TOELATINGSPROEVEN WOORDKUNST DRAMA 2014-‐2015 Beste leerlingen Beste ouders Beste geïnteresseerden Vanaf volgend schooljaar start Kunstschool Genk met de studierichting Woordkunst Drama (WKD) in het derde jaar van de tweede graad. Om in de studierichting WKD te kunnen starten, moet je slagen voor een toelatingsproef. Deze proef is bindend, wat betekent dat je één herkansing hebt indien je de eerste keer niet slaagt. De eerstvolgende toelatingsproef gaat door op woensdag 27 augustus 2014 van 9u tot 12u. (Dit kan eventueel een uur uitlopen, afhankelijk van het aantal aanmeldingen.) De herkansing valt in de eerste of tweede week van september (precieze datum en uur nog te bepalen). De opdrachten die je dient voor te bereiden voor deze toelatingsproef vind je op de website. Als je hierbij nog vragen hebt, kan je die altijd mailen. We kijken uit naar je komst en wensen je alvast veel succes met de voorbereiding. Het WKD-‐team
TOELATINGSPROEVEN WOORDKUNST DRAMA 2014-‐2015
Beste leerling Bedankt voor je deelname aan de toelatingsproef voor de richting Woordkunst Drama. Als je slaagt voor de proef, kan je in september starten in het derde jaar van de tweede graad. Om voluit te groeien in deze studierichting, heb je een aantal basisvaardigheden nodig. Die toetsen we in de proef. Sommige delen van de proef kan je op voorhand voorbereiden, andere doe je ter plekke. Hieronder vind je een overzicht van hoe de proef eruit zal zien en de opdrachten die je kan voorbereiden. We wensen je veel succes! De toelatingsproef bestaat uit: 1. De analyse van een theatertekst; 2. Improvisatietoneel (groepsopdrachten); 3. Gedichten/proza voordragen (+ korte taaltest) en een stemtest; 4. Je motivatie. De volgende pagina bevat een omschrijving van de verschillende onderdelen van de toelatingsproef. Het WKD-‐team
1
1. ANALYSE VAN EEN THEATERTEKST Lees de samenvatting en een fragment van de theatertekst “Ongelikt” van Bart Moeyaert in bijlage (BIJLAGE 1) grondig. Zorg dat je snapt waar het stuk over gaat en wat er in dit fragment gebeurt (wie, wat, waar, waarom, welk conflict…). Tijdens de toelatingsproef krijg je een aantal schriftelijke vragen die je zonder de tekst moet beantwoorden. Daarmee kijken we of je inzicht hebt in de tekst en of je een eigen mening hebt over het thema van de tekst. 2. IMPROVISATIETONEEL In groep zullen we enkele korte scènes spelen. Er wordt gekeken of je kan verzinnen, of jij je kan inleven in een rol, of je oog hebt voor spanning in een scène, of je kan samen spelen, of jij je lijf en stem kan inzetten op de vloer. Je krijgt de opdrachten ter plekke, je kan dit dus niet voorbereiden. 3. GEDICHTEN VOORDRAGEN EN STEMTEST We starten met enkele oefeningen voor de stem. Hier peilen we naar je spreek-‐ en zangtechniek. Deze oefeningen kan je niet voorbereiden. Daarna ga je met een verhaal en gedichten aan de slag: -‐ We zullen je vragen om de tekst in bijlage bij dit document ‘De boktor’ uit het boek ‘Bijna iedereen kon omvallen’ van Toon Tellegen (BIJLAGE 2) voor te dragen. Je mag de tekst vasthouden en van het blad aflezen, maar we willen dat je dit ingeleefd doet. Dat betekent dat je het publiek aanspreekt tijdens het lezen en ons meeneemt in het verhaal. Je zorgt dat de inhoud van de tekst betekenis krijgt voor ons als publiek. Aan de hand van de tekst van Toon Tellegen is er ook een korte taaltest. -‐ Kies zelf een gedicht (van minimum 12 regels) dat je van buiten leert en voordraagt. -‐ Je draagt ook onderstaand gedicht van Jaap Zijlstra voor. Zorg dat je het van buiten kent en dat je het gedicht -‐ net als bij de tekst en je zelf gekozen gedicht -‐ niet droog opzegt. Je zit maar kil en wit te kijken, geen oogopslag die mij begroet, geen lettergreep die ertoe doet, geen grijns die met de eer gaat strijken. Wat deed je schaterlach mij goed, het vrolijk stampen van je voet! Je zit maar kil en wit te kijken. Waar is de felheid van je bloed, je gretigheid, je overmoed, je kon met lijf en leden prijken dat het een lust was! O de gloed, de branding van je woordenvloed – je zit maar kil en wit te kijken. 4. MOTIVATIE Ter plekke zullen we je vragen waarom je graag deze studierichting wilt doen. Je kan hier al over nadenken.
2
THEATERSTUK “ONGELIKT” VAN BART MOEYAERT Samenvatting stuk: “Ongelikt” is een bewerking van het theaterstuk “King Lear” van William Shakespeare. De hoofdpersonages zijn koning Lear, zijn drie dochters, de Nar en Lot. De dochters van Lear willen hun vader vermoorden om daarna de rijkdom en het landgoed van hun vader onder hen drie te kunnen verdelen. In de achtste scène zijn Nar en Lot op bezoek bij de koning. De nar is degene die aan het hof grappen maakt om de koning te amuseren. Het (nood)lot is hier een vrouw. Zij kent de toekomst zoals die al op voorhand vastligt. Fragment stuk: Een interieur met stoelen en tafels. Een troon, waarop koning Lear zit. Lot en Nar vallen bij Lear binnen. Lot is zoals altijd onzichtbaar. Alleen Nar ziet en hoort haar. Lear: Het is grijs, het spreekt, en het is moe. Wat is het? Nar: Een hond, majesteit. Een sprekende hond. Lear: Je bent er om mij op te beuren, niet om mij uit te schelden. Het is grijs, het spreekt, en het is moe. Wat is het? Nar: Een hint, majesteit. Geeft u mij een hint, dat ik opnieuw kan raden. Lear: Goed. Het draagt een kroon. Nar: Een kroon? Lear: Het is een man, een vader. En het mist zijn vrouw. Nar: Majesteit, het klinkt niet als een grap. Lear: Het is er bij mijn weten wel één. Lot: U stelt zich aan. Lear: Het is oud. Lot: Ja, klopt. Uw botten zijn van ouwe kalk en u ruikt naar de bedpan. Man, hou op. Lear: Wat is het? Lot: Uzelf, uzelf.
Nar:
Lot: Nar: Lear:
U pijnigt uzelf. Uw grijs staat u, en uw kroon staat u, maar hoe staat u er zelf bij? (Nar kleedt de koning fatsoenlijk aan.) Misschien kunt u alvast gaan liggen, met uw ogen dicht? Dan nemen we de maat en timmeren een kist, dat u nog vóór u gaat kunt zien wat voor soort hout de wormen krijgen.
Daag me niet uit. De man heeft nog een maand. Min een dag.
Denk aan uw dochters. (…) U lacht. Dat zie ik graag.
Lot: Nar: Lear:
Lot: Lear: Lot: Lear: Lot: Lear: Nar: Lear: Nar:
Ze popelen zo lief. Ze hebben net als ik geen oog dichtgedaan. Zij van het bonken van hun hart, dat zeiden ze, en ik van het tikken van mijn klok. Tik tik… tik. Mijn klok valt bijna stil, Nar. Mijn mooiste woord was vroeger ‘meer’. Zo kort en goed, dat waar het mij om ging. Meer. Vannacht heb ik ineens beseft dat het mij niet langer warm maakt. Niet. Meer. Ach, gelukkig zijn er mijn teerbeminde dochters. Ik word niet goed. De teerbeminden?! Ze zijn niet teer. Nee. Ze zijn gehard. Van ellende hebben ze hun deel gehad. Hun moeder had lief, maar spaarde de roede niet. Toen ze ging was het land in rouw, soms erger nog dan wij, herinner jij je dat? Er was een vrouw die van verdriet haar ogen uit hun kassen haalde, en ergens was er een man zo gek, dat hij zijn betraande zakdoek stuurde, met een brief erbij: ‘Ik voel erg met u mee.’ Dat was aandoenlijk, maar ook treurig: het bracht de doden niet terug. (verveeld) Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Gedane zaken nemen geen keer. Het is dat het zo moest zijn. Ze hield het huis bij elkaar. Met de sleutel van de kamer van de meisjes, en met haar losse handen. En dat ze er graag één dronk, ook dat vegen we onder de mat. Er werd van alles over haar gezegd. Over de doden niks dan goeds. Zoals nu over mij. Niks dan goeds, majesteit. Ik ben niet dood. Nog lang niet.