Toenaderingsbias en Negatief Affect bij Alcoholverslaving Manou Korst
Universiteit van Amsterdam Afdeling Ontwikkelingspsychologie Masterthese Collegekaartnummer : 5805031 Begeleidster: Esther Beraha Aantal woorden: 7626 Datum: 22-01-2013
Abstract In deze studie is onderzocht of middels negatief affect de toenaderingsbias bij mensen met een alcoholverslaving werd versterkt. Aan de hand van de ‘Approach Avoidance Taak’(AAT) werd gekeken naar de toenaderingsbias bij zowel alcoholverslaafden in een negatieve conditie als in een neutrale conditie. Tegen de verwachtingen in toonden proefpersonen in de neutrale conditie een hogere mate van toenaderingsbias dan proefpersonen in de negatieve conditie. Tevens bleek dat alcoholverslaafden met minder sterke coping motieven een hogere mate van toenaderingsbias vertoonden dan alcoholverslaafden met sterke coping motieven. Mogelijke positieve correlaties tussen alcoholgebruik, daarmee gerelateerde problemen, normaal alcoholgebruik, hoger alcoholgebruik, jaren van alcoholgebruik en toenaderingsbias zijn in deze studie niet gevonden. Tenslotte is gebleken dat de zucht naar alcohol significant minder was na de blootstelling aan alcoholafbeeldingen dan voor zo’n blootstelling.
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding .................................................................................................................. 4 1.1 Duale Processen ........................................................................................... 4 1.2 Transformatie ................................................................................................ 5 1.3 Onbewuste Processen .................................................................................. 6 1.4 De rol van context.......................................................................................... 7 1.5 Onderzoeksvragen en hypothesen ................................................................ 9 1.6 Relevantie van de studie ............................................................................. 10 2. Methode................................................................................................................ 10 2.1 Onderzoeksdesign....................................................................................... 10 2.2 Participanten ............................................................................................... 10 2.3 Instrumenten................................................................................................ 11 2.4 Procedure .................................................................................................... 14 2.5 Data voorbereiding en data analyse ............................................................ 15 3. Resultaten ............................................................................................................ 16 3.1 Steekproefkarakteristieken .......................................................................... 16 3.2 AAT-scores .................................................................................................. 17 3.3 Toenaderingsbias voor Alcohol en Frisdrank .............................................. 17 3.4 Manipulatie Stemming en Arousal ............................................................... 18 3.5 Verschil in stemming en arousal binnen condities ....................................... 19 3.6 Toenaderingsbias bij alcohol ....................................................................... 20 3.7 Sterke en minder sterke coping motieven ................................................... 21 3.8 Correlaties AUDIT en toenaderingsbias ...................................................... 21 3.9 Zucht en alcoholgerelateerde afbeeldingen ................................................. 22 4. Discussie .............................................................................................................. 23 4.1 Conclusies ................................................................................................... 23 4.2 Mogelijke verklaringen ................................................................................. 23 4.3 Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek .................................... 25 4.4 Relevantie ................................................................................................... 26 5. Literatuurlijst ......................................................................................................... 27 Appendix 1................................................................................................................ 33
3
1. Inleiding Alcoholverslaving is na nicotine de meest voorkomende verslaving in Nederland. Volgens de cijfers is er bij 4,6 procent van de Nederlandse bevolking sprake van alcoholmisbruik en 3,7 procent lijdt aan een alcoholverslaving (Verdurmen, Monshouwer, van Dorsselaer & de Graaf, 2003). Alcoholisme kan heftige effecten hebben op de gezondheid. Het vergroot de kans op hartziekte, impotentie en onvruchtbaarheid en brengt tevens schade aan de lever (Saunders, Aasland, Babor, de la Fuente & Grant, 1993). Naast de schadelijke gevolgen voor de gezondheid kan een alcoholverslaving ook een negatieve invloed uitoefenen op het sociale, financiële en beroepsleven van een verslaafde (Verdurmen et al., 2003). Theorieën rondom het ontstaan en de instandhouding van verslavingen worden al een geruime tijd benaderd aan de hand van het cognitieve motivatiemodel. Ten grondslag aan deze benadering ligt de assumptie dat mensen geneigd zijn gedrag van waaruit negatieve consequenties voortvloeien te vermijden en gedragingen met een positieve uitkomst op te zoeken (Wiers, Woerden, Smulders & de Jong, 2002). Vanuit dit perspectief wordt er verondersteld dat mensen die verslavend gedrag uitvoeren rationele beslissingen nemen door de verwachte voordelen van een bepaalde handeling af te wegen tegen de verwachte nadelen (Houben, Schoenmakers, Thush & Wiers, 2008). De paradox die centraal staat bij verscheidene vormen van verslaving, namelijk dat verslaafden vaak juist door gaan met gebruiken al zijn ze zich bewust van de schadelijke gevolgen, wordt middels dit model echter niet volledig verklaard (Wiers & Stacy, 2006). 1.1 Duale Processen De paradox kan daarentegen wel verklaard worden aan de hand van recente ‘duale proces’ modellen. Dit is een overkoepelende term voor modellen waarin wordt aangenomen dat gedrag gestuurd wordt door twee semi-onafhankelijke systemen die gekarakteriseerd worden door kwalitatief van elkaar verschillende gedachteprocessen (Houben et al., 2008). Aan de ene kant wordt gedrag gereguleerd door een ‘reflectief’ systeem. Dit systeem wordt gekarakteriseerd door gecontroleerde, bewuste en trage gedachteprocessen. Aan de andere kant wordt gedrag tevens bepaald door een ‘impulsief’ systeem, wat gekarakteriseerd wordt door onbewuste, automatische en snelle gedachteprocessen (Ostafin, Marlatt & Greenwald, 2008).
4
Een verslaving brengt deze twee wederzijds afhankelijke systemen in een verstoorde balans (Houben et al., 2008). Enerzijds is het impulsieve systeem hypergevoelig geworden voor alcohol- en drugsgebruik. Anderzijds heeft het reflectieve systeem steeds minder controle over impulsieve neigingen (Bechara, 2005) en liggen verschillende neurale structuren ten grondslag aan deze processen (Wiers, Rinck, Dictus & van den Wildenberg, 2009). Diverse neurobiologische studies hebben aangetoond dat een geschiedenis van herhaaldelijk alcoholgebruik geassocieerd wordt aan veranderingen in de hersenen zowel bij dier- als mensstudies (Fardardi & Cox, 2006). 1.2 Transformatie Uit verscheidene studies kwam naar voren dat er voornamelijk twee neurale veranderingen belangrijk zijn bij alcohol- en drugsverslaving. Ten eerste is uit onderzoek gebleken dat er veranderingen optreden in hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het bewerkstelligen van belonende stimuli en het motiveren van gedragingen als gevolg van alcoholmisbruik (Robinson & Bridge, 2003). Dit betekent dat het impulsieve systeem steeds gevoeliger wordt voor alcohol- en druggerelateerde stimuli, ook wel het ‘incentive motivatiesysteem’ genoemd. Als gevolg daarvan zullen deze stimuli opvallend de aandacht trekken en een appetitieve reactie oproepen door het activeren van het gesensitizeerde impulsieve beloningssysteem (Houben et al., 2008). Herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli wordt geassocieerd aan een vergroot drugsgebruik (Townshend & Duka, 2001). Ten tweede treden er, naast veranderingen in hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het motiveren van gedrag, veranderingen op in hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het inhiberen en controleren van gedrag als gevolg van langdurig alcohol- en druggebruik. Deze veranderingen in het reflectieve systeem hebben als gevolg dat het moeilijker wordt om impulsieve, appetitieve reacties te controleren (Houben et al., 2008). Er wordt verondersteld dat middelengebruik begint als een functie van het reflectieve systeem, zoals een bewuste beslissing om een glas wijn te drinken.
Door herhaaldelijk gebruik wordt het middelengebruik steeds meer een functie van het impulsieve systeem. Het inschenken van een glas wijn of het leegdrinken
5
van een fles komt dan steeds meer tot stand door een onbewuste handeling dan door een bewuste (Ostafin & Brooks, 2010). ‘Duale proces’ modellen geven dus een oplossing voor de paradox bij verslaafden en werken naar een volledige verklaring voor het ontstaan en voortbestaan van een alcoholverslaving. Er wordt verondersteld dat alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid een gevolg zijn van een hyperactief impulsief systeem (Houben et al., 2008). 1.3 Onbewuste Processen In de meest recente studies worden de automatische, onbewuste processen van het impulsieve systeem onder de loep genomen. Met behulp van indirecte meetinstrumenten worden die onbewuste processen bij alcoholverslaving onderzocht. Alhoewel er steeds vaker onderzoek verricht wordt naar onbewuste processen bij alcoholverslaving, hebben de onderzoeken naar bewuste processen aan de hand van zelfreportage vragenlijsten ook veel bijdrage geleverd aan de kennis over alcoholverslaving. Er wordt echter getwijfeld aan het vermogen van een verslaafde om zelf aan te geven wat de motivaties zijn achter zijn of haar gebruik. Het maken van de keuze om alcohol te nuttigen gebeurt namelijk vaker onbewust dan bewust (Ostafin & Brooks, 2010). Tevens zijn indirecte maten minder gevoelig voor sociale wenselijkheid en kunnen zij toegepast worden om automatische processen te meten waar iemand zich zelf niet bewust van is (Houben et al., 2008). Het gebruik van indirecte maten in verslavingsstudies heeft een aantal aanzienlijke resultaten opgeleverd. Zo is uit onderzoek gebleken dat de verstoorde balans tussen het impulsieve en het hyperactieve systeem kan zorgen voor cognitieve verstoringen, ook wel cognitieve bias genoemd, bij mensen die verslaafd zijn aan alcohol (Mccusker, 2001; Bechara, 2005). Deze cognitieve verstoringen blijken een rol te spelen bij het ontstaan en de instandhouding van alcoholverslaving (Ostafin & Brooks, 2010). Verschillende cognitieve bias zijn het gevolg van de verstoorde balans tussen de twee gedachteprocessen zoals een aandachtsbias voor alcoholgerelateerde stimuli (Field & Cox, 2008), een geheugenbias voor impliciete alcoholgerelateerde associaties (Wiers et al., 2002) en een bias in automatische actietendensen (Palfai & Ostafin, 2001). In deze studie ligt de focus op de automatische actietendensen, ook wel toenaderingsbias genoemd. Toenaderingsbias wordt gedefinieerd als een verstoring in de informatieverwerking
6
waardoor alcohol gerelateerde stimuli uit de omgeving meer opvallend worden en eerder toenaderingsreacties ontlokken dan verwijderingreacties (Field, Mogg & Bradley, 2005). Een groot aantal studies hebben onderzoek gedaan naar de invloed van toenaderingsbias bij alcoholverslaving. In een aantal studies werd er verondersteld dat een sterke toenaderingsbias niet altijd aanwezig is in populaties waar men veel alcohol nuttigt of heeft genuttigd (Spruyt et al., 2013). In het onderzoek van Barkby, Dickson, Roper en Field (2012) werd er geen verschil gevonden in toenaderingsbias tussen een groep van onthouden alcoholverslaafden en een controle groep. In een ander onderzoek werd er eerder vermijdingsbias gevonden bij adolescenten die veel alcohol drinken (van Hemel-Ruiter, de Jong & Wiers, 2011). Daarentegen is uit ander onderzoek gebleken dat er sprake was van toenaderingsbias bij mensen die veel alcohol gebruiken (Houben et al., 2008). In het onderzoek van Field, Kiernan, Eastwood en Child (2008) kwam naar voren dat zware drinkers in vergelijking tot lichte drinken alcoholgerelateerde afbeeldingen sneller benaderden dan vermeden. Aangezien er verschillende resultaten omtrent toenaderingsbias bij alcoholverslaving naar voren zijn gekomen, is verder onderzoek van belang. Een relatief nieuw indirect meetinstrument om toenaderingsbias mee te meten is de ‘Approach Avoidance Taak’ (AAT) (Wiers et al., 2009). Tijdens deze taak geven de participanten een reactie van ofwel toenadering (approach) ofwel verwijdering (avoidance) aan door een joystick ofwel naar zich toe te trekken ofwel van zich af te duwen. De AAT is eerder gebruikt in een studie naar toenaderingsbias bij cannabisgebruikers (Cousijn, Goudriaan & Wiers, 2011). Uit deze studie is gebleken dat cannabisgebruikers een hogere mate van toenaderingsbias vertoonden bij cannabisafbeeldingen in vergelijking tot een controle groep. Tevens is de AAT uitgevoerd in een studie naar toenaderingsbias bij alcohol (Wiers et al., 2009). Uit deze studie is naar voren gekomen dat zware drinkers eerder alcoholgerelateerde afbeeldingen naar zich toe trokken dan van zich af duwden. 1.4 De rol van context Ondanks het feit dat er steeds vaker onderzoek wordt verricht naar de rol van toenaderingsbias bij alcoholafhankelijkheid, zijn er nog relatief weinig studies die de mogelijke invloed van context op cognitieve bias hebben onderzocht. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat veel mensen die aan alcohol verslaafd zijn alcohol
7
nuttigen om negatieve affectieve staten zoals angst en spanning te reduceren (Cooper, Frone, Russell & Mudar, 1995; Baker, Piper, McCarthy, Majeskie & Fiore, 2004). Tevens is er is gebleken dat negatieve emoties een invloed kunnen hebben op de gedragssystemen die drugzoekend gedrag reguleren (Baker et al., 2004). In het onderzoek van Lindgren, Neighbors, Ostafin, Mullins en George (2009) werd een deel van de proefpersonen geïnstrueerd om een succesvol afspraakje in te beelden, terwijl de overige proefpersonen de instructie kregen om een onsuccesvol afspraakje voor te stellen. Wat bleek was dat de automatische associaties tussen alcohol en toenadering sterker was bij de mensen met een onsuccesvol afspraakje dan bij de mensen met een succesvol afspraakje. De onderzoekers veronderstelden dat wanneer negatieve emoties dit effect kunnen hebben op de automatische associaties tussen alcohol en toenadering, wellicht negatief affect ook cognitieve bias, zoals impliciete associaties of toenaderingsbias kan versterken. Een van de pioniers in het onderzoeksveld naar de invloed van negatief affect op de automatische processen bij alcohol, zijn Ostafin en Brooks (2010). In hun onderzoek zijn ze nagegaan of negatief affect de mate van impliciete associaties versterkte bij individuen met sterke coping motieven in vergelijking tot individuen die drinken vanwege enhancement motieven. Het motivatiemodel voor alcohol consumptie van Cooper (1994) veronderstelt dat er twee types van interne motivaties zijn, namelijk enhancement motieven en coping motieven. Mensen die drinken vanwege coping motieven drinken alcohol met het idee negatieve affectieve staten te verminderen. Mensen die drinken vanwege enhancement motieven drinken alcohol met het idee positieve affectieve staten toe te laten nemen (Cooper, 1994). Het drinken van alcohol vanwege coping motieven voorspelt zwaar en problematisch alcoholgebruik in vergelijking tot het nuttigen van alcohol vanwege externe of sociale redenen (Birch et al., 2008). Ondersteund door eerder onderzoek (Hufford, 2001) veronderstelden Ostafin en Brooks (2010) dat negatief affect eerder zou leiden tot sterkere associaties tussen alcohol en opluchting dan tussen alcohol en beloning bij mensen die alcohol drinken met coping motieven dan bij mensen die drinken met enhancement motieven. Uit het onderzoek is gebleken dat negatieve inductie de sterkte van impliciete associaties intensifieerden bij mensen die alcohol drinken met sterke coping motieven maar niet bij mensen met enhancement motieven.
8
1.5 Onderzoeksvragen en hypothesen Aangezien er weinig onderzoek is verricht naar de mogelijke invloed van context op de cognitieve verstoringen gerelateerd aan alcohol, wordt in deze studie ten eerste nagegaan wat de invloed van negatief affect is op automatische processen bij alcoholverslaving. Voortbouwend op de resultaten van de studie van Ostafin en Brooks (2010) is het ook van belang om na te gaan wat de mogelijke invloed van negatief affect is op toenaderingsbias bij alcohol. In tegenstelling tot het hierboven beschreven onderzoek is er in deze studie gekeken naar een versterkende invloed van negatief affect op toenaderingsbias in plaats van impliciete toenaderingsassociaties. Tevens zal deze studie de eerste zijn die de invloed van negatief affect op toenaderingsbias bij alcoholverslaving onderzoekt aan de hand van het indirecte meetinstrument, de AAT (Wiers et al., 2009). Om tot deze resultaten te komen is er ten eerste in deze studie nagegaan of toenaderingsbias bij participanten met een negatief affect sterker is dan bij participanten met een neutraal affect. Er wordt verwacht dat participanten met een negatief affect een hogere mate van toenaderingsbias vertonen dan participanten met een neutraal affect. Ten tweede is er in deze studie gekeken of negatief affect de toenaderingsbias versterkt bij participanten met sterke coping motieven in vergelijking tot participanten met minder sterke coping motieven. Onder sterke coping motieven worden motivaties bedoeld waarmee negatieve emoties worden gereduceerd. De verwachting is dat door een negatief affect participanten met sterke coping motieven een hogere mate van toenaderingsbias vertonen dan participanten met minder sterke coping motieven. Tevens zijn in deze studie mogelijke positieve correlaties nagegaan tussen alcoholgebruik, daarmee gerelateerde problemen, normaal alcoholgebruik, hoger alcoholgebruik, jaren van alcoholgebruik en toenaderingsbias. Aangezien er uit eerder onderzoek is gebleken dat zware drinkers eerder alcoholafbeeldingen naar zich toe trokken dan van zich afduwden (Wiers et al., 2009), is het mogelijk dat de hierboven variabelen positief correleren met toenaderingsbias. Er wordt verwacht dat deze variabelen positief correleren met toenaderingsbias. Aangezien de proefpersonen blootgesteld worden aan alcoholgerelateerde afbeeldingen is er tenslotte in deze studie onderzocht of de zucht naar alcohol
9
vergroot wordt door de blootstelling aan deze afbeeldingen. De verwachting is dat de zucht naar alcohol groter zal zijn bij participanten na het afnemen van de computertaak dan voorafgaand aan de computertaak. 1.6 Relevantie van de studie De resultaten uit deze studie kunnen bijdragen aan een duidelijker beeld van de mogelijke invloed van context, in dit geval negatief affect, op toenaderingsbias. Het zal informatie verschaffen rondom de toenaderingsbias bij mensen met een alcoholverslaving. Ondanks het groeiende lichaam van kennis over zowel bewuste als onbewuste processen op het ontstaan en instandhouding van alcoholverslaving, is het van belang om meer onderzoek te verrichten naar de mogelijke invloed van context op verstoringen in de onbewuste processen. Naarmate er meer kennis vrijkomt in dit onderzoeksveld kunnen deze inzichten alcoholverslaafden helpen zichzelf beter te begrijpen en wellicht de huidige behandelingen voor alcoholverslaving specifieker te maken en het hiermee te verbeteren. De huidige behandelingen kunnen dan bijvoorbeeld meer aandacht besteden aan de onbewuste processen die gepaard gaan aan een verslaving. Aan de hand van de ‘Cognitieve Bias Modificatie’ (CBM) (Wiers, Eberl, Rinck, Becker & Lindenmeyer, 2011) zou het mogelijk zijn om de automatische actietendensen op een indirecte manier te veranderen bijvoorbeeld van toenadering naar vermijding.
2. Methode 2.1 Onderzoeksdesign In dit onderzoek is er gekeken naar de invloed van negatief affect op toenaderingsbias tussen participanten in een neutrale conditie (controle conditie) en participanten in een negatieve conditie. Deze studie is een onderdeel van een overkoepelende studie. 2.2 Participanten Participanten in deze studie waren patiënten (N=29) die benaderd werden in de SolutionS verslavingskliniek te Voorthuizen. De patiënten werden gescreend op de volgende inclusie criteria: mannen en vrouwen met de leeftijd van 18 tot 65 jaar, 10
participanten spraken en begrepen de Nederlandse taal en hebben een informed consent ondertekend. Participanten zijn gediagnosticeerd op de recente DSM-IV diagnose met alcoholafhankelijkheid door een psycholoog werkende bij SolutionS. Proefpersonen werden van het onderzoek uitgesloten wanneer ze gediagnosticeerd waren met een psychiatrische stoornis of als ze cognitieve beperkingen hadden die het begrijpen van het onderzoek en het proces in de weg konden staan. Tenslotte werden participanten uitgesloten van de studie wanneer ze door een psycholoog gediagnosticeerd waren met een andere drugsverslaving met uitzondering van een rook-, cannabis- of cafeïneverslaving, waardoor alcoholafhankelijkheid niet de meest prominente verslaving was. 2.3 Instrumenten Meerdere vragenlijsten zijn gebruikt om de demografische gegevens, gebruik van alcohol, verlangen naar alcohol, redenen om alcohol te drinken en stemming te meten. De demografische gegevens, inclusie- en exclusiecriteria zijn aan de hand van een screeningsvragenlijst uitgevraagd. Aan de hand van de ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’ (DSM-IV-TR) zijn proefpersonen gediagnosticeerd op alcoholafhankelijkheid. De ‘DSM-IV-TR’ werd door een psycholoog werkende bij SolutionS afgenomen. Om het gebruik van alcohol (en mogelijke problemen) in het afgelopen jaar te meten is de Nederlandse vertaling (Schippers & Broekman, 2010) van de vragenlijst ‘Alcohol Use Disorder Identification Test (AUDIT)’ (Saunders et al.,1993) gebruikt. De vragenlijst bevat 10 vragen waarvan drie vragen gerelateerd zijn aan alcoholconsumptie (bijv. ‘Hoe vaak drinkt u alcohol?’), drie vragen aan alcoholafhankelijkheid (bijv. ‘Hoe vaak heeft u het afgelopen jaar gemerkt dat u niet kon stoppen met drinken als u eenmaal begonnen was?’) en de overige vier vragen zijn gerelateerd aan alcoholproblemen (bijv. ‘Bent uzelf, of is iemand anders ooit gewond geraakt doordat u gedronken had?’). De vragen 1 tot en met 8 werden beoordeeld met een vijf-punts Likert schaal (0= nooit, 5= dagelijks of bijna dagelijks) en de vragen 9 en 10 worden beoordeeld met een drie-punts schaal. De minimale score die behaald kan worden op de AUDIT is 0 en de maximale score is 40. Wanneer iemand tussen de 8 en 15 scoort op de AUDIT, wordt er aangeraden advies te geven om het zware drinken te reduceren. Scores tussen de 16 en 19 indiceren dat de persoon counseling nodig heeft en mogelijk problemen met alcohol
11
ervaart. Een score van 20 of hoger suggereert de noodzaak om te diagnosticeren op alcoholafhankelijkheid. De originele AUDIT bevat hoge psychometrische kwaliteiten zoals een hoge validiteit en een hoge betrouwbaarheid. Daarbij is de AUDIT een zeer geschikt meetinstrument om de mate van gebruik van alcohol te meten, omdat de focus voornamelijk ligt op zware consumptie en de frequentie van intoxicatie (Bohn, Babor & Kranzler, 1995). Om de betrouwbaarheid van deze test te toetsen is de Cronbach’s alpha berekend, α = .72. Deze vragenlijst bevat over een redelijk goede betrouwbaarheid. Met behulp van de Nederlandse vertaling (Franken, Rosso & van Honk, 2003) van de vragenlijst ‘Desire for Alcohol Questionnaire (DAQ)’ (Clark et al., 1996) is de zucht voor alcohol op het moment gemeten. De DAQ is afgeleid van de ‘Alcohol Craving Questionnaire (ACQ)’ (Tiffany, 1997). De vragenlijst bestaat uit 14 stellingen (bijv. ‘Ik zou nu het drinken van alcohol overwegen’) en wordt beoordeeld op een zeven-punts schaal (1= helemaal mee eens, 7= helemaal mee eens). Uit validiteit onderzoek is gebleken dat de originele DAQ meer psychometrische voordelen heeft dan de ACQ (Love, James & Willner, 1998). Ook is uit dit onderzoek gebleken dat de DAQ een hoge validiteit en betrouwbaarheid bevat. Daarbij verstrekt deze vragenlijst in vergelijking tot andere meetinstrumenten zowel gescheiden schalen voor zucht (sterke verlangens en intenties), verwachte effecten (negatieve en positieve bekrachtiging) als de controle die men heeft over het drinken. Deze test bevat een redelijke goede betrouwbaarheid, Cronbach’s α = .76. De Nederlandse vertaling (Wiers & Empelen, 2002) van de vragenlijst ‘Drinking Motives Questionnaire-Revised (DMQ-R)’ (Blackwell & Conrod, 2003) werd gebruikt om de redenen die mensen geven om alcohol te drinken te meten. De vragenlijst bestaat uit 20 redenen (bijv. ‘Alcohol drink ik om van een feest te genieten’) en wordt beoordeeld op een vijf-punts Likert schaal (0= (bijna) nooit, 4= heel vaak). De psychometrische kwaliteiten van de originele DMQ-R zijn hoog, zowel de validiteit en betrouwbaarheid als de test-hertest-betrouwbaarheid (Grant, Stewart, O’Connor, Blackwell & Conrod, 2007). Deze vragenlijst bevat over een hoge betrouwbaarheid, Cronbach’s α is .91. Met behulp van de VAS stemmingsvragenlijst (Torrance, Feeny & Furlong, 2001) is er gevraagd aan de proefpersoon om aan te geven op een negenpuntsschaal (1= somber, 9= vrolijk; 1=ontspannen, 9= opgewonden) hoe hij zich voelt op het moment. 12
De ‘Imagery Script’ van Sinha (Sinha, Catapano & O’ Malley, 1999) is gebruikt om de negatieve of neutrale situatie in te leiden. De proefpersoon werd gevraagd om een neutrale of negatieve situatie gedetailleerd te beschrijven die niet gerelateerd is aan alcohol. De proefpersoon werd tevens gevraagd om zich zo goed mogelijk in te leven in de situatie. De ‘Meten van Addicties voor Triage en Evaluatie (MATE-nl 2.1)’ (Schippers & Broekman, 2011) werd afgenomen bij de proefpersoon waarmee het gebruik van alcohol (afgelopen 30 dagen), jaren van problematisch alcohol gebruik en andere drugs werd nagegaan. De deelinstrumenten van de MATE-nl 2.1 zijn psychometrische solide en zowel de betrouwbaarheid als de validiteit is hoog. De ‘Approach Avoidance Task (AAT)’ (Wiers., 2009) werd toegepast om de toenaderingsbias voor alcohol te meten. Aan de hand van de AAT werd de onbewuste neiging ofwel het toenaderen (approach) ofwel het vermijden (avoidance) van alcoholgerelateerde stimuli gemeten. Ten grondslag aan deze taak ligt de veronderstelling dat alcoholverslaafden een onbewuste neiging hebben tot het benaderen van alcoholgerelateerde afbeeldingen (Ostafin & Brooks, 2010). Hierdoor zullen zij langzamer reageren dan niet-verslaafden of sociale drinkers wanneer zij alcoholgerelateerde afbeeldingen van zich af moeten duwen en andersom ook sneller reageren wanneer ze de afbeeldingen naar zich toe trekken. Bij frisdrankafbeeldingen zullen alcoholverslaafden niet zozeer langzamer reageren dan niet-verslaafden of sociale drinkers. Deze veronderstelling is gebaseerd op het idee dat er geen sprake is van een verslaving van frisdrank. Door de reactietijd van verwijdering af te trekken van de reactietijd van toenadering wordt de toenaderingsbias berekend (Wiers et al., 2009). Het doel van deze taak is dan ook om de sterkte van de toenaderingsbias vast te stellen (Palfai & Ostafin, 2003). Tijdens de AAT taak werden de proefpersonen blootgesteld aan afbeeldingen, zowel alcohol als niet-alcohol gerelateerde, die naar links of rechts (3 graden) geroteerd zijn. De proefpersonen kregen de instructie om de joystick naar voren te bewegen (push) of de joystick naar zich toe te trekken (pull) wanneer de afbeeldingen naar links of rechts geroteerd waren. Afhankelijk van de randomisatie van de test reageerden de proefpersonen met toenadering of verwijdering op de geroteerde afbeeldingen. Bij de afbeeldingen was er sprake van een zoomeffect, waardoor de afbeeldingen verkleinden bij het duwen van de joystick en groter werden bij het 13
trekken van de joystick. Hiermee werd een gevoel van toenadering of vermijding van de stimuli gesimuleerd. De afbeeldingen werden allen tweemaal getoond, een keer naar rechts en een keer naar links geroteerd. De proefpersonen kregen eerst een oefenblok van 20 trials. Vervolgens startte de test waar 2x12 trials van alcoholafbeeldingen, 2x12 trials frisdrankafbeeldingen of 2x12 trials negatieve afbeeldingen random werden gepresenteerd. Uiteindelijk werden de 72 trials gebruikt voor de analyse. Alcoholgerelateerde afbeeldingen waren close-ups van een fles of een glas alcohol. De frisdrankafbeeldingen waren close-ups vergelijkbaar met de alcoholafbeeldingen maar dan van een fles of een glas frisdrank. De frisdrankafbeeldingen dienden als controle afbeeldingen. Negatieve afbeeldingen in de AAT zijn in deze studie gebruikt om de stemmingsinductie op een indirecte manier in stand te houden. Een voorbeeld van een negatieve afbeelding is een man die in een ziekenhuisbed ligt en zeer somber oogt. Een andere negatieve afbeelding die zal worden gebruikt is een afbeelding van een kind die er ziek uit ziet en aan het huilen is. Wanneer de proefpersoon niet de gevraagde reactie gaf op de afbeelding, werd dat aangegeven door een rood kruis. 2.4 Procedure Participanten die mee wilden doen aan het onderzoek werden ten eerste gescreend op de in- en exclusiecriteria en ondertekenden de informed consent. Na de instructie van de onderzoeksleider vulde de proefpersoon de vragenlijsten AUDIT, DAQ en DMQ-R in. Vervolgens werd de VAS vragenlijst ingevuld. De participant werd daarna gevraagd om een neutrale of negatieve situatie gedetailleerd te beschrijven (‘Imagery Script’ (Sinha, Catapano & O’ Malley, 1999)) afhankelijk van de conditie (conditie1= neutraal, conditie2= negatief). Wanneer de situatie duidelijk geschetst was door de participant, werd de VAS nogmaals afgenomen. De onderzoeksleider gaf vervolgens de instructie voor de AAT en daaropvolgend startte de computertaak, die gevolgd werd door de VAS. Tenslotte werd de DAQ nogmaals afgenomen. De sessie werd afgesloten met een positieve stemmingsinductie, namelijk een grappig filmpje. Als beloning voor de deelname aan het onderzoek kreeg de proefpersoon een boekenbon. Een schematische weergave van de procedure is weergegeven in Appendix A.
14
2.5 Data voorbereiding en data analyse Om te corrigeren voor uitschieters werden reactietijden onder 200 ms en reactietijden boven 2000 ms verwijderd voor de analyse. Reactietijden groter dan 3 standaardafwijkingen boven en onder het gemiddelde werden ook verwijderd voor elke proefpersoon. Foute antwoorden op de AAT werden tevens verwijderd. Om de bias score te berekenen werd de mediaan van vermijding (push) reactietijden afgetrokken van de mediaan van toenadering (pull) reactietijden voor elke categorie afzonderlijk. Dit resulteerde in een bias score voor frisdrankafbeeldingen en alcoholafbeeldingen voor elke proefpersoon. Er is gebruik gemaakt van de mediaan van de reactietijden, omdat er uit eerder onderzoek is gebleken dat deze minder sensitief zijn voor uitschieters dan gemiddelden (Cousijn, Goudriaan & Wiers, 2011). Wanneer de bias score positief is, is er sprake van een toenaderingsbias. Er is sprake van een vermijdingsbias, wanneer de bias score negatief is. Om de interne consistentie van de scores op de AAT na te gaan is een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd voor alcohol bias scores. De interne consistentie was goed, Cronbach’s α = .89. Om de condities met elkaar te vergelijken werden de AAT bias scores geanalyseerd aan de hand van een ongepaarde t-toets. Een eenzijdige t-toets werd gebruikt om te toetsten of de bias scores significant verschilden van nul voor beide condities. Een ongepaarde t-toets is gebruikt om het verschil tussen VAS1, VAS2 en VAS3 te toetsen tussen de condities. Een gepaarde t-toets is toegepast om het verschil tussen VAS1, VAS2 en VAS3 binnen de condities te analyseren. Om de gemiddelden van toenaderingsbias tussen proefpersonen met sterke coping motieven en minder sterke coping motieven te toetsten is een ongepaarde t-toets uitgevoerd. Proefpersonen met sterke coping motieven en proefpersonen met minder sterke coping motieven werden van elkaar onderscheiden door de mediaan van de vragen voor coping motieven op DMQ-R te gebruiken. Proefpersonen die een hogere score hadden dan de mediaan werden erkend als proefpersonen met sterke coping motieven en proefpersonen die lager scoorden dan de mediaan als proefpersonen met minder sterke coping motieven. Vervolgens is aan de hand van de Pearson’s correlatietoets de correlaties tussen de schalen Quantiteit, Problemen, Totaalscore van de AUDIT en toenaderingsbias voor alcoholafbeeldingen nagegaan. Tevens is er gekeken naar correlaties tussen normaal alcoholgebruik, hoger alcoholgebruik, jaren van alcoholgebruik en toenaderingsbias. Een gepaarde t-toets is uitgevoerd om een
15
verandering in zucht naar alcohol door de blootstelling aan alcoholafbeeldingen te analyseren. De scores op de DAQ1 en de DAQ2 werden door middel van deze toets met elkaar vergeleken.
3. Resultaten 3.1 Steekproefkarakteristieken De onderzoeksgroep bestond uit 31 participanten. De data analyse is gebaseerd op 29 participanten, omdat de data van twee participanten niet volledig was. Hieronder waren er 6 vrouwelijke en 23 mannelijke deelnemers. De minimale leeftijd in de steekproef was 25 jaar. De maximale leeftijd was 63 jaar. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 47 jaar (SD= 12.53).
De groepen verschilden niet in leeftijd (t(27)= -.073, p = .943), geslacht (χ²=.404, p = .525), opleiding (t(24)= -.759, p= .455), roken (χ²=.778, p = .378) (t(26) = .862, p = .397), aantal dagen gewoon drinken per maand (t(27)= 1.129, p = .269), aantal dagen meer drinken per maand (t(27)= -1,319, p = .198), aantal eenheden per dag gewoon drinken (t(27) = .995, p = .329), aantal eenheden per dag meer drinken (t(27) = .199, p = .844) en het aantal jaar regelmatig drinken (t(23) = 1.197, p = .244). De gemiddelde scores en standaarddeviaties van de proefpersoonkarakteristieken zijn weergegeven in tabel 1. Tabel 1. Gemiddelde scores en standaarddeviatie op proefpersoonkarakteristieken
n (% man) Leeftijd Opleiding* Roken** Aantal dagen drinken per maand Aantal dagen gewoon drinken/maand Aantal dagen meer drinken/maand Aantal eenheden per dag, gewoon Aantal eenheden per dag, meer
Totaal
Neutrale
Negatieve
M (SD)
M (SD)
M(SD)
29 (79.31) 47.34 (12.53) 3.58 (1.50) 1.11 (0.31) 20.20 (10.04) 16.62 (9.28) 3.59 (3.62) 16.45 (10.57) 18.28 (17.36)
13 (84.62) 47.2 (12.9) 3.33 (1.67) 1.67 (0.39) 21.38 (9.22) 18.77 (9.40) 2.62 (2.63) 18.61 (7.23) 19.00 (17.33)
16 (75.00) 47.5 (12.7) 3.79 (1.37) 1.06 (0.25) 19.25 (10.86) 14.88 (9.09) 4.38 (4.18) 14.67 (12.63) 17.69 (17.94)
16
Aantal jaren regelmatig
20.72 (12.32) 24.30 (10.52) 18.33 (13.19)
Note. N=29, M= gemiddelde, SD= Standaard deviatie, *Opleiding; 0 = Geen, 1 = VMBO, 2=HAVO, 3= MBO, 4= HBO, 5=WO,** Roken; 1= Wel roken, 2= Niet roken.
3.2 AAT-scores Om te corrigeren voor uitschieters zijn scores op de AAT die lager waren dan 200 ms verwijderd (0.05%) en scores die hoger dan 2000 ms waren verwijderd (3.8%). Foute antwoorden op de scores zijn ook verwijderd (5.8%). Geen van de scores binnen de proefpersonen was lager dan het gemiddelde min drie keer de standaardafwijking. Scores hoger dan het gemiddelde plus drie keer de standaardafwijking binnen proefpersonen zijn uit de analyse verwijderd (2.3%). De overgebleven scores zijn gebruikt in de analyse. 3.3 Toenaderingsbias voor Alcohol en Frisdrank Een eenzijdige t-toets is toegepast om te kijken of de toenaderingsbias voor alcohol en frisdrank verschilde voor zowel de neutrale als de negatieve conditie ten opzichte van de waarde 0.
De toenaderingsbias voor alcohol (M=17.23, SE= 26.99) in de neutrale conditie verschilde niet significant van 0, t(12)= .638, p = .535. De toenaderingsbias voor frisdrank (M= 13.69, SE= 16.76) verschilde in de neutrale conditie ook niet significant van 0, t(12)= .817, p = .430.
De toenaderingsbias voor alcohol (M= 7.25, SE= 29.81) in de negatieve conditie verschilde niet significant van 0, t(15)= .243, p = .811. De toenaderingsbias voor frisdrank (M= -28.66, SE= 93.94) in de negatieve conditie verschilde ook niet significant van 0, t(15)= -.305, p = .765.
De bias scores voor alcohol en frisdrank verschilden niet van 0 voor zowel de negatieve als de neutrale conditie. In figuur 1 zijn de gemiddelde scores van de neutrale en negatieve conditie voor de frisdrank en alcohol weergegeven. Figuur 1. Gemiddelden bias scores voor frisdrank en alcohol
17
Toenadering-Verwijdering scores
Negatieve Neutrale
Alcohol Afbeeldingen
Frisdrank Afbeeldingen
Note. Gemiddelde AAT bias scores voor alcohol- en frisdrankafbeeldingen bij proefpersonen in de negatieve en neutrale conditie. Een positieve score indiceert snellere reactietijden van toenadering vergeleken met reactietijden van verwijdering.
Tevens is een gepaarde t-toets uitgevoerd om een verschil tussen toenadering van alcohol en toenadering van frisdrank binnen de condities na te gaan. Proefpersonen in de negatieve conditie trokken frisdrankafbeeldingen (M=813.59, SE= 62.11) sneller naar zich toe dan alcoholafbeeldingen (M=858.12, SE= 69.69). Het verschil was niet significant, t(15)= -1.833, p = .087. Proefpersonen in de neutrale conditie trokken alcoholafbeeldingen (M= 804.69, SE= 144.76) sneller naar zich toe dan frisdrankafbeeldingen (M= 809.58, SE= 125.69). Er was geen significant verschil, t(12)= 0.292, p = .775. Ook is een gepaarde t-toets uitgevoerd om een verschil tussen vermijding van alcohol en vermijding van frisdrank binnen condities na te gaan. Proefpersonen in de negatieve conditie duwden alcoholafbeeldingen (M= 959.78, SE= 131.10) sneller van zich af dan frisdrankafbeeldingen (M= 1028.56, SE= 215.95). Er was geen significant effect, t(15)= 0.780, p = .445. Binnen de neutrale conditie werd er geen significant effect gevonden tussen de vermijding van alcoholafbeeldingen en de vermijding van frisdrankafbeeldingen, t(12)= -0.140, p = .891. Proefpersonen in de neutrale conditie duwden alcoholafbeeldingen (M= 820.84, SE= 38.69) sneller van zich af dan frisdrankafbeeldingen (M= 823.84, SE= 47.92). 3.4 Manipulatie Stemming en Arousal Een ongepaarde t-toets is uitgevoerd om na te gaan of er een verschil is tussen de conditie op de VAS1, VAS2 en VAS3. Om na te gaan of de 18
stemmingsinductie is gelukt, werd er ten eerste gekeken naar een verschil in scores op stemming en arousal tussen de condities op de VAS2.
Proefpersonen in de negatieve conditie gaven een meer negatieve stemming aan op VAS2 (M= 2.81, SE= .67) dan proefpersonen in de neutrale conditie (M=6.75, SE= .35). Het verschil in stemming was significant t(22)= 5.231, p < .001, r = .55. Proefpersonen in de negatieve conditie gaven ook meer arousal aan op VAS2 (M=5.94, SE= .73) dan proefpersonen in de neutrale conditie (M= 2.58, SE= .34). Het verschil in arousal was significant t(21)= -4.186, p < .001, r = .45. De resultaten toonden aan dat de stemmingsinductie door middel van het ‘Imagery Script’ gelukt is.
Tevens is aan de hand van een ongepaarde t-toets gekeken naar een verschil is stemming en arousal tussen de condities op de VAS1 en VAS3.
Proefpersonen in de neutrale conditie gaven een meer negatieve stemming aan op VAS1 (M=4.58, SE= .53) dan proefpersonen in de negatieve conditie (M=5.13, SE=.51). Het verschil in stemming op VAS1 was niet significant t(26)= -.728, p = .473. Proefpersonen in de neutrale conditie gaven ook meer arousal aan (M=4.67, SE= .60) dan proefpersonen in de negatieve conditie (M= 3.44, SE= .39). Het verschil was niet significant t(26)= 1.806, p = .083.
Proefpersonen in de negatieve conditie gaven een meer negatieve stemming aan op VAS3 (M= 5.69, SE= .46) dan proefpersonen in de neutrale conditie (M= 3.44, SE= .40). Het verschil in stemming was niet significant t(26)= .081, p = .936. Proefpersonen gaven in de negatieve conditie meer arousal aan op VAS3(M= 3.44, SE= .40) dan proefpersonen in de neutrale conditie (M= 4.00, SE= .52). Het verschil in arousal was niet significant t(26)= .873, p = .390. 3.5 Verschil in stemming en arousal binnen condities Een gepaarde t-toets is uitgevoerd om na te gaan of er een verschil is tussen VAS1, VAS2 en VAS3 scores binnen de condities. Uit deze toets blijkt dat de stemmingsinductie binnen de negatieve conditie gelukt is, t(15)= -3.873, p < .01, r = .43. De stemmingsinductie binnen de neutrale conditie is ook gelukt, t(11)= 3.118, p
19
< .05, r = .47. In tabel 2 zijn de gemiddelde scores en standaardfout op stemming en arousal binnen de condities weergegeven.
Tabel 2. Gemiddelde scores en standaardfout op stemming en arousal binnen condities
Stemming Arousal
Negatieve Conditie (n=16)
Neutrale Conditie (n=13)
VAS1
VAS1
VAS2
VAS3
VAS2
VAS3
5.13(.51) 2.81(.67)* 5.69(.46) 4.58(.53) 6.75(.35)* 5.75(.64) 3.44(.39) 5.94(.73)* 3.44(.39) 4.67(.60) 2.58(.34)* 4.00(.54)
* p < .05. 3.6 Toenaderingsbias bij alcohol Wordt de toenaderingsbias bij participanten met een negatief affect sterker dan bij participanten met een neutraal affect?
Een ongepaarde t-toets is uitgevoerd om na te gaan of er een verschil in toenaderingsbias bij alcoholafbeeldingen was tussen de condities. De t-toets toonde geen significant effect t(27)= 0.243, p = .810. De proefpersonen in de neutrale conditie vertoonden een hogere mate van toenaderingsbias (M= 17.23, SE= 26.99) dan proefpersonen in de negatieve conditie (M= 7.25, SE = 29.81). Ook is er aan de hand van een ongepaarde t-toets nagegaan of er een verschil was in toenaderingsbias bij frisdrankafbeeldingen. De proefpersonen in de neutrale conditie vertoonden meer toenaderingsbias (M= 13.69, SE= 16.76) dan proefpersonen in de neutrale conditie (M= -28.66, SE= 93.94). Het verschil was niet significant t(27)= 0.401, p = .692.
20
3.7 Sterke en minder sterke coping motieven Versterkt negatief affect de toenaderingsbias bij mensen met sterke coping motieven in vergelijking tot mensen met minder sterke coping motieven?
Om na te gaan of negatief affect toenaderingsbias versterkt bij mensen met sterke coping motieven in vergelijking tot mensen met minder sterke coping motieven werd een ongepaarde t-toets uitgevoerd.
Proefpersonen in de negatieve conditie met minder sterke coping motieven vertoonden meer toenaderingsbias (M=15.44, SE= 58.46) dan proefpersonen in de negatieve conditie met sterkere coping motieven (M= -.94, SE= 19.29). Het verschil was niet significant t(14)= .266, p = .794.
Ook is er aan de hand van een ongepaarde t-toets gekeken naar een mogelijk verschil in toenaderingsbias bij proefpersonen met sterke en minder sterke coping motieven in de neutrale conditie.
De t-toets toonde geen significant verschil t(11)= .084, p =.934. Proefpersonen in de neutrale conditie met minder sterke coping motieven toonden meer toenaderingsbias aan (M= 19.43, SE= 37.14) dan proefpersonen met sterke coping motieven (M= 14.67, SE= 43.08). 3.8 Correlaties AUDIT en toenaderingsbias Zijn er positieve correlaties tussen alcoholgebruik, gerelateerde problemen, normaal alcoholgebruik, hoger alcoholgebruik, jaren van alcoholgebruik en toenaderingsbias?
De Pearson’s correlatietoets is uitgevoerd om de correlaties tussen de schalen Quantiteit, Problemen en Totaalscore van de AUDIT en toenaderingsbias voor alcoholafbeeldingen te bekijken. Tevens is er gekeken naar correlaties tussen normaal alcoholgebruik, hoger alcoholgebruik, jaren van alcoholgebruik en toenaderingsbias. Uit de toets bleek geen dat geen van de variabelen significant correleerden met de toenaderingsbias voor alcoholafbeeldingen. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3.
21
Tabel 3. Correlatie coëfficiënten Quantiteit, Problemen, Totaalscore, Normaal alcoholgebruik, Hoger alcoholgebruik, Aantal jaren regelmatig alcoholgebruik en Toenaderingsbias
1
2
3
4
5
6
7
1. Quantiteit
1
-
-
-
-
-
-
2. Problemen
.25
1
-
-
-
-
-
3. Totaalscore
.65** .78** 1
-
-
-
-
4. Normaal alcoholgebruik
.20
.42*
.42*
1
-
-
-
5. Hoger alcoholgebruik
.64** -.18
.41*
.32
1
-
-
6. Aantal jaren
.20
-.266 -.20
-.09
.13
1
-
7. Toenaderingsbias
-.06
-.13
-.14
-.18
-.00
1
-.26
* p < 0.05, ** p < 0.01.
3.9 Zucht en alcoholgerelateerde afbeeldingen Wordt de zucht naar alcohol vergroot door blootstelling aan alcoholgerelateerde afbeeldingen?
Een gepaarde t-toets is uitgevoerd om na te gaan of de zucht naar alcohol vergroot werd door blootstelling aan alcoholafbeeldingen. Binnen de proefpersonen werd er gekeken naar een verschil tussen de scores op de DAQ1 en DAQ2. De ttoets toonde aan er een significant verschil was tussen de zucht naar alcohol voor de blootstelling aan de alcoholafbeeldingen en na de blootstelling, t(28)= -3.247, p < .01, r = .27. Proefpersonen scoorden lager op de DAQ2 (M= 23.45, SE= 1.61) dan op de
22
DAQ1 (M= 27.55, SE= 1.59). De participanten hadden een minder grote zucht naar alcohol na de blootstelling aan de alcoholafbeeldingen dan voor de blootstelling.
4. Discussie Het doel van deze studie was het onderzoeken van de mogelijke invloed van context op cognitieve bias bij alcoholverslaving. In het specifiek is er onderzoek gedaan naar de eventuele rol van negatief affect op de toenaderingsbias bij mensen met een alcoholverslaving. Alhoewel er in eerder onderzoek gekeken is naar toenaderingsbias bij mensen die alcohol drinken is dit de eerste studie die de invloed van negatief affect op toenaderingsbias bij alcoholverslaving is nagegaan aan de hand van de ‘AAT’. 4.1 Conclusies Aan de hand van de resultaten die zijn voortgevloeid uit deze studie kan niet geconcludeerd worden dat negatief affect de mate van toenaderingsbias versterkte bij alcoholverslaafden in vergelijking tot neutraal affect. Tegen de verwachtingen in vertoonden proefpersonen in de neutrale conditie een hogere mate van toenaderingsbias dan proefpersonen in de negatieve conditie. Het verschil was echter niet significant. Tevens kan de hypothese dat alcoholverslaafden met sterke coping motieven hogere mate van toenaderingsbias vertonen dan alcoholverslaafden met minder sterke coping motieven niet worden geverifieerd. Alhoewel proefpersonen met minder sterke coping motieven een hogere mate van toenaderingsbias vertoonden dan proefpersonen met sterke coping motieven, was dit verschil niet significant. Mogelijke correlaties tussen alcoholgebruik, gerelateerde problemen, normaal alcoholgebruik, hoger alcoholgebruik, jaren van alcoholgebruik en toenaderingsbias is in deze studie niet gevonden. Tegen de verwachting in is gebleken dat de zucht naar alcohol significant gedaald was na de blootstelling aan alcoholafbeeldingen in vergelijking tot voor de blootstelling. 4.2 Mogelijke verklaringen De gevonden resultaten ondersteunen het idee dat er sprake is van een grotere toenaderingsbias door negatief affect bij alcoholverslaving niet. Opvallend is dat proefpersonen met een neutraal affect een hogere mate van toenaderingsbias vertoonden. Een mogelijke verklaring voor dit gegeven is dat hoewel de manipulatie voor stemming was bewerkstelligd, de manipulatie niet sterk genoeg was om een
23
effect te bereiken. De gevonden resultaten kunnen ook mogelijk verklaard worden door middel van het idee dat conflicten tussen impulsieve neigingen en lange termijn doelen kunnen leiden tot een automatische actietendens van vermijding (Spruyt et al., 2013). Alhoewel meerdere studies (Field et al., 2008; Palfai & Ostafin, 2006) een toenaderingsbias bij zware drinkers toonden, is er ook het gegeven dat alcoholverslaafden in een verslavingskliniek eerder alcoholgerelateerde stimuli vermijden dan benaderen (Spruyt et al., 2013). Uit een aantal studies omtrent aandachtsbias is evenzeer naar voren gekomen dat alcoholpatiënten een vermijdende aandachtsbias naar alcoholgerelateerde afbeeldingen kunnen ontwikkelen (Noel et al., 2006). De uitkomsten omtrent de coping motieven met de geformuleerde divergeren evenzeer met de geformuleerde verwachtingen. Het is interessant dat de mensen met minder sterke coping motieven een hogere mate van toenaderingsbias vertoonden in verhouding tot mensen met sterke coping motieven. De belangwekkendheid ervan ligt erin dat uit onderzoek (Cooper, 1994) is gebleken dat mensen die vanwege coping motieven verslaafd zijn, alcohol nuttigen met het idee negatieve staten te reduceren. De verwachting was dan ook dat mensen met sterke coping motieven een hogere mate van toenaderingsbias zouden vertonen dan mensen met minder sterke coping motieven. Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is dat er maar een relatief klein verschil is tussen mensen met sterke coping motieven en mensen met minder sterke coping motieven. In tegenstelling tot deze studie werd er in het onderzoek van Ostafin en Brooks (2010) een onderscheid gemaakt tussen mensen die drinken vanwege sterke coping motieven en mensen die drinken vanwege enhancement motieven. In deze studie was het echter niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen deze twee motieven, aangezien weinig mensen die verslaafd zijn aan alcohol aangeven te drinken met het idee positieve affectieve staten toe te laten nemen. Mogelijke correlaties tussen alcoholgebruik, gerelateerde problemen, normaal alcoholgebruik, hoger alcoholgebruik, jaren van alcoholgebruik en toenaderingsbias zijn in deze studie niet gevonden. Dit kan mogelijkerwijs geëxpliceerd worden doordat de proefpersonen op de vragenlijst aangaven hoe hun alcoholgebruik was en de doorleefde problemen van het afgelopen jaar hebben aangegeven. Aangezien de theorieën omtrent onbewuste processen bij alcoholverslaving nog relatief recent zijn, is het wellicht denkbaar dat de verstoring in onbewuste processen meer een rol 24
speelt in het ontstaan van een verslaving dan in de instandhouding van de verslaving. De participanten gaven een relatief lange geschiedenis van alcoholmisbruik aan, waardoor er overwegend gekeken is naar toenaderingsbias in een gevorderd stadium van alcoholmisbruik. Ook kan het zo zijn dat alcoholgebruik niet correleert met de mate van toenaderingsbias. Als dit uit verder onderzoek zo zou blijken te zijn, kan er gespeculeerd worden naar de redenen hierachter. Het zou bijvoorbeeld mogelijk zijn dat er sprake is van verschillende aan elkaar parallel lopende onbewuste processen bij alcoholverslaving, die gezamenlijk invloed hebben op de toenaderingsbias en daarmee elkaar opheffen. Het ondervonden resultaat omtrent de invloed van de blootstelling aan alcoholgerelateerde afbeeldingen op de zucht naar alcohol was opmerkelijk. Doordat proefpersonen werden blootgesteld aan verscheidene afbeeldingen van alcohol werd een grotere mate van zucht naar alcohol verwacht. Het tegendeel kwam echter naar voren. Proefpersonen gaven een lagere mate van zucht naar alcohol aan na de blootstelling aan alcoholgerelateerde afbeeldingen dan voor de blootstelling. Een mogelijke interpretatie van de gevonden resultaten is dat de meest proefpersonen geheel vrijwillig participeren in het behandelprogramma van de verslavingskliniek. Wanneer zij dan worden geconfronteerd met alcoholafbeeldingen, zou het zo kunnen zijn dat hun verlangen naar alcohol vermindert door de intrinsieke motivatie om van hun verslaving af te komen. De zucht naar alcohol kan weerspiegeld worden in een conflict tussen de motivatie om te drinken en het bewustzijn van de schade die alcohol met zich mee kan brengen (Addolorato, Leggio, Abenavoli & Gasbarrini, 2005). Het verlangen om te drinken is een emotionele staat waarin een individu gemotiveerd is om alcohol te nuttigen. In eerder onderzoek (Meyer, 2000) bleek dat wanneer er in een situatie niet de mogelijkheid is om alcohol te drinken, de zucht naar alcohol ook minder is dan in een situatie waarbij het wel mogelijk is. Dit zou de gevonden resultaten kunnen verklaren. 4.3 Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek Ten eerste kan de manipulatie voor stemming worden beschouwd als een mogelijke beperking van deze studie. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om nogmaals de invloed van negatief affect op toenaderingsbias in vergelijking tot neutraal affect na te gaan, maar dan met een sterkere manipulatie voor stemming. Dit kan bewerkstelligd worden door in vervolgonderzoek bijvoorbeeld
25
meer gericht te zijn op persoonlijke ervaringen. Proefpersonen zouden naast het beschrijven van ervaringen, deze ook gedetailleerd kunnen opschrijven, voor een nog verdere confrontatie en aanwakkering van gevoelens. Verder is de grootte van de steekproef wellicht ten nadele geweest voor dit onderzoek. De steekproef was relatief klein, waardoor het mogelijk is dat er meer kans was op verschillen tussen groepen, maar minder kans om een effect waar te nemen met een toets. Daarbij benadeelt een kleine steekproef de externe validiteit, waardoor de resultaten niet generaliseerbaar zijn naar andere groepen alcoholverslaafden. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om nogmaals na te gaan wat de mogelijke rol van negatief affect op toenaderingsbias bij alcohol is bij een grotere steekproef. Een derde potentiële hiaat van deze studie is de mogelijkheid dat proefpersonen prestatiedruk hebben ervaren tijdens de deelname. Aangezien een fout antwoord werd weergegeven door een rood kruis in het bijzijn van de onderzoeksleidster, kan dit druk hebben gelegd op de proefpersonen om goed te presteren. Een gevolg van zulk sociaal wenselijk gedrag kan zijn dat proefpersonen sneller reageerden, waardoor er meer fouten werden gemaakt dan nodig was. Tevens kan het zo zijn dat de concentratie van de proefpersonen hierdoor verminderde, waardoor reacties van toenadering of vermijding niet duidelijk naar voren konden komen. 4.4 Relevantie Alhoewel de resultaten niet corresponderen met de verwachtingen die gesteld waren blijven de resultaten relevant. Aangezien de rol van context op automatische processen bij alcoholverslaving of zware drinkers nog relatief weinig is onderzocht, blijft het van belang de mogelijke (cor)relaties in dit veld te onderzoeken. Wellicht juist omdat de resultaten indruisen tegen de verwachtingen in zijn zij van belang. Als er uit vervolgonderzoeken vergelijkbare resultaten zouden voortvloeien, zouden deze resultaten aansporen tot het formuleren van nieuwe theorieën om de vindingen mee te verklaren. De resultaten uit deze studie dragen bij aan een breder beeld over de mogelijke invloed van context, in het specifiek negatief affect, op toenaderingsbias. Wanneer er meer duidelijk wordt geschept rondom cognitieve verstoringen bij alcoholverslaving en invloed van context, kan dit een positieve bijdrage leveren aan
26
het zelfinzicht van verslaafden en de kennis van behandelaars. Tenslotte kan deze wetenschap inzichten verschaffen waardoor behandelingen effectiever en inzichtelijker kunnen worden. In de huidige behandelingen kan er bijvoorbeeld meer aandacht worden besteed aan de onbewuste processen achterliggend aan het verslavingsgedrag. De kennis over de rol van toenaderingsbias bij alcoholverslaving kan bijvoorbeeld bijdragen aan het idee dat een individu niet alleen door externe omstandigheden wordt geprikkeld, maar juist ook door interne omstandigheden (Ostafin & Brooks, 2010). Een manier om bewust te worden van de interne ervaringen is door middel van mindfulness, een techniek waarbij het registeren en accepteren van gedachtes en emoties wordt geleerd. Uit onderzoek is gebleken dat mindfulness de potentie heeft om de relatie tussen automatische processen en problematisch drinkgedrag te ontkoppelen (Ostafin & Marlatt, 2008).
5. Literatuurlijst Addolorato, G., Leggio, L., Abenavoli, L., & Gasbarrini, G. Neurobiochemical and
27
clinical aspects of craving in alcohol addiction: A review. Addictive Behaviors, 6, 1209-1224. American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed., rev.). Washington, DC: Author.
Baker, T.B., Piper, M.E., McCarthy, D.E., Majeskie, M.R., & Fiore, M.C. (2004). Addiction motivation reformulated: An affective processing model of negative reinforcement. Psychological Review, 111, 33-51.
Barkby, H., Dickson, J.M., Roper, L., Field, M. (2012). To approach or avoid alcohol? Automatic and self-reported motivational tendencies in alcohol dependence. Alcoholism: Clinical Experimental Research, 36, 361–368.
Bechara, A. (2005). Decision making, impulse control and loss of willpower to resist drugs: A neurocognitive perspective. Nature Neuroscience, 8, 1458-1463.
Blackwell, E. & Conrod, P.J. (2003). A five-dimensional measure of drinking motives. Unpublished Manuscript, Department of Psychology, University of British Columbia.
Bohn, M.J., Babor, T.F., & Kranzler, H.R. (1995). Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): Validation of a screening instrument for use in medical settings. Journal of Studies on Alcohol, 56, 423-432
Clark, D., James, N., Petry, N., Exners, A., Williams, A. & Norman, P. (1996). The development and validation of a questionnaire on cravings and urges for alcohol (submitted).
Cooper, M.L. (1994). Motivations for alcohol use among adolescents: Development and validation of a four-factor model. Psychological Assessment, 6, 117-128.
Cooper, M.L., Frone, M.R., Russell, M. & Mudar, P. (1995). Drinking to regulate
28
positive and negative emotions: A motivational model of alcohol use. Journal of Personality and Social Psychology, 69, 990–1005.
Cousijn, J., Goudriaan, A. E. & Wiers, R.W. (2011). Reaching out towards cannabis: approach-bias in heavy cannabis users predicts changes in cannabis use. Addiction, 106, 1667-1674.
Fadardi, J.S. & Cox, W.M. (2006). Alcohol attentional bias: Drinking salience or cognitive impairment. Psychopharmacology, 185, 169-178.
Field, M., Kiernan, A., Eastwood, B. & Child, R. (2008). Rapid approach responses to alcohol cues in heavy drinkers. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 39, 209-218.
Field, M., Mogg, K. & Bradley, B.P. (2005). Craving and cognitive biases for alcohol cues in social drinkers. Alcohol and Alcholism, 40, 504-510.
Franken, I.H.A., Rosso, M. & Van Honk, E.J. (2003). Selective memory for alcohol cues in alcoholics and its relation to craving. Cognitive Therapy and Research, 27, 481-488.
Grant, V.V., Stewart, S.H., O’Connor, R.M., Blackwell, E. & Conrod, P.J. (2007). Psychometric evaluation of the five-factor Modified Drinking Motives Questionnaire Revised in undergraduates. Addiction Behavior, 32, 2611-2632.
Houben, K., Schoenmakers, T., Thush, C. & Wiers, R.W. (2008). Impliciete cognitie en verslaving. Gedragstherapie, 41, 169-182.
Hufford, M.R. (2001). An examination of mood effects on positive alcohol expectancies among undergraduate drinkers. Cognition and Emotion, 15, 593613. Love, A., James, D. & Willner, P. (1998). A comparison of two alcohol questionnaires. Addiction, 93, 1091-1102. 29
Lindgren, K.P., Neighbors, C., Ostafin, B.D., Mullins, P.M. & George, W.H. (2009). Automatic alcohol associations: Gender differences and the malleability of alcohol associations following exposure to a dating scenario. Journal of Studies on Alcohol and Drugs, 70, 583-592.
Mccusker, C.G. (2001). Cognitive biases and addiction: An evolution in theory and method. Addiction, 96, 47-56.
Meyer, R.E. (2000). Craving: What can be done to bring the insights of neuroscience, behavioral science and clinical science into synchrony Addiction, 95, 219–227.
Noel, X., Colmant, M., Van der Linden, M., Bechara, A., Bullens, Q., Hanak, C., Verbanck, P. (2006). Time course of attention for alcohol cues in abstinent alcoholic patients: The role of initial orienting. Alcoholism: Clinical Experimental Research, 30, 1871–1877.
Ostafin, B.D. & Brooks, J.J. (2010). Drinking for relief: Negative affect increases automatic alcohol motivation in coping-motivated drinkers. Motivation & Emotion, 35, 285-295.
Ostafin, B. D., & Marlatt, G. A. (2008). Surfing the urge: Experiential acceptance moderates the relation between automatic alcohol motivation and hazardous drinking. Journal of Social and Clinical Psychology, 27, 404-418.
Ostafin, B.D., Marlatt, G.A. & Greenwald A. (2008). Drinking without thinking: An implicit measure of alcohol motivation predicts failure to control alcohol use. Behaviour Research and Therapy, 46, 1210-1219.
Palfai, T.P. & Ostafin, B.D. (2003). Alcohol-related motivational tendencies in hazardous drinkers: Assessing implicit response tendencies using the modified-IAT. Behavior Research and Therapy, 41, 1149-1162. 30
Robinson, T.E. & Berridge, K.C. (2003). Addiction. Annual Review of Psychology, 54, 25-53.
Saunders, J.B., Aasland, O.G., Babor, T.F., de la Fuente, J.R. & Grant, M. (1993). Development of the Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): WHO Collaborative Project on Early Detection of Persons with Harmful Alcohol Consumption--II. Addiction, 88, 791-804.
Schippers, G.M. & Broekman, T.G. (2010). De AUDIT. Nederlandse vertaling van de Alcohol Use Disorders Identification Test. (2001). www.mateinfo.nl/audit/aduit-nl/pdf
Schippers G.M., Broekman T.G. (2011). MATE-Uitkomsten 2.1. Handleiding en protocol. Nijmegen: Bureau Beta. www.mateinfo.eu.
Sinha, R., Catapano, D. & O’Malley, S. (1999). Stress-induced craving and stress response in cocaine dependent individuals. Psychopharmacology, 142, 343351.
Spruyt, A., De Houwer, J., Tibboel, H., Verscheure, B., Crombez, G., Verbanck, P., Hanak, C., Brevers, D., Noel, X. (2013). On the predictive validity of automatically activated approach/avoidance tendencies in abstaining alcoholdependent patients. Drug and Alcohol Dependence, 127, 81–86
Tiffany, S.T. (1997). New perspectives on the measurement, manipulation and meaning of drug craving. Human Psychopharmacology, 12, 103-113.
Torrance, G.W., Feeny, D. & Furlong, W. (2001). Visual analogue scales: Do they have a role in the measurement of preferences for health states. Medical Decision Making, 21, 329-334.
Townshend, J.M.& Duka, T. (2001). Attentional bias associated with alcohol cues: 31
Differences between heavy and occasional social drinkers. Psychopharmacology, 157, 67-75.
van Hemel-Ruiter, M.E., de Jong, P.J., Wiers, R.W. (2011). Appetitive and regulatory processes in young adolescent drinkers. Addiction Behavior, 36, 18–26.
Verdurmen, J., Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., De Graaf, R. (2003). Bovenmatig drinken Nederland. Utrecht: Trimbos Instituut.
Wiers, R.W., Eberl, C., Rinck, M., Becker, E.S., Lindenmeyer, J. (2011). Retraining automatic action tendencies changes alcoholic patients’ approach bias for alcohol and improves treatment outcome. Psychological Science. 22, 490– 497.
Wiers, R.W. & Empelen, P. (2002). Nederlandse vertaling/ bewerking van de DMQR. Universiteit van Maastricht.
Wiers, R.W., Rinck, M., Dictus E. & van den Wildenberg, E. (2009). Relatively strong automatic appetitive action-tendencies in male carriers of the OPRM1 G-allele. Genes Brain and Behavior, 8, 101-106.
Wiers, R.W. & Stacy, A.W. (2006). Implicit cognition and addiction. Current Directions in Psychological Science, 15, 292-296.
Wiers, R.W., Woerden, N. van, Smulders, F.T.Y. & Jong, P.J. de (2002). Implicit and explicit alcohol-related cognitions in heavy and light drinkers. Journal of Abnormal Psychology, 111, 648-658.
32
Appendix 1 In deze appendix is een schematische weergave van de procedure weergegeven. De proefpersonen in de neutrale en negatieve conditie hebben allen in dezelfde volgorde de vragenlijsten ingevuld (AUDIT, DAQ1, DMQ-R, VAS1, Script, VAS2). Vervolgens startte de AAT op de computer, gevolgd door de VAS3 en de DAQ2. De condities verschilden op een aspect; in de neutrale conditie werd er gevraagd om een neutrale situatie te beschrijven, en in de negatieve conditie werd er gevraagd een negatieve situatie te beschrijven. Aan de hand van de ‘Imagery Script’ (Sinha et al., 1999) werd de negatieve of neutrale situatie gedetailleerd beschreven, met de bedoeling de emoties van die situatie op te roepen. 33
Voor AAT
Neutrale conditie
Negatieve conditie
AUDIT, DMQ-R, DAQ1, VAS1, Neutraal script, VAS2
AUDIT, DMQ-R, DAQ1, VAS1, Negatief script, VAS2
AAT (bias)
Na AAT
VAS3, DAQ2
VAS3, DAQ2
34