaanvraag kan eveneens bij dit loket worden ingediend. Met deze omgevingsvergunning worden in één vergunning(sprocedure) alle benodigde vergunningen verkregen, die onder de Wabo zijn gebracht. Als voor de aangevraagde activiteiten op grond van de milieu-aspecten een vergunning noodzakelijk is (ofwel een vergunningplicht geldt), dan worden de (maatwerk) milieuvoorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning (let op, in de praktijk wordt vaak nog gesproken over een milieuvergunning). Naast de maatwerk milieuvoorschriften zal in de vergunning voor standaard activiteiten worden verwezen naar de standaard voorschriften uit het Activiteitenbesluit**. Indien geen milieuvergunning vereist is, maar slecht een melding van de activiteit gedaan hoeft te worden, gelden alleen algemene regels waaraan het bedrijf dient te voldoen. Deze zijn, zoals hiervoor al aangegeven, opgenomen in het Activiteitenbesluit. Het bedrijf dient hier zelf kennis van te nemen en dit uit te voeren. Een overzicht van de geldende voorschriften kan worden samengesteld met de Activiteitenbesluit Internet Module ofwel de AIM-module (zie internetpagina: http://aim.vrom.nl/). Toezicht en zo nodig handhaving op naleving van deze regels liggen, zoals ook bij een vergunning, bij het wettelijk aangewezen bevoegde gezag***. Informatie Algemeen: Omgevingsloket.nl Infomil.nl Rijksoverheid.nl Aim.vrom.nl Informatie Rijnmondregio: Helpdesk Wabo: 010-2468060 * WABO: binnen de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) vallen ca. 25 vergunning (vergunning voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur, en milieu) die voorheen in aparte procedures werden afgehandeld. De Wabo is een procedurewet ter vereenvoudiging van de vergunningverlening voor bedrijven. Het uiteindelijk doel is dat alle betrokken vergunningen (gebaseerd op diverse wetten) worden ondergebracht in de omgevingswet (planning 2013). De vergunning op grond van de Wabo heet een omgevingsvergunning. ** Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer): Het Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Bedrijven die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen vergunning voor het oprichten of veranderen van een milieuinrichting nodig. *** bevoegd gezag is de wettelijk aangewezen partij, in het Rijnmondgebied is dit B&W van de plaats van vestiging of GS van de provincie. In het Rijnmondgebied worden de werkzaamheden door de DCMR milieudienst Rijnmond uitgevoerd.
Toetsingskader houtachtige biomassa
blad 23 van 24
Rol DCMR “Het toetsingskader houtachtige biomassa” is opgesteld om inzicht te geven in de milieu en (externe) veiligheidseisen die van toepassing (kunnen) zijn op bedrijfsmatige activiteiten met houtachtige biomassa in Nederland/de Rotterdamse haven. Deze eisen worden in de vorm van voorschriften in een vergunning opgelegd en zo nodig gehandhaafd door het (wettelijk aangewezen) bevoegd gezag (hierna: BG). In het geval van activiteiten met een geringe milieu-impact gelden algemene voorschriften die niet in een vergunning worden verstrekt (door het BG) maar waarop wel door het BG wordt toegezien en zo nodig gehandhaafd. Afhankelijk van de grootte en de soort van bedrijvigheid is het bevoegd gezag de Burgemeester & Wethouders (B&W) van de plaats van vestiging of Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie van vestiging. In de Rijnmondregio is zowel de vergunningverlening (opstellen van de vergunning) als toezicht en handhaving (controle op naleving en handhaving van de vergunning) uitbesteed aan de DCMR Milieudienst Rijnmond (hierna: DCMR). De DCMR voert hiermee de taken van het BG uit. Naast de uitvoering van de wettelijke taken als BG heeft de DCMR vanuit haar expertise een rol in diverse milieugerelateerde vraagstukken, projecten. Dit kan eveneens een invloed hebben op bedrijven (inrichtingen) in het gebied, denk hierbij aan duurzame mobiliteit, luchtkwaliteit in de regio, e.d.
Toetsingskader houtachtige biomassa
Blad 24 van 24