1
Toespraak van Nelleke Noordervliet tijdens het symposium Europa, integratie versus identiteit van de Nederlandsche Bank, 30 november 2006
TUSSEN ANGST EN MOED De jonge Milanees Fabrice del Dongo is een groot bewonderaar van Bonaparte. Hij droomt ervan zij aan zij met de keizer te strijden. De slag zal ridderlijk zijn. Het beste komt in de soldaten boven. Moed, trouw en opofferingsgezindheid zullen naar de uiteindelijke overwinning leiden. Het avontuur brengt de held van Stendhals La Chartreuse de Parme inderdaad langs slinkse wegen naar het slagveld in de buurt van Waterloo, niet toevallig net onder Brussel. Daar verzamelt zich Europa. Maar eenmaal daar komt aan Fabrice’s illusie al snel een eind. Waar moet hij vechten? Waar is het front? Waar is de keizer? Nu eens trekt hij met dit troepje ongeregeld op, dan weer met dat. Hij ploetert met en zonder paard door de modder, want het was beestenweer tijdens de slag der slagen. Hij ziet doden en gewonden. Soms fluiten hem de kogels om de oren. En dan, als hij vermoeid vier eau-de-vie’tjes achterover slaat bij een marketentster en half lam in het zadel hangt, passeert hem een stoet generaals met wapperende banieren. Temidden van die stoet schijnt de keizer zich op te houden. Fabrice is te dronken en te moe om het supreme moment te genieten. Zijn paard wordt diverse malen onder hem vandaan gejat door ‘eigen’ mensen, en tenslotte raakt hij tijdens de chaotische terugtocht van het franse leger gewond. Stendhal beschrijft de radeloze zoektocht van de held naar zingeving op meesterlijk tragikomische wijze. Niemand is te vertrouwen. Het front bestaat niet. De slag wordt verloren. Dit is het leven. Je bevindt je midden in de mêlee en je hebt geen overzicht. Je idealen zijn niets waard in de corrupte werkelijkheid. Ach Fabrice, mooie jongen, we begrijpen je zo goed. Jacob Burckhardt, kenner van de Europese geschiedenis, zei aan het eind van de negentiende eeuw dat Europa nimmer ‘het onderdrukkende machtsmonopolie van een staat’ accepteert. ‘Was uns bedroht ist die Zwangseinheit, die
2
Homogenisierung; was uns rettet, ist unsere Vielfalt.’ Bonaparte vertegenwoordigde de nivellerende tendens: zoveel mogelijk mensen en zoveel mogelijk land in één hand, onder één wet. De geallieerden, de toenmalige coalition of the willing, vonden elkaar in hun afkeer van die eenheidsidee. Na de afgang van de kleine korporaal bestond in 1815 de noodzaak het continent opnieuw in te delen, revolutie en restauratie met elkaar te verzoenen. Er werden compromissen gesloten, rekeningen vereffend, natiestaten gevormd en een nieuwe machtsbalans gevonden. Voor zolang het duurde. Een eeuw na Burckhardt zegt Hans Magnus Enzensberger in zijn boek Ach, Europa uit 1987: ‘Die Kleinstaaterei ist die Heimat aller Deutschen. Im Grunde handelt es sich um ein Europäisches Fenomen. Teile, aber herrsche nicht.’ Europa is het werelddeel van de zelfstandige staten en staatjes, het continent van de vele identiteiten. Maar om de haverklap komt er een man, een idee, een noodzaak, die de kleine staatjes bij elkaar wil brengen. Kwaadschiks. Goedschiks. Wie ook over Europa heeft gedacht en geschreven, iedereen komt voorspelbaar genoeg uit op de verscheidenheid als kenmerk. Maar zeker de laatste jaren is wanhopig geprobeerd al die Europese identiteiten onder één, ruime noemer te brengen waarin zowel de Fin als de Bulgaar, de christen als de atheist, de Fries als de Kelt, de allochtoon en de autochtoon zich kunnen vinden. Dat is niet erg goed gelukt. Er wordt veel samen gedaan, maar het ‘gevoel’ is er niet. Zeker, we bewonen sinds jaar en dag met ons allen dit aanhangsel van het grote euraziatische continent, we hebben een geschiedenis van strijd en oorlog met elkaar, we zijn sinds jaar en dag het doel van vervolgden en gelukzoekers, en we begrijpen heel goed waarom wij een uitverkoren plek op aarde zijn. Dankzij de bewoonbaarheid van ons terrein, de gastvrijheid en de ondernemingslust van onze bevolking, de openheid van onze cultuur, het milde klimaat en de welvaart zijn de Europese landen in trek. Altijd geweest. Is dat genoeg voor een gezamenlijke identiteit? Uit welke bouwstenen wordt die opgetrokken?
3
De kleinste bouwsteen is het individu. De individuele identiteit is op zichzelf al een menu, waaruit we kiezen. Bij een man ben ik een vrouw. Tegenover een Amsterdammer ben ik Rotterdammer. Naast een christen ben ik een atheist. Voor een Vlaming ben ik een ‘Ollander. In Amerika ben ik Europeaan. Ik ben het allemaal tegelijk, maar nu eens ben ik meer dit, dan weer meer dat. Mijn nationale identiteit deel ik met mijn vele landgenoten. Ook die identiteit kent vele facetten. Met sommige ben ik gelukkig met andere minder. In sommige herken ik mijzelf in andere totaal niet. Is ‘nationale identiteit’ wel een hanteerbaar begrip? De doorluchtige canoncommissie noemt het ‘een bedrieglijk en zelfs gevaarlijk begrip’. Een begrijpelijke reserve maar we doen het ermee, aangezien we nu eenmaal politiek en cultureel nog altijd het sterkst rond die nationale identiteit zijn georganiseerd. Dat heeft met de eigen taal – een ongelooflijk belangrijk gegeven in de Europese diversiteit – en met de geschiedenis van het grondgebied te maken. Als ik ‘Europeaan’ ben, wat ben ik dan? Heb ik daarbij een duidelijk beeld voor ogen? De een wil in Europa de zegeningen van de economische unie benadrukken en ziet de Europeaan als homo economicus. Een ander ziet de gezamenlijkheid in een typisch Europees maatschappelijk model, de moderne verzorgingsstaat. Een derde komt met culturele kenmerken op de proppen en zegt dat we vooral stevig geplant zijn op een joods-christelijk been en een klassiekhumanistisch been. En over beide benen is de broek van de Verlichting aangetrokken. Het is allemaal waar en het is allemaal aanvechtbaar, want te beperkt of te algemeen.. Voorlopig is het economische deel van de Europese samenwerking het best geslaagd, afgezien van de landbouwpolitiek. Maar er is geen enkele reden te veronderstellen dat in het kielzog van dat succes andere vormen van eenwording even wenselijk of noodzakelijk of succesvol zijn. Met name een grotere politieke eenheid en een krachtiger centraal bestuur stuiten op weerstand zolang die de kenmerken houden van het Brusselse labyrint. Europa kan alleen een geïntegreerde
4
identiteit aan alle deelnemende naties geven als het vertrouwen in de Europese instituties groter is dan het vertrouwen in de nationale instituties. En dat lijkt geenszins het geval te zijn. Men zegt: het is angst voor verandering. Angst voor het verlies van autonomie. Is dat zo? Is de angst voor Europa een onderdeel van de eeuwige irrationele pendelbeweging, waarbij eenieder vlucht naar de nationale identiteit zodra de roep om integratie wordt gehoord, terwijl men naar de andere kant van de boot holt wanneer die identiteit griezelig chauvinistische trekjes krijgt. Ik geloof dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de fundamentele discrepantie tussen identiteit en integratie, zowel wat betreft de integratie van een individu in een groep, als van een groep in een groter geheel. Kunnen integratie en identiteit met elkaar worden verzoend? Als we nee zeggen leveren we ons uit aan een zekere machteloosheid. Zeggen we ‘ja’ dan leidt dat niettemin tot de volgende vraag. Moeten integratie en identiteit met elkaar worden verzoend? Als we daarop ‘nee, niet altijd’ zeggen blijft frictie bestaan. Het ‘nee’ is verleidelijk. Niet het ‘nee’ van ‘der Geist der stets verneint’, maar het ‘nee’ van de criticus die zoekt naar het ‘ja’. De tragische verscheurdheid van het individuele menselijke bestaan wordt op macroniveau gekopieerd in onze verhouding tot europese instellingen. Frictie voorkomt gezapigheid. Dat is goed Laten we dat beeld niet uit het oog verliezen, als we ons richten op het ‘hoe’ van de verzoening. Carry van Bruggen heeft het eerste lange hoofdstuk van ‘Prometheus’ (1919) gewijd aan een filosofische uiteenzetting over het Eenheidsstreven en de Distinctiedrang die beide de mens zijn gegeven. Identiteit bestaat bij de gratie van het contrast, van de distinctie. Ik ben wat jij niet bent. Wie in een Eenheid opgaat, is bereid zichzelf te verliezen voor een hoger doel. Daarin kan de mens echter de edelste expressie van zijn zuivere individualiteit vinden. Zo vat ik even de paradox samen waarop Carry van Bruggen uitkomt. Uit wil komen. Gemeenzamer gezegd: integratie met behoud van identiteit. Het is de slogan waarmee de multiculturele samenleving op
5
nationaal niveau werd getypeerd. Daarmee werd de belofte van een geslaagde synthese gesuggereerd: het eigene wordt optimaal zichtbaar door de bijdrage aan de hogere eenheid. Sympathiek. En mislukt. De multiculturele samenleving is een feit, maar ziet er anders uit dan gehoopt. Zo ook ging het met belofte en werkelijkheid van de Europese Unie. Op continentaal niveau kan de paradoxale synthese niet slagen, als niet eens duidelijk is in welk groter geheel we integreren en hoe de hogere identiteit zich verhoudt tot de oorspronkelijke identiteit. Natuurlijk, we zijn inmiddels gewend aan Europese wetten en maatregelen, we reizen heel wat af naar onze buren, we kennen elkaar beter dan ooit tevoren, we hebben in alle windstreken vrienden gemaakt, met wie we als mens veel delen maar nu juist niet een welomschreven geïntegreerde Europese identiteit, tenzij we elkaar vinden in een afkeer van de Brusselse bureaucratie. Waarom kan die identiteit niet worden geconstrueerd, zoals de eenheid van de Verenigde Staten een geslaagde constructie is met unificerende symbolen als de vlag en de grondwet en de presidency? De Europese eenwording is een defensief proces, getekend door de ervaringen in het verleden. Over onze omgang met de geschiedenis laat ik graag de Britse historicus Tony Judt aan het woord. ‘The first post-war Europe was built upon deliberate mis-memory – upon forgetting as a way of life. Since 1989 Europe has been constructed instead upon a compensatory surplus of memory: institutionalised public remembering as the very foundation of collective identity. The first could not endure – but nor will the second. Some measure of neglect and even forgetting is the necessary condition for civic health.’ In Judt’s optiek is de sinds 1989 toegenomen belangstelling voor geschiedenis een vorm van nostalgie. Nostalgie gezien als Angst. Het verleden wordt levend gehouden niet omdat we ons ermee verbonden voelen, maar omdat we bang zijn ervan gescheiden te raken. De nazi’s hadden in hun werk- en vernietigingskampen een zwart en hels verenigd Europa gecreëerd door uit alle hoeken van het continent mensen bijeen te
6
drijven onder één verschrikkelijke noemer. Om daarna verder te kunnen leven moesten de volkeren van Europa een positieve gemeenschap vormen teneinde herhaling te voorkomen. Toen in 1989 de Tweede Wereldoorlog door de ineenstorting van het communisme en de hereniging van de beide Duitslanden werkelijk was beeindigd begon - zo begrijp ik Judt - de institutionalisering van de herinnering en het verleden in gedenkplaatsen, musea en andere tekenen van collectieve identiteit. Niet in de laatste plaats omdat de levende herinnering aan de verschrikking begon uit te sterven met de generatie van slachtoffers en daders. Ik lees zijn pleidooi voor een balans in herinneren en vergeten als een oproep het proces van eenwording in Europa los te koppelen van de angst en de piëteit en te trachten tot een offensievere constructie van een Europese identiteit te komen. Maar hoe en welke? Daar laat de historicus ons in de steek. Als Europa een identiteit in contrast moet scheppen – ik ben wat jij niet bent – met welke andere eenheid wil zij dan constrasteren? Waar liggen haar grenzen? Economisch kan Europa worden uitgebreid tot het de hele wereld omvat. Globalisering doet dat in feite al. Van de economie behoeven we dus geen definitie van de Europese identiteit te verwachten. De politieke grenzen zijn vloeiend en discutabel, maar liggen ergens in het oosten en zuiden. Een politiek systeem bestaat bij de gratie van gedeelde normen en waarden. Voor de landen van Europa liggen die waarden o.a. in democratie, scheiding van kerk en staat, gelijkheid van man en vrouw, vrijheid van meningsuiting. Europa legt zichzelf en anderen langs die meetlat. Vroeger en nu. Ooit was Europa verdeeld in west en oost. Democratie stond tegenover totalitarisme. Vrijheid tegenover staatsdwang. De politieke systemen waren scherp gescheiden, het contrast zorgde voor een duidelijke distinctie, en tevens voor een gezamenlijke identiteit van de westerse landen, waarin de herinnering aan het verleden – de strijd tegen de andere totalitaire systemen: nazisme en fascisme – een natuurlijke plek kon krijgen.
7
Sinds 1989 en a fortiori sinds 2001 deelt de as van de identiteit en het contrast ons meer en meer in langs religieus-culturele lijnen. Die lijnen lopen dwars door de gemeenschap. Dat is een verwarrend fenomeen. Maar het helpt wel het focus op het probleem van identiteit en integratie scherper te trekken. Hoe kan Europa de eigen identiteit definieren in contrast met bijvoorbeeld de islamitische wereld als een deel van de Europese bevolking de islam aanhangt? We ervaren het argument van religieuze superioriteit die van de islamitische identiteit uitgaat als vreemd aan het eigen denken. We kunnen er ook niets tegenover stellen, bezitten officieel geen Heilig Boek en geen hogere beroepsinstantie dan de mens zelf. Aan beide zijden van de demarcatielijn heerst verwarring omtrent de beste manier de eigen identiteit in contrast te definieren zonder het perspectief op integratie te verliezen. Kan het? Moet het? En hoe? Weer die vragen. De zorgvuldige bewaking van de eigen identiteit en de precieze definitie in contrast hoeft op zichzelf geen probleem op te leveren voor een integratie op hoger niveau. Europa was en is het werelddeel van de verscheidenheid. Elke gemeenschap, de Europese Unie incluis, is een lappendeken van kleinere eenheden losjes aan elkaar genaaid. Zolang het hiërarchische denken – ‘ik ben beter dan jij’ – er geen vat op krijgt is dat een bron van inspiratie. Deze europese manier van leven wordt echter verworpen door een deel van de inwoners, die zich daardoor in zekere zin buiten Europa plaatsen. ‘Ik ben niet wat jij bent, en ik verwerp wat jij bent.’ Aanvaarden Europese moslims een Europese identiteit met alles wat daarbij hoort (dat kan, velen doen het), dan verzaken ze een religieuze plicht, die voor anderen heilig is en de kern van hun persoonlijke identiteit. Omgekeerd zou het Europa ongeloofwaardig maken als ze de uitspraak ‘ik ben niet wat jij bent en ik verwerp wat jij bent’ als onderdeel van de Europese identiteit zou accepteren op grond van bijvoorbeeld het tolerantiebeginsel. Een patstelling. Maar een oplossing is niet noodzakelijk.
8
Identiteit blijft soms wars van integratie. Zolang dat geen gewelddadig zand in de raderen van de democratie strooit is er weinig aan de hand. Maar Europa zoekt een oplossing voor dit identiteitsprobleem. De argumenten voor toetreding van Turkije begrijp ik onder andere als een poging islam en Europa te verzoenen via de nog altijd seculiere staat Turkije. Die argumenten zijn echter niet gebaseerd op een definitie van een Europese identiteit, of op een wezenlijk begrip van incompatibiliteiten, maar op politiek opportunisme. Voorlopig neemt Europa op het gebied van integratie en identiteit meer zekerheden weg dan ze geeft. Europa is een vreemd bouwwerk. De Engelsen zouden het omschrijven als een ‘folly’. Met angst en beven kijken we of de oude fundamenten het nog wel houden, zoveel is er verbouwd, aangeknutseld en bijgemetseld. In zo’n huis is nauwelijks te wonen. De moed en de visie om de boel te slopen en van de grond af op te bouwen ontbreekt. Het grondwettelijk verdrag was een typisch voorbeeld van angstdenken en van een heel klein beetje lippendienst aan democratische principes. Intussen is de Europese Unie vlees noch vis en zou zij zichzelf als lid weigeren mocht ze om toetreding tot de unie vragen. Het democratisch gehalte blijft ver onder de maat. Voor Europa moet een nieuwe term worden bedacht. Of: Europa moet opnieuw worden gedacht. Dat laatste heeft mijn voorkeur. Het Verlichtingsdenken, waaraan de Europese samenwerking veel te danken heeft, kent een sterke beweging vooruit en een groot optimisme. Stilstand heet achteruitgang. Voortgaan is in die optiek vooruitgaan. Mislukkingen worden gezien als leermomenten. De pijl van de tijd wijst onherroepelijk naar de toekomst en daar wenkt het perspectief, dat daar ooit was geprojecteerd. De Verlichting is mij daarom onder andere lief. Ze is me om een andere reden nog veel liever: ze bevordert de onafhankelijke analyse. Ze bevordert zelfkritiek. Is daarvan sprake in Europa? Het beeld van Fabrice del Dongo op het slagveld van Waterloo dringt zich op. Er was een front, maar waar? Er was een doel, maar welk? De
9
integratiebeweging van Europa – meer! meer! meer! – heeft de moed der wanhoop van onze held Fabrice. Het is een vlucht vooruit en het voelt aan als angst. De sceptici van de uitbreiding, zowel qua landen als qua Brusselse macht, worden beschouwd als conservatief. Dat wil zeggen: bang voor verandering, wars van vooruitgang, slecht geïnformeerd. Dat is mij te simpel. Het omgekeerde is veeleer het geval. Zij die op een eenmaal ingeslagen weg blind voort willen gaan zijn bang voor verandering. Zij die weigeren kritisch de grondslagen te herzien zijn wars van vooruitgang. Zij die gegevens van bevolkingsonderzoeken en enquetes uitsluitend uitleggen in hun eigen voordeel zijn slecht geïnformeerd. De Verlichting is mij te dierbaar dan haar eenzijdig te laten misbruiken. We moeten in Europa een manier vinden de frictie tussen de nationale identiteit en integratie in de Europese identiteit te benoemen. Het verleidelijke beeld van het ‘nee’ duikt op. Niet alles kan geregeld worden op Europees niveau. Niet alles moet geregeld worden op Europees niveau, maar wat op Europees niveau wordt geregeld moet in overeenstemming zijn met de democratische waarden die de kern vormen van onze politieke systemen, ontwikkeld en beproefd in de smidse van het verleden. Niet per se meer maar in elk geval beter. En dan misschien pas meer. Tot slot: Shakespeare situeerde ‘A Winter’s Tale’ in Bohemen aan Zee. Bohemen ligt niet aan zee. Ingeborg Bachman schreef een gedicht met de titel ‘Bohemen liegt am Meer’, waarin zij het geloof in een maakbare toekomst afdwingt. Zo is het ook met onze Europese identiteit: Bohemen ligt aan zee. Je kunt het zeggen. Je kunt het willen. Het is waar: Bohemen ligt aan zee. Maar tegelijk: Bohemen ligt niet aan zee.