NEDERLANDS JURISTENBLAD
TOCH MAAR EEN VACCINATIEPLICHT? ž Verenigingen verbieden deel 2: de zaak Martijn
ž Minder rechten voor meer subjecten ž Ratificatie van Protocol 15 EVRM P. 2794-2851 JAARGANG 88 15 NOVEMBER 2013
10295546
40
No offence shall be punishable unless it was an offence under the law at the time it was committed And now in Dutch* Het Juridisch-Economisch Lexicon Uw instrument voor een accurate vertaling van juridische en economische teksten Nu ook Engels-Nederlands! Het Juridisch-Economisch Lexicon is een woordenboek voor de professional. Het is voor velen een onmisbaar instrument bij het schrijven en vertalen van teksten op juridisch, economisch en financieel gebied in goed Engels of Nederlands. Het Juridisch-Economisch Lexicon is nu, naast de welbekende versie Nederlands-Engels, ook verkrijgbaar in de versie Engels-Nederlands. Uit de praktijk klonk al lang de roep van professionals om het complete Lexicon ook in het Engels-Nederlands te kunnen raadplegen. Met deze nieuwe online variant van het Lexicon wordt aan die vraag tegemoetgekomen. * Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling
• Online product • Altijd actueel • 60.000 lemmata • Ruim 100.000 voorbeeldzinnen Samensteller: Aart van den End, Gateway Woordenboeken
Meer informatie of bestellen? Ga naar www.kluwer.nl/lexicon
Inhoud
Vooraf 2361
2797
Prof. mr. J.E.J. Prins Verdienvermogen
Wetenschap 2362
2798
Mr. R.H.M. Pierik Dan toch maar een vaccinatieplicht?
Focus 2363
2808
2366-2378 Rechtspraak 2379 Boeken 2380-2391 Tijdschriften 2392-2397 Wetgeving 2398-2400 Nieuws 2401 Universitair nieuws 2402 Personalia 2403 Agenda
WISSELWERKING DEELGEBIEDEN van
2811
het RECHT Pagina 2797
2814
Mr. dr. E.R. Rieter Prof. mr. Th.C. van Boven Prof. mr. C. Flinterman Prof. mr. J.H. Gerards Prof. mr. J. Goldschmidt Prof. mr. E. Myjer Prof. dr. R.A. Lawson Mr. L. Zwaak Nederland en de ratificatie van Protocol 15 bij het EVRM
Rubrieken
nog ONVOLDOENDE
tussen meerdere
Mr. Bastiaan Rijpkema Minder rechten voor meer subjecten Over een ‘rechtendieet’ ten behoeve van dieren
Opinie 2365
EINDE van de STUDIE in staat om te gaan met de
Prof. mr. T.J. van der Ploeg Hoe moeilijk is het om een vereniging te verbieden? Deel 2: de zaak Martijn
Opinie 2364
VELEN blijken aan het
2816 2828 2829 2838 2844 2848 2850 2850
Ouders die ZONDER nadere OVERWEGING hun eigen NIET-VACCINERENDE ouders volgen, wordt geen STROBREED in de weg Pagina 2802 gelegd
Middels PROTOCOL 15 wordt de MARGIN OF APPRECIATION doctrine vastgelegd in de PREAMBULE bij het EVRM
De verbodenverklaring is een SIGNAAL dat de VERENIGING zich BUITEN de rechtsorde van de SAMENLEVING plaatst
Uit de definitie van een ZELFSTANDIGE zoals neergelegd in art. 1 onder b Bbz 2004, volgt dat een zelfstandige UITSLUITEND een NATUURLIJKE PERSOON kan betreffen
Pagina 2810
Het lijkt ONTERECHT om dieren enkele basale RECHTEN te ONTZEGGEN op basis van het democratieargument, terwijl we zelf BESCHIKKEN over de meest EXOTISCHE Pagina 2813 RECHTEN
Pagina 2814
Pagina 2825
Het VERLIES van het NEDERLANDERSCHAP staat mogelijk NIET in alle gevallen in VERHOUDING tot het GEPLEEGDE FEIT
Pagina 2847 VERZEKERDEN met een rechtsbijstandsverzekering hebben het RECHT zelf een ADVOCAAT te KIEZEN Omslag: Gelovigen op weg naar de Gereformeerde Ontmoetingskerk in NieuwLekkerland. Het dorp ligt in de bijbelgordel, waar sprake is van een mazelenuitbraak. © ANP Robin van Lonkhuijsen
Pagina 2844
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
INCLUSIEF Handleiding leiding opstellen en beoordelen oordelen van commercië commerciële contracten
handige voorbeeldclausules en vele ‘tips & tricks’!
Contracten in praktijk de prakt Een onmisbare misbare praktische handleiding voor iedereen, met of zonder juridische achtergrond, aken heeft met het opstellen en beoordelen van commerciële contracten. die te maken Het boek geeft een o overzicht van de meest voorkomende contractsbepalingen en legt de werkingg ervan uit aan de hand van praktische voorbeelden. Steeds vanuit zowel het perspectief spectief van de leverancier als vanuit het perspectief van de afnemer. De auteur, Marcel Ruygvoorn, ygvoorn, wijst wij op toegankelijke wijze op herkenbare problemen en risico’s en biedt n om o daar op een praktische wijze mee om te gaan. handvatten
Prijs: Pagina’s: ISBN:
€ 35,- (inclusief btw) 292 9789013115031
an Met o.a. antwoord op vragen als: Welke contractsbepalingen moet ik tenminste in mijn contract opnemen? Welke Hoe Ho kan ik mijn aansprakelijkheid beperken? Wanneer kan ik de algemene voorwaarden van mijn contractpartner vernietigen? Wanneer mag mijn contractpartner de onderhandelingen niet meer afbreken? Bij uitstek interessant voor: Algemeen en financieel directeuren Inkoop- en salesmanagers Bedrijfsjuristen
Ga voor meer informatie en om te bestellen naar www.kluwer.nl
Vooraf
2361
Verdienvermogen
40
‘Het einde van de vanzelfsprekendheid’, zo begint het vorige week gepresenteerde WRRrapport Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland. Een stabiele economische groei is ons niet langer gegeven. We staan aan de vooravond van een periode met schaarste aan geschikte arbeidskrachten en tekorten aan noodzakelijke grondstoffen. De snelheid waarmee productieprocessen veranderen neemt toe en het langdurig behouden van een leidende marktpositie is maar weinig bedrijven gegeven. Bovendien veranderen de mondiale machtsverhoudingen, wat weliswaar kansen biedt, maar tegelijkertijd gevestigde posities op scherp zet. De centrale boodschap van de WRR is dan ook: ons land zal zich moeten voorbereiden op een wereld waarin succesvol innoveren betekent dat zowel benodigde infrastructuur, instituties, als menselijk kapitaal zodanig zijn toegerust dat ze adequaat kunnen inspelen op wisselende omstandigheden. Daarbij zijn verdienvermogen en responsiviteit sleutelbegrippen. Inzetten op beide vraagt om een andere focus. Niet langer zal het beleid primair gericht moeten zijn op product- en marktinterventies. Afgestapt moet ook worden van de gedachte dat markten te corrigeren zijn via losstaande maatregelen. Om het innovatiesysteem als geheel beter te laten functioneren moeten interventies en stimulerende maatregelen gericht zijn op het innovatiesysteem als geheel. Het is, aldus de WRR, “tijd voor een systeemperspectief: het bevorderen van goede netwerken, stimulerende reguleringen en ondersteunende instituties; en het formuleren van lange termijn strategieën waarop alle betrokken partijen zich kunnen oriënteren. Die omslag is lastig: product- en marktinterventies zijn gemakkelijker uit te leggen aan een breed publiek, en hebben ook de charme van een hoge mate van concreetheid en daadkracht. Systeeminterventies kosten meer tijd en zijn onzichtbaarder, maar ze leveren wel meer op.” Wie probeert de aanbevelingen van de WRR te vertalen naar de juridische wereld en stil staat bij de mogelijke rol van wetgeving en regulering in het bepleite denken vanuit innovatiesystemen, ziet zich geconfronteerd met vele vragen. Zo lijkt de boodschap van de WRR te impliceren dat we instrumenten die gericht zijn op stimuleren van markten en tegengaan van marktfalen (mededingings- en aanbestedingsbeleid, intellectuele eigendomsrechten, handelsbepalingen) in samenhang bezien met instrumenten op het terrein van scholing, arbeidsmarktbeleid en ontslagrecht. Dat zal allerminst een eenvoudige opgave zijn. En om het nog complexer te maken: kijken door de lens van innovatiesystemen impliceert dat instrumenten gericht op ondernemingen (vestigingsregelingen, belastingfaciliteiten, etc.) dan ook maar direct in deze analyse betrokken worden. Natuurlijk weten we allen dat het recht zich al lang niet meer manifesteert als een coherent geheel van klassieke vormen van regulering (wetgeving, rechtspraak), maar ook door middel van alternatieve vormen daarvan, zoals soft law, co-regulation en nog andere vormen van governance. Bovendien is sprake van een gelaagde lokale, nationale en internationale rechts-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
orde, waartussen wisselwerking bestaat. Maar het WRRperspectief impliceert dat we hier als het ware nog een dimensie aan toevoegen: een scherp oog voor de wisselwerking tussen regulering van zowel markten, arbeid als ondernemingen. Maar daarmee is nog niet alles gezegd over een mogelijke vertaalslag van het WRR-rapport naar de rol van het recht. Evenzeer een uitdaging zijn de aanbevelingen op het terrein van het onderwijs. “Het verdienvermogen van een land hangt voor een groot deel af van de kennis die de bevolking heeft”, aldus de WRR. Het rapport zet daarom mede in op een stevige hervorming van het onderwijs. Redenerend vanuit de overtuiging dat mensen in staat moeten zijn zich aan te passen aan de telkens wijzigende omstandigheden en eisen van de arbeidsmarkt: “Ons onderwijs vertoont nog veel trekken van een industriële aanpak. Het lijkt nog sterk op een leerfabriek in plaats van een inspirerende leeromgeving, is sterk locatiegebonden, met vaste tijden en met vaste jaarschema’s. (...) Onderwijzers staan nog steeds voor een klas en besteden veel van hun energie aan het overdragen van de lesstof.” Kennis moet daarom niet langer op ‘industriële’ wijze worden overgebracht, maar veel meer op maat en tijds- en plaatsonafhankelijk worden aangeboden. Wie kijkt naar het rechtswetenschappelijk onderwijs, ziet dat juridische faculteiten de afgelopen jaren het nodige hebben gedaan om hun ‘leerfabriek’ in te ruilen voor meer kleinschalig en mede op competenties gericht onderwijs. Een goede juridische faculteit leert z’n studenten dat het positieve recht voor velerlei uitleg vatbaar is en eenduidige oplossingen niet bestaan omdat ze afhankelijk zijn van interpretatie en maatschappelijke ontwikkelingen. Tegelijkertijd: studenten worden binnen de muren van de universiteit slechts spaarzaam geconfronteerd met de ingewikkelde opdracht het recht z’n rol te geven in een complexe samenleving. Voor de meerderheid van de studenten lijken het privaat-, straf en bestuursrecht als keurig aangeharkte en afgescheiden tuintjes en velen blijken aan het einde van de studie nog onvoldoende in staat om te gaan met de wisselwerking tussen meerdere deelgebieden van het recht. Terugkerend naar het WRR-rapport. Inzetten op responsiviteit en verdienvermogen impliceert volgens de Raad: afstappen van losstaande maatregelen en redeneren vanuit interventies gericht op het innovatiesysteem als geheel. Voor het recht zou dat kunnen betekenen: meer oog voor de wisselwerking tussen regulering van respectievelijk markten, arbeid en ondernemingen. Voor het juridisch onderwijs valt vanuit deze denkrichting te agenderen: studenten aanleren vooral ook te redeneren vanuit het juridisch systeem als geheel. Kortom, hen in staat stellen voorbij de grenzen van klassieke rechtsgebieden te denken. Met als bagage zowel een uitstekende kennis van juridische dogmatiek als de kunde te redeneren vanuit problemen en ontwikkelingen die de klassieke rechtsgebieden overstijgen. Corien Prins
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2797
2362
Wetenschap
Dan toch maar een vaccinatieplicht? Roland Pierik1
In dit artikel wordt een gekwalificeerde vaccinatieplicht voor kinderen onder de twaalf jaar bepleit. Vaccinatie van deze kinderen tegen de meest risicovolle infectieziekten zou verplicht moeten worden, terwijl tegelijkertijd de ouders de mogelijkheid moet worden gegeven om op basis van een gewetensbezwaardeprocedure ontheffing te vragen. Herhaaldelijk gebruikte argumenten, dat zo’n plicht strijdig zou zijn met de vrijheid van godsdienst van de ouders, met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van het kind en met het recht op gezinsleven, worden ontkracht. Door deze maatregel kan het aantal vaccinaties op de biblebelt worden vergroot waardoor de vaccinatiegraad stijgt, de groepsimmuniteit worden bevorderd en de kans op toekomstige uitbraken verder worden verkleind, zonder dat een vaccinatieplicht tout court hoeft te worden ingesteld.
E
ind mei 2013 zijn in Nederland de mazelen opnieuw uitgebroken. Volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zijn er eind oktober 121 patiënten in het ziekenhuis opgenomen geweest, waarvan 61 patiënten met een longontsteking en 1 patiënt met een hersenontsteking. Eén meisje is aan de complicaties van de ziekte overleden en verwacht wordt dat als gevolg van deze uitbraak uiteindelijk drie mensen zullen sterven. Als gevolg van de invoer van het rijksvaccinatieprogramma is veruit het grootste deel van de bevolking gevaccineerd en vinden uitbraken van dit soort besmettelijke ziekten primair nog plaats onder bevindelijk protestanten die op de biblebelt geconcentreerd bij elkaar leven en die om religieuze redenen vaccinatie afwijzen. Na zo’n uitbraak volgt er steevast een maatschappelijke en politieke discussie over de invoering van een wettelijke vaccinatieplicht. De laatste grote discussie woedde na de polio-uitbraak van 1993 en leidde tot een rapport van de Nationale Raad voor de Volksgezondheid en zelfs een regeringsstandpunt.2 De regering achtte een vaccinatieplicht niet ondenkbaar maar praktisch onuitvoerbaar, vooral om redenen van handhaafbaarheid. Ze sprak daarnaast expliciet het vertrouwen uit dat de weg van overtuiging en voorlichting op de lange termijn veel effectiever zou zijn om de vaccinatiegraad bij deze groepen te verhogen.3 Twee decennia later moeten we constateren dat die verwachting niet is uitgekomen. De opvattingen onder bevindelijk protestanten over vaccinatie lijken niet wezenlijk te zijn veranderd en de vaccinatiegraad op de biblebelt blijkt nog steeds te laag te zijn om dit soort uitbraken te voorkomen. Nu de weg van overtuiging niet effectief is gebleken kan de vraag worden gesteld of de regering de vaccinatieplicht opnieuw moet overwegen. Nu zijn het de mazelen, maar er is
2798
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
geen reden waarom de veel gevaarlijker polio ook niet weer zou kunnen uitbreken. Aangezien deze uitbraken alleen de zeer selecte groep niet-gevaccineerden op de biblebelt raken, draait het in deze discussie om de vraag of we als Nederlandse samenleving bereid zijn om vaccinatieplicht voor alle kinderen in te voeren met als doel om een relatief kleine groep kinderen, tegen de wil van hun gewetensbezwaarde ouders in, te beschermen tegen infectieziekten. In deze discussie staan twee posities diametraal tegenover elkaar. Enerzijds de meer seculiere positie die de vrijheid van godsdienst en geweten als belangrijk beginsel in de liberaal-democratische rechtsstaat erkent, maar stelt dat deze tolerantie niet mag uitmonden in levenslange invaliditeit of zelfs overlijden van minderjarigen die zelf nog niet in staat zijn om vaccinatie weloverwogen te weigeren. Dit argument wordt versterkt door de eenvoudige en risicoloze manier waarop dit leed via vaccinatie voorkomen kan worden, en de voor de grote meerderheid van de bevolking ondoorgrondelijke argumentatie waarom bevindelijke groepen vaccinatie verwerpen. Anderzijds lijkt de focus op het beschermen van juist deze kinderen een treffend voorbeeld te zijn van de selectieve antireligieuze verontwaardiging die kenmerkend is voor de ‘seculiere arrogantie’ die volgens Van der Staaij (SGP) het huidige tijdsgewricht kenmerkt.4 Deze houding is onnodig stigmatiserend voor de overigens zeer prudente ouders voor wie het verlies van hun kind natuurlijk het ergste is en grote gewetensnood oplevert.5 Inderdaad bij elke uitbraak van zo’n besmettelijke ziekte zullen slachtoffers vallen, maar dit aantal valt in het niet in vergelijking met het aantal kinderen dat jaarlijks verdrinkt in zwembaden en recreatieplassen, verongelukt in het verkeer, of overlijdt als gevolg van huis-, tuin- en keukenongelukken.
In dit artikel presenteer ik een gekwalificeerde verdediging van een vaccinatieplicht voor kinderen onder de twaalf jaar.6 De discussie zou complex worden indien de verplichting het complete rijksvaccinatieprogramma tegen twaalf ziektes zou omvatten; immers, de kans op overdracht, de risico’s bij besmetting, en de vaccinatiegraad verschillen van ziekte tot ziekte. In dit artikel richt ik me daarom op verplichte vaccinatie tegen polio, de meest omstreden infectieziekte die ook als een van de gevaarlijkste wordt gezien. De reden voor deze beperking is tweeledig: naarmate het risico op overlijden of blijvende schade bij een infectieziekte groter is, des te makkelijker het is om verplichte vaccinatie te verdedigen. Daarnaast is er al decennialang een discussie over de verplichte poliovaccinatie gaande zodat ik de huidige discussie over vaccinatieplicht kan vergelijken met eerdere discussies. Mocht de verplichte vaccinatie tegen polio onverdedigbaar zijn, dan lijkt de kans klein dat een vergelijkbare plicht bij infectieziekten met minder impact, zoals mazelen, wel te verdedigen is. Mocht ze wel verdedigbaar zijn, dan kan op basis van deze argumentatie gekeken worden in hoeverre de vaccinatieplicht bij andere infectieziekten ook verdedigbaar is. In dit artikel staat de vaccinatieplicht tegen polio dus centraal; in de conclusie zal ik nog even kort terug komen op een mogelijke vaccinatieplicht voor mazelen.
1. Het Nederlandse vaccinatieprogramma De overheid ziet het als haar verantwoordelijkheid om besmettelijke ziektes zo goed mogelijk te bestrijden en de Nederlandse bevolking zo adequaat mogelijk tegen uitbraken te beschermen.7 Op basis van art. 22 Grondwet vult ze deze taak in door het aanbieden van een gratis maar niet verplicht Rijksvaccinatie-programma.8 Afgemeten aan de 95% van de Nederlandse bevolking die gevaccineerd is, kan dit programma als succesvol worden beschouwd. Echter, een groep van ongeveer 250 000 bevindelijk gereformeerden verzet zich principieel en categorisch tegen vaccinatie. De laagste vaccinatiegraad – minder dan 25 procent – is te vinden bij twee reformatorische gezindten: de Gereformeerde
Een groep van ongeveer 250 000 bevindelijk gereformeerden verzet zich principieel en categorisch tegen vaccinatie Gemeenten in Nederland en de Oud Gereformeerde Gemeenten.9 Daarnaast is er een groep kritische prikkers, voornamelijk antroposofen en homeopaten, die op medische gronden de vanzelfsprekendheid van dit soort grootschalige vaccinatieprogramma’s ter discussie stellen.10 Ze zijn van mening dat ziekten als de mazelen bij overigens gezonde personen een positieve bijdrage zouden kunnen leveren aan groei, ontwikkeling en immuniteitsopbouw, wat een grotere weerbaarheid oplevert op latere leeftijd tegen ziekten als kanker en allergieën. Deze ouders laten bijvoorbeeld hun kinderen pas op latere leeftijd vaccineren, of vaccineren hun kinderen niet tegen wat ze als minder risicovolle ziekten beschouwen, als bof, mazelen en kinkhoest. Kritische prikkers vaccineren over het algemeen wel tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio en rodehond omdat ze deze ziekten als een te groot risico zien om vaccinatie achterwege te laten. In veruit het grootste deel van Nederland kunnen deze besmettelijke ziektes niet meer uitbreken of zich verspreiden als gevolg van de groepsimmuniteit die ontstaat in een omgeving met een inentingsgraad van – afhankelijk van de ziekte – 80 tot 95%. De ziekteverwekker kan dan niet meer onder de bevolking circuleren en dus ook niet de ongevaccineerden bereiken; deze zijn beschermd dankzij het feit dat zo veel andere mensen zich wel hebben laten inenten.11 Echter, in bepaalde gemeenten op de biblebelt leven niet-gevaccineerden dermate geconcentreerd dat deze groepsimmuniteit niet ontstaat.12 Indien zo’n ziekte geïmporteerd wordt,
Auteur
heid’ p. 9-10.
pen spreek, heb ik het primair over deze
antroposofisch arts en vicevoorzitter van de
1. Mr. R.H.M. Pierik is universitair hoofddo-
4. Kees Van der Staaij, ‘God verzwijgen?
groepen. Voor een toelichting op de term
Nederlandse Vereniging van Antroposofi-
cent rechtsfilosofie, Paul Scholten Centre for
God noemen!’, Katholiek Nieuwsblad, 7 juli
‘bevindelijk’ zie J.P. Zwemmer, De Bevinde-
sche Artsen (NVAA).
Jurisprudence, Faculteit der Rechtsgeleerd-
2012.
lijk Gereformeerden, Kampen: Uitgeverij
11. Er kan dus duidelijk wel een volksge-
heid, Universiteit van Amsterdam. Met dank
5. J. Douma en W.H. Velema, Polio:
Kok, 2001, p. 14-19; Anne van der Meiden,
zondheidsprobleem ontstaan indien als
aan Wibren van der Burg, Dorien Pessers,
afwachten of afweren?, Amsterdam: Uitge-
De Zwarte Kousen Kerken. Bevindelijk
gevolg van religieuze en kritische overwe-
Ingrid Robeyns, Bald de Vries en de deelne-
verij Ton Bolland, 1997, p. 53.
heroverwogen portret, Baarn: Uitgeverij Ten
gingen de vaccinatiegraad ook buiten de
mers aan het Paul Scholten Centre Research
6. Volwassenen die welbewuste keuzen
Have, 1993, p. 60-72.
biblebelt onder de kritische grens zou
Colloquium voor verhelderend commentaar
kunnen maken moeten in beginsel vrij zijn
10. Voor informatie over de Nederlandse
dalen, maar er is geen enkele reden om aan
op een eerste versie van dit paper.
om vaccinatie voor zichzelf te weigeren.
Vereniging Kritisch Prikken zie www.nvkp.
te nemen dat dit staat te gebeuren.
Kinderen vanaf twaalf jaar wordt nu ook al
nl. Het is me bij het schrijven van dit artikel
12. Theoretisch gezien is verspreiding van
Noten
de mogelijkheid geboden om zelf welover-
extreem moeilijk gebleken om ‘on the
een virus en besmetting buiten de gebieden
2. NRV Vaste prik? Advies over het beleid
wogen voor vaccinatie te kiezen.
record’ algemene gegevens over het vacci-
met hoge concentraties van niet-gevacci-
inzake poliovaccinatie, Nationale Raad voor
7. Simons, ‘Preventiebeleid voor de volks-
natiegedrag van deze kritische prikkers te
neerden mogelijk, maar in de praktijk heeft
Volksgezondheid, 1993); H.J. Simons, ‘Pre-
gezondheid’ p. 8; NRV Vaste prik? Advies
verkrijgen, of welke ziekten als risicovol
dit sinds 1971 niet meer plaatsgevonden.
ventiebeleid voor de volksgezondheid’, Brief
over het beleid inzake poliovaccinatie, p. 6.
beschouwd worden. De in dit artikel weer-
NRV Vaste prik? Advies over het beleid
van de Staatssecretaris van Welzijn, Volks-
8. Dit vaccinatieprogramma wordt bekos-
gegeven informatie heb ik geverifieerd aan
inzake poliovaccinatie, p. 12-13.
gezondheid en Cultuur, Kamerstukken II
tigd via de AWBZ. In België bestaat er wel
de hand van een ingezonden brief in NRC
1993/94, 22 894, nr. 4 (1993).
een vaccinatieplicht tegen polio.
Handelsblad van 29 september 1992 van
3. ‘Preventiebeleid voor de volksgezond-
9. Als ik in dit artikel over bevindelijke groe-
Bob Witsenburg, destijds praktiserend
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2799
Wetenschap
bijvoorbeeld via reizigers, vluchtelingen of adoptiekinderen uit werelddelen waar deze ziektes nog heersen, kan deze zich snel verspreiden. Deze groepen hebben veel onderling contact via onder andere kerken, het verenigingsleven en scholen, ook ver buiten hun eigen woonplaats. Denk bijvoorbeeld aan de grote regionale scholengemeenschappen op reformatorische grondslag in Amersfoort, Gouda en Rotterdam die leerlingen aantrekken uit honderden dorpen uit de wijde omtrek.13 Ondanks het feit dat deze mensen geografisch verspreid wonen, moeten ze in termen van overdracht van ziektes toch als één gemeenschap worden beschouwd.14 Deskundigen stellen daarom dat de kans op een polio-epidemie in Nederland klein is, ‘maar dat deze op enig moment zal uitbreken is vrij zeker’.15 Aangezien polio ernstige gevolgen kan hebben en alleen preventief valt te bestrijden, acht de Nederlandse
2800
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Regering het wenselijk dat alle kinderen hiertegen ingeent zijn. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de polio-uitbraak van 1993 schrijft H.J. Simons, de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur: ‘Verplichte vaccinatie zou er voor kunnen zorgen dat ook kinderen waarvan de ouders gewetensbezwaren hebben gevaccineerd kunnen worden. De schade die een kind kan ondervinden van het niet vaccineren is dermate groot dat dit ernstig in overweging is genomen. Praktische argumenten als de handhaafbaarheid en de mogelijk averechtse werking op de huidige vrijwillige deelname maken dat toch van een vaccinatieplicht wordt afgezien’.16 De regering lijkt geen principiële bezwaren tegen de vaccinatieplicht te hebben, maar ziet er op basis van praktische argumenten van af. De vooronderstelling lijkt te zijn dat aangezien ouders uit bevindelijke groe-
pen diepgevoelde religieuze bezwaren tegen vaccinatie hebben, ze zich ook weinig gelegen zullen laten liggen aan een wettelijke verplichting.17 De kans wordt reëel geacht dat ouders, om deze verplichte inenting te ontlopen, het consultatiebureau zullen mijden of hun kinderen (tijdelijk) van school zullen houden. Omdat het niet evident is om kinderen onder dwang, tegen de wil van de ouders in, naar het consultatiebureau te laten brengen om ze te vaccineren, wordt de vraag gesteld of verplichte inenting wel proportioneel is aan het nagestreefde doel. Of zoals de Nationale Raad voor de Volksgezondheid onderkoeld concludeert, het is niet doenlijk en wenselijk om gezondheidsbescherming via de Mobiele Eenheid uit te voeren.18 In plaats van het invoeren van de vaccinatieplicht zet de regering vooral in op voorlichting en dialoog: ‘Het kabinet is van mening dat op de lange termijn de weg van overtuiging en voorlichting meer effectief zal zijn dan die van verplichting’.19 Maar de vraag kan worden gesteld of deze dialoog ook het gewenste effect heeft gehad op de relevante groepen. De recente uitbraak van mazelen maakt duidelijk dat twee decennia later de vaccinatiegraad op de biblebelt nog steeds te laag is om dit soort uitbraken te voorkomen. Daarnaast blijkt uit recent onderzoek dat deze voorlichtingscampagnes weinig doel hebben getroffen. Bevindelijke ouders zijn geïnterviewd over de keuze voor het al dan niet vaccineren van hun kinderen en hun overwegingen daarbij.20 Alhoewel het maar een beperkt aantal respondenten betreft (27 gezinnen) en het onderzoek dus niet generaliseerbaar is voor de hele bevindelijke gemeenschap, zijn de uitkomsten wel opvallend eenduidig: uit niets blijkt dat de pogingen tot dialoog enig effect hebben gehad. De onderzoekers onderscheiden twee subgroepen: ouders die de traditie volgen en ouders die een weloverwogen keuze maken. De ouders die de traditie volgen, spreken nauwelijks over het onderwerp en doorlopen geen weloverwogen besluitvormingsproces. Ze maken domweg dezelfde keuze als hun ouders. Degene die uit niet-vaccinerende families komen, vaccineren hun eigen kinderen ook niet.21 Ouders die wel een overwogen keuze maken, discussiëren vooral met elkaar, bespreken het onderwerp soms met vrienden of hun ouders, maar geen van hen bespreekt het onderwerp met ouderlingen of de dominee.22 De in 1993 uitgesproken hoop van de regering dat op de lange termijn de weg van overtuiging en voorlichting meer effectief zal zijn dan die van verplichting blijkt ijdel te zijn. Ouders die de traditie volgen, besluiten zonder veel discussie af te zien van vac-
cinatie, en hen wordt daarbij door de overheid ook geen strobreed in de weg gelegd. Bij ouders die wel een overwogen keuze maken is het ook niet duidelijk of de overheidsvoorlichting enige invloed heeft. Uit het onderzoek van Ruijs c.s. blijkt dat het pad van overtuiging en dialoog deze groepen niet bereikt omdat ze zich als groep af lijken te sluiten voor argumenten van buitenstaanders.23 Maas stelt dat dit soort pogingen ‘iets naïefs bezit en voorbij gaat aan het sterke wij-zij gevoel in de doelgroepen’.24 Dit wordt in de huidige discussie nog eens onderstreept in de reactie op oud-minister van Volksgezondheid Els Borst (D66). Zij stelde dat predikanten gemeenteleden moeten oproepen hun kinderen te laten inenten. Echter, omdat ze in bevindelijke kringen nog steeds als de Euthanasieminister bekend staat – onder haar bewind is de euthanasiewetgeving ingevoerd – werkte haar betoog als een rode lap op een stier.25
2. Naar een vaccinatieplicht? Uit het onderzoek van Ruijs c.s. is duidelijk geworden dat het pad van overtuiging en dialoog bevindelijke groepen niet bereikt, omdat ze sterk naar binnen gericht zijn en zich afsluiten voor overtuiging door buitenstaanders. Indien de regering van mening is dat het haar taak is om ook kinderen uit bevindelijk gereformeerde gezinnen te beschermen tegen mogelijke gevolgen van besmettelijke ziekten, kan ze niet langer op de vrijblijvende dialoog vertrouwen en moet ze een meer effectieve manier vinden om haar boodschap aan deze ouders over te brengen. Eén mogelijkheid hiertoe is om vaccinatie van kinderen onder de twaalf tegen de meest risicovolle infectieziekten verplicht te stellen, maar tegelijkertijd de ouders de mogelijkheid te geven om op basis van een gewetensbezwaardeprocedure ontheffing te vragen. Naar analogie van de Belgische procedure bij de vaccinatieplicht en de Nederlandse procedure bij militaire dienstweigeraars zou zo’n procedure er als volgt uit kunnen zien. Naast de wettelijke vaccinatieplicht zou er ook iets als een Wet Gewetensbezwaren Vaccinatie moeten worden ingevoerd waarin de gronden moeten worden aangegeven waarop ouders vaccinatie kunnen weigeren. Ouders ontvangen bij de geboorteaangifte een vaccinatieformulier dat na het doorlopen van de vaccinatieserie, drie vaccinaties tegen polio, maar uiterlijk binnen achttien maanden naar de gemeente moet worden teruggestuurd. Weigeraars kunnen vervolgens worden aangespoord om alsnog het vaccinatie-programma af te ronden. Indien ze dat niet willen omdat ze gewetensbe-
13. Douma and Velema, Polio: afwachten
Syrië grote polio-uitbraken plaatsgevonden,
heid’ p. 9.
qualitative study’, p. 3-5.
of afweren?, p. 20-21.
terwijl er in Israël groot alarm is geslagen en
18. NRV Vaste prik? Advies over het beleid
22. ‘How orthodox protestant parents deci-
14. P.F. Maas, Parlement en Polio, ’s-Gra-
een nood-vaccinatie is opgestart, omdat in
inzake poliovaccinatie, p. 40.
de on the vaccination of their children: a
venhage: SDU-Uitgeverij, 1988, p. 103.
het zuiden van het land een stam van het
19. Simons, ‘Preventiebeleid voor de volks-
qualitative study’ p. 5.
15. Han Willems, Gert van Dijk en Johan
poliovirus in het rioolwater is gevonden.
gezondheid’ p. 2.
23. NRV Vaste prik? Advies over het beleid
Legemaate, ‘Meer druk op de naald’,
Het RIVM adviseert intussen reizigers die
20. Wilhelmina L.M. Ruijs et al., ‘How
inzake poliovaccinatie, p. 26.
Medisch Contact 64, no. 29-30, p. 1306.
van plan zijn naar Israël en die langer dan
orthodox protestant parents decide on the
24. Maas, Parlement en Polio, p. 132.
Zie ook H. Bijkerk en F.J. Draaisma, Polio-
tien jaar geleden een polioprik hebben
vaccination of their children: a qualitative
25. Christiaan Pelgrim, ‘“Je kind niet inen-
myelitis-Epidemie, zoals geciteerd in Maas,
gehad, om zich alsnog te laten inenten.
study’ BMC Public Health 12, no. 408
ten als een vorm van verzet.” Interview met
Parlement en Polio, p. 104. Wereldwijd
16. Simons, ‘Preventiebeleid voor de volks-
(2012).
Arnold Huijgen’, NRC Handelsblad, 20 juli
komt de ziekte nog steeds voor: in het
gezondheid’ p. 2.
21. ‘How orthodox protestant parents deci-
2013.
najaar van 2013 hebben er in Somalië en
17. ‘Preventiebeleid voor de volksgezond-
de on the vaccination of their children: a
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2801
Wetenschap
zwaren inbrengen komen ze in een toetsingsprocedure terecht. Eerst moeten ouders hun bezwaren schriftelijk toelichten, daarna worden ze opgeroepen voor een Commissie van Advies die hen bevraagt op hun argumenten en advies uitbrengt. Bezwaren tegen vaccinatie zouden dan getoetst moeten worden op de vraag of ze in redelijkheid beoordeeld kunnen worden als te respecteren onoverkomelijke gewetensbezwaren in de zin van de Wet Gewetensbezwaren Vaccinatie. Deze maatregel maakt de dialoog, die tot nu toe vrijblijvend werd aangeboden, veel indringender: ouders die vaccinatie weigeren kunnen zich niet langer aan deze dialoog onttrekken. Ze kunnen alleen vrijstelling van vaccinatie krijgen indien ze hiervoor argumenten inbrengen die in redelijkheid als te respecteren gewetensbezwaren kunnen worden aangemerkt. Hierbij zijn de volgende overwegingen van belang: als samenleving zien we het als een belangrijke overheidstaak om besmettelijke ziekten zo goed mogelijk te bestrijden, en hierbij is de medewerking van de burgers noodzakelijk.26 Daarnaast heeft de overheid een taak om jonge kinderen te beschermen tegen vermijdbare risico’s die met deze ziekten gepaard gaan. Enerzijds heeft de overheid een belangrijke rol om de vrijheid van religie te beschermen. Anderzijds heeft ze ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van de kinderen die vaccinatie mislopen. De relevantie van overheidsoptreden op basis van deze verantwoordelijkheid, desnoods tegen de wil van de ouders in, wordt benadrukt door het feit dat een aantal van de poliopatienten, die als kind bij de uitbraak in 1983 gehandicapt zijn geraakt, als volwassenen expliciet afstand hebben genomen van het standpunt van hun ouders en hen hebben verweten dat ze hen niet hebben laten inenten.27 Vanuit deze verantwoordelijkheid moet de overheid ouders met indringende vragen confronteren wanneer hun levensovertuiging serieuze risico’s kan opleveren voor hun kinderen. Dit kan door ouders als opdringerig of zelfs aanstootgevend worden gezien – alsof hun oprechtheid in twijfel wordt getrokken. Echter, opvoedingskeuzen die over het algemeen als uiterst onverstandig worden gezien, kunnen niet aan een kritische beoordeling worden onttrokken, simpelweg omdat ze uit een religieuze overtuiging voortvloeien. En aangezien de risico’s aanzienlijk zijn, is het aanvaardbaar dat deze dialoog geen vrijblijvende is, maar dat de overheid deze ouders op een dwingende manier op hun verantwoordelijkheid ten opzichte van hun kinderen aanspreekt. In het eerdergenoemde regeringsstandpunt uit 1993 wordt de vaccinatieplicht met een vrijstellingsmogelijkheid voor gewetensbezwaarden afgedaan als een tandeloze tijger: ‘De inhoud van de gevoerde discussie met groeperingen die vaccinatie op principiële gronden afwijzen maakt het alleszins aannemelijk dat een zeer groot aantal personen, dat thans geen gebruik maakt van mogelijkheden tot vaccinatie, zich ook in de toekomst aan (verplichte) vaccinatie zal onttrekken. Wil een maatregel van verplichte vaccinatie enig effect sorteren dan zou er geen mogelijkheid moeten bestaan om een beroep te doen op een uitzonderingsbepaling voor gewetensbezwaarden. Een uit-
2802
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
zonderingsbepaling voor gewetensbezwaarden geldt evenwel bij verplichte maatregelen als uitgangspunt. Ook bij de verplichting tot inenting voor militairen is een regeling voor gewetensbezwaarden opgenomen. Dit houdt in dat juist de personen die als enigen in Nederland een groot risico op nadelige gevolgen tengevolge van een besmetting met het poliovirus lopen, zich aan de maatregel kunnen en zullen onttrekken’.28 Dit is een curieus argument. Ten eerste ondermijnt dit citaat het in het regeringsstandpunt uitgesproken vertrouwen in het middel van voorlichting en overtuiging. Ten tweede, zo’n maatregel – verplichting plus vrijstellingsprocedure – biedt juist een optimale middenweg tussen de huidige vrijblijvende regeling en een vaccinatieplicht tout court. Tolerantie ten opzichte van religieuze minderheden impliceert niet dat de overheid onverschillig mag staan ten opzichte van bepaalde opvoedingskeuzen, de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, en mogelijke risico’s die er uit voort kunnen vloeien. De huidige regeling is daarom te vrijblijvend, gegeven de verantwoordelijkheden die de overheid tegenover de betreffende kinderen heeft. Ouders die zonder nadere overweging hun eigen niet-vaccinerende ouders volgen, wordt geen strobreed in de weg gelegd. Invoering van deze maatregel draait de logica van de regelgeving om: weigeren is nog steeds mogelijk, maar ouders worden dan wel verplicht hun gewetensbezwaren tegen vaccinatie uit te spreken en toe te lichten. Deze maatregel kan een bijdrage leveren tot het doorbreken van sociale normen, die binnen deze gesloten groepen nog steeds erg dominant zijn.29 Ouders worden gedwongen om ook de meer formele overheidsnorm in overweging te nemen en expliciet kennis te nemen van argumenten vóór vaccinatie, wat hun keuzeproces kan beïnvloeden. Anderzijds is een vaccinatieplicht zonder een procedure voor gewetensbezwaarden juridisch wellicht onmogelijk omdat, zoals de regering in het citaat hierboven aangeeft, een uitzonderings-bepaling voor gewetensbezwaarden bij verplichte maatregelen als uitgangspunt geldt. Meer in het algemeen valt te stellen dat het beginsel van tolerantie impliceert dat bij onderwerpen waar burgers diepgevoelde en onoverkomelijke gewetensbezwaren hebben, de overheid de ruimte moet bieden om op basis hiervan een vrijstelling te krijgen. Het doel van de maatregel is het tegengaan van uitbraken van besmettelijke ziekten, en hiervoor is geen vaccinatiegraad van 100% nodig. Deze beperkte maatregel zou al voldoende kunnen zijn om het doel te bereiken dat hier wordt nagestreefd: het vergroten van het aantal gevaccineerde kinderen waardoor de vaccinatiegraad op de biblebelt stijgt, de groepsimmuniteit op de biblebelt wordt behaald, en de kans op toekomstige uitbraken wordt uitgesloten. Indien met deze maatregel nog steeds niet de vereiste vaccinatiegraad wordt behaald, kan alsnog een vaccinatieplicht tout court overwogen worden. In zekere zin zou zo’n vaccinatieplicht tout court makkelijker zijn voor de overheid, omdat het haar ontslaat van de plicht om een vrijstellingsprocedure in te stellen en de plicht om de gronden waarop vrijstelling geclaimd kan worden te formuleren. Maar gegeven de diepgevoelde weerstand tegen vaccinatie bij sommigen en de overweging dat het middel
proportioneel moet zijn aan het nagestreefde doel, lijkt een verplichting met vrijstellingsmogelijkheid vooralsnog de meest prudente maatregel. Op basis van de discussie van de laatste decennia valt te verwachten dat er principiële en pragmatische bezwaren tegen de invoer van zo’n vaccinatieplicht zullen worden ingebracht. Het inhoudelijke bezwaar stelt dat de weerstand tegen vaccinatie gebaseerd is op diepbeleefde religieuze en onwrikbare overtuigingen. Vaccinatieplicht is daardoor in strijd met de vrijheid van godsdienst van de ouders (art. 6 Gw, art. 9 EVRM en art. 18 IVBPR). Het tweede bezwaar is pragmatisch: omdat deze weerstand zo diepbeleefd en onwrikbaar is, zal de tegenstand bij verplicht inenten zo groot zijn, dat ouders zich zullen verzetten. In die omstandigheden kan verplichte vaccinatie in strijd komen met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van het kind en het recht op gezinsleven (art. 11 Gw en art. 8 EVRM). In de komende twee paragrafen zal ik deze tegenargumenten aan een nadere analyse onderwerpen.
3. De principiële weerstand tegen vaccinatie en de vrijheid van godsdienst Het standaardargument tegen een vaccinatieplicht is dat ze in strijd zou zijn met artikel 6 van de Grondwet betreffende het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In deze paragraaf wil ik dit argument aan een nadere analyse onderwerpen en de vanzelfsprekendheid aan de orde stellen waarmee met een verwijzing naar de vrijheid van religie de discussie over vaccinatieplicht voortdurend wordt afgekapt. De vrijheid van godsdienst impliceert dat de overheid tolerant moet zijn ten opzichte van diepgevoelde religieuze overtuigingen, die per definitie meer op geloof dan op de rede zijn gebaseerd: ‘faith itself provides the moral basis for freedom of religion. […] At its most basic level, the concept of faith describes the manner in which a particular belief or set of beliefs may be subscribed to by human beings. In that sense of the word, faith exists as a form of rival to reason. When we say that we believe in something as a matter of faith, […] we express a commitment to that which cannot be established by reason, or to that which can be established by reason, but not for that reason’.30 Maar dat impliceert niet automatisch dat de vrijheid van religie ook van toepassing is op alle handelingen en praktijken die aanhangers uit deze religieuze voorschriften afleiden. Als die praktijken bijvoorbeeld de belangen van anderen schaden, dan kan de overheid beperkingen aan de vrijheid van religie opleggen. Meer
In hoeverre wordt de weerstand tegen vaccinatie door de vrijheid van godsdienst beschermd? in het algemeen geldt dat, indien op basis van de vrijheid van religie een vrijstelling van wettelijke verplichtingen wordt geclaimd, de wetgever vereist dat er voldoende verband bestaat tussen het relevante religieuze voorschrift en de concrete praktijk. Ook moeten religieuze voorschriften consequent, dat wil zeggen niet selectief, door de gelovigen worden toegepast. In hoeverre kan er in redelijkheid worden geconcludeerd dat de weerstand tegen vaccinatie door de vrijheid van godsdienst wordt beschermd? Het godsdienstig voorschrift waarop tegenstanders zich baseren is de leer van de predestinatie: ‘Alles is van te voren door God bepaald (voorzien). Hij bewaakt en onderhoudt zijn schepping. Geen mus valt van het dak en geen haar van het hoofd, of het is door hem gewild. Geen oud mens, geen kind sterft na of voor zijn tijd’.31 Tegenstanders uit de bevindelijke gemeenschap betogen dat vaccinatie een ontkenning is van Gods voorzienigheid, een bewijs is van het gebrek aan vertrouwen op God en een zich niet willen buigen onder Gods tucht of straf.32 Hierbij wordt veelal verwezen naar Mattheus 9:12: ‘zij die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn’.33 Ook wordt vaak een beroep gedaan op Zondag 10 van de Heidelberger Catechismus: waarin wordt gesteld dat alle dingen, inclusief ‘regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval maar van zijn vaderlijke hand toekomen’. Anderen zien vaccins juist als een door God gegeven middel om besmettelijke ziekten tegen te gaan.34 Calvijn schrijft bijvoorbeeld: ‘want Hij die ons leven binnen bepaalde grenzen heeft afgepaald, heeft tevens de zorg daarvoor aan ons toevertrouwd, ons voorzien van de middelen en de steun om het leven te bewaren, en ook gemaakt, dat wij gevaren zien aankomen; en opdat die ons niet onverhoeds zouden overvallen heeft Hij ons voorzorgsmaatregelen en middelen ter beschikking gesteld. Nu is duidelijk wat onze plicht is, nl. als God ons leven geschonken heeft ter bescherming, dat wij het dan ook beschermen; als Hij middelen aanbiedt, dat wij die dan ook gebruiken; als Hij ons de gevaren doet voorzien, dat wij dan ook niet roeke-
26. In de woorden van de regering: ‘De
den, p. 86.
30. Timothy Macklem, Independence of
argumenten voor en tegen vaccinatie, zie
bestrijding van infectieziekten is een van de
28. Simons, ‘Preventiebeleid voor de volks-
Mind, Oxford: Oxford University Press,
Douma and Velema, Polio: afwachten of
meest klassieke taken van de overheid. […]
gezondheid’, p. 9-10.
2008, p. 133.
afweren?, p. 43-80; Prof. dr. G.A. Linde-
Dat ter uitwerking van deze taak in het
29. Klassiek is het verhaal van de vader die
31. Van der Meiden, ‘De Zwarte Kousen
boom Instituut, Vaccinatie. Een handreiking
belang van de infectieziektebestrijding aan
zonder medeweten van zijn echtgenote zijn
Kerken’. Bevindelijk heroverwogen portret,
tot het gesprek, Ede, 1994, p. 6.
burgers verplichtingen moeten kunnen
kinderen in het naburige dorp tegen polio
p. 60.
33. Dit citaat is ook terug te vinden in Lukas
worden opgelegd, lijkt onomstreden’.
liet vaccineren, waarna de moeder een dag
32. Voor een toelichting op de leer van De
5:31 en Markus 2:17.
Simons, ‘Preventiebeleid voor de volksge-
later, ook zonder overleg met haar echtge-
Voorzienigheid, zie Zwemmer, De Bevinde-
34. Douma and Velema, Polio: afwachten
zondheid’, p. 9.
noot, met dezelfde kinderen en hetzelfde
lijk Gereformeerden, p. 80-83. Voor een
of afweren?, p. 75-77.
27. Zwemmer, De Bevindelijk Gereformeer-
doel bij dezelfde huisarts langs kwam.
uitgebreide beoordeling van de Bijbelse
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2803
Wetenschap
loos daarin storten; als Hij geneesmiddelen verschaft dat wij die dan ook niet veronachtzamen.’35 Er is een duidelijk verschil van mening binnen de Christelijke gemeenschap of een verbod op vaccinatie op strikt bijbels-theologische gronden gemaakt kan worden. De weerstand tegen vaccinatie kan niet eenduidig uit de bijbel kan worden afgeleid: vanuit bepaalde Bijbelteksten kan de tegenstand tegen vaccinatie worden verdedigd maar het is onmogelijk dit als enige interpretatie te presenteren.36 De eerste conclusie die we kunnen trekken is dat maar een kleine minderheid van Christenen de religieuze voorschriften zodanig interpreteert, dat er een vaccinatieverbod uit kan worden afgeleid. De leer van de predestinatie is door de medicus Abraham Capadose (1795-1874) omgezet naar een vurig betoog tegen de koepokkenvaccinatie.37 Hij stelde dat de geneeskunde niet van te voren in de loop van de natuur mag ingrijpen; pas wanneer de kwaal uitbreekt, dient de arts te streven naar genezing.38 Preventieve maatregelen zijn dus verboden; genezende of palliatieve maatregelen zijn toegestaan omdat die niet ingaan tegen Gods voorbestemming. Maar dit onderscheid tussen preventie en genezing is veel minder evident dan hier wordt gesuggereerd. Het plakken van een pleister helpt bij de genezing van de wond maar voorkomt ook verdere infecties, en is daarmee dus ook een preventief middel. Dit simpele voorbeeld laat zien dat preventie en genezing conceptueel moeilijk te scheiden zijn. Douma en Velema, die in deze discussie de meest welwillende lezing geven van de Bijbelse argumenten van tegenstanders van vaccinatie, concluderen dat het onderscheid tussen preventie en genezing ‘geheel willekeurig’ is.39 Meer in het algemeen geldt dat een consequente toepassing van Mattheüs 9:12 zou impliceren dat geen enkel gezond mens een arts zou mogen raadplegen en alle preventieve medische programma’s in strijd zijn met Gods Woord; denk bijvoorbeeld aan begeleiding bij zwangerschap door verloskundigen, de begeleiding van pasgeboren en jonge kinderen in consultatiebureaus, of aan de preventieve screening voor borstkanker.40 En aangezien regen en droogte ook onder Gods voorbeschikking vallen zou besproeiing van akkers en tuinen ook niet toegestaan zijn. De tweede conclusie die we kunnen trekken is dat tegenstanders van vaccinatie op basis van de leer van de predestinatie een onderscheid maken tussen preventie en genezing die medisch-technisch onhoudbaar is. Ook lijkt het verbod op preventieve maatregelen erg selectief te worden toegepast. Bevindelijk gereformeerden hebben geen bezwaar tegen het slikken van foliumzuur door de moeder tijdens de zwangerschap of het toedienen van vitamine K vlak na de geboorte. Maar de overeenkomsten tussen deze maatregelen en het poliovaccin zijn treffend, met name in het geval van het Sabin-vaccin – het suikerklontje met een druppeltje. In alle gevallen betreft
het een preventief middel dat oraal wordt toegediend en dat tot doel heeft om ernstige bedreigingen van de gezondheid van het pasgeboren kind te voorkomen. Tenslotte is de vaccinatie niet de enige handeling die tegen de leer van de predestinatie ingaat; de eerder genoemde Capadose bestreed ook het afsluiten van verzekeringen en monteren van een bliksemafleider op het huis.41 Echter, de laatste twee maatregelen zijn grotendeels uit de bevindelijke voorschriften verdwenen. Er is in Nederland nog steeds een groep ‘gemoedsbezwaarden’ met principiële bezwaren tegen verzekeringen, maar deze groep is veel kleiner dan de groep tegenstanders van vaccinatie. En voor zover ik heb kunnen nagaan lijkt de weerstand tegen bliksemafleiders anno 2013 helemaal verdwenen. De indruk ontstaat dat de leer van de predestinatie binnen de bevindelijk gereformeerde stroming vooral en primair praktisch wordt beleden in het verbod op vaccinatie terwijl vergelijkbare preventieve ingrepen zonder veel discussie aanvaard worden. Een derde conclusie die we kunnen trekken is dat naarmate er minder voorschriften, gebaseerd op de leer van de predestinatie nog betekenis hebben binnen bevindelijke kringen, des te selectiever en daarmee willekeuriger de weerstand tegen vaccinatie wordt. Er is een socio-culturele verklaring die misschien nog een betere uitleg geeft voor de aanhoudende aandacht voor vaccinatie binnen de bevindelijke groepen. P.F. Maas constateert dat sinds de koepokkendiscussie van eind 19e eeuw het verzet tegen vaccinatie deel is gaan uitmaken van het bevindelijke erfgoed en de sociaal-religieuze subcultuur.42 De verwerping van vaccinatie heeft een symbolische rol gekregen in de distantie die deze bevindelijke groepen willen behouden tot de seculiere cultuur. Binnen bevindelijk gereformeerde kringen is er altijd een grote reserve geweest ten aanzien van de opkomst van de wetenschap en het toenemende vertrouwen in de mogelijkheden van de geneeskunde. Deze hebben de ruimte ingeperkt voor mensen die de wereld beschouwen vanuit het gezichtspunt van het Christelijke geloof en willen leven in Gods Voorzienigheid.43 J.P. Zwemmer signaleert in zijn standaardwerk over bevindelijke groepen een neiging tot groepsdenken en nadruk op het in stand houden van de eigen identiteit en cultuur: ‘het gevaar is groot dat groepsbewustzijn groter is dan het bevindelijke bewustzijn’ waarbij het ‘isolement van de eigen kring een gevoel [geeft] van veiligheid en geborgenheid’.44 Volgens P.F. Maas hebben bevindelijke groepen zich meer en meer in hun subcultuur verschanst, beducht voor wereldgelijkvormigheid en de gevaren van buiten.45 Deze distantie tot de moderne cultuur lijkt primair tot uiting te komen door de afwijzing van vaccinatie als symbolisch verzet tegen het moderne idee van maakbaarheid.46 Het Prof. dr. G.A. Lindenboom Instituut, opgericht om ‘ontwikkelingen en gebeurtenissen in de gezondheidszorg kritisch te volgen en te beoor-
De hedendaagse weerstand lijkt minstens zozeer ingegeven door cultureel-isolationistische overwegingen binnen een anti-modernistische strijd dan door religieuze leerstellingen 2804
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
delen in het licht van de Heilige Schrift’ publiceerde naar aanleiding van de polio-uitbraak van 1993 een ‘handreiking tot het gesprek.’ In deze handreiking wordt onomwonden de vraag gesteld: ‘…of tegenstanders van vaccinatie het zich […] in geestelijk opzicht misschien ook niet te gemakkelijk maken door de distantie tot de moderne cultuur veelal te beperken tot afwijzing van bepaalde concrete handelingen, waarvan het niet-vaccineren er één is’.47 Verschillende auteurs merken op dat deze stelling wordt gesteund door het gegeven dat deze discussie alleen in Nederland plaats vindt terwijl vaccinatie bij vergelijkbare bevindelijke groepen buiten Nederland geen enkel probleem is. De enige vergelijkbare groep die vaccinatie ook afwijst zijn de Amish, en juist deze groep staat er ook om bekend zeer kritisch te staan ten opzichte van de moderne cultuur.48 Een vierde conclusie die we kunnen trekken is dat tenminste een gedeelte van de weerstand tegen vaccinatie gebaseerd is op argumenten die los staan van religieuze leerstellingen. Deze argumenten ondermijnen mijns inziens de door velen vanzelfsprekende relatie tussen weerstand tegen vaccinatie en de vrijheid van godsdienst. Ja, de weerstand is gebaseerd op de leer van de predestinatie, maar deze wordt op een weinig consistente en erg selectieve manier geïnterpreteerd. Douma en Velema, in orthodoxprotestante kring gezaghebbende theologen die een heel boek gewijd hebben aan de bevindelijke argumenten tegen vaccinatie, concluderen in dat boek: ‘toetsing van de [de door bevindelijke groepen ingebrachte] argumenten leidt ons tot het resultaat dat geen van de ingebrachte bezwaren houdbaar is gebleken’.49 Daarnaast lijkt de hedendaagse weerstand minstens zozeer ingegeven door cultureel-isolationistische overwegingen binnen een antimodernistische strijd dan door religieuze leerstellingen. De vrijheid van religie impliceert dat burgers het recht hebben om de religieuze leerstellingen van hun keuze aan te hangen. Maar dat betekent niet dat burgers dezelfde vrijheid hebben – in de zin van non-interferentie – als ze deze leerstellingen in concrete praktijken omzetten. Met name wanneer deze praktijken andere mensen schaden of in gevaar brengen. Dit onderscheid tussen leerstellingen en praktijken ondermijnt mijns inziens de vanzelfsprekendheid waarmee met een verwijzing naar de vrijheid van religie de discussie over vaccinatieplicht voortdurend wordt afgekapt. En het heeft naar mijn mening ook een effect op
het beginsel van interpretatieve terughoudendheid. Dit beginsel stelt dat het niet primair aan buitenstaanders (inclusief rechter en wetgever) is om uit te maken wat een gelovige onder (het belijden van) zijn godsdienst heeft te verstaan.50 Het lijkt me in de context van de bovenstaande argumentatie dat de wetgever dit beginsel van interpretatieve terughoudendheid minder strikt hoeft toe te passen. Dit impliceert dat er geen obstakel is om de voorgestelde vaccinatieplicht met vrijstellingsmogelijkheid op te leggen. Maar dit neemt niet weg dat bevindelijke ouders die wel op overtuigende manier onoverkomelijke gewetensbezwaren naar voren kunnen brengen nog steeds de mogelijk hebben om vrijstelling te krijgen. De vrijheid van godsdienst wordt dus niet ingeperkt.
4. Pragmatische argumenten tegen een vaccinatieplicht Het doel van een vaccinatieplicht is het beschermen van de gezondheid van kinderen die niet vrijwillig door hun ouders worden gevaccineerd. Maar de vraag blijft of een wettelijke vaccinatieplicht wel proportioneel is aan het te bereiken doel. In deze paragraaf bespreek ik de belangrijkste pragmatische argumenten tegen een vaccinatieplicht. Door een vaccinatieplicht zal bij de bevolking als geheel de bereidheid afnemen om vrijwillig aan preventieactiviteiten mee te werken. Dit is een van de argumenten waarom in het rapport Vaste Prik de invoering van een vaccinatieplicht wordt afgeraden.51 Maar deze conclusie wordt eerder in hetzelfde rapport ondermijnd; immers daar wordt gesteld dat de gewoonte van vaccinatie en om aan preventieprogramma’s deel te nemen onderhand zo ingeburgerd is dat het onwaarschijnlijk is dat het vaccinatiepercentage erg zou dalen door invoering van een beperkte vaccinatieplicht.52 En dit lijkt me een terechte conclusie: waarom zouden mensen die voor vaccinatie kiezen, omdat ze het beste met hun kinderen voor hebben, opeens burgerlijk ongehoorzaam worden zodra de overheid vaccinatie verplicht stelt en daarmee hun kinderen aan zo serieuze maar zo makkelijk te vermijden risico’s blootstellen? Het betreft maar een klein risico en daarom is een plicht niet nodig. Bij de grote polio-uitbraak in Staphorst zijn vijf kinderen overleden en zijn er zeven ernstig gehandicapt geraakt.53 Als gevolg van de recente mazelenuitbraak
35. J. Calvijn. Institutie I.XVII.4, zoals geci-
40. Polio: afwachten of afweren?, p. 68.
onder orthodox-protestanten in Nederland,
49. Polio: afwachten of afweren?, p. 79.
teerd in Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut,
41. Capadose, Bestrijding der vaccine.
Middelburg: Roosevelt Academy, 2009.
50. Marlies Galenkamp, ‘Religieuze overtui-
Vaccinatie. Een handreiking tot het gesprek,
Zoals geciteerd in Douma and Velema,
46. Pelgrim, ‘Je kind niet inenten als een
gingen en het discriminatieverbod. Enkele
p. 7-8.
Polio: afwachten of afweren?, p. 30.
vorm van verzet’. Interview met Arnold
bedenkingen bij het leerstuk van interpreta-
36. Vergelijk Vaccinatie. Een handreiking
42. Maas, Parlement en Polio, p. 35.
Huijgen.
tieve terughoudendheid’, Trema, mei 2005,
tot het gesprek, p. 6.
43. Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut Vacci-
47. Prof. dr. G.A. Lindeboom Instituut,
p. 252.
37. Abraham Capadose, Bestrijding der
natie. Een handreiking tot het gesprek, p. 8-9.
Vaccinatie. Een handreiking tot het gesprek,
51. NRV Vaste prik? Advies over het beleid
vaccine, Amsterdam: Sulpke, 1823.
44. Zwemmer, De Bevindelijk Gereformeer-
p. 10.
inzake poliovaccinatie, p. 52; Zie ook:
38. Zoals weergegeven in NRV Vaste prik?
den, p. 62-64.
48. Deze parallel wordt besproken in
Simons, ‘Preventiebeleid voor de volksge-
Advies over het beleid inzake poliovaccina-
45. Maas, Parlement en Polio, p. 11; zie
Vaccinatie. Een handreiking tot het
zondheid’ p. 10.
tie, p. 23.
ook: Barbara Oomen et al. Recht op Ver-
gesprek, p. 9, voetnoot 15; Douma and
52. NRV Vaste prik? Advies over het beleid
39. Douma and Velema, Polio: afwachten
schil? Percepties en effecten van de imple-
Velema, Polio: afwachten of afweren?, p.
inzake poliovaccinatie, p. 42.
of afweren?, p. 78.
mentatie van gelijkebehandelingswetgeving
21, voetnoot 5, 37.
53. Maas, Parlement en Polio, p. 62.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2805
Wetenschap
is al een kind overleden en wordt verwacht dat er uiteindelijk drie kinderen zullen overlijden. Meer in het algemeen komt dit soort uitbraken eens in de paar jaar voor en maakt dan steeds een beperkt aantal slachtoffers. Tegenstanders van vaccinatieplicht zien de aandacht hiervoor in de media en politiek als selectieve verontwaardiging of zelfs huichelarij. Immers, elke zomer verdrinken minstens zoveel kinderen in zwembaden en recreatieplassen, verongelukken meer kinderen in het verkeer, of overlijden als gevolg van huis-, tuin- en keukenongelukken. Maar deze analogie gaat maar ten dele op. Dit soort ongevallen zijn, zelfs bij de meest prudente ouders, moeilijk te voorkomen, in tegenstelling tot sterfgevallen bij de weigering van vaccinatie. En als ouders of verzorgers bij verdrinking of andere ongelukken onzorgvuldigheid kan worden verweten, kunnen ze strafrechtelijk vervolgd worden. Ook wordt door de vaccinatie-weigeraars en hun verdedigers steevast het argument aangehaald dat veel meer gezondheidswinst te behalen valt door overheidsinterventies op andere terreinen, zoals roken, drugsgebruik, enzovoort.54 Maar ook deze analogie is niet overtuigend, omdat dit veelal gedrag betreft van mensen boven de twaalf jaar oud, terwijl de vaccinatieplicht slechts bedoeld is om jongeren onder de twaalf jaar oud beschermen. Alhoewel deze tegenargumenten van belang zijn om zaken in het juiste perspectief te plaatsen, geven ze geen a priori reden waarom een vaccinatieplicht niet overwogen zou kunnen worden. Het betreft maar een kleine groep en daarom is een plicht niet nodig. 95% procent van de kinderen wordt bereikt door het vrijwillige Rijksvaccinatieprogramma, en het is nog maar een kleine minderheid van de ouders die zich tegen vaccinatie verzet. Is het invoeren van een verplicht vaccinatieprogramma voor alle kinderen niet een te zwaar middel om een kleine groep te bereiken? Op zich lijkt dit een vanzelfsprekend argument: de overheid moet geen ingrijpende verplichtingen invoeren indien veruit het grootste deel van de bevolking zich vrijwillig aan het gewenste gedrag conformeert. Anderzijds betreft deze overweging veruit de meeste artikelen uit het Wetboek van Strafrecht, en is daarmee dus ook geen a priori reden waarom een vaccinatieplicht niet zou kunnen worden ingevoerd. In 1993 kon de regering nog de hoop en verwachting uitspreken dat voorlichting en vrijwillige dialoog op de lange termijn het beste zouden werken. Nu de weg van vrijblijvende voorlichting en dialoog ineffectief blijkt te zijn, lijkt de vaccinatieplicht als enige methode over te blijven.55 Maar deze conclusie heeft ook nog een meer verregaande implicatie. Zolang de overheid met de kennis van nu vast blijft houden aan de idee-fixe van voorlichting en dialoog als voornaamste beleidsmiddel ter verhoging van de vaccinatiegraad, maakt ze impliciet de keuze dat een welbepaalde categorie kinderen duurzaam niet wordt beschermd. Immers, ze kan weten dat voorlichting en dialoog deze ouders niet zullen bereiken en dat dus de ongevaccineerde situatie van jonge kinderen in deze gemeenschappen niet zal verbeteren. Indien de regering deze situatie niet accepteert, lijkt vaccinatieplicht met de mogelijkheid tot weigering op basis van gewetensbezwaren een noodzakelijke
2806
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
volgende stap. Doel is om ouders die zich tegen vaccinatie verzetten aan te spreken op de inhoud van hun bezwaren, gegeven de risico’s waaraan ze hun kinderen blootstellen. Verplichte vaccinatie kan in strijd komen met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van het kind. Het argument tegen de vaccinatieplicht op basis van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, is op het eerste gezicht iets minder evident. Kinderen worden regelmatig tegen hun zin aan medische handelingen onderworpen – van een desinfecterend middel op een schaafwond tot een ingrijpende operatie. Deze ingrepen zijn niet in strijd met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam en uit niets in de discussie blijkt dat ouders uit bevindelijke groepen bezwaar hebben tegen medische ingrepen bij hun kinderen per se; ze hebben vooral bezwaar tegen een bepaald soort ingreep: vaccinaties. Dit grondrecht komt in het geding op het moment dat vaccinatie onder dwang, tegen de wil van de ouders, moet worden toegediend – op dat moment komt het recht op gezinsleven ook in het geding (art. 8 EVRM). De gedachte dat een vaccinatieplicht niet zou werken is ingegeven door de veronderstelling dat de standpunten binnen bevindelijk gereformeerde groepen onveranderlijk zouden zijn. Dit impliceert dat de overheid fysieke dwang zou moeten toepassen om de vaccinatie plaats te laten vinden wat tot onverkwikkelijke taferelen zou kunnen leiden – het schrikbeeld van gezondheidsbescherming via de Mobiele Eenheid. Maar de vraag is of dat schrikbeeld, dat als onomstreden assumptie steeds boven deze discussie hangt, nog steeds overeenkomt met de realiteit. Ten eerste wordt dit schrikbeeld voorkomen door de mogelijkheid van vrijstelling van de verplichting via de gewetensbezwaarderegeling. Veel mensen die op zichzelf weinig bezwaar hebben tegen vaccinatie, kunnen wel bezwaar hebben tegen een vaccinatieplicht die zonder discussie aan weigeraars wordt opgelegd. In deze constellatie worden ouders niet meteen en onvermijdbaar met een verplichte vaccinatie geconfronteerd. Ouders met legitieme gewetensbezwaren kunnen nog steeds vrijstelling krijgen, maar pas nadat ze deze hebben uitgesproken en toegelicht. Gegeven het risico dat niet vaccineren met zich meebrengt is het te rechtvaardigen dat deze ouders op zijn minst verplicht worden om hun gewetensbezwaren toe te lichten. Daarnaast zou het beeld van de onwrikbaarheid van deze groepen genuanceerder kunnen zijn dan in dit debat gewoonlijk wordt aangenomen. Anne van der Meiden constateerde in 1993 al dat ook deze bevindelijke groepen veranderen: de scherpe kanten van de zondagsheiliging verdwijnen langzaam, de emancipatie van de vrouw zet door, en vanuit de jongeren komt er verzet tegen de al te zwaar opgelegde uiterlijke kentekenen van een geïsoleerd geloof.56 Op dezelfde manier blijkt de SGP, traditioneel de politieke partij van deze gezindte, ook meer vatbaar te zijn voor overheidsdruk dan het imago van onwrikbaar bolwerk van mannenbroeders doet vermoeden. Het Clara Wichman Instituut stelde in 2003 voor de rechter dat de overheid de staatssteun aan de SGP moet stopzetten omdat de partij in strijd handelde met het VN-Vrouwenverdrag door vrouwen het passieve kiesrecht te onthouden.57 Deze actie werd door
velen binnen en buiten de bevindelijk gereformeerde wereld ernstig veroordeeld. Wie dacht deze seculiere organisatie wel te zijn om als buitenstaander deze partij voor de rechter te dagen! Zo’n actie zou er juist toe bijdragen dat de SGP op haar strepen zou gaan staan, dat de rijen zich zouden sluiten – inclusief de vrouwen binnen de partij – en dat daarmee juist het omgekeerde bereikt zou worden van wat beoogd werd. Maar het tegendeel is gebleken. Toen zowel de Raad van State, de Hoge Raad als het EHRM concludeerden dat de partij vrouwen het passieve kiesrecht inderdaad niet mocht ontnemen, en dat daarom de staatssteun aan de partij moest worden stopgezet, koos de partij eieren voor haar geld. Door een wijziging in het reglement van de partij mogen sinds 2013 ook vrouwen zich formeel kandidaat stellen. Ik wil hier niet de naïeve conclusie trekken dat de SGP hiermee de facto de deuren heeft opengegooid voor vrouwelijke afgevaardigden; immers, er wordt tegelijkertijd onverkort vastgehouden aan artikel 10 van het reglement dat stelt
Zolang deze groepen met rust worden gelaten, hebben ze geen enkele reden om van positie te veranderen dat vrouwen het regeerambt niet toekomt. Echter, het eerste vrouwelijke kandidaat-gemeenteraadslid heeft zich al gemeld zonder dat dit veel weerstand in de partij heeft opgeleverd.58 Wat ik ter discussie wil stellen is de idee-fixe die bestaat dat deze groeperingen dogmatisch aan de leer vasthouden en niet pragmatisch kunnen reageren op verplichtingen van de overheid. Op dezelfde manier wordt er in de discussie over vaccinaties zonder veel argumenten vastgehouden aan een beeld van tegenstanders van vaccinaties als halsstarrig en ten koste van alles bereid om vaccinaties tegen te gaan. Echter, het zou goed kunnen dat, net zoals de SGP het door de overheid opgedrongen passieve stemrecht voor vrouwen bijna onmiddellijk heeft geïmplementeerd, deze groepen nu veel minder militant zullen reageren op een vaccinatieplicht dan, zeg twintig jaar geleden. Met name indien tegelijkertijd de uitweg van vrijstelling via een gewetensbezwaardenregeling wordt aangeboden. Zolang deze groepen met rust worden gelaten, hebben ze geen enkele reden om van positie te veranderen; dat hebben ze in hun vrouwenstandpunt niet gedaan tot 2008, en ze zullen vaccinatie ook afwijzen zolang de overheid niet verder gaat dan aandringen op een vrijblijvende dialoog. Echter, indien de overheid wil realiseren dat de kinderen binnen deze bevindelijke groepen ook gevaccineerd gaan worden, zal ze een stap verder moeten gaan en de dialoog via een gekwalificeerde vaccinatieplicht moeten afdwingen.
5. Tot slot: een vaccinatieplicht tegen mazelen? In dit artikel heb ik een gekwalificeerde vaccinatieplicht voor polio verdedigd en herhaaldelijk gebruikte argumenten tegen zo’n plicht ontkracht. De gedachte bij de
overheid dat voorlichting en dialoog uiteindelijk meer bevindelijke ouders over de streep zouden trekken om hun kinderen te vaccineren dan een verplichting daartoe is achterhaald, maar vormt nog steeds de rationalisatie van het huidige beleid. Door deze maatregel kan het aantal gevaccineerde kinderen op de biblebelt worden vergroot waardoor de vaccinatiegraad stijgt, de groepsimmuniteit daar worden bevorderd, en de kans op toekomstige uitbraken verder worden verkleind, zonder dat een vaccinatieplicht tout court hoeft te worden ingesteld. De aanleiding voor dit artikel was de mazelenuitbraak van mei 2013. De discussie over deze ziekte is anders dan die over polio. De mazelen worden gezien als een minder risicovolle ziekte en de weerstand tegen vaccineren wordt breder gedeeld; niet alleen bevindelijk gereformeerden weigeren, maar ook kritische prikkers. Toch zijn er bij de laatste uitbraak in 1999-2000 drie kinderen aan overleden en is de verwachting van het RIVM dat bij deze uitbraak ook weer drie kinderen zullen overlijden. In hoeverre zou de vaccinatieplicht ook voor ziekten als de mazelen moeten gelden? Categorische tegenstanders zullen stellen dat een vaccinatieplicht nooit te rechtvaardigen is, zelfs niet bij een ziekte als polio; kritische prikkers zullen wellicht hun onderscheid tussen risicovolle en risicoarme ziekten als grens willen stellen, meer op kinderrechten georiënteerde voorstanders zullen het volledige Rijksvaccinatieprogramma tegen twaalf ziekten verplicht onder de vaccinatieplicht willen brengen.59 Uiteindelijk draait het om een maatschappelijke risicoafweging: hoe risicovol moet een ziekte zijn om dit soort overheidsingrijpen te rechtvaardigen? Ik heb onvoldoende kennis over de kans op overdracht en de risico’s bij besmetting om hier een uitspraak te kunnen doen over de vraag welke ziekten naast polio onder de vaccinatieplicht zouden moeten vallen. Maar indien de overheid zou besluiten om meer ziektes onder de vaccinatieplicht te brengen lijkt het me dat de hierboven gepresenteerde regelgeving kan worden toegepast: ouders zijn verplicht om hun kinderen tegen de betreffende ziekte te vaccineren, tenzij ze overtuigend gewetensbezwaren kunnen inbrengen. Bij bevindelijke ouders zullen dat vooral religieuze argumenten zijn; bij kritische prikkers zullen dat andersoortige argumenten zijn. Maar voor beide groepen geldt hetzelfde uitgangpunt: hun overtuigingen zijn beschermd via de vrijheid van religie en levensovertuigingen; echter, indien ze op basis hiervan een praktijk volgen waardoor hun kinderen grote risico’s lopen, dienen ze hiervoor vrijstelling te vragen.
54. Ook worden de voorbeelden abortus en
57. Lars Nickelson, Orthodoxe protestantse
euthanasie steeds genoemd maar deze
christenen in Nederland, Utrecht: Forum
lijken meer overtuigingskracht te hebben
Instituut voor multiculturele vraagstukken,
binnen deze gezindten dan bij het grote
2013, p. 12-13.
publiek.
58. Mevrouw Lilian Janse is gekozen tot
55. NRV Vaste prik? Advies over het beleid
lijsttrekker voor de SGP tijdens de gemeen-
inzake poliovaccinatie, p. 43.
teraadsverkiezingen in Vlissingen van 2014.
56. Van der Meiden, ‘De Zwarte Kousen
59. A.W.M. Veldkamp en T.P.A.M. Bogers,
Kerken’. Bevindelijk heroverwogen portret,
‘Recht op vaccinatie, een uitgemaakte
p. 10.
zaak’, NJB 1993, afl. 33, p. 1170.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2807
Focus
2363
Hoe moeilijk is het om een vereniging te verbieden? Deel 2: de zaak Martijn Tymen van der Ploeg1 Op 2 april 2013 wees het Hof Arnhem-Leeuwarden arrest in de zaak Martijn. Het was het met de kwalificatie van de rechtbank eens dat het gedrag van de vereniging Martijn in strijd was met de openbare orde. Het hof stelde echter dat er aan nog een eis moet worden voldaan: de werkzaamheden moeten de samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Volgens de auteur moet het mogelijk zijn dat bepaalde daden in strijd worden geacht met de fundamenten van de rechtsorde zonder dat de vereniging (in dit geval) technisch misdrijven pleegt.
O
p 27 juni 20122 oordeelde Rechtbank Assen dat de vereniging Martijn voor haar leden nastreeft om seksueel contact te kunnen hebben met kinderen en o.a. via haar website dit seksueel contact verheerlijkt en voorstelt als iets dat normaal en acceptabel is, en dat zij door dit streven een ernstige inbreuk vormt op de fundamentele waarden binnen onze samenleving en daarom indruist tegen onze rechtsorde. De bescherming van de integriteit van het kind is een fundamenteel beginsel van onze samenleving. De werkzaamheid van de vereniging was dus in strijd met de openbare orde; derhalve sprak de rechtbank de verbodenverklaring en daarmee ontbinding van de vereniging uit. Het bijzondere in deze zaak was dat het verzoek van het OM tot verbodenverklaring (en ontbinding) niet al was gestrand als gevolg van de problemen van toerekening van handelingen van bestuurders of anderen aan de vereniging, zoals nog al eens eerder was gebeurd.3 Het aanhouden van een website door iemand namens de vereniging wordt aan de vereniging toegerekend, ofwel de vereniging handelde door de op naam van de vereniging staande website zelf. Het Hof Arnhem-Leeuwarden was het in haar arrest van 2 april jl.4 met de kwalificatie van de rechtbank dat het gedrag van Martijn in strijd was met de openbare orde, eens. Het hof stelde echter dat er aan nog een extra eis moet worden voldaan: de werkzaamheden moeten de samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten. Deze formulering hanteerde de Hoge Raad in de zaak van de Hells Angels5 en is terug te voeren op de parlementaire geschiedenis.6 Omdat daaraan volgens het hof niet is voldaan, wordt de beschikking van de Rechtbank Assen vernietigd. Verbrugh had destijds al aangegeven dat om deze reden het vonnis van de rechtbank wel eens niet in stand zou kunnen blijven.7 Molier suggereert in een bijdrage in het NJB over deze
2808
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
zaak dat het oordeel van de rechtbank op de moraal berust en het oordeel van het hof op het recht.8 In de uitspraken zelf is dat niet terug te vinden.9 Volgens Brouwer moet het bij strijd met de openbare orde gaan om strafwaardige daden, dus daden die in enige wet strafbaar zijn gesteld. Hij concludeert dat volgens het hof geen strafbare gedragingen zijn geconstateerd10 en dat dus om die reden het verzoek van het OM afgewezen had moet worden.11 Anders dan Brouwer acht ook het hof strijd met de openbare orde mogelijk zonder dat er sprake is van strafwaardig gedrag. Het hof acht met de rechtbank het gedrag van Martijn, waarbij de gevaren van seksuele contacten met jonge kinderen worden gebagatelliseerd en die contacten zelfs worden verheerlijkt op zich in strijd met de openbare orde.12 Er is weliswaar geen sprake van uitlokking van misdrijven tegen de zeden, maar in de publicaties van de vereniging wordt aan de moraal van deze wetgeving voorbijgaan, hetgeen allicht de leden ertoe kan brengen om met kinderen om te gaan in strijd met deze strafbepalingen. Daarbij blijft het hof bij de interpretatie van de Hoge Raad inzake Hells Angels, die Brouwer te ruim acht.13 Ook ik ben voor terughoudendheid op dit vlak, maar naar mijn mening moet het mogelijk zijn dat bepaalde daden in strijd worden geacht met de fundamenten van de rechtsorde zonder dat er een strafbepaling over bestaat.14
T
och meent het hof dat toepassing van art. 2:20 BW niet op zijn plaats zou zijn omdat het hier niet om een inbreuk op een fundamenteel beginsel van onze rechtsorde gaat. Het hof stelt dat art. 2:20 BW er niet is om het belang van het kind te beschermen, maar dat van de samenleving. De constatering dat dit artikel niet is bedoeld voor de bescherming van het kind maar van de samenleving is doorslaggevend, zo stelt het hof, want wat voor kinderen geldt, geldt niet voor de samenleving. Die is weerbaar en in staat zich te weer te stellen tegen onge-
wenste uitingen en gedragingen.15 Met deze redenering heb ik moeite. Een strijdbare democratie is mooi,16 maar daarin kunnen kinderen nog niet volwaardig meedoen. Nederland heeft zich verbonden aan het Verdrag voor de rechten van het kind17 om het belang van kinderen te beschermen. Bescherming tegen het gevaar van misbruik hoort daar zeker ook bij.18 Deze bescherming is niet alleen van belang voor de minderjarigen maar ook ten behoeve van de samenleving als geheel.19 Te meer nu de bescherming van hun belangen niet afdoende door henzelf ter hand kan worden genomen, is bij deze verheerlijking van seksueel contact met (jonge) kinderen mijns inziens sprake van schending van een fundamenteel beginsel van ons rechtsstelsel, ook al pleegt de vereniging technisch geen misdrijven.20 De civiele rechter in Assen buigt zich over het verzoek van het OM om pedofielenvereniging Martijn te verbieden en te ontbinden © ANP
Een strijdbare democratie is mooi, maar daarin kunnen kinderen nog niet volwaardig meedoen Een andere redenering van het hof is dat de handelingen van Martijn feitelijk de samenleving niet ontwrichten of kunnen ontwrichten en dat daarom verbodenverklaring niet past.21 Het hof verwijst daarvoor naar het 30-jarig bestaan van de vereniging,22 de maatschappelijke debatten en het feit dat pedofilie-strafzaken niet tot maatschappelijke ontwrichting leiden. Naar mijn mening wordt aan de zinsnede uit de parlementaire geschiedenis over de mogelijke ontwrich-
ting van de samenleving een andere waarde gehecht dan was bedoeld. In de parlementaire geschiedenis worden allerlei ‘werkzaamheden’ genoemd, zoals gebruik van geweld of dreiging van geweld tegen het openbaar gezag of tegen andersdenkenden en discriminatie. De lijst is niet uitputtend bedoeld. Misbruik van kinderen had daar ook goed bij kunnen staan. Na de opsomming staat er: ‘Uit deze voorbeelden valt af te leiden dat zij een aantasting inhouden van de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel die indien op grote schaal toegepast, ontwrichtend zou blijken voor de samenleving’. Door het hof, Verbrugh, Molier23 en Brouwer wordt die laatste zinsnede als een extra eis opgevat naast het inbreuk maken op een fundamenteel beginsel van onze rechtsorde. Dan is de vraag hoe je moet vaststellen dat zich zo’n dreiging van ontwrichting voordoet. Verbrugh keek naar de concrete kansen. De kans dat door de activiteiten van de vereniging het aantal seksuele vergrijpen ten aanzien van kinderen sterk zou vermeerderen, achtte
Auteur
4. ECLI:NL:GHARL:2013:BZ6041.
12. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2013,
on the United Nations Convention on the
1. Prof. mr. T.J. van der Ploeg is hoogleraar
5. HR 26 juni 2009, NJ 2009, 396 m.nt. P.
r.o. 4.18 en 4.19; de rechtbank (Assen, 27
Rights of the Child, diss. VU Amsterdam
Privaatrecht aan de VU, verbonden aan het
van Schilfgaarde.
juni 2012) wijst erop dat er om de seksuele
1999, Den Haag: Nijhoff 1999, p. 588 e.v.
Centrum voor verenigingen- en stichtingen-
6. Kamerstukken I 1981/82, 17 476, MvA,
integriteit van kinderen te beschermen
19. Vgl. de annotatie van C.D.J. Bulten bij
recht en het onderzoeksprogramma Publie-
p. 3. In de parlementaire geschiedenis werd
zedenwetgeving bestaat. Zie art. 239 e.v.
Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2013, JOR
ke en private belangen in evenwicht, aldaar.
hieraan toegevoegd: ‘,indien op grote
Sr.
2013/134, nr. 6 die (ook) niet begrijpt hoe
schaal toegepast’.
13. J. Brouwer, a.w., stelt dat dan de wet-
de redenering van het hof hier is.
Noten
7. Rb. Assen 27 juni 2012, Ondernemings-
gever maar moet optreden.
20. Molier, NJB 2013/1389, afl. 23, p.
2. ECLI:NL:RBASS:2013:BW9477, tevens
recht 2013/7 nr. 11, m.nt. M. Verbrugh.
14. Het zou kunnen gaan om volstrekt
1506 is overigens van mening dat de
o.a. JOR 2012/316 m.nt. Schmieman en
8. G. Molier, ‘De Vereniging Martijn mag
immorele gedragingen waar de strafwetge-
Nederlandse overheid uiteraard geen enkele
Ondernemingrecht 2013/7 m.nt.
toch bestaan; over de scheiding van recht
ver niet aan heeft gedacht. Vgl. Rb.
ruimte moet geven voor een inbreuk op de
M. Verbrugh, r.o. 2.14.
en moraal’, NJB 2013/1389, afl. 23, p.
Amsterdam 18 november 1998, NJ 1999,
seksuele integriteit van kinderen, maar
3. Zie mijn artikel: ‘Hoe moeilijk is het om
1502 e.v.
377 (CP ’86), r.o. 4.1, de parlementaire
volgens hem maakte de vereniging zich an
een vereniging – of andere rechtspersoon –
9. Zo ook J. Brouwer, ‘Van verboden vereni-
geschiedenis aanhalend.
sich hier nu juist niet schuldig aan. Brouwer
te verbieden?’, NJB 2012/890, afl. 16, p.
gingen en de openbare orde’, NJB
15. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2013,
acht strafwaardig gedrag nodig.
1094 e.v. In dat artikel gaf ik aan dat op dit
2013/1608, afl. 27, p. 1786 e.v. In zijn
r.o. 4.20. Instemmend G. Molier, NJB
21. Vgl. PG en HR inzake Hells Angels.
punt ook bij Martijn wel een probleem zou
naschrift naar aanleiding van de reactie van
2013/1389, afl. 23, p. 1507 e.v.
22. Het is zeer de vraag of de vereniging in
kunnen bestaan (p. 1098). J. Brouwer, NJB
Brouwer nuanceert Molier zijn stelling; zie
16. Zie de literatuur vermeld bij Molier NJB
de vorige eeuw op dezelfde wijze opereerde
2013/1608, afl. 27, p. 1786 e.v. lijkt die
NJB 2013/1609, afl. 27, p. 1788.
2013/1389, afl. 23, p. 1509, noten 37-40.
als thans.
toespitsing over het hoofd te hebben gezien
10. Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april
17. VN Verdrag van 20 november 1989,
23. NJB 2013/1389, p. 1508.
wanneer hij suggereert dat ik meende dat
2013, r.o. 4.14.
Trb 1990, 170.
het moeilijk zou zijn om Martijn verboden
11. Molier (NJB 2013/1609, afl. 27, p.
18. Zie art. 34 VN Verdrag voor de rechten
te verklaren.
1788) stemt hiermee in.
van het kind. Zie S. Detrick, A commentary
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2809
Focus
De zorg van de overheid voor de fundamenten van de samenleving gaat verder dan het voorkomen van dreigende zichtbare ontwrichting hij klein. Op zich lijkt me dat juist. Echter, wanneer de zinsnede ‘indien deze op grote schaal zou plaatsvinden’ mee inbegrepen wordt, ligt dat weer anders. Kindermisbruik op grote schaal is dunkt me zonder meer maatschappij-ontwrichtend. Hetzelfde geldt wanneer de maatschappij zou worden overvoerd met het materiaal dat blijkbaar op de website van Martijn staat. Het wordt zo een min of meer arbitraire keus van de rechter of hij vindt dat aan het ‘maatschappelijke ontwrichtingscriterium’ is voldaan. Ook Bulten geeft aan dat het criterium van maatschappelijke ontwrichting – op deze wijze opgevat – eigenlijk niet goed hanteerbaar is.24 Mijns inziens kan de zinsnede ‘de voorbeelden hebben gemeen dat zij een aantasting inhouden van de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel, die, indien op grote schaal toegepast, ontwrichtend zou blijken voor de samenleving’ ook anders worden geduid dan als doelend op bepaalde (toekomstige) feiten. Meer voor de hand ligt mijns inziens de duiding dat de woorden ‘ontwrichtend zou blijken’ enzovoort een conclusie is van het voorafgaande zinsdeel. Het wordt dan dus alleen van belang dat wordt vastgesteld dat er sprake is van een fundamenteel beginsel van onze samenleving. Aldus heeft ook Rechtbank Amsterdam geoordeeld inzake CP ‘86 betreffende haat zaaien en discriminatie.25 Het lijkt me juridisch meer verantwoord om een uitspraak te doen over de inbreuk op een fundamenteel beginsel van ons rechtsbestel dan over de mogelijke ontwrichting van de samenleving. De zorg van de overheid voor de fundamenten van de samenleving gaat verder dan het voorkomen van dreigende zichtbare ontwrichting.26
D
e verbodenverklaring is een signaal dat de vereniging zich buiten de rechtsorde van de samenleving plaatst.27 Het is duidelijk dat verbodenverklaring slechts in uitzonderlijke gevallen dient plaats te vinden. Wanneer een vereniging een enkele keer een misstap begaat, hoeft dat nog geen verbodenverklaring tot gevolg te hebben. In het algemeen zal een eis zijn dat de ‘werkzaamheden’ structureel of bij herhaling plaats hebben gevonden. Zie de genoemde uitspraak van Rechtbank Amsterdam in 1998.28 Brouwer wil dit criterium gebruiken bij inbreuk van minder zwaarwegende beginselen. 29 Mij lijkt verbodenverklaring bij inbreuk van niet zo fundamentele beginselen sowieso niet gepast. In de zaak Martijn gaat het niet om een eenmalige werkzaamheid maar om een werkzaamheid gedurende langere tijd door het ‘onderhouden’ van een website met ongewenst materiaal.
2810
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Met Molier en Brouwer ben ik van mening dat de vrijheid van meningsuiting, ook ten aanzien van wetswijziging betreffende strafbaarheid van seksuele handelingen met kinderen, een kernwaarde van de democratie is, die niet ongeoorloofd beperkt mag worden. Dat de vereniging Martijn bepleit om in de strafwetgeving de leeftijdsgrenzen van de zedenmisdrijven te verlagen is op zich legitiem. Verbodenverklaring om die reden zou ten onrechte de vrijheid van meningsuiting van de vereniging beperken. De verbodenverklaring is echter gebaseerd op de ongeoorloofdheid van de stimulering van seksuele gedragingen met kinderen. Deze ongeoorloofdheid wordt niet opgeheven doordat de propaganda voor wetswijziging ten behoeve van pedofielen op zich niet ongeoorloofd is.
T
enslotte de vraag of een verbodenverklaring in het licht van EVRM aanvaardbaar is. In art. 11 EVRM wordt aangegeven dat de vrijheid mag worden beperkt (o.a.) in het belang van de goede zeden en de bescherming van de vrijheden en rechten van anderen. De verbodenverklaring moet in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. Dat betekent dat de beperking proportioneel moet zijn. De verdragsstaten hebben daarbij een margin of appreciation.30 De proportionaliteit of noodzakelijkheid van de maatregel is nog wel een afzonderlijk punt voor afweging.31 Wanneer er voor de overheid (OM) andere middelen om het gewraakte handelen van Martijn te stoppen zouden zijn geweest, is het twijfelachtig of verbodenverklaring toelaatbaar is. Als die middelen er niet zijn, is mijns inziens verbodenverklaring en ontbinding van de vereniging proportioneel. De overheid laat een duidelijk signaal naar de samenleving horen. Dat ondanks zo’n verbodenverklaring en ontbinding de gewraakte handelingen wellicht op andere wijze zullen doorgaan, doet daar niet aan af.
24. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2
27. Vgl. T.J. van der Ploeg, NJB 2012/890,
april 2013, JOR 2013/134, nr. 7, m.nt.
afl. 16, p. 1099.
C.D.J. Bulten.
28. Zie noot 25.
25. Rb. Amsterdam 18 november 1998, NJ
29. J. Brouwer NJB 2013/1609, afl 27, p.
1999, 377 (Nationale Volkspartij/CP ’86)
1788.
met name r.o. 4.3.
30. Vgl. T.J. van der Ploeg NJB 2012/890,
26. Het uitgangspunt van de HR inzake
afl 16, p. 1099-1100.
Hells Angels dat ontbinding en verboden-
31. Hof Arnhem-Leeuwarden (r.o. 4.12) en
verklaring een middel moeten zijn om de
Molier noemen dit punt wel, maar werken
ontwrichting van de samenleving te voor-
dit niet uit omdat het ontbindingsverzoek
komen, houd ik wel vast.
van het OM al op een eerder punt strandt.
Opinie
2364
Minder rechten voor meer subjecten Over een ‘rechtendieet’ ten behoeve van dieren Bastiaan Rijpkema1 Mensenrechten leiden aan begripsinflatie: met de tweede en derde generatie mensenrechten lijken welhaast alle rechten een mensenrecht zijn. Zo wordt het begrip betekenisloos. Waarom moeten mensen over zoveel rechten beschikken, terwijl de dieren het zonder rechten moeten stellen? Een aantal van de klassieke mensenrechten zou ook voor dieren kunnen gelden. Er moeten niet steeds meer mensenrechten bijkomen maar de kring van rechtssubjecten die de mensenrechten beschermen mag wel worden uitgebreid.
M
ensenrechten hebben na de Tweede Wereldoorlog een onvoorstelbare vlucht genomen.2 Ze zijn zo universeel, dat staten als Jemen, Irak en Pakistan zelfs een ‘minister van de mensenrechten’ hebben. Dat wil uiteraard nog niets zeggen over de daadwerkelijke mensenrechtenbescherming in die staten, maar het mensenrechtendiscours is blijkbaar zo dominant, dat deze staten zich genoodzaakt voelen zich daartoe – in ieder geval in woord – te verhouden. Je ziet het ook aan – en dat is zorgwekkender – de enorme wildgroei in mensenrechten. In de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens vind je al een recht op vakantie (art. 24) en het genieten van kunst (art. 27), en ook de hoeveelheid mensenrechten in nationale constituties neemt toe. Zo bevat de grondwet van Zuid-Afrika een groot aantal sociale en economische rechten, zoals een recht op onderdak (art. 26), en een recht op voedsel, water en sociale zekerheid (art. 27). In tegenstelling tot de ‘papieren’ sociale en economische rechten in de Nederlandse Grondwet zijn hun Zuid-Afrikaanse tegenhangers volgens het Constitutioneel Hof aldaar ook daadwerkelijk juridisch afdwingbare rechten – zij het op een andere wijze dan de klassieke mensenrechten.3 In de Grootboom-zaak (over het recht op onderdak) was een lagere rechter zelfs zo enthousiast dat hij, in geval van minderjarigen (art. 28), het recht op onderdak tot absoluut grondrecht verklaarde; een dergelijke interpretatie was echter toch ook het Zuid-Afrikaanse Constitutioneel Hof te gortig.4 Waar de tweede generatie mensenrechten dus inmiddels al effectief doordringt tot nationale constituties en rechtspraak, dient zich ook een volgende, derde generatie van zogenaamde ‘solidariteitsrechten’ aan.5 De Nederlandse grondwet vraagt bijvoorbeeld sinds 1983 in art. 21 om ‘zorg om het leefmilieu’. Dat mogen dan – in het geval van Nederland – nog slechts niet-afdwingbare beleidsvoornemens zijn, de tendens richting steeds meer, en steeds beter afdwingbare, nieuwe mensenrechten – zowel nationaal als internationaal –, is onmiskenbaar.
Deze proliferatie van rechten heeft terecht de nodige kritiek ontmoet.6 Er zijn drie belangrijke problemen. Ten eerste vergroot het creëren van nieuwe (afdwingbare) (mensen)rechten het democratisch tekort; je neemt immers bepaalde onderwerpen weg van de democratische
Het creëren van nieuwe (afdwingbare) (mensen)rechten vergroot het democratisch tekort
Auteur
International History, Oxford: Oxford
1. Mr. Bastiaan Rijpkema is als promoven-
University Press 2012.
dus verbonden aan de afdeling Encyclope-
3. Zie daarover: Cass Sunstein, ‘Social and
die van de Universiteit Leiden. Voor dit stuk
Economic Rights? Lessons from South Afri-
is gebruik gemaakt van materiaal uit zijn bij-
ca’, Forum Constitutional 2000/01, p.
drage ‘Dierenrechten als politiek-filosofisch
123-132 (125 e.v.).
probleem’ aan de eerder dit jaar verschenen
4. Zie Cass Sunstein, ‘Social and Economic
bundel Bij de beesten af! Over dierenrecht
Rights? Lessons from South Africa’, p. 127.
en onrecht (Prometheus/Bert Bakker 2013).
5. Zie over de verschillende generaties: Kris-
In het onderhavige stuk heeft hij, naast
tin Henrard, Mensenrechten vanuit
nieuw materiaal, ook antwoorden verwerkt
nationaal en internationaal perspectief,
op reacties die hij heeft mogen ontvangen
p. 146-189.
naar aanleiding van het essay in de bun-
6. Zie bijvoorbeeld: Paul Cliteur, ‘Steeds
del – bij lezingen en in recensies; in het
maar nieuwe rechten. Over de schaduwzij-
bijzonder wil hij daarvoor Paul Cliteur, Alies
den van een wijdverbreide praktijk’, in:
ter Kuile en Gelijn Molier bedanken.
Rechtstheorie en Rechtsfilosofie, vol. 29 nr. 1, p. 20-31 en Philip Alston, ‘A Third
Noten
Generation of Solidarity Rights: Progressive
2. Zie daarover bijvoorbeeld: Kenneth
Development or Obfuscation of Internatio-
Cmiel, ‘The Recent History of Human
nal Human Rights Law?’, in: Netherlands
Rights’, p. 27-51 (27), in: Akira Iriye e.a.
International Law Review 1982, vol. 29
(red.), The Human Rights Revolution: An
nr. 3, p. 307-322.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2811
Opinie
© Getty Images
wetgever.7 Daarnaast is er sprake van begripsinflatie: als alle rechten een mensenrecht zijn, wordt het begrip betekenisloos; mensenrechten kunnen, per definitie, slechts een beperkte categorie zijn.8 Ten derde: conflictbeslechting wordt in juridisch-technische zin moeilijker. Hoe meer rechten ‘opgehoogd worden’ tot de hogere klasse, hoe vaker deze rechten met elkaar zullen botsen; een situatie die we juist wilden voorkomen door bepaalde rechten in een hogere categorie te plaatsen.9 Ondertussen is het op z’n minst opmerkelijk te noemen dat wij – ondanks deze aanzienlijke bezwaren – nog steeds over zoveel rechten beschikken, terwijl de dieren,
Moeten we zelf niet ‘afslanken’ en het mes zetten in onze tweede en derde generatie rechten? 2812
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
die ons in toch niet-geringe aantallen omringen, het in het geheel zonder rechten moeten stellen. Men zou natuurlijk kunnen tegenwerpen dat rechten voor dieren een op zich nobel streven van enkele dierenvrienden is, maar dat deze dierenrechten toch echt achteraan in de rij zullen moeten aansluiten. Eerst maar eens alle tweede en derde generatie rechten verwezenlijken. Sterker nog, moeten we, gezien alle problemen met de proliferatie van mensenrechten, überhaupt wel aan een ‘vierde generatie van dierenrechten’ beginnen? Mijn antwoord zou zijn: ja, en juist omdat dierenrechten geen vierde generatie aan rechten vormen. En, daarmee gaan de drie kritiekpunten ten aanzien van nieuwe rechten niet op voor dierenrechten.10 Dit verdient enige uitleg. Voor we die kritiekpunten bezien, dienen we ons eerst af te vragen met welke generatie we nu eigenlijk te maken hebben, als het gaat om dierenrechten. Neem bijvoorbeeld het eerdergenoemde Zuid-Afrikaanse (tweede generatie) mensenrecht op onderdak. Een ‘grondrecht op onderdak’ zorgt er dus voor dat
Het is voorstelbaar dat een ‘recht om niet gemarteld te worden’ – met een juiste invulling – ook van toepassing kan zijn op dieren (bijvoorbeeld) overheidsbemiddeling bij woonruimte een recht wordt en niet langer een (democratisch te vergeven) gunst is.11 Daarmee raken we steeds verder af van klassieke (eerste generatie) rechten als het recht om niet gemarteld te worden. Het is goed te beseffen wat er hier gebeurt: het onderwerp van het recht verandert steeds – en verwijdert zich steeds verder van de klassieke rechten –, maar de drager van het recht – het subject – blijft steeds gelijk: de mens. Hoe ver we ook verwijderd raken van de klassieke rechten, met bijvoorbeeld een (derde generatie) recht op een gezond leefmilieu, de ontvanger van de aanspraken verandert niet. Laten we nu naar een denkbeeldig dieren(grond) recht kijken, bijvoorbeeld een ‘recht om niet gemarteld te worden’.12 Het is voorstelbaar dat een dergelijk recht – met een juiste invulling – ook van toepassing kan zijn op dieren. In welke generatie zouden we een ‘dierenrecht om niet gemarteld te worden’ plaatsen – ongeacht het subject? Het lijkt me dat dit de klassieke rechten zouden zijn, oftewel de eerste generatie. Enkel het subject is dit keer anders. Er komt dus wel een recht ‘bij’, maar niet in kwalitatieve zin (er is immers al een recht om ‘niet gemarteld te worden’). Anders gezegd: de soort blijft hetzelfde, alleen meer subjecten kunnen gebruikmaken van het betreffende recht. Wat is het effect van deze overwegingen op de drie kritiekpunten – de beperking van de democratie, de devaluatie van mensenrechten en de toenemende botsing? Ten aanzien van het tweede en het laatste bezwaar: deze bezwaren vallen weg nu dierenrechten niet extra rechten vormen, maar de uitbreiding van het aantal subjecten van reeds bestaande (eerste generatie) rechten. Dierenrechten zorgen er dus niet voor dat we, bij wijze van spreken, van tien naar elf of twaalf grondrechten gaan, immers: het blijven nog steeds dezelfde tien grondrechten, maar we erkennen enkel dat er meer subjecten op diezelfde rechten aanspraak zouden moeten kunnen maken. Begripsinflatie blijft daarmee uit, maar er is ook geen toename in grondrechtenbotsing. Uiteraard kan de botsing in kwantitatieve zin toenemen – er zijn immers meer subjecten met rechten –, maar deze neemt niet toe in kwalitatieve zin: er melden zich geen ‘nieuwe soorten rechten in de ring’, waarmee de hiërarchie gehandhaafd blijft. Anders gezegd: er zijn misschien wel meer conflicten te beslech-
ten in kwantitatieve zin (door nieuwe subjecten die een beroep op de reeds bestaande rechten kunnen doen), maar ze worden in juridisch-technische zin (dus: voor de rechter) niet moeilijker te beslechten. De zaken liggen anders voor wat betreft het eerste bezwaar. Niet te ontkennen valt dat wanneer we het recht om niet gemarteld te worden ook van toepassing verklaren op niet-menselijke dieren dit de democratische wetgever verder zal beperken. Het toestaan van de rituele slacht is dan immers niet langer enkel ethisch, maar ook juridisch gezien problematisch, en ook de behandeling van sommige dieren in de bio-industrie kan wellicht de toets aan dit dierengrondrecht niet doorstaan. Er zijn dan wel geen nieuwe rechten bijgekomen, maar wel een groot aantal subjecten met wiens rechten nu ook (meer) rekening gehouden moet worden. De oplossing ligt wat dit bezwaar betreft dan ook elders: in plaats van naar de dieren te kijken, zouden we hier eerder naar onszelf moeten kijken en onze eigen ‘rechtengulzigheid’. Moeten we zelf niet ‘afslanken’ en het mes zetten in onze tweede generatie en derde generatie rechten? Van een groot aantal tweede en derde generatierechten is namelijk niet duidelijk waarom die onderwerpen niet democratisch geregeld kunnen worden – denk aan het eerdergenoemde (Zuid-Afrikaanse) recht op onderdak, maar ook aan onze eigen rechten op bijstand, een werkloosheidsuitkering en een gezonde leefomgeving. Het lijkt dan ook onterecht om dieren enkele basale rechten te ontzeggen op basis van het democratieargument, terwijl we zelf nog steeds beschikken over de meest exotische rechten. Het lijkt er aldus sterk op dat de drie kritiekpunten ten aanzien van rechtenproliferatie niet in stelling kunnen worden gebracht tegen de grondwettelijke verankering van dierenrechten. Dit wordt duidelijk wanneer we beseffen dat dierenrechten geen ‘nieuwe rechten’ zijn, maar enkel de openstelling van oude, klassieke rechten – eventueel in aangepaste vorm – voor nieuwe subjecten. Bepaalde zaken (voor mensen) kunnen we inderdaad beter regelen via democratische besluitvorming – en dit is een sterk argument tegen verdere ‘codificatie’ van tweede en derde generatie rechten –, maar voor verzet tegen de openstelling van (sommige van) onze klassieke rechten voor dieren, lijken geen goede gronden te zijn. Het is tijd dat we juridisch op dieet gaan. Wat we nodig hebben is: minder rechten voor meer subjecten.13
7. Zie Paul Cliteur, ‘Steeds maar nieuwe
zaak een beperkte categorie’, p. 51-63, en
Cliteur, ‘Dragers van mensenrechten en
11. Hoe ‘hard’ dit recht op actief optreden
rechten. Over de schaduwzijden van een
daarnaast: Philip Alston, ‘A Third Generati-
proliferatie van recht’, in: J.P. Loof & P.B.
van de overheid bij de voorziening van
wijdverbreide praktijk’, p. 23-24.
on of Solidarity Rights: Progressive Deve-
Cliteur (red.), Mensenrechten, dierenrech-
woonruimte is, valt uiteraard te bezien, zie
8. Zie Paul Cliteur, ‘Waardoor worden de
lopment or Obfuscation of International
ten, ecosysteemrechten. Over het toekennen
daarover: Cass Sunstein, ‘Social and Econo-
mensenrechten het meest bedreigd: door
Human Rights Law?’.
van fundamentele rechten aan mannen,
mic Rights? Lessons from South Africa’, p.
utopisme of cynisme?’, p. 17-35 (23), in: K.
9. Zie Paul Cliteur, ‘Waardoor worden de
vrouwen, kinderen en de rest van de natuur,
126-130.
Groeneveld (red.), Proliferatie van mensen-
mensenrechten het meest bedreigd: door
Leiden: Stichting NJCM-Boekerij 1997, p.
12. Analoog aan de (mensen)rechten uit
rechten, Den Haag: Prof. B.M. Teldersstich-
utopisme of cynisme?’, p. 27-28.
15-35. Ook Cliteur houdt de mogelijkheid
art. 11 Gw, art. 3 EVRM en art. 7 IVBPR
ting 1996, zie ook, in dezelfde bundel: Paul
10. Zie voor een ander perspectief – vanuit
open dat er, ondanks de proliferatie, een
13. Voor deze uitdrukking ben ik schatplich-
Cliteur, ‘Mensenrechten: uit de aard der
de ‘utilitarisme vs. rechten-discussie’: Paul
rechtvaardiging voor dierenrechten kan zijn.
tig aan Paul Cliteur.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2813
Opinie
2365
Nederland en de ratificatie van Protocol 15 bij het EVRM Eva Rieter, Theo van Boven, Cees Flinterman, Janneke Gerards, Jenny Goldschmidt, Rick Lawson, Egbert Myjer en Leo Zwaak1
Het 15e Protocol bij het EVRM staat sinds juni 2013 open voor ratificatie. Het is een amenderend protocol dat enkele wijzigingen bevat van het EVRM die zullen worden doorgevoerd als alle verdragstaten het Protocol hebben geratificeerd. Het codificeert onder meer het subsidiariteitsbeginsel en de doctrine van de ‘margin of appreciation’.
D
e door het Hof ontwikkelde margin of appreciation-doctrine kan van toepassing zijn bij de uitleg van beperkingsgronden zoals die bijvoorbeeld zijn opgenomen in de bepalingen over de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging of godsdienstvrijheid. Het Hof kan daarbij oordelen dat de staat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een ruimere – of juist een nauwere – beoordelingsmarge toekomt bij diens overweging of restricties op die rechten noodzakelijk zijn ter bescherming van bijvoorbeeld de moraal of de volksgezondheid. Het is het Hof dat bepaalt in hoeverre staten onder de verdragsbepalingen een bepaalde beoordelingsruimte hebben en het is ook het Hof dat bepaalt hoe intensief het nationale maatregelen toetst. In de afgelopen jaren is er vanuit voornamelijk het Verenigd Koninkrijk, maar ook Nederland (onder het vorige kabinet), een tendens zichtbaar om de nationale soevereiniteit voorop te stellen en de margin of appreciation daarbij als een instrument te zien van de staten, en niet van het Hof. Daarbij wordt de margin gezien als een van de instrumenten om het Hof, en de rechtsbescherming die het EVRM biedt, aan banden te leggen. Deze tendens heeft een vertaling gekregen in de Brightonverklaring over de toekomst van het EHRM, die de regeringen van de 47 staten van de Raad van Europa aannamen in april 2012. Protocol 15 is daarvan een uitvloeisel. Middels dat Protocol wordt (na ratificatie door alle lidstaten van de Raad van Europa) de margin of appreciation-doctrine vastgelegd in de preambule bij het EVRM. Gelet op de achtergrond van de Brighton-verklaring is er twijfel mogelijk over de precieze interpretatie die daarbij aan de doctrine moet worden gegeven. Het EHRM heeft zelf aangegeven dat Protocol 15 niets verandert. Het heeft in een opinie hierover uit februari 2013
een eigen interpretatieve verklaring gegeven, waarin het heeft benadrukt dat de tekst van het Protocol zo moet worden gelezen dat de bedoelingen van de opstellers zijn gericht op het vastleggen van de margin of appreciationdoctrine zoals die is ontwikkeld in de jurisprudentie van het Hof. Naast het Hof zelf heeft ook de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa vastgesteld dat het gaat om de door het Hof ontwikkelde doctrine. Niettemin verdient de opgenomen tekst (art. 1 Protocol 15) geen schoonheidsprijs wat betreft de duidelijkheid op dit punt: ‘Affirming that the High Contracting Parties, in accordance with the principle of subsidiarity, have the primary responsibility to secure the rights and freedoms defined in this Convention and the Protocols thereto, and that in doing so they enjoy a margin of appreciation, subject to the supervisory jurisdiction of the European Court of Human Rights established by this Convention, …’. Het probleem bij deze formulering is bovendien dat er niet duidelijk uit blijkt dat de margin of appreciation doctrine niet van toepassing is bij absolute mensenrechten die bij noodtoestand niet mogen worden opgeschort, mensenrechten zoals het recht op leven en het verbod op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling. Internationale NGO’s als Amnesty International en de International Commission of Jurists hebben daarom hun zorg uitgesproken over de huidige tekst. Foltering en verdwijningen komen helaas nog voor in een aantal landen van de Raad van Europa. Voor de geloofwaardigheid van de Raad is het vergroten van het respect voor het recht op leven (art. 2 EVRM) en het ver-
Nederland heeft bij de ratificatie een belangrijke mogelijkheid in handen om de uitleg van het Protocol te verhelderen 2814
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Europa © Anton Balazh NASA/Shutterstock
bod van foltering en wrede behandeling (art. 3 EVRM) cruciaal. Nederland heeft zich altijd sterk gemaakt voor het waarborgen van deze kernrechten. Nederland hamert daarnaast terecht op het belang van respect voor fundamentele rechten in het algemeen en voor beginselen van rechtsstatelijkheid en rechterlijke onafhankelijkheid binnen de Raad van Europa en daarbuiten. Nederland heeft bij de ratificatie van Protocol 15 een belangrijke mogelijkheid in handen om de uitleg van het Protocol te verhelderen en tegelijkertijd de waarde te onderstrepen die Nederland hecht aan een goede bescherming van mensenrechten en een stevig toezicht daarop door het EHRM, met behoud van de bestaande souplesse die het Hof daarbij betracht. Nederland heeft immers de mogelijkheid om in een verklaring bij de ratificatie te bevestigen dat de nieuwe tekst in de preambule de staande praktijk bevestigt dat de verdragsstaten ‘may enjoy a margin of appreciation, subject to the supervisory jurisdiction of the European Court of Human Rights’. In de geest van de motie-Franken, waarin de Eerste Kamer de regering verzocht om het EVRM
hoog te houden, zou het van grote symbolische waarde zijn wanneer Nederland deze interpretatie bij de ratificatie van het Protocol zou benadrukken. Dit brengt met zich mee dat de margin of appreciation uiteraard niet geldt voor de niet-opschortbare rechten uit het Verdrag. Een dergelijke interpretative declaration bij Protocol 15 zou een belangrijk signaal zijn ter ondersteuning van de (Nederlandse) inspanningen bij het aanspreken van verdragstaten op nalatigheid bij de aanpak van structurele schendingen van (onder meer) art. 2, 3 EVRM, met als uiteindelijke doel het uitbannen van deze schendingen.
Auteurs
het gebied van de rechten van de mens en
1. Mr. dr. E.R. Rieter, prof. mr. Th.C. van
verbonden aan de volgende universiteiten:
Boven, prof. mr. C. Flinterman, prof. mr.
Radboud Universiteit Nijmegen, Universi-
J.H. Gerards, prof. mr. J. Goldschmidt,
teit Maastricht, Universiteit Utrecht, Vrije
prof. mr. E. Myjer, prof. dr. R.A. Lawson
Universiteit Amsterdam en Universiteit
en mr L. Zwaak zijn allen gespecialiseerd op
Leiden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2815
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
C. Uitspraak van het Hof
Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht-
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
(Tweede Kamer: Jočienė, president, Raimondi,
vaardigheid. Biometrisch paspoort. Vinger-
Lorenzen, Popović, Karakaş, Vučinić, De Albu-
afdrukken. Verordening nr. 2252/2004. Gel-
querque)
digheid. Rechtsgrondslag.
EHRM
2816
Hof van Justitie EU
2816
Hoge Raad (civiele kamer)
2817
Alvorens de klachten te beoordelen, staat het
van de grondrechten van de Europese Unie.
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
2820
Hof uitgebreid stil bij het relevante Italiaanse
Recht op eerbiediging van privéleven. Recht
Centrale Raad van Beroep
2824
recht en bij de mogelijkheden in de andere
op bescherming van persoonsgegevens.
College Beroep bedrijfsleven
2826
landen van de Raad van Europa voor over-
Evenredigheid.
Vaststellingsprocedure. Art. 7, 8 Handvest
heidslichamen om failliet te gaan. Dat de eigendomsrechten van meneer De
Schwarz vs. Stadt Bochum
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Luca in het geding zijn, staat nauwelijks ter discussie. Relevant is de rechtvaardiging van
Feiten en nationale procedure
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
de inmenging. Volgens de Italiaanse Regering
Schwarz verzocht de Stadt Bochum om
kers van de Universiteit Leiden, de VU Amster-
volgt de inmenging uit de onmogelijkheid
afgifte van een paspoort. Hij weigerde daarbij
dam en de RU Nijmegen. Onderstaande bewer-
van de gemeente om aan haar verplichtin-
zijn vingerafdrukken te laten afnemen. Om
king is verzorgd door G. Boogaard (Universiteit
gen te voldoen en uit de wens om alle
die reden wees de Stadt Bochum het verzoek
Leiden). Alle uitspraken van het EHRM staan
schuldeisers gelijk te behandelen. Het Hof
af. Vervolgens stelde Schwarz beroep in bij de
op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt
oordeelt echter dat gebrek aan middelen
verwijzende rechter. In deze procedure
uiteindelijk in Reports of Judgments and Decisi-
onvoldoende rechtvaardiging is om een for-
betwist Schwarz de geldigheid van Verorde-
ons. De uitspraken van kamers van het EHRM
meel door de rechter erkende aanspraak op
ning nr. 2252/2004 van de Raad van 13
worden drie maanden na de uitspraakdatum
een overheidslichaam niet te honoreren.
december 2004 betreffende normen voor de
definitief, tenzij er intern appel wordt ingesteld
Reeds hierom, concludeert het Hof, is artikel
veiligheidskenmerken van en biometrische
bij de Grote Kamer van het Hof.
1 EP geschonden.
gegevens in door de lidstaten afgegeven
De Luca klaagde eveneens onder artikel 6 lid
paspoorten en reisdocumenten (PbEG L 385,
1 EVRM dat zijn recht op toegang tot de rech-
p. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr.
ter geschonden werd door de onmogelijkheid
444/2009 van het Europees Parlement en de
om een onherroepelijk geworden rechterlijk
Raad van 6 mei 2009 (PbEG L 142, p. 1). In art.
vonnis ten uitvoer te leggen. Het Hof beves-
1 lid 2 van de Verordening is de verplichting
tigt dat de uitvoering van een rechterlijke
opgenomen om van de aanvragers van pas-
Art. 1 Eerste Protocol EVRM. Art. 6 lid 1
uitspraak onder artikel 6 EVRM valt. Zonder
poorten vingerafdrukken af te nemen.
EVRM. Schuldeiser kan door faillissement
zich uit te spreken over een termijn die nog
van gemeente zijn door de rechter
wel toelaatbaar zou zijn, meent het Hof dat
Prejudiciële vraag
erkende vordering niet volledig innen.
de rechten van De Luca zijn geschonden
Het Verwaltungsgericht Gelsenkirchen legt
Schending.
omdat hij tot op de dag van de uitspraak van
het Hof de vraag voor of art. 1 lid 2 Verorde-
het Hof niets heeft kunnen ondernemen om
ning 2252/2004 geldig is.
2366 24 september 2013, appl. nr. 43870/04
(EVRM art. 6 lid 1, art. 1 Eerste Protocol) De Luca vs. Italië
zijn door de rechter erkende aanspraak te effectueren.
De uitspraak van het Hof
Het Hof kent De Luca een billijke genoegdoe-
Het Hof onderzoekt eerst of Verordening nr.
ning van € 50 000 toe.
2252/2004 kon worden vastgesteld op basis
A. Feiten
van artikel 62, punt 2, sub a, EG. Het Hof
In 1993 ging de Italiaanse gemeente
D. Slotsom
merkt op dat artikel 62, punt 2, sub a, EG de
Bénévent failliet en werd een speciale liqui-
Het EHRM constateert unaniem een schen-
Raad de bevoegdheid verleende om regels
datie-commissie, een Organo Straordinario di
ding van artikel 1 EP en 6 EVRM.
vast te stellen voor het verloop van de controles aan de buitengrenzen van de Europese
Liquidazione (OSL), belast met de vaststelling
Unie ter vaststelling van de identiteit van
van een lijst met schuldeisers. Onder de
personen die deze grenzen overschrijden.
die op dat moment al tegen de gemeente
Hof van Justitie van de Europese Unie
procedeerde. In november 2003 komt zijn
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
kelijkerwijs met zich meebrengt dat docu-
vordering met een uitspraak van de rechter
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
menten moeten worden overgelegd op basis
onherroepelijk vast te staan. De OSL erkent
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
waarvan die identiteit kan worden vastge-
het bestaan van de schuld, maar biedt aan
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
steld, verleende artikel 62, punt 2, sub a, EG
slechts 80% van het bedrag te betalen. Als
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
de Raad de bevoegdheid wettelijke bepalin-
gevolg van enkele wettelijke maatregelen is
www.curia.europa.eu.
gen vast te stellen voor paspoorten. Dit geldt
schuldeisers bevindt zich Giovanni de Luca,
niet alleen voor onderdanen van derde lan-
het voor De Luca niet mogelijk de rechterlijke uitspraak te executeren.
B. Procedure
Aangezien een dergelijke verificatie noodza-
2367
den, maar ook voor burgers van de Unie. Het Hof concludeert dat artikel 62, punt 2, sub a, EG een passende rechtsgrondslag vormde
Op 10 december 2004 klaagt De Luca in
Arrest van 17 oktober 2013, nr. C-291/12
voor de vaststelling van Verordening nr.
Straatsburg dat zijn eigendomsrecht en zijn
(Vierde kamer: L. Bay Larsen, kamerpresi-
2252/2004.
recht op toegang tot de rechter geschonden
dent, M. Safjan, J. Malenovský (rapporteur),
Vervolgens gaat het Hof in op de vraag of
worden.
U. Lõhmus, A. Prechal, rechters)
artikel 1, lid 2, van Verordening nr.
2816
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Rechtspraak
2368
2252/2004 geldig is, gelet op de procedurele
verminderen en de taak van de autoriteiten
vereisten van artikel 67, lid 1, EG. In het
die aan de grenzen de authenticiteit van die
door de Commissie ter raadpleging aan het
documenten moeten onderzoeken, kan ver-
1 november 2013, nr. 12/04137
Parlement voorgelegde voorstel was name-
gemakkelijken. Het feit dat deze methode
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk,
lijk de opname van vingerafdrukken in pas-
niet volledig betrouwbaar is, is niet door-
C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak;
poorten louter voorzien als een bevoegd-
slaggevend. Het Hof concludeert dat het
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
heid van de lidstaten, doch nadat het
afnemen en bewaren van vingerafdrukken
ECLI:NL:HR:2013:1078
Parlement was geraadpleegd, is deze
geschikt zijn om de doelstelling van het
bevoegdheid gewijzigd in een verplichting.
voorkomen van illegale binnenkomst van
Appartementsrechten. Gemeenschappelijk
Het Hof merkt hierover op dat op de feiten
personen op het grondgebied van de Unie,
gedeelte. Splitsingsstukken. HR: Voor de
in het hoofdgeding Verordening nr.
te verwezenlijken. Vervolgens onderzoekt
vaststelling van hetgeen tot de privégedeel-
444/2009 van toepassing is. Deze Verorde-
het Hof de noodzaak van een dergelijke ver-
ten respectievelijk tot de gemeenschappelij-
ning is vastgesteld volgens de medebeslis-
werking. Het Hof merkt op dat niets uit het
ke gedeelten behoort, mag slechts acht
singsprocedure, en, bijgevolg, met volledige
aan het Hof voorgelegde dossier de conclu-
worden geslagen op de gegevens die voor
deelneming van het Parlement als medewet-
sie wettigt dat het feit dat zowel vingeraf-
derden uit of aan de hand van de split-
gever. De gestelde grond voor ongeldigheid
drukken als een gezichtsopname worden
singsstukken kenbaar zijn. In geval van
treft dus geen doel.
afgenomen enkel om die reden een meer
tegenstrijdigheid tussen de akte van split-
Ten slotte onderzoekt het Hof of artikel 1,
ingrijpende aantasting van die rechten zou
sing en de splitsingstekening zal de rechter
lid 2, van Verordening nr. 2252/2004 strijd
meebrengen. Het enige reële alternatief
aan de hand van de aan de splitsingsstuk-
oplevert met de fundamentele rechten op
voor de afneming van vingerafdrukken dat
ken te ontlenen aanwijzingen – waaronder
eerbiediging van het privéleven en op
tijdens de procedure voor het Hof is
de mate van gedetailleerdheid waarin de
bescherming van persoonsgegevens (artikel
genoemd, bestaat in het afnemen van een
desbetreffende gedeelten zijn omschreven
7 en 8 van het Handvest). Het Hof consta-
irisscan. Niets wijst er evenwel op dat laatst-
in de tekst van de akte onderscheidenlijk
teert eerst dat sprake is een beperking van
genoemde methode de in de artikel 7 en 8
zijn weergegeven in de splitsingstekening,
deze rechten. Uit artikel 8, lid 2, van het
van het Handvest erkende rechten minder
en hetgeen overigens uit de splitsingsstuk-
Handvest blijkt dat gegevens alleen kunnen
ingrijpend zou aantasten dan het afnemen
ken valt af te leiden omtrent de bedoeling
worden verwerkt met toestemming van de
van vingerafdrukken. Bovendien is het pro-
van degene die tot splitsing is overgegaan –
betrokkene of op basis van een andere
cedé van irisherkenning op dit moment
en gelet op de aannemelijkheid van de
gerechtvaardigde grondslag waarin de wet
veel duurder dan dat van het afnemen van
rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden
voorziet. Van toestemming is volgens het
vingerafdrukken, en daardoor minder
interpretaties zouden leiden, moeten bepa-
Hof geen sprake aangezien burgers van de
geschikt voor algemeen gebruik.
len of doorslaggevend gewicht toekomt aan
Unie die naar een derde land reizen zich
Ten slotte onderzoekt het Hof of artikel 1,
de akte van splitsing dan wel aan de split-
niet kunnen verzetten tegen de verwerking
lid 2, van Verordening nr. 2252/2004 geen
singstekening.
van hun vingerafdrukken. Wat vervolgens
verwerkingen van vingerafdrukken met
de rechtvaardiging betreft op basis van een
zich meebrengen die verder gaan dan voor
andere gerechtvaardigde grondslag merkt
de verwezenlijking van die doelstelling
het Hof op dat de beperking die voortvloeit
noodzakelijk is. Het Hof merkt op dat arti-
X c.s. (de appartementseigenaren), adv. mr.
uit de afneming en bewaring van vingeraf-
kel 4, lid 3, van Verordening nr. 2252/2004
D.M. de Knijff, vs. de VvE ‘De Prinsenwerf’,
drukken bij wet is voorzien, aangezien arti-
uitdrukkelijk preciseert dat vingerafdruk-
adv. mr. P.S. Kamminga.
kel 1, lid 2, van Verordening nr. 2252/2004
ken alleen mogen worden gebruikt voor
in deze handelingen voorziet. De beperking
het verifiëren van de authenticiteit van het
Feiten en procesverloop
dient volgens het Hof ook een door de Unie
paspoort en de identiteit van de houder
X c.s. zijn eigenaren van een appartements-
erkende doelstelling van algemeen belang,
ervan. In die omstandigheden kunnen de
recht dat deel uitmaakt van een in zes appar-
namelijk het voorkomen van de illegale
door de verwijzende rechter aangehaalde
tementsrechten gesplitst gebouw, gelegen op
binnenkomst van personen. Ook merkt het
argumenten inzake de risico’s die zijn ver-
een voormalige scheepswerf.
Hof op dat niet is gebleken dat de beper-
bonden aan een mogelijke centralisatie de
In dit geding hebben X c.s. verzocht een aan-
kingen die in casu zijn gesteld aan de uit-
geldigheid van die Verordening niet aantas-
tal besluiten van de vergadering van de VvE,
oefening van de door de artikel 7 en 8 van
ten.
die betrekking hebben op bepaalde buiten-
het Handvest erkende rechten, de wezenlij-
(BW art. 5:106, 5:109, 5:111)
ruimten van het gebouw, te vernietigen of
ke inhoud van deze rechten niet eerbiedi-
Conclusie
nietig te verklaren, omdat deze buitenruim-
gen.
Bij het onderzoek door het Hof is niet geble-
ten volgens X c.s. niet gemeenschappelijk
Vervolgens toetst het Hof of de aan deze
ken van feiten of omstandigheden die de
zijn. De kantonrechter heeft het verzoek afge-
rechten gestelde beperkingen evenredig
geldigheid van artikel 1, lid 2, van Verorde-
wezen. Het hof heeft de beschikking van de
zijn ten opzichte van de door Verordening
ning nr. 2252/2004 kunnen aantasten.
kantonrechter bekrachtigd. Hierbij heeft het
nr. 2252/2004 nagestreefde doelstellingen.
hof overwogen dat de bewoordingen van de
Het Hof overweegt dat voor de in artikel 1,
akte van splitsing erop wijzen dat de bedoel-
lid 2, van de Verordening voorziene bewa-
Hoge Raad (civiele kamer)
de buitenruimten gemeenschappelijk zijn,
ring van vingerafdrukken op een opslagme-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
terwijl de splitsingstekening erop wijst dat zij
dium dat aan de hoogste veiligheidsnor-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
niet gemeenschappelijk zijn, zodat voor de
men voldoet een zeer geavanceerde
van Justitie van het Caribische deel van het
beantwoording van de vraag of zij gemeen-
techniek vereist is, zodat deze bewaring het
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
schappelijk zijn, andere stukken te hulp moe-
risico van vervalsing van paspoorten kan
zien op www.rechtspraak.nl.
ten worden geroepen, maar uitsluitend stuk-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2817
Rechtspraak
ken die 1. voor derden voldoende
akte van splitsing en de splitsingstekening
termijnoverschrijding langer is en dat
toegankelijk zijn en waarvan 2. in voldoende
kan niet op voorhand ervan worden uitge-
stelplicht en bewijslast op de aangespro-
mate voor de hand ligt dat derden die dienen
gaan dat hetzij de akte van splitsing, hetzij
ken bestuurder rusten.
te raadplegen in gevallen waarin verschillen-
de splitsingstekening de bedoeling van dege-
de interpretaties van de splitsingsstukken
ne die tot splitsing is overgegaan juist weer-
mogelijk zijn. Het hof acht daarom mede
geeft. De rechter zal aan de hand van de aan
geslagen op ontwerptekeningen van de archi-
de splitsingsstukken te ontlenen aanwijzin-
Mr. J. Lensink q.q., curator in de faillissemen-
tect en op de bouwvergunning.
gen – waaronder de mate van gedetailleerd-
ten van VIH, Verify Europe en Verify
heid waarin de desbetreffende gedeelten zijn
Nederland, adv. mrs. P.J.M. von Schmidt auf
Hoge Raad
omschreven in de tekst van de akte onder-
Altenstadt en M.M. Stolp, vs. X (de oud-
Onderdeel 2.1 klaagt dat het hof is uitge-
scheidenlijk zijn weergegeven in de split-
bestuurder), adv. mr. R.J. van Galen.
gaan van een onjuiste maatstaf. Het onder-
singstekening, en hetgeen overigens uit de
deel slaagt. Het hof heeft terecht tot uit-
splitsingsstukken valt af te leiden omtrent de
Feiten en procesverloop
gangspunt genomen dat voor de
bedoeling van degene die tot splitsing is
VIH is enig aandeelhouder en enig bestuur-
vaststelling van het recht tot uitsluitend
overgegaan – en gelet op de aannemelijkheid
der van Verify Nederland en van Verify Euro-
gebruik van een gedeelte van een in appar-
van de rechtsgevolgen waartoe de onder-
pe. X is tot 21 februari 2005 bestuurder
tementsrechten gesplitst registergoed
scheiden interpretaties zouden leiden, moe-
geweest van VIH. Begin 2005 is de zeggen-
bepalend is hetgeen daaromtrent is vastge-
ten bepalen of doorslaggevend gewicht toe-
schap over VIH in andere handen gekomen.
legd in de op die splitsing betrekking heb-
komt aan de akte van splitsing dan wel aan
Daaraan is vanaf najaar 2004 een due dili-
bende splitsingsstukken (de notariële akte
de splitsingstekening. Onjuist is derhalve dat
gence onderzoek voorafgegaan. In juli 2005
van splitsing en de aan de minuut van die
in beginsel beslissende betekenis moet wor-
zijn VIH, Verify Nederland en Verify Europe
akte gehechte tekening) (vgl. HR 28 januari
den toegekend aan hetgeen kan worden afge-
in staat van faillissement verklaard.
2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5223, NJ 2011/58
leid uit de splitsingstekening. Het onderdeel
In dit geding heeft de curator betaling door
(Ponjee vs. Sperling)), en dat het bij de uit-
faalt.
X gevorderd van een bedrag gelijk aan de
leg daarvan aankomt op de daarin tot uit-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
tekorten in de faillissementen van VIH, Veri-
drukking gebrachte bedoeling van degene
komstig de conclusie van de A-G.
fy Nederland en Verify Europe (begroot op
die tot splitsing is overgegaan. Deze bedoe-
De A-G bespreekt onder 2.18-2.22 de maatstaf
ruim € 16 miljoen), op grond van zijn stelling
ling moet naar objectieve maatstaven wor-
bij de uitleg van notariële vestigings- en leve-
dat X bij deze vennootschappen kennelijk
den afgeleid uit de omschrijving in die akte
ringsakten betreffende registergoederen.
onbehoorlijk bestuur heeft gevoerd. In dit
van de onderscheiden gedeelten van het gebouw en uit de daaraan gehechte tekening, bezien in het licht van de gehele
(BW art. 2:394 lid 3, 2:248)
verband heeft de curator aangevoerd dat de
2369
inhoud van de akte en de tekening (vgl. HR
jaarstukken over 2003 niet voor of op de uiterste datum van 1 februari 2005 maar, wat de VIH en Verify Nederland betreft, op 10
22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM8933,
1 november 2013, nr. 12/04153
februari 2005 en, wat Verify Europe betreft,
NJ 2011/111 (Kamsteeg vs. Lisser)). De
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp,
op 3 augustus 2005 zijn gepubliceerd (dus
rechtszekerheid vergt dat voor de vaststel-
M.A. Loth, G. Snijders en G. de Groot;
tien dagen, respectievelijk zes maanden te
ling van hetgeen tot de privégedeelten res-
A-G mr. J. Wuisman)
laat). De rechtbank heeft de vordering afge-
pectievelijk tot de gemeenschappelijke
ECLI:NL:HR:2013:1079
wezen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
gedeelten behoort, slechts acht mag wor-
bank bekrachtigd.
den geslagen op de gegevens die voor
Kennelijk onbehoorlijk bestuur. Onbe-
derden uit of aan de hand van de in de
langrijk verzuim. Een faillissementscura-
Hoge Raad
openbare registers ingeschreven splitsings-
tor spreekt een oud-bestuurder aan voor
Bij kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin
stukken kenbaar zijn. Het hof heeft dan
het faillissementstekort van de vennoot-
van art. 2:248 leden 1 en 2 BW gaat het om
ook van een onjuiste rechtsopvatting blijk
schap. HR: 1. Onbehoorlijke taakvervul-
de taakvervulling door het bestuur van de
gegeven door voor zijn oordeel welke
ling door het bestuur. Disculpatiemoge-
vennootschap. Bij de toepassing van het arti-
gedeelten gemeenschappelijk zijn, mede
lijkheid voor de individuele bestuurder.
kel dient dan ook eerst te worden onderzocht
betekenis toe te kennen aan andere dan in
De bepaling dat een onbelangrijk verzuim
of sprake is geweest van een onbehoorlijke
de openbare registers ingeschreven stuk-
niet in aanmerking wordt genomen, heeft
taakvervulling door het bestuur. Is dat het
ken, waarnaar niet in de splitsingsstukken
betrekking op de vraag of sprake is
geval, dan is op grond van art. 2:248 lid 1 BW
wordt verwezen.
geweest van een onbehoorlijke taakver-
in beginsel ieder van de individuele bestuur-
Onderdeel 2.2 strekt ten betoge dat, indien
vulling door het bestuur, en niet op het
ders jegens de boedel hoofdelijk aansprake-
zich een tegenstrijdigheid aandient tussen
aandeel in die onbehoorlijke taakvervul-
lijk voor die onbehoorlijke taakvervulling.
de splitsingstekening en de omschrijving in
ling van de individuele bestuurder. 2.
Art. 2:248 lid 3 biedt de individuele bestuur-
de splitsingsakte van de onderscheiden
Overschrijding publicatietermijn. Het
der vervolgens de mogelijkheid zich te dis-
gedeelten van het gebouw, aan de splitsings-
antwoord op de vraag of een overschrij-
culperen voor het onbehoorlijke bestuur.
tekening in beginsel beslissende betekenis
ding van de publicatietermijn als een
Daarvoor moet hij bewijzen dat het onbe-
moet worden toegekend. Indien de inge-
onbelangrijk verzuim kan gelden, hangt
hoorlijke bestuur niet aan hem te wijten is
schreven splitsingsstukken voor verschillen-
af van de omstandigheden van het geval,
geweest en dat hij niet nalatig is geweest in
de uitleg vatbaar zijn, dient de rechter vast te
in het bijzonder van de redenen die tot de
het treffen van maatregelen om de gevolgen
stellen welke uitleg van deze stukken naar
termijnoverschrijding hebben geleid,
daarvan af te wenden. Art. 2:248 lid 4, tweede
objectieve maatstaven het meest aannemelijk
waarbij opmerking verdient dat hogere
zin, BW geeft de rechter voorts de mogelijk-
is. In geval van tegenstrijdigheid tussen de
eisen moeten worden gesteld naarmate de
heid tot matiging van het bedrag van de aan-
2818
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Rechtspraak
sprakelijkheid van de individuele bestuurder,
stellen aan de verklaring die daarvoor wordt
lijk is dat de minderjarige wegens een ern-
onder meer in verband met de tijd geduren-
gegeven (vgl. HR 11 juni 1993,
stige lichamelijke of geestelijke stoornis niet
de welke die bestuurder als zodanig in func-
ECLI:NL:HR:1993:ZC0994, NJ 1993/713 (Brens
in staat is zich een mening te vormen, 2.
tie is geweest in de periode waarin de onbe-
q.q. vs. Sarper) en HR 2 februari 1996,
indien naar zijn oordeel aannemelijk is dat
hoorlijke taakvervulling plaatsvond. De
ECLI:NL:HR:1996:ZC1981, NJ 1996/406 (Pfen-
de minderjarige niet wil worden gehoord, en
bepaling van art. 2:248 lid 2 BW dat een
nings vs. Niederer q.q.)). Dit oordeel geeft ook
3. indien naar zijn oordeel te vrezen valt dat
onbelangrijk verzuim niet in aanmerking
anderszins geen blijk van een onjuiste rechts-
het bieden van die gelegenheid de gezond-
wordt genomen, heeft betrekking op de vraag
opvatting en is niet onbegrijpelijk of ontoerei-
heid van de minderjarige zal schaden. Voor
of sprake is geweest van een onbehoorlijke
kend gemotiveerd. Na verwijzing moet
zover in het bestreden oordeel besloten ligt
taakvervulling door het bestuur, en niet op
opnieuw worden beslist over de vordering van
dat een hernieuwde uitnodiging van de
het aandeel in die onbehoorlijke taakvervul-
de curator voor zover gebaseerd op de over-
minderjarige achterwege kon blijven op een
ling van de individuele bestuurder. Het hof
schrijding van de publicatietermijn voor de
van de hiervoor genoemde gronden, is het
heeft zich bij zijn oordeel dat sprake is van
jaarstukken 2003 van Verify Europe. Met
ontoereikend gemotiveerd.
een onbelangrijk verzuim, dan ook niet kun-
inachtneming van hetgeen hiervoor is overwo-
nen beperken tot de drie weken waarin X
gen, zullen de verweren daartegen van X
(Rv art. 802, 809 lid 1 en 3; Internationaal
nog beleidsbepaler bij Verify Europe was,
opnieuw dan wel alsnog moeten worden
Verdrag inzake de Rechten van het Kind art.
maar had de gehele periode van de over-
behandeld, waaronder het in zijn stellingen
12)
schrijding van de publicatietermijn van ruim
besloten liggende beroep op de leden 3 en 4
zes maanden in zijn beoordeling moeten
van art. 2:248 BW. Opmerking verdient dat, blij-
De vader, adv. mr. A.H.M. van den
betrekken. Onderdeel 1 slaagt mitsdien.
kens de op art. 2:248 lid 3 BW gegeven toelich-
Steenhoven, vs. Bureau Jeugdzorg en de
Onderdeel 3 klaagt over het oordeel van het
ting, de individuele bestuurder zich in het
moeder, niet verschenen.
hof dat sprake is van een onbelangrijk verzuim
geval van het tweede lid van dat artikel kan
met betrekking tot de publicatie van de jaar-
disculperen door aan te tonen dat hem ter zake
Feiten en procesverloop
stukken 2003 van VIH en Verify Nederland. Het
van de te late publicatie geen verwijt treft
In oktober 2011 is een minderjarige, geboren
onderdeel is ongegrond. Van een onbelangrijk
(Kamerstukken II 1980/81, 16 631, nr. 3, p. 5).
in 1998, voor de duur van een jaar onder toe-
verzuim als bedoeld in de slotzin van art. 2:248
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
zicht gesteld.
lid 2 BW is sprake indien het niet voldoen aan
komstig de conclusie van de A-G.
In dit geding heeft de kinderrechter op ver-
de verplichtingen als bedoeld in dat artikellid
De A-G bespreekt onder 2.2-2.6 de vraag wan-
zoek van BJZ a. de omgangsregeling tussen
in de omstandigheden van het geval niet erop
neer een korte overschrijding van de publica-
de vader en de minderjarige gewijzigd, en b.
wijst dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk
tietermijn een onbelangrijk verzuim oplevert.
vervangende toestemming verleend voor
heeft vervuld. Dit is met name het geval indien
Hij stelt voor een termijnoverschrijding van
medische behandeling van de minderjarige.
voor het verzuim een aanvaardbare verklaring
veertien dagen of korter zonder meer als een
De vader heeft hoger beroep ingesteld en het
bestaat. Indien het, zoals in dit geval, gaat om
onbelangrijk verzuim aan te merken (2.5.2).
hof verzocht beide verzoeken van BJZ alsnog
een overschrijding van de termijn van art.
Onder 2.9 betoogt hij dat een bestuurder aan-
af te wijzen. Bij brief van 11 september 2012
2:394 lid 3 BW voor openbaarmaking van de
sprakelijk kan zijn voor hetgeen na zijn aftre-
heeft het hof de minderjarige uitgenodigd
jaarrekening, geldt dat het antwoord op de
den wordt gedaan of nagelaten, zonder in te
om zijn mening mondeling kenbaar te
vraag of een overschrijding als een onbelang-
gaan op het onderscheid tussen de vraag of
maken op 31 oktober 2012. Ter zitting is
rijk verzuim kan gelden, afhangt van de
sprake is van een onbehoorlijke taakvervul-
gebleken dat BJZ de minderjarige niet in ken-
omstandigheden van het geval, in het bijzon-
ling door het bestuur en de vraag of de indivi-
nis had gesteld van de uitnodiging van het
der van de redenen die tot de termijnover-
duele bestuurder zich kan disculperen.
hof, omdat BJZ van mening was dat een kin-
schrijding hebben geleid, waarbij opmerking verdient dat hogere eisen moeten worden gesteld naarmate de termijnoverschrijding lan-
derverhoor te belastend voor de minderjarige
2370
ger is en dat stelplicht en bewijslast op de aan-
zou zijn. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd zonder de minderjarige te horen of opnieuw uit te nodigen.
gesproken bestuurder rusten (HR 12 juli 2013,
1 november 2013, nr. 13/01403
ECLI:NL:HR:2013:BZ7189 (Bobo vs. X)). Het hof
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
Hoge Raad
heeft zijn oordeel dat de onderhavige termijn-
Spapens, M.A. Loth, C.E. Drion, en
Het onderdeel faalt voor zover het ertoe
overschrijding met tien dagen als een onbe-
G. de Groot; A-G mr. M.H. Wissink)
strekt dat het hof geen beslissing mocht
langrijk verzuim dient te worden aangemerkt,
ECLI:NL:HR:2013:1084
nemen zonder de minderjarige te horen. Art.
gebaseerd op de relatief korte duur van die
809 lid 1 Rv schrijft niet voor dat de rechter
overschrijding en op zijn vaststelling dat X een
Kinderverhoor. Het hof wordt gevraagd te
de minderjarige hoort alvorens te beslissen,
plausibele verklaring voor die overschrijding
beslissen over een omgangsregeling en een
maar bepaalt dat de rechter de minderjarige
heeft gegeven, namelijk dat er enige vertraging
medische behandeling ten aanzien van een
van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid
bij het afronden en de controle van de jaarstuk-
14-jarige minderjarige. Het hof nodigt de
stelt hem zijn mening kenbaar te maken. De
ken 2003 is opgetreden omdat de accountant
minderjarige uit zijn mening kenbaar te
rechter kan ervan afzien de minderjarige in
vanaf najaar 2004 tot 17 februari 2005 zijn tijd
maken. Ter zitting blijkt dat de uitnodiging
de gelegenheid te stellen hem zijn mening
bijna uitsluitend heeft moeten besteden aan
de minderjarige niet heeft bereikt. Niette-
kenbaar te maken indien het naar zijn oor-
het due diligence onderzoek. Dit oordeel is in
min beslist het hof zonder de minderjarige
deel een zaak van kennelijk ondergeschikt
overeenstemming met de hiervoor vermelde
opnieuw uit te nodigen. HR: De rechter kan
belang betreft (art. 809 lid 1 Rv), of indien
maatstaven, die meebrengen dat in geval van
ervan afzien een minderjarige in de gelegen-
die gelegenheid niet kan worden afgewacht
een relatief korte overschrijding van de termijn
heid te stellen zijn mening kenbaar te
zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor
van art. 2:394 lid 3 BW geen hoge eisen zijn te
maken, 1. indien naar zijn oordeel aanneme-
de minderjarige (art. 809 lid 3 Rv). Bij de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2819
Rechtspraak
beoordeling van het onderdeel moet ervan
chen und in den Angelegenheiten der frei-
Uitspraak in het geding tussen: 1. de vereni-
worden uitgegaan dat geen van deze geval-
willigen Gerichtsbarkeit), indien naar zijn
ging Wijkvereniging Transvaal, gevestigd te
len zich voordoet. Het onderdeel stelt de
oordeel te vrezen valt dat het bieden van die
Arnhem, 2. [appellant sub 2A] en [appellant
vraag aan de orde of het hof niettemin ervan
gelegenheid de gezondheid van de minderja-
sub 2B], beiden wonend te Arnhem, 3.
mocht afzien de minderjarige opnieuw uit te
rige zal schaden. Voor zover het bestreden
[appellant sub 3], wonend te Arnhem, en
nodigen om te worden gehoord, toen voor
oordeel inhoudt dat de minderjarige niet
anderen, zich noemende de ‘Werkgroep
het hof duidelijk was geworden dat de uitno-
opnieuw hoefde te worden uitgenodigd op
Boompjesstraat’ (hierna: Werkgroep
diging de minderjarige niet had bereikt. Bij
de grond dat het horen niet tot een andere
Boompjesstraat), appellanten, en de Minister
de beantwoording van deze vraag wordt het
beslissing zou leiden, berust het in het licht
van Infrastructuur en Milieu, verweerder.
volgende vooropgesteld. Voorafgaand aan de
van het voorgaande op een onjuiste rechts-
invoering van art. 809 Rv bepaalde art. 902b
opvatting. Voor zover in het bestreden oor-
Feiten en procesverloop
lid 1 (oud) Rv dat de rechter ‘niet beslist dan
deel besloten ligt dat een hernieuwde uitno-
Bij besluit, bekend gemaakt op 14 juni 2012,
na de minderjarige van twaalf jaar of ouder
diging van de minderjarige achterwege kon
heeft de minister op grond van de Tracéwet
(…) in de gelegenheid te hebben gesteld hem
blijven op een van de hiervoor genoemde
het tracébesluit ‘Sporen in Arnhem 2012’
zijn mening kenbaar te maken, althans na
gronden, is het ontoereikend gemotiveerd.
(hierna: het tracébesluit) vastgesteld.
deze daartoe behoorlijk te hebben doen
Gelet op het belang van de minderjarige om
Tegen dit besluit hebben Wijkvereniging
oproepen, tenzij dit in verband met de gees-
zijn mening kenbaar te kunnen maken in
Transvaal, [appellant sub 2A] en [appellant
telijke of lichamelijke toestand van de min-
zaken die hem betreffen – welk belang niet
sub 2B] en Werkgroep Boompjesstraat beroep
derjarige niet mogelijk is’. Uit de totstandko-
alleen tot uitdrukking komt in art. 809 lid 1
ingesteld.
mingsgeschiedenis van art. 902b lid 1(oud)
Rv, maar ook in art. 12 van het Internatio-
Rv blijkt dat met dit laatste is bedoeld dat de
naal Verdrag inzake de Rechten van het
rechter het horen slechts achterwege mag
Kind – is de niet nader onderbouwde mede-
laten als de minderjarige wegens een ernsti-
deling van BJZ dat de minderjarige met een
Overwegingen
ge lichamelijke of geestelijke stoornis niet in
angststoornis kampt en in de war raakt als
1. Het tracébesluit voorziet in uitbreiding
staat is zich een mening te vormen (Kamer-
hij wordt geconfronteerd met het maken van
van en verschillende aanpassingen en verbe-
stukken II 1980/81, 16 127, nr. 6, p. 3). De
keuzes, ontoereikend om het bestreden oor-
teringen in de bestaande railinfrastructuur
wetgever heeft met art. 809 Rv niet beoogd
deel te kunnen dragen. Het onderdeel is in
ter hoogte van treinstation Arnhem Centraal,
het karakter en de inhoud van art. 902b lid
zoverre gegrond.
uitbreiding van het station zelf met onder
1(oud) Rv te wijzigen (Kamerstukken II
Volgt vernietiging en terugwijzing.
meer een vierde perron en twee nieuwe per-
1991/92, 22 487, nr. 3, p. 13). Op de voet van
De A-G concludeert tot verwerping (op de voet
ronsporen, en het aanleggen van een onge-
art. 802 Rv kan de rechter een persoon die
van art. 81 lid 1 RO). Hij meent (onder 8.3)
lijkvloerse kruising aan de westzijde van het
niet in staat is naar het gerechtsgebouw te
dat de keuze van het hof om de minderjarige
station.
komen, op diens verblijfplaats horen. In de
niet opnieuw op te roepen te billijken valt,
2. Het ontwerp-tracébesluit is in april 2008
memorie van toelichting op deze bepaling is
omdat met hernieuwde oproeping klaarblijke-
ondertekend en heeft van 20 mei tot en met
vermeld dat met art. 802 Rv in verbinding
lijk geen redelijk doel zou worden gediend.
30 juni 2008 ter inzage gelegen. De nadien
met art. 809 lid 1 Rv is bedoeld dat de rech-
(…)
vastgestelde tracébesluiten van 2009, 2010
ter zich niet hoeft te begeven naar een min-
en 2011 zijn bij uitspraak van de Afdeling
derjarige die niet in staat is ter zitting te
Raad van State
van 31 augustus 2011, in zaak nr.
verschijnen, indien op voorhand duidelijk is
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
200904295/1/M2 en zaak nr. 201009685/1/
dat de minderjarige niet zal begrijpen wat er
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
M2 vernietigd. Naar aanleiding van deze uit-
tegen hem wordt gezegd (Kamerstukken II
bij de directie bestuursrechtspraak van de
spraak is onderhavig tracébesluit vastgesteld.
1991/92, 22 487, nr. 3, p. 10). Gezien het voor-
Raad van State. Volledige versies van deze
In de toelichting bij het tracébesluit is ver-
gaande moet worden aangenomen dat de
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
meld dat de inhoud van de tracébesluiten
rechter op de voet van art. 809 lid 1 Rv in
vanstate.nl.
van 2009, 2010 en 2011, voor zover geen
verbinding met art. 802 Rv ervan kan afzien een minderjarige in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken, indien
nieuwe afweging is gemaakt, integraal in het
2371
naar zijn oordeel aannemelijk is dat de min-
tracébesluit is opgenomen. Er is een nieuwe afweging gemaakt ten aanzien van het aspect trillingen.
derjarige wegens een ernstige lichamelijke
2 oktober 2013, nr. 201207300/1/R4
(…)
of geestelijke stoornis niet in staat is zich
(Mrs. Van Diepenbeek, Mondt-Schouten,
11. Wijkvereniging Transvaal, [appellant sub
een mening te vormen. De rechter kan daar-
Uylenburg)
2A] en [appellant sub 2B] en Werkgroep
van eveneens afzien indien naar zijn oordeel
ECLI:NL:RVS:2013:1378
Boompjesstraat betogen –kort weergegeven –
aannemelijk is dat de minderjarige niet wil
dat de minister meer maatregelen had moe-
worden gehoord (Kamerstukken II 1992/93,
Beleidsregel trillinghinder spoor ontoerei-
ten treffen om de trillinghinder ter plaatse
22 487, nr. 6, p. 16). Verder moet worden aan-
kend geoordeeld als beoordelingskader
van de woning aan de [locatie], de woningen
genomen dat de rechter daarvan ook kan
voor tracébesluit. Vernietiging tracébesluit.
aan de Utrechtseweg en de Boompjesstraat
afzien, zoals mede is voorzien in het recht
Voorlopige voorziening getroffen dat spoor-
en de woningen in de wijk Transvaal te redu-
van de ons omringende landen (in Frankrijk:
infrastructuur en daarbij behorende voor-
ceren.
art. 338 lid 4 Code de procédure civile; in het
zieningen en maatregelen overeenkomstig
11.1. Voor de beoordeling van de trillinghin-
Verenigd Koninkrijk: Rule 12.14 lid 3 Family
het tracébesluit in werking mogen zijn.
der ten gevolge van de uitvoering van het
Procedure Rules; in Duitsland: § 34 lid 2 Gesetz über das Verfahren in Familiensa-
2820
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
tracébesluit heeft de minister de op 19 april (Awb art. 8:72, lid 5; Tracéwet art. 10)
2012 in werking getreden BTS gehanteerd. De
Rechtspraak
BTS is opgesteld ten behoeve van de vaststel-
king tot de Vper achterwege blijven indien de
toren reproduceerbaarheid en plausibiliteit.
ling van een tracébesluit voor de aanleg, wij-
Vper in de plansituatie voldoet aan de in
Proefexercities geven aan dat de nieuwe
ziging of het opnieuw in gebruik nemen van
tabel 3 opgenomen grenswaarde.
methode lagere uitkomsten opleveren (moge-
een landelijke spoorweg. In de BTS zijn streef-
Ingevolge artikel 7, tweede lid, bevat, indien
lijk twintig procent), doch daar tegenover
waarden voor de maximale trillingsterkte
de Vper in de bestaande situatie voldoet aan
staat dat de SBR-methode in sommige geval-
(Vmax) en grenswaarden voor de maximale
de in tabel 3 opgenomen grenswaarde, maar
len zeer hoge waarden geeft die zelfs hoger
trillingsterkte en de gemiddelde trillingsterk-
in de plansituatie daaraan niet voldoet, het
kunnen zijn dan de ter plekke maximaal
te (Vper) opgenomen. Er wordt daarbij onder-
tracébesluit maatregelen waarmee toename
gemeten waarden, aldus de toelichting van
scheid gemaakt in de functie van het
van de trillingsterkte tot die grenswaarde
de BTS.
gebouw, de dag-, avond- en nachtperiode en
wordt teruggebracht.
In aanvulling daarop heeft de minister ter
of het gaat om een bestaande of nieuwe situ-
Ingevolge artikel 7, vierde lid in samenhang
zitting toegelicht dat de methode in de SBR-
atie.
bezien met tabel 3, geldt voor de gebouw-
richtlijn B gevoelig is voor een hogere tril-
11.2. Het gaat in dit geval om een bestaande
functie gezondheidszorg en wonen voor
lingsterkte, omdat een zogenoemde veilig-
situatie als bedoeld in de BTS. De volgende
zowel de dag-, avond- en nachtperiode een
heidsfactor wordt toegepast waarbij een
bepalingen uit de BTS zijn daarop van toe-
grenswaarde voor Vper van 0,1.
statistische verwerking plaatsvindt op de vijf-
passing:
Ingevolge artikel 9, voor zover hier van
tien hoogste waarden. Volgens de minister is
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is bij de vast-
belang, kan het treffen van maatregelen,
toepassing van deze factor van belang voor
stelling van een tracébesluit de Meet- en
zoals voorgeschreven ingevolge artikel 6,
schade aan gebouwen en niet zozeer voor de
beoordelingsrichtlijn trillingen van de Stich-
tweede en derde lid, en artikel 7, tweede en
hinder die wordt ondervonden. Eén hoge tril-
ting Bouwresearch, deel B, Hinder voor perso-
derde lid, achterwege blijven indien de maat-
ling in de maand kan voor een gebouw scha-
nen in gebouwen, uitgave augustus 2002
regelen niet doelmatig zijn. In de toelichting
de tot gevolg hebben, terwijl één hoge trilling
(hierna: SBR-richtlijn B) van toepassing met
bij het tracébesluit of, indien van toepassing,
per maand wat betreft hinder aanvaardbaar
uitzondering van paragraaf 9.6, hoofdstuk 10
de opleveringstoets wordt het achterwege
kan worden geacht, aldus de minister. Uit
en bijlage V alsmede van de verwijzingen
laten van een maatregel gemotiveerd.
analyse van bestaande metingen is gebleken
naar die paragraaf, dat hoofdstuk en die bijla-
11.3. Uit artikel 1 van de BTS volgt dat de
dat het verwijderen van de twee procent
ge.
procedure voor de meettechnische bepaling
hoogste waarden goed toepasbaar is en goed
Ingevolge artikel 4, tweede lid, bevat de toe-
van de waarde voor de Vmax in de BTS is
scoort op reproduceerbaarheid, aldus de
lichting bij het tracébesluit, waarbij sprake is
gewijzigd ten opzichte van de SBR-richtlijn B.
minister. Dit houdt volgens de minister in
van een bestaande situatie; a. de Vmax en de
De wijze waarop deze waarde voor de Vmax
dat geen grote verschillen zijn te verwachten
Vper in de bestaande situatie; b. de Vmax en
moet worden bepaald, is beschreven in de
tussen trillingmetingen die zijn verricht in
de Vper in de plansituatie; en c. de toename
bijlage bij de BTS. In deze bijlage is, voor
verschillende weken of door verschillende
van de Vmax in de plansituatie ten opzichte
zover hier van belang, het volgende vermeld.
onderzoekers. De SBR-richtlijn B biedt de
van de bestaande situatie.
Bij het bepalen van de waarde voor de Vmax
onderzoeker volgens de minister meer inter-
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kunnen maat-
worden alle resultaten voor intervallen, waar-
pretatieruimte bij het bepalen welke waar-
regelen ter voorkoming of beperking van de
in geen spoorverkeer aanwezig was, uit de
den worden meegenomen in de dataset en
trillinghinder met betrekking tot de Vmax
dataset verwijderd. Voorts worden uit de
welke niet, zodat de uitkomsten ook meer
achterwege blijven indien:
dataset de resultaten verwijderd die samen-
verschillen. De minister stelt dat de BTS
a. de Vmax in de plansituatie voldoet aan de
hangen met een passage waarvan uit een
nauwkeuriger voorschrijft welke meetwaar-
in tabel 2 opgenomen streefwaarden of
analyse blijkt dat de omstandigheden (snel-
den uit de dataset moeten worden verwij-
b. de toename van de trillingsterkte in de
heid, voertuigtype, spoorgebruik) op het
derd, zodat de uitkomsten van de Vmax
plansituatie ten opzichte van de bestaande
betreffende baanvak twaalf keer per jaar of
reproduceerbaarder zijn. Ten aanzien van de
situatie dertig procent of minder bedraagt.
minder optreden (hierna: incidentenrege-
uitsluiting van incidenten heeft de minister
Ingevolge artikel 6, tweede lid, bevat, indien
ling). Volgens de bijlage bij de BTS worden uit
ter zitting naar voren gebracht dat dit een
de Vmax in de plansituatie niet voldoet aan
de dan verkregen dataset voor de dag-,
preventief middel is dat alleen bij uitzonder-
de streefwaarde, bedoeld in het eerste lid, en
avond- onderscheidenlijk de nachtperiode de
lijke omstandigheden wordt toegepast en in
de toename van de trillingsterkte meer dan
twee procent meetwaarden verwijderd die de
dit geval ook niet is toegepast.
30 procent bedraagt maar de in tabel 2 opge-
hoogste effectieve waarde opleveren. Hier-
11.5. Volgens het deskundigenbericht wordt
nomen grenswaarde niet wordt overschre-
mee wordt volgens de bijlage bij de BTS
door de statistische bewerking op grond van
den, het tracébesluit maatregelen waarmee
beoogd de ‘uitschieters’ uit de dataset te ver-
de BTS, waarbij incidenten en twee procent
de toename tot in ieder geval 30 procent
wijderen. De waarde per dataset voor dag-,
van de hoogste waarden buiten de meetdata
wordt teruggebracht.
avond- onderscheidenlijk nachtperiode die
worden gelaten, de trillingbelasting vanwege
Ingevolge artikel 6, vierde lid in samenhang
vervolgens de hoogste is, is de toetswaarde
het spoor onderschat. Appellanten onder-
bezien met tabel 2, geldt voor de gebouw-
voor Vmax. De toetswaarde wordt vergeleken
schrijven in zoverre het deskundigenbericht.
functie gezondheidszorg en wonen voor
met de in de BTS opgenomen streef-en grens-
11.6. De in de bijlage bij de BTS opgenomen
zowel de dag-, avond- en nachtperiode een
waarden voor de dag-, avond- en de nachtpe-
wijziging van de procedure voor de meet-
streefwaarde voor Vmax van 0,2, geldt voor
riode, aldus de bijlage bij de BTS.
technische bepaling van de waarde van de
de dag- en avondperiode een grenswaarde
11.4. In de toelichting van de BTS is, ter moti-
Vmax is naar het oordeel van de Afdeling,
voor Vmax van 0,8 en geldt voor de nachtpe-
vering voor de wijziging van de procedure
mede gelet op het deskundigenbericht,
riode een grenswaarde voor Vmax van 0,4.
voor de meettechnische bepaling van de
onvoldoende gemotiveerd. Hoewel het uit-
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen in een
waarde van de Vmax ten opzichte van de
sluiten van incidenten – omstandigheden
tracébesluit maatregelen ter voorkoming of
methode in de SBR-richtlijn B, vermeld dat de
die op het betreffende baanvak twaalf keer
beperking van de trillinghinder met betrek-
methode in de BTS beter scoort op de indica-
per jaar of minder optreden – naar het oor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2821
Rechtspraak
deel van de Afdeling niet zonder meer onaan-
bestreden besluit voorziene infrastructuur
neemt tot zes weken na dat besluit, de spoor-
vaardbaar is, is deze incidentenregeling in de
en op grond waarvan die trillinghinder aan-
infrastructuur en de daarbij behorende voor-
bijlage van de BTS te ruim geformuleerd. De
vaardbaar kan worden geoordeeld, conclu-
zieningen en maatregelen overeenkomstig
in de bijlage genoemde omstandigheden;
deert de Afdeling dat het tracébesluit in
het tracébesluit ‘Sporen in Arnhem 2012’ in
snelheid, voertuigtype, spoorgebruik, waar-
strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust
werking mogen zijn;
onder gegevens uit de dataset kunnen wor-
op een deugdelijke motivering.
(…).
den verwijderd, zijn niet gelimiteerd. Hierdoor is niet uitgesloten dat voor de
Conclusie
onderscheiden omstandigheden incidenten
12. De beroepen zijn gegrond. Het tracébe-
uit de dataset worden verwijderd, indien elk
sluit dient wegens strijd met artikel 3:2 en
ervan twaalf keer per jaar of minder
artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
23 oktober 2013, nr. 201301126/1/A3
optreedt.
13. De Afdeling draagt de minister op om
(Mrs. Slump, Polak, Van der Spoel)
Ten aanzien van het uitsluiten van de twee
binnen 26 weken na datum van verzending
ECLI:NL:RVS:2013:1643
procent hoogste waarden overweegt de Afde-
van deze uitspraak met toepassing van arti-
ling dat, zoals ook in het deskundigenbericht
kel 8:72, vierde lid, van de Awb, zoals dit luid-
De oplegging van een alcoholslotprogram-
is vermeld, in de BTS hiervoor geen milieu-
de ten tijde van belang, een nieuw besluit te
ma aan een vrachtwagenchauffeur is een
technische of milieuhygiënische verantwoor-
nemen met in achtneming van deze uit-
op een ‘criminal charge’ gebaseerde maatre-
ding is gegeven. Hierdoor is niet duidelijk
spraak.
gel. De gevolgen van deze maatregel zijn
wat het effect van het weglaten van die twee
De Afdeling ziet aanleiding te beoordelen of
niet onevenredig.
procent hoogste uitschieters voor de uitein-
termen aanwezig zijn een voorlopige voorzie-
delijke waarde van de Vmax is en of de Vmax
ning te treffen als bedoeld in artikel 8:72,
(EVRM art. 6; Wegenverkeerswet 1994 art.
dan nog wel een representatief beeld geeft
vijfde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten
132b; Reglement rijbewijzen art. 132a;
van de feitelijke trillingbelasting.
tijde van belang.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en
11.7. Wat betreft de bepaling van aanvaard-
Op grond van de stukken en het verhandelde
geschiktheid 2011 art. 17, 21)
baar te achten trillinghinder acht de Afdeling
ter zitting is gebleken dat de bouwactivitei-
de in de BTS gehanteerde streef- en grens-
ten ter uitvoering van het tracébesluit zijn
Uitspraak op het hoger beroep van: [het
waarden, die ten dele overeenkomen met
afgerond en de spoorinfrastructuur en de
CBR] vs. de uitspraak van Rechtbank
waarden in de SBR-richtlijn B, op zich zelf
daarbij behorende voorzieningen en maatre-
Haarlem van 21 december 2012 in zaak nr.
niet onaanvaardbaar. Dit geldt ook voor het
gelen overeenkomstig het tracébesluit in
12/3444 in het geding tussen: [wederpartij]
hanteren van een voelbaarheidsfactor van
gebruik zijn genomen. De Afdeling ziet gege-
en het CBR.
dertig procent. De hinderkwalificaties uit
ven het belang van het voortzetten van dit
bijlage V van de SBR-richtlijn B zijn in de BTS
gebruik enerzijds en hetgeen bij de behande-
(…)
niet overgenomen. De BTS vermeldt evenmin
ling van de zaak naar voren is gekomen over
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het CBR
een waarde boven welke trillingbelasting niet
de daaraan verbonden beleving van trilling-
het aan [wederpartij] afgegeven rijbewijs
meer aanvaardbaar wordt geacht. Dit bete-
hinder anderzijds, na afweging van belangen,
ongeldig verklaard en hem verplicht aan een
kent dat indien zich een toename voordoet
aanleiding om met toepassing van artikel
alcoholslotprogramma (hierna: asp) deel te
van meer dan dertig procent van de maxima-
8:72, vijfde lid, van de Awb, zoals dit luidde
nemen.
le trillingsterkte in de plansituatie ten
ten tijde van belang, een voorlopige voorzie-
(…)
opzichte van de bestaande situatie, de BTS
ning te treffen als hierna vermeld. Daarmee
3. Het CBR komt op tegen het oordeel van de
geen limiet kent. De BTS mist derhalve nood-
wordt bepaald, dat voor de duur van de voor-
rechtbank dat in het geval van [wederpartij]
zakelijke elementen om als beoordelingska-
lopige voorziening hetzelfde rechtsregime
de hem opgelegde maatregel moet worden
der te kunnen dienen. Dit gemis klemt naar
van kracht blijft als onder het met deze uit-
aangemerkt als een maatregel gebaseerd op
het oordeel van de Afdeling te meer nu op
spraak vernietigde tracébesluit.
een ‘criminal charge’, in de zin van artikel 6,
grond van artikel 9 van de BTS van de streef-
(…)
eerste lid, van het EVRM. (…)
en grenswaarden in de BTS kan worden afge-
2372
3.1. De Afdeling stelt voorop dat, indien de
weken indien de minister op grond van een
Beslissing
maatregel als een op een ‘criminal charge’
– in de BTS overigens niet uitgewerkte –
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
gebaseerde is aan te merken, onder meer de
doelmatigheidsbeoordeling van oordeel is
van State:
uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende
dat geen doelmatige maatregelen te treffen
I. verklaart de beroepen gegrond;
waarborgen voor punitieve sancties, als de
zijn.
II. vernietigt het tracébesluit ‘Sporen in Arn-
onschuldpresumptie, het ne bis in idem-
11.8. Gezien het vorenstaande heeft de
hem 2012’ van de Minister van Infrastruc-
beginsel, het legaliteitsbeginsel en de eisen
minister voor de afweging van de toelaat-
tuur en Milieu;
van behandeling binnen een redelijke ter-
baarheid van de trillingsterkte en daarmee
III. draagt de Minister van Infrastructuur en
mijn, in rechte kunnen worden ingeroepen.
de vraag of de minister in zoverre een groter
Milieu op om binnen 26 weken na de verzen-
Verder brengt dat met zich dat de bestuurs-
gewicht heeft mogen toekennen aan het
ding van deze uitspraak met inachtneming
rechter de evenredigheid van de maatregel
belang dat is gemoeid met de aanleg van het
van hetgeen daarin is overwogen een nieuw
indringend dient te toetsen, indien daarte-
tracé dan aan het belang van appellanten
besluit te nemen en dit op de wettelijk voor-
gen in rechte is opgekomen en de juistheid
niet in redelijkheid de BTS tot uitgangspunt
geschreven wijze bekend te maken;
van de maatregel, gelet op de zwaarte ervan,
kunnen nemen. Nu de minister ook op ande-
IV. treft de voorlopige voorziening dat tot 32
wordt betwist.
re wijze geen inzicht heeft gegeven in de
weken na de verzending van deze uitspraak
3.2. Naar de maatstaven van het EHRM moe-
mate van trillinghinder die gepaard gaat met
of, indien de Minister van Infrastructuur en
ten bij de beoordeling of sprake is van een
een representatief gebruik van de bij het
Milieu binnen 26 weken een nieuw besluit
maatregel gebaseerd op een ‘criminal charge’,
2822
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Rechtspraak
in aanmerking worden genomen de aard van
zal verliezen en niet meer in zijn levenson-
wel dat een uitzondering op dat uitgangs-
de overtreden norm, het doel, de aard en de
derhoud zal kunnen voorzien, onevenredig
punt wordt gemaakt voor beroepsmatige
zwaarte van de maatregel, die met de overtre-
zijn in verhouding tot de met het besluit te
chauffeurs van deze motorrijtuigen. Expli-
ding wordt geriskeerd en de vraag of de
dienen doelen.
ciet is van belang geacht dat van deze chauf-
handhaving van de overtreden norm naar
(…)
feurs een bijzonder verantwoordelijkheids-
nationaal recht als strafrechtelijk is aange-
Blijkens de memorie van toelichting (…)
gevoel mag worden verwacht en dat
merkt.
heeft de wetgever voor invoering van de
algemeen bekend mag worden veronder-
Het EHRM heeft in het arrest van 13 decem-
maatregel van het asp gekozen, omdat
steld dat verkeersdelicten, ook indien deze
ber 2005, nr. 73661/01, de schorsing van de
onderzoek heeft uitgewezen dat ten minste
buiten werktijd worden begaan, consequen-
geldigheid van een rijbewijs voor de duur
een kwart van de verkeersdoden in Neder-
ties voor de rijbevoegdheid en daarmee voor
van achttien maanden een maatregel geba-
land het slachtoffer is van een ongeval door
de uitoefening van het werk als beroeps-
seerd op een ‘criminal charge’, geoordeeld. (…)
alcoholgebruik. In de jaren 2006 en 2007
chauffeur kunnen hebben.
De Afdeling stelt vast dat het EHRM (…) heeft
komt dat neer op jaarlijks ruim tweehon-
(…) Gelet op de aldus door de wetgever
geoordeeld dat de schorsing van de geldig-
derd verkeersdoden. Driekwart van deze
gemaakte afweging is de Afdeling van oor-
heid van het rijbewijs voor de duur van acht-
dodelijke ongevallen wordt veroorzaakt door
deel dat artikel 132b, eerste en tweede lid,
tien maanden reeds om reden van die zwaar-
motorrijtuigbestuurders die met een alco-
van de WVW 1994, artikel 17 van de Rege-
te van de maatregel, los van de context van
holgehalte van 1,3 ‰ of meer worden aan-
ling en artikel 132a, eerste lid, van het
de strafrechtelijke veroordeling, doorgaans
gehouden. In de afgelopen jaren is het tota-
Reglement rijbewijzen met inachtneming
als een maatregel gebaseerd op een ‘criminal
le aantal overtreders van het verbod onder
van het evenredigheidsbeginsel tot stand
charge’, dient te worden aangemerkt.
invloed van alcohol een motorrijtuig te
zijn gekomen. De maatregel van het asp kan
(…)
besturen weliswaar afgenomen, maar het
niet worden aangemerkt als niet geschikt
3.3. Niet bestreden is dat, zoals de rechtbank
aantal bestuurders dat met voormeld of een
voor het bereiken van de daarmee beoogde
heeft geoordeeld, de maatregel, indien deze
hoger alcoholgehalte wordt aangehouden is
doelen van het verder vergroten van de ver-
wordt opgelegd aan houders van een rijbe-
niet significant afgenomen. Reeds toegepas-
keersveiligheid en het terugdringen van het
wijs voor uitsluitend het besturen van
te instrumenten in de strijd tegen het rijden
aantal verkeersslachtoffers als gevolg van
motorrijtuigen van de categorie B, geen
onder invloed van alcohol, als voorlichtings-
ongevallen door het onder invloed van alco-
maatregel gebaseerd op een ‘criminal charge’,
campagnes, gerichte verkeerscontroles, edu-
hol besturen van motorrijtuigen. Evenmin
in de zin van artikel 6 van het EVRM
catieve maatregelen en geschiktheidsonder-
gaat de maatregel verder dan ter bereiking
inhoudt, omdat de betrokkenen dat rijbewijs
zoeken, hebben geen blijvend effect op deze
van die doelen noodzakelijk is. De keuze
gedurende het asp kunnen behouden.
groep zware overtreders. Dat kan worden
van de wetgever om de inbouw van alcohol-
Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de
afgeleid uit het feit dat het geregistreerde
sloten vooralsnog tot motorrijtuigen van de
maatregel in het geval van [wederpartij] ech-
aandeel van slachtoffers van ongevallen
categorie B te beperken en de betrokken
ter tot gevolg dat hij weliswaar de beschik-
door rijden onder invloed van alcohol
rijbewijshouders, die in belangrijke mate
king over het rijbewijs voor motorrijtuigen
– zowel dodelijke slachtoffers als slachtof-
voor voormelde ongevallen en verkeers-
van de categorie B kan behouden, maar zijn
fers waarbij een ziekenhuisopname noodza-
slachtoffers verantwoordelijk zijn, eerst
rijbewijs voor motorrijtuigen van de catego-
kelijk is – tussen 2002 en 2007 geen dalende
nadat zij door voltooiing van het asp heb-
rie C, waarvan hij voor zijn inkomen afhanke-
trend heeft vertoond. De wetgever in forme-
ben aangetoond een scheiding tussen alco-
lijk is, voor ten minste vierentwintig maan-
le zin heeft daarom nieuwe instrumenten
holgebruik en het besturen van een motor-
den ongeldig is verklaard. De rechtbank heeft
nodig geacht om de gewenste gunstige
rijtuig te kunnen aanbrengen toe te staan
naar het oordeel van de Afdeling in het licht
trend tot stand te brengen. Een dergelijk
een vrachtwagen of bus te besturen, ligt
van voormelde arresten van het EHRM met
instrument is het asp. Doel hiervan is het
primair op diens weg en niet op die van de
juistheid geoordeeld dat de aan [wederpartij]
aantal alcoholgerelateerde verkeersslachtof-
rechter en is naar het oordeel van de Afde-
opgelegde maatregel vanwege de zwaarte
fers te verminderen door de zware overtre-
ling niet in strijd met artikel 6 van het
ervan een punitief karakter heeft. Dat oor-
ders bewust te maken van de grote gevaren
EVRM.
deel ziet op de oplegging van de maatregel
van rijden onder invloed van alcohol en te
Het voorgaande brengt mee dat, anders dan
aan alle houders van een rijbewijs voor
leren een scheiding te maken tussen alco-
de rechtbank heeft geoordeeld, voormelde
motorrijtuigen van de categorie C die daar-
holgebruik en het besturen van een motor-
nadelige gevolgen voor [wederpartij] van het
van voor hun inkomen afhankelijk zijn. (…)
rijtuig. In het buitenland is reeds veel erva-
besluit tot het opleggen van de maatregel
In het midden kan blijven of ook ingeval het
ring met het asp opgedaan en zijn de
niet maken dat het besluit in strijd is met
rijbewijs voor motorrijtuigen van de catego-
ervaringen positief. Volgens berekeningen
het evenredigheidsbeginsel.
rie C ongeldig wordt verklaard van iemand
van de Stichting Wetenschappelijk Onder-
Het betoog van [wederpartij] dat de financië-
die niet voor zijn inkomen daarvan afhanke-
zoek Verkeersveiligheid kan de invoering
le verplichtingen die met deelname aan het
lijk is, de maatregel als een op een ‘criminal
van deze maatregel leiden tot een jaarlijkse
asp samenhangen, waarbij geen rekening
charge’ gebaseerde moet worden aangemerkt.
reductie van vijfentwintig tot dertig ver-
wordt gehouden met de draagkracht van
Gelet op het vorenstaande heeft de recht-
keersdoden en tweehonderdvijftig tot drie-
betrokkenen, maken dat het evenredigheids-
bank de aan [wederpartij] opgelegde maatre-
honderd gewonden die een ziekenhuisopna-
beginsel wordt geschonden, leidt niet tot een
gel terecht als een maatregel gebaseerd op
me vereisen, aldus de genoemde memorie
ander oordeel. Daarbij stelt de Afdeling voor-
een ‘criminal charge’, aangemerkt.
van toelichting. Daarbij is het vooralsnog
op dat ook dit een bewuste keuze van de wet-
4. Het CBR bestrijdt evenwel met succes het
niet maatschappelijk aanvaardbaar geoor-
en regelgever is.
oordeel van de rechtbank dat de voor [weder-
deeld dat de betrokken rijbewijshouders
(…)
partij] nadelige gevolgen van het besluit tot
gedurende het asp motorrijtuigen van de
Naar het oordeel van de Afdeling is het
oplegging van de maatregel, dat hij zijn baan
categorieën C en D kunnen besturen, dan
gerechtvaardigd te achten dat de minister (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2823
Rechtspraak
is gekomen tot de vaststelling van de in arti-
4.5. De aangevallen uitspraak, voor zover
tie naaister alsnog geschikt geacht voor
kel 21, eerste lid, van de Regeling opgenomen
betrekking hebbend op de proceskosten,
betrokkene. De rechtbank heeft het bestreden
kosten. Gesteld noch gebleken is dat deze
komt voor vernietiging in aanmerking. Het
besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen
kosten de werkelijke kosten met betrekking
beroep van appellant is in zoverre gegrond.
van dit besluit in stand gelaten.
tot het opleggen en de uitvoering van het
Het dagelijks bestuur dient met toepassing
1.5. Betrokkene heeft tegen de uitspraak van
asp te boven gaan.
van artikel 8:75 van de Awb alsnog in de kos-
15 december 2010 hoger beroep ingesteld. In
(…)
ten voor de nadere zitting te worden veroor-
zijn uitspraak van 9 december 2011 heeft de
deeld. Deze worden met toepassing van het
Raad geoordeeld dat de rechtbank in haar
Bpb bepaald op € 236.
uitspraak van 15 december 2010 een onjuiste
Centrale Raad van Beroep
5. Aanleiding bestaat om het dagelijks
toepassing heeft gegeven aan artikel 8:51b,
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
bestuur te veroordelen in de proceskosten
eerste lid en 8:51c, aanhef in verband met
van der Ham, vice-president van de Centrale
van appellant in hoger beroep. Deze worden
onderdeel a, van de Algemene wet bestuurs-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
begroot op € 944 voor verleende rechtsbij-
recht (Awb). De Raad heeft deze uitspraak
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
stand. Verder komen voor vergoeding in aan-
vernietigd en de zaak teruggewezen naar de
Raad van Beroep.
merking de reiskosten die appellant heeft
rechtbank.
gemaakt voor het bijwonen van de zitting
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
van de Raad. Deze kosten worden begroot op
bank geoordeeld dat de reactie van appellant
€ 50,22.
op de tussenuitspraak zo dient te worden uit-
2373
gelegd dat appellant geen gebruik heeft 22 oktober 2013, nr. 12/3815 WWB (Mrs. Van Viegen, Schut, Overbeeke)
2374
gemaakt van de in de tussenuitspraak aan hem geboden gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De recht-
ECLI:NL:CRVB:2013:2208 23 oktober 2013, nr. 13/1713 WIA
bank heeft de functie naaister ongeschikt
De rechtbank heeft het beroep op grond
(Mrs. Van den Corput, Van der Kolk,
geacht, vastgesteld dat daardoor de mediaan
van art. 6:19 Awb mede gericht geacht tegen
Van der Kris)
wijzigt en heeft met toepassing van artikel
het besluit van 8 november 2011. Hieruit
ECLI:NL:CRVB:2013:2198
8:72, vierde lid, onder c, van de Awb, geoordeeld dat aan betrokkene per 5 september
vloeit voort dat de in verband met de nader gehouden zitting gemaakte kosten van
Appellant had echter geen belang om hoger
2006 een uitkering op grond van de Wet WIA
rechtsbijstand, zijnde redelijkerwijs
beroep in te stellen tegen de uitspraak van
moet worden toegekend, naar een mate van
gemaakte kosten, bij de vaststelling van de
de rechtbank van 15 december 2010, waarin
arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
proceskosten in aanmerking dienen te
de rechtsgevolgen van het bestreden besluit
Tevens heeft de rechtbank beslissingen gege-
worden genomen.
in stand zijn gelaten. Dat appellant destijds
ven over vergoeding aan betrokkene van grif-
geen hoger beroep tegen deze uitspraak
fierecht en proceskosten.
heeft ingesteld kan hem daarom niet
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld en
worden tegengeworpen. Uit de gronden en
stelt zich op het standpunt dat thans kan
argumenten die appellant in hoger beroep
worden toegekomen aan de inhoudelijke
naar voren heeft gebracht tegen de
beoordeling van de door appellant voor
Overwegingen
aangevallen uitspraak, blijkt dat appellant
betrokkene geschikt geachte functie naaister
4.3. Appellant heeft in hoger beroep verder
zich niet kan verenigen met het oordeel
en verwijst voor de motivering van dat stand-
nog aangevoerd dat de rechtbank met de
van de rechtbank in de tussenuitspraak ten
punt naar de arbeidskundige rapporten van
vaststelling van de proceskosten in eerste
aanzien van de functie naaister.
27 mei 2010 en 28 juli 2010.
(Awb art. 8:75, 6:19) (….)
4. Betrokkene kan zich geheel vinden in het
aanleg op € 874 (twee punten) geen juiste toepassing heeft gegeven aan het Besluit pro-
(Beroepswet art. 18 lid 1; Awb art. 8:80a)
heeft ten onrechte nagelaten een vergoeding
oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de tussenuitspraak dat de func-
ceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank (….)
tie naaister een overschrijding van de belastbaarheid oplevert vanwege item 1.1 in de
voor de nadere zitting op 19 april 2012 toe te kennen. Deze beroepsgrond slaagt.
Overwegingen
Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), omdat
4.3.1. Artikel 8:75 van de Algemene wet
1.4. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak
een concentratie van langer dan een half uur
bestuursrecht (Awb) heeft betrekking op kos-
van 7 juli 2010 geoordeeld dat de functie pro-
is vereist. Dit standpunt heeft betrokkene
ten gemaakt in verband met de behandeling
ductiemedewerker textiel, geen kleding, SBC-
ook toegelicht in de aanvullende beroep-
van het beroep, welk beroep in beginsel
code 272042, functienummer 9831-0074-007
schriften van 8 oktober 2009, 7 mei 2010 en
ondeelbaar is. De rechtbank heeft het beroep
(hierna: naaister) niet geschikt is te achten
1 april 2011. Het oordeel van de rechtbank in
op grond van artikel 6:19 van de Awb mede
voor betrokkene en dat appellant deze functie
de tussenuitspraak moet volgens betrokkene
gericht geacht tegen het besluit van 8
ten onrechte bij de schatting van het verlies
worden gevolgd omdat appellant tegen de
november 2011. Hieruit vloeit voort dat de in
aan verdiencapaciteit heeft betrokken. De
tussenuitspraak geen hoger beroep heeft
verband met de nader gehouden zitting
rechtbank heeft appellant in de gelegenheid
ingesteld. Daarnaast heeft appellant de
gemaakte kosten van rechtsbijstand, zijnde
gesteld dit gebrek in het bestreden besluit te
mogelijkheid voorbij laten gaan om functies
redelijkerwijs gemaakte kosten, bij de vast-
herstellen. Appellant heeft vervolgens gemoti-
bij te duiden. Betrokkene leeft al zeven jaar
stelling van de proceskosten in aanmerking
veerd dat de functie naaister wel geschikt is
in onzekerheid over zijn aanspraak op een
dienen te worden genomen. Volgens de Bijla-
voor betrokkene. Bij uitspraak van 15 decem-
WIA-uitkering. Dit is volgens betrokkene in
ge bij het Bpb bedraagt de vergoeding voor
ber 2010, 09/6471, heeft de rechtbank de
strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
een nadere zitting een halve punt.
motivering van appellant gevolgd en de func-
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2824
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Rechtspraak
2376
5.2. Anders dan betrokkene veronderstelt
van 2 maart 2012. Hieruit volgt dat de aan-
volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Beroeps-
gevallen uitspraak moet worden vernietigd
wet, dat geen hoger beroep kan worden inge-
voor zover daarbij is verzuimd het beroep
29 oktober 2013, nr. 12/2666 BBZ
steld tegen een tussenuitspraak als bedoeld in
aan te merken als mede gericht tegen dat
(Mrs. Van Viegen, Kooijman, Klik)
afdeling 8.2.7 in de Awb. Het derde lid van
besluit. Het beroep dient in zoverre
ECLI:NL:CRVB:2013:2055
artikel 18 van de Beroepswet biedt wel de
gegrond te worden verklaard.
mogelijkheid om tegelijkertijd met het hoger
4.3. Wat betreft de vaststelling van de
Uit de definitie van een zelfstandige zoals
beroep tegen de (eind)uitspraak hoger beroep
dwangsom heeft appellant betoogd dat de
neergelegd in art. 1 onder b Bbz 2004,
in te stellen tegen de tussenuitspraak als
hoogte had moet worden berekend over de
waarin een leeftijd wordt genoemd, volgt
bedoeld in artikel 8:80a van de Awb. Appellant
periode vanaf 18 januari 2012, zijnde vol-
dat een zelfstandige uitsluitend een
had echter geen belang om hoger beroep in te
gens appellant de dag na het einde van de
natuurlijke persoon kan betreffen.
stellen tegen de uitspraak van de rechtbank
termijn voor het nemen van het besluit op
van 15 december 2010, waarin de rechtsgevol-
het bezwaar. Dit betoog gaat niet op. Inge-
gen van het bestreden besluit in stand zijn
volge artikel 4:17, derde lid, is de eerste dag
gelaten. Dat appellant destijds geen hoger
waarover de dwangsom verschuldigd is de
beroep tegen deze uitspraak heeft ingesteld
dag waarop twee weken zijn verstreken na
kan hem daarom niet worden tegengeworpen.
de dag waarop de termijn voor het geven
Overwegingen
Uit de gronden en argumenten die appellant
van de beschikking is verstreken en het
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
in hoger beroep naar voren heeft gebracht
bestuursorgaan van de aanvrager een schrif-
4.1. Appellant heeft zich op het standpunt
tegen de aangevallen uitspraak, blijkt dat
telijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
gesteld dat het bedrijfskrediet niet aan hem
appellant zich niet kan verenigen met het
Weliswaar is de beslistermijn – na verda-
persoonlijk is verleend, maar aan de besloten
oordeel van de rechtbank in de tussenuit-
ging – op 16 januari 2012 verstreken, maar
vennootschap, zodat het bestreden besluit
spraak ten aanzien van de functie naaister.
appellant heeft de SVB eerst bij brief van 3
niet in stand kan blijven.
februari 2012 in gebreke gesteld, zodat de
4.2. Op grond van artikel 1, onder b, van het
twee-wekentermijn op 17 februari 2012 is
Bbz 2004 is een zelfstandige de belangheb-
verstreken en de SVB terecht heeft vastge-
bende van 18 tot 65 jaar die voor de voorzie-
steld dat de dwangsom moet worden bere-
ning in het bestaan is aangewezen op arbeid
25 oktober 2013, nr. 12/5467 AOW
kend over vijf dagen. Hieruit volgt dat het
in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te
ECLI:NL:CRVB:2013:2276
beroep voor zover gericht tegen het besluit
lande en die:
(Mr. Van der Kade)
van 2 maart 2012 ongegrond is.
1. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de
ECLI:NL:CRVB:2013:2276
4.4. Anders dan appellant heeft gesteld, heeft
uitoefening daarvan;
de rechtbank terecht geen toepassing gege-
2. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in
Het beroep tegen de beschikking op de
ven aan de bevoegdheid van artikel 8:55c van
artikel 3.6. van de Wet inkomstenbelasting
aanvraag heeft mede betrekking op een
de Awb om de hoogte van de dwangsom
2001, en
beschikking tot vaststelling van de hoogte
wegens het niet tijdig nemen van een
3. alleen of samen met degenen met wie hij
van de dwangsom, voor zover de
beschikking vast te stellen. Geen sprake is
het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de
belanghebbende deze beschikking betwist.
immers van een gegrond beroep tegen het
volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelf-
niet tijdig beslissen. Zoals hiervoor is overwo-
standig beroep en de financiële risico’s daar-
gen heeft de rechtbank terecht het beroep
van draagt.
daartegen niet-ontvankelijk verklaard.
4.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef
4.5. Het betoog van appellant dat de recht-
en onder a, in verbinding met artikel 2, twee-
bank ten onrechte geen toepassing heeft
de lid, van het Bbz 2004 kan aan de zelfstan-
Overwegingen
gegeven aan zijn bevoegdheid tot vereen-
dige bijstand ter voorziening in de behoefte
4.2. Gesteld is dat de rechtbank heeft ver-
voudigde behandeling van het beroep, op
aan bedrijfskapitaal worden verleend.
zuimd om de hoogte van de dwangsom
grond van artikel 8:54 van de Awb, kan niet
4.4. De rechtbank heeft terecht overwogen
vast te stellen. Aangezien de dwangsom is
worden gevolgd. Ingevolge artikel 8:55b, eer-
dat uit artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004
vastgesteld bij besluit van 2 maart 2012
ste lid, van de Awb is de bestuursrechter
volgt dat bijstand ter voorziening in de
van de SVB, verstaat de Raad deze stelling
niet gehouden binnen de genoemde termijn
behoefte aan bedrijfskapitaal alleen kan wor-
aldus dat de rechtbank heeft nagelaten een
uitspraak te doen met toepassing van arti-
den verleend aan een zelfstandige en dat uit
oordeel te geven over de hoogte van de
kel 8:54 van de Awb indien hij een onder-
de definitie van een zelfstandige zoals neer-
dwangsom. Deze grond slaagt. Ingevolge
zoek ter zitting nodig acht. Het derde lid
gelegd in artikel 1, onder b, van het Bbz 2004,
artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het
van artikel 8:55b van de Awb bepaalt dat de
waarin een leeftijd wordt genoemd, volgt dat
beroep tegen de beschikking op de aan-
bestuursrechter de zaak zo mogelijk met
een zelfstandige uitsluitend een natuurlijke
vraag mede betrekking op een beschikking
toepassing van artikel 8:52 van de Awb
persoon kan betreffen. Ook de Raad heeft
tot vaststelling van de hoogte van de
behandelt en zo mogelijk binnen 13 weken
reeds eerder overwogen (CRvB 20 oktober
dwangsom, voor zover de belanghebbende
uitspraak doet. Uit deze bepalingen volgt
2009, LJN BK1188) dat bijstand alleen door
deze beschikking betwist. Appellant heeft
derhalve niet dat de rechtbank niet bevoegd
een natuurlijk persoon kan worden aange-
(ook) in beroep het standpunt ingenomen
was de zaak van appellant op een zitting te
vraagd en niet door een rechtspersoon of
dat de rechtbank de hoogte van de dwang-
behandelen. Daaruit volgt evenmin dat hij
door een onder een gemeenschappelijke
som dient vast te stellen. Gelet daarop
gehouden zou zijn geweest binnen de ter-
naam werkend bedrijf zoals de vof. Anders
diende de rechtbank het beroep aan te
mijn van acht dan wel dertien weken uit-
dan appellant veronderstelt, is dit oordeel
merken als mede gericht tegen het besluit
spraak te doen.
niet beperkt tot een onder een gemeenschap-
2375
(Awb art. 4:19 lid 1) (….)
(BBZ 2004 art. 1 onder b) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2825
Rechtspraak
pelijke naam werkend bedrijf zoals de vof. De
betekenis worden gehecht. Dat hij als per-
macotherapie’ en in andere behandelgroepen
Raad heeft daarbij de vof als voorbeeld
soon de lening is aangegaan blijkt ook uit de
de onderscheidende variant is verdwenen.
genoemd, maar in het algemeen uitgespro-
omstandigheid dat een deel van de lening is
ken dat de bijstand alleen kan worden aange-
bestemd voor levensonderhoud. Dat kan niet
Hoewel in september 2008 door DBC-Onder-
vraagd door een natuurlijk persoon en niet
anders zijn bedoeld dan als een lening aan
houd een aanvang was gemaakt met de
door een rechtspersoon, zoals hier aan de
een privépersoon. Ook uit de akte van ver-
onderhoudscyclus ter verbetering van de
orde, of door een onder een gemeenschappe-
panding blijkt dat appellant in persoon
DBC-systematiek in de GGZ, heeft verweerster
lijke naam werkend bedrijf.
wordt aangemerkt als schuldenaar. Dat is ook
ervoor gekozen om bij de bestreden tariefbe-
4.5. Dat het bedrijfskrediet niet aan appellant
de reden dat het college de schuld niet heeft
schikking wel de nieuwe productstructuur in
persoonlijk is verleend, blijkt niet uit het
kunnen verhalen op de besloten vennoot-
te voeren, maar voor de productprijzen uit te
besluit van 4 februari 2009, waarbij aan
schap.
gaan van geïndexeerde prijzen op basis van de tarieven 2009 (basisjaar 2005). Verweerster
appellant als geadresseerde bijstand in de
heeft in dit verband een door DBC-Onder-
vorm van een geldlening voor bedrijfskapi-
houd in 2009 afgerond onderzoek naar de
belang dat de bijstand niet alleen is bestemd
College van Beroep voor het bedrijfsleven
voor de kosten van schuldsanering, maar ook
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
voortvloeiende resultaten als ondeugdelijk
voor levensonderhoud. Daarnaast is appel-
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
gekwalificeerd en hierin aanleiding gezien
lant er bij dat besluit op gewezen dat hij kan
auditeur bij het College.
die resultaten niet aan de vaststelling van
taal is toegekend. Voor dat oordeel is van
nieuwe tarieven voor de curatieve GGZ per
worden verplicht het bedrag van de lening direct terug te betalen indien hij failliet is of indien de rechtspersoon waarin hij het
kostprijzen (prijspeil 2007) en de daaruit
2777
2010 ten grondslag te leggen. Het College constateert dat de in de tariefbe-
bedrijf uitoefent failliet is. Het standpunt van appellant dat het college de bijstand niet
16 juli 2013, AWB nr.10/914
schikking opgenomen wijzigingen in de pro-
aan hem persoonlijk heeft verleend maar
(Mrs. Van der Ham, Van Lierop,
ductstructuur mede berusten op de uit het
aan de besloten vennootschap, vindt dan ook
Van Dorst-Tatomir)
hiervoor vermelde kostprijsonderzoek naar
geen steun in de feiten.
ECLI:NL:CBB:2013:72
voren gekomen gegevens. Dit geldt in het bijzonder voor de door appellante bestreden
4.6. Appellant heeft nog aangevoerd dat de bijstand voor bedrijfskapitaal niet aan hem
Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde
wijzigingen met betrekking tot de onder-
persoonlijk is uitbetaald, maar aan de beslo-
Psychologen en Psychotherapeuten vs.
scheidende activiteit (van ‘psychotherapie’
ten vennootschap. Daaruit kan echter niet
Nederlandse Zorgautoriteit
naar ‘farmacotherapie’). Dit betreft echter uitsluitend het hanteren van de bestreden
worden afgeleid dat de bijstand niet aan appellant is verleend en hem ten goede is
Betreft beroep tegen een tariefbeschikking
– gewijzigde onderscheidende activiteit,
gekomen. Zoals de Raad eerder heeft overwo-
over de met ingang van 1 januari 2010 door
maar niet een daarbij behorende nieuwe
gen (CRvB 11 oktober 2011, LJN BT7680) is
– onder meer – vrijgevestigde psychologen
kostprijs. Het College vermag niet in te zien
immers niet de juridische constructie bepa-
en psychotherapeuten in rekening te bren-
hoe het opsplitsen van een behandelgroep in
lend, maar veeleer de mate waarin de situatie
gen maximumtarieven in de curatieve gees-
twee kostenhomogene (sub)groepen kan
in economisch opzicht overeenkomt met die
telijke gezondheidszorg (hierna: curatieve
plaatsvinden, anders dan op basis van een
behorend bij een zelfstandig beroep of
GGZ) vastgesteld.
kostprijs van het gewijzigde onderscheid van
bedrijf. Van belang hierbij is de mate waarin
De prestatiebeschrijvingen voor de GGZ zijn
de activiteit.
is voldaan aan de kenmerken van de zelfstan-
gegoten in de vorm van een productstruc-
dige zoals het werkzaam zijn in een eigen
tuur, die door verweerster in een beleidsregel
Bovendien heeft verweerster nagelaten
bedrijf of beroep, de inbreng van vermogen
wordt vastgesteld. De productstructuur is een
onderzoek te doen naar de effecten van de
in dat bedrijf of beroep en de beheers- en
indeling van DBC’s in productgroepen. DBC’s
wijzigingen van de onderscheidende activi-
bestuursbevoegdheid. In dit geval treedt
in een productgroep moeten medisch her-
teit op het inkomen van vrijgevestigde psy-
appellant feitelijk op als zelfstandige en
kenbaar en wat kosten en inzet betreft
chotherapeuten en – derhalve – eveneens
komt zijn situatie overeen met een zelfstan-
– redelijk – vergelijkbaar zijn. Productgroe-
nagelaten zich een oordeel te vormen over de
dige, ook al treedt hij op namens een rechts-
pen zijn onderverdeeld in verblijfsgroepen
aanvaardbaarheid van die effecten.
persoon. Appellant is enig aandeelhouder en
en behandelgroepen; voor het onderhavige
bestuurder van de holding, die enig aandeel-
geschil zijn uitsluitend de behandelgroepen
Gelet op het vorenstaande is het beroep
houder is van de besloten vennootschap, van
van belang. Deze worden onderscheiden naar
gegrond en komt het bestreden besluit voor
welke besloten vennootschap appellant
de aard van de zorgvraag en verder onderver-
vernietiging in aanmerking op wegens strijd
bestuurder is. Anders dan appellant meent, is
deeld in (sub)groepen al naar gelang de met
met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 Awb.
de overeenkomst van geldlening aangegaan
de zorg bestede tijd. Met het oog op een zo
tussen de burgemeester van de gemeente
groot mogelijke kostenhomogeniteit bestaat
Het College beschikt over onvoldoende gege-
Hilversum en appellant in persoon, aange-
bij sommige behandelgroepen aanleiding om
vens om de zaak definitief te beslechten.
duid als de schuldenaar. Aan het feit dat
deze aan de hand van varianten op te split-
Voor een deugdelijke vaststelling van de
daarin nog is opgenomen dat hij handelt als
sen. Voor zover hier van belang bevat de
tarieven voor de curatieve GGZ is het nodig
eigenaar van en als rechtsgeldig vertegen-
bestreden tariefbeschikking wijzigingen in
dat verweerster nader onderzoek doet naar
woordiger van de besloten vennootschap,
de DBC productstructuur ten opzichte van de
de juistheid van de per 1 januari 2010 gewij-
kan gelet op de verstrengeling van appellant
tarieven in 2009, waarbij voor bepaalde
zigde productstructuur en op basis daarvan
met de besloten vennootschap en de holding
behandelgroepen de onderscheidende activi-
een nieuwe beslissing op het bezwaar van
niet de door appellant daaraan toegekende
teit is gewijzigd van ‘psychotherapie’ in ‘far-
appellante neemt. Het College wijst er in dit
2826
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Rechtspraak
verband op dat de bezwaren tegen de pro-
€ 44 297,10 aan appellante toe. Het verzoek
ge ter vaststelling van de schade redelijk is
ductstructuur zich, naar appellante ter zit-
tot vergoeding van de kosten voor het vast-
en of de door de deskundige gemaakte kos-
ting heeft gesteld, beperken tot het jaar 2010.
stellen van de schade heeft verweerder niet
ten redelijk zijn.
gehonoreerd omdat dergelijke kosten niet De tijd die gemoeid zal zijn met het nemen
een direct gevolg zijn van de door de Plan-
Het College beantwoordt beide vragen beves-
van een nieuwe beslissing op bezwaar kan
tenziektenkundige Dienst (PD) opgelegde
tigend en overweegt daartoe als volgt.
thans onvoldoende worden ingeschat. Om deze
maatregelen.
In het algemeen is het in zaken over scha-
reden ziet het College geen aanleiding verweer-
Appellante beperkt haar beroep tot de afwij-
devergoeding niet ongebruikelijk en niet
ster bij tussenuitspraak met toepassing van
zing van het verzoek tot vergoeding van de
onredelijk om de hoogte van die schade te
artikel 8:51a Awb, een termijn te stellen om de
kosten voor vaststelling van de schade. Zij
laten vaststellen door een schade-expert. In
gebreken in het onderzoek en de daarop te
heeft een rapport, opgesteld door [B], senior
het onderhavige geval is er naar het oor-
baseren besluitvorming te herstellen.
bedrijfsadviseur glastuinbouw bij LTO Noord
deel van het College geen aanleiding om
Advies te Bleiswijk, overgelegd. In dit rap-
hiervan af te wijken. Hoewel verweerder in
port is de totale schade vastgesteld op
zijn brief van 12 mei 2010 appellante
€ 75 247. De kosten voor deze vaststelling
mogelijke werkwijzen aan de hand heeft
bedragen blijkens facturen van 21 juli 2010
gedaan om zelf te komen tot vaststelling
1 augustus 2013, nr. 12/33
en 3 september 2010 € 3 039 (€ 2 989,20 en
van de schade, is het naar het oordeel van
(Mrs. Dijt, Van Zutphen, Bolt)
€ 49,80).
het College, mede gezien het belang van
ECLI:NL:CBB:2013:97
Voorts heeft de Stichting Nederlands Insti-
appellant bij een juiste vaststelling van de
tuut van Register Experts (NIVRE) op 4
schade, die bijna € 70 000 beloopt, geens-
Nadeelcompensatie. Kosten deskundigen
augustus 2011 in opdracht van verweerder
zins onredelijk dat appellant de taxatie van
bijstand ter vaststelling van geleden scha-
een taxatierapport uitgebracht waarin de
de schade heeft laten verrichten door een
de. ‘Dubbele redelijkheidstoets’.
hoogte van de schade als gevolg van de
deskundige.
getroffen maatregelen is bepaald op
Voorts acht het College de kosten voor vast-
€ 69 154. Daarin is begrepen een bedrag van
stelling van de schade van in totaal € 3 039
€ 3 000 voor kosten ter vaststelling van de
niet onredelijk. Het College betrekt hierbij
Kwekerij [A] B.V. vs. de Minister van
schade, waarbij wordt verwezen naar voor-
dat de deskundige van NIVRE de kosten
Economische Zaken, verweerder
noemd rapport van LTO Noord.
gemaakt door de schade-expert van appel-
Het College overweegt dat, indien bij de
lant tot een bedrag van € 3 000 in het rap-
Tijdens een controle in 2006 door de Planten-
schadevaststelling in het kader van
port heeft opgenomen als kosten ter vaststel-
ziektenkundigedienst (PD) is in kuipplanten
nadeelcompensatie zowel het inroepen van
ling van de schade.
het PSTVd aangetroffen. De PD heeft ook bij
rechts- dan wel deskundigenbijstand als de
appellante een besmetting vastgesteld. Bij
kosten daarvan redelijk zijn te achten, deze
Het beroep wordt gegrond verklaard en het
besluit van 8 januari 2007 is de vernietiging
kosten deel kunnen uitmaken van de te ver-
bestreden besluit wordt (gedeeltelijk) vernie-
van de besmette partij kuipplanten aange-
goeden schade – onder meer – 16 april 2003
tigd De kosten van de ter vaststelling van de
zegd. Appellante verzoekt verweerder om ver-
(LJN: AF7337).
schade te vergoeden kosten stelt het College
2378
(Plantenziektenwet art. 4)
vast op € 3 039. Ten slotte bepaalt het College
goeding van de ontstane schade op basis van art. 4 Plantenziektenwet.
Het College staat aldus voor de vraag of het
dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
Verweerder kent appellante een bedrag van
door appellante inroepen van een deskundi-
vernietigde besluit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2827
2379
Boeken
Vergiffenis en het recht Essays voor Edith Brugmans Vergiffenis zet enerzijds het recht buitenspel, anderzijds past ze bij het recht. Hoe werkt deze relatie precies? En wat is vergiffenis eigenlijk? In deze bundel belichten vier filosofen (Edith Brugmans, Thomas Mertens, Renée van Riessen, Rudi te Velde), een theoloog (Piet Meiring) en twee juristen (Sebastiaan Roes en Gradus Vrieze) aspecten van het thema ‘Vergiffenis en het recht’ vanuit hun eigen vakgebieden en invalshoeken. Zij gaan in op vragen over hoe vergiffenis met het recht samenhangt, welke betekenis vergiffenis heeft, in het bijzonder in het recht, en hoe vergiffenis in het recht (door)werkt. De bijdragen vormen een eerbetoon aan de rechtsfilosofe Edith Brugmans, onder meer jarenlang voorzitter van de Wetenschappelijke Raad van het Thijmgenootschap. Sebastiaan Roes (red.) Annalen van het Thijmgenootschap, aflevering 101.3 Valkhof Pers 2013, 204 p., €18,50 ISBN 978 90 5626 401 8
One century Peace Palace, from past to present Met Preadviezen van: Randall Lesaffer (The Temple of Peace. The Hague Peace Conferences, Andrew Carnegie and the Building of the Peace Palace (1898-1913)), Jeroen Vervliet (Peaceful Settlement of International Dispute and the History and Legacy of the 1899 and 1907 Hague Conferences), Hans van Loon and Stéphanie De Dycker (The Role of the International Court of Justice in the Development of Private International Law). Prof. dr. R.C.H. Lesaffer, drs. J.B. Vervliet, J.H.A. van Loon en S. De Dycker Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Internationaal Recht, nr. 140 T.M.C. Asser Press 2013, 120 p., € 30 ISBN 978 90 6704 346 5
De implementatie van de Europese Mediationrichtlijn in het Nederlandse recht Juridische gevolgen en betekenis voor de commerciële praktijk Op 21 november 2012 is de Europese Mediationrichtlijn, na een moeizaam
2828
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
verlopen implementatietraject, omgezet in het Nederlandse recht. Op die datum is de Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken in werking getreden. De implementatie van de richtlijn en de daarmee samenhangende vragen staan in dit boek centraal. Tot welke complicaties leidt bijvoorbeeld de keuze om de implementatiewet enkel van toepassing te doen zijn op grensoverschrijdende geschillen? En welke vragen spelen er bij de ter uitvoering van de richtlijn getroffen wettelijke voorzieningen in verband met courtannexed mediation, de mogelijkheid van het verbinden van een executoriale titel aan een mediationresultaat, het verschoningsrecht van de mediator en de stuiting van de verjaring van rechtsvorderingen door mediation? E.J.M. van Beukering-Rosmuller en P.C. van Schelven Boom Juridische uitgevers 2013, 101 p., € 24,95 ISBN 978 90 5931 956 1
De verhouding tussen rechter en wetgever In deze pre-adviezen van de Nederlandse Vereniging voor Wetgeving en Wetgevingsbeleid bespreken drie auteurs de verhouding tussen rechter en wetgever. Verstraelen gaat in op het rechterlijk overgangsrecht als brug tussen wetgever en rechter. Verstraelen concludeert dat rechterlijk overgangsrecht in (vijf) verschillende aspecten kan bijdragen aan een betere verhouding tussen de rechter en de wetgever. Mak bespreekt vervolgens de rechter en wetgever in een globaliserende context. Zij concludeert dat samenwerking tussen rechter en wetgever zinvol kan zijn om de nationale rechtsvorming sterker te positioneren in de transnationale context. De Poorter sluit af met vraag in hoeverre de rechter rekening kan en moet houden met de gevolgen van rechterlijke uitspraken voor de samenleving. Hoe kan de samenleving meer bij het proces van rechtsvorming worden betrokken? Het denkproces begint er mee dat de rechter - en in het bijzonder de bestuursrechter - hun rechtsvormen-
de taak niet langer als een bijproduct zien van hun rechterlijke taak om geschillen te beslechten, maar als een van hoofdtaken. In dat denkproces heeft ook de rechtswetenschap een belangrijke verantwoordelijkheid, zo concludeert De Poorter. S.A.M. Verstraelen, E. Mak en J.C.A. de Poorter; H.R. Schouten (red.) Wolf Legal Publishers 2013, 118 p., € 22 ISBN 978 94 6240 052 8
The powers that be Op zoek naar nieuwe checks and balances in de verhouding tussen wetgever, bestuur, rechter en media in de veellagige rechtsorde De Staatsrechtconferentie 2012 werd georganiseerd door de afdeling Staatsen bestuursrecht van de Universiteit Leiden. De in deze bundel opgenomen bijdragen, die tijdens de conferentie werden gepresenteerd, staan stil bij de vraag of – en zo ja, waarom – de huidige constitutionele checks and balances tekort schieten. Dit vooral in het licht van het feit dat constitutioneel recht tegenwoordig voortvloeit uit vele transnationale bronnen, zoals verdragen of volkenrechtelijke besluiten die met medewerking van volkenrechtelijke of EU-organisaties tot stand worden gebracht. Wat betekent dit voor het functioneren van en de balans tussen bestuur, wetgever en rechter? Hoe rijmt die transnationale rechtsvorming met de uitgangspunten en beginselen van de inrichting van onze democratische rechtsstaat? Is die wel zo eenvoudig op één lijn te stellen met een transnationale rechtsorde, zoals die van de EU, die min of meer op dezelfde leest is geschoeid? Welke (democratische) legitimiteit heeft constitutioneel recht dat niet langer geheel in het kader van een natiestaat, van een politiek verbonden ‘demos’, wordt gevormd? De Staatsrechtconferentie 2012 beoogde een aanzet te vormen tot verdere investeringen in het begrijpen en verklaren van de dynamiek, tot een bezien welke factoren een rol spelen bij de al dan niet aanvaarding van transnationaal recht en tot een nagaan volgens welke beginselen daarop een antwoord kan worden gevonden. M. Diamant, M.L. van Emmerik, J.P. Loof, W.J.M. Voermans (red.) Wolf Legal Publishers 2013, 235 p., € 30 ISBN 978 94 6240 028 3
Tijdschriften
2380 Burgerlijk (proces)recht Aansprakelijkheid, Verzekering & Schade Nr. 5, 2013 Mr. M.R. Hebly, prof. mr. S.D. Lindenbergh, AV&S 2013/18 Doorbreking van de absolute verjaring in geval van mesothelioomclaims: de toepassing van de gezichtspunten uit Van Hese/De Schelde – In het arrest Van Hese/De Schelde uit 2000 schreef de Hoge Raad een gezichtspuntencatalogus aan de hand waarvan moet worden beoordeeld of de verjaringstermijn in een concreet geval moet worden doorbroken of juist gehandhaafd. In dit artikel staat de vraag centraal hoe de gezichtspunten door rechters in hun beoordeling van het verjaringsverweer worden betrokken. Als ‘startpunt’ is gekozen voor het adviesrapport van de Commissie Hijma uit 2009 waarin ten aanzien van de twee door het Instituut Asbestslachtoffers als meest problematisch ervaren gezichtspunten een uitgebreid advies wordt gegeven. Een vraag die rijst is of het advies van de Commissie Hijma ten aanzien van die twee gezichtspunten weerklank heeft gevonden in de lagere rechtspraak. Onderzocht is de sinds begin 2009 gepubliceerde rechtspraak waarin het ging om een vordering van (de nabestaanden van) een mesothelioomslachtoffer op diens werkgever. Prof. dr. B. Weyts, AV&S 2013/19 Billijkheid als rode draad in het Belgische en Nederlandse leerstuk over eigen schuld? – In veel gevallen heeft een benadeelde zelf tot een schadegeval bijgedragen, hetzij door een fout, hetzij door een omstandigheid die aan hem toerekenbaar is. Het integraal vergoeden van de benadeelde beantwoordt in dergelijk geval niet aan het rechtvaardigheidsgevoel. In deze bijdrage wordt vanuit Belgisch oogpunt onderzocht of en welke gevolgen eigen schuld met zich meebrengt. Hiertoe is een onderzoek van de rechtspraak noodzakelijk, omdat het Belgische recht in tegenstelling tot de Nederlandse regeling in art. 6:101 BW geen wettelijke regeling ter zake
heeft. De billijkheid lijkt in beide landen dit leerstuk te domineren. Mr. A.P.E. de Ruiter, mr. L. Schuurs, AV&S 2013/20 Het omzeilen van de BBr – De vraag die centraal staat in deze bijdrage is of het de aan de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 (BBr 2000) gebonden brandverzekeraar vrijstaat te bedingen dat zijn verzekerde pas aanspraak kan maken op dekking indien verhaal op de aansprakelijke partij onmogelijk is. Dit naar aanleiding van een recente uitspraak van de Rechtbank Utrecht waarin een advies van prof. mr. Wansink een grote rol heeft gespeeld. Na enkele inleidende opmerkingen wordt eerst kort ingegaan op de regresbeperkingen die de BBr 2000 oplegt. Vervolgens staan schrs. stil bij de vrijheid van de benadeelde in de keuze wie hij aanspreekt voor zijn schade en bij de invloed die de brandverzekeraar hierop al dan niet kan uitoefenen. Schrs. menen dat, hoewel het in beginsel mogelijk is deze keuzevrijheid te beperken, dit een ontoelaatbare omzeiling van de BBr 2000 oplevert. Zij sluiten af met een bespreking van de consequenties die dit heeft.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 5, 2013 Prof. mr. E.H. Hondius De eenheid van het privaatrecht: a continuing story – In deze bijdrage is de aandacht gevestigd op twee recente ontwikkelingen in Duitsland. Allereerst is in – onbewuste – navolging van Nederland de regeling van de relatie tussen patiënt en hulpverlener in het Bürgerliches Gesetzbuchopgenomen (BGB). In de tweede plaats is een poging om het civielrechtelijk consumentenrecht uit het BGB los te weken en met procesrecht en bestuursrecht in één wet op te nemen recentelijk gestrand. Daarmee is de positie van Nederland in Europees verband verstevigd. Die positie wordt nog verder verbeterd door de binnenkort te verwachten overbrenging van de Colportagewet naar het BW. Alleen de opneming van de regeling van de financiële dienstverle-
ning in een afzonderlijke wet is een smet op het codificatorische blazoen, aldus schr. Het zou de bewindslieden sieren als zij aan deze status aparte een einde maken.
Tijdschrift voor Huurrecht Nr. 10, oktober 2013 Mr. A.S. Rueb, mr. T.Q. de Booys Wetsvoorstel wijziging huurcommissie-procedure – Op 16 juli 2013 is het wetsvoorstel 33 698 ingediend, met wijzigingen van Boek 7 BW en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte in verband met de modernisering en vereenvoudiging van de werkwijze van de huurcommissie. Mede op basis van signalen uit de uitvoeringspraktijk wordt een aantal maatregelen voorgesteld om te komen tot transparantere en eenvoudiger procedures binnen de huurprijsregelgeving. Dit moet tegelijkertijd leiden tot een efficiëntere uitvoering van de beslechting van geschillen over de huurprijs.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 5, oktober 2013 Mr. M.W. Knigge Schadevergoeding wegens schending van een bevoegdheidsovereenkomst – In dit artikel staat de vraag naar schadevergoeding wegens schending van een bevoegdheidsovereenkomst centraal, zoals een overeenkomst tot forumkeuze en tot arbitrage. Daarbij blijkt dat zich nog veel hobbels bevinden op de weg naar een succesvol beroep op schadevergoeding. Hoewel een vordering tot schadevergoeding in een aantal gevallen is uitgesloten, heeft een dergelijke vordering onder omstandigheden wel degelijk kans van slagen. Mr. K.J.O. Jansen Informatieplichten in de procespraktijk. Deel 1: juridisch kader – Dit artikel (dat uit twee delen bestaat) behelst een praktijkgerichte analyse van rechtspraak over informatieplichten in het verbintenissenrecht. Centraal staat de vraag hoe procespartijen het debat over informatieplichten kunnen vormgeven. In het eerste deel komen ter inleiding enkele theoretische kwesties aan de orde, zoals de gebruikte terminologie, de juridische grondslag van informatieplichten, hun strekking en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2829
Tijdschriften
rechtskarakter en de afbakening met verwante figuren, zoals zorgplichten. In het tweede deel, dat in de volgende aflevering verschijnt, wordt een model voor de aanvaarding van informatieplichten gepresenteerd.
WPNR 144e jrg. nr. 6993, 2 november 2013 Mr. P.T.J. Wolters De invloed van rechterlijke uitspraken en de wet op de werking van de redelijkheid en billijkheid in het licht van de rechtszekerheid – Rechterlijke uitspraken en de wet beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid. Dat geldt ook voor de rechtszekerheid. In deze bijdrage plaatst schr. de invloed van rechterlijke uitspraken en de wet op de werking van de redelijkheid en billijkheid in het kader van de rechtszekerheid. De rechtszekerheid pleit tegen de beperking van de rechtsgevolgen van een overeenkomst, tegen vergaande aanvullingen van de rechtsbetrekking en tegen een uitleg van een overeenkomst die ver afstaat van de taalkundige betekenis. Eerdere rechterlijke uitspraken en de wet kunnen het gewicht van de rechtszekerheid echter beïnvloeden. De invloed van de rechtszekerheid is dan ook afhankelijk van de vraag of de deelnemers aan het rechtsverkeer rekening moeten houden met de werking van de redelijkheid en billijkheid. Mr. Q. Keukens, mr. L.B. Visser Praktische aspecten van bestuur en toezicht binnen het one tier board bestuursmodel – De Wet bestuur en toezicht heeft per 1 januari 2013 Boek 2 BW op een aantal punten gewijzigd. Met deze wet kreeg het one tier board bestuursmodel een wettelijke basis. In dit artikel beschrijven schrs. de achtergrond en de inhoud van de wettelijke regeling van one tier board bestuursmodel en gaan zij in op enkele juridische en praktische vragen die uit deze summiere regeling voortvloeien. Schrs. concluderen dat de besluitvorming in een one tier board ingewikkelder lijkt dan in een two tier board. De Wet bestuur en toezicht geeft bovendien op een aantal praktische vragen geen antwoord. Het was volgens schrs. beter geweest als de wet had bepaald dat de meerderheid van de niet-uitvoerende
2830
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
materiële terugwerkende kracht van de nieuwe regeling onacceptabel. Zij spreken de hoop uit dat deze knelpunten tijdens de aanstaande Kamerbehandeling worden opgelost. Mr. M.E. Oenema, mr. E.M.E. van der Enden, WFR 2013/1294 Het horizontale ‘dreh- und angelpunkt’ – In deze bijdrage gaan schrs. nader in op het begrip Tax Control Framework (TCF). Zij komen tot de conclusie dat het TCF kan worden aangeduid als de kern van fiscale compliantie, ongeacht of sprake is van horizontaal toezicht of niet. Schrs. belichten het fenomeen TCF vanuit het perspectief van de fiscale verplichtingen van de onderneming, het in staat zijn tijdig een juiste aangifte in te dienen, alsmede vanuit corporate governance en regels voor behoorlijk ondernemingsbestuur. Zij concluderen aan de hand van de leidraad, rapporten van de OESO, de commissie Stevens en de Code Tabaksblat dat een TCF noodzakelijk is om een wettelijk vereiste aangifte te kunnen indienen.
bestuurdersstemmen het bestuur domineert. Nadeel daarvan is dat het bestuur uit relatief veel niet-uitvoerende bestuurders moet bestaan. Dit kan worden ondervangen door te differentiëren met stemrechten. Mr. M.Y. Nethe Attestatie de vita na toepassing van turboliquidatie – Bij ontbinding van vennootschappen wordt steeds vaker gebruik gemaakt van turboliquidatie. Dit is een feitelijke vereffening van een rechtspersoon door het bestuur. Na deze vereffening kan het bestuur een besluit nemen tot ontbinding van de vennootschap en constateren dat de vennootschap is opgehouden te bestaan bij een gebrek aan baten. Na de turboliquidatie vindt geen vereffening meer plaats volgens de regels van Boek 2 BW. Bestuurders kunnen van turboliquidatie misbruik maken. Daarom kan een belanghebbende de rechter verzoeken om het oordeel van het bestuur dat er geen baten meer aanwezig zijn op het tijdstip van de ontbinding. In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag welke rechter de turboliquidatie kan toetsen. Daarbij komen de arresten van de Hoge Raad in de Ongo-zaak en de Unidek-zaak aan de orde.
2382
2381
Gezondheidsrecht Letsel & Schade
Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7022, 31 oktober 2013 Mr. W.R. Koopman, mr. M.H.C. Ruijschop, WFR 2013/1282 Het nieuwe compartimenteren – Schrs. bespreken het wetsvoorstel inzake compartimenteren in de deelnemingsvrijstelling. Zij zijn in beginsel positief over de gekozen benadering, waarbij de compartimenteringsproblematiek wordt opgelost aan de hand van een verplicht gestelde fiscale reserve (de compartimenteringsreserve). Zij constateren dat er bij de uitwerking van de compartimenteringsreservesystematiek sprake is van een aantal onzuiverheden en vragen. Schrs. achten voorts de mogelijk onbeperkte
Nr. 3, 2013 Mr. dr. R.P. Wijne Een nieuwe blik op no fault systemen ter verhaal van zorggerelateerde schade – Verhaal van schade door ‘medische missers’ heeft de aandacht. Met enige regelmaat verschijnt in de media een bericht over het moeizame traject van schadeafwikkeling na een medische fout als gevolg van onmogelijkheid tot bewijslevering van de fout en onvoldoende openheid over een fout. Alle reden om alternatieve vormen ter verhaal van zorggerelateerde schade onder de loep te nemen. Schr. begint met een analyse van twee no fault systemen en beantwoordt (opnieuw) de vraag of zo'n systeem voordelen biedt en of Nederland invoering moet overwegen. Ter beantwoording van deze vraag worden de Zweede patiëntenverzekering en het Belgische fondsmodel
Tijdschriften
beschreven en geanalyseerd. Prof. dr. dr. R.W.M. Giard Welke operaties mag een arts uitvoeren? Over titelbescherming, voorbehouden handelingen, deskundigheid en bekwaamheid – Wanneer regulier opgeleide artsen geneeskunde beoefenen buiten hun eigenlijke vakgebied en dan niet voldoende bekwaam blijken, bieden wetgeving en rechtspraak een eiser bij een letselschadeclaim dan voldoende steun om met succes gedaagde op diens verantwoordelijkheid aan te spreken? Deze problematiek wordt besproken aan de hand van procedures gericht tegen een gynaecoloog die zich onterecht uitgaf voor een cosmetisch chirurg en die met borstoperaties aanzienlijke schade aanrichtte. Vooral bij het aantonen van een causaal verband laat het aansprakelijkheidsrecht de eisers in zo’n situatie in de steek. Wetgever en rechtspraak moeten burgers beter tegen dergelijke beunhazen beschermen. In dit artikel wil schr. naar aanleiding van een recent vonnis van de civiele rechter betreffende een eigengereide arts de vragen stellen of de rechtsbescherming van cliënten respectievelijk via de in art 17 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) beschreven titelbescherming en de artt. 35 en 36 van diezelfde wet wat betreft voorbehouden handelingen adequaat is geregeld en hoe de rechter een kwestie van vermeend onrechtmatig handelen beoordeelt.
considered in these areas. C. de Groot Three innocations in corporate law in the Netherlands: on directors’ employment contracts, limits to non-executive directorships and gender-balanced boards – As of 1 January 2013 in the Netherlands the relationship between a director of a public listed company and that company cannot be an employment contract, the number of non-executive board memberships that one person may hold is limited, and boards are expected to have a balanced division between women and men. H. Choudhary Mandatory corporate social responsibility: an unwarranted burden on business – The Companies Bill of 2012 in India is is one of the key legislations introduced in the recent past introducing a mandatory provision of CSR spending by certain companies. The approach of mandatory CSR spending is highly controversial and raises questions like whether mandatory CSR satisfies Constitutional norms. K. Eklund, D. Stattin Ownership structures and corporate governance: a Swedish perspective ‘Law and Finance’ research may be used as a means to assess the regulation of corporate governance. In this article this is done in a European context. The conclusion is that this research is beneficial to the understanding of comparative corporate governance and could be of use when new legislation is designed.
2383
Maandblad voor Vermogensrecht
Handels- & economisch recht European Company Law 10e jrg. nr. 4-5, oktober 2013 M. Sonmez The role of transparency in corporate governance and its regulation in the EU – High levels of transparency and financial disclosure play a crucial role in both corporate governance and financial markets. Although the European Union has made significant efforts on modernization of company law there are still a number of problematic issues that need to be
23e jrg. nr. 10, 2013 Mr. drs. A.D.S. Hoeblal, mr. J.J.A. Wiercx Bail-in: over de (wettelijke) beperking van rechten van crediteuren – Het ingrijpen in de positie van crediteuren door het bail-in-instrument vormt aanleiding voor deze bijdrage. Het schetst een beeld van het bail-ininstrument en de gevolgen voor crediteuren van kredietinstellingen. Bail-in vormt – ondanks de genoemde nadelen – een meer dan welkome aanvulling op het bestaande instrumentarium. Mr. J.M. Hummelen Stuiting van de bevrijdende verjaring en de verhouding tussen
art. 3:316 en 3:317 BW – Schr. bespreekt in deze bijdrage naar aanleiding van het arrest Van Lanschot/Grove c.s. de mogelijkheden tot stuiting van de (bevrijdende) verjaring. Daarbij wordt aandacht besteed aan de verhouding tussen artt. 3:316 en 3:317 BW en wordt ingegaan op de vraag of een ander dan de rechthebbende de verjaring kan stuiten op basis van art. 3:317 BW. Prof. mr. R.M. Wibier Eigendomsvoorbehoud en de overdraagbaarheid en verpandbaarheid van ‘voorwaardelijke eigendom’ – Staat een faillissement van de vervreemder, die zelf onder eigendomsvoorbehoud geleverd kreeg, in de weg aan overgang van de ‘voorwaardelijke eigendom’ naar een derde? Nee, zeggen de meeste schrs. tegenwoordig, maar in deze bijdrage wordt betoogd dat een bevestigend antwoord op die vraag minstens evengoed verdedigbaar is. Prof. mr. B. Wessels Naar een betere waarborging van de onafhankelijkheid van de faillissementscurator – Het thema ‘onafhankelijkheid van de faillissementscurator’ wordt onderzocht, mede vanuit rechtsvergelijkend en internationaal perspectief. Dit leidt tot een beschouwing van de onafhankelijkheid van een curator ten opzichte van de schuldenaar, van de schuldeisers en ten opzichte van de rechter-commissaris. Europese ontwikkelingen nopen er mede toe vaart te maken met het in de wet vastleggen van regels die de onafhankelijkheid van een faillissementscurator waarborgen.
SEW Tijdschrift voor Europees en economisch recht 61e jrg. nr. 10, oktober 2013 I. Verougstraete Een wetboek van economisch recht – Een wetboek Belgisch (federaal) economisch recht is op komst en reeds gedeeltelijk door het parlement goedgekeurd. Het is meer ingrijpend dan een coördinatie of actualisering van bestaande teksten: economisch publiek recht en privaatrecht, procesrecht, mededinging, worden geor-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2831
Tijdschriften
dend en aan de eisen van het Europees recht en de economische redelijkheid onderworpen. Bepaalde aspecten van het economisch recht zijn achterwege gelaten om institutionele redenen. A.M. Van den Bossche Boek IV van het Belgische Wetboek van economisch recht: bescherming van de mededinging – Op 3 april 2013 werden twee wetten uitgevaardigd met belangrijke implicaties voor het Belgisch mededingingsrecht. Daarmee heeft het Wetboek van economisch recht nu zijn boek IV. Ten gronde verandert boek IV de materieelrechtelijke beoordelingsregels niet. Deze bijdrage gaat in op de belangrijkste vernieuwingen op zowel institutioneel als procedureel vlak. H. Swennen Boek V van het Belgische Wetboek van economisch recht: de mededinging en de prijsevoluties – Het oude, en verlaten, algemene systeem van prijsbeheersing wordt vervangen door een systeem dat op een spoor is gezet dat parallel loopt met het mededingingsbeleid. De prijsontwikkeling wordt gevolgd door het Prijzenobservatorium. Als het observatorium abnormale evoluties ziet van prijzen of marges, of marktfalingen of aanwijzingen daarvan, kan het een verslag maken dat leidt tot het vatten van het Mededingingscollege (in de Belgische Mededingingsautoriteit). Het Mededingingscollege kan voorlopige maatregelen nemen, voor zes maanden, om aan die toestand te verhelpen. De minister moet binnen diezelfde periode aan de regering een plan voorleggen dat voorziet in (maatregelen voor) een structurele wijziging van de marktwerking in de betrokken sector. Deze bevoegdheid van het Mededingingscollege staat los van zijn bevoegdheid inzake restrictieve mededingingspraktijken.
Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 5, 2013 Dr. F. de Jong Consequenties provisieverbod voor positie consumenten in hypotheekmarkt – Deze bijdrage ziet op de aanbodzij-
2832
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
de van de consumentenmarkt. Schr. bespreekt de invoering per 1 januari 2013 van een provisieverbod in de hypotheekmarkt. Dit verbod houdt in dat aanbieders van financiële producten geen provisie meer mogen betalen aan intermediairs voor het bemiddelen of adviseren bij bepaalde producten. Tussenpersonen moeten hun werkzaamheden rechtstreeks door de klant laten vergoeden. Schr. geeft een informatief overzicht van de achtergrond en modaliteiten van dit verbod. Voor consumenten lijkt de nieuwe regeling zowel inhoudelijk als qua prijs een positieve ontwikkeling. Mr. E.M. Bruggeman Koop-/aannemingsovereenkomst 2012 – In deze kroniek behandelt schr. de interessantste uitspraken over de koop-/aannemingsovereenkomst uit 2012.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 5, oktober 2013 Mr. O.M Stoute Compensatie voor tijdverlies van passagiers in het Europese luchtvervoer op de schop? – Naar huidig Europees recht hebben passagiers van geannuleerde of langdurig vertraagde vluchten recht op een financiële compensatie voor het door hen daarvan ondervonden ongemak, bestaande in tijdverlies, tenzij de annulering of langdurige vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. In dit artikel wordt ingegaan op de ontwikkelingen die tot dat recht hebben geleid en op de mogelijke implicaties van een recent door de Europese Commissie ingediend voorstel.
2384 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 37e jrg. nr. 5, september/oktober 2013 M.R.F. Senftleben Embargoperiodes en voorbehoud
van rechten: bruikbare instrumenten voor meer ruimte op het terrein van auteursrechtelijke beperkingen? – Beperkingen van auteursrecht worden gereguleerd door de driestappentoets (art. 13 TRIPs-verdrag). Van meet af aan is betaling van een billijke vergoeding gezien als hét instrument om de ruimte voor de introductie van beperkingen door beleidsmakers te vergroten. Schr. onderzoekt of het gebruik van tot op heden nauwelijks onderzochte instrumenten zoals embargoperiodes en opt-out-bepalingen deze ruimte mogelijk kunnen vergroten. Na een analyse van deze alternatieve bronnen van flexibiliteit concludeert schr. dat dit het geval is en dat een combinatie van deze beide instrumenten het mogelijk maakt om exclusieve rechten uit te faseren en te vervangen door vergoedingsrechten.
2385 Omgevingsrecht Milieu & Recht 40e jrg. nr. 8, 2013 Mr. Y.L. Lont, M en R 2013/101 Een strategie voor een beter mariene milieu – In juni 2008 is de Kaderrichtlijn mariene strategie in werking getreden. Deze kaderrichtlijn is bedoeld om het duurzaam gebruik van de Europese zeeën en mariene ecosystemen te verbeteren. Om het doel van de richtlijn te bereiken wordt een ‘mariene strategie’ opgesteld om in 2020 een goede milieutoestand te bereiken door middel van door de EU-lidstaten te nemen maatregelen. Dit artikel beoogt met name een uiteenzetting te geven van de elementen van de mariene strategie, de wijze waarop deze elementen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving en de overwegingen en knelpunten die daarbij een rol spelen.
Tijdschriften
2386 Rechten van de mens Tijdschrift voor Consumentenrecht & handelspraktijken Nr. 5, 2013 Mr. M. Davidović, prof. mr. P.R. Rodrigues Gelijke behandeling en het College voor de Rechten van de Mens – In deze kroniek over het jaar 2012 komen de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens (voorheen Commissie gelijke behandeling) aan de orde die betrekking hebben op het consumentenrecht.
2387 Rechtshulp Advocatenblad 93e jrg. nr. 10, november 2013 T. Scheltema Justitie verdeelt en heerst – Op 1 oktober 2013 werd het Besluit aanpassingen eigen bijdrage en vergoeding rechtsbijstandverleners van kracht. De invoering verliep geruisloos, massaal protest bleef uit, doordat door een uitgekiende timing protest werd gesmoord. Deze 1 oktober maatregelen zijn ingrijpend en hebben grote gevolgen voor de gefinancierde rechtsbijstand. Schr. vroeg advocaten, werkzaam op verschillende vakgebieden, naar hun mening. Het idee leeft dat het ministerie een verdeel- en heerstactiek volgt. Advocaten moeten zich niet laten uitspelen, want een gebrek aan solidariteit onder advocaten is, volgens een van de ondervraagde advocaten, slecht voor de advocatuur. K. van Keken Typisch Teeven – Staatssecretaris Teeven van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat bekend om onder meer zijn plannen voor een streng toezicht op de advocatuur. Hij wordt gevreesd door advocaten. In dit portret van deze voormalig officier van Justitie onderzoekt schr. wat Teeven drijft. Verschillende oud-collega’s en collega’s geven hun mening over het werk en de persoon van de staatssecreta-
ris. Naar de mening van schr. hebben advocaten in het dossier 'Toezicht op de advocatuur' aan Teeven een geduchte tegenstander, vanwege zijn doorzettingsvermogen en winnaarsmentaliteit.
2388 Sociaal Recht Tijdschrift Arbeidsrecht Nr. 7, 2013 P.G. Vestering Informed consent bij arbeid en pensioen – In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag welke informatie- en instemmingsvereisten gelden bij afspraken die de werkgever en werknemer maken over de wijziging van arbeidsvoorwaarden, ontslag en pensioen. Bij een materiële verslechtering van arbeidsvoorwaarden of een nieuwe pensioenregeling biedt een ondertekend contract of een werknemer die geen bezwaar maakt, niet altijd de garantie voor een geldige, onaantastbare afspraak. Vereist is vaak dat de werknemer welbewust of ondubbelzinnig instemt dat de werkgever hem vooraf juist en volledig heeft geïnformeerd. Er wordt ingegaan op de vraag of partijen zelf tussen informatie en instemming kunnen beïnvloeden. Er zijn verschillende vormen van instemming, waarbij per geval eisen worden gesteld aan de ondubbelzinnigheid van die instemming en aan de voorafgaande informatievoorziening aan de werknemer of, bij pensioen, aan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Vaste formule voor het sluiten van geldige, onaantastbare overeenkomsten met de werknemer is er niet. De rechtspraak biedt enige houvast hoe in verschillende situaties de mate van informatievoorziening dient te zijn in verhouding tot vereisten gesteld aan de instemming. Nadere afspraken zijn een must om de juiste mate van bescherming van de werknemer te waarborgen. P.J. Huys Illegale arbeid en de nieuwe Fraudewet – In de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wahss) is bepaald dat werkgevers
die vreemdelingen illegaal arbeid laten verrichten, risico lopen een boete opgelegd te krijgen. De Inspectie SZW kan de werkzaamheden van de werkgever onder omstandigheden zelfs tijdelijk stilleggen. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de achtergronden van de Wahss en de gevolgen die deze Fraudewet specifiek heeft voor de sancties uit de Wet arbeid vreemdelingen. Net als de Wet arbeid buitenlandse werknemers heeft de Wet arbeid vreemdelingen als doelstellingen de restrictieve toelating van arbeidsmigranten te handhaven, de allocatie op de arbeidsmarkt te verbeteren en tevens illegale tewerkstelling te bestrijden. Met name de bestrijding van illegale arbeid is momenteel een hot item. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft prioriteit aan de aanpak van illegale arbeid in tijden van aanhoudende economische recessie.
Tijdschrift Recht en Arbeid 5e jrg. nr. 11, novem,ber 2013 Prof. mr. M.S. Houwerzijl, TRA 2013/90 Naar een ‘fair and genuine European labour market? – Leidt stimulering van arbeidsmobiliteit tot een ‘echte’ en ‘sociaal rechtvaardige’ Europese arbeidsmarkt, of leidt dit vooral tot uitbuiting van EU-werknemers en verdringing van laagopgeleide werknemers in ontvangende lidstaten? Ter beantwoording van deze vraag gaat schr. allereerst na hoe het Europese ‘vrije werkverkeer’ zich verhoudt tot de wijze waarop een ‘echte’ arbeidsmarkt functioneert. Vervolgens vergelijkt ze de Europese nadruk op arbeidsmobiliteit met de Amerikaanse. Daarna komt de praktijk aan bod; de Europese arbeidsmobiliteit is juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt toegenomen. Dit leidt tot sociaal onrechtvaardige situaties. Het moet dus anders, maar hoe? Schr. rondt af met enkele suggesties. Prof. mr. F.B.J. Grapperhaus, mr. A.P.P. Witteveen, TRA 2013/91 Kanttekeningen bij het kabinetsvoornemen tot beperking van de variabele beloning in de financiële
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2833
Tijdschriften
sector tot 20% van de vaste beloning – Het regeerakkoord ‘Bruggen Slaan’ van VVD en PvdA bevat in paragraaf III (‘Duurzaam groeien en vernieuwen’) het beleidsvoornemen om de hoogte van de maximale variabele beloning binnen de financiële sector wettelijk vast te leggen op 20% van de vaste beloning. In deze bijdrage staan schrs. stil bij dit beleidsvoornemen en de vraag of dit juridisch haalbaar is. Mr. B.P. ter Haar, TRA 2013/92 Rana Plaza en de (on)macht van de MNO’s om maatschappelijk verantwoord te ondernemen over de landsgrenzen heen – De instorting van kledingfabriek Rana Plaza in Bangladesh heeft een debat losgemaakt over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van multinationale ondernemingen (MNO’s) voor hun gehele productieketen, maar in hoeverre zijn MNO’s eigenlijk in staat om deze verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk waar te maken? Twee zaken spelen hierbij een rol: het regelgevend vacuum waarin deze ondernemingen zich bevinden en de onderlinge machtsverhouding tussen de MNO en haar toeleveranciers. In deze bijdrage staat de vraag centraal of de veiligheidsovereenkomst die een aantal MNO’s heeft gesloten met twee Global Union Federations, de Internationale Arbeidsorganisatie en de regering van Bangladesh aan deze zaken het hoofd kan bieden.
2389 Staats- & bestuursrecht Advocatenblad 93e jrg. nr. 10, november 2013 J. Nan Cassatieberoep: beperkingen aan de beperking – In zijn uitspraak van 31 mei 2013 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over hoe een beroep in cassatie kan worden beperkt en wat de gevolgen van een ontoelaatbare beperking zijn. Schr. bespreekt wat nieuw is hieraan en wat de gevolgen van deze uitspraak zijn. De Hoge Raad oordeelde dat ten aanzien van een samengestelde tenlastelegging een cassatieberoep kan worden beperkt tot
2834
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
beslissingen over onderdelen van de tenlastelegging en dat het cassatieberoep kan worden beperkt tot één van de in de artt. 348-350 genoemde beslissingen, mits ingevolge die bepalingen de daarop voortbouwende of onlosmakelijk daarmee samenhangende beslissingen niet zijn uitgezonderd. Schr. bespreekt voorts hoe een strafrechtadvocaat een goed beperkt cassatieberoep kan doen.
RegelMaat Nr. 5, 2013 Prof. dr. N.S. Groenendijk Voor- en nadelen van decentralisaties – In het regeerakkoord is onder meer het decentralisatiestreven van het kabinet opgenomen. Een keuze voor decentralisatie wordt dikwijls gemaakt op grond van het idee dat decentrale overheden efficiënter en effectiever uitvoering kunnen geven aan beleid. Schr. bespreekt vanuit een economisch perspectief de vooren nadelen van decentralisatie. Hierbij gaat hij in op de vraag of het idee van doelmatigheid en doeltreffendheid juist is en of decentralisatie nog meer voordelen kent. Vervolgens onderzoekt schr. of er ook nadelen aan zijn verbonden en, als dat het geval is, onder welke randvoorwaarden decentralisatie dan het best kan worden doorgevoerd. Tot slot wordt aan de hand van bovenstaand onderzoek het beleid van de regering beoordeeld, zoals neergelegd in het regeerakkoord. Mr. S.A.J. Munneke Decentralisatie op grote schaal – Het kabinet Rutte II is voornemens om taken en bevoegdheden in ‘het sociale domein’ voor een groot deel over te dragen aan gemeenten. Dit is vanuit wetstechnisch en bestuurlijk oogpunt een ingrijpende operatie. Schr. onderzoekt de vraag of een overheidstaak zo ingrijpend kan worden gewijzigd of dat daaraan constitutionele waarborgen in de weg staan. Schr. bespreekt de staatsrechtelijke betekenis van decentralisaties, in het bijzonder decentralisaties in het sociale domein, en welke waarborgen en grenzen hierbij in acht moeten worden genomen. Ten aanzien van de waarborgen wordt opge-
merkt dat het hierbij gaat om een te bereiken evenwicht tussen enerzijds kwaliteitseisen aan de vormgeving van decentralisatie en anderzijds normen voor eenheid van beleid en rechtsgelijkheid. Schr. bespreekt voorts de institutionele wijzigingen, het fuseren of samenwerken van gemeenten en de verhouding tussen de centrale overheid en de decentrale overheden. Tot slot wordt kort ingegaan op het advies van de Afdeling betreffende decentralisatie en de staatsrechtelijke verhoudingen waarin de risico’s van decentralisatie worden geschetst. J. van den Berg MSc, mr. dr. J.H. Bosselaar, J. van der Veer MSc Decentraliseren zonder recentralisatiereflex – Het huidige kabinet streeft naar een overdracht van taken en bevoegdheden in het sociale domein naar gemeenten. Aan de hand van ervaringen met de decentralisatie van de bijstandswet, namelijk de Wet werk en bijstand (WWB 2004), en van regelingen rond maatschappelijke ondersteuning, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2007), onderzoeken schrs. mechanismen die bij decentralisaties voorkomen, met name de recentralisatiereflex. Zij bespreken op welke wijzen hierop kan worden geanticipeerd. Hierbij gaan zij achtereenvolgens in op de volgende onderwerpen: motieven voor decentralisaties, het Nederlandse lokaal bestuur, decentralisatie als proces van vallen en opstaan en de twee casus rond de WWB en de Wmo. Tot slot worden een aantal lessen, die volgens schrs. kunnen worden getrokken uit ervaringen met de WWB en Wmo, op een rijtje gezet. Mr. T.C. Borman De zelfstandige AMvB: hoe staat het daarmee? – Onlangs heeft vicepresident Donner van de Raad van State tijdens een actualiteitenbijeenkomst naar aanleiding van het jaarverslag op 13 mei 2013 bij de Academie voor Wetgeving gepleit voor een grotere rol van het bestuur bij rechtsvorming. In dit kader zou naar zijn mening nog eens moeten worden nagedacht over de zelfstandige maatregel van bestuur. Schr. geeft ter feitelijke onderbouwing van de door Donner geopperde gedachtevorming een overzicht van
Tijdschriften
de stand van zaken rond de figuur van de zelfstandige Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Een zelfstandig AMvB bevat algemeen verbindende voorschriften zonder formeel wettelijke grondslag, maar wel met een grondwettelijke grondslag (art. 89 lid 1 Grondwet). Schr. bespreekt de vijftien sinds 2000 tot stand gebrachte zelfstandige AMvB’s. Per AMvB wordt een korte beschrijving gegeven van de inhoud en aangegeven voor welke soorten gevallen een formele AMvB werd gebruikt. Afgesloten wordt met een aantal conclusies, onder meer betreffende de toelaatbaarheid van dergelijke AMvB’s. Prof. dr. A.C.M. Meuwese Elektronische interactie tussen overheid en burger: voorbeelden uit de Verenigde Staten – Als het gaat om verbetering van de relatie tussen burger en overheid is voor ‘informatie’ een sleutelrol weggelegd. Schr. bespreekt aan de hand van twee voorbeelden uit de Verenigde Staten elektronische interactie tussen overheid en burger. De informatiestroom kan hierbij lopen van de overheid naar de burger en andersom. Voor wat betreft de informatiestroom van de overheid naar de burger bespreekt schr. de voor- en nadelen van de in wetgevingsverband ontstane Open Data Policy van Obama. Maar ook werd door het Witte Huis geïnvesteerd in infrastructuur die de informatiestroom van de burger naar de overheid moet faciliteren, namelijk met de interactieve website ‘We the People’. Het is volgens schr. duidelijk dat het Witte Huis door de gegevens die deze website genereert, ook greep probeert te krijgen op de geografische verdeeldheid van de publieke opinie en daarmee onder meer op de kiezers. Gelet op het schandaal rond het verzamelen van gegevens door de NSA is dat volgens schr. een zorgelijke ontwikkeling.
Tijdschrift voor aanbestedingsrecht Nr. 5, 2013 J. Debièvre De uitvoering van overheidsopdrachten in België. Het nieuwe regelgevende kader verkend – Met ingang van 1 juli 2013 is in België voor aanbesteding van over-
heidsopdrachten nieuwe regelgeving van kracht. Met dit nieuwe juridische kader zijn bepalingen uit de aanbestedingsrichtlijnen van 2004 omgezet en werd het aanbestedingsrecht aan inzichten uit de rechtspraak aangepast. Schr. bespreekt deze nieuwe Belgische regelgeving. Hierbij streeft schr. niet naar volledigheid of kritische analyse, maar naar beantwoording van wat-, wie- en waarom-vragen. De volgende onderwerpen komen onder meer aan bod: het Koninklijk Besluit uitvoering, intellectuele-eigendomsrechten, de prijs van de opdracht, de overeenkomst (inclusief wijzigingen), actiemiddelen bij gebrekkige uitvoering en klachten en verzoeken van de opdrachtnemer.
2390 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie ANWB Verkeersrecht 61e jrg, nr. 10, 2013 E.F. Verheul Strafrechtelijke aansprakelijkheid van de wegbeheerder – De aansprakelijkheid van de wegbeheerder is een onderwerp dat zich voornamelijk afspeelt in de sfeer van het privaatrecht. Het verbaast dan ook niet dat deze aansprakelijkheid doorgaans uit civielrechtelijk oogpunt wordt bestudeerd. Met een vonnis van de Rechtbank Utrecht is hierin echter verandering gekomen. In die uitspraak is de Gemeente Stichtse Vecht veroordeeld voor dood door schuld vanwege gebrekkig onderhoud aan een weg binnen haar gemeente, als gevolg waarvan een motorrijdster en haar passagier verongelukten. In dit artikel wordt ingegaan op de voorwaarden waaronder de wegbeheerder strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het gebrekkige onderhoud van de weg. Daartoe wordt allereerst de casus die ten grondslag lag aan voornoemde uitspraak uiteengezet. Vervolgens wordt ingegaan op de strafrechtelijke immuniteit van overheidsorganen. Ook wordt de eventuele immuniteit van de wegbeheerder aan de orde gesteld. Daarna wordt stilgestaan bij mogelijk toe-
komstig recht, dat verandering kan brengen in de immuniteit van openbare lichamen. Ten slotte wordt een blik over de grenzen geworpen en wordt afgesloten met een conclusie.
Expertise en Recht Nr. 4, oktober 2013 Prof. dr. dr. R.W.M. Giard Waarheidsvinding: een spel van vraag en antwoord – Waarheidsvinding binnen een juridische procedure kan worden gezien als een proces van het geven van antwoorden op vragen. Een vraag is doelgericht en daardoor bepalend voor het antwoord daarop: die twee vormen een onlosmakelijk geheel. Voor het oplossen van een juridische kwestie staan vaak één of meer rechtsvragen centraal: de vordering of de tenlastelegging met de bijpassende rechtsnorm die in vragende vorm wordt gegoten. Die rechtsvraag is echter ongeschikt om het onderzoek naar de feiten op de juiste wijze te sturen, want met die vraag wordt alleen de doelstelling van het onderzoek geformuleerd. Er is voor het feitenonderzoek een open vraagstelling noodzakelijk. Om een zo waarheidsgetrouw mogelijke beslissing te kunnen realiseren, is het daarom nodig zowel een passende rechtsvraag als een accurate onderzoeksvraag expliciet te formuleren. Het op de juiste wijze concipiëren van dergelijke vragen, vooral die voor het feitenonderzoek, vereist beter inzicht hoe betrouwbare kennis te verwerven. Dat zijn primair methodologische kwesties. M.M.P.G. Noten, A.C.P. Peeters, D.A.G. van Toor, L.H.H. Winkens, L. Jäkel Hersenen, Gedrag & Middelengebruik – Middelengebruik is door Kamerlid Marcouch in 2011 voorgesteld als strafverzwarend element bij geweldsmisdrijven. Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten is de wetgevingsprocedure voor dit voorstel gestart en verwacht inwerkingtreding in 2013. Het onderhavige voorstel is gebaseerd op de veronderstelling dat middelengebruik een ontremmend effect heeft, waardoor de kans op agressief gedrag toeneemt. Om deze veronderstelling te
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2835
Tijdschriften
toetsen is effect op hersenen en gedrag van de zes meest gebruikte middelen in Nederland onderzocht door middel van een literatuurstudie. Uit deze studie blijkt dat het gebruik van alcohol, cocaïne en speed een verhoogde kans op agressie tot gevolg kan hebben. Deze relatie is echter afhankelijk van veel andere factoren, zoals geslacht, herkomst, agressieve karaktertrekken en provocatie. De individuele verschillen die invloed hebben op de relatie tussen agressie en middelengebruik leiden ertoe dat algemene regels over het effect van middelengebruik op agressie niet zijn vast te stellen. Het wetsvoorstel is derhalve gebaseerd op een onjuiste veronderstelling over de effecten van middelen. Mr. drs. K.C.J. Vriend Inzichtelijk gebruik van schakelbewijs in strafzaken: een Bayesiaans perspectief – Over het gebruik van Bayesiaanse statistiek in het strafproces is veel geschreven. Door middel van het Bayesiaanse model kan inzicht worden verkregen in de bewijskracht van afzonderlijke bewijsmiddelen en kan die bewijskracht worden betrokken op de zich vormende overtuiging van de rechter. In dit artikel wordt het gebruik van het Bayesiaanse model niet als zodanig besproken, maar wordt het toegespitst op een bepaald type bewijs, namelijk schakelbewijs. Betoogd wordt dat het gebruik van schakelbewijs in het strafrecht aan inzichtelijkheid en begrijpelijkheid kan winnen door gebruik van het model van Bayes. In de motivering van de bewezenverklaring kan dit model een nuttige bijdrage leveren aan de begrijpelijkheid van het vonnis en inzicht geven in de vorming van de rechterlijke overtuiging. Dr. A.J. Hoogstrate, dr C.J. Veenman Een voorstel voor transparantie bij profiling voor toezicht, handhaving en opsporing – Profiling is het proces van het onderscheiden van groepen in een populatie op basis van observeerbare kenmerken. Als voor de ontwikkeling van de profielen databases worden gebruikt, spreken we van datagestuurde profielen. Met dit proces is met name in het bedrijfsleven de nodige ervaring opgedaan. Dit heeft geleid tot best practices en effectieve profielen voor uiteenlopende doelen. Echter, in
2836
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
het bedrijfsleven krijgen transparantie en het wegen van doel en middelen in het profiling-proces weinig aandacht. Ook is het afleggen van verantwoording minder aan de orde. Nu de overheid de ter beschikking staande informatiesystemen benut voor toezichts-, handhavings- en opsporingstaken, groeit de noodzaak om deze profilingactiviteiten in heldere banen te leiden. In deze studie stellen schrs. daarom een procedure voor met het oog op het ontwikkelen, toepassen en onderhouden van profielen. De procedure volgt het beproefde proces van datagestuurde profiling uit het bedrijfsleven, waarin de weging van doel, middelen en de rechtsbeginselen voor de verwerking van persoonsgegevens een plaats krijgen. Prof. dr. dr. R.W.M. Giard Op jacht naar de causale verklaring met een statistische speurhond: een geschikte geurproef? – Als wordt gezocht naar oorzaakgevolgrelaties, wanneer kan iets dan met voldoende zekerheid als de oorzaak of oorzaken worden aangewezen? Die juridisch relevante vraag is primair wetenschapsfilosofisch van aard en houdt denkers al millennia lang bezig, ook binnen het recht. Maar wat is nu precies het begrip ‘oorzaak’? Een definitief antwoord daarop is nog steeds niet gevonden. En, gegeven deze worsteling, hoe zeker is het juridische bewijs van causaliteit? Met name in het aansprakelijkheids- en het strafrecht is het vaststellen van het causale verband van cruciaal belang voor het juridische eindoordeel. Vanwege die praktische noodzaak moet in de rechtspraktijk, ondanks alle kennistheoretische mitsen en maren, bij het vaststellen van een oorzakelijke relatie wel worden gemanoeuvreerd binnen de juridische en praktische grenzen. Op die manier kan worden gezocht naar de best mogelijke causale verklaring van een incident, een calamiteit of een misdaad. Bij de speurtocht naar de juiste uitleg dient daarom een gefundeerde keuze te worden gemaakt voor de meest betrouwbare onderzoeksmethode. Die kan hetzij kwalitatief of kwantitatief van aard zijn – of een combinatie daarvan. Binnen de juridische context heeft de beantwoording van de causaliteitsvraag niet alleen een juridische maar ook een wetenschappelijke dimensie.
Rechtskundig Weekblad 77e jrg. nr. 8, 26 oktober 2013 J. Rozie Zelfdoding en strafrecht: het taboe doorbroken – (België) Deze bijdrage strekt ertoe de aan een zelfdoding gerelateerde strafrechtelijke aspecten kritisch in kaart te brengen, in het bijzonder wat de kwalificatie betreft. Zeker met betrekking tot de gevallen waarbij de dader een derde als het ware manipuleert tot zelfdoding, stelt men terughoudendheid van de Belgische strafwetgever en strafrechters vast, dit in tegenstelling tot de ons omringende landen, waar specifieke suïcide-gerelateerde strafbaarstellingen gekend zijn. Een aantal actuele strafzaken doet nochtans meer dan ooit de vraag rijzen of het Belgische strafrecht geen behoefte heeft aan een accurater kwalificatiekader. Ook recente wetsvoorstellen hebben de problematiek op de parlementaire agenda geplaatst. Het gevaar voor steekvlamwetgeving loert echter om de hoek.
2391 Vreemdelingenrecht A&MR 4e jrg. nr. 8, 2013 G. Cardol Ruiz Sambrano vanuit familie- en jeugdrechtelijk perspectief – Schr. interpreteert de uitspraak van het Europese Hof van Justitie, 8 maart 2011 (Ruiz Zambrano) vanuit familie- en jeugdrechtelijk perspectief. Sindsdien heeft het Hof Zambrano restrictief uitgelegd, door te oordelen dat het recht op gezinsleven niet door art. 20 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt beschermd, maar ex art. 7 Handvest moet worden beoordeeld (Hof 15 november 2011, Dereci). Ook heeft de Afdeling in zijn uitspraak van 17 oktober 2012 Zambrano beperkend uitgelegd, met zijn oordeel dat de illegaal in Nederland verblijvende ouder die voor het kind zorgt verblijfsrecht kan worden ontnomen, omdat de Nederlandse
Tijdschriften
ouder wordt geacht de zorg op zich te nemen, waarbij irrelevant is of deze interesse toont in het kind. Schr. vindt dit laatste oordeel onbegrijpelijk. Er ontbreekt duidelijk een samenhangend beleid ten aanzien van minderjarige vreemdelingen, waarbij jeugdrechtelijke beginselen worden gewogen naast vreemdelingenrechtelijke criteria. Aan de hand van de begrippen ouderlijk gezag en het belang van het kind verkent schr. waar het vreemdelingenrecht botst met het toetsingskader in het jeugdrecht. G. Zwagemakers Opvang uitgeprocedeerde asielgezinnen. De laatste onvolkomenheden – Schr. onderzoekt of de Nederlandse staat met de instelling van gezinslocaties het recht op opvang voor alle uitgeprocedeerde asielgezinnen voldoende waarborgt. Hiertoe bespreekt zij eerst het recht op onderdak en het recht op opvang voor uitgeprocedeerde asielgezinnen. Hoewel de Staat een belangrijke stap heeft genomen, hebben gezinnen van wie de opvang al was beëindigd en gezinnen die niet eerder aanspraak hebben gemaakt op opvang van Rijkswege niet zonder meer toegang tot de gezinslocaties. Hierdoor zijn de kinderrechten van deze groepen niet verzekerd. Schr. acht deze ommissie onbegrijpelijk. Bovendien bepaalt het Bestuursakkoord tussen het Rijk en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten dat gemeenten geen noodopvang mogen bieden, terwijl zij daartoe wel zijn verplicht op grond van onder meer Europese en internationale regelgeving. Ook behoeft het voorzieningenniveau op de gezinslocaties verbetering. Er zijn dus nog steeds beleidsaanpassingen vereist. Volgens schrs. is een oplossing dat de Staat duidelijker criteria stelt voor het vaststellen van recht op opvang, of een regeling treft ex art. 8 lid 2 Wet maatschappelijke
ondersteuning . A. Hoogenboom Vrij verkeer van derdelander studenten naar de EU: Een mozaïek van rechtsbronnen – De groei in mobiliteit van derdelander studenten naar de Europese Unie wordt in het algemeen als een positieve ontwikkeling gezien. Schr. analyseert welke rechten derdelander studenten kunnen ontlenen aan het Europese en Nederlandse rechtskader. Hij staat aan de hand van de positie van de Turkse student stil bij de internationale akkoorden die studenten uit sommige landen meer rechten geven. Verder behandelt hij de Nederlandse rechtspraktijk. Zijn conclusie is dat het voorstel tot herziening van de Richtlijn betreffende derdelander studenten een sterker recht op toegang en verblijf voor studiedoeleinden geeft, met een grotere reikwijdte. Verder zijn de mogelijkheden voor studenten van bepaalde landen om meer rechten te claimen nog niet uitgekristalliseerd. Ook de Nederlandse rechtspraktijk is volop in beweging. De rechter erkent een recht op toelating van de derdelander student, en legt de bepalingen van de Richtlijn progressief uit. G.-R. de Groot, O. Vonk Terrorisme en verlies van Nederlanderschap – Schrs. analyseren het voorstel van staatssecretaris Teeven om de mogelijkheid tot ontneming van het Nederlanderschap uit te breiden tot het delict van art. 134a Wetboek van Strafrecht (Sr), namelijk het plegen van terroristische activiteiten. Teevens voorstel ziet er ook op personen die strafrechtelijk zijn veroordeeld wegens deelname aan een terroristische organisatie ex art. 140 Sr automatisch het Nederlanderschap te ontnemen. Wat betreft art. 134a Sr merken schrs. op dat de toelichting op het voorstel een ruimere ontnemingsmogelijkheid suggereert dan
art. 7 Europees Verdrag inzake Nationaliteit (EVN) biedt. Tegen het voorstel inzake art. 140a Sr brengen schrs. zeven bezwaren in. Zo is onder meer het automatische verlies juridischtechnisch een problematische constructie. Verder maakt de eis dat de constructie geen staatloosheid mag veroorzaken, de uitvoerbaarheid ervan twijfelachtig. Ook is er geen regeling getroffen voor het geval de staat van een eventuele andere nationaliteit van de veroordeelde exact hetzelfde idee heeft. Conclusie is dat het voorstel doorschiet en defecten vertoont. R. Bruin Kroniek toelatingsgronden asiel – In zijn introductie staat schr. stil bij de nieuwe versie van EU-richtlijnen en Verordeningen, alsmede het gewijzigde wetsvoorstel inzake herschikking asielgronden. Vervolgens behandelt hij de samenwerking met de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR), waarna hij de jurisprudentie bespreekt inzake de artt. 4, 12 lid 1 onder a en 15 van de Definitierichtlijn. Aan bod komen verder homoseksuele en lesbische asielzoekers, réfugié sur place, kinderen, toelating op medische gronden, betekenisrapportages, en het art. 1F-beleid. Voorts passeren uitspraken inzake de artt. 3 EVRM en 3 Anti-Folterverdrag de revue. Ook wordt ingegaan op de situatie dat een land is uiteengevallen, waarbij afhankelijk van de feitelijke situatie onderscheid wordt gemaakt tussen een binnendanwel buitenlands beschermingsalternatief, of het vereiste bescherming te zoeken bij de overheid. Verder is er aandacht voor Dublin en minderjarigen, overdracht naar Hongarije en Italië, het Committee on the Elimination of Discrimination against Women, mensenhandel, besluit en vertrekmoratoria. Schr. constateert dat de rechtspraktijk in EU-landen sterk uiteenloopt.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2837
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Bescherming natuurgebieden in de Noordzee Inwerkingtreding 2392 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 9 oktober 2013, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet in verband met uitbreiding van de werkingssfeer van beide wetten naar de exclusieve economische zone (Stb. 2013, 412) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. Inwerkingtredingsbesluit van 28-10-2013, Stb. 2013, 429
Verdrag overbrenging gevonniste personen Peru 2393 - Rijkswet tot goedkeuring van het op 12 mei 2011 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru (Trb. 2011, 109) – Gelet op de voorkeur van het Koninkrijk voor toetreding door derde landen tot het op 21 maart 1983 in het kader van de Raad van Europa te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74) (het RvE-verdrag), is ook aan Peru eerst gevraagd of het zou willen toetreden tot dat verdrag. Dat bleek niet het geval, omdat Peru stelde dat toetreding tot het RvE-verdrag grondwettelijke bezwaren zou opleveren. De bezwaren betroffen in concreto: de in het RvE-verdrag voorziene mogelijkheden van aanpassing van de opgelegde straf en de wijze van gratieverlening. Van de zijde van het Koninkrijk is voor de kwestie van de aanpassing van de opgelegde straf als oplossing
2838
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Rijkswet van 16-10-2013, Stb. 2013, 434
Handvest (Trb. 1962, 3 en Trb. 1963, 90) – Bij de bekrachtiging van beide verdragen heeft het Koninkrijk voorbehouden gemaakt ten behoeve van de toenmalige Nederlandse Antillen en wel voor artikel 8, eerste lid, onderdeel d, IVESCR (Trb. 1978, 178) en artikel 6, vierde lid, van het ESH (Trb. 1980, 65), waarmee het stakingsrecht voor het ambtelijke apparaat werd gelimiteerd. Er is veel kritiek geweest op deze voorbehouden, onder meer vanuit de bij de genoemde verdragen behorende toezichthoudende comités, de mensenrechtenraad en het Comité van Experts bij de Internationale Arbeidorganisatie. De destijds gemaakte voorbehouden op het stakingsrecht passen niet meer in deze tijd. De limitering van het stakingsrecht voor ambtenaren is door de rechtspraktijk en de jurisprudentie achterhaald. Het stakingsrecht is voor ambtenaren in de publieke sector een verworven recht, dat door de rechterlijke macht op zijn rechtmatigheid en doelmatigheid wordt getoetst. Het stakingsrecht is, zoals door zowel de publieke als de private sector toegepast, een ultiem middel, en is in de loop van de jaren vaker door de rechterlijke macht als een legitiem middel aangemerkt. Goedkeuring wordt daarom gevraagd voor het voornemen tot intrekking van de genoemde voorbehouden.
(Kamerstukken 33 486)
Kamerstukken II 2013/14, 33 782, nrs. 1-3
voorgesteld dat de autoriteiten van de overbrengende staat voorafgaand aan de overbrenging worden ingelicht over de wijze van tenuitvoerlegging van de straf in de ontvangende staat. Doordat informatie over een voorgenomen aanpassing voorafgaand aan de overbrenging wordt verstrekt, kan de overbrengende staat in voorkomend geval in die aanpassing aanleiding zien om de overbrenging te weigeren. Met deze oplossing, die is vastgelegd in artikel 7 van het verdrag, zijn beide partijen gediend. Van de zijde van het Koninkrijk is ten aanzien van de gratieverlening aanvankelijk als oplossing voorgesteld om in het verdrag geen bepaling over gratie op te nemen, maar daarover kon geen overeenstemming worden bereikt. Van de zijde van het Koninkrijk is daarop vastgehouden aan een acceptabele regeling van gratieverlening en voorgesteld dat de autoriteiten van de ontvangende staat een voornemen tot gratieverlening ter kennis brengen van de autoriteiten van de overbrengende staat. Dit was voor Peru uiteindelijk aanvaardbaar, omdat dit de Peruaanse autoriteiten in voorkomend geval de gelegenheid zou bieden hun zienswijze op dat voornemen kenbaar te maken. Inwerkingtreding met ingang van 2 november 2013.
Nieuwe wetsvoorstellen Opheffing limitering stakingsrecht 2394 - Wetsvoorstel (28-10-2013) houdende goedkeuring van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van het op 16 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (Trb. 1969, 100) en van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 6, vierde lid, van het op 18 oktober 1961 te Turijn tot stand gekomen Europees Sociaal
Verduidelijking rookverbod 2395 - Wetsvoorstel (01-11-2013) tot verduidelijking van de rookverboden in de Tabakswet, met inbegrip van een algemeen rookverbod in de horeca – Dit voorstel bevat twee kernen: a. een, inhoudelijk gezien, technische modernisering van paragraaf 5 inzake de rookverboden; b. een wettelijke verankering van het rookverbod in de horeca met daaruit voortvloeiend een schrapping van de uitzondering voor kleine cafés. De wetswijziging is in beginsel uitsluitend bedoeld om bestaande ambities duidelijker rechtstreeks in de wet te verankeren. Kort en goed: in de Tabakswet wordt helder opgenomen dat het rookverbod binnen het tabaksontmoedigingsbeleid de
Wetgeving
hoofdregel voor de bescherming tegen tabaksrook vormt en dat daarvan slechts wordt afgeweken als andere methoden van voorkoming van blootstelling aan tabaksrook even effectief, toepasbaar en controleerbaar zijn gebleken. De wettelijke verankering van het rookverbod ziet onder meer en met zoveel woorden op de horeca, zonder uitzondering voor de kleine cafés.
schappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs alsmede tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de introductie van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister.
Voorlopig verslag (05-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten. Kamerstukken I 2013/14, 33 503, B
Wet forensische zorg Nader voorlopig verslag (29-10-2013) over het wetsvoorstel tot vastelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten. Kamerstukken I 2013/14, 32 398, H
Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (05-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie. Kamerstukken II 2013/14, 33 542, 6 en 7
Verslag van een schriftelijk overleg (04-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg.
Modernisering Kamer van Koophandel
Kamerstukken I 2013/14, 33 243, E
Kamerstukken I 2013/14, 33 553, C en D
Wijziging Paspoortwet
Uitbreiding extraterritoriale rechtsmacht
Kamerstukken II en I 2013/14, 33 440 (R1990), nr. 12-C
Kwaliteit hoger onderwijs Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (17-10-2013) tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en weten-
Memorie van antwoord (06-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014). Kamerstukken I 2013/14, 33 632, C
Vastleggen kentekengegevens
Nederlands Zorginstituut
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (28-10-2013) en memorie van antwoord (05-11-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met een andere status van de Nederlandse identiteitskaart, het verlengen van de geldigheidsduur van reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie. – Brief over het gebruik van tien vingerafdrukken bij de verificatie van vreemdelingen.
Kamerstukken I 2013/14, 33 590, B
Financiële markten 2014 Verbetering Waterwet
Vervolgstukken
Eindverslag (05-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Tabakswet ter verhoging van de minimumleeftijd van 16 jaar naar 18 jaar van personen aan wie tabaksproducten mogen worden verkocht (Verhoging minimumleeftijd verkoop tabaksproducten).
Kamerstukken I 2013/14, 33 472, A
Kamerstukken II 2013/14, 33 791, nrs. 1-3
2396
18+ voor tabak
Memorie van antwoord (04-11-2013) en eindverslag (05-11-2013) inzake het wetsvoorstel houdende regels omtrent de Kamer van Koophandel (Wet op de Kamer van Koophandel).
Nota van wijziging (06-11-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regels over de werking van de strafwet buiten Nederland. Kamerstukken II 2013/14, 33 572, nr. 7
Langdurig ingezetenen Voorlopig verslag (05-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132). Kamerstukken I 2013/14, 33 581, B
Tarieven voor MER Nota n.a.v. het verslag (22-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage) Kamerstukken I 2013/14, 33 63286, nr. 6
Partnertoeslag AOW Brief van de Staatssecretaris van SZW (01-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet teneinde het recht op partnertoeslag van de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd afhankelijk te maken van het gezamenlijk inkomen van die pensioengerechtigde en diens echtgenoot. – Brief met het verzoek tot aanhouding van het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2013/14, 33 687, B
Voortgezette tenuitvoerlegging Verslag (04-11-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in verband met aanvulling van de bepaling over de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Kamerstukken II 2013/14, 33 742, nr. 4
Belastingplan 2014 Brief van de Staatssecretaris van Financiën (31-10-2013), nota van wijziging (04-11-2013) en nota van verbetering (05-11-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. – Brief met antwoorden op de vragen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2839
Wetgeving
over het Belastingplan 2014 en aankondiging van twee nota’s van wijziging. Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nrs. 16,17 en 20
Overige fiscale maatregelen 2014 Tweede (21-10-2013) en derde (04-112013) nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten. Kamerstukken II 2013/14, 33 753, nrs. 8 en 9
Aanpak belastingfraude Nota van wijziging (21-10-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en de fiscaliteit. Kamerstukken II 2013/14, 33 754, nr. 8
Woningmarkt 2014 Brief van de Minister van W&R (31-10-2013) en tweede nota van wijziging (06-11-2013) over het wetsvoorstel tot invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014). – Brief met nadere informatie over Wetsvoorstel maatregelen woningmarkt 2014, mede n.a.v. toezeggingen uit wetgevingsoverleg. Kamerstukken II 2013/14, 33 756, nrs. 12 - 13
2397 Nota’s, rapporten & verslagen Uitgeprocedeerden Brief van de Staatssecretaris van VenJ (28-10-2013) over kwantitatieve richtlijnen voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen. – Met deze brief wordt gereageerd op de motie-Voordewind (Kamerstuk 19637, nr. 1727) waarin wordt gevraagd om de kwantitatieve richt-
2840
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
lijnen voor het aanhouden van uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder strafrechtelijke antecedenten los te laten. De bewindsman ziet de motie als een ondersteuning van zijn beleid. Naast kwantitatieve richtlijnen zijn er immers ook kwalitatieve. De politie voert dan ook, nu en in de toekomst, geen ‘jacht’ op illegale vreemdelingen. De inzet van het vreemdelingentoezicht is primair gericht op criminele vreemdelingen, op toelating gerichte fraude en op overlastgevende vreemdelingen alsmede op vreemdelingen die zich aan een lichtere toezichtsmaatregel hebben onttrokken. In de resultaatafspraak met politie is dit aldus uitgangspunt. Door het beter delen en analyseren van informatie binnen de keten wordt het mogelijk om gerichter en doeltreffender in te zetten op de geprioriteerde doelgroepen. Dit draagt bij aan de efficiënte inzet van (onder andere) de politie en zorgt voor een minimale belasting van legaal in ons land verblijvende vreemdelingen met controles. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1742
Cyber Security Brief van de Minister van VenJ (28-10-2013) bij de aanbieding van de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS2). – in 2011 is de eerste Nationale Cybersecurity Strategie verschenen. De afgelopen jaren is de (potentiële) impact van cyberdreigingen door uiteenlopende incidenten steeds duidelijker geworden. Om adequaat te kunnen blijven reageren, zal Nederland de komende jaren inzetten op het verder versterken en bundelen van de krachten van betrokken publieke en private partijen, zowel nationaal als internationaal. Daarbij is het belangrijk cybersecurity niet geïsoleerd te benaderen, maar te bezien in samenhang met mensenrechten, internetvrijheid, privacy, maatschappelijke groei en innovatie. De NCSS2 zet deze bredere kabinetsvisie op cybersecurity uiteen en benoemt verantwoordelijkheden en concrete acties. Bij de totstandkoming van deze nieuwe cybersecuritystrategie zijn circa 130 partijen (publieke en private partijen, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties) betrokken. Daarnaast is de Cyber Security Raad geconsulteerd over de
koers van de nieuwe strategie en is de dialoog met de bredere ICT-community gevoerd. De Strategy is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 26 643, nr. 291
Mensenhandel Brieven van de Minister van VenJ (24-10-2013) met een reactie op de Negende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (nr. 104) en een reactie op de rapporten ‘Kinderhandel in Nederland’ en ‘Mensenhandel: het slachtofferperspectief’ (nr. 106). – De rapportage van de nationaal Rapporteur is aangeboden bij Kamerstuk 28 638, nr. 102. De minister onderschrijft het beeld dat de Nationaal rapporteur op hoofdlijnen schetst. Mede dankzij de inzet in het kader van de Task Force mensenhandel en de Nationaal rapporteur heeft de aanpak van mensenhandel absolute prioriteit. Aangegeven wordt op welke aspecten de komende tijd wordt ingezet. De andere reactie betreft de rapporten: ‘Kinderhandel in Nederland. De aanpak van kinderhandel en de bescherming van minderjarige slachtoffers in Nederland’ van UNICEF Nederland en Defence for Children en ‘Mensenhandel: het slachtofferperspectief. Een verkennende studie naar behoeften en belangen van slachtoffers mensenhandel in Nederland’ van Intervict. Eerst wordt een samenvatting op hoofdlijnen van de beide rapporten gegeven. Vervolgens een beleidsreactie op hoofdlijnen. Daarna op een aantal specifieke punten ingegaan, te weten: žĄääėĄôąàäėüÐėôðäąôąÛääÿàýėôügen; žěÿÐÜóġĊííäėěÜóÐĔäąàäĭäėÛÿôüíěĭäėgunning mensenhandel; žÛäěÜóäėĄôąðĭÐąƀĄôąàäėüÐėôðäƁ slachtoffers tijdens het strafproces. Kamerstukken II 2013/14, 28 638, nrs. 104 en 106
Regulering prostitutie Brief van de Minister van VenJ (24-10-2013) over de gevolgen van de behandeling van het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) in de Eerste Kamer voor het beleid inzake prostitutie en mensenhandel. – Door aanvaarding van de motieStrik c.s. (Kamerstuk 32 211, nr. L)
Wetgeving
zullen bij novelle de bepalingen over de registratieplicht voor prostituees en de vergewisplicht van de klant uit het wetsvoorstel worden geschrapt. Het advies van de Raad van State over de novelle wordt medio november verwacht; zo spoedig mogelijk daarna volgt indiening bij de Tweede Kamer. Naast deze mededeling gaat àäĄôąôěġäėôąĊĔũžÛäÿäôàÐÐąĔÐý mensenhandel: resultaten en prioriġäôġäąŨžĔėĊěġôġĤġôäÛäÿäôàũąÐàäėä regulering en een harde, effectieve ÐÐąĔÐýĭÐąĄôěěġÐąàäąŨžÿÐąàäÿôüýä programma prostitutie: samenwerýôąðĄäġðäĄääąġäąŨžàäÛäÿäôàěĭôsie van gemeenten op uitstapprogramma’s voor prostituees en de warme overdracht van de Regeling Uitstapprogramma’s Prostituees ƀKWHOƁŨžėÐĔĔĊėġÐðäĊĭäėàäÐÐėàäą omvang van de prostitutiebranche. Kamerstukken II 2013/14, 28 638, nr. 105
Toezicht en handhaving in de openbare ruimte Verslag van een algemeen overleg van 18-09-2013 tussen de vaste cie. en de Minister van VenJ over toezicht en handhaving in openbare ruimtes. – Het overleg betrof de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 1 juli 2013 inzake de samenhang in toezicht en handhaving in de openbare ruimte (Kamerstuk 28684, nr. 387) en gaat o.a. over de taakomschrijving en - opvatting en bevoegdheden van bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s). Kamerstukken II 2013/14, 28 684, nr. 396
Burgers over politie Brief van de Minister van VenJ (28-10-2013) met een reactie op het SMV-onderzoek Burgers over Politie en Buitengewoon Opsporingsambtenaren. – In deze brief geeft de minister een reactie op het rapport van SMV ‘Burgers over politie & buitengewoon opsporingsambtenaren’ aan de hand ĭÐąàėôäġóäĄÐŭěũžóäġôĄÐðĊĭÐąàä ĔĊÿôġôäŨžàäàôäąěġĭäėÿäąôąðäą bereikbaarheid van de politie; žƀĊąƁĭäôÿôðóäôàěðäĭĊäÿäąěŪ Kamerstukken II 2013/14, 29 628, nr. 417
Beslagprocedures politie Brief van de Minister van VenJ (28-10-2013) ter aanbieding van WODC-rapport ‘Goed beslagen: een onderzoek naar administratieve las-
ten in beslagprocedures van de politie’. – Doel van dit onderzoek was om na te gaan of het mogelijk is om te komen tot een vermindering van de administratieve belasting met behoud van de zorgvuldigheidswaarborgen. In zijn brief geeft de minister eerst een samenvatting van het rapport. Daaruit kwamen vier knelpunġäąąÐÐėĭĊėäąũžàäėäðôäėĊÿĭÐąàä hulpofficieren van justitie bij beslag. In het rapport wordt geconstateerd dat er onvoldoende sprake is van een eenduidig gezaghebbende regierol van de hulpofficier van justitie, hetgeen gevolgen heeft voor de kwaliteit van de afhandeling van de inbeslagąÐĄäĭÐąðĊäàäėäąŪž'TźĊąàäėěġäĤning bij de uitvoering van het beslagproces. Het beslagproces wordt niet gebruiksvriendelijk ondersteund door ICT- en communicatiesysteĄäąŪžäěÿÐðĭÐąðäÛėĤôýäėěóĊäĭääÿheden verdovende middelen. Hierbij levert de verplichting van een schriftelijke afstandsverklaring een extra administratieve last op. Daarnaast wordt geconstateerd dat veel geadministreerd wordt in het proces van transport, opslag en vernietiging. žTäąěÿĊġġäĮĊėàġðäÜĊąěġÐġääėààÐġ bij de inbeslagname van grote aantallen (verschillend soortige) goederen, waarvan verwacht mag worden dat die op een eenduidige wijze zullen worden afgehandeld, een reeks nodeloos repeterende registraties moet worden uitgevoerd op aparte kvi’s (kennisgeving van inbeslagneming). De algemene reactie van de politie en het OM op de uitkomsten van het onderzoek wordt weergegeven. Ten slotte volgt de beleidsreactie waarin oplossingsrichtingen worden aangegeven door de minister. Kamerstukken II 2013/14, 29 628, nr. 418
Nationale politie Brief van de Minister van VenJ (29-10-2013) met de stand van zaken bij de vorming van de nationale politie. – Bij deze brief zijn 2 bijlagen gevoegd: ž9ÐġôĊąÐÿäHĊÿôġôäĊĔýĊäėěťäėěġä onderzoek naar de mijlpalen en resultaten van acht operationele doelen in de periode 1 januari - 1 juli 2013, en ž'ąėôÜóġôąðěĔÿÐą9ÐġôĊąÐÿäHĊÿôġôäŪ
De operationele resultaten zijn op peil en de realisatie vordert gestaag. Wel moet er nog veel gebeuren voordat de nationale politie zoals die de minister voor ogen staat ‘af’ is. De personele reorganisatie loopt achter op de planning uit het realisatieplan. Bij het uitblijven van nadere maatregelen zou het verloop van de personele reorganisatie tot een onaanvaardbare vertraging in de realisatie leiden. De belangrijkste reden voor deze vertraging is het traject geweest rondom het vaststellen van de definitieve besluiten voor de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Uiteindelijk heeft ongeveer een kwart van de medewerkers een bedenking ingediend. Nu het overleg met de politievakbonden, dat zij deze zomer hadden afgebroken, weer is hervat wordt verwacht dat de LFNP-besluiten nog deze herfst worden verstuurt. Kamerstukken II 2013/14, 29 628, nr. 421
INDiGO Brief van de Staatssecretaris van VenJ (29-10-2013) over de voortgang van het informatiesysteem INDiGO van de IND. – INDiGO is nu ruim een half jaar het primaire systeem van de IND. In deze rapportageperiode is het conversietraject naar INDiGO afgerond. Alle vreemdelingendossiers zijn van het oude systeem INDIS naar INDiGO overgeheveld. De verwachting is dan ook dat INDIS binnenkort geheel kan worden uitgezet. Daarnaast worden stappen gezet om nog enkele andere systemen, zoals die van het Bureau Medische Advisering, uit te faseren. Nu alle vreemdelingendossiers naar INDiGO zijn overgezet brengt is de beschikbaarheid van de managementinformatie, waarover de Kamer kan worden geïnformeerd toeðäąĊĄäąŪôąàĭÐąóäġüÐÐėƢƠơƣ staat een nieuwe versie van INDiGO gepland voor het doorvoeren van nieuwe wet- en regelgeving (onder meer de Dublin III verordening) en voor het onderhoud en de toekomstvastheid van INDiGO. Ook in het jaar 2014 zullen nieuwe versies van INDiGO worden ontwikkeld, waarin eisen voortvloeiende uit nieuwe weten regelgeving als ook van de gebruikers, kunnen worden verwerkt. Verder staat voor 2014 de ontwikkeling van portalen, waarmee klanten aan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2841
Wetgeving
vragen digitaal kunnen indienen, gepland. De IND heeft op het gebied van de informatievoorziening m.b.t. de verblijfs- en verwijderbaarheidstitels substantiële verbeteringen aangebracht ten aanzien van de titellevering. Ook zijn specifieke trainingen gestart voor medewerkers van de IND over de wijze van registreren van de procedures. Door deze maatregelen is het, in de vorige rapportage gemelde, betrouwbaarheidspercentage ten aanzien van de verwijderbaarheidstitels van naar schatting 90% inmiddels verbeterd. Een nieuwe meting van recent afgesloten zaken wijst uit dat het betrouwbaarheidspercentage thans naar schatting 96% bedraagt. Kamerstukken II 2013/14, 30 573, nr. 121
Afluisteren door NSA Brief van de Minister van BZK (28-102013) over het afluisteren van Nederlanders door de Amerikaanse National Security Agency (NSA) (nr. 63) en brief waarin gereageerd wordt op twee moties hierover (nr. 64). – Gezien de Amerikaanse wetgeving, waaronder de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA), is het kabinet zich bewust van de mogelijkheid dat de Amerikaanse NSA telefooncommunicatie kan onderscheppen. Met behulp van de analyse van metadata kunnen netwerken van personen en organisaties in kaart worden gebracht, en kan de intensiteit van de contacten worden ingeschat. Het kabinet acht op zichzelf het intercepteren van metadata en het analyseren daarvan in zijn algemeenheid een aanvaardbare methode in het kader van onderzoek naar terroristen, andere gevaren voor de nationale veiligheid of in het kader van militaire operaties (zie art. 26 en 27 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten). Het afluisteren van telefoonverkeer en het aftappen van emailverkeer in Nederland door inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan alleen geschieden binnen de kaders van de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 en alleen op last van de desbetreffende ministers. Iedere andere vorm is niet acceptabel. Het kan voorkomen dat andere landen menen dat er een goede reden is om in of vanuit Nederland inlichtingen te verzamelen. In een dergelijk geval dient het desbe-
2842
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
treffende land een verzoek te richten tot de AIVD of de MIVD. Het verzoek wordt dan binnen de kaders van de Nederlandse wet beoordeeld. Het kabinet acht enig optreden buiten die wettelijke kaders niet aanvaardbaar. De AIVD en de MIVD doen om die reden structureel onderzoek naar spionage van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien dergelijke spionage wordt geconstateerd, dan volgen altijd maatregelen. Dat geldt ook als bondgenoten ongewenste spionageactiviteiten in Nederland uitvoeren. In Nederland geldt de Nederlandse wet, ook voor bondgenoten. Op verzoek van de Tweede Kamer doet de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) onderzoek naar de gegevensverwerking van de AIVD en de MIVD op het gebied van telecommunicatie. Het rapport wordt dit najaar verwacht en wordt daarna zo snel mogelijk met een kabinetsreactie aan de Kamer gestuurd. In EUverband is een EU–VS-expertgroep gestart met als doel inzicht te krijgen in elkaars programma’s en de wijze waarop deze zijn verankerd in de rechtsstaat. Kamerstukken II 2013/14, 30 977, nr. 63 en 64
Rechtspositie woonbootbewoners Brief van de Minister voor WRD (28-10-2013) over de rechtspositie van waterbewoners ten aanzien van de ligplaats. – In deze brief kondigt de minister aan dat hij in zijn beleidsreactie op het rapport ‘Vaste grond onder de voeten, over de rechtspositie van waterbewoners ten aanzien van de ligplaats’ ook zal ingaan op de brief van de heer Goudriaan van Unger Hielkema advocaten. De minister streeft ernaar zijn reactie vóór het eind van het jaar aan de Kamer toe te zenden. De brief van de heer Goudriaan onderstreept dat, dat de verbetering van de rechtspositie van woonbootbewoners met betrekking tot de ligplaats complex is en dat er, weliswaar voor een in omvang geringe groep, grote belangen op het spel staan. De minister neemt daarom uiterste zorgvuldigheid in acht. Kamerstukken II 2013/14, 32 730, nr. 16
Cultuurstelsel Brieven van de Minister van OCenW
(01-11-2013) waarbij zij de brief Cultuurstelsel 2017–2020 (nr. 95) en de publicatie Cultuur in Beeld 2013 (nr. 96) aanbiedt. – De brief Cultuurstelsel 2017–2020 schetst de voorstellen van de minister voor kwaliteitsverbetering van het stelsel van culturele instellingen. Het doel van de minister is de kwaliteit van het stelsel verder te verbeteren door sterkere samenwerking tussen de overheden. Ook wil de minister dat bij de beoordeling van culturele instellingen meer dan nu rekening wordt gehouden met geleverde prestaties. In de publicatie Cultuur in Beeld 2013 wordt onderzoek gepresenteerd over de omvang, kenmerken en bereik van de culturele sector. Daarbij wordt er bijzondere aandacht besteed aan de maatschappelijke waarde van cultuur, cultuureducatie en -participatie, de economische ontwikkelingen in de culturele sector en de prestaties van instellingen die subsidie ontvangen van het Rijk en de andere overheden. De digitale bijlage bij deze publicatie, Cultuur in Cijfers, met meer specifieke gegevens over de instellingen in de Culturele Basisinfrastructuur en het Fonds Podiumkunsten, treft u aan op www.rijksoverheid.nl/cultuurinbeeld. Kamerstukken II 2013/14, 32 820, nr. 95 en 96
Woningwaardering Brieven van de Minister voor WRD (21-10-2013) bij de aanbieding van het rapport ‘Modernisering van het woningwaarderingsstelsel’. – In het rapport ‘Modernisering van het woningwaarderingsstelsel. Vereenvoudiging via de WOZ-waarde’, zijn de geordende en geaggregeerde tabellen te vinden die zijn gebruikt om te komen tot het voorstel tot aanpassing van het woningwaarderingsstelsel. De brief met nr. 92 bevat een correctie. Kamerstukken II 2013/14, 32 847, nr. 91 en 92
Grenseffectentoets nieuwe wetgeving Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 28-10-2013) tussen de vaste cie. en de Minister van BuZa over een grenseffectentoets bij nieuwe wetgeving. - De vragen zijn gesteld n.a.v. de brief d.d. 22 juli 2013 inzake de mogelijkheden voor de invoering van een
Wetgeving
grenseffectentoets bij nieuwe wetgeving (Kamerstuk 32 851, nr. 4). Het kabinet is geen voorstander van de invoering van een generieke grenslandtoets bij de behandeling van wetgeving en nieuw beleid. Hiermee geeft het kabinet aan niet voor een gestandaardiseerd afwegingskader te zijn dat Rijksbreed kan worden toegepast op ieder wetsvoorstel of beleidsvoornemen. Dit standpunt blijft intact. Kamerstukken II 2013/14, 32 851, nr. 5
Sluiting kantonlocaties Brief van de Minister van VenJ (31-10-2013) over de sluiting van (kleine) kantonlocaties. – In de brief wordt aangegeven dat het voornemen om een aantal overige zittingsplaatsen van de Rechtspraak ((kleine) kantonlocaties) te sluiten is geëffectueerd in het ministerieel besluit dat op 31 oktober 2013 in de Staatscourant is gepubliceerd (Stcrt. 2013, 30411). Kamerstukken II 2013/14, 32 891, nr. 23
Omgevingsrecht Brief van de Minister van IenM (28-10-2013) over de voortgang van de stelselherziening omgevingsrecht. – In de zomer is een belangrijke formele stap in het wetsproces gezet. Het wetsvoorstel Omgevingswet is aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na het uitbrengen van het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel en het verwerken hiervan, zal het wetsvoorstel aan de Kamer worden aangeboden. In maart 2013 is de toetsversie van het wetsvoorstel Omgevingswet opgeleverd. Deze is besproken met veel partijen. De toetsende instanties Actal, Raad voor de Rechtspraak, het Planbureau voor de leefomgeving, de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Commissie van Advies inzake Waterstaatswetgeving hebben hun advies gegeven. Conform de code interbestuurlijke verhoudingen hebben de bestuurlijke koepels gereageerd. Ook de vijf adviescommissies die speciaal voor de stelselherziening zijn ingesteld, hebben meegedacht
en geadviseerd. Daarnaast is er met regelmaat overleg geweest met tal van andere partijen zoals natuur- en milieuorganisaties en VNO-NCW. In totaal hebben 47 partijen een schriftelijke reactie gegeven op de toetsversie. Het beeld dat uit de reacties naar voren komt is overwegend positief, met name als het gaat om de leesbaarheid en de eenvoud van het stelsel. De instrumenten worden beoordeeld als inzichtelijk en overzichtelijk in aantal. De bestuurlijke koepels zijn intensief betrokken bij de stelselherziening. De veranderingen hebben immers grote gevolgen voor provincies, gemeenten en waterschappen. Over belangrijke complexe onderwerpen uit de consultaties zijn afspraken gemaakt met de koepels, wat heeft geleid tot drie afsprakenkaders. Deze zijn als bijlage bij deze brief gevoegd. In de afsprakenkaders is opgenomen dat de bestaande bestuurlijke verhoudingen het uitgangspunt zijn in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in het omgevingsrecht. De huidige bevoegdheidsverdeling op het terrein van water wordt in stand gehouden. Met het IPO en de VNG is overeengekomen dat de provincie naast een proactieve bevoegdheid ook een reactieve interventiemogelijkheid heeft, die kenbaar moet zijn en terughoudend moet worden gebruikt. In het wetsvoorstel voor de Omgevingswet zijn diverse grondslagen opgenomen voor uitwerking van onderwerpen bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling. De uitvoeringsregelgeving bouwt voort op het fundament dat door de wet wordt gelegd. Beide samen, wet en uitvoeringsregelgeving, vormen een samenhangend geheel waarmee de ambitieuze procedurele en inhoudelijke doelstellingen behaald moeten gaan worden. Daar zullen de inspanningen van de komende jaren op gericht zijn. De Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving zullen gelijktijdig in werking treden. De voorbereiding van de uitvoeringsre-
gelgeving is inmiddels ter hand genomen. Daarbij gelden de volgenàäĤôġðÐąðěĔĤąġäąũžäąÛäġäėä ÐÐąěÿĤôġôąðĊĔĤėĊĔäěäĮäġźäą ėäðäÿðäĭôąðŪž#äÿôüýĮÐÐėàôðä bescherming (van gezondheid, veiÿôðóäôàäąĊĄðäĭôąðěýĮÐÿôġäôġƁŪž Uitgaan van bestaande verantwooràäÿôüýóäôàěĭäėàäÿôąðŪž`äėġėĊĤĮäą (zowel in overheden als in marktpartijen) en vermindering van regeldruk als vertrekpunt. Kamerstukken II 2013/14, 33 118, nr. 8
Nucleaire ontwapening Brief van de Minister van Buza (24-10-2013) waarin de visie van het kabinet op nucleaire ontwapening en non-proliferatie uiteen wordt gezet. – Zoals aangegeven in de Internationale Veiligheidsstrategie (IVS) ‘Veilige wereld, veilig Nederland’ (zie Kamerbrief d.d. 21 juni 2013, Kamerstuk 33 694, nr. 1) is het Nederlandse beleid gericht op het bereiken van het einddoel van een wereld zonder kernwapens. Met de ondertekening van het Non-Proliferatie Verdrag (NPV) heeft Nederland zich ook verdragsrechtelijk gecommitteerd aan dat doel. Het bereiken van het einddoel van een wereld zonder kernwapens vergt tijd. De weg ernaartoe is er een van langdurige en complexe onderhandelingen. Nederland zit weliswaar niet aan tafel bij de onderhandelingen tussen de VS en Rusland, maar kan en wil in verschillende fora en organisaties een actieve rol spelen als aanjager en bruggenbouwer. De Nederlandse inzet is gericht op de volgende vier hoofdlijnen: 1. bevorderen van de internationale rechtsorde; 2. voorkómen van nucleair terrorisme; 3. versterken van naleving en handhaving van internationale normen en regelgeving en; 4. bevorderen van internationale onderhandelingen op het gebied van ontwapening en non-proliferatie. Op deze punten van inzet wordt vervolgens afzonderlijk ingegaan. Kamerstukken II 2013/14, 33 783, nr. 1
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2843
Nieuws
2398
Recht op vrije keuze advocaat bij rechtsbijstandsverzekering Rechtsbijstandsverzekeraars hebben een gevoelige nederlaag geleden bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op 7 november bepaalde dat Hof dat verzekerden met een rechtsbijstandsverzekering het recht hebben zelf een advocaat te kiezen. Verzekeraars mogen niet in de verzekeringsovereenkomst opnemen dat de kosten voor een externe rechtsbijstandsverlener ‘slechts vergoed worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed’. Of het om een procedure gaat waarin de bijstand van een advocaat al dan niet verplicht is, maakt daarbij niet uit. Wel kunnen verzekeraars de vergoeding die zij verstrekken voor externe, zelf gekozen rechtsbijstand in bepaalde gevallen temperen.
worden beperkt tot de situaties waarin
advocaat is. Na de weigering van DAS om de kosten van rechtsbijstand van een door Sneller gekozen advocaat te vergoeden, heeft deze bij de voorzieningenrechter te Amsterdam gevorderd dat DAS wordt veroordeeld deze kosten voor haar rekening te nemen. Bij vonnis van 8 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter die vordering afgewezen. Bij arrest van 26 juli 2011 heeft het Gerechtshof te Amsterdam dit vonnis bekrachtigd. Sneller is bij de Hoge Raad tegen dit arrest opgekomen. Volgens de Hoge Raad kunnen zowel aan de analyse van de verschillende taalversies van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB L 185, blz. 77) als aan de arresten van 10 september 2009, Eschig (C-199/08), en 26 mei 2011, Stark (C-293/10) zwaarwegende argumenten worden ontleend ten gunste van de opvatting dat, indien een gerechtelijke of administratieve procedure wordt gevoerd, aan de verzekerde in de polisvoorwaarden steeds het recht op vrije keuze van zijn rechtshulpverlener moet worden geboden. Hij overweegt dat de wijze waarop het hoofdgeding wordt beslecht gewisse maatschappelijke gevolgen kan hebben omdat een stijging van de verzekeringspremies, wellicht zelfs van forse omvang, voor de hand ligt als een dergelijke uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 werd aanvaard. Daarop heeft de Hoge Raad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof prejudiciële vragen gesteld.
de verzekeraar besluit dat een externe
Prejudiciële vragen
D
e uitspraak heeft grote gevolgen voor de rechtsbijstandverzekeraars. Zij zagen de uitspraak met grote zorg tegemoet, aldus een vertegenwoordiger van het Verbond van Verzekeraars op 31 oktober j.l. op een hoorzitting van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over de voorgenomen stelselwijziging in de gefinancierde rechtsbijstand. Op dit moment zijn ruim drie miljoen particulieren en 400.000 bedrijven in het bezit van een rechtsbijstands-
verzekering. De premies voor een dergelijke verzekering kunnen als gevolg van deze uitspraak wel eens flink gaan stijgen. Dat doorkruist dan weer de plannen die het kabinet in petto heeft voor de gefinancierde rechtsbijstand. Die leunen voor een deel op de gedachte dat men zich maar moet verzekeren tegen dergelijke kosten.
Sneller vs DAS De uitspraak van het Hof volgde op een verzoek van de Hoge Raad om een prejudiële beslissing in de zaak Sneller tegen DAS Rechtsbijstand. Jan Sneller heeft een rechtsbijstandverzekering bij Reaal Schadeverzekeringen NV. De verzekeringsovereenkomst bepaalt dat DAS is aangewezen als de vennootschap die de dekking van de rechtsbijstand uitvoert. In deze overeenkomst is opgenomen dat zaken worden behandeld door de eigen medewerkers van DAS. Indien een zaak echter krachtens de overeenkomst of naar de mening van DAS aan een externe rechtshulpverlener uitbesteed moet worden, heeft de verzekerde het recht een advocaat of deskundige naar eigen keuze aan te wijzen. Jan Sneller wil zelf een advocaat kiezen in een procedure om een schadevergoeding tegen zijn voormalige werkgever wegens ‘kennelijk onredelijk ontslag’. DAS is slechts bereid om zelf rechtsbijstand aan Sneller te verlenen door middel van een eigen werknemer, die geen
De vrije advocaatkeuze kan niet
rechtsbijstandverlener in de arm moet worden genomen 2844
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft allereerst de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 die ratione temporis op het
Nieuws
hoofdgeding van toepassing is. Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bepaalt: ‘In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen; b) de verzekerde vrij is om een advocaat of, indien hij daar de voorkeur aan geeft en voor zover het nationale recht zulks toestaat, een andere gekwalificeerde persoon te kiezen om zijn belangen te behartigen wanneer zich een belangenconflict voordoet.’ Gevraagd is of een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed? Ten tweede is gevraagd of het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil uitmaakt of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?
Beantwoording door het Hof Volgens DAS staat het haar vrij deze kwestie in haar verzekeringsovereenkomsten te regelen, nu de bepaling van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 kan worden opgevat als ‘indien [de verzekeraar besluit dat] een advocaat [moet worden] gevraagd [...], [is] de verzekerde vrij [...] om deze advocaat [...] te kiezen’. Een dergelijke restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 kan volgens het Hof echter niet worden aanvaard. In de eerste plaats kan de reikwijdte van deze zinsnede niet bij enkele lezing daarvan worden bepaald. In dat verband wordt opgemerkt dat
blijkens zowel de elfde overweging van de considerans van richtlijn 87/344 (luidende: Overwegende dat het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures en telkens wanneer er zich een belangenconflict voordoet) als artikel 4, lid 1, ervan het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met kwalificaties die door het nationale recht worden erkend. Hieruit volgt dat de vrije advocaatkeuze van de verzekeringnemer niet kan worden beperkt tot de situaties waarin de verzekeraar besluit dat een externe rechtsbijstandverlener in de arm moet worden genomen. In de tweede plaats wordt vastgesteld dat de doelstelling die door richtlijn 87/344 en inzonderheid artikel 4 ervan wordt nagestreefd, namelijk de belangen van de verzekerden ruim te beschermen, niet verenigbaar is met een restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van deze richtlijn, zoals door DAS bepleit. In dat verband wordt eraan herinnerd dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 met betrekking tot de vrije keuze van de rechtshulpverlener een algemene strekking en een bindend karakter heeft. In de derde plaats wordt met betrekking tot de kwestie van de hoogte van de verzekeringspremies gepreciseerd dat de verschillende manieren waarop de verzekerde zijn recht op vrije keuze van rechtshulpverlener kan uitoefenen, niet uitsluiten dat in bepaalde gevallen beperkingen kunnen worden gesteld aan de kosten die door de verzekeraars worden vergoed. De keuzevrijheid in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 betekent niet dat de lidstaten in elk geval aan de verzekeraars de volledige dekking van de kosten van de verdediging van een verzekerde moeten opleggen, voor zover deze vrijheid niet van haar inhoud wordt beroofd. Dat zou het geval zijn
indien het door de beperking van de vergoeding van deze kosten voor de verzekerde in de praktijk onmogelijk werd, een redelijke keuze te maken wat zijn vertegenwoordiger betreft. Overeenkomstsluitende partijen staat het vrij om een hoger niveau van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand overeen te komen, eventueel tegen betaling van een hogere premie door de verzekerde. Aangezien, enerzijds, het recht van de verzekerde om zijn rechtshulpverlener vrij te kiezen, een algemene strekking en een bindend karakter heeft en anderzijds, richtlijn 87/344 het bestaan en de reikwijdte van dat recht niet afhankelijk stelt van nationale regels voor de vertegenwoordiging in rechte luidt het antwoord op de tweede vraag dat het voor de beantwoording van de eerste vraag geen verschil maakt of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is.
Verklaring voor recht Het uiteindelijke dictum van het Hof luidt dan ook aldus: 1) Artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn verzekeringsovereenkomsten regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed. 2) Voor de beantwoording van de eerste vraag maakt het geen verschil of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Achtste Kamer) van 7 november 2013 in zaak C-442/12.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2845
Nieuws
2399
Homoseksualiteit reden voor asiel Homoseksuele asielzoekers kunnen een specifieke sociale groep vormen waarvan de leden gevaar lopen te worden vervolgd op grond van hun seksuele gerichtheid. Een in het land van herkomst daadwerkelijk toegepaste gevangenisstraf voor homoseksuele handelingen kan binnen deze context op zich een daad van vervolging vormen en zo een grond om asiel te moeten verlenen.
D
it heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 7 november geantwoord op vragen die waren gesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De zaken X, Y en Z zijn onderdanen van respectievelijk Sierra Leone, Uganda en Senegal. Zij wensen in Nederland de vluchtelingenstatus te verkrijgen en voeren daarbij aan dat zij een gegronde vrees hebben om in hun land van herkomst op grond van hun seksuele gerichtheid te worden vervolgd. In deze drie landen vormen homoseksuele handelingen strafbare feiten die kunnen leiden tot ernstige straffen, gaande van zware geldboetes tot, in sommige gevallen, levenslange opsluiting. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het Hof vragen gesteld in deze drie zaken waarin de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft geweigerd een asielvergunning te geven. Krachtens de Europese richtlijn van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (PB L 304), die naar de bepalingen van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen verwijst, kan elke derdelander die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde ‘sociale groep’, bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, wegens deze vrees, niet wil
2846
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
inroepen, de vluchtelingenstatus aanvragen. Binnen deze context moeten de daden van vervolging zo ernstig zijn of zo vaak voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens.
De vragen De Afdeling bestuursrechtspraak, waarbij deze zaken in laatste aanleg aanhangig zijn, heeft het Hof van Justitie verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of homoseksuele derdelanders kunnen worden geacht een ‘specifieke sociale groep’ in de zin van de richtlijn te vormen. Bovendien werd gevraagd hoe de nationale autoriteiten moeten beoordelen wat binnen deze context een daad van vervolging aangaande homoseksuele activiteiten vormt en of de strafbaarstelling van deze activiteiten in het land van herkomst van de asielzoeker, die tot een gevangenisstraf kan leiden, een daad van vervolging vormt.
Het antwoord In zijn arrest oordeelt het Hof allereerst dat vaststaat dat de seksuele gerichtheid van een persoon een dermate fundamenteel kenmerk voor de identiteit van de betrokkene vormt dat van hem niet mag worden geëist dat hij die opgeeft. In dat verband aanvaardt het Hof dat het bestaan van strafrechtelijke bepalingen die specifiek tegen homoseksuelen zijn gericht, de vaststelling rechtvaardigt dat deze personen een afzonderlijke groep vormen die door haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. Een schending van de grondrechten vormt echter slechts een vervolging in de zin van het Verdrag van Genève indien zij een bepaalde mate van ernst bereikt. In deze context kan de enkele strafbaarstelling van homoseksuele handelingen op zich niet worden geacht een dermate ernstige schending te vormen. Daarentegen kan een gevangenisstraf voor homoseksuele handelingen op zich wel een daad van vervolging vormen, mits deze straf daadwerkelijk wordt toegepast. In deze omstandigheden staat het aan de nationale autoriteiten om – wanneer een
asielzoeker aanvoert dat in zijn land van herkomst regelgeving bestaat die homoseksuele handelingen strafbaar stelt – alle revelante feiten betreffende dat land van herkomst te onderzoeken, daaronder begrepen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van dat land en de wijze waarop deze worden toegepast. Op de vraag of van een asielzoeker niet redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij, ter vermijding van vervolging, in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt of zich bij de invulling van die seksuele gerichtheid terughoudend opstelt, antwoordt het Hof ontkennend. Het Hof is van mening dat het verlangen van leden van een sociale groep met dezelfde seksuele gerichtheid dat zij deze gerichtheid geheim houden, haaks staat op de erkenning van een kenmerk dat voor de identiteit dermate fundamenteel is dat van de betrokkenen niet mag worden verlangd dat zij die opgeven. Volgens het Hof kan van een asielzoeker bijgevolg niet worden verlangd dat hij in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt om vervolging te voorkomen.
En verder? De Afdeling heeft destijds de behandeling van de zaken geschorst in afwachting van de antwoorden van het Hof. De vragen die in april 2012 aan het Hof zijn voorgelegd, spelen ook in meerdere, vergelijkbare zaken die de Afdeling in behandeling heeft. Ook die zaken zijn aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof in Luxemburg. In maart 2013 stelde de Afdeling nog andere vragen aan het Hof over homoseksuele vreemdelingen. Met die vragen wil de Afdeling van het Hof van Justitie weten hoe de seksuele gerichtheid van vreemdelingen moet worden beoordeeld en de grenzen die daarbij in acht moeten worden genomen. Die vragen zijn nog niet beantwoord. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2013 in de zaken C-199/12, C-200/12, C-201/12.05
Nieuws
2400
Verlies Nederlanderschap kan in de praktijk onrechtvaardig uitpakken Het wetsvoorstel dat ervoor moet gaan zorgen dat mensen met een dubbele nationaliteit het Nederlanderschap automatisch kwijtraken bij veroordeling wegens lidmaatschap van een terroristische groepering, kan in de praktijk leiden tot buitensporige en onrechtvaardige gevolgen. Dat staat in het wetgevingsadvies van de Raad voor de rechtspraak naar aanleiding van het wetsvoorstel dat de Rijkswet op het Nederlanderschap wijzigt.
V
olgens het wetsvoorstel raken mensen het Nederlanderschap van rechtswege (automatisch) kwijt als de rechter hen veroordeelt voor het lidmaatschap van een terroristische groepering. Daarnaast wordt de Rijkswet aangevuld met de bepaling dat dit niet kan, als staatsloosheid daarvan het gevolg is. De Raad voor de rechtspraak wijst erop dat de minister een veroordeelde van deelname aan een terroristische groepering het
Nederlanderschap ook nu al kan ontnemen. Het is de Raad niet duidelijk waarom deze mogelijkheid niet toereikend is.
Ongelijke behandeling De Raad wijst er in zijn advies ook op dat het verlies van het Nederlanderschap mogelijk niet in alle gevallen in verhouding staat tot het gepleegde feit. Om dit te verduidelijken geeft de Raad een verzonnen voorbeeld: twee mannen worden veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf wegens deelname aan een terroristische organisatie. De deelname bestaat feitelijk uit een collecte voor deze organisatie. Als een van beide mannen een tweede nationaliteit heeft, raakt hij bovenop de gevangenisstraf ook zijn Nederlanderschap kwijt – een groot verschil in behandeling van dit tweetal. Ook wijst de Raad erop dat iemand met alleen de Nederlandse nationaliteit gruwelijke aanslagen kan plegen zonder het risico te lopen zijn natio-
naliteit te verliezen, terwijl een veel lichtere vorm van terroristische activiteiten (bijvoorbeeld fondsenwerving) door iemand met een dubbele nationaliteit wél leidt tot verlies van het Nederlanderschap. Eveneens klemt het dat een Nederlander met dubbele nationaliteit in het buitenland mogelijk ongestraft aanslagen kan plegen (in de praktijk blijkt dat zeer lastig te bewijzen), terwijl iemand met dubbele nationaliteit voor veel lichtere - al dan niet in het binnenland gepleegde - vergrijpen wel het Nederlanderschap verliest.
Toelichting De Raad vraagt zich in het wetgevingsadvies af of het wetsvoorstel wel goed doordacht is. De Raad adviseert de praktische gevolgen van het wetsvoorstel beter in de Memorie van Toelichting te vermelden. Nu ontbreken die geheel. Het advies is te vinden op www.rechtspraak.nl.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelfde vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2847
2401
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Vluchteling-studenten Op vrijdag 15 november 2013, om 15.00 uur houdt hoogleraar Migratierecht en rechtsbescherming aan de Radboud Universiteit prof. mr. R. (Roel) Fernhout zijn afscheidscollege. Dit jaar bestaat de Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF 65 jaar. Fernhout staat stil bij de ontstaansgeschiedenis van het UAF en de problemen die vluchteling-studenten nog steeds ervaren om in de EU te studeren. Deze problemen staan eigenlijk haaks op het streven van de Europese Unie om zo aantrekkelijk mogelijk te zijn voor internationale studenten. Het wordt om economische en demografische redenen steeds moeilijker gekwalificeerde vacatures in te vullen. Daarom wil de EU actief studenten van buiten Europa aantrekken, in de hoop dat zij na afstuderen zullen toetreden tot de Europese arbeidsmarkt. Daartoe is in 2004 de Studentenrichtlijn tot stand gekomen. Fernhout beschrijft de totstandkoming en de implementatie van deze richtlijn, met name ook in Nederland en plaatst kritische kanttekeningen. Plaats: Academiezaal Aula, Comeniuslaan te Nijmegen
Cleveringa-oratie Prof. dr. Michael Ignatieff, Cleveringahoogleraar voor het academisch jaar 2013-2014 aan de Universiteit Leiden, houdt op 26 november 2013 om 16.00 uur de Cleveringa-oratie. De houder van deze wisselleerstoel houdt zich bezig met vraagstukken op het gebied van recht, vrijheid en verantwoordelijkheid. De titel van zijn oratie luidt: ‘Civic courage and the moral imagination’. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
2848
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Promoties De kroongetuige In dit proefschrift heeft Sander Janssen onderzocht of in de wet- en regelgeving ten aanzien van kroongetuigen een verklaring kan worden gevonden voor het feit dat afspraken met getuigen in de praktijk vaker wel dan niet tot grote problemen leiden. Met name de getuigenbeschermingsovereenkomst en de daarin met de getuige gemaakte afspraken omtrent zijn beveiliging, leiden regelmatig tot onenigheid tussen het Openbaar Ministerie en de getuige welke zijn weerslag heeft op de strafzaak waarin de getuige dient te verklaren. Op het gebied van de verklaringsovereenkomst bestaat in de praktijk onduidelijkheid welke toezeggingen het Openbaar Ministerie op welk moment aan een getuige mag doen. Na een verkennend hoofdstuk over de rol van het Openbaar Ministerie en de rechtsbetrekkingen die het kan aangaan, wordt de totstandkoming en inhoud van de wet- en regelgeving op het gebied van de beide overeenkomsten uitgebreid beschreven. Met name de verklaringsovereenkomst heeft met de Wet Toezeggingen aan getuigen een zeer langdurige parlementaire geschiedenis gekend, waarbij gesproken kan worden van een chaotisch wetgevingstraject. Dit heeft geleid tot het in 2001 aannemen van een strikt wettelijk kader waarbinnen afspraken met getuigen tot stand dienen te komen. In de jaren daarna is de discussie over de toezeggingen die aan een kroongetuige mogen worden gedaan echter blijven voortduren, tot het van kracht worden van de wet in 2006 aan toe. Zo uitgebreid als de parlementaire bespreking van toezeggingen aan getuigen is geweest, zo summier was en is de aandacht voor getuigenbeschermingsaspecten. Ondanks dat van meet af aan duidelijk was dat getuigenbescherming onlosmakelijk is verbonden met de verklaringsovereenkomst, is er van een fundamenteel debat over de wijze waarop getuigenbescherming tot stand dient
te komen en heeft plaats te vinden, op het niveau van de wetgever nooit sprake geweest. Getuigenbescherming lijkt zich min of meer onafhankelijk van het Wetsvoorstel Toezeggingen aan getuigen en van de ontwikkelingen in het reguliere Stelsel bewaken en beveiligen, in de praktijk te hebben ontwikkeld. De wetgever heeft naar het zich laat aanzien geen juist beeld gehad van de (volgorde van de) totstandkoming van de overeenkomsten, heeft zich niet uitgelaten over de omvang, reikwijdte en eventuele onvervreemdbaarheid van de zorgplicht van de Staat en heeft in zijn algemeenheid de financiële aspecten van getuigenbescherming en de wisselwerking met de verklaringsovereenkomst onvoldoende onder ogen gezien. Nadat aandacht is besteed aan de interpretatie van verschillende of tegengestelde standpunten in een wetgevingstraject en de in dit verband cruciale strafrechtelijke leerstukken legaliteit en opportuniteit is geconcludeerd dat de aangenomen wetsystematiek zich niet leent voor uitbreiding middels beleid van het College van Procureurs-Generaal, en dat de Aanwijzing Toezeggingen aan getuigen waar deze die uitbreiding wel geeft, in strijd is met de wet. De Instructie Getuigenbescherming, waarin de procedurele totstandkoming van getuigenbescherming is neergelegd, biedt geen normering van de met een getuige te maken beschermingsafspraken, waar het Besluit getuigenbescherming en de bijbehorende nota van toelichting deze juist aan het College lijken te hebben gelaten. Van rechterlijke toetsing is onvoldoende sprake en getuigenbescherming speelt zich daardoor ongenormeerd en ongecontroleerd geheel binnen het Openbaar Ministerie af, dat daardoor zelf ook onvoldoende rechtsbescherming geniet in geval van conflicten. Tot slot is met een bespreking van de jurisprudentie gezien dat de aldus ontstane situatie niet door de (straf) rechter kan worden opgelost. Structurele verbetering zal slechts worden bereikt, wanneer de fundamenten van de kroongetuigenregeling zodanig worden geconstrueerd dat zowel rechtstheoretisch als praktisch een evenwichtig en werkbaar instrumentarium ontstaat. Daartoe dienen de
Universitair Nieuws
beide overeenkomsten te worden geïntegreerd en als één geheel te worden beschouwd. Het Openbaar Ministerie zal de benodigde instrumenten van de wetgever aangereikt moeten krijgen, en er dient nadrukkelijk te worden voorzien in onafhankelijke rechterlijke toetsing van de gehele overeenkomst. Tot slot dient getuigenbescherming onderdeel te gaan uitmaken van reguliere persoonsbeveiliging en aldus onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie te worden uitgevoerd. Janssen promoveerde op 11 november 2013 aan de Universiteit Leiden. Zijn promotor was prof. mr. C.P.M. Cleiren. Sander Janssen De kroongetuige in het Nederlandse strafproces Vertrouwen is goed, controle is beter Boom Juridische uitgevers 2013 ISBN 9789089748539
Laesio enormis De regelingen betreffende de wilsgebreken ‘dwaling’ (art. 6:228 BW) en ‘misbruik van omstandigheden’ (art. 3:44 lid 4 BW) missen iets essentieels: aandacht voor de vraag of een contractspartij objectief nadeel lijdt. In dit proefschrift stelt Igor van Loo voor de laesio enormis te integreren in de wilsgebreken. Concreet: veranker in de wet het vermoeden dat iemand die een enorm nadelige overeenkomst sluit, handelt onder invloed van een wilsgebrek. Dit voorstel deed hij na analyse van de historische thema’s iustum pretium, causa, laesio enormis en woeker en ook van hedendaagse laesio-figuren uit Duits en Oostenrijks recht. Rond 1930 bepleitten enkele Nederlandse civilisten herleving van het iustum pretium. Dit was een schreeuw om meer rechtvaardigheid in het privaatrecht, maar het iustum pretium is geen concrete norm, die in positief recht is te vatten. Het is de uitwerking van Aristoteles’ filosofische idee over volkomen ruilrechtvaardigheid. Volgens Thomas van Aquino hing de ‘juistheid’ (rechtvaardigheid) van een prijs niet uitsluitend af van de (objectieve) waarde
van het verkochte goed zelf, maar ook van de (subjectieve) waarde die een partij aan een goed hechtte. Het inzicht dat de rechtvaardigheid van een overeenkomst afhangt van zowel het objectieve als het subjectieve element, ontbrak soms in de discussie omtrent het causa- of oorzaakvereiste. Dan werd de causa als ‘subjectief’ wils-vereiste of juist als ‘objectief’ gelijkwaardigheidsvereiste aangemerkt. Sommigen plaatsen het subjectieve en het objectieve element in nevenschikking: overeenkomsten dienen én gewild én gelijkwaardig te zijn. Van Loo achtte dit voor het overeenkomstenrecht onbruikbaar. Een juistere ordening van het objectieve en het subjectieve element trof hij aan in de rechtsfiguur laesio enormis: de benadeling is datgene waar men in eerste instantie op let, maar uiteindelijk beslissend is het gewild zijn van de overeenkomst. In de loop van de ontwikkeling van de laesio enormis zijn twee hoofdvarianten ontstaan. De woekerlaesio was gericht op bescherming tegen de gedwongen verkoop voor een lage prijs. De dwalingslaesio was gericht op bescherming tegen te dure koop van goederen. Dwalingslaesio en woekerlaesio zijn niet uitsluitend historische figuren. Het huidige Oostenrijkse recht kent een dwalingslaesio in §934 en 935 ABGB. In het Duitse BGB treft men in §138 II de ‘moderne definitie’ van woeker aan. Daar is gedurende de gehele 19de eeuw aan gesleuteld en toen werd deze direct ontmaskerd als laesio-variant. Onze eigen anti-woekerbepaling van art. 3:44 lid 4 BW (misbruik van omstandigheden) is afgeleid van de Duitse. Mislukt en waarschijnlijk uniek: een anti-woekerbepaling zonder aandacht voor objectieve ongelijkwaardigheid van prestaties. In 1965 werd uit het Ontwerp Meijers de bepaling geschrapt dat ‘onevenredig’ groot nadeel ‘misbruik’ doet vermoeden. In 1966 sneuvelde ook het expliciete benadelingsvereiste. Van Loo stelt voor een bepaling in te voeren die overeenkomt met art. 2 van de Ned.-Indische Woekerordonnantie 1938: ‘buitensporige onevenredigheid’ is voldoende voor vernietiging van een overeenkomst, tenzij de wederpartij van de benadeelde aantoont dat de wil van de benadeelde vrij en bewust is geweest. Eerst is er
aandacht voor het objectieve element, na de wettelijke bewijslastomkeer is er ook aandacht voor het subjectieve element. Igor van Loo promoveerde op 18 oktober 2013 aan de Open Universiteit. Zijn promotoren waren prof. mr. J.G.J. Rinkes, hoogleraar privaatrecht aan de Open Universiteit, en prof. mr. P. Abas, hoogleraar emeritus aan de Universiteit van Amsterdam. Igor van Loo Vernietiging van overeenkomsten op grond van laesio enormis, dwaling of misbruik van omstandigheden Brave New Books 2013, 342 p., € 42,50 ISBN 978 94 0210 769 2
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2849
Personalia
2402
Hoogleraar Prof. dr. Jean d’Aspremont is benoemd tot hoogleraar International Legal Theory aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA). D’Aspremont publiceerde op het gebied van International Legal Theory onder meer de monografie ‘Formalism and the Sources of International Law. A Theory of the Ascertainment of Legal Rules’. Naast International Legal Theory onderzoekt hij vragen van algemeen internationaal publiekrecht, waaronder het recht betreffende internationale organisaties, bronnen van internationaal recht, staatsaansprakelijkheid, internationale geschillenbeslechting, en internationaal humanitair recht. D’Aspremont publiceerde uitvoerig op al deze gebieden. Hij studeerde af aan de Universiteit van Cambridge en aan de Universiteit van Louvain. Sinds 2009 is hij werkzaam aan de UvA. Daarnaast is hij hoogleraar internationaal publiekrecht aan de
2403
Universiteit van Manchester. Eerder was hij universitair docent aan de Universiteit Leiden en Global Research Fellow aan New York University. Hij trad op als advocaat voor het Internationaal Gerechtshof. D’Aspremont is lid van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Stefan Sagel is per 1 november jl. benoemd tot hoogleraar Arbeidsrecht aan de faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. De benoeming vindt plaats in een tijdperk waarin veel discussie wordt gevoerd over de rol en betekenis van het arbeidsrecht en een fundamentele herziening van het ontslagrecht voor de deur lijkt te staan. Sagel promoveerde eerder dit jaar aan de Universiteit Leiden op een proefschrift over het ontslag op staande voet. Met zijn hoogleraarschap slaat hij een brug tussen wetenschap en praktijk. Hij hoopt daarmee nog betere oplossingen te kunnen bieden voor vraag-
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
stukken op het gebied van het arbeidsrecht. Als hoogleraar is hij betrokken bij het opzetten en verzorgen van de nieuwe Leidse master arbeidsrecht. Sagel blijft naast zijn hoogleraarschap aan de Universiteit Leiden als partner verbonden aan De Brauw Blackstone Westbroek. Oswald Jansen is per 13 december 2013 benoemd tot gasthoogleraar aan de rechtenfaculteit van de Beijing Normal University te Peking. Hij gaat daar onderwijs geven in European Administrative Law en Comparative Administrative Law. Jansen is juridisch bestuursadviseur, advocaat van de gemeente Den Haag en universitair hoofddocent Staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Utrecht.
Agenda
25 11 en 18 12 2013 De staat van Europa Vanuit het hart van politiek Den Haag geven belangrijke hoofdrolspelers en de beste analisten colleges over de thema’s die het nieuws beheersen. Onno Ruding saneerde de overheidsuitgaven als minister van Financiën fors tijdens de vorige recessie in de kabinetten Lubbers I en II. Ook werkte hij als topman voor Citibank en het IMF. Welke lessen zijn te trekken uit de jaren tachtig? Tijdens zijn college geeft hij antwoord op het grote Europese vraagstuk: flink bezuinigen of toch stimuleren? Jaap de Hoop Scheffer gaat tijdens zijn college in op de vraag welke plek Europa heeft in de wereld. Wat is de invloed van de eurocrisis op het gebied van veiligheid en macht?
2850
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
Tijd: maandag 25 november en woensdag 18 december van 20.00 tot 21.30 uur Plaats: Perscentrum Nieuwspoort, Lange Poten 10 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.newscollege.nl. Deelname kost € 30. Voor deze bijeenkomsten geldt een korting van € 5 (door middel van actiecode RTHCIN13).
28 11 2013 Symposium de erfenis van Napoleon De Rijksuniversiteit Groningen organiseert een symposium met als thema ‘De erfenis van Napoleon’, over de keizerlijke invloed op de huidige Nederlandse samenleving. Diverse sprekers uit binnen- en buitenland werpen hun licht op de nalatenschap van de kleine keizer als staatsman, wetgever en uitvinder. Een bijzonder
actueel onderwerp op het symposium is de huidige Mijnwet, die door Napoleon werd ingevoerd. Naast het symposium is een expositie ingericht in het Veenkoloniaal Museum in Veendam. Tijd: donderdag 28 november van 10.00 tot 16.30 uur Plaats: cultuurcentrum Van Beresteyn, Museumplein 5 te Veendam Inlichtingen en aanmelding: www.veenkoloniaalmuseum.nl.
02 12 2013 A day at the MOOCs Razendsnel werden de Massive Open Online Courses (MOOCs) van MIT en Stanford wereldwijd een massasucces. In de UK werd deze zomer het Future Learn project aangekondigd, waarin twintig universiteiten gezamenlijk hun
Agenda
colleges gratis online aanbieden. In Europees verband slaan de Open Universiteiten de handen ineen. In Nederland bieden meerdere universiteiten hun colleges online aan. De verwachting is dat het hoger beroepsonderwijs ook krijgt te maken met MOOCs. Leidt deze wereldwijde ‘scramble’ om het hoger onderwijs tot een oligopolie op wereldschaal? Wat betekent deze expansie van de toegang tot hoger onderwijs voor de toekomst van universiteit en hogeschool; voor de didactiek in het hoger onderwijs; voor de aanbieders van open en gesloten content; voor de Nederlandse uitgevers van studiemateriaal? Hoe wordt deze democratisering van kennis en hoger onderwijs betaald en wie gaan er hoe aan verdienen? Vragen genoeg en de hoogste tijd om het fenomeen MOOCs nader te verkennen, op zoek te gaan naar aanknopingspunten voor uitgevers en hun afnemers en controverses en kansen in de discussie te verhelderen.
Uitgeversverbond betalen € 75 en niet-leden betalen € 175.
30 01 t/m 20 03 2014 Nieuwe Zesdaagse over oordeelsvorming
van 13.00 tot 17.00 uur Plaats: wisselende locaties Inlichtingen en aanmelding: via: www.ssr.nl. Deelname aan een bijeenkomst kost €135, het bijwonen van alle zes bijeenkomsten kost € 750.
Academy_MOOC_02122013. Medewerkers in ledenbedrij-
Opnieuw organiseert het Studiecentrum Rechtspleging (SSR) de zogeheten ‘Zesdaagse’ rond een aantal aspecten van ‘rechterlijke oordeelsvorming’. Het streven van de zes bijeenkomsten is zowel leden van de Zittende Magistratuur als het Openbaar Ministerie te laten reflecteren en discussiëren over dit actuele onderwerp. Oordeelsvorming is niet alleen voor rechters en raadsheren een kerntaak met veel facetten, ook voor officieren van justitie en advocaten-generaal zijn waarheidsvinding, regie, emotie en publieke verantwoording cruciale aandachtspunten bij hun werk. Wetenschappers en personen uit de praktijk van de rechtspraak en het Openbaar Ministerie uit Nederland en België, en afkomstig uit verschillende disciplines, laten zes middagen hun licht schijnen op de thema’s vanuit diverse invalshoeken.
ven van Media voor Vak en Wetenschap en het Nederlands
Tijd: donderdag 30 januari t/m donderdag 20 maart 2014
www.forensicpsychotherapy.com.
Tijd: maandag 2 december van 12.00 tot 17.30 uur Plaats: Uitgeverij Brill, Plantijnstraat 2 te Leiden Inlichtingen en aanmelding: via: fd8.formdesk.com/nuv/
20 t/m 22 03 2014 Understanding justifications and excuses of criminal behaviour The 23rd Annual Conference of the International Association for Forensic Psychotherapy (IAFP) will cover various topics under the umbrella of the theme ‘Understanding justifications and excuses of criminal behaviour’. The field of forensic mental health is under the microscope of therapists and under the camera of the media. Within this field public and personal issues are rivals. From the legal point of view and from the mental health perspective distinct approaches and mechanisms serve to understand the offender’s criminal behavior. Tijd: donderdag 22 maart t/m zaterdag 22 maart 2014 Plaats: Hotel Theater Figi, Het Rond 2 te Zeist Inlichtingen en aanmelding: via: www.zonderzorg.nl/iafp of
Agenda kort 15 11 2013 Mediationcongres 2013
21 11 2013 Werkgroep Sociaal en Europees recht
21 11 2013 Mulock Houwer-lezing 2013
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
15 11 2013 Convergentie in recht en praktijk
21 11 2013 Zit ik hier wel goed?
21 11 2013 De staat van de Grondwet
NJB 2013/2107, afl. 34, p. 2365
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/2299, afl. 38, p. 2721
15 11 2013 Digital Paul Scholten Project
21 11 2013 NVRII Jaarvergadering 2013: Achterstelling
22 11 2013 Postnational Democracy
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/2249, afl. 37, p. 2657
NJB 2013/2187, afl. 36, p. 2583
15 en 16 11 2013 Van der Heijden-congres NJB 2013/1297, afl. 20, p. 1370
21 11 2013 403-verklaring en andere garanties
22 11 2013 Nacht van de rechtsstaat NJB 2013/1433, afl. 23, p. 1556
NJB 2013/1964, afl. 31, p. 2174
19 11 2013 De toekomst van ons pensioenstelsel NJB 2013/2009, afl. 32, p. 2239
21 11 2013 RSJ-congres
22 11 2013 Letselschade Raadsdag 2013 NJB 2013/2360, afl. 39, p. 2792
NJB 2013/1602, afl. 26, p. 1763
20 11 2013 Praktijkdag Letselschade & Sociale Zekerheid NJB 2013/2360, afl. 39, p. 2792
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 15-11-2013 – AFL. 40
2851
Opleidingen
Stapel-Slim-weken 2 OF M OPLEID EER I DEELNENGEN/ MERS
-15%
Kluwer Opleidingen geeft dit najaar korting! Jurist, ambtenaar, financieel dienstverlener of accountant? Schrijf u in voor meer dan één opleiding of samen met een collega en ontvang maar liefst 15% korting op het totaal. De actieperiode is van 15 september tot 19 december 2013.
Ga naar kluwer.nl/stapelslim voor het hele opleidingenaanbod en maak uw keuze.