TOERISME EN RECREATIE IN DE KUSTSTREEK VAN GRONINGEN: STUDIEOCHTEND ATELIER KOP OVER DIEK Datum: donderdag 30 mei, van 10.15-12.30 uur Locatie: Grote zaal School van de Architectuur Voorzitter: Hans van der Markt Deze ochtend gaat over het ontwikkelen van een toeristisch concept voor NoordGroningen. De centrale vraag daarbij is: in hoeverre kan het eigentijdse Groningen, met alle processen die zich hebben afgespeeld in onder meer de ruimtelijke ordening, een uitgangspunt worden: zijn toerisme en recreatie te koppelen aan zaken die nog in functie zijn, havens, sluizen, dijken? De aanwezigen hebben hier, vanuit hun professies als ontwerpers, medewerkers toerismeorganisaties, gemeente, provincie et cetera allemaal mee te maken. Het doel van dit ontwerpatelier is de toeristische potenties van de Eemshaven in kaart brengen Hans van der Markt heet iedereen hartelijk welkom en zet de doelstellingen van deze ochtend uiteen. Hij vertelt over de voorafgaande ontwerpateliers. Dit is inmiddels het vierde atelier van het project Kust op de Kaart (een initiatief van Toerisme en Recreatie Nederland) dat bestaat uit een website – www.kustopdekaart.nl en de ateliers. Het eerste atelier werd gehouden in 1998 en had als thema De cultuur van de Hollandse Badplaats. Er werden drie badplaatsen gekozen, met elk daarvan gingen drie ontwerpers aan de slag. Dit resulteerde in een staalkaart van ideeen waarvan het ontwerp voor de boulevard in Egmond inmiddels gerealiseerd is. . Het tweede atelier deed een poging om de behoefte van toeristen aan avontuur te koppelen aan de aan de gevaarlijke zee. Vandaar de naam Delta-kick. Het derde atelier had als locatie Texel. Deze ochtend gaat over het vierde atelier, met de titel Kop Over Diek, wat refereert aan een zondagmiddaguitje: naar de zee gaan en even je kop over de dijk steken om het wad te zien. De vraag die hierbij rijst is of deze waddenzeekust ook een recreatieve kust zou kunnen zijn. Kan het toerisme aan de kust van NoordNederland naast cultuurhistorisch ook eigentijds georiënteerd zijn? Erik van Dijk, van Toerisme en Recreatie Nederland (TRN) geeft een korte inleiding. Hij meent dat het aardig zou zijn als de projecten leiden tot concrete resultaten. De aanleiding voor Kust op de Kaart komt uit 1998, toen er in IJmuiden een congres was over Hollandse badplaatsen. De kwaliteit van deze plekken en de publieke voorzieningen daarbij bleek slecht te zijn. TRN pakte dat probleem samen met het Vormgevingsinstituut aan. Daarbij was het belangrijk om te produceren. Dit gebeurde aan de hand van ontwerpateliers, die als doel hadden het gedachtegoed en de verschillende betrokken partijen samen te brengen en dan iets realiseren. Hiermee is tevens een Europees project gestart met als deelnemende landen naast Nederland: Engeland, Zweden en Denemarken.Het was de bedoeling dat het project 4 jaar zou duren, maar na twee jaar werd het Vormgevingsinstituut opgeheven terwijl zij de hoofdaannemer van het project was. TRN heeft het project in overleg met OC&W overgenomen. Samengevat gaat het om de kwaliteitsverbetering van de Nederlandse kust. Dat kan op verschillende schaalniveaus gebeuren: zowel op nationaal als op provinciaal en regionaal niveau, die dan door de bijbehorende overheden gefinancierd worden. Delta Kick en het Texel Atelier zijn inmiddels achter de rug, nu is de beurt aan Kop over Diek. Daarnaast zijn er plannen voor een ontwerpatelier over het imago en de identiteit van Zeeland. De bedoeling is dat uit de ontwerpateliers een instrumentarium voortkomt dat overal toepasbaar is. Anne Luijten, redacteur van Kust op de kaart, voegt hier aan toe dat het nuttig is om de uitkomsten van de ateliers wereldkundig te maken, omdat de projecten goed zijn voor de sector maar ook voor de beleidsmakers. De tweede inleiding komt van Harrie Wolters (Noord Nederlands Bureau van Toerisme). Hij vertelt dat de drie toeristische organisaties voor de noordelijke provincies gefuseerd zijn. Binnen deze organisatie houdt hij zich bezig met cultuur en platteland, onderdelen die in het noorden door elkaar lopen. Wolters schreef het studieochtend_toerisme_noord-groningen/30-05-2002/ontwerpatelier_kop_over_diek/platformgras/pagina 1
rapport Gronings Goud, cultuurtoerisme in Groningen, waarin hij voorstelt het cultuurtoerisme in Groningen door middel van concepting te ontwikkelen. Noord Nederland bestaat eigenlijk uit platteland met een aantal kernen in de vorm van steden. Hij geeft het belang van onderscheid tussen recreatie en toerisme aan. Bij recreatie gaat het om mensen die in hun eigen omgeving ontspanning zoeken, bij toerisme gaat het om mensen van elders, waarbij economie een grote rol speelt. Dit onderscheid is vooral strategisch. Fietspaden bijvoorbeeld worden vaak gefinancierd door Europese toeristische gelden, terwijl ze vaak gebruikt worden door de lokale bevolking. Gronings Goud, met als basis een nieuw provinciaal beleidsplan, is vooral bedoeld om mensen naar Groningen te trekken. Het stelt de belevingswaarde van een gebied centraal. Dit is een combinatie van verschillende factoren: totaalbeleving en totaalconcept moeten leiden tot ketenvorming om de toerist het idee te geven dat hij echt in een specifiek gebied zit, een gebied dat zich onderscheidt van andere plekken. In Noord Nederland gaat het om Friesland, Drenthe, Groningen en het waddengebied. Het blijkt dat de stad Groningen vaak bekend is, maar de provincie niet. Hemmo Philbert van het Toeristisch Huis Groningen gaat in op dat verschil in bekendheid en zegt dat de koppeling tussen stad en ommeland momenteel wordt ontwikkeld. Hij refereert aan de documentaire ‘De Grandeur van Groningen’ die woensdag 29 mei op tv werd uitgezonden, en waarin Ypke Gietema (voormalig wethouder Ruimtelijke Ordening en Cultuur) vertelde over een kenmerk van de stad: het ommeland ligt binnen vijf minuten fietsen van het centrum. Wolters noemt in dit kader ook de fietsroutes die zijn uitgezet in het kader van de tentoonstelling van kunstenaarsgroep De Ploeg in het Groninger Museum. Tina Vegter (gemeente Groningen): “De Gemeente Groningen heeft weer een functionaris van Toerisme. Lange tijd werd vanuit de stad het toerisme geisoleerd benaderd. Dat is inmiddels veranderd. Samenwerking tussen stad en ommeland is belangrijk, er moeten projecten ontwikkeld worden waarin stad en provincie als een totaalpakket aangeboden worden. Zo kan de interesse van de mensen gewekt worden.” Wolters merkt op dat uit een conferentie bleek dat er aan de beleving van het cultureel erfgoed sterk gewerkt moet worden. Hierbij moet Groningen niet versnipperd weergegeven worden, maar juist als een eenheid. Zo kan een decor geschapen worden, dat de provincie interessant maakt. Dit werkt ook het verblijfstoerisme in de hand. Een goed voorbeeld van hoe dit verblijfstoerisme gestimuleerd kan worden, is de invoering van bed & breakfast in een aantal monumentale panden, gekoppeld aan streekproducten en fietstochten. Hiermee wordt enerzijds een verhaal en decor versterkt dat er in wezen al is, anderzijds komen mensen door de speciale belevingssfeer in aanraking met de Groninger cultuur. De koppeling van land en water, omdat we het vandaag toch over het kustgebied zouden hebben, past hier volledig in. Wolters: “Toen we dit plan opzetten hebben we veel gepraat met mensen uit de provincie zelf. Hieruit bleek dat er veel verschil is tussen de verschillende dorpen/gebieden. Mensen van buitenaf zien Groningen vooral als de stad, en daaromheen is het leeg en kleiig. Aan dit toeristische imago moet wat gedaan worden.” Vegter vertelt dat dit jaar een imago-onderzoek onder de dertig grote steden gehouden wordt. 60.000 mensen worden gevraagd of ze een stad bezocht hebben, en zo ja: wat ze er van vonden, zo nee: waarom ze die stad nooit aangedaan hebben. Daaraan voegt ze toe dat alleen het Groninger Museum de stad onderscheidt van andere Nederlandse steden. Met deze opmerking komt de discussie op de manier waarop Groningen zich promoot. Heet hangijzer is Blue Moon, de culturele architectuurmanifestatie die afgelopen zomer plaatshad. Volgens Vegter heeft dit festijn niet het gewenste aantal bezoekers van buitenaf opgeleverd, in ieder geval is de toerisitische doelgroep niet bereikt. Wolters: “De doorsnee toerist wil gewoon een terras en een fietspad. Blue Moon was te diepgaand”. Van der Markt brengt hier tegenin dat je af en toe ook wat moet durven: “Van Mendini, de Italiaanse architect die het Groninger Museum heeft ontworpen, zei iedereen ook: dat wordt niks. Haks heeft destijds toch doorgezet, en kijk: het is de hoofdattractie van Groningen geworden.” Wolters meent dat doelgroepen niet echt meer bestaan. Mensen hebben veel interessevelden, dat hoort ook bij de huidige zap-cultuur; van alles wat. Van de Wal merkt hierbij op dat ook al heb je het niet over doelgroepen, het bij toerisme toch over studieochtend_toerisme_noord-groningen/30-05-2002/ontwerpatelier_kop_over_diek/platformgras/pagina 2
economie gaat. Er zijn dus doelstellingen die gehaald moeten worden. Wies Sanders: “Doordat de doelgroepen wegvallen, gaat op hetzelfde moment een constante factor verloren. Daarnaast is de concurrentie enorm”. Van de Wal vraagt zich af wat de doelstellingen van het aanzwengelen van het toerisme in Noord Nederland precies zijn. Moet er meer geld naar stad & ommeland? Wolters nuanceert dit: “De landbouw gaat achteruit in deze gebieden. Er is minder grond nodig. Toerisme is het toverwoord.” Daarbij gaat het vooral om het proces: dat moet gezien worden als een aanjaageffect. De versnippering moet verdwijnen, een eenheid kan bijvoorbeeld gecreëerd worden door streekproducten en fietsroutes aan te bieden bij bed & breakfast. Vegter stipt een ander probleem aan: de achterstandspositie van Groningen. Westerlingen vinden Groningen erg ver. Er moet een motief zijn om hier te komen, als stad of provincie moet je iets geweldigs te bieden hebben. Dat ontbrak. Initiatieven werden niet gezamenlijk ontplooid en er was geen continuïteit. Hemmo Philbert wijst erop de positieve kanten van Groningen te benadrukken: “Het is belangrijk om te onderkennen dat we hier rust hebben, geen files, een gaaf landschap, schone lucht. Dat is een schaars goed in Nederland. Het noorden kan dienen als onthaastingsgebied.” Herald Roelvink haalt Friesland aan, waar, volgens hem op de verkeerde manier, veel ingezet is op toerisme: “Als een of andere debiel word je dankzij die marketing overal heengeleid”. Volgens Wolters zal Friesland moeten veranderen. Er wordt daar puur ingezet op watersport. Doordat dat zo goed gaat gaan bedrijven niet investeren. Van de Wal stelt de vraag in hoeverre het verschil tussen stad en platteland Groningen parten speelt. In hoeverre is dat een conflict? Philbert denkt dat die controverse juist een uitstekende trekker is. Geerts Reitsma oppert Groningen te exporteren als merk of kledinglijn. Je hoeft de mensen niet binnen te halen. Van der Markt haalt het voorbeeld aan van de provincie Brabant: die heeft gewerkt aan een eigen kledinglijn. Maar Groningen heeft Hooghoudt. Wolters: “Gronings Goud is eigenlijk al een merk. Het is pure concepting.” Krijn Christiaansen vindt dat het Groninger Museum De Ploeg nu ook als merk gebruikt. Sanders meent dat Noord Nederland niet makkelijk met de techniek van branding te pakken is, waarbij Philbert zich afvraagt of we dat wel willen. De naam, het merk, is er dus eigenlijk al. Wolters plaatst hierbij wel de kanttekening dat het van belang is om naar vernieuwende elementen te blijven zoeken: “Drenthe heeft een ‘Drents Goedlijn’, een keurmerk voor streekeigen producten. Daar kan zoveel mee.” Reitsma vindt daarom Blue Moon interessant. Van de Wal voegt hier aan toe dat Blue Moon veel gedaan heeft voor het imago van Groningen. Het heeft heel veel publicaties opgeleverd, bezoekersaantallen alleen zegt ook niet alles. Van Dijk: “in economische zin heeft het misschien niet veel opgeleverd, maar er is veel meer dan dat. Zo’n manifestatie geeft aan waar een stad als Groningen in haar beleid voor staat.” Philbert: “Misschien moeten we ons richten op een bepaald segment toeristen: mensen die veel geld en vrije tijd hebben. Ze zijn misschien kleiner in aantal, maar besteden meer.” Reitsma haalt de start van de Giro d’Italia aan, en vraagt zich af wat dat heeft opgeleverd. Philbert meent dat dit soort acties een marketingeffect hebben. Men weet dat Groningen veel organiseert en dus tot veel in staat is. Reitsma en Sanders reageren hier negatief op: het heeft op hen weinig effect gehad, ze kregen meer het idee van: zo, die stad geeft weer een hoop geld uit, maar wat levert dit op voor Groningen? Hierbij moet opgemerkt worden dat initiatieven op papier vaak mislukt lijken te zijn, terwijl ze wel een hoop bekendheid opgeleverd hebben. Nogmaals: bezoekersaantallen zeggen lang niet alles. Over de Giro heeft Vegter nog te zeggen dat de start in Groningen niet alleen geïnitieerd is om Groningen meer bekendheid te geven, maar ook omdat het gewoon leuk was. Er was een feestweek aan gekoppeld waarbij verschillende disciplines betrokken waren: kunst/cultuur/muziek, voor elk wat wils. Van de Wal slaat een brug naar de kust. Is de relatie van de stad tot de kust niet vooral Schiermonnikoog? Houdt voor veel Groningers Groningen als provincie niet op bij Garnwerd? In hoeverre moet geïnvesteerd worden in het eigen beeld van Groningen? Philbert vindt dat er al veel gedaan wordt om de kust te promoten. Op dit moment wordt een idee van specifieke kunst/cultuurdorpen ontwikkeld in de vorm van Villages of tradition. Van deze dorpen wordt, ook in het kader van de Europese studieochtend_toerisme_noord-groningen/30-05-2002/ontwerpatelier_kop_over_diek/platformgras/pagina 3
eenwording, een ring doorontwikkeld richting Denemarken. Wat bijzonder is in bepaalde dorpen moet wellicht gestimuleerd worden. Vegter vertelt over een project ter promotie van het platteland: Er ligt een concept: laat zien wat er binnen 15 kilometer van de stadskern allemaal te doen is. “Het is van groot belang dat de stad veel energie steekt in de bewustwording van de eigen bevolking.” Philbert vertelt over een ander initiatief: de ‘met de wind mee fietstochten’ die een aantal zondagen georganiseerd worden. Vlak van te voren wordt aan de hand van de windrichting gekozen uit 8 trajecten, en starten deelnemers vanaf de Grote Markt aan een fietstocht die met de wind mee gaat. De terugweg gaat met een bus. Dit initiatief laat stadjers kennismaken met het ommeland, en is daarnaast een goed voorbeeld van hoe je ‘last’ (de wind) kan omzetten in iets positiefs. Vegter is van mening dat Groningen duidelijk moet maken dat ze meer te bieden heeft dan de Bloemetjesmarkt, waar ontzettend veel Duitsers of af komen. Met name moet gestimuleerd worden dat regio’s gezamenlijk projecten opstarten. Een goed voorbeeld is de Groene Kustwegroute. Philbert: “We werken zowel qua productontwikkeling als qua marketing samen met Duitsland. Het veengebied Bourtangermaden bijvoorbeeld loopt door in Duitsland, deze regio wordt als één gebied ‘vermarkt’.” Wolters stelt daarbij de vraag of het nodig is om nieuwe gebieden te creëren, ze bestaan immers al. Moet Drenthe wel aan Emsland gekoppeld worden? Terug naar de kustlijn. Wat kan daarmee? Philbert geeft het voorbeeld van de scheepswerf in Papenburg, waar enorme cruiseschepen gemaakt worden. De VVV daar verdient goed geld aan de rondleidingen die op de werf gegeven worden. Er is hier sprake van industrieel toerisme. Kunnen we ook in Groningen die moderne industrieprocessen gebruiken? We hebben hier bijvoorbeeld de aardappelzetmeelverwerking AVB. Zouden daar rondleidingen gegeven kunnen worden? Christiaansen merkt op dat stadjers tot Garnwerd gaan, en tussen daar en Lauwersoog is niet bekend dat er veel te beleven is. Volgens Philbert is er echter genoeg te doen. Hij geeft als voorbeeld een oude Borg die is omgebouwd tot logementen. De theefabriek in Houwerzijl is opgeknapt en trekt veel bezoekers. “Je moet de ‘kleine kraaltjes’ weten en ze verbinden door middel van een route. Er is al informatie over, maar men moet wel weten dat het boekje te koop is!” Ook Vegter benadrukt dat het industrieel erfgoed gebruikt moet worden. Wellicht kan de beleving weer opgewekt worden, ga bijvoorbeeld in een oude steenfabriek weer stenen produceren zodat de mensen dat proces kunnen zien. Het moet spannend blijven, ook door middel van vormgeving en architectuur. Een ander voorbeeld zijn de herenboerderijen in Groningen, ook daar zit een potentie. Roelvink: “Kunnen we niet ook nadenken over nieuwe dingen? De Deltawerken bijvoorbeeld zijn niet gebouwd als attractie, maar het wel geworden. Zou de Eemshaven niet ook zoiets kunnen zijn? En is de blik niet te beperkt als we redeneren vanuit stad en ommeland? Hier heb je ook een landschap, zoals mensen naar Bretagne gaan voor het landschap; een aantal mensen waardeert dat, misschien is de Eemshaven wel een soort Mont St. Michel.” Van de Wal merkt op dat als gesproken wordt over Toscane en Bretagne (meermalen in de vergelijking metr Groningen opgenomen) we het in eerste instantie hebben over het land, en dan kies je een gebied. Welke beleving wekt Nederland, en vervolgens Groningen op? Roelvink vindt de zone langs de Waddenzee, ooit een welvarend gebied vanwege de landbouw, heel krachtig. Reitsma: “Recreatie levert relatief minder op dan bijvoorbeeld winkelen.” Maar toeristische ontwikkeling is natuurlijk wel goed voor de eigen inwoners. Daarbij moet vormgeving niet uit het oog verloren worden. Tenslotte vraagt Casper Slijpen zich nog af hoe het met de zeilsport zit in Groningen. Vegter: “We hebben het Lauwersmeergebied, bereikbaar via het Reitdiep, en straks wellicht het meer bij Meerstad. In de stad zijn in ieder geval voldoende aanlegplaatsen.” Van Dijk is van mening dat de zeilsport een marginale markt is, wel is er belangstelling voor het kustzeilen.
studieochtend_toerisme_noord-groningen/30-05-2002/ontwerpatelier_kop_over_diek/platformgras/pagina 4
Conclusies Er is deze ochtend een aantal manieren aan de orde gekomen die bij kunnen dragen aan het aantrekkelijker maken van Groningen (stad en provincie) en de kust voor toerisme. De belangrijkste volgen hier: Samenwerking tussen stad en ommeland is belangrijk om de interesse van de mensen te wekken. Er projecten ontwikkeld worden waarin stad en provincie als een totaalpakket aangeboden worden. Groningen moet niet versnipperd weergegeven worden, maar juist als een eenheid. Zo kan een decor geschapen worden, dat de provincie interessant maakt. Een mogelijkheid is het aanbieden van streekproducten en fietsroutes bed & breakfast. Er is veel verschil tussen de verschillende dorpen/gebieden in Groningen. Mensen van buitenaf zien Groningen vooral als de stad, en daaromheen is het leeg en kleiig. Aan dit toeristische imago moet wat gedaan worden. Er moet een motief zijn om hier te komen, als stad of provincie moet je iets geweldigs te bieden hebben. De positieve kanten van Groningen, rust, geen files, een gaaf landschap, schone lucht, kunnen benadrukt worden. Het verschil tussen stad en platteland kan een uitstekende trekker zijn. Misschien moeten we ons richten op een bepaald segment toeristen: mensen die veel geld en vrije tijd hebben. Ze zijn misschien kleiner in aantal, maar besteden meer Er kan iets gedaan worden met industrieel toerisme, bijvoorbeeld rondleidingen in de Eemshaven of in de aardappelzetmeelverwerkingsfabriek AVB.
Deelnemers: Erik van Dijk, Toerisme en Recreatie Nederland, toerisme-innovatie langs de kust Hemmo Philbert toeristisch Huis Oost-Groningen Tina Vegter, Dienst ro/ez, Gemeente Groningen Harrie Wolters, Noord Nederlands Bureau voor Toerisme Anne Luijten, Kustopdekaart Herald Roelvink (Dolte bv), ontwerper Geert Reitsma, ontwerper Wies Sanders, begeleider ontwerpatelier Crijn Christiaanse, ontwerper Casper Slijpen, ontwerper Hans van der Markt, begeleider ontwerpatelier Olof van de Wal, Platform GRAS Verslag: Jacobien de Goede
studieochtend_toerisme_noord-groningen/30-05-2002/ontwerpatelier_kop_over_diek/platformgras/pagina 5