Toelichting bij rapportagetool energieverbruik Deel II – Bijlage en achtergrond
Utrecht, 28 augustus 2013 Concept-rapportage Opdrachtgever: AgentschapNL Drs. Henk Waaldijk Viatore Ir. J.A.M.. (Jord) Neuteboom Ir. C.W. (Arin) van Zee Springweg 7 3511 VH Utrecht www.viatore.nl
De verspreiding van deze conceptversie gebeurt onder verantwoordelijkheid van Viatore. De opstellers van Viatore zijn verantwoordelijk voor alle fouten, onjuistheden en gebreken, mochten die in de leidraad staan. Uw feedback kunt u sturen naar
[email protected]
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding ........................................................................................................................................................................ 3 1.1 Aanleiding ............................................................................................................................................................ 3 1.2 Doelstelling, doelgroep en afbakening ................................................................................................ 3 1.3 Opbouw .................................................................................................................................................................. 4 1.4 Relatie met andere rapportage-instrumenten ................................................................................. 4 1.5 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 4 2. Leidraad ........................................................................................................................................................................ 5 2.1 Algemene gegevens ........................................................................................................................................ 5 2.2 Energieverbruik en CO2-uitstoot ............................................................................................................. 5 2.3 Energielabel ........................................................................................................................................................ 6 2.4 Activiteitenbesluit ........................................................................................................................................... 6 2.5 Duurzaamheidslabels ..................................................................................................................................... 6 3. Toelichtingen en achtergronden ..................................................................................................................... 7 3.1 Toelichting op algemene gegevens ........................................................................................................ 7 3.1.1 Richtlijnen ....................................................................................................................................................... 7 3.2 Toelichting op energieverbruik, CO2-uitstoot en Activiteitenbesluit ................................ 9 3.2.1 Wetgeving ........................................................................................................................................................ 9 3.2.2 Spannende vragen bij het Activiteitenbesluit .......................................................................... 11 3.3 Toelichting op energielabel .................................................................................................................... 13 3.3.1 Wetgeving ..................................................................................................................................................... 13 3.4 Toelichting op Duurzaamheidlabels ................................................................................................... 14
2
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
In 2012 deed de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) onderzoek naar energiebesparing en de energierapportage van beursgenoteerde bedrijven in Nederland, met een specifieke focus op de kantoren in Nederland. Om de rapportages van deze bedrijven te kunnen beoordelen had de VBDO zes criteria opgesteld: publieke beschikbaarheid, volledigheid van informatie over doelen, eenvoudige rapportage over realisatie van het doel, directe en indirecte CO2-emissies (scope 1 en 2) 1 , externe verificatie en informatie over het voldoen aan wettelijke eisen. Van de 71 onderzochte jaarverslagen van bedrijven bleek dat geen verslag voldeed aan de zes door de VBDO gestelde criteria. Uit het onderzoek blijkt vooral dat er in de jaarrapportages van beursgenoteerde bedrijven nauwelijks melding wordt gemaakt over het voldoen aan de energiemaatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder, zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit, artikel 2:15. Zoals ook uit ander onderzoek naar voren komt, is er blijkbaar onbekendheid rond dit artikel uit het Activiteitenbesluit. Ook blijkt uit het onderzoek dat de onderlinge vergelijkbaarheid op het gebied van energie- en CO2-reductieprestaties klein is. Met bovenstaand rapport van de VBDO als basis is deze leidraad ontwikkeld. AgentschapNL wil met deze Leidraad Rapportage Energiegebruik een kader bieden aan bedrijven en organisaties om gestructureerd te kunnen rapporteren over energie- en CO2-prestaties. Het is bedoeld als stimulans en hulpmiddel om transparant en op basis van een wettelijk minimumniveau te rapporteren naar stakeholders en andere belanghebbenden. 1.2
Doelstelling, doelgroep en afbakening
Meer specifiek heeft de leidraad de volgende doelstellingen: -‐ -‐ -‐
Het verschaffen van een kader voor het opstellen van energierapportages ten behoeve van het jaarverslag en/of andere verslagen van ondernemingen. Het bevorderen van leesbare en vergelijkbare rapportages tussen organisaties uit dezelfde sector met betrekking tot energieprestaties, ten behoeve van de belangenhebber(s), maar ook de geïnteresseerde buitenstaander. Het verschaffen van relevante informatie over de verschillende wettelijke energieregimes en –maatregelen. In het bijzonder betreft het de twee hoofdlijnen waarop het Nederlandse energiebeleid met betrekking tot energiebesparing is gebaseerd: de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit en de Woningwet en het Bouwbesluit 2013.
De leidraad is ontwikkeld in samenspraak met vertegenwoordigers afkomstig uit verschillende platformen, waaronder het NeVaP, Vastgoedbelang en de VBDO. Echter de keuzes, opbouw en inhoud van de leidraad zijn tot stand gekomen onder de volledige verantwoordelijkheid van de opstellers, Viatore, Adviespraktijk voor Transitiemanagement. Primair richt de leidraad zich op de CSR/MVO/energiemanagers binnen organisaties die verantwoordelijk zijn voor het opstellen van (externe) energierapportages. De focus is op energieprestaties en CO2-reductie en richt zich niet op MVO-brede rapportage.
1
Scope 1 – emissies zijn emissies die vrijkomen in verband met de activiteiten die een organisatie uitvoert (directe
3
1.3
Opbouw
De leidraad bestaat uit twee delen: -‐ -‐
1.4
Een rapportagetool in Excel. Aan de hand van thema’s zijn vragen uitgewerkt in Excel, waarbij de gebruiker stap-voor-stap begeleid wordt bij het invullen van de rapportage. Een deel dat bestaat uit toelichting bij de rapportagevragen. Deze toelichting betreft informatie omtrent wet- en regelgeving, convenanten, eventuele lastige en complexe vraagstukken die met de rapportage gepaard gaan en bronnen waar verdere informatie te vinden is. Relatie met andere rapportage-instrumenten
Er zijn enorm veel andere raamwerken op basis waarvan organisaties (kunnen) rapporteren over hun energieprestaties. Nadrukkelijk wil deze leidraad niet nog een format zijn dat gebruikt moet worden door organisaties. Toch lijkt er – gezien de huidige rapportages – een noodzaak te zijn voor een eenvoudig raamwerk. Om overlap te voorkomen sluit deze leidraad zoveel mogelijk aan bij bestaande rapportage-instrumenten en convenanten, in het bijzonder de MJA-3. Nadeel van de MJA3 voor geïnteresseerde belanghebbers op het gebied van energieprestaties is dat alleen de sectorrapportages van de MJA3 openbaar beschikbaar zijn. De rapportages van individuele organisaties zijn vertrouwelijk. Met deze leidraad worden organisaties uitgenodigd ook naar het brede publiek toegankelijk te publiceren op energieverbruik, eventueel op basis van hun MJA-3 gegevens. Daarbij kunnen zij dan dezelfde gegevens gebruiken die ook gebruikt worden met betrekking tot de MJA3. 1.5
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 worden in een overzicht de vragen benoemd op basis waarvan de rapportagetool in Excel is uitgewerkt. Hoofdstuk 3 vormt de toelichting op de vragen, met achtergrondinformatie en verwijzingen naar andere literatuur. De tool zelf is te vinden als Rapportagetool Energieverbruik Organisaties.
4
2.
Leidraad
2.1
Algemene gegevens
a) Gegevens organisatie i. Organisatienaam ii. Vestigingsadres iii. Postadres iv. Sector (waarbij indeling van transparantiebenchmark is aangehouden) v. Branche (waarbij indeling van lijst www.infomil.nl is aangehouden) vi. Contactpersoon bedrijf rapportages energieverbruik b) Deelname aan convenanten / benchmarks i. Deelname aan de MJA-3: ja/nee2 ii. Deelname aan het Carbon Disclosure Project: ja/nee iii. Verslaglegging conform Global Reporting Initiative: ja/nee iv. Deelname aan CO2-prestatieladder: ja/nee v. Deelname aan de transparantiebenchmark: ja/nee vi. Overig c) Wet milieubeheer i. Naam bevoegd gezag ii. Naam contactpersoon bevoegd gezag 2.2
Energieverbruik en CO2-uitstoot
a) Totalen energieverbruik van de organisatie i. Totaal energieverbruik van de organisatie (in MJ, TJ, PJ) ii. Totaal verbruik electra (in kWh) iii. Totaal verbruik gas (in m3) iv. Totaal verbruik overige energiebronnen (in Joules) b) Totalen duurzaam energieverbruik i. Totaal hernieuwbare energieverbruik van de organisatie (in MJ, TJ, PJ) ii. Percentage hernieuwbare energie t.o.v. totale energieverbruik c) Totalen CO2-uitstoot van de organisatie (absolute aantallen) i. Totale CO2-uitstoot ii. Totaal aandeel electra in CO2 (in kg) iii. Totaal aandeel gas in CO2 (in kg) iv. Totaal aandeel overige energiebronnen in CO2 (in kg) v. Verschil CO2-uitstoot met betrekking tot voorgaand jaar (in kg) d) Energie-intensiteitsratio i. Maak gebruik van één van de onderstaande maten om energieverbruik in uit te drukken (per fte, per product, per etc.). i. per eenheid product ii. per productievolume (bijv. per hectoliter) iii. per vloeroppervlak (m2) iv. per fte (fulltime equivalent werknemers) v. per opbrengsten / omzet. e) CO2-intensiteitsratio i. Maak gebruik van één van de onderstaande maten om energieverbruik in uit te drukken (per fte, per product, per etc.). i. per eenheid product ii. per productievolume (bijv. per hectoliter)
2
Bij deelname aan de MJA kunnen voor rapportage betreffende gegevens worden gebruikt.
5
iii. per vloeroppervlak (m2) iv. per fte (fulltime equivalent werknemers) v. per opbrengsten / omzet. 2.3
Energielabel
a) Energielabel i. Totale vloeroppervlak gebouwen (bvo in m2) binnen een organisatie in bezit van een energielabel. ii. Totale percentage vloeroppervlak gebouwen binnen een organisatie in bezit van een energielabel. iii. Gemiddeld energielabel van het gebouwbezit met een energielabel. 2.4
Activiteitenbesluit
a) Rapporteer de rendabele energiemaatregelen die zijn genomen conform het Activiteitenbesluit (artikel 2:15, lid 1 – 5). i. Genomen maatregelen die zich terugverdienen binnen 0 - 5 jaar. ii. Genomen maatregelen die zich terugverdienen over een periode > 5 jaar. iii. Indien maatregelen die over het algemeen beschouwt worden verdient te worden binnen 5 jaar, niet zijn genomen, motiveer dan waarom. 2.5
Duurzaamheidslabels
a) Deelname i. ii. iii. iv.
aan duurzaamheidslabels Deelname aan BREAAM (% van het totale bezit, plus gemiddelde) Deelname aan GPR Gebouw (% van het totale bezit, plus gemiddelde) Deelname aan GreenCalc+ (% van het totale bezit, plus gemiddelde) Deelname aan LEED (% van het totale bezit, plus gemiddelde)
Toelichting op bovenstaande items volgt in hoofdstuk 3.
6
3.
Toelichtingen en achtergronden
3.1
Toelichting op algemene gegevens
Het tabblad algemene gegevens in de rapportagetool geeft achtergrond bij de organisatie die rapporteert over energieverbruik. In het bijzonder wordt aandacht geschonken aan rapportage-richtlijnen waar organisaties zich aan verbonden hebben. Steeds meer organisaties kennen een vorm van externe verificatie van hun energie- en MVO-prestaties en willen zich zodanig profileren. Dat geeft belanghouders inzicht in waar de organisaties staan met betrekking tot hun beleid en strategie op het gebied van energieverbruik. De belangrijkste tools worden toegelicht, beginnend met nationale convenanten en richtlijnen en eindigend met de meer internationale varianten. 3.1.1 Richtlijnen MJA-3 In Nederland hebben veel brancheorganisaties zich aangesloten bij het MJA3-Convenant. Dit convenant wordt gesloten tussen verschillende partijen: de ministers, de ondernemingen, de brancheorganisaties en de gemeenten en provincies. De meerjarenaanpak steunt op 4 pijlers: systematische energiezorg, procesefficiency, ketenefficiency en duurzame energie. Op basis hiervan wordt door deelnemers afzonderlijk een vierjarig energie-efficiency plan (EEP) opgesteld. Doelstelling van de meerjarenafspraak is dat partijen zich in spannen om gemiddeld “voor de gezamenlijke ondernemingen voor hun betrokken inrichtingen 30% energieefficiëntieverbeteringen te bereiken in de periode 2005 – 2020. (….) Ten aanzien van de genoemde 30% wordt gestreefd naar een verdeling van 20% binnen de inrichting (dit is: energiezorg en procesefficiency) en 10% buiten de inrichting (dit is: ketenefficiency, inclusief inkoop van duurzaam opgewekte elektriciteit) voor de gezamenlijke ondernemingen voor hun betrokken inrichtingen” (artikel 1.2). Het uitgangspunt voor de relatie tussen de MJA3 en de Wet milieubeheer is dat de organisaties hun wettelijke verantwoordelijkheid in acht nemen en alle zekere energiebesparingsmaatregelen uitvoeren zoals ze deze ook in hun Energie Efficiency Plan (EEP) hebben vastgelegd. Zij rapporteren hiermee voortgang aan het bevoegd gezag, AgentschapNL en aan de relevante branchepartij. Op basis van het meedoen aan de MJA3 of de MEE/ETS-ondernemingen (Meerjaren Energie Efficiency voor Emission Trading System-ondernemingen) wordt organisaties een vrijstelling gegeven om te rapporteren over energiebesparingsmaatregelen die binnen 5 jaar terug te verdienen zijn. Voor een organisatie die niet aan het convenant deelneemt, geldt Activiteitenbesluit artikel 2.15 en de rapportageverplichting aan het bevoegd gezag. De gegevens zoals aangeleverd in verband met de MJA3 door ondernemingen aan bevoegd gezag, zijn alleen inzichtelijk per sector en niet per organisatie. Jaarlijks publiceert AgentschapNL de resultatenbrochure met een overzicht van de prestaties per sector. Ook zijn op internet vaak de sectorrapporten van de betrokken branches te vinden. Daarin bevinden zich soms ook overzichten van genomen maatregelen om tot energiereductie te komen. Bron: www.agentschapnl.nl
7
CO2-prestatieladder De CO2-prestatieladder is een Nederlands instrument voor organisaties om hun CO2uitstoot in kaart te brengen en te verminderen. Het gaat om CO2-bewust handelen in de eigen organisatievoering en bij het uitvoeren van projecten. Organisaties moeten zich bezig houden met energiebesparing en efficiënt gebruik maken van materialen en duurzame energie. Daarnaast moeten deelnemers ook hun leveranciers vragen om CO2reductie. Het voordeel van een CO2-prestatieladder certificering is dat een organisatie in aanmerking komt voor aanbestedingen waarbij eisen op het gebied van emissiereductie van toepassing zijn. Een hoge score op de CO2-prestatieladder wordt in het aanbestedingsproces beloond met een gunningsvoordeel. Organisaties die zich willen certificeren voor de CO2-prestatieladder kunnen dit doen op de website www.skao.nl. Zo hebben de volgende beursgenoteerde organisaties zich al gecertificeerd: Arcadis, Ballast Nedam, BAM, Boskalis, Fugro Geo Services, Grontmij, Heijmans, Imtech, Ordina en Siemens. Bron: www.skao.nl De Transparantiebenchmark De transparantiebenchmark is een product van het Ministerie van Economische Zaken. Aan de hand van 50 criteria op het gebied van MVO beoordeelt de Transparantiebenchmark de inhoud en kwaliteit van de verslaggeving ten aanzien van maatschappelijke aspecten van het ondernemen van de 500 grootste Nederlandse ondernemingen en alle Nederlandse universiteiten en staatsdeelnemingen. Daarnaast kunnen bedrijven zich aanmelden om vrijwillig deel te nemen. De transparantiebenchmark kent verschillende sectoren, waarbinnen een ranking wordt toegepast, naast een overall ranking. Deze wordt gepubliceerd op de website. Bron: www.transparantiebenchmark.nl Global Reporting Initiative Het Global Reporting Initiative (GRI) is een non-profit organisatie (stichting), opgericht in 1997 door CERES en het United Nations Environmental Program (UNEP) met het doel om duurzaamheidsrapportages van organisaties te standaardiseren. Sinds 2002 is het secretariaat gevestigd in Amsterdam. GRI heeft regionale kantoren en heeft een wereldwijd netwerk van 30.000 mensen. Global Reporting Initiative (GRI) stuurt aan op vrijwillige duurzaamheidrapportage door alle organisaties. GRI produceert ‘s werelds meest volledige Sustainability Reporting Framework, om zo meer transparantie van organisaties te bewerkstelligen. Het Framework, met de Reporting Guidelines als hart, zet principes en indicatoren uiteen, die organisaties gratis kunnen gebruiken bij het meten en rapporteren van hun economische, ecologische en sociale prestaties. Sector Supplementen zijn versies van de GRI-richtlijnen, op maat gemaakt voor specifieke sectoren. Het gebruik van een Sector Supplement maakt internationale vergelijking mogelijk. Op dit moment zijn de volgende Sector Supplementen beschikbaar: Electric Utilities, Financial Services, Mining and Metals, NGO’s Food Processing, Airport Operators, Construction and Real Estate, Event Organizers, Media and Oil and Gas. Wereldwijd is van bijna 5000 organisaties bekend dat zij rapporteren volgens de richtlijnen van de GRI. Ook in Nederland wordt GRI breed toegepast en is een stijgende lijn met betrekking tot gebruik zichtbaar. GRI is daarmee de standaard van rapporteren over duurzaamheid. Zo hanteren alle eerste 50 bedrijven op de transparantieladder de GRI-richtlijnen. Bron: www.globalreporting.org
8
Carbon Disclosure Project Het CDP is een gezamenlijk initiatief van meer dan 500 institutionele beleggers en brengt de CO2-emissies van honderden multinationals in kaart en geeft hiervoor een cijfer van 1 tot 100. Het CDP vraagt beursgenoteerde ondernemingen te rapporteren over de omvang van hun CO2-emissies en eventuele reductiedoelstellingen. Ook wordt gekeken naar de organisatorische inbedding van CO2-reductie in de organisatie. Op basis van deze informatie wordt door het CDP jaarlijks een rapport gemaakt, ter informatie van de institutionele beleggers. Daarnaast wordt een ranking gemaakt, de Carbon Disclosure Leadership Index. 28 van de 71 door de VBDO onderzochte Nederlandse beursgenoteerde organisaties rapporteren hierover ook in hun jaarverslag. Ook dit is een vorm van externe verificatie van CO2 -emissies. De VBDO stimuleert actief deelname van bedrijven aan de CDP. Bron: www.cdproject.net Dow Jones Sustainability Index De Dow Jones Sustainability Index (DJSI) is een internationaal erkende index, die de mate van duurzaamheid beschrijft van 2500 aan de Dow Jones beursgenoteerde bedrijven. Hetzelfde geldt voor de duurzaamheidsindex van SAM Sustainability Investing. SAM werkt samen met de DJSI. Bedrijven die hieraan meedoen, moeten gegevens aanleveren over onder andere CO2-emissies en energieverbruik over verschillende jaren. Bron: www.sustainability-indices.com
3.2
Toelichting op energieverbruik, CO2-uitstoot en Activiteitenbesluit
De rapportage rond verbruik van energie hangt vooral samen met de wetgeving voortvloeiend uit de Energy Efficiency Directive en de Wet milieubeheer en het daaronder vallende Activiteitenbesluit. Essentieel in de rapportage rond energieprestaties is artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. In de volgende paragraaf wordt de achterliggende wetgeving geïntroduceerd. Daarbij wordt ook ingegaan op moeilijke vragen die onder de rapportage naar aanleiding van de Wet milieubeheer liggen, zoals bijvoorbeeld: wie moet investeren in energie-efficiency als huurder en eigenaar van een gebouw verschillend zijn, op welke manier kan met de split-incentive worden omgegaan, en hoe worden terugverdientijden berekend? 3.2.1 Wetgeving Energy Efficiency Directive (2012/27/EU) De Energy Efficiency Directive (2012/27/EU) is een vervolg op het Europees energieefficiëntieplan. Het voorziet in een uitgebreid kader voor het beleid inzake energieefficiency en energiebesparing van de lidstaten, met als voornaamste doelstelling het verzekeren van de 2020 20%-energiebesparing. De directieve omvat bindende uitspraken met betrekking tot bijvoorbeeld het realiseren van een jaarlijkse renovatiedoelstelling van 3% voor publieke gebouwen groter dan 250m2, voor het realiseren van energieefficiëntieplannen en energiebeheerssystemen en voor nationale actieplannen voor verwarming en koeling. Daarbij worden instrumenten ontwikkeld om de markt voor energiediensten te ontwikkelen en moeten energieorganisaties bijdragen tot het
9
bevorderen van energiebesparingen in het kader van de energievoorzieningsketen, waaronder de distributie aan eindgebruikers. Er wordt een kader gecreëerd voor een grotere efficiëntere opwekking, transmissie en distributie, met inbegrip van een sterkere maatregelen om warmtekrachtkoppeling en collectieve verwarmingsen koelingsinstallaties te promoten. Ultimo 2013 wordt de richtlijn ingevoerd. Bron: http://ec.europa.eu/energy/efficiency Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit De Wet milieubeheer is een kaderwet, die nadere invulling geeft aan Europese wetgeving en op haar beurt verdere invulling krijgt door Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s). Sinds 1 januari 2008 is er één 8.40 AMvB waaronder veel verschillende activiteiten vallen, onder andere het ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’ (Barim) ofwel: het Activiteitenbesluit. Dit is een omvangrijke AMvB waar de meeste organisaties onder vallen. In artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit (afdeling 2.6) is de wettelijke plicht voor een ondernemer vastgesteld om alle energiebesparende maatregelen te realiseren, die aan bepaalde eisen voldoen. Hier wordt geen onderscheid gemaakt in gebouwgebonden of installatiegebonden energiebesparende maatregelen. De eisen richten zich tot de drijver van de inrichting (veelal de ondernemer of eigenaar van een organisatie). Die plicht is van toepassing wanneer wordt voldaan aan de volgende toetsingscriteria: -‐ -‐ -‐
Een minimaal jaarlijks elektriciteitsverbruik van 50.000 kWh; of Een minimaal jaarlijks verbruik van 25.000m3 aan aardgasequivalenten brandstoffen; Een terugverdientijd van vijf jaar (of minder) per energiebesparende maatregel.
aan
Anders dan voorheen (toen een milieuvergunning verplicht was) moet een drijver van een inrichting nu zelf nagaan welke voorschriften van het Activiteitenbesluit gelden voor de activiteiten die de drijver verricht. Artikel 2.15 richt zich dus primair op de verantwoordelijkheid van de drijver zelf om een zuinig en doelmatig gebruik van energie te waarborgen in de organisatievoering. De gemeente blijft echter het ‘bevoegd gezag’ en bepaalt of de ondernemer voldoende invulling geeft aan de verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid. Dat vraagt ook van het bevoegd gezag een actieve rol. Dat blijkt niet altijd het geval. Ook toezichthouders hebben soms niet de kennis of menskracht om hun taken goed uit te oefenen. Zo blijkt uit een update van het onderzoek “Energiebesparing via de Wet milieubeheer” van CE Delft (2013) dat als gemeenten structureel uitvoering zouden geven aan de bestaande milieuwetgeving er een jaarlijkse besparing van maximaal 94 PetaJoule gerealiseerd zou kunnen worden, overeenkomend met maar liefst het energieverbruik van een miljoen huishoudens in Nederland. Organisaties zijn niet altijd op de hoogte van de verplichtingen rond artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. Daarnaast zijn er een aantal moeilijke vragen rond investeringen en het terugverdienen daarvan, die organisaties doen terugschrikken met betrekking tot investeren. AgentschapNL heeft berekent dat om bovenstaande energiebesparing tot stand te laten komen een investering nodig is van ongeveer € 1,67 miljard. Daar tegenover staat echter een besparing van € 2,7 miljard. Het loont dus wel om te investeren!3 Bron: http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/activiteitenbesluit
3 CE (2013), A. de Buck, C. Leguijt en L.M.L. Wielders; Energiebesparing via de Wet Milieubeheer; Delft: CE Delft.
10
3.2.2 Spannende vragen bij het Activiteitenbesluit Eigenaar of huurder Een ondernemer die een gebouw huurt, is op grond van het Activiteitenbesluit verantwoordelijk voor het realiseren van de energiebesparende maatregelen (met een terugverdientijd van 5 jaar of minder) met betrekking tot de inrichting en het organisatieproces. Het feit dat de ondernemer het gebouw huurt, maakt het lastiger om energiemaatregelen doorgevoerd te krijgen, omdat medewerking van de eigenaar nodig is. In dat geval dienen ondernemer en eigenaar met elkaar afspraken te maken zodat voldaan kan worden aan wet- en regelgeving. Als de eigenaar niet bereid is om afspraken te maken met de huurder kan het bevoegd gezag de eigenaar beschouwen als drijver van de inrichting, omdat deze als enige in staat is de overtreding op grond van het Activiteitenbesluit ongedaan te maken. In een uiterste geval kan het zo zijn dat een ondernemer naar een andere locatie moet uitkijken (InfoMil: 2013). Hetzelfde geldt voor multi-tenant gebouwen, waar de verantwoordelijkheid voor het nemen van energiebesparende maatregelen nog meer bij de verhuurder ligt. Over het algemeen kan worden gezegd dat de eigenaar de gebouwgebonden investeringen voor zijn rekening neemt en de gebruiker de maatregelen gerelateerd aan de organisatievoering. Bron: www.infomil.nl Split incentive Daarnaast is het mogelijk dat de opbrengsten van energiebesparingsmaatregelen niet vallen bij degenen die de investeringen rond energiebesparing gedaan hebben. In de literatuur wordt dit de split incentive genoemd. De verantwoordelijkheid om alle energiebesparingsmaatregelen te realiseren, ligt dan niet bij de partij die van de kostenbesparing profiteert. Echter de drijver van de inrichting blijft verantwoordelijk voor het voldoen aan wet- en regelgeving. Voor een ondernemer is het daarom belangrijk in een zo vroeg mogelijk stadium te weten van de verplichtingen die hij heeft aangaande energiebesparing. Hierbij kan hij dan rekening houden bij het aangaan van contracten. Er zijn constructies te bedenken die het mogelijk maken dat er wordt geïnvesteerd in energiebesparing, zonder dat de energierekening voor de huurder omhoog gaat, bijvoorbeeld door gebruik te maken van ESCO’s of Green Lease contracten. Kern is dat huurders en eigenaren elkaar kunnen aanspreken en door het bevoegd gezag aangesproken kunnen worden op het naleven van het Activiteitenbesluit. Bron: www.infomil.nl Leidraad Green Lease: www.platformduurzamehuisvesting.nl Terugverdientijden Artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit geeft aan dat alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder moeten worden genomen, of die maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%. De terugverdientijd is eenvoudig te begrijpen. Het geeft de verhouding weer tussen de investeringen (minus eventuele subsidies en fiscale regelingen) en de jaarlijkse kostenbesparing. De NCW is iets preciezer en geeft inzicht op basis van terugkerende cashflows bij een bepaalde levensduur en rendement. Om de besparing te berekenen wordt uitgegaan van de geldende integrale energieprijs die voor de inrichting van toepassing is. Voor een indicatieve vergelijking met branchegemiddelden is het document Cijfers en
11
Getallen beschikbaar van AgentschapNL van 2007. Organisaties kunnen te maken hebben met moeilijke financiële omstandigheden. Verantwoording af te leggen over waarom niet geïnvesteerd kan worden is dan goed. Belangrijk is het daarom te sturen op natuurlijke momenten waardoor de meerkosten kleiner zijn. Bron: www.infomil.nl Lijst met maatregelen Een juridisch verankerde lijst met maatregelen die zich binnen vijf jaar terugverdienen en onbetwistbaar is, is nog niet beschikbaar. Wel geeft de website van InfoMil via de databank Energiebesparing en Winst een checklist voor 14 verschillende branches maatregelen weer die genomen kunnen worden. Ook via de website die is ontwikkeld rond de MJA zijn maatregelenlijsten voor verschillende sectoren beschikbaar, inclusief investeringskosten, verwachte opbrengsten en berekende terugverdientijden. Tenslotte heeft de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO, 2012) heeft een lijst gemaakt met 15 te nemen maatregelen die zich ongeveer binnen vijf jaar terugverdienen (zie tabel), die op haar beurt gebaseerd is op InfoMil en Duurzaam MKB. # 0-1 0-1 0 0 0 1 1 2 2 3 3 4 2
– – – – – – – – –
1 1 2 3 3 5 5 6 8 6
0-1 8
Maatregel Wordt kantoorapparatuur buiten gebruikstijden van een gebouw uitgeschakeld? Komen schakeltijden van de ventilatie overeen met de gebruikstijden van een gebouw? Is de starttijd van het opwarmen van een gebouw geoptimaliseerd? Zijn CV-leidingen in onverwarmde ruimtes geïsoleerd? Worden CV groepen weersafhankelijk geregeld? Wordt de CV ketel weersafhankelijk geregeld? Wordt bij verlichting gebruik gemaakt van bewegingssensoren? Is de Cv-ketel een HR-ketel? Is het platte dak geïsoleerd? Wordt warmte uit ventilatielucht teruggewonnen? Wordt bij verlichting gebruik gemaakt van LED verlichting? Wordt bij verlichting gebruik gemaakt van daglicht afhankelijke verlichting? Wordt conventionele TL verlichting vervangen door energiezuinige hoogfrequente TL verlichting (en armaturen)? Zijn gloeilampen vervangen door spaarlampen? Worden zonnepanelen (PV) toegepast?
Bron: www.infomil.nl/onderwerpen/duurzame/energie/energiebesparing Bron: www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/maatregellijsten-mja
12
3.3
Toelichting op het energielabel
Het energielabel hangt samen met de wetgeving voortvloeiend uit de Energy Performance of Buildings Directive en het Bouwbesluit 2013. 3.3.1 Wetgeving Energy Performance of Buildings Directive (2010/31/EU) In juni 2010 is de herziening van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) gepubliceerd. Deze richtlijn geeft aan dat per 31/12/2020 alle nieuwbouw tenminste ‘bijna energieneutraal’ moet zijn. Wat betreft renovatie zijn geen specifieke doelstellingen vastgelegd, maar moeten EU-lidstaten naar aanleiding van het voorbeeld van de publieke sector beleid ontwikkelen om de transformatie van gebouwen tot een zeer laag energie gebouw te stimuleren. Lidstaten moeten sancties invoeren die van toepassing zijn op overtredingen van de nationale bepalingen die krachtens de richtlijn zijn ingevoerd. De herziene EPBD wordt in Nederland ingepast via een wijziging van de Woningwet en het Bouwbesluit 2013. Belangrijkste doelstelling: in 2020 een vermindering van 20% CO2-uitstoot en 20% energiebesparing ten opzichte van 1990. Bron: http://ec.europa.eu/energy/efficiency/buildings/buildings_en.htm Bouwbesluit 2012 Het bouwbesluit regelt op welke wijze nieuwbouw moet plaatsvinden en wanneer een bestaand gebouw qua energiezuinigheid moet worden verbeterd. In het Bouwbesluit zijn gebouwgebonden maatregelen vastgelegd voor een minimale energieprestatie (gebouwschil, thermische isolatie etc.). Regelingen in het Bouwbesluit hebben voorrang op de aanvullende eisen van het Activiteitenbesluit. Op grond van het bouwbesluit moet aan energieprestatienormen (EPN) worden voldaan, die in diverse Nen-normen zijn vastgelegd. De EPN geeft een bepalingsmethode om inzicht te krijgen in de totale energieprestatie van een gebouw. Op basis van deze normen wordt een EPC (energieprestatiecoëfficiënt) berekend. Relevant is hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit waar het gaat om technische bouwvoorschriften uit oogpunt van energiezuinigheid. Wettelijke rapportage vindt plaats in de vorm van het energielabel en de berekening van het EPC op basis van NEN 7120. Bron: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bouwregelgeving/bouwvoorschriften Energielabel Bij bouw en bij elk transactiemoment van onroerend goed (verkoop of verhuur) moet een maximaal 10 jaar oud energielabel worden getoond (artikel 2.1, tweede en derde lid van het Besluit Energieprestatie Gebouwen). De opgestelde energielabels worden afgemeld in een centrale database, die door AgentschapNL wordt beheerd. Momenteel is slechts 5% van de utiliteitsgebouwen afgemeld. Met de herziene EPBD moet ook alle nieuwbouw bij oplevering voorzien zijn van een energielabel. Het energielabel is niet vereist bij transactie van: •
Woonwagens en onverwarmde logiesgebouwen (bijv. trekkershutten);
13
• • • • • •
gebouwen met een industriefunctie (bijv. fabriekshallen); gebouwen met een overige gebruiksfunctie (zoals schuren en garages); tijdelijke bouwwerken (bouwketen, noodwinkels, noodlokalen bij scholen directie- en schaftlokalen op bouwplaatsen); gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en andere religieuze activiteiten (kerken, moskeeën); alleenstaande gebouwen met een gebruiksoppervlakte van minder dan 50 m2; monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.
Bron: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/energielabel-gebouwen
3.4
Toelichting op duurzaamheidlabels
Een duurzaamheidslabel meet verschillende criteria om de mate van duurzaamheid van vastgoed te bepalen. Vaak worden de labels toegepast op nieuwbouw. In Nederland zijn 4 dominante labels: BREAAM, LEED, GPR Gebouw en GreenCalc. Daarnaast kan het (verplichte) energielabel ook beschouwd worden als een label. Het gebruik van de labels is niet verplicht, maar kan wel als instrument gebruikt worden om zich te onderscheiden van de concurrentie.
Illustratie van www.brinkgroep.nl BREEAM BREEAM staat voor ‘Building Research Establishment Environmental Assessment Method’. Dit is een beoordelingsmethode om de duurzaamheidsprestatie van gebouwen te bepalen. Er wordt een standaard gesteld voor een duurzaam gebouw, en vervolgens wordt aangegeven welk prestatieniveau het onderzochte gebouw heeft. Het systeem maakt gebruik van een kwalitatieve weging; de scores variëren van één tot 5 sterren (pass, good, very good, excellent of outstanding). Deze methode wordt regelmatig toegepast in Nederland. Bron: http://www.breeam.nl/breeam/breeam
14
GreenCalc GreenCalc is een internationaal bekend instrument waarmee de duurzaamheid van een gebouw of wijk in kaart kan worden gebracht. Duurzaamheid wordt hier beoordeeld op grond van 3 thema’s: materiaalgebruik, watergebruik, en energiegebruik. Deze thema’s worden vertaald naar een score, de milieu-index, die aangeeft in welke mate een gebouw duurzaam is of niet. De volledige berekening vindt plaats op basis van een integrale levenscyclusanalyse, waardoor bouwkundige en installatietechnische maatregelen vergeleken en tegen elkaar af gewogen kunnen worden. Bron : http://www.greencalc.com/Wat_is_GreenCalc.html GPR Bouw GPR Gebouw is een Nederlands software product om de duurzaamheidprestaties te meten voor woning- en utiliteitsbouw, zoals nieuwbouw, bestaande bouw en grootschalige renovatie. Na het invoeren van de projectgegevens worden de duurzaamheidsprestaties ingedeeld in vijf thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema verschijnt een waardering op een schaal van één tot tien. Bij bestaande gebouwen geeft de software inzicht in de kwaliteitsverbetering van een beoogde ingreep. Bron: http://www.gprgebouw.nl/ Leed LEED staat voor ‘Leadership in Energy and Environmental Design’ en is een vrijwillig, op consensus gebaseerd , internationaal en marktgericht programma dat verificatie door derden biedt voor ‘groene’ gebouwen. Vastgoedprojecten krijgen punten toegekend voor het voldoen aan ‘groene gebouw’ criteria. Het aantal punten dat een project verdient, bepaalt het niveau van LEED-certificering dat aan het project toegekend wordt. De projecten moeten ten minste veertig punten verdienen om een basis certificering te behalen. LEED projecten zijn gevestigd in 135 landen. Bron: http://new.usgbc.org/leed
15
16