TOETSING FLORA- EN FAUNAWET VOOR DE UITBREIDING VAN ZANDWINNING KRUISELWERK TE NIEUWE-PEKELA.
\\Baksv1\data\BBPROJECT\Tekst\P08210 WSM Kruizelwerk\FFwet en NO Kruiselwerk.doc 6 november 2008
© Gebruik en overname van gegevens alleen toegestaan met volledige bronvermelding: Buro Bakker (2008); Toetsing Flora- en faunawet voor de uitbreiding van zandwinning Kruiselwerk te Nieuwe-Pekela. Buro Bakker adviesburo voor ecologie te Assen, in opdracht van Grontmij Noord.
in o p d r a c h t v a n :
GRONTMIJ NOORD contactpersoon:
DHR. H. PRAAMSTRA
uitgevoerd door:
BURO BAKKER ADVIESBURO VOOR ECOLOGIE Weiersloop 9 Postbus 10034 9400 CA Assen tel. 0592-313389 fax. 0592-314643
Projectleiding: Ir. M.S. Van Kerkvoorde Veldwerk en rapportage: Ing. H.J. Steendam Ing. W. Pronk
________ Inhoud
1
2
3
4
INLEIDING..........................................................................................................................................1 1.1
AANLEIDING ...................................................................................................................................... 1
1.2
OPZET ................................................................................................................................................. 1
1.3
DE FLORA- EN FAUNAWET ............................................................................................................. 3
1.4
DE VOGELRICHTLIJN ....................................................................................................................... 4
1.5
DE HABITATRICHTLIJN .................................................................................................................... 4
1.6
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR............................................................................................... 4
1.7
RODE LIJSTEN.................................................................................................................................... 4
FLORA EN FAUNA OP DE LOCATIE .......................................................................................5 2.1
TERREINKARAKTERISTIEK.............................................................................................................. 5
2.2
FLORA EN VEGETATIE ..................................................................................................................... 5
2.3
FAUNA ................................................................................................................................................. 6
2.3.1
Vogels.........................................................................................................................6
2.3.2
Zoogdieren ................................................................................................................6
2.3.3
Amfibieën, Vissen en Reptielen.............................................................................6
2.3.4
Overige fauna............................................................................................................6
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES VAN DE FLORA- EN FAUNAWET .................7 3.1
SAMENVATTING BESCHERMDE SOORTEN .................................................................................... 7
3.2
GEVOLGEN VAN DE INGREEP ........................................................................................................ 7
3.3
MOGELIJKHEDEN VOOR MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN ................. 7
3.4
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES................................................................................................. 8
LITERATUUR ......................................................................................................................................9
1
INLEIDING
1.1
AANLEIDING Ten behoeve van de continuering van de zandwinning zal de huidige locatie Kruiselwerk worden uitgebreid. De uitbreiding zal zowel westwaarts als oostwaarts plaatsvinden op agrarisch grondgebied. Omdat sprake is van een ruimtelijke ingreep is een natuurtoets in het kader van de Flora- en faunawet vereist.
Figuur 1: Ligging van de onderzochte uitbreiding. Bron: Google Earth.
1.2
OPZET Op 11 juni 2008 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd. Daarbij is gelet op in de Flora- en faunawet beschermde flora en fauna in het plangebied. Daarnaast zijn inschattingen gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten op basis van terreinkenmerken. Hierbi is geconstateerd dat er zich geschikt biotoop voor de Waterspitsmuis binnen het plangebied bevindt. Tevens ligt het plangebied binnen het bekende verspreidinggebied van deze soort. Om de aanwezigheid van de Waterspitsmuis vast te stellen is gebruik gemaakt van 30 Longworth inloopvallen en 15 lokbuisjes. De Longworth-vallen behoren tot de meest diervriendelijke inloopvallen die er bestaan. Hiermee worden de dieren levend gevangen en na determinatie weer losgelaten. In lokbuizen worden uitwerpselen van muizen verzameld. Het onderzoek met inloopvallen liep van 17 tot en met 22 september. De lokbuisjes hebben op locatie gelegen tussen 17 september en 7 oktober. Onderzoek Flora- en faunawet Kruiselwerk
1
De keuze van de onderzoeksperiode is gebaseerd op de dichtheden van muizen- en spitsmuizensoorten. Deze dichtheden zijn in de nazomer het hoogst, waarmee de vangkans wordt vergroot. De vangstmethode is conform de methode die wordt beschreven door de VZZ, Vereniging voor Zoogdieren en Zoogdierkunde. De Waterspitsmuis laat zich relatief moeilijk vangen. Het dier heeft een goed ruimtelijk geheugen en als er iets verandert in zijn leefomgeving gaat hij hier omzichtig mee om (Lange et al, 1994). Veel andere (spits)muizensoorten laten zich gemakkelijker in een inloopval lokken. Zo kan het gebeuren dat een val al “bezet” wordt, voordat een Waterspitsmuis zich laat vangen. Hierom worden om de tien meter twee vallen direct naast elkaar geplaatst, zo ontstaat een raai van 20 vallen, verdeeld over 100 meter. Er zijn in totaal anderhalf van deze raaien (=30 vallen) in het plangebied geplaatst (zie figuur 2). Er hebben in totaal 5 valmomenten van twee maal per dag plaatsgevonden. De eerste op 21 september en de laatste op 23 september. Vanwege het omzichtige gedrag van de Waterspitsmuis is ook gebruik gemaakt van lokbuisjes. Dit zijn buisjes van pvc, aan één zijde afgesloten. Hierin wordt een hoeveelheid vissenvoer gedeponeerd, waarna de buisjes twee weken met rust worden gelaten. Het is mogelijk dat Waterspitsmuizen de inloopvallen na enkele dagen nog steeds niet vertrouwen. Eventueel kunnen ze wel na een nog langere periode gewend raken aan de lokbuisjes en deze zullen onderzoeken. Alle spitsmuizensoorten hebben een snelle stofwisseling. Dit betekent dat ze veel en vaak moeten eten en ook vaak defaeceren. Deze eigenschap maakt het mogelijk dat er in de buisjes uitwerpselen worden achtergelaten. De uitwerpselen van de Waterspitsmuis zijn te onderscheiden van andere soorten vanwege hun grootte en de niet verteerde delen van waterdiertjes, zoals waterkevers en –pissebedden.
Figuur 2: De locaties van de anderhalve raai vallen zijn weergegeven met de lichtblauwe lijnen.
2
buro bakker 2008/P08066
1.3
DE FLORA-
EN FAUNAWET
Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Voor dit project zijn de volgende artikelen van de wet relevant: • Artikel 2 legt een zorgplicht op. Dat houdt in dat ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat de beïnvloeding van de in het wild levende soorten planten en dieren minimaal is. • Artikel 8 verbiedt het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen van beschermde inheemse planten. • Artikel 9 verbiedt het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse dieren. • Artikel 10 verbiedt het verontrusten van beschermde dieren. • Artikel 11 verbiedt het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten of holen van beschermde inheemse dieren. • Artikel 75 biedt de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van de verbodsbepalingen. Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) omtrent artikel 75 is gepubliceerd in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 501 op 19 oktober 2004 en is op 23 februari 2005 van kracht geworden. Dit houdt in dat de Flora- en faunawet meer mogelijkheden biedt voor het verkrijgen van vrijstellingen, mits aan voorwaarden wordt voldaan. In de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet zijn beschermde soorten onderverdeeld in drie tabellen, elk met hun eigen beschermingsregime, en worden vogels apart behandeld. De volgende drie beschermingsregimes worden onderscheiden: Categorie 1: Hieronder vallen de zogenaamde tabel 1-soorten. Dit betreft een aantal beschermde, maar algemene soorten in Nederland, waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt op voorhand een vrijstelling, mits bij ingrepen sprake is van een bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen. Als hier niet aan voldaan is, moet er een ontheffingsaanvraag worden gedaan, waarbij getoetst wordt volgens het criterium 'doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in standhouding van de soort' (de zgn. lichte toets). Categorie 2: Hieronder vallen de zgn. tabel 2-soorten: beschermde soorten waarvoor niet op voorhand vrijstelling wordt verleend, maar waarvoor eerst een gedragscode moet worden opgesteld. Deze gedragscode wordt door de sector of de ondernemer opgesteld, en door de minister van LNV getoetst. Totdat deze gedragscode is goedgekeurd zal voor soorten uit deze categorie ontheffing aangevraagd moeten worden. Categorie 3: Hieronder vallen de zgn. tabel 3-soorten. Dit zijn soorten die vermeld zijn in bijlage 1 van bovengenoemde AMvB, alsmede soorten die voorkomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en die daardoor een strikte bescherming genieten. Een ontheffingsaanvraag voor deze soorten wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in standhouding van de soort. Aan alle drie de criteria moet worden voldaan. Deze vormen gezamenlijk de zgn. uitgebreide toets. Vogels:
zijn niet in één van deze tabellen opgenomen en worden in de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet apart behandeld. Alle vogels zijn gelijk beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. Een vrijstelling hiervoor is mogelijk als een gedragscode wordt toegepast. In de praktijk betekent dit dat met name het broedseizoen ontzien dient te worden aangezien juist in deze
Onderzoek Flora- en faunawet Kruiselwerk
3
periode sprake zal zijn van verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden zal in het algemeen niet snel een ontheffing nodig zijn. Indien deze gedragscode achterwege blijft is een ontheffing noodzakelijk en zal de uitgebreide toets worden toegepast (zie categorie 3).
1.4
DE VOGELRICHTLIJN De Europese Vogelrichtlijn is verwerkt in de Flora- en faunawet. Dientengevolge zijn vrijwel alle vogelsoorten beschermd. In de praktijk betekent dit overigens dat het vooral de broedtijd is die te allen tijde dient te worden ontzien. Daarnaast zijn in het kader van de Vogelrichtlijn speciale beschermingszones aangewezen, waarin populaties van sommige vogelsoorten extra worden beschermd. De Vogelrichtlijngebieden zijn in combinatie met Habitatrichtlijngebieden tevens aangemeld als Natura 2000 gebied. De bescherming van Natura 2000 gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet. Het plangebied valt niet binnen een Vogelrichtlijngebied. Het ligt ook niet op korte afstand van een Vogelrichtlijngebied. Toetsing van de ingreep aan de Natuurbeschermingswet is daardoor niet nodig.
1.5
DE HABITATRICHTLIJN De Europese Habitatrichtlijn is eveneens verwerkt in de Flora- en faunawet. In bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn soorten opgenomen die strikt dienen te worden beschermd. Dit is slechts een deel van de soorten die beschermd is in het kader van de Flora- en faunawet. Deze categorie soorten heeft een (veel) strenger beschermingsregime dan de overige beschermde soorten. In het kader van de Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingszones aangewezen. Deze Habitatrichtlijngebieden zijn in combinatie met Vogelrichtlijngebieden tevens aangemeld als Natura 2000 gebied. De bescherming van Natura 2000 gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet. Het onderzoeksgebied behoort niet tot Habitatrichtlijngebied. Het ligt evenmin in de nabijheid van een Habitatrichtlijngebied. Toetsing van de ingreep aan de Natuurbeschermingswet is daardoor niet nodig.
1.6
ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een 'nee, tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn. Het plangebied valt niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur.
1.7
RODE LIJSTEN Soorten zijn opgenomen in Rode lijsten als ze worden bedreigd in hun voortbestaan. Dat wil echter niet altijd zeggen dat ze ook worden beschermd. Rode Lijsten hebben een signaleringsfunctie en hebben geen juridische status. Alleen Rode lijstsoorten die ook in de Floraen faunawet en/of de Natuurbeschermingswet zijn opgenomen, genieten een vorm van bescherming. In dit rapport is aangegeven of soorten op een Rode lijst staan.
4
buro bakker 2008/P08066
2
FLORA EN FAUNA OP DE LOCATIE
2.1
TERREINKARAKTERISTIEK De zandwinning Kruiselwerk ligt temidden van agrarisch gebied, aan de rand van de bebouwde kom van Alteveer. Naast een diepe plas liggen er op het terrein diverse hopen zand en grond. De beoogde uitbreiding vindt aan beide kanten op agrarische percelen plaats. De huidige zandwinning wordt aan beide kanten begrensd met een ondiepe kavelsloot.
Figuur 3: Impressie van beoogde uitbreiding aan de oostkant van de huidige zandwinning.
2.2
FLORA EN VEGETATIE Van een samenhangende vegetatie in de beoogde uitbreidingen is vrijwel geen sprake. Beide kanten vallen momenteel nog in intensief agrarisch beheer. Tussen de gewassen (maïs en aardappel) was een spaarzame begroeiing aanwezig van enkele algemene akkeronkruiden (ondermeer Akkerdistel, Bijvoet, Melganzevoet en Perzikkruid). Soortenrijkere vegetaties zijn vooral te vinden langs de randen van de huidige zandwinning en in en langs de sloten. Met name de sloot tussen de zandwinning en de uitbreiding naar het oosten is rijkelijk begroeid, waaronder ook een soort van de Rode lijst (Wateraardbei). Andere soorten die de vegetatie langs de sloten bepalen zijn onder andere Riet, Rietgras, Liesgras, Pijlkruid, Gele plomp, Drijvend fonteinkruid, Echte valeriaan, Grote egelskop, Kalmoes en Lisdodde. De oevers langs de zandwinning zijn op de meeste plaatsen onbegroeid, maar op plekken die langere tijd niet vergraven zijn kan een pioniersvegetatie ontstaan van soorten van zandige, voedselarme omstandigheden, waaronder Herderstas, Biggekruid, Schijfkamille en Smalle weegbree. Op vochtigere plaatsen is ook Veenpluis, Greppelrus, Blaartrekkende boterbloem en Waterbies gevonden. Beschermde soorten zijn niet gevonden en worden ook niet in het plangebied verwacht.
Onderzoek Flora- en faunawet Kruiselwerk
5
2.3
FAUNA Op basis van het aangetroffen biotoop kan een klein aantal beschermde diersoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Hieronder wordt de verwachte aanwezige fauna per soortgroep beschreven.
2.3.1 VOGELS
Geschikt biotoop voor broedvogels is op diverse plaatsen in het plangebied aanwezig. In de steile oever aan de noord westzijde van de zandwinning werd een kolonie Oeverzwaluwen aangetroffen. De kolonie bestond uit ongeveer 110 bewoonde nestholtes. In een gronddepot aan de noordkant van de zandwinning werd nog een steilrand met nestholtes aangetroffen. Hoogstwaarschijnlijk was deze onbezet, omdat hier geen Oeverzwaluwen rondvlogen. De aangetroffen kolonies hebben geen consequenties voor de voorgenomen uitbreiding. Op en rond het terrein zijn daarnaast nog Blauwborst, Geelgors, Grasmus, Nijlgans, Gele kwikstaart (Rode lijst), Kneu (Rode lijst), Kwartel, Putter, Kleine plevier, Scholekster, Kleine karekiet, Kievit en Veldleeuwerik (Rode lijst). Door een grote verscheidenheid aan biotopen is ook sprake van een grote diversiteit aan broedvogels, waaronder ook een flink aantal die gespecialiseerd zijn in het broeden in agrarisch gebied. Kleine plevieren zijn vrijwel geheel afhankelijk van vegetatieloze of -arme gebieden zoals die veel voorkomen in en rond actieve zandwinningen. 2.3.2 ZOOGDIEREN
In het plangebied zijn sporen gevonden van Veldmuis, Mol, Konijn, Ree en Haas. Deze soorten zijn allemaal licht beschermd. Op basis van terreineigenschappen zullen naar verwachting ook andere algemene licht beschermde soorten in het plangebied voorkomen, zoals Hermelijn, Bunzing, Woelrat en Egel. Een combinatie van flauwe taluds, een goed ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers vormen geschikt leefgebied voor de Waterspitsmuis. Op basis van deze gegevens is een nader onderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat er de Waterspitsmuis niet voorkomt in het plangebied. De aantallen overige muizensoorten waren zeer laag. In totaal zijn er drie Veldmuizen en één Huismuis gevangen. De Huismuis is niet beschermd. Deze aantallen zijn zeer laag in vergelijking tot de hoeveelheden vangsten op andere locaties. Verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuizen kunnen worden uitgesloten in het plangebied. Oude bomen met rottingsgaten of oude schuren ontbreken in het plangebied. 2.3.3 AMFIBIEËN, VISSEN EN REPTIELEN
Geschikte voortplantingswateren voor amfibieën worden met name gevormd door de sloten die aan beide kanten langs de zandwinning lopen en in de sloot aan de noordkant van het plangebied. Er zijn geen amfibieën waargenomen. Verwacht wordt het voorkomen van enkele licht beschermde amfibieën zoals Meerkikker, Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander. In de sloten werden ook grote aantallen Tiendoornige stekelbaarzen waargenomen. Beschermde vissen, zoals Kleine modderkruiper, alsmede beschermde reptielen worden niet in het plangebied verwacht door het ontbreken van geschikt biotoop. 2.3.4 OVERIGE FAUNA
Overige beschermde soorten zoals beschermde vlinders en libellen worden niet verwacht, hiervoor is geen geschikt biotoop aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn enkele algemene vlinders, libellen en juffers waargenomen.
6
buro bakker 2008/P08066
3
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES VAN DE FLORA- EN FAUNAWET
3.1
SAMENVATTING BESCHERMDE SOORTEN Onderstaande tabel geeft voor de aangetroffen en mogelijk aanwezige beschermde soorten het beschermingsregime aan. Voor soorten uit de eerste categorie geldt een algehele vrijstelling. Voor de soorten uit de tweede en derde categorie dient over het algemeen ontheffing te worden aangevraagd. In § 3.4 wordt dit nader uitgewerkt. Soortgroep Soort
Type Tab1 Tab2 Tab3 waarneming Vogels A X Zoogdieren Veldmuis Microtus arvalis C X Mol Talpa europea B X Bunzing Mustela putorius A X Hermelijn Mustela erminea A X Egel Erinaceus europeus A X Haas Lepus europeus C X Konijn Oryctolagus cuniculus C X Bruine kikker Rana temporania Amfibieën A X Gewone pad Bufo bufo A X Bastaardkikker Rana esculenta A X Meerkikker Rana ridibunda A X Kleine watersalamander Triturus vulgaris A X Tabel 2: Overzicht van waargenomen of waarschijnlijk in het plangebied voorkomende beschermde fauna. Type waarneming: A=waarschijnlijk aanwezig, B=sporen/holen/nesten aanwezig, C=zichtwaarneming, D=mogelijk aanwezig, nader onderzoek noodzakelijk. Tabel 1=algemene maar beschermde soorten, Tabel 2=overige soorten, Tabel 3=Strikt beschermde soorten (zie § 1.3).
3.2
GEVOLGEN VAN DE INGREEP In het gebied kunnen in het voorjaar meerdere soorten weidevogels tot broeden komen. Als de werkzaamheden beginnen tijdens het broedseizoen, kunnen er broedvogels en daarmee hun legsel verstoord worden. Het broedseizoen loopt van half maart tot en met eind juli. Daarnaast zullen door de geplande werkzaamheden enkele algemene soorten uit tabel 1 mogelijk worden gedood en/of verstoord. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is echter niet in het geding.
3.3
MOGELIJKHEDEN VOOR MITIGERENDE EN COMPENSERENDE MAATREGELEN Gezien de aanwezigheid van een aantal broedvogels dienen grootschalige graafwerkzaamheden (afgraven van de grond, verwijderen van de slootvegetatie, vergraven oevers met steilrandjes) buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) te worden uitgevoerd. Tijdelijke vegetatieloze of vegetatiearme delen kunnen door sommige pioniersoorten als Kievit en Kleine plevier als aantrekkelijk broedgebied worden gezien. Regelmatige verstoring vóór en tijdens het broedseizoen door geregeld rond te rijden, kan voorkomen dat deze soorten zich vestigen op terreingedeelten waar nog werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Werkzaamheden die vóór de aanvang van het broedseizoen zijn begonnen mogen in het broedseizoen doorlopen, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er geen vogels in het gebied zijn begonnen met broeden. Schade aan andere soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet (tabe 1 soorten) hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van Onderzoek Flora- en faunawet Kruiselwerk
7
kracht (artikel 2 Flora- en faunawet, zie § 1.3). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Dit kan bestaan uit de mogelijkheid om vegetatie enkele dagen voor aanvang van de werkzaamheden kort af te maaien, zodat het gebied minder aantrekkelijk wordt voor vele soorten. Zij worden dan gestimuleerd om een ander leefgebied te zoeken.
3.4
CONCLUSIES EN CONSEQUENTIES Vanwege het voorkomen van een aantal broedvogels in de uitbreiding zullen grootschalige graafwerkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd. De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht (zie § 1.3 & 3.3) is dan wel van kracht.
8
buro bakker 2008/P08066
4
LITERATUUR Broekhuizen, S., Hoekstra, B., Van Laar, V., Smeenk, C. & J.B.M. Thissen (red.). (1992): Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Lange R., Twisk, P., van Winden, A., van Diepenbeek, A., (1994); Zoogdieren van West-Europa, Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht
Onderzoek Flora- en faunawet Kruiselwerk
9
november 2008
Vormgeving: Joop Striker, Assen